Verspreiding van medische misinformatie op sociale media. |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met en wat is uw reactie op het onderzoek van Radar waarin staat dat ongefundeerde en onjuiste medische informatie steeds vaker wordt verspreidt op sociale media, met name op apps zoals TikTok, Instagram, LinkedIn en X en dat dit ernstige schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid en veiligheid van Nederlanders?1
Des- en misinformatie is een groeiend probleem in de samenleving. Het is belangrijk om in het kader van deze vragen en antwoorden onderscheid te maken tussen desinformatie en misinformatie. Het doelbewust verspreiden van misleidende informatie, vaak met kwade bedoelingen wordt desinformatie genoemd. Desinformatie wordt verspreid om meningen te beïnvloeden. Misinformatie is valse of misleidende informatie die niet goed begrepen wordt en wordt verspreid zonder schadelijke bedoelingen.2 Een belangrijk goed is de bescherming van de vrijheid van meningsuiting; dat elke mening mag bestaan tot op een bepaalde hoogte. Ondanks dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is, kunnen de effecten van het verspreiden van onjuiste informatie, of dat bewust of onbewust gebeurt, nog steeds schadelijk zijn.
Des- en misinformatie zijn een complex probleem waar niet een kant-en-klare oplossing voor is. Online platformen hebben hierin verantwoordelijkheid. Onder de Digital Services Act (DSA) hebben Very Large Online Platforms (VLOPs) de verplichting systeemrisico’s te mitigeren. Het verspreiden van medische misinformatie kan zo een systeemrisico zijn. Het is aan Europese Commissie om toezicht te houden op naleving van de DSA. Wat zij ook actief doen. Dat blijkt uit de formele procedure die zij zijn gestart tegen Facebook en Instagram3, TikTok4 en X5.
Nederland zal de problematiek van desinformatie in gremia als de Health Security Committee aankaarten. In het beschermen van de integriteit van online informatie is een belangrijke rol weggelegd voor zowel de overheid als de internetsector. Daarom zal Nederland een dialoog met de sector stimuleren. En ervoor pleiten dat namens de EU gesprekken worden gevoerd met Big Tech bedrijven over handelingsperspectieven met betrekking tot mis- en desinformatie op sociale media die een negatieve impact kan hebben op de volksgezondheid.
Sinds een aantal jaar neemt het kabinet maatregelen om de impact van mis- en desinformatie te verminderen, o.a. met de Rijksbrede strategie voor een effectieve aanpak van desinformatie. Ook op het gebied van vaccineren is desinformatie aanwezig en dit vormt een mogelijke bedreiging voor de volksgezondheid. Daarom gaat er met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Reclame Code Commissie en de KNMG6 verkend worden hoe toegankelijkheid tot juiste informatie kan worden vergroot en mis- en desinformatie kan worden verminderd. De Staatssecretaris van VWS is voornemens uw Kamer hierover in de zomer te informeren middels de brief over de voortgang op de aanpak Vol vertrouwen in vaccinaties.
Kunt u een reactie geven op de huidige trend betreft groeiend aantal «influencers» die medische misinformatie verspreiden op sociale media?
Het bestempelen van mis- en desinformatie is geen taak van de overheid. Vrijheid van meningsuiting moet voorop staan. En het controleren van de juistheid van informatie ligt bij professionals, factcheckers en onafhankelijke media. We herkennen dat bij online informatie en informatie gepresenteerd op sociale media het vaak niet transparant is wat de bron is van deze informatie, wat de betrouwbaarheid onduidelijk maakt. Daar willen we dan ook gepast op reageren door middel van het stimuleren van het online delen van betrouwbare medische informatie door zorgprofessionals.
We weten uit onderzoek dat het beschikbaar stellen van de juiste informatie vele malen beter werkt in het tegengaan van mis- en desinformatie dan het ontkrachten van desinformatie (prebunken in plaats van debunken)7 8. Daarnaast weten we dat voor een grote groep mensen de zorgverlener een belangrijke en betrouwbare bron van informatie is. Vanuit de COVID-pandemie hebben we geleerd dat het vertrouwen in zorgprofessionals hoog is en dat mensen zich het meest gehoord voelen door zorgprofessionals. We zijn dan ook zeer verheugd over initiatieven zoals «Dokters Vandaag», waarbij zorgprofessionals via sociale media de juiste medische informatie verspreiden.
We hebben goede gesprekken gevoerd met deze initiatieven. Hierbij is geconstateerd dat het belangrijk is dat we op korte termijn deze hoogwaardige en betrouwbare informatie vanuit artsen gaan opschalen. We zien dat de informatiebehoefte groot is en dat een zeer groot aantal zorgorganisaties en -professionals wil aansluiten om betrouwbare informatie te delen. Ook wordt onderzocht hoe het opschalen van initiatieven waarbij onafhankelijke artsen op sociale media antwoord geven op medische vragen gefaciliteerd kan worden.
Bent u het ermee eens dat verspreiding van medische misinformatie bijdraagt aan wantrouwen jegens onder andere vaccinaties, anticonceptiemiddelen en geboortezorg?
Ja, wij vinden de verspreiding van medische misinformatie en gebrek aan transparantie en duidelijkheid over de betrouwbaarheid van deze informatie een probleem. Maar of dit ook daadwerkelijk bijdraagt aan wantrouwen jegens onder andere vaccinaties, anticonceptiemiddelen en geboortezorg is niet bekend.
We zien dat mensen in toenemende mate hun informatie ten aanzien van vaccinaties, anticonceptiemethoden en geboortezorg vergaren via sociale media9. Omdat de informatie die hier door individuen wordt verspreid niet altijd klopt en het lastig is om juiste van onjuiste informatie te onderscheiden kan dit mogelijk bijdragen aan een wantrouwen jegens bovengenoemde onderwerpen. Deze signalen ontvangen we ook van zorgverleners. Uiteraard staat het iedereen vrij om zelf te beslissen of je kiest voor een bepaalde vaccinatie of anticonceptiemethode, maar het is daarbij belangrijk dat deze afweging op basis van juiste of betrouwbare informatie kan worden gemaakt. Tevens is het delen van informatie over hormoonvrije anticonceptiemethodes (zoals de kalendermethode), vaccinaties en geboortezorg in principe niet illegaal en dus beschermd onder de vrijheid van meningsuiting.
Kunt u toelichten wat de huidige maatregelen zijn om deze misinformatie tegen te gaan?
De strategie van het kabinet tegen des-en misinformatie10 kent diverse actielijnen, waaronder preventie en het verstevigen van de informatiepositie. Preventieve acties hebben als doel te voorkomen dat desinformatie impact heeft en zich verspreidt. Een voorbeeld hiervan is www.isdatechtzo.nl. Deze website publiceert artikelen met het doel mensen te informeren over hoe desinformatie werkt. Zij besteden daarbij extra aandacht aan speciale thema’s zoals verkiezingen en medische berichten.11 Maar ook de samenwerking met het Rathenau in de vorm van een meerjarig dialogen programma heeft als doel om bewustzijn over online informatie en online gedrag te vergroten.
Daarnaast wordt er op verschillende manieren geïnvesteerd in betrouwbare informatie over gezondheid, onder andere via websites zoals die van de rijksoverheid en het RIVM bieden we deze informatie. Ook wordt juiste informatie beschikbaar gesteld door het initiatief «Dokters Vandaag». Het is belangrijk dat op korte termijn betrouwbare informatie over diverse medische onderwerpen vanuit artsen voor een groter publiek toegankelijk wordt. Er wordt onderzocht hoe het opschalen gefaciliteerd kan worden.
Wat betreft de verspreiding van onjuiste informatie over specifiek vaccinaties, anticonceptie en geboortezorg wordt er ook in specifieke beleidsinzet aandacht besteedt aan des-en misinformatie. In de Kamerbrief van 3 april 202412 is uitgebreid ingegaan op des- en misinformatie in relatie tot vaccinaties. Hierbij is aangekondigd dat er verkend gaat worden welke handelingsperspectieven de Reclame Code Commissie, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en KNMG hebben om de toegankelijkheid van de juiste informatie te vergroten en mis- en desinformatie te verminderen. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheid of vrijwillige afspraken met techplatforms zinvol kunnen zijn. Ook zal Nederland het probleem van des- en misinformatie in relatie tot vaccinaties aankaarten in gremia als de Health Security Committee.
Wat betreft misinformatie rondom anticonceptie zetten we via het Stimuleringsprogramma Relaties en Seksualiteit in op collectieve preventie van onbedoelde zwangerschappen middels brede relationele en seksuele vorming op school. Hierbij komen alle thema’s op het gebied van relaties en seksualiteit aan bod. Anticonceptie is hier vanzelfsprekend onderdeel van. Sinds 1 juli 2023 is anticonceptiecounseling geïntensiveerd in de abortusklinieken. Samen met de abortusarts en/of verpleegkundige en de vrouw wordt er bekeken welke anticonceptiemethode het beste past bij de situatie en wensen van de vrouw of het stel. Tevens ondersteunen we organisaties zoals Sense, Soa Aids Nederland en Rutgers in het geven van algemene betrouwbare informatie over anticonceptie. Zo zijn er verschillende websites met informatie over anticonceptie: sense.info; seksualiteit.nl; anticonceptievoorjou.nl. En jongeren kunnen terecht bij de GGD voor een Sense consult.
In de geboortezorg is het uitgangspunt dat de cliënt centraal staat en dat de (aanstaande) moeder gelijkwaardig partner is in de zorgverlening. Het gaat dan nadrukkelijk over samen beslissen, dus tijdig het gesprek tussen zorgverlener en zwangere over de wensen tijdens de zwangerschap en de bevalling. Beroeps- en patiëntorganisaties werken daar al jaren aan en het College Perinatale Zorg faciliteert dit voor de sector. Zo zijn er diverse hulpmiddelen ontwikkeld om zorgverleners hierin te ondersteunen en/of zwangeren te informeren.
Vindt u dat tech-bedrijven en sociale mediabedrijven voldoende maatregelen nemen om deze misinformatie te bestrijden, in lijn met de Europese Digital Services Act (DSA)?2
De Digital Services Act («DSA») heeft onder meer ten doel om de bestrijding van illegale inhoud te verbeteren, en een kader te bieden voor de omgang met zeer schadelijke des- of misinformatie door de allergrootste online platformen en zoekmachines. Dit onderscheid is belangrijk omdat des- en misinformatie veelal niet illegaal is en daarom een terughoudende en andersoortige aanpak vraagt dan illegale inhoud. Dit ter bescherming van de vrijheid van meningsuiting.
De DSA verplicht zogenaamde zeer grote online platforms en zoekmachines om tenminste jaarlijks een risico-analyse te verrichten om te onderzoeken of hun diensten vatbaar zijn voor zogenaamde systeemrisico’s. De verspreiding van medische misinformatie kan zo’n systeemrisico vormen als de verspreiding daarvan via een online platform leidt tot «werkelijke of voorzienbare negatieve effecten met betrekking tot (...) de volksgezondheid (...)» (artikel 34, eerste lid, onder d, DSA). Eenzelfde risico-analyse moeten ze ook laten verrichten door externe onafhankelijke auditors (artikel 37 DSA), en erkende onderzoekers toegang tot data geven ten behoeve van onafhankelijk onderzoek (artikel 40).
Als zeer grote online platforms en zoekmachines of de auditors vaststellen dat er systeemrisico’s zijn dan moet het platform of de zoekmachine maatregelen treffen (artikel 35 DSA). Het is vervolgens aan de Europese Commissie als bevoegde toezichthouder om daar toezicht op te houden. Die kan daarbij een beroep doen op de nationale onafhankelijke DSA-toezichthouder in het land waar een zeer groot online platform is gevestigd. Zo zijn AliExpress, Booking.com en Snap bijvoorbeeld in Nederland gevestigd waardoor wij daar mede verantwoordelijk voor zijn. Terwijl bijvoorbeeld Meta, TikTok en X in Ierland zijn gevestigd en onder die jurisdictie vallen.
De DSA is sinds 25 augustus 2023 van toepassing op zeer grote online platforms en zoekmachines. Zij hebben inmiddels een eerste systeemrisico-analyse verricht. Zodra de externe audits ook zijn verricht worden die systeemrisico-analyses (deels) openbaar. Het is nu nog te vroeg om te kunnen beoordelen of zeer grote online platforms en zoekmachines voldoende maatregelen nemen om dat risico te mitigeren. Dat oordeel is in de eerste plaats aan de onafhankelijk toezichthouders op de DSA, en niet aan ons. De toezichthouders kunnen ook handhavingsmaatregelen nemen als ze van mening zijn dat de DSA niet wordt nageleefd. Zo kan de Europese Commissie bijvoorbeeld een maximale boete opleggen tot 6% van de globale omzet van een zeer groot online platform.
In hoeverre bent u van plan om actie te ondernemen richting deze bedrijven, bijvoorbeeld door de toezichthouder, een onderzoek in te laten stellen?
De Europese Commissie is toezichthouder voor zeer grote online platforms en zoekmachines. Voldoen online platformen niet aan de DSA, dan kunnen zij een boete krijgen die kan oplopen tot 6% van hun wereldwijde jaaromzet. Uit onderzoek blijkt dat verschillende platformen hun verantwoordelijkheid in naleving van de DSA onvoldoende nemen. De Europese Commissie is daarom inmiddels een formele procedure gestart tegen Facebook en Instagram14, TikTok15 en X16.
Bent u het er mee eens dat maatregelen betreft het tegen gaan van deze misinformatie niet alleen overgelaten kan worden aan de organisaties van deze sociale mediabedrijven en de overheid hierin verantwoordelijk is voor ingrijpen? Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om dit te doen?
Het uitgangspunt is dat de overheid niet bepaalt welke informatie geclassificeerd kan worden als desinformatie. Onafhankelijke media, factcheckers en wetenschappers hebben hierin een belangrijke taak. Het kabinet erkent dat het voor jongeren onduidelijk kan zijn of influencers een medische achtergrond hebben en dat zij daardoor moeite kunnen hebben om onderscheid te maken tussen medische informatie en des- of misinformatie op sociale media. De overheid zet zich dan ook actief in om de digitale weerbaarheid bij burgers en jongeren te vergroten en hen te helpen kritischer te zijn ten opzichte van de informatie die ze online tegenkomen. Voorbeelden zijn www.isdatechtzo.nl of de campagne «Goed in gesprek over verkeerde informatie» van Netwerk Mediawijsheid.
De overheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Daarmee kan het de nationale veiligheid raken. Het is een vorm van schadelijk, maar vaak legaal, gedrag. Wanneer de nationale veiligheid, de volksgezondheid of het verkiezingsproces in het geding is, kan de overheid reageren op des- of misinformatie. Het ministerie dat verantwoordelijk is voor het onderwerp waar deze misleidende informatie over wordt verspreid, is ook verantwoordelijk voor een passende reactie.
In de voortgangsbrief Rijksbrede strategie desinformatie die voor de zomer naar de kamer wordt verzonden, staan verschillende initiatieven met betrekking tot mis- en desinformatie die invloed kan hebben op de volksgezondheid.
Wat vindt u van de oplossing om de uitingen en content van influencers betreft medische informatie net als bij financiële informatieverspreiding op sociale media te laten binden aan regels?3
Het is een oplossing die wordt meegenomen in een onderzoek naar mogelijke handlingsperspectieven in relatie dot misinformatie en volksgezondheid. Dit wordt aangekondigd in de voortgang van de aanpak desinformatie die in het voorjaar wordt gepresenteerd. Hierin worden nieuwe acties voorgesteld om de negatieve impact van desinformatie tegen te gaan. Daarnaast wordt er specifiek actie ondernomen om het vertrouwen in het Rijsvaccinatieprogramma te vergroten. Zoals het inzetten van sleutelfiguren in de gemeente, samenwerking tussen het RIVM en de Twijfeltelefoon en het versterken van relevante en betrouwbare online informatie. Onder andere door middel van uitbreiding van de digitale Groeigids.18
Wat vindt u van de oplossing om mensen die (via sociale media) informatie willen verspreiden over zorg en gezondheid verplicht over een BIG-registratie moeten beschikken?
Hoewel wij het verspreiden van desinformatie op social media zeer onwenselijk vinden, is de vrijheid van meningsuiting een groot goed en achten wij regulering hiervan niet wenselijk. De Wet BIG is hiervoor niet bedoeld. Een BIG-registratie geldt voor een aantal in de Wet BIG genoemde beroepen en geeft de betreffende zorgverleners het recht op het voeren van een wettelijk beschermde beroepstitel en de bevoegdheid om werkzaam te zijn (voorbehouden handelingen) op bepaalde gebieden van de individuele gezondheidszorg. Zorg die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon en niet op het verspreiden van informatie over de zorg. Met de Wet BIG wordt beoogd om alleen beroepen te reguleren als dit vanwege de risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van patiënten noodzakelijk is. Uitgangspunt is dat die risico’s de noodzaak bepalen voor de mate van regulering. Dit geeft invulling aan het proportionaliteitsbeginsel, wat inhoudt dat er bij minder risico ook minder noodzaak is om te reguleren. Onnodige restricties kunnen immers het aantal potentiële beoefenaars en de mobiliteit beperken en dit kan weer leiden tot arbeidsmarkttekorten en prijsopdrijvende effecten. In het kader van de huidige krapte op de arbeidsmarkt is het daarom wenselijk om zo min mogelijk te reguleren. Gezien het voorgaande is het dan ook niet wenselijk om een BIG-registratie als voorwaarde te stellen voor het verstrekken van informatie over zorg en gezondheid.
Kunt u aangeven welke rol toezichthouders zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse voedsel-en warenautoriteit kunnen spelen in het voorkomen van het verspreiden van (medische) misinformatie?
De IGJ handelt als volgt in geval van signalen over onjuiste informatievoorziening:
De IGJ ziet daarnaast onder meer toe op de reclameregels in de Geneesmiddelenwet. Die reclameregels gelden voor iedereen, dus niet alleen voor zorgverleners, maar ook voor influencers. De gegeven (medische) onjuiste informatie mag sowieso niet in strijd zijn met deze reclameregels.
De NVWA gebruikt de bevoegdheden van de Geneesmiddelenwet alleen in specifieke gevallen. De NVWA houdt toezicht in geval van medische claims op producten die deze medische werking in de meeste gevallen niet hebben. Een medische claim is een aanprijzing van een product die iets zegt over het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens. De NVWA acteert alleen op medische misinformatie die gelinkt is aan producten. De NVWA werkt samen met de IGJ aan een strategie om influencers zich te laten realiseren dat ze zichzelf aan regels moeten houden bij het reclame maken voor producten.
Bent u het er mee eens dat de huidige mediawet ook kan bijdragen aan het tegen gaan van (medische) desinformatie door regels hierin aan te scherpen?4
De Mediawet bevat geen aanknopingspunt om inhoudelijke eisen te stellen aan content, daar dit op gespannen voet kan staan met de vrijheid van meningsuiting. De Mediawet biedt een kader voor de bescherming van minderjarigen tegen mogelijk schadelijke content en voor transparantie over reclame. Influencers die als mediadienst kunnen worden aangemerkt, moeten zich aan de Mediawet houden. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op.
Wat vindt u van de oplossing om hierin ook artsen te ondersteunen die zich inzetten tegen desinformatie op sociale media?5
Wij waarderen het enorm als artsen niet alleen in de spreekkamer in gesprek gaan over desinformatie, maar ook op sociale media desinformatie weerleggen. We zullen dan ook in onze communicatie en via onze sociale media kanalen ondersteunende aandacht geven aan initiatieven van artsen die desinformatie tegengaan.
Het online gebiedsverbod |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester Halsema legt eerste online gebiedsverbod op aan lid rapgroep vanwege «ernstige geweldsincidenten»» van 8 maart 2024?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het verbieden van online uitingen door de burgemeester een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting inhoudt en dus in strijd is met de Grondwet, maar dat burgemeester Halsema deze alsnog heeft opgelegd om verdere escalatie en geweld te voorkomen?
Het oordeel van de rechter waar naar wordt verwezen is een oordeel van de rechtbank, dat ziet op een last onder dwangsom van de burgemeester van Utrecht ter handhaving van de algemene plaatselijke verordening. De burgemeester van Utrecht heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De burgemeester van Amsterdam heeft mij laten weten dat zij gebruik heeft gemaakt van haar noodbevelsbevoegdheid op grond van artikel 175 van de Gemeentewet. De zaken zijn dus niet vergelijkbaar. Het is nu primair aan de raad van Amsterdam of aan de rechter, indien deze wordt betrokken, om hierover te oordelen. Ik stel mij dan ook terughoudend op in het oordelen hierover.
Bent u voornemens om eindelijk uw rol als landelijk wetgever op te pakken en de Kamer een alternatief voorstel te sturen om online opruiing aan te pakken zodat burgemeesters niet langer genoodzaakt zijn om ongrondwettelijke maatregelen in te zetten?
Op 25 oktober jl. stuurde ik uw Kamer de analyse van de Landsadvocaat over de huidige wettelijke bevoegdheden om online aangejaagde openbare-ordeverstoringen tegen te gaan. Ik streef ernaar uw Kamer uiterlijk in mei van dit jaar een beleidsreactie toe te sturen.
Het niet op tijd invoeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening (DSA) |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Vindt u het acceptabel dat Nederland achterloopt met het implementeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening, gezien de noodzaak voor het reguleren van verslavende en polariserende online diensten?
Uiteraard is het spijtig dat het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was. Er wordt al sinds de totstandkoming van de digitaledienstenverordening (in het Engels: de Digital Services Act, hierna «DSA») aan het ontwerpwetsvoorstel voor de uitvoeringswet gewerkt. De DSA heeft een complex karakter en een breed toepassingsbereik en heeft gevolgen voor bestaande wetgeving, onder meer het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet bestuursrecht. Het zorgvuldig opstellen van het wetsvoorstel en bijbehorende memorie van toelichting in afstemming met alle betrokken partijen en het doorlopen van alle stappen van het wetgevingsproces, waaronder verplichte raadplegingen en toetsen1, hebben ervoor gezorgd dat het niet mogelijk was om de uitvoeringswetgeving binnen de termijn die de DSA voorschrijft (15 maanden) tot stand te doen komen.
In dit verband zij opgemerkt dat een uitvoeringstermijn van 15 maanden erg kort is als de uitvoering op het niveau van een formele wet dient plaats te vinden, zoals bij de DSA het geval is. Niet voor niets heeft de Nederlandse regering tijdens de onderhandelingen gepleit voor een langere uitvoeringstermijn van ten minste 18, maar liever 24 maanden. Ook in 10 andere lidstaten is tijdige uitvoering niet gelukt (zie verder antwoord op vraag 12).
Dat neemt niet weg dat we uiteraard de urgentie voelen om de bevoegde autoriteiten in Nederland aan te wijzen en van de benodigde bevoegdheden te voorzien. Om die reden heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 11 februari jl., vooruitlopend op de verdere totstandkoming en inwerkingtreding van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening een ministerieel aanwijzingsbesluit genomen waarin de Autoriteit Consument & Markt («ACM») voorlopig wordt aangewezen als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator.2 Dit besluit stelt de ACM in staat om een aantal handelingen ter uitvoering van de DSA alvast te verrichten. Inmiddels is het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 7 februari jl. verwerkt. Het ontwerpvoorstel voor de uitvoeringswet is gereed en wordt op korte termijn voorgelegd aan de ministerraad. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel daardoor binnenkort bij uw Kamer ingediend.
We hechten er verder aan te benadrukken dat het niet zo is dat online (tussenhandel)diensten op dit moment niet gereguleerd zijn. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing. Tussenhandeldiensten moeten dus aan de daarin neergelegde regels voldoen en gebruikers kunnen hun rechten onder de DSA inroepen. Bovendien moeten aangewezen «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines» al sinds 25 augustus 2023 volledig aan de regels uit de DSA voldoen. Laatstgenoemde diensten vallen primair onder het toezicht van de Europese Commissie, die deze taak serieus neemt en voortvarend oppakt.3
Ziet u met oog op de aankomende Europese verkiezingen de noodzaak voor het snel implementeren van de Uitvoeringswet om desinformatie zo goed mogelijk te kunnen bestrijden en de toegang tot betrouwbare informatie juist te versterken?
We zien sowieso de noodzaak om zo snel mogelijk goed en volledig uitvoering te geven aan de DSA. Het streven en de verwachting is dat het voorstel voor de uitvoeringswet op korte termijn kan worden aangeboden aan uw Kamer.
Voor wat betreft de bestrijding van desinformatie in relatie tot het Europese verkiezingsproces wordt opgemerkt dat de aanpak hiervan valt onder de DSA-regels gericht op het identificeren en beperken van systeemrisico’s door zogenaamde «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines», waarvan er thans 22 zijn aangewezen.4 Desinformatie kan zo’n systeemrisico vormen. Deze verplichtingen gelden uitsluitend voor de aangewezen zeer grote online platforms- en zoekmachines. Op grond van artikel 56, tweede lid, van de DSA houdt de Europese Commissie exclusief toezicht op de naleving van deze regels. Dat doet zij al sinds 25 augustus 2023. De lidstaten – en dus de op nationaal niveau aangewezen/aan te wijzen bevoegde autoriteiten – hebben geen bevoegdheid tot toezicht en handhaving ten aanzien van deze verplichtingen. Dat de nationale uitvoeringswet nog niet in werking is getreden heeft daarop geen invloed.
Waar het gaat om maatregelen voor het tegengaan van desinformatie en de toegang tot betrouwbare informatie zullen bij de Europese verkiezingen dezelfde maatregelen worden genomen als bij de Tweede Kamerverkiezingen van afgelopen november. Zie hierover de brief van de Minister van BZK over de weerbaarheid van het verkiezingsproces5.
Heeft u zonder deze Uitvoeringswet voldoende gereedschap om online platforms te dwingen tot actie als er willens en wetens desinformatie en nepnieuws wordt gedeeld op hun kanalen? Welke bevoegdheden vanuit de digitaledienstenverordening zouden u hierbij helpen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, valt de aanpak van desinformatie (zoals nepnieuws) onder het bereik van de regels gericht op het voorkomen van systeemrisico’s door zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines (artikelen 34 en 35 van de DSA). De Europese Commissie is exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen die uitsluitend gelden ten aanzien van aanbieders van zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines, waaronder de verplichtingen ten aanzien van systeemrisico’s.
De eerste 19 aangewezen zeer grote online platforms – zoals Facebook, Instagram, TikTok, X en YouTube – moeten sinds 25 augustus 2023 al aan de DSA voldoen. Sindsdien kan het strijd met de verordening opleveren als zij niet-optreden tegen desinformatie die een systeemrisico vormt. De Commissie kan daarop handhaven. Daar is de Nederlandse uitvoeringswet niet voor nodig.
Bent u het met de indieners eens dat het een zwaktebod is dat het Nederland niet is gelukt om de digitaledienstenverordening op tijd als nationale wet in te voeren, ondanks de regelmaat waarmee het kabinet verwijst naar deze verordening als voorbeeld van effectieve en noodzakelijke regulering van online diensten?
Het is spijtig dat de uitvoeringswet op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was en de toezichthouders nog niet bevoegd zijn om toezicht te houden en te handhaven. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, was de uitvoeringstermijn echter te kort voor een zorgvuldig wetgevingsproces.
Dat de uitvoeringswet er nog niet is, betekent overigens niet dat online tussenhandeldiensten nu niet gereguleerd zijn. Vanaf 17 februari jl. moeten online diensten die onder de DSA vallen volledig aan de verplichtingen uit de verordening voldoen. De ACM en de Autoriteit persoonsgegevens (AP) kunnen, zodra de Uitvoeringswet er is, zo nodig met terugwerkende kracht optreden tegen aanbieders van tussenhandeldiensten die in Nederland gevestigd zijn of hier hun wettelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen.
Ook wordt er opgemerkt dat een goede uitvoering van een verordening zoals de DSA meer behelst dan enkel het tot stand brengen van de uitvoeringswet. Zo wordt er sinds de adoptie van de DSA met onder meer de ACM en AP als beoogd toezichthouders samengewerkt, bijvoorbeeld om informatie over de DSA onder de aandacht te brengen van de bedrijven die er straks aan moeten voldoen en van de gebruikers en belanghebbenden die door de DSA nieuwe rechten krijgen. De ACM is bijvoorbeeld in contact gebracht met partijen die geïnteresseerd zijn in het verwerven van de status van «trusted flagger» of «erkend onderzoeker». Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat in 2023 reeds middelen voor beide toezichthouders beschikbaar gesteld zodat zij zich kunnen voorbereiden op het moment dat de DSA volledig van toepassing wordt en zij toezicht kunnen gaan houden. Ook voor 2024 en verder zijn er inmiddels (structurele) middelen beschikbaar gesteld aan de toezichthouders. Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat, vooruitlopend op de uitvoeringswet, het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening genomen (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat het herhaaldelijk missen van deadlines voor de invoering van digitale wetgeving de rol van Nederland als koploper binnen Europa verzwakt?
Uiteraard streeft het kabinet ernaar om uitvoeringstermijnen te halen. In de praktijk blijken de termijnen die hiervoor worden gegeven in Europese regelgeving echter vaak te krap om nationaal de vereiste formele wet tot stand te brengen.
De uitvoering van wetgeving behelst, zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, meer dan enkel het zorgvuldig tot stand brengen van uitvoeringswetgeving. Daar is veel op bereikt. Daarom denken we dat de beperkte vertraging die Nederland in dit geval oploopt geen substantieel negatief effect heeft op het vertrouwen in Nederland als onderdeel van de kopgroep in digitalisering.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het niet tijdig invoeren van de wet? Kunt u ook uitleggen waarom het niet is gelukt om de Uitvoeringswet vóór de formele inwerkstelling op 17 februari 2024 nationaal in te voeren?
Dat de Uitvoeringswet nog niet tot wet verheven is, betekent dat de ACM en de AP als beoogd toezichthouders op dit moment nog geen toezichtsbevoegdheden kunnen inzetten of handhavend kunnen optreden tegen overtredingen van de DSA door diensten die onder hun bevoegdheid vallen. De redenen voor het niet tijdig invoeren van de wet zijn beschreven in de antwoorden op vragen 1, 4, en 5. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 9, kan de ACM op basis van het aanwijzingsbesluit bepaalde onderdelen van de verordening wel al uitvoeren.
Wanneer verwacht u dat de invoeringswet wél is geïmplementeerd? Welke deadlines volgen er nog voor het invoeren van de digitaledienstenverordening en wat zijn de gevolgen als we deze missen?
Op 7 februari jl. heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpwetsvoorstel. Dat advies is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel zal na akkoord van de ministerraad bij uw Kamer worden ingediend. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel medio/eind maart 2024 aan uw Kamer aangeboden. De uiteindelijke datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de behandeling door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er volgen verder geen deadlines meer. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing.
Bent u gezien het verstrijken van de deadline in staat om het zeer recente advies van de Raad van State (14 februari 2024) op fatsoenlijke manier te verwerken en tevens genoeg tijd aan de Kamer te laten om de wet goed te controleren en zo nodig te amenderen?1
Ja. Het advies van de Raad van State is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel wordt op korte termijn bij uw Kamer ingediend. Het is daarna vanzelfsprekend aan uw Kamer, in haar rol als medewetgever, om te bepalen op welke wijze zij het wetsvoorstel wenst te behandelen. In dit verband hechten we er aan om op te merken dat het wetsvoorstel zich beperkt tot datgene wat noodzakelijk is voor de uitvoering van de DSA in Nederland. Daarbij gaat het om de aanwijzing van bevoegde autoriteiten en de digitaledienstencoördinator, het stellen van regels met betrekking tot hun bevoegdheden en samenwerking en de benodigde wijzigingen van andere wetten. Het wetsvoorstel zelf bevat geen nadere regels waar aanbieders van tussenhandeldiensten zich aan moeten houden. Dat zou ook niet mogelijk zijn omdat de DSA een verordening is, die rechtstreeks werkt en voorziet in maximumharmonisatie.
Welke bevoegdheid heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) precies om toezicht te houden op de digitaledienstenverordening, nu hun taak niet wettelijk is vastgelegd en zij slechts «beoogd toezichthouder» is?
Bij het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening is de ACM, vooruitlopend op de verdere totstandkoming van voornoemde uitvoeringswet, aangewezen als bevoegde autoriteit en als digitaledienstencoördinator. De aanwijzing stelt de ACM in staat bepaalde onderdelen van de verordening die het karakter hebben van uitvoeringshandelingen alvast uit te voeren. Een voorbeeld is het ontvangen van contactgegevens van in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordigers van buiten de Unie gevestigde aanbieders van tussenhandeldiensten (artikel 13, vierde lid, DSA). De ACM zal door de aanwijzing tevens fungeren als aanspreekpunt voor de digitaledienstencoördinatoren van andere lidstaten en de Europese Commissie in het kader van de wederzijdse bijstand (artikel 57 DSA) en in die hoedanigheid informatie kunnen uitwisselen die nodig is voor een goede uitvoering van de verordening. Daarnaast zal de ACM deel uitmaken van de digitaledienstenraad – de onafhankelijke adviesgroep van digitaledienstencoördinatoren – en kunnen deelnemen aan de besluitvorming daarin.
De ACM kan op basis van het besluit nog geen uitvoeringstaken uitvoeren die de uitoefening van openbaar gezag behelzen. Dit betekent dat de ACM nog geen toezichtsbevoegdheden kan inzetten of handhavend op kan treden. Ook is zij nog niet bevoegd om besluiten met rechtsgevolgen te nemen, zoals het certificeren van buitengerechtelijke geschilbeslechtingsorganen of het toekennen van de status van «betrouwbare flagger» of «erkende onderzoeker». Die taken kan de ACM pas uitvoeren op het moment dat de uitvoeringswet in werking is getreden.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, beschikt de ACM wel al over financiële middelen waarmee zij al volop voorbereidingen treft om bovenstaande taken wel uit te kunnen voeren als de uitvoeringswet eenmaal tot wet verheven is. Zo heeft de ACM onder meer een meldingenloket ingericht en een leidraad opgesteld over de DSA.7
De reden dat tot dusver steeds is gesproken over «beoogd» toezichthouders, heeft te maken met het feit dat het ontwerpwetsvoorstel nog niet is aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer. Pas als dat het geval is, is hun aanwijzing definitief.
Is de ACM in staat om te handelen volgens haar conceptleidraad zonder implementatie van de Uitvoeringswet?2 Zijn de verplichtingen in deze leidraad afdwingbaar als online platforms deze niet naleven?
De verplichtingen vloeien rechtstreeks voort uit de verordening en tussenhandeldiensten moeten daar sinds 17 februari jl. volledig aan voldoen. Gebruikers kunnen de rechten die zij op grond van de DSA hebben jegens online diensten inroepen. De DSA is dus wel degelijk afdwingbaar. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, kan de ACM op dit moment echter nog niet handhavend optreden. De leidraad gaat in op de zorgvuldigheidsverplichtingen voor tussenhandeldiensten die zijn neergelegd in de DSA en hoe de ACM die interpreteert. Zij vormt een hulpbron voor tussenhandeldiensten die uitvoering moeten geven aan de verplichtingen uit de DSA.
Hoe vaak heeft u contact met de ACM om vast te leggen wat precies haar bevoegdheden zijn? Is de Uitvoeringswet hiervoor noodzakelijk?
De ACM is intensief betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpwetsvoorstel. Ook heeft zij een Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets verricht op het ontwerpwetsvoorstel.
De uitvoeringswet is noodzakelijk om de ACM als beoogd toezichthouder te voorzien van de bevoegdheden die zij op grond van (artikel 50 van) de DSA moet hebben.
Zijn er andere landen die de wet niet tijdig hebben ingevoerd? Welke landen zijn dit?
Ja. De Europese Commissie houdt een website bij met daarop een overzicht van de aangewezen digitaledienstencoördinatoren.9 Uit dit overzicht blijkt dat België, Estland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, überhaupt nog geen digitaledienstencoördinator hebben aangewezen. Een aantal landen heeft, net als Nederland, (voorlopig) een digitaledienstencoördinator aangewezen, vooruitlopend op uitvoeringswetgeving die nog niet is aangenomen. Voor hoeveel landen dit geldt is niet bekend.
Kunt u een overzicht geven van de wetten die betrekking hebben op digitale zaken, die momenteel niet zijn ingevoerd ondanks de verstreken deadline? Wat zijn de financiële gevolgen geweest voor het missen van de deadlines?
Verordening
Deadline1
Stand van zaken
Gevolgen2
Platform to Business Verordening (P2B) – 2019/1150/EU
Geen, verordening is sinds juli 2020 van toepassing.
Wetsvoorstel om ACM als toezichthouder aan te wijzen is in december 2022 aangeboden aan uw Kamer.3
De verordening verplicht lidstaten om te voorzien in een adequate en doeltreffende handhaving van de verordening, maar schrijft niet voor hoe dat vormgegeven moet worden. Sinds de inwerkingtreding vindt in Nederland privaatrechtelijke handhaving van de P2B door de rechter plaats. Nadien is ervoor gekozen om ook de ACM te belasten met de handhaving van de P2B-verordening. Hiertoe is een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. De ACM heeft zich al voorbereid op haar toekomstige taak, onder andere door het opstellen van een leidraad waarmee zij de regels uit de verordening verder verduidelijkt. Zolang het wetsvoorstel niet is aangenomen en in werking treedt, kan de ACM niet handhavend optreden. De Europese Commissie is van oordeel dat Nederland had moeten voorzien in specifieke nationale uitvoeringsbepalingen ter handhaving van de verordening en heeft Nederland daarom in gebreke gesteld. Het wetsvoorstel neemt de bezwaren van de Commissie weg.
Data Governance Verordening (DGA) – 2022/868/EU
24 september 2023
Het voorstel uitvoeringswet DGA is in oktober 2023 aangeboden aan uw Kamer.4 De nota n.a.v. het verslag wordt op korte termijn aan uw Kamer verstuurd.
Als onderdeel van de DGA geldt een registratieverplichting voor databemiddelingsdiensten, data-altruïstische organisaties kunnen zich vrijwillig registreren. Daarnaast kunnen zij een EU-label aanvragen om het vertrouwen in hun dienst te vergroten. Zo wordt voor iedereen zichtbaar welke partijen betrouwbaar met data omgaan. Een registratie of een EU-label aanvraag is pas mogelijk vanaf het moment dat de ACM met de inwerkingtreding van de uitvoeringswet formeel wordt aangewezen als toezichthouder. Aanbieders kunnen vanaf nu wel al een pre-notificatie van registratie en EU-label indienen bij de ACM. Dit zorgt ervoor dat het registratieproces efficiënt doorlopen kan worden zodra de ACM formeel is aangewezen als toezichthouder. Ook is er nog geen bevoegd orgaan aangewezen om overheidsorganisaties bij te staan in het kader van het tweede hoofdstuk van de verordening. Daarnaast kan de ACM nog niet formeel als toezichthouder deelnemen aan het Europees Comité voor Gegevensinnovatie.
Digitale Markten Verordening (DMA) – 2022/1925/EU
Geen.
Het voorstel uitvoeringswet DMA is in januari 2024 aan uw Kamer aangeboden.5
De Commissie is als enige bevoegd tot handhaving van de DMA. Voor lidstaten is er geen verplichting om nationale toezichthouders aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven, maar de verordening biedt wel die mogelijkheid. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de ACM deze aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven.
Digitale Diensten Verordening (DSA) – 2022/2065/EU
17 februari 2024
Het voorstel uitvoeringswet wordt binnen enkele weken aangeboden aan uw Kamer.
Zie het antwoord op vraag 6.
Die de verordening stelt voor de uitvoeringswetgeving.
Er zijn vooralsnog geen financiele gevolgen voorzien.
Kamerstuk 36285.
Kamerstuk 36451.
Kamerstuk 36495.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat digitale wetgeving voortaan tijdig en degelijk wordt ingevoerd, zodat de Kamer deze ook grondig kan behandelen en tijd heeft om deze nog te amenderen?
Vanzelfsprekend streeft het kabinet altijd naar tijdige implementatie of uitvoering van Europese (digitale) wetgeving. Dat lukt echter alleen met een realistische implementatie- of uitvoeringstermijn die ruimte laat voor de vereiste nationale afstemming en wetgevingsprocedures van alle lidstaten. Daar maakt het kabinet zich hard voor tijdens het Europese wetgevingsproces en dat zal zij ook in de toekomst blijven doen. Die pogingen zijn soms succesvol en soms niet.
Dat één of meerdere implementatie/uitvoeringswetten op of na de betreffende termijn bij de Kamer worden ingediend, doet overigens niet af aan de rol en bevoegdheden van de Kamer als medewetgever.
Bent u het met de indieners eens dat het niet op tijd voorleggen van wetgeving de controlerende en medewetgevende taak van de Kamer verslechtert?
Het aan de Kamer voorleggen van wetsvoorstellen na het verstrijken van de uitvoerings- of implementatietermijn neemt naar de mening van het kabinet niet weg dat de Kamer haar controlerende en medewetgevende taak voldoende kan verrichten. Ten overvloede zij opgemerkt dat de Kamer ook tijdens de onderhandelingen over de DSA is geïnformeerd.
Deelt u de mening dat regulering van het digitale domein noodzakelijk is en we hier in het verleden te veel steken hebben laten vallen?
Regulering van het digitale domein is inderdaad wenselijk en het kabinet heeft zich daarom ook proactief opgesteld bij de totstandkoming van diverse wetgeving in het digitale domein op Europees niveau.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Nieuwssites die al jaren pro-Chinese desinformatie verspreiden |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Netwerk van nieuwssites verspreidt al jarenlang pro-Chinese desinformatie, ook in Nederland»?1
Ja
Was u bekend met het netwerk van nieuwssites die zijn opgezet door het Chinese pr-bedrijf Haimai om desinformatie te verspreiden? Zo nee, moet de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie worden verbeterd zodat dit soort desinformatiecampagnes eerder aan het licht komen en effectief worden aangepakt?
Voor het verschijnen van de artikelen «Netwerk van nieuwssites verspreidt al jarenlang pro-Chinese desinformatie, ook in Nederland» en «NVJ: netwerk pro-Chinese nieuwssites leidt tot desinformatie» was ik niet bekend met dit netwerk van nieuwssites opgericht door het Chinese pr-bedrijf Haimai.
In de brief van 9 november 2023 heeft het kabinet al aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden.2 Uw Kamer wordt hier dit voorjaar over geïnformeerd in de Voortgangsbrief over deze strategie.
Kunt u achterhalen hoeveel bezoekers deze nieuwssites per jaar ongeveer hebben?
Het onderzoek van Citizen Lab «PAPERWALL: Chinese Website Posing as Local News Outlets Target Global Audiences with Pro-Bejing Content»3 waarop de artikelen «Netwerk van nieuwssites verspreidt al jarenlang pro-Chinese desinformatie, ook in Nederland» en «NVJ: netwerk pro-Chinese nieuwssites leidt tot desinformatie» gebaseerd zijn, richtte zich o.a. op het bereik van deze websites.
Voor de beantwoording van deze vraag is contact gezocht met de onderzoeker van Citizen Lab. De organisatie onderzocht door middel van verschillende publieke en open source tools, waaronder hypestat.com (een web platform en browserextensie), de bezoekersaantallen van de websites binnen het netwerk. Van alle websites verscheen alleen een aantal generieke Engelstalige websites «wdpp[.]org» of «euleader[.]org», in de statistieken, met een gemiddelde van 50 bezoekers per dag. Dit hoeven geen unieke bezoekers te zijn, dit kan ook dezelfde persoon zijn die de website een aantal keer bezoekt. Dat andere websites, waaronder «nlpress.org» en «greaterdutch.com», niet in de statistieken verschijnen betekent dat hun bereik verwaarloosbaar is.
Bent u in contact met de andere dertig landen waar het netwerk actief is geweest en zo ja, neemt u initiatief om gezamenlijk deze desinformatiecampagne tegen te gaan?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen over de problematiek van buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI). Dit betreft o.a. uitwisseling van informatie in EU-verband, binnen het NAVO-bondgenootschap en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze weg worden FIMI-campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen van FIMI en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden.
Welke poortwachters zijn er die toezicht houden op nieuw aangemaakte websites? In hoeverre is het mogelijk om in een vroeg stadium al te signaleren dat een nieuwe website onderdeel is van een buitenlandse desinformatiecampagne? Speelt het daarbij een rol of een website in het.com,.org of.nl domein wordt geregistreerd?
Op het moment dat een domeinnaam wordt geregistreerd in het domeinnaamsysteem (DNS) is nog niet bekend voor welke diensten, bijvoorbeeld email of een website, de domeinnaam gebruikt zal gaan worden. Het is dus bij de registratie van een domeinnaam niet mogelijk om het karakter van de website te duiden. Daarnaast breng het vooraf controleren van inhoud van websites de vrijheid van meningsuiting in gevaar.
Wel zijn er binnen de domeinnaamindustrie afspraken gemaakt t.a.v. het voorkomen van DNS misbruik. Hieronder valt een breed spectrum van misbruik waarbij de domeinnaam zelf onderdeel vormt van het misbruik. Bijvoorbeeld phishing m.b.v. domeinnamen die veel lijken op de naam van bestaande gerenommeerde websites (o.a. banken, webwinkels, overheid). Veel domeinnaam- registers en tussenpersonen (registrars) maken bij de aanvraag van een domeinnaam een risicoanalyse op basis van de geregistreerde domeinnaam en de gegevens van de aanvrager. Indien er twijfels zijn over de aanvraag kunnen extra verificatiestappen worden verricht om bijvoorbeeld meer te weten te komen over de identiteit van de aanvrager en diens intenties.
Deze methode wordt onder de naam RegCheck toegepast op registraties van.nl domeinnamen. De Stichting Internetdomeinregistratie Nederland (SIDN) die de registratie van.nl verzorgt, geeft op haar website aan dat vorig jaar ruim 8000 domeinnamen i.v.m. DNS-misbruik offline zijn gehaald. Dit systeem richt zich op het voorkomen van DNS misbruik. Desinformatie of meer algemeen ongewenste inhoud van websites valt niet onder de definitie van DNS-misbruik.
Van andere top-level domeinnamen zijn geen gegevens bekend. Wel zijn er recentelijk door ICANN, de internationale organisatie die deze top-level domeinnamen uitgeeft, een aantal contractuele aanpassingen gedaan wat de registers van deze domeinnamen en hun tussenpersonen verplicht meer maatregelen te nemen om DNS misbruik tegen te gaan en sneller en adequaat te reageren op meldingen over misbruik.
Het ligt niet voor de hand om beheerders van domeinnamen een verantwoordelijkheid te geven in de bestrijding van desinformatie. De enige interventie die beheerders van domeinnamen tot hun beschikking hebben is om een domein in het geheel ontoegankelijk te maken. Als een domein tevens wordt gebruikt voor de verspreiding van legale inhoud dan kan het ontoegankelijk maken een disproportionele beperking van de vrijheid van meningsuiting inhouden.
Worden deze websites nader onderzocht om dergelijke nepsites voortaan sneller te detecteren?
«Nepsites» als zodanig is geen bestaand fenomeen. Het gaat hier om websites die misleidende informatie bevatten. Het vooraf controleren van de inhoud van een website brengt vrijheid van meningsuiting in gevaar.
Daarnaast is het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken geen taak van overheden. Dit ligt bij factcheckers en onderzoeksjournalistiek. Want vrijheid van meningsuiting en persvrijheid blijven centraal staan. Wanneer blijkt dat de inhoud van, bijvoorbeeld een website, de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in gevaar brengt, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken.
Zijn de critici van de Chinese overheid die door de desinformatiecampagne worden geïmpliceerd op de hoogte gesteld dat zij genoemd worden? Worden er maatregelen genomen om hen waar nodig hulp te bieden?
Buitenlandse Zaken staat in contact met mensenrechtenverdedigers en (vertegenwoordigers van) de Chinese diaspora in Nederland. Onder andere via deze weg komen signalen binnen wanneer er sprake is van negatieve gevolgen van desinformatie, intimidatie via familie in China of bedreiging.
Personen in Nederland die te maken krijgen met strafbare feiten kunnen altijd aangifte of melding doen bij de politie.
Welke mogelijkheden heeft u om zulke desinformatiecampagnes tegen te gaan? Biedt de Digital Service Act (DSA) voldoende instrumenten om dit soort desinformatiecampagnes tegen te gaan?
De Digital Services Act (DSA) is onder meer van toepassing op hostingdiensten en online platforms voor zover die diensten worden aangeboden aan afnemers in de Unie. Een hostingdienst is een dienst die op verzoek van een afnemer informatie opslaat. Een online platform is een hostingdienst die informatie op verzoek van afnemers informatie opslaat en verspreidt bij het publiek. De websites die worden beschreven in de berichtgeving van de Volkskrant lijken hier niet aan te voldoen omdat de websites werden gebruikt door de eigenaren om zelf informatie te verspreiden. Er vindt geen opslag en/of verspreiding van informatie plaats op verzoek van afnemers van de dienst. Zodoende is de DSA waarschijnlijk niet van toepassing op deze websites.
De websites maakten geen gebruik van online platforms, zoals sociale media, om hun content te verspreiden. Daarom zijn de systeemrisico-analyses die zeer grote online platforms als Facebook, Instagram en TikTok jaarlijks moeten verrichten, waarbij ze ook aandacht moeten hebben voor de verspreiding van dit soort desinformatie, in dit geval niet relevant.
In het voorjaar wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak desinformatie. Hierin worden nieuwe acties voorgesteld om de negatieve impact van desinformatie tegen te gaan.
Kunt u achterhalen of deze nieuwswebsites ook tegen betaling gepromoot zijn op sociale media, en zo ja, hoe groot het bereik van deze posts is geweest en, waar relevant, in het geval van betaalde promotie en advertenties, hoeveel platforms als Facebook en X daaraan verdiend hebben?
Artikel 39 van de DSA verplicht aangewezen zeer grote online platforms, waartoe ook grote sociale media bedrijven horen, om de advertenties die op hun dienst worden getoond in een doorzoekbaar register vast te leggen. In dat register moet, naast de inhoud van de reclame, onder meer informatie worden opgenomen over de natuurlijke of rechtspersoon namens wie de reclame wordt getoond en de natuurlijke of rechtspersoon die voor de reclame heeft betaald. Ook de periode waarin de advertentie werd getoond en bepaalde demografische gegevens over het publiek moeten in het register worden opgenomen.
Vanuit de advertentiebibliotheek van X en Meta (Facebook) is geen aanwijzing gevonden dat de websites of HaiMai van sociale media gebruik hebben gemaakt om hun content te verspreiden. Dit is bevestigd door CitizenLab, dat de oorspronkelijke analyse deed en daar uitgebreid naar heeft gekeken. Daarnaast gaf de organisatie aan dat er ook geen officiële sociale media accounts zijn die kunnen worden gelinkt aan een van de websites uit het netwerk.
Deelt u de mening dat de huidige gedragscode desinformatie als officiële gedragscode onder de Digital Services Act nu te weinig specifieke, vage tekst en kernprestatie-indicatoren bevat op het gebied van aanbevelingsalgoritmes? Zo ja, bent u het eens dat de gedragscode in combinatie met de DSA op het punt van desinformatie en aanbevelingssystemen in de praktijk niet te handhaven is? Zo ja, bent u van mening dat de gedragscode desinformatie op dat punt moet worden aangepast?
Op dit moment is de huidige gedragscode desinformatie nog geen officiële gedragscode onder de DSA. Daardoor zijn de onderdelen van de DSA die aansluiting bij, en naleving van, de gedragscode stimuleren nog niet van toepassing. Naar mijn weten is de Europese Commissie bezig om de omzetting naar een gedragscode onder de DSA voor te bereiden. Het is daarom te vroeg om uitspraken te doen over de effectiviteit van de gedragscode.
Staat u open voor het aannemen van meer effectieve maatregelen tegen aanbevelingssystemen, bijvoorbeeld het verbieden van algoritmen gebaseerd op interactie, waarvan we weten dat ze in de praktijk desinformatie in de hand werken? En dat de verplichte niet-gepersonaliseerde aanbevelingssystemen in Artikel 29 DSA altijd de standaard zijn in plaats van gepersonaliseerde aanbevelingssystemen? Zou u hiervoor willen pleiten in de Europese Unie (EU)?
Ik ga ervan uit dat de vragenstellers doelen op artikel 38 DSA en niet artikel 29 DSA. Artikel 38 DSA bepaalt dat zeer grote online platformen ook altijd een optie voor een aanbevelingssysteem moeten aanbieden dat niet gebaseerd is op profilering.
De DSA is pas recent volledig van toepassing geworden. Het is nog te vroeg om te concluderen dat de verplichtingen die daarmee zijn geïntroduceerd onvoldoende effectief zijn. Bovendien wil ik erop wijzen dat aanbevelingsalgoritmes niet alleen risico’s kennen, maar ook nuttig kunnen zijn. Ze helpen gebruikers bijvoorbeeld om in de enorme hoeveelheid informatie op het internet de voor hen meest interessante informatie te vinden. Daarom ben ik nog niet bereid om te stellen dat de norm van artikel 38 DSA bredere toepassing moet krijgen. Hierbij speelt ook mee dat de invloed van aanbevelingsalgoritmes ook betrokken moet worden in de systeemrisicoanalyses waar grote platforms toe verplicht zijn (zie antwoord 12).
Ten slotte is het van belang op te merken dat de DSA een rechtstreeks werkende verordening is die voorziet in maximumharmonisatie.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) dat er nieuwe Europese wetgeving moet komen die bij grote techbedrijven afdwingt dat dit soort desinformatie-websites geen aandacht krijgen via social media-algoritmes?2
De DSA voorziet in een verplichting voor zeer grote online platforms, waaronder een aantal grote sociale netwerken als Facebook, TikTok en Instagram, om systeemrisico’s te analyseren en beperken (artikel 34 en 25). Ook de verspreiding van sommige vormen van desinformatie kan een systeemrisico vormen. Te denken valt aan desinformatie die verkiezingen kan beïnvloeden, of negatieve effecten heeft voor de volksgezondheid of op minderjarigen. Als dergelijke risico’s bestaan dan kunnen er diverse maatregelen worden genomen, waaronder aanpassingen aan aanbevelingssystemen (artikel 35).
Identificatie en bestrijding van desinformatie is echter niet eenvoudig. Naarmate de methodes daarvoor beter worden kunnen zeer grote platformen die overwegen wanneer zij ter uitvoering van de DSA maatregelen moeten nemen ter bestrijding van systeemrisico’s. Of zeer grote online platforms met hun maatregelen voldoen aan hun verplichtingen onder artikel 35, wordt gecontroleerd en gehandhaafd door de Europese Commissie. De komende jaren moet blijken in hoeverre dit systeem voldoende is. Tot die tijd acht ik verdere wetgeving niet nodig.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat niet alleen Rusland3, maar ook China actief inzet op desinformatiecampagnes om de publieke opinie te beïnvloeden?
Ja. Desinformatiecampagnes zijn een onderdeel van de bredere, ambitieuzere Chinese inspanningen op het gebied van FIMI. Chinese FIMI-activiteiten richten zich op het manipuleren van het media- en informatiesysteem binnen en buiten Europa, o.a. om een positief beeld te creëren van het eigen autoritaire bestuursmodel.6
Heeft u informatie dat China en Rusland hierin gezamenlijk optrekken? Zo ja, op welke manier? Op welke manier trekt u samen met de EU, Verenigde Staten (VS) en andere bondgenoten op om deze ondermijning te bestrijden?
Er zijn voorbeelden beschikbaar waarbij Chinese mediabedrijven Russische desinformatie actief verspreiden.7 Ook na de inval in Oekraïne deelden Chinese staatsmedia op grote schaal Russische narratieven en desinformatie.8 dat China in het recente verleden heeft geleerd van Russische tactieken en technieken voor de verspreiding van desinformatie.9 Zoals genoemd onder vraag 4, werkt Nederland in meerdere kaders samen met gelijkgezinde landen om ervaring en geleerde lessen te delen en onze aanpak af te stemmen. Dat is echter een zaak van lange adem en meerdere sporen, zoals in deze beantwoording geschetst.
Het NPO-programma Sekspedia voor jongvolwassenen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het NPO-programma Sekspedia, dat sinds 9 mei 2023 wordt uitgezonden door BNNVARA?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van dit programma?
Als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geef ik geen persoonlijke beoordelingen over specifieke programma's.
Hoeveel belastinggeld is besteed aan de productie van dit NPO-programma?
Dat weet ik niet. Het is het ook niet aan mij om een oordeel te hebben over uitgaven aan een individueel programma, zolang die uitgaven voldoen aan de geldende kaders en normen. De producties van de publieke omroep worden gefinancierd met een combinatie van rijksbijdrage, inkomsten uit reclames op de NPO kanalen en eigen middelen van de NPO en de omroepen. In hun jaarverslag leggen de omroepen verantwoording af over de inzet van die middelen. Programmakosten worden daarbij verantwoord op het niveau van genres.
Vindt u het een taak van de NPO om jongeren seksuele voorlichting te geven? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onthoudt zich van het beoordelen van individuele programma's of uitspraken daarin. Het benadrukt echter het belang van hoogwaardige journalistieke en professionele normen in het media-aanbod van publieke omroepen, zoals vastgelegd in artikel 2.1, lid 2 onder e van de Mediawet. Het Commissariaat voor de Media heeft de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van deze wet. Het is aan de NPO als publieke omroep om programma's te maken die voldoen aan hun taakopdracht, waar educatie een integraal onderdeel van is. Deze taakopdracht omvat onder meer educatie aan het publiek, inclusief jongeren, over diverse onderwerpen van maatschappelijk belang. Seksuele voorlichting kan daarbij een rol spelen
Vindt u het een taak van de NPO om jongeren seksuele voorlichting te geven door het tonen van instructievideo’s waarin wordt voorgedaan hoe te rimmen, beffen, pijpen, een voorbinddildo te gebruiken, enzovoort? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Educatie is een onderdeel van de opdracht van de publieke omroep. Daar kan seksuele voorlichting onder vallen. Over de vorm en inhoud geef ik als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen oordeel.
Vindt u dat er in onze maatschappij een «te conservatief gedachtegoed over seks» bestaat, zoals BNNVARA stelt?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Of een gedachtegoed wel of niet te conservatief is geef ik geen oordeel als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zie antwoord 4 voor de toelichting.
Denkt u dat Sekspedia «jongvolwassenen een representatief beeld geeft van hoe seks er echt aan toegaat», zoals BNNVARA stelt?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan ik geen oordeel geven over wat een representatief beeld is van seks. Zie antwoord 4 voor de toelichting.
Deelt u de mening dat het waardevoller is jongeren te leren hoe ze een mooi, stabiel gezin kunnen stichten dan hen te leren hoe ze moeten rimmen, beffen of pijpen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heb ik geen oordeel over wat we jongeren wel of niet moeten leren over seksuele vorming. Zie antwoord 4 voor de toelichting.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Heb ik gedaan.
De publicatie van De Andere Krant ‘Werkte Bellingcat samen met NCTV voor aanval op MH17-journalisten?’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie van De Andere Krant «Werkte Bellingcat samen met NCTV voor aanval op MH17-journalisten?»1 En bent u bekend met de publicatie van The Grayzone «FOI raises further questions about Bellingcat coordination with Western intelligence »?2
Ja.
Heeft Bellingcat het artikel – zoals vermeld in het artikel van De Andere Krant – voor publicatie ter inzage gegeven aan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) of «een andere Nederlandse overheidsinstelling»? Indien dit niet zo is, heeft iemand anders wellicht het artikel aan de NCTV doen toekomen voor publicatie?
Bellingcat heeft het artikel voor publicatie niet ter inzage gegeven aan de NCTV en voor zover mij bekend ook niet aan een andere overheidsinstelling. Het artikel was al op de website van Bellingcat gepubliceerd op het moment dat de NCTV dit deelde met andere ministeries.
Heeft de NCTV of een andere Nederlandse overheidsinstelling opdracht gegeven aan Bellingcat om het artikel te produceren?
Nee.
Heeft de NCTV of een andere Nederlandse overheidsinstelling Bellingcat benaderd met het idee iets te schrijven over Bonanza Media?
Nee.
Heeft de NCTV of een andere Nederlandse overheidsinstelling op enigerlei wijze een bijdrage geleverd aan het artikel, bijvoorbeeld in de vorm van aanlevering van informatie, het schrijfproces of financiering?
Nee.
Heeft NCTV of een andere overheidsorganisatie voor publicatie van het Bellingcat-artikel contact gehad met journalisten? Zo ja, waarom en met welke journalisten?
Nee.
Heeft de NCTV of een andere Nederlandse overheidsinstelling contact met Bellingcat? Indien dit het geval is, wie, binnen de Nederlandse overheid, heeft waarover dan contact met Bellingcat? Werkt de NCTV of een andere Nederlandse overheidsdienst mee aan de totstandkoming van publicaties van Bellingcat?
Voor zover mij bekend is er geen sprake van structureel contact tussen de rijksoverheid en Bellingcat. Vanuit de overheid vinden veelvuldig gesprekken plaats met allerlei maatschappelijke organisaties, bedrijven, media en dergelijke. Dit kan zijn om beleid te toetsen, kennis op te doen of simpelweg een uitwisseling van gedachten. Bellingcat heeft hierin geen andere positie dan andere partijen. De rijksoverheid werkt niet mee aan de inhoudelijke totstandkoming van publicaties van Bellingcat. Eventuele vragen van Bellingcat worden door de rijksoverheid op dezelfde manier in behandeling genomen als vragen van andere media.
Klopt het dat de Nederlandse overheid Bellingcat als een «goed doel» beschouwt? Zo ja, waarom beschouwt de Nederlandse staat Bellingcat als een «goed doel»?
Ik neem aan dat bedoeld wordt of sprake is van een algemeen nut beogende instelling (ANBI). In het ANBI-register op de website van de Belastingdienst is een stichting met de naam Bellingcat opgenomen. Dat betekent dat de desbetreffende stichting de ANBI-status heeft. Een instelling zoals een stichting kan de ANBI-status verkrijgen als de instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg geheel (ten minste 90%) het algemeen nut beoogt (artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Is het correct dat Bellingcat miljoenen euro’s heeft ontvangen van de Nationale Postcodeloterij?
Bellingcat heeft tweemaal een schenking van de Nationale Postcode Loterij ontvangen. In 2019 ontving Bellingcat een bijdrage van 500.000 euro en in 2021 een bijdrage van 1 miljoen euro.
Is er ooit overleg geweest tussen Nederlandse ambtenaren en de organisatie van Postcodeloterij over donaties aan Bellingcat?
Nee, er is geen overleg geweest tussen Nederlandse ambtenaren en de organisatie van de Nationale Postcode Loterij over donaties aan Bellingcat.
Heeft de NCTV de inhoud van het Bellingcat-artikel op feitelijkheid getoetst voordat de NCTV het doorstuurde aan de ministeries? Indien dit het geval is, wat was de conclusie van deze toets? Indien dit niet het geval is, waarom heeft de NCTV een artikel met de ministeries gedeeld dat mogelijk feitelijk onjuist is en «desinformatie» bevat?3
Bij verschijnen van bijvoorbeeld een artikel, rapport of nieuwsitem waarvan verwacht wordt dat het tot vragen van overige media of de Tweede Kamer leidt, is het gebruikelijk dat een woordvoeringslijn wordt voorbereid. Dat was ook het geval bij het artikel van Bellingcat. Of het artikel feitelijk juist is, staat hier los van.
Bent u bekend met het feit dat Bellingcat sinds de oprichting gefinancierd wordt door de National Endowment for Democracy (NED) die op zijn beurt volledig gefinancierd wordt door het Amerikaanse Congres? En bent u bekend met het feit dat oprichter van de NED Allen Weinstein in The Washington Post van 22 september 1991 heeft verklaard: «Veel van wat we vandaag doen, werd 25 jaar geleden nog heimelijk gedaan door de CIA.»? Zijn, wat u betreft, gezien dit alles, contacten tussen de Nederlandse autoriteiten en Bellingcat eigenlijk wel wenselijk?
Gelet op de door u aangehaalde berichtgeving zie ik geen reden te twijfelen aan de wenselijkheid van eventueel contact tussen de Nederlandse autoriteiten en Bellingcat. Dat Bellingcat niet onafhankelijk zou zijn en aan de leiband van overheden zou lopen is niet een feitelijk beeld dat ik herken.
De Russische desinformatiecampagne via sociale media in Duitsland |
|
Kati Piri (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA), Glimina Chakor (GL), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gräper-van Koolwijk , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken over de systematische en massale Russische desinformatiecampagne via het sociale mediakanaal X waarover bericht is in Der Spiegel?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke activiteiten een rechtstreekse bedreiging zijn voor de democratische rechtsstaat en daarmee voor de staatsveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat inmenging door statelijke actoren onze belangen, waaronder onze nationale veiligheidsbelangen, kunnen schaden. Zoals ook vermeld in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 vormen de inlichtingen en beïnvloedingsactiviteiten van diverse statelijke actoren in Nederland een blijvende dreiging voor de sociale en politieke stabiliteit. Daarnaast geeft de AIVD in het jaarverslag van 2022 aan dat een optelsom van verschillende dreigingen tegen de democratische rechtsorde onze samenleving raakt. Sommige landen, zoals Rusland, buiten het wantrouwen tegen democratische instituties uit en dragen daarmee bij aan maatschappelijke onrust in het Westen.2
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er geen tekenen waren van buitenlandse inmenging bij de verkiezingen? Staat u nog steeds achter deze uitspraak? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een gelijktijdige uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er wel degelijk sprake is van desinformatie?2
Het kabinet herinnert zich deze uitspraak en staat hier nog steeds achter. Des- of misinformatie kan ook worden verspreid zonder dat er sprake is van buitenlandse inmenging. Zo ontving het Ministerie van BZK op 22 november via de media meldingen over berichten op X waarin kiezers die op PvdA/GroenLinks wilden stemmen, tijdens de verkiezingen twee hokjes moesten inkleuren. Dit leidt tot een ongeldige stem. Vergelijkbare oproepen heeft het Ministerie van BZK ook bij eerdere verkiezingen gezien.4
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat ook in Nederland door Rusland of wellicht ook andere buitenlandse mogendheden via onder andere sociale media desinformatiecampagnes worden gevoerd? Zo ja, heeft u hiervoor concrete aanwijzingen? Welke zijn dat?
Ik deel deze mening. De AIVD signaleert in het jaarverslag 2022 onder meer dat er landen zijn, waaronder Rusland, die westerse democratieën onopgemerkt proberen te ondermijnen en de Nederlandse overheid heimelijk proberen te beïnvloeden. Over Rusland schrijft de AIVD dat het heimelijk zoekt naar ingangen in de Europese politiek, en bij Europese bestuurders en bij de media. Afgelopen jaar hebben statelijke actoren soms verregaande pogingen gedaan om in Westerse landen het publieke debat over de invasie in Oekraïne en het politiek-bestuurlijke bestel heimelijk te beïnvloeden.5 Dergelijke ervaringen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Omdat het verkiezingsproces nu en in de toekomst ongestoord moet verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging, heb ik uw Kamer recentelijk een brief gezonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die worden genomen om ons hierop voor te bereiden.6
Bent u in contact getreden met de Duitse regering om na te gaan of zij over signalen beschikt dat ook in Nederland of andere EU-lidstaten sprake is (geweest) van desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden? Zo ja, welke informatie heeft dit opgeleverd? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen waar het buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI) betreft. Dit betreft o.a. de doorlopende uitwisseling van informatie in EU-verband (o.a. via de Horizontal Working Party on Enhancing Resilience and Countering Hybrid Threats en het Rapid Alert System), binnen het NAVO-bondgenootschap en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze weg worden FIMI-campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen van FIMI en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. Dit is ook bruikbaar voor het Nederlandse dreigingsbeeld. Waar nodig wordt ook gekeken naar een gezamenlijke reactie. Voorbeelden daarvan zijn de jaarlijkse FIMI-publicatie van EDEO waarin een overzicht wordt gegeven van gedetecteerde modus operandi7, en de sancties die in juli 2023 aan verschillende Russische personen en bedrijven zijn opgelegd vanwege FIMI-campagnes.8
Indien er geen concrete aanwijzingen zijn, bent u dan bereid een onderzoek in te stellen, in lijn met wat er in Duitsland is gebeurd, om na te gaan welke activiteiten op dit vlak mogelijk in Nederland plaatsvinden? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt eventuele veranderingen in het dreigingslandschap nauwgezet. Het kabinet ziet de dreigingen die door andere lidstaten worden geïdentificeerd en begrijpt dat dit leidt tot zorgen. In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet daarom al aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
De AIVD en MIVD kunnen sowieso onderzoek doen naar statelijke actoren en in welke mate zij een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. In dit onderzoek kunnen de diensten stuiten op onder meer pogingen van manipulatie of het verspreiden van desinformatie. De AIVD en MIVD zullen partners voor wie dit relevant is informeren.
Deelt u de zorg van de Duitse regering dat deze activiteiten een eerlijk verloop van de verkiezingscampagne voor de Europese verkiezingen negatief zouden kunnen beïnvloeden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ervaringen in landen om ons heen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Het verkiezingsproces moet, nu en in de toekomst, ongestoord verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging. Daarom heeft de Minister van BZK op 9 november 2023 een brief aan de Kamer verzonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die zijn genomen om ons hierop voor te bereiden.9 De maatregelen die in deze brief worden genoemd worden herhaald in aanloop naar de EP-verkiezingen. Dit betreft onder andere het gebruik van heldere communicatie over de verkiezingen en de organisatie van webinars voor gemeenteambtenaren en verkiezingstafels voor vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Kiesraad en alle veiligheidspartners.
Welke maatregelen treffen andere EU-lidstaten (in aanvulling op de Digital Services Act) om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden te bestrijden? Zijn er voorbeelden van instrumentarium waarover deze lidstaten beschikken waar Nederland nu niet over beschikt? Zo ja, welke?
De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) doet onderzoek naar Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), waarbij EDEO mandaat heeft voor Open source intelligence onderzoek (OSINT) naar actoren van derde landen en daaraan gelinkte bronnen.10 In een recent gepubliceerd rapport geeft EDEO toelichting op de gebruikte methodologie en de in 2023 gedetecteerde campagnes en trends. EDEO signaleert tevens specifieke dreigingen gericht op de integriteit van electorale processen, en doet suggesties voor preventieve en reactieve maatregelen die lidstaten kunnen nemen wanneer ze hiermee worden geconfronteerd. 11
Daarnaast hebben diverse EU lidstaten afdelingen buiten de I&V-diensten die zich (o.a.) richten op OSINT-onderzoek naar FIMI-campagnes. Voorbeelden zijn Duitsland (Referat 607, binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de recent door de Minister van Binnenlandse Zaken aangekondigde nieuwe eenheid in oprichting12), Frankrijk (VIGINUM, binnen het Secretariaat-Generaal voor Nationale Defensie en Veiligheid) en Zweden (Swedish Psychological Defense Agency, binnen het Ministerie van Defensie); die reeds meerdere FIMI-campagnes hebben blootgelegd.
Bent u van mening dat de Nederlandse wet- en regelgeving op dit moment voldoende waarborgen biedt om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogendheden te bestrijden? Op welke analyse baseert u deze conclusie? Zo nee, welke stappen gaat u zetten zodat Nederland beter in staat is desinformatiecampagnes te bestrijden?
In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
In algemene zin geldt dat het Nederlandse beleid tegen statelijke dreigingen is een continue afweging tussen belangen, dreigingen en weerbaarheid. Deze dreiging wordt geadresseerd met een breed palet aan maatregelen, zoals is beschreven in de Kamerbrief Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2.13
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen bij de nationale implementatie van de Digital Services Act en de Digital Markets Act om desinformatie beter te bestrijden binnen Nederland? Bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld dient te worden dat zowel de Digital Markets Act als de Digital Services Act verordeningen zijn. Dat betekent dat zij rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde. Daardoor is van implementatie strikt genomen geen sprake. De verordeningen moeten wel worden uitgevoerd. Dat houdt onder meer in dat er toezichthouders worden aangewezen, dat de benodigde bevoegdheden voor het toezicht worden toegekend, en dat er een grondslag wordt gecreëerd voor gegevensuitwisseling met andere toezichthouders en/of overheidsorganisaties. Dit gebeurt door middel van uitvoeringswetgeving.
De Digital Markets Act (DMA) bevat regelgeving voor de allergrootste wereldwijd actieve platforms met een poortwachtersfunctie. Dit zijn platforms waar consumenten en ondernemers nauwelijks meer omheen kunnen. De verboden en verplichtingen uit de DMA moeten zorgen voor betere bescherming van consumenten en ondernemers en meer concurrentie op digitale markten. De DMA is niet van belang voor de bestrijding van desinformatie.
De Digital Services Act beoogt wel mede de verspreiding van desinformatie en andere schadelijke inhoud aan te pakken. De Digital Services Act bevat enerzijds een kader voor de aansprakelijkheid van aanbieders van tussenhandeldiensten voor door hun gebruikers verstrekte informatie en anderzijds een aantal zorgvuldigheidsverplichtingen waar deze aanbieders aan moeten voldoen bij het verlenen van hun diensten.
De Digital Services Act betreft maximumharmonisatie. Dit betekent dat er geen ruimte voor de lidstaten is om binnen het toepassingsgebied van de verordening aanvullende nationale eisen te stellen of in stand te houden.14 Op nationaal niveau kunnen dus geen aanvullende zorgvuldigheidsverplichtingen aan tussenhandeldiensten worden opgelegd. Dit doet overigens niet af aan de andersoortige beleidsmaatregelen die er op nationaal niveau worden genomen tegen desinformatie. Voor een overzicht van dat beleid verwijs ik u naar de reeds genoemde Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie.15
Bent u van mening dat sociale media platforms hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan in voldoende mate nemen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen gaat u zetten?
Op het Transparency Centre16 van de Europese praktijkcode tegen desinformatie zijn sinds 2023 rapportages te vinden van een groot aantal sociale media platforms waarin zij uiteenzetten hoe zij hun verantwoordelijkheid nemen om desinformatie tegen te gaan. Op basis van deze rapportages is een eerste onderzoeksrapport verschenen waarin structurele indicatoren worden uitgewerkt.17 Daar is te lezen dat sociale media platforms in verschillende mate en op verschillende manieren hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan nemen. Waar op X18, voorheen Twitter, de vindbaarheid van desinformatie, de ratio van desinformatie actoren en de relatieve interactie met desinformatie het hoogste is, volgt Facebook op de eerste twee indicatoren op een tweede plek. Bij zowel de relatieve als de absolute interactie met desinformatie volgt YouTube op een tweede plek. TikTok heeft in absolute getallen de meeste interactie met desinformatie, maar behoort, net als Instagram, tot een middenmoter wanneer het gaat om de ratio en de vindbaarheid van desinformatie, en kent de laagste relatieve interactie met desinformatie.
In hoeverre dit voldoende is, is aan de toezichthouder om te beoordelen binnen het wettelijk kader van de DSA. In het geval van zeer grote online platforms als X, Facebook en Twitter is dat primair de Europese Commissie. Op 18 december 2023 heeft de Commissie een formele procedure ingeleid om te beoordelen of X mogelijk inbreuk heeft gemaakt op de DSA19. Daarbij wordt specifiek gekeken naar «de doeltreffendheid van de maatregelen ter bestrijding van informatiemanipulatie op het platform, en de doeltreffendheid van daarmee verband houdende beleidsmaatregelen om de risico's voor het maatschappelijk debat en de verkiezingsprocessen te beperken». De inleiding van een formele procedure geeft de Commissie de bevoegdheid om verdere handhavingsmaatregelen te nemen, zoals voorlopige maatregelen en besluiten wegens niet-naleving.
Het stoppen van platform ScienceGuide |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht dat platform ScienceGuide door geldgebrek per 17 februari 2024 moet stoppen? Zo ja, klopt dit bericht en wat vindt u daarvan?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ik betreur de situatie dat een open en onafhankelijk platform als ScienceGuide dreigt te stoppen.
Deelt u de mening dat ScienceGuide een bijzonder waardevolle bijdrage levert aan het verspreiden en toegankelijk maken van wetenschappelijk nieuws in de meest brede zin van het woord en daarmee het draagvlak voor onderwijs en onderzoek versterkt? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin hecht ik veel waarde aan het op onafhankelijke wijze verspreiden en toegankelijk maken van wetenschappelijk nieuws. ScienceGuide is al vele jaren een onafhankelijk journalistiek platform voor het hbo, wo en de wetenschap dat bijdraagt aan het verspreiden van wetenschappelijk nieuws en opinies vanuit de sector.
Klopt het dat het stoppen van ScienceGuide wordt veroorzaakt door de uitblijvende financiële steun van een groot aantal universiteiten, hogescholen en koepelorganisaties? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Uit de berichtgeving van ScienceGuide heb ik begrepen dat het moet stoppen wegens onvoldoende financieel perspectief. Ik heb tevens uit de berichtgeving begrepen dat tot op heden de financiering door onder meer een aantal hbo- en wo-instellingen is georganiseerd. Het is de verantwoordelijkheid en keuze van instellingen zelf om wel of geen invulling te geven aan het (financieel) ondersteunen van ScienceGuide.
Bent u bereid om in overleg te treden met de redactie van ScienceGuide, (vertegenwoordigers van) onderwijs- en onderzoeksinstellingen en koepelorganisaties om na te gaan hoe kan worden gezorgd voor het voortbestaan van ScienceGuide? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zie ik geen aanleiding om in overleg te treden over het voortbestaan van ScienceGuide. Het is nu aan ScienceGuide zelf om voldoende fondsen te werven. En het is de verantwoordelijkheid en keuze van onderwijs- en onderzoeksinstellingen en koepelorganisaties zelf om wel of geen invulling te geven aan het (financieel) ondersteunen van ScienceGuide en om hierover met hen het gesprek te voeren.
De vacaturetekst “PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media” bij het RIVM |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de vacaturetekst «PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media» bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja. Daarbij wijs ik erop dat het RIVM een onafhankelijke adviseur is. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de Wet op het RIVM, waarin in artikel 5 is bepaald dat de Minister van VWS geen aanwijzingen geeft aan het RIVM met betrekking tot de methoden volgens welke de onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd.
Is het RIVM voornemens om de in het promotieonderzoek te ontwikkelen methoden «met behulp van Artificial Intelligence (AI) en andere big data technieken (sic) om des- en misinformatie op sociale media (over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s) met mogelijk grote invloed op percepties en gedrag vroegtijdig te identificeren», te operationaliseren?
Een eventuele implementatie van de te ontwikkelen methode is geen onderdeel van dit promotieonderzoek.
Zo ja, welke wettelijke grondslag is het RIVM voornemens hiervoor te hanteren?
Indien er binnen of naar aanleiding van het promotieonderzoek persoonsgegevens worden verwerkt, geeft het RIVM zich vanzelfsprekend rekenschap van benodigde wettelijke grondslagen, de bestaande wettelijke kaders, zoals de Wet op het RIVM en de AVG, het algemeen aanvaard wetenschappelijk normenkader en processen die doorlopen moeten worden. Bijvoorbeeld het uitvoeren van een DPIA.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, de gedragingen van burgers op sociale media op wederrechtelijke wijze door het RIVM worden gevolgd?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, persoonsgegevens van burgers wederrechtelijk door het RIVM worden verwerkt of opgeslagen?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens de kaders die in of ten gevolge van dit onderzoek gehanteerd worden voor het aanmerken van des- en misinformatie over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s, openbaar te maken?
Dit RIVM-onderzoek hanteert voor de definities van des- en misinformatie de terminologie, zoals gedefinieerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)2. Onderzoeksresultaten zullen na uitvoerige peer-review, gepubliceerd worden in wetenschappelijke tijdschriften gedurende de looptijd van het promotietraject. De eerste resultaten van een promotietraject worden doorgaans na 1,5–2 jaar na start verwacht.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens om de in of ten gevolge van dit onderzoek gebruikte algoritmen openbaar te maken?
De resultaten van dit onderzoek en de gebruikte methodiek, inclusief de algoritmen, zullen beschreven worden middels wetenschappelijke artikelen, die Open Access zullen worden gepubliceerd. Ook zal er te zijner tijd, en indien zou worden besloten tot implementatie, getoetst worden of de algoritmes tevens opgenomen dienen te worden in het algoritmeregister.
Beïnvloeding van en door de overheid op social media mbt de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is er contact geweest tussen overheidsorganen en sociale media platforms voorafgaand aan en tijdens de campagneperiode voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023? Zo ja, met welke platforms is er contact geweest door wie en/of welk departement van de Rijksoverheid en wat heeft dit contact behelst? Betrof dit contact (ook) specifiek de verkiezingen van 22 november zo ja, op welke manier?
Het Ministerie van BZK heeft voorafgaand aan de verkiezingen op ambtelijk niveau gesproken met vertegenwoordigers van Google, Meta, Microsoft, Snapchat, TikTok en X. Het doel van deze gesprekken was om te begrijpen hoe de platformen de risico’s van hun systemen rondom de verkiezingen beoordelen en om inzicht te krijgen in de mitigerende maatregelen die de platformen nemen en de effectiviteit daarvan. Tijdens deze gesprekken is bijvoorbeeld het beleid van platformen besproken, zoals vastgelegd in de eigen gebruikersvoorwaarden, om des- en misinformatie rondom de verkiezingen tegen te gaan.
Ook is er in het kader van de opkomstbevorderende campagne «Elke Stem Telt» van het Ministerie van BZK op Google, Meta en Snapchat geadverteerd met als doel kiesgerechtigden te attenderen op de verkiezing en hen te motiveren om te gaan stemmen. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Daarnaast hebben Google, Meta en Snapchat op eigen initiatief op hun platformen de verkiezingen gepromoot. Dit hebben zij ter kennisgeving voorafgaand aan de verkiezingen bij het Ministerie van BZK gemeld. Het initiatief hiervoor kwam van de platformen.
In de ochtend van 15 november heeft het Ministerie van BZK telefonisch contact opgenomen met een vertegenwoordiger van Meta. Reden hiervoor was de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen». Daarmee was het sociale medium een week te vroeg. Twee uur na dit telefonisch contact was het bericht op Facebook aangepast.
Op 22 november heeft het Ministerie van BZK éénmaal gebruik gemaakt van een «trusted flagger status». Dit betrof een melding bij X, gedaan via het Urgent Escalation Channel, over een bericht waarin werd opgeroepen tot het inkleuren van twee vakjes op het stembiljet. Dit leidt tot een ongeldige stem. Een rapportage over deze melding en een afschrift van de melding zelf en de reactie van X zal volgens staand protocol worden meegezonden met de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Deze wordt dit voorjaar aan uw Kamer verzonden.
Zijn er afspraken gemaakt met deze social media platforms over aan de verkiezingen gerelateerde content, de personen van wie deze content afkomstig was en de inhoud van deze content? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt, door wie en op basis van welke overwegingen? Kunt u deze afspraken gespecificeerd inzichtelijk maken?
Nee, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt.
Is er door de overheid met social media platforms gesproken over het beperken van het bereik van bepaalde accounts/personen? Zo ja, wat is hierover besproken, om welke personen/accounts is dit exact gegaan, op basis van welke overwegingen?
Nee, daar is niet over gesproken.
Is er aan de verkiezingen van 22 november gerelateerde informatie/content onderdrukt door social media platforms en zo ja, is dit in overleg/op aandringen/advies van de overheid gebeurd en op basis van welke overwegingen en rechtvaardiging?
Waar het gaat over content van platformen zelf, heeft het Ministerie van BZK één keer contact opgenomen met een platform en wel op 15 november met Meta en geadviseerd de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen», aan te passen. Dit omdat het van belang is dat burgers juist geïnformeerd worden over de correcte datum van de verkiezingen, ook door platformen.
Waar het gaat om content van gebruikers van platformen, kan het Ministerie van BZK via haar trusted flagger status een melding doen van mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken vervolgens een eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van hun gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie noodzakelijk is. Over de inzet van de trusted flager status is uw Kamer eerder geïnformeerd.1
Is er op social media platforms gebruik gemaakt van specifieke algoritmen om aan de verkiezingen van 22 november 2023 gerelateerde content niet/minder/wel/vaker te laten zien?
Waar het gaat om de advertenties voor de opkomstbevorderende campagne heeft het Ministerie van BZK bij de inkoop ingezet op advertenties voor de volgende doelgroepen:
Het Ministerie van BZK heeft geen inzicht in de algoritmen die platformen gebruiken om deze doelgroepen te bereiken en geen zicht op algoritmen die door platformen al dan niet worden ingezet om content gerelateerd aan de verkiezing niet/minder/wel/vaker te laten zien. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing.
Hadden ambtenaren via portals toegang tot sociale media escalatie-channels of andere methodes en kanalen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke methodes en kanalen dat waren en wat de reden was dat ambtenaren hierop actief waren?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, TikTok en Snapchat. Voor X wordt sinds deze verkiezingen gebruik gemaakt van een Urgent Escalation Channel. Het Ministerie van BZK hanteert voor dit kanaal dezelfde standaard werkwijze als bij vergelijkbare trusted flagger statussen bij andere sociale media platformen. Voor informatie over de werkwijze, de verschillende kanalen en de redenen dat ambtenaren hierop actief zijn verwijs ik u graag naar de antwoorden op eerdere Kamervragen en de Kamerbrieven die ik hierover aan de Kamer heb verzonden.2
Is dergelijke inmenging van de overheid en het beïnvloeden van de berichtgeving op social media volgens u te verenigen met het uitgangspunt van eerlijke verkiezingen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uitleggen?
Er vindt geen beïnvloeding of inmenging door de overheid plaats. Het Ministerie van BZK zet de trusted flagger status zeer terughoudend in, en alleen wanneer er een risico bestaat voor de organisatie, uitvoering en integriteit van het verkiezingsproces. Het ministerie kijkt niet naar, en doet geen uitspraken over, andere onderwerpen gerelateerd aan de verkiezingen. De bedrijven waarbij het ministerie een melding doet over mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces maken vervolgens hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is.
Op welke manier waren de verkiezingen van 22 november een onderdeel van de werkbezoeken van de Staatssecretaris aan het Caribisch gebied? Kunt u vertellen welke afspraken met welke personen er tijdens die werkbezoeken hebben plaatsgevonden die te maken hadden en/of op enige manier gerelateerd waren aan de verkiezingen van 22 november en wat deze afspraken hebben behelsd?
Het onderwerp verkiezingen stond bij de bezoeken dit najaar niet op de agenda.
De afwezigheid van de NOS bij vertoning beelden van de aanval op 7 oktober 2023 op de Israëlische ambassade |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de Israëlische ambassade om aan een selecte groep journalisten beelden te tonen van de brute aanval op Israëlische burgers op 7 en 8 oktober 2023?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NOS ondanks een ontvangen uitnodiging daarbij niet aanwezig was?
Ja.
Bent u van mening dat de NOS een sleutelrol zou moeten spelen in een neutrale en evenwichtige nieuwsvoorziening gezien haar positie in het publieke bestel?
Ja, de NOS is als taakomroep van de landelijke publieke omroep verantwoordelijk voor de dagelijkse nieuwsvoorziening en verslaggeving van actuele gebeurtenissen. De NOS is in Nederland de grootste onafhankelijke nieuwsorganisatie en is, samen met andere nieuwsorganisaties, van groot belang voor de nieuws- en informatievoorziening in ons land. Het publiek moet er dan ook op kunnen vertrouwen dat de NOS op onafhankelijke wijze zijn werk doet en de hoogste journalistieke en professionele kwaliteitseisen hanteert zoals die in de journalistieke sector aanvaard en vastgelegd zijn. De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De onafhankelijkheid van media en journalistieke organisaties – zowel publieke als commerciële – is in ons land een grondwettelijk vastgelegd grondbeginsel van onze democratische rechtsstaat.
Bent u van mening dat een vertoning van ongecensureerde en onbewerkte beelden een belangrijke bijdrage kan leveren aan een neutrale informatievoorziening en derhalve van belang is voor het werk van (publieke) media en journalistiek?
De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De NOS legt verantwoording af over de wijze waarop men verslag doet over de oorlog in Israël en Gaza2 en is hierop aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO.
Bent u op de hoogte van de reden van afwezigheid van de NOS?
Ik ben niet door de NOS op de hoogte gesteld van de reden van afwezigheid. De NOS is onafhankelijk in zijn taakuitvoering. De NOS is op hun werkwijze aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO. Het past mij niet om de werkwijze van de NOS te beoordelen of om de NOS aan te sturen. Om deze reden zal ik dan ook niet over dit onderwerp met de NOS in gesprek gaan.
Zo ja, wat was de reden van afwezigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, bent u bereid om naar de reden te vragen en die met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de NOS te vragen om de videovoorstelling alsnog bij te wonen, uiteraard in overleg met de ambassade?
Zie antwoord vraag 5.
Past het volgens u bij de verantwoordelijkheid van een nationale omroep om, gezien de gebeurtenissen op 7 en 8 oktober 2023, niet deel te nemen aan een dergelijke ontmoeting die van groot belang is om te begrijpen wat er gebeurt tijdens deze terroristische aanvallen?
Zie antwoord vraag 5.
Staat daarmee wat u betreft de neutraliteit van de NOS ter discussie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn (NPO) dat rondgaat op X?1
Ja.
Klopt het dat de studio waar het tv-programma Kiespijn wordt opgenomen niet rolstoel toegankelijk is?
Dit is niet juist. Ik heb contact gehad met NPO en de NTR, de omroep die het programma Kiespijn uitzendt. De NTR laat in een schriftelijke verklaring aan OCW weten dat de studio van het tv-programma toegankelijk is voor rolstoelgebruikers. Onder verwijzing naar het bericht op X, verklaart de NTR dat door een vergissing, aan een persoon die gebruikmaakt van een rolstoel, helaas ten onrechte is gecommuniceerd dat de studio niet toegankelijk zou zijn. Dit moet voor diegene een erg vervelende situatie zijn geweest. De NTR heeft het misverstand opgelost en de persoon in kwestie heeft een andere opname van het programma bijgewoond.
Deelt u de mening dat tv-studio’s, waar de NPO gebruik van maakt, fysiek toegankelijk moeten zijn?
Ja. De publieke omroep moet toegankelijk zijn voor iedereen. Dit geldt voor het kunnen gebruiken van het aanbod van de NPO, maar ik vind het ook van belang dat mensen op andere manieren betrokken kunnen zijn bij de publieke omroep. Het bijwonen van een opname van een tv-programma is daar een voorbeeld van.
Kunt u aangeven hoeveel tv-studio’s de NPO in gebruik heeft en hoe toegankelijk deze studio’s zijn?
Er is geen lijst voorhanden van alle studio’s die op dit moment in gebruik zijn door de publieke omroep. Ik kan u daarom geen exact aantal geven. Wel heeft het College van Omroepen (Hierna: CvO) een uitvraag gedaan onder de omroepen naar de toegankelijkheid van de studio’s die op dit moment bij hen bekend zijn. Hiervan is het ministerie per brief op de hoogte gesteld. Het CvO geeft aan alle studio’s die geïnventariseerd zijn, direct toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke beperking. Het gaat zowel om studio’s van omroepen als buitenproducenten. De omroepen inspecteren de studio’s grondig voordat deze worden gebruikt en sommige omroepen hebben hier specifieke afspraken over gemaakt. Het CvO merkt op dat in sommige gevallen de toegankelijkheid bemoeilijkt kan zijn, bijvoorbeeld door specifieke kenmerken van een gebouw. Ook in die gevallen wordt gezocht naar passende oplossingen.
Deelt u de mening dat slechte toegankelijkheid de emancipatie van mensen met een handicap niet ten goede komt?
Ja. Slechte toegankelijkheid draagt eraan bij dat mensen met een beperking niet volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij. Dit kan de emancipatie van deze doelgroep in de weg staan. Daarom onderschrijft dit demissionair kabinet het belang van toegankelijkheid binnen alle sectoren, waaronder de mediasector. Ik vind het goed dat de omroepen zich actief inzetten om hun studio’s toegankelijk te maken voor mensen met een beperking en moedig hen aan hier oog voor te houden. Desalniettemin blijf ik scherp op signalen uit de praktijk.
Kunt u in gesprek gaan met de NPO om de toegankelijkheid van studio’s te bespreken en oplossingen hiervoor te bedenken en uit te voeren?
Op basis van de informatie die de NPO en het College van Omroepen mij hebben verstrekt, zie ik daar nu geen aanleiding toe. Uit de inventarisatie blijkt niet dat er sprake is van onvoldoende toegankelijkheid van studio’s. Uiteraard blijf ik met de NPO spreken over thema’s als representatie en inclusie in brede zin.
Deelt u de mening dat de NPO er voor iedereen moet zijn?
Binnen het huidige kabinet zet ik mij vanuit mijn verantwoordelijkheid in voor een inclusieve en representatieve mediasector. Ik vind het van groot belang dat mensen met een beperking vertegenwoordigd zijn binnen de media.
De NPO heeft als opdracht een breed en divers publiek aan te spreken. Het is belangrijk dat het aanbod van de NPO een weerspiegeling is van de Nederlandse samenleving en dat mensen zich kunnen herkennen in het aanbod.
Om de representatie van verschillende doelgroepen en de toegankelijkheid van het aanbod van de NPO te stimuleren, zijn hierover specifieke afspraken opgenomen in de prestatieafspraken (2022–2026) tussen OCW en de NPO2. De NPO rapporteert jaarlijks over de naleving hiervan in de Terugblik.
Slechte toegankelijkheid van studio’s kan eraan bijdragen dat programma’s geen afspiegeling zijn van de samenleving. Het is daarom noodzakelijk dat mediapartijen zich blijven inspannen om hun studio’s toegankelijk te maken voor een zo breed mogelijk publiek.
Vindt u het belangrijk dat mensen met een handicap binnen de media vertegenwoordigd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven in hoeverre de slechte toegankelijkheid van de studio’s eraan bijdraagt dat programma’s geen afspiegeling van de samenleving zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Nederlandse speelfilms met amper internationaal succes |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland produceert veel films, maar met amper internationaal succes»1?
Ja
Wat vindt u van het onderzoek van Olsberg SPI dat in opdracht van het Filmfonds is uitgevoerd?2
Het onderzoek van Olsberg SPI, dat in opdracht van het Nederlands Filmfonds is uitgevoerd, werpt een blik op hoe Nederlandse speelfilms internationaal presteren. Het is waardevol om hier een beeld van te hebben. De onderzoekers hebben specifiek gekeken naar commercieel succes in de vorm van het aantal bioscoopbezoekers en artistiek succes in de vorm van een selectie in de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals (Berlijn, Cannes, Venetië en Sundance) of een nominatie voor een Academy Award of European Film Award. Er is een vergelijking gemaakt met speelfilms uit België, Denemarken, Zweden en Oostenrijk, waarbij Nederlandse speelfilms internationaal gezien minder succesvol zijn. Die uitkomst is best confronterend, maar niet verrassend. Ik verwijs hierbij graag het volgende antwoord.
Wat vindt u ervan dat Nederland in twaalf jaar 487 speelfilms produceerde, bijna dubbel zoveel films als vergelijkbare Europese landen, maar dat Nederlandse speelfilms zelden de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals of de shortlist van belangrijke filmprijzen redden?
Een verhoging van de aantrekkelijkheid, kwaliteit en zichtbaarheid wordt breed gezien als een sleutel om het concurrentie- en exportvermogen van de Nederlandse audiovisuele sector duurzaam te versterken. Hiertoe heb ik samen met het Filmfonds reeds maatregelen genomen, waaronder:
We moeten gezamenlijk optrekken in het versterken van de kwaliteit en zichtbaarheid van Nederlandse speelfilms. Ook de filmsector is zich ervan bewust dat de lat hoger gelegd moet worden, zodat er meer eigenzinnige en gedurfde speelfilms worden gemaakt. Speelfilms die uitdagen, prikkelen en inspireren. Ik juich dit toe, want films met een duidelijke signatuur en lef zullen het zowel goed doen bij het (inter)nationale publiek als op filmfestivals. Ik ben daarom blij dat de onderzoekers van Olsberg SPI schrijven dat Nederland een groot creatief potentieel heeft en er tal van kansen liggen om de positie van Nederlandse speelfilms te verbeteren.
Bij het onderzoek wil ik wel graag de volgende opmerkingen plaatsen:
Hoe congruent acht u de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI met de doelstelling van het Filmfonds om «een kwalitatief hoog ambitieniveau te bereiken, waardoor de Nederlandse film in de volle breedte nationaal en internationaal een grotere en opvallendere rol kan spelen.»3
Ik acht de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI juist congruent met de doelstelling van het Filmfonds. Het Filmfonds heeft al maatregelen getroffen om een hoger kwaliteitsniveau te bereiken. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De conclusies uit het rapport Olsberg helpen om deze maatregelen verder aan te scherpen, om de kansen op internationale filmfestivals te vergroten en de waardering van het internationale filmpubliek te verkrijgen.
Het rapport van Olsberg SPI biedt geen kant en klare oplossingen, maar dat was ook niet de opdracht van het Filmfonds. Wel worden er belangrijke bevindingen gepresenteerd, die zoals aangegeven grotendeels samenvallen met de al ingeslagen route van het Filmfonds om kwaliteit boven kwantiteit te stellen en meer de focus te leggen op de positionering en zichtbaarheid van speelfilms. Ook komen de bevindingen overeen met de aanbevelingen in de rapportage van de Werkgroep sectorplan, dat door de filmsector zelf is opgesteld.7 Ik ben blij met deze rapportage omdat ik samenwerking tussen alle partijen in de productie-exploitatie-distributie keten belangrijk vind.
Hoe rijmt het ieder jaar stijgende budget van inmiddels € 92,6 miljoen van het Filmfonds met deze onderzoeksconclusies? Acht u dit effectieve besteding van schaarse publieke middelen?
Het rapport van Olsberg SPI gaat over Nederlandse speelfilms. Het deel van het budget van het Filmfonds dat gaat naar de ontwikkeling, productie en distributie van Nederlandse speelfilms betrof in 2022 € 33 miljoen.8 In het kader van de vierjaarlijkse financiering van het Filmfonds door OCW vindt onder meer jaarlijks monitoring plaats, worden subsidieregelingen goedgekeurd en wordt een beleidskader meegegeven. Hierover zijn het Filmfonds en OCW blijvend in gesprek met elkaar.
Het maken van films is kostbaar en zonder publieke financiering komen producties, net als in andere landen, niet tot stand. Film is een van de meest toegankelijke kunstvormen met brede verspreidingsmogelijkheden (festivals, bioscopen, video-on-demand, omroepen). Nederlandse makers zijn belangrijk om verhalen van eigen bodem te vertellen en Nederlandse films helpen ons de wereld om ons heen beter te begrijpen. Juist in een tijd van het enorme internationale aanbod en het belang van een hoge production value is het cruciaal dat er voldoende budget is voor de productie van Nederlandse films en dat deze breed zichtbaar zijn in binnen- en buitenland. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat producenten tegelijkertijd vijf filmvoorstellen indienen om subsidie te krijgen? Is dat bevorderlijk voor de kwaliteit?
We kennen in Nederland een aantal zeer succesvolle productiehuizen, die meerdere succesvolle titels huisvesten. Het kan dan inderdaad voorkomen dat er tegelijkertijd meerdere filmvoorstellen door eenzelfde producent worden ingediend. Daarnaast moet het aantal aanvragen ook bezien worden in het licht van de coronapandemie, waardoor een periode minder films geproduceerd kon worden. Het Filmfonds heeft in die periode de sector op verschillende manieren ondersteunt met de ontwikkeling van filmplannen. Het is logisch dat de makers deze filmplannen willen realiseren en er daardoor relatief veel aanvragen zijn. Het Filmfonds neemt overigens ook maatregelen om ervoor te zorgen dat het aantal aanvragen minder wordt, door bijvoorbeeld te gaan werken met een pitchronde vooraf. Op deze manier wordt sneller duidelijk welke filmplannen kansrijk zijn en welke niet.
Bent u van plan extra of scherpere voorwaarden te stellen aan het Filmfonds zodat de Nederlandse filmsector gestimuleerd wordt weer echt mooie producties te maken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de huidige beleidsperiode heeft het Filmfonds de focus aangescherpt. De nadruk ligt op het stimuleren van een kwalitatief en vernieuwend aanbod met een sterke signatuur. De verwachting is dat de resultaten van het scherpere selectiebeleid in de komende jaren te zien zullen zijn. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4.
Het Filmfonds schrijft momenteel het beleidsplan voor de periode 2025–2028. Dit doet het op basis van het door mij opgestelde beleidskader, waarin ook inhoudelijke aanwijzingen zijn opgenomen. Het stimuleren van een kwalitatief aanbod staat centraal. Specifiek heb ik het Filmfonds gevraagd om de koers van «verdikking» vast te houden: door scherper te selecteren moet een kleiner maar divers aantal producties met meer middelen worden ondersteund. Hogere budgetten kunnen leiden tot meer kwaliteit, omdat er dan meer geld en tijd is voor de scenario- en ontwikkelingsfase, de draaidagen en het postproductieproces.
Ik vraag het Filmfonds ook beleid te ontwikkelen voor de positionering en zichtbaarheid van toonaangevend Nederlands aanbod op het internationale podium en de versterking van de internationale marktpotentie. Dit beleid moet in ieder geval gericht zijn op een toename in de deelname van Nederlandse producties aan de hoofdprogramma’s van toonaangevende internationale (film)festivals. Ook vraag ik het Filmfonds zich blijvend in te spannen voor het stimuleren van internationale coproducties, ook omdat dergelijke producties vaak meer succesvol zijn.
Ik heb er vertrouwen in dat het Filmfonds, in overleg met de filmsector, ook in de volgende beleidsperiode de nodige stappen zet om de positie van de Nederlandse speelfilm nationaal en internationaal verder te versterken. Het Ministerie van OCW zal de resultaten hiervan natuurlijk nauwlettend volgen.
Bent u het ermee eens dat de toekenningen door het Filmfonds in ieder geval meer open en toegankelijker moeten gebeuren en dat daarbij primair op kwaliteit in plaats van onafhankelijkheid gestuurd moet worden?
De opdracht van het Filmfonds richt zich op de financiering van onafhankelijke producenten en andere onafhankelijke filmmakers. Het Filmfonds biedt subsidieregelingen voor allerlei soorten filmmakers, van autodidacten tot zeer ervaren makers. Een rijk veld aan onafhankelijke producenten zorgt voor diversiteit en de pluriformiteit van Nederlandse films, series en documentaires. Het is daarom cruciaal dat onafhankelijke producenten blijvend in staat worden gesteld om mooie Nederlandse producties van hoge kwaliteit te maken. Daarbij vind ik het wel belangrijk dat onafhankelijke producenten de mogelijkheid hebben om samen te werken met andere partijen uit de keten, in het licht van de stapeling van publiek-private middelen.
Openheid en toegankelijkheid zijn uiteraard belangrijk voor het Filmfonds. Op de website van het Filmfonds kan bijvoorbeeld inzicht worden verkregen in de toekenningen voor specifieke producties op basis van de verschillende regelingen. Het Filmfonds heeft recent de website vernieuwd. Samen met het Filmfonds zal ik kijken naar eventuele verbeteringen op het gebied van de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van deze informatie.
Zou het de kwaliteit van de filmproductie in Nederland ten goede komen als toekenningen door het Filmfonds meer sturen op samenwerking en cofinanciering binnen de filmsector zodat meer budgetten bij elkaar gebracht kunnen worden (zoals van de NPO & streamers) en meer kwalitatief hoogstaande (en duurdere) producties gemaakt kunnen worden)?
Samenwerking en cofinanciering in de filmsector is inderdaad belangrijk en gebeurt al sinds jaar en dag. Bij de financiering van films gaat het om samenwerking tussen verschillende partijen waarbij een producent financiering van fondsen, omroepen, distributeurs, sales-agents, coproducenten en investeerders bij elkaar brengt om een project te financieren. In de huidige tijd kunnen ook streamingdiensten belangrijke partners voor onafhankelijke producenten zijn.
Wat ik wil stimuleren is verdergaande publiek-private samenwerking waardoor er grotere en kwalitatief betere producties kunnen worden gemaakt met meer kans op commercieel en artistiek succes. Het Filmfonds deelt deze visie. Daarbij moet uiteraard wel rekening worden gehouden met de kaders van de subsidieregelingen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vragen 2, 3 en 8.
Hoe duidt u de kwalificatie van filmmaker Martin Koolhoven dat het Filmfonds «stuurloos» is?
Het Filmfonds heeft de afgelopen tijd te maken gehad met een aantal wisselingen in het bestuur. Ik kan me voorstellen dat dit tot zorgen in de sector heeft geleid. Het Filmfonds is echter niet stuurloos. De huidige directeur-bestuurder Sandra den Hamer heeft de opdracht gekregen om, te midden van het snel bewegende speelveld, zich de komende periode te richten op het bestendigen van de reeds ingezette artistiek-inhoudelijke koers van het Filmfonds, de samenwerking met de sector en de voorbereidingen op het nieuwe beleidsplan. Daarin zal de ingezette focus op het versterken van de kwaliteit en zichtbaarheid van de Nederlandse onafhankelijke film worden voorgezet. De procedure ten behoeve van de opvolging van Sandra den Hamer zal ruim op tijd en op zorgvuldige wijze worden ingezet.
Waarom heeft het Filmfonds de Dutch Academy For Film (DAFF) aangewezen om tot een plan te komen over verbetering van de positie van de Nederlandse speelfilm? Is DAFF de juiste partij, gezien de afhankelijkheid van filmsubsidies die veel leden van DAFF hebben? Hoe ziet u dit?
De Dutch Academy for Film (DAFF) verenigt bijna 700 makers uit alle disciplines binnen de audiovisuele sector in Nederland. Samen met het Nederlands Film Festival draagt de DAFF als Nederlandse Academy ook de verantwoordelijkheid voor de Gouden Kalveren Competitie, waarbij de leden hun vakgenoten eren door het bepalen van nominaties en prijzen. Daarnaast ziet de DAFF het als de functie van een Academy om hobbels in de sector te detecteren en hierop in te spelen. Zij vindt het uiterst belangrijk dat de inhoudelijke creatieve analyse, zelfreflectie en toekomstvisie in eerste aanleg vanuit de sector zelf komt. Vanuit deze gedachte speelde de vereniging al langer met het plan voor het faciliteren van het kwaliteitsdebat, om naar aanleiding van de jaaroogst gezamenlijk een kritische blik te werpen op waar de sector zich op dat moment bevindt.
De selectie voor de Gouden Kalveren Competitie toonde een sterke contradictie in films die door het publiek hoog werden gewaardeerd ten opzichte van die door vakgenoten werden bekroond. Dit, samen met het rapport van Olsberg SPI, heeft de vereniging ertoe bewogen om nog dit jaar een open gesprek met de sector te initiëren. Zij komen niet met een concreet plan, maar denken samen met alle stakeholders in de keten – van makers en producenten tot distributeurs, exploitanten en fondsen – na over mogelijke verbeteringen voor de positie van de Nederlandse speelfilm.
De DAFF doet dit niet in opdracht van het Filmfonds, maar vanuit een eigen verantwoordelijkheid als Academy en vanuit hun onafhankelijke functie. De suggestie dat de vereniging niet onafhankelijk is, is naar mijn mening ongegrond.
In hoeverre moedigt het Filmfonds ondernemerschap van producenten aan? Is het te rechtvaardigen dat zo veel publieke middelen worden ingezet op films waar slechts een zeer klein deel van Nederland naar gaat kijken, laat staan het buitenland?
Het is belangrijk om het algemene succes van de Nederlandse speelfilm niet te verwarren met de specifieke lens waardoor het onderzoeksbureau Olsberg heeft gekeken (zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 3). Nederlandse speelfilms trekken veel bezoekers naar de Nederlandse bioscopen en filmtheaters. Het afgelopen jaar had bijvoorbeeld de door het Filmfonds gesteunde films De Tatta's (2022) en Soof 3 (2022) respectievelijk bijna 700.000 en 500.000 bioscoopbezoekers. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 5. Ook als we kijken naar het marktaandeel van Nederlandse films in het aantal nationale bioscoopbezoeken in 2022 was dat ruim 16 procent.9
Zoals geantwoord op vraag 5, is het maken van films kostbaar en zijn publieke middelen onmisbaar. Ondernemerschap is belangrijk voor iedere producent. Het Filmfonds moedigt dit aan. Filmfinanciering is immers complex en er zijn vele partijen en financiers bij betrokken. De steun die het Filmfonds als publiek fonds kan geven is aan maximale percentages verbonden. Een producent moet dus altijd aanvullende financiering inbrengen om voor financiering van het Filmfonds in aanmerking te komen. Producenten blijven zelf creatief en zakelijk verantwoordelijk voor de producties die worden gemaakt en vertoond.
De brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over de desinformatie op X (voormalig Twitter) |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over desinformatie op X over de aanvallen van Hamas op Israël1?
Ja
Staat u achter deze urgente oproep aan de topman van X? Zo ja, wat gaat u doen als X niet binnen 24 uur voldoet aan het verzoek?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. De Commissie is immers exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen uit de Digital Services Act (DSA) die gelden voor zeer grote online platforms, waaronder X. We steunen de Commissie in deze zaak.
Uit de brief en daaropvolgende conversatie tussen Elon Musk en Commissaris Breton op X leid ik af dat de Commissie volop bereid is om de DSA te gaan handhaven. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen. Het is van belang dat we dit in de EU zeer serieus nemen.
Vindt u dat X transparant is over welke content wel en niet is toegestaan op het platform? Zo nee, waar moet X volgens u meer inzicht in bieden?
Op grond van artikel 14 van de DSA moeten tussenhandeldiensten zoals X, informatie over eventuele beperkingen, die zij aan het gebruik van hun dienst opleggen met betrekking tot door afnemers verstrekte informatie, opnemen in hun algemene voorwaarden. Die informatie moet onder meer gegevens over inhoudsmoderatie die zij toepassen omvatten.
Het is naar mijn mening onduidelijk wat het beleid van X is en daarmee welke content wel en niet is toegestaan op het platform. Dit beleid lijkt bovendien aan plotselinge verandering onderhevig, zo blijkt ook uit de brief van Commissaris Breton. Op de Nederlandse pagina stond bijvoorbeeld ten tijde van de brief van Eurocommissaris Breton aan X een andere publiek belang als uitzonderingsbeleid dan op de Engelse pagina.
Daarnaast heeft lokaliteit invloed op de betekenis van content. Om te bepalen welke content wel en niet voldoet aan het eigen beleid, moet deze content in context geïnterpreteerd kunnen worden. Daarom is het van belang om lokaal te modereren. Met kennis van taal en cultuur. X heeft hiervoor slechts één moderator gericht op Nederlands.2
In dit kader is ook relevant dat X (toen nog Twitter) zich heeft teruggetrokken uit de EU «Code of Practice on Disinformation». Deze schrijft voor dat deelnemers een gedetailleerde, up-to-date lijst bijhouden, van hun publiek beschikbare beleid. Dit beleid dient gebruik en gedragingen toe te lichten die verboden zijn op hun dienst. Daarbij dienen diensten in hun rapportages uiteen te zetten hoe hun beleid en de implementatie van dat beleid diverse tactieken, technieken en procedures voor desinformatie aanpakt.3 Door zich terug te trekken uit de EU «Code of Practice on Disinformation» onttrekt X zich aan de afspraak om hierover te rapporteren.
Dat blijkt temeer uit het feit dat X (toen nog Twitter) tot 2021 elke zes maanden op eigen initiatief een transparantierapport over de handhaving van haar eigen regels publiceerde. De laatste dateert uit december 2021. Hierna is er geen rapport meer verschenen tot de inwerktreding van de DSA 25 augustus 2023.4
Deelt u de mening dat het gewijzigde «public interest» beleid van X zeer schadelijk is, omdat berichten meer worden beoordeeld op hun «nieuwswaarde» dan de vraag of deze berichten desinformatie of andere illegale content bevatten? Deelt u de mening dat X dit beleid zo snel mogelijk moet terugdraaien, omdat het in strijd is met de regels van de Digital Services Act (DSA)?
De DSA beoogt onder meer de verspreiding van illegale online-inhoud en de maatschappelijke risico’s, die de verspreiding van desinformatie met zich mee kunnen brengen, aan te pakken. Voor dat doel bevat de DSA verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen, zoals de verplichting om meldingen van illegale inhoud tijdig, zorgvuldig en op niet-willekeurige en objectieve wijze te verwerken. Wanneer het gewijzigde «public interest» beleid van X erop neerkomt dat illegale inhoud, ook na een melding daarvan, online blijft, is dat niet in overeenstemming met de DSA.
Daarnaast moeten zeer grote online platforms, zoals X, op grond van artikel 34 en 35 DSA maatregelen nemen om de (systeem)risico’s, voor de openbare veiligheid en de burgerdialoog voortvloeiend uit desinformatie, te beperken. Het niet optreden tegen desinformatie kan daarmee in strijd komen.
Vindt u dat X adequaat en volgens de regels die de DSA hieraan stelt optreedt ten aanzien van het snel verwijderen van illegale content?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit onder meer de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er, ondanks meldingen, illegale inhoud op X circuleert en blijft circuleren. Als dat klopt dan kan het zijn dat X artikel 16 van de DSA overtreedt, maar dit is aan de Europese toezichthouder.
Vindt u dat X effectieve maatregelen neemt tegen de verspreiding van desinformatie, zoals afbeeldingen van conflicten die niet echt zijn maar uit videogames komen?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit mediaberichten en de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er veel vals en misleidend beeldmateriaal op X circuleert. Dit blijkt ook uit verschillende onderzoeken. Indien dat klopt, dan kan de Europese Commissie nader onderzoeken of X daardoor de DSA overtreedt. Dit onderzoek is, zo begrijp ik, in volle gang.
Welke actie onderneemt u zelf richting X om de misstanden op het platform aan te kaarten en X te dwingen tot snelle maatregelen, specifiek ten aanzien van desinformatie over de aanvallen van Hamas op Israël?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen.
Hoe beziet u, naast de wettelijke verplichtingen uit de DSA, de morele en maatschappelijke verantwoordelijkheid van X op dit punt?
De maatschappelijke verantwoordelijkheden en zorgvuldigheidsverplichtingen die zeer grote online platforms als X hebben zijn gelukkig goed verankerd in de DSA. Deze verordening roept platforms op daar zelf verantwoording over af te leggen, risico’s5 in te schatten en maatregelen te nemen.
Ik vind het belangrijk dat platforms als X verantwoording afleggen over al deze zaken.
In hoeverre weegt u de conclusie uit het rapport «Spelen met vuur» hierin mee, die stelt dat de verspreiding van radicale en onjuiste content een directe wisselwerking met het publieke debat heeft2?
Woorden doen ertoe, of die nu in de Tweede Kamer geuit worden, of op sociale media. Het uiten van complottheorieën en anti-institutioneel sentiment met de intentie het vertrouwen in onze democratie te ondermijnen, is schadelijk voor het functioneren van onze democratische rechtstaat. Dat moeten we dus onverminderd tegengaan. Ik hoop dat politici, ook de aankomende generatie, zich de conclusies van dit rapport aantrekken en dat we op een verantwoorde manier met elkaar omgaan.
Deelt u de mening dat een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen nodig is, aangezien door X, maar bijvoorbeeld ook door Telegram, nauwelijks actie wordt ondernomen tegen extreme en illegale content?
Met de inwerkingtreding van de DSA is een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen wettelijk verankerd.
Met belangstelling kijk ik dan ook uit naar het effect dat de DSA, die sinds 25 augustus jl. geldt voor de zeer grote online platforms, zal hebben in de komende jaren en de wijze waarop de Commissie de DSA zal handhaven.
Binnenkort ontvangt de Tweede Kamer de Contourenbrief Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan de dialoog met X en Telegram.
Het bericht 'Cursor op zwart' |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe reflecteert u op het bericht dat Han Konings, hoofdredacteur van het onafhankelijke TU Eindhoven-nieuwsblad Cursor, met onmiddellijke ingang uit zijn functie is ontheven?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Als Minister en stelselverantwoordelijke kan en wil ik niet ingaan op individuele arbeidsrechtelijke situaties bij hoger onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat er op een publieke democratische instelling als een universiteit op geen enkele manier mag worden gemarchandeerd met of twijfel mag bestaan over de journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid van universiteitsbladen of hogeschoolkranten?
Ik deel de mening dat de redactie van een universiteitsblad of hogeschoolkrant journalistiek onafhankelijk moet kunnen opereren.
Bent u bereid zich uit te spreken over het belang van onafhankelijk nieuwsgaring op en over universiteiten, omdat dit als belangrijk onderdeel van de academische vrijheid kan worden gezien? Wat vindt u van de constatering van ScienceGuide dat ook zij merken dat er de laatste jaren in toenemende mate druk is op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten?2
Onafhankelijke journalistiek en persvrijheid zijn een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Zeker binnen universiteiten waar academisch debat en kritisch denken bij uitstek hoog in het vaandel staan en gestimuleerd worden. Academische vrijheid is gekoppeld aan mensen in hun functie als docent en onderzoeker en is onderworpen aan de normen die gelden in de academische gemeenschap, zoals de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Voor academische vrijheid is vrijheid van meningsuiting en daarmee ook journalistieke vrijheid een vereiste. Zowel wetenschappers als journalisten moeten in vrijheid en onafhankelijkheid hun onderzoek kunnen doen.
Ik heb kennis genomen van de constatering van ScienceGuide en betreur het als er in toenemende mate druk wordt ervaren op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten. Nieuwsmedia moeten binnen de instellingen onafhankelijk kunnen opereren. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om invulling te geven aan het borgen van die onafhankelijkheid.
In hoeverre is die journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid op de Technische Universiteit Eindhoven volledig gegarandeerd? Op grond van welke feiten komt u tot deze beoordeling?
In deze zaak zijn drie partijen relevant: het College van Bestuur (CvB), de hoofdredacteur en de redactieraad. Het CvB van de TU/e is de formele uitgever van Cursor. De directeur van het Communicatie Expertise Centrum van de TU/e treedt namens het CvB op als operationeel uitgever. De TU/e heeft bij mij het volgende aangegeven als het gaat om de wijze waarop de journalistieke vrijheid bij Cursor is ingericht en geborgd.
De hoofdredacteur is verantwoordelijk voor de inhoud, productie en exploitatie van Cursor. De redactieraad waarborgt dat de hoofdredacteur in journalistieke zin onafhankelijk kan opereren en bevordert dat hoofdredacteur en redactie opereren conform de vastgelegde journalistieke werkwijze. Het CvB – als formele uitgever – benoemt de redactieraad, de operationele uitgever stelt, na advies van de redactieraad, de hoofdredacteur aan.
In het redactiestatuut van Cursor is opgenomen dat de uitgever de (hoofd)redactie nooit zal dwingen af te zien van publicatie van c.q. wijzigingen aan te brengen in een artikel. De uitgever kan de hoofdredacteur wel verzoeken van een publicatie af te zien c.q. deze te wijzigen. De hoofdredacteur beslist zelf hoe hij met zo'n verzoek omgaat. De redactieraad kan de hoofdredacteur gevraagd en ongevraagd adviseren.
Volgens de TU/e hebben in deze casus alle partijen conform hun bevoegdheid volgend uit het redactiestatuut gehandeld. De redactieraad heeft geadviseerd het interview met de nieuwe rector magnificus aan te passen omdat de redactieraad het niet in balans achtte. De rector heeft als geïnterviewde verzocht tot het doen van aanpassingen. De hoofdredacteur heeft ervoor gekozen het artikel niet te publiceren. Dit is in overeenstemming met het (openbare) statement van de redactie van Cursor waarin wordt aangegeven dat de hoofdredacteur heeft besloten het artikel niet te publiceren. In het statement staat dat dit het gevolg was van druk door het negatieve advies van de redactieraad en het verzoek vanuit het CvB. De redactie van Cursor heeft mij geïnformeerd dat volgens hen de rector in een mail aan de hoofdredacteur heeft aangegeven niet in te stemmen met publicatie. Dit is ervaren als een publicatieverbod mede omdat de rector zowel geïnterviewde als – in haar hoedanigheid van lid CvB – uitgever is.
Op grond van bovenstaande feiten constateer ik dat op papier, via het redactiestatuut, de journalistieke onafhankelijkheid van de redactie van Cursor voldoende geborgd is. Ik kan niet zeggen of de journalistieke onafhankelijkheid van Cursor in de praktijk ook volledig gegarandeerd is noch dat deze in het geding is. Er is sprake van door de redactie van Cursor ervaren druk om niet te publiceren, zodanig dat zij Cursor op zwart hebben gezet. Ik wil benadrukken dat journalistieke onafhankelijkheid van universiteitsbladen een groot goed is en dat ik het zeer onwenselijk vind dat een blad als Cursor op zwart is gegaan. Vanuit mijn rol vind ik het niet zuiver om uitspraken te doen over individuele gevallen zoals de situatie bij Cursor. Het is daarom goed dat, zoals het CvB van de TU/e mij geïnformeerd heeft, de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen.
Vindt u het wenselijk dat het College van Bestuur van de TU/e en de redactieraad een steeds groeiende druk uitoefent om bepaalde artikelen, die als onwenselijk worden gezien, niet te publiceren?
Ik vind dat er in universiteitsbladen plaats moet zijn voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Dit uiteraard mits de journalistieke kwaliteitsnormen, zoals hoor en wederhoor, gehanteerd zijn. Indien er in toenemende mate druk wordt uitgeoefend om bepaalde artikelen die als onwenselijk worden gezien niet te publiceren, dan vind ik dat een zorgelijk signaal. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangeef, vormen onafhankelijke journalistiek en persvrijheid een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Ik vind het aan het College van Bestuur, als uitgever van Cursor, de redactieraad en de redactie van Cursor om, te meer naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen, met elkaar het gesprek te voeren over het redactiestatuut, de inhoudelijke interpretatie en invulling in de praktijk daarvan vanuit het uitgangspunt dat journalistieke onafhankelijkheid te allen tijde geborgd moet zijn.
Bent u bereid om op korte termijn onderzoek te starten naar de aantijgingen over de inperking van de journalistieke vrijheid en daarbij ook te bezien in hoeverre er bij andere universitaire redacties en bij hogeschoolkranten vrijheid wordt ingeperkt? Zo nee, hoe wilt u de journalistieke vrijheid van deze bladen garanderen? Zo ja, wanneer kunt u daarmee beginnen?
Momenteel zie ik geen aanleiding voor een dergelijk breed onderzoek. Zoals in de media is gemeld is een redactielid van Cursor een klokkenluidersprocedure gestart. Het CvB van de TU/e heeft mij laten weten dat de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit naar aanleiding van die melding een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen. Dit is conform de interne procedures van de instelling. Ik vertrouw erop dat dit onderzoek zorgvuldig en onafhankelijk van het CvB wordt uitgevoerd.
In de relatie tussen CvB en redactie is journalistieke onafhankelijkheid altijd het uitgangspunt. Ik verwacht van alle instellingen dat de journalistieke onafhankelijkheid expliciet is vastgelegd, bijvoorbeeld in een redactiestatuut, en dat er plaats is voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om die journalistieke onafhankelijkheid te bewaken en hierover het gesprek te voeren binnen de instelling.
Bent u bereid om met het College van Bestuur van de TU/e in gesprek te gaan over de eisen die worden gesteld door de redactieleden van Cursor?
De redactie van Cursor is van mening dat er drie stappen nodig zijn om journalistieke vrijheid te garanderen. Een nieuwe, onafhankelijke redactieraad, een stem van de redactie in het aanstellen van een nieuwe hoofdredacteur en het herzien van het redactiestatuut om de onafhankelijkheid van Cursor beter te borgen. Ik ben door de redactie van Cursor en door het CvB van de TU/e geïnformeerd dat zij over deze stappen in gesprek zijn. Ik vind het aan de redactie en CvB om het gesprek hierover onderling te voeren.
Misstanden in realityprogramma’s |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Voor het leven getekend door Temptation Island, daar verandert vergoeding van 30.000 euro niets aan»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de in het artikel beschreven misstanden?
Grensoverschrijdend gedrag is onacceptabel, vooral als dit niet de eerste keer is. Naar ik begrepen heb, laat RTL voorlopig geen nieuwe afleveringen van het programma Tempation Island maken en heeft het al eerder uitzendingen van het programma De Villa gestaakt. Ik verwacht dat RTL alles in werk stelt om toekomstige gevallen van grensoverschrijdend gedrag te voorkomen. Op basis van de berichtgeving en informatie die RTL mij verstrekt heeft, gaat het nog steeds om individuele, losstaande (vermeende) gevallen van misstanden.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat dit niet de eerste keer is dat misstanden bij realityshows, waaronder weer bij Temptation Island, in de openbaarheid komen?2, 3 Ziet u een patroon?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verbeteringen hebben er bij RTL plaatsgevonden na het extern onderzoek dat RTL heeft uitgevoerd naar aanleiding van eerdere misstanden bij het programma De Villa, waar voormalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, de heer Arie Slob, aan refereert in antwoorden op schriftelijke vragen van 20 december 2019?4
Naar aanleiding van het onderzoek heeft RTL een protocol opgesteld voor reality datingprogramma’s waarin basisprincipes en gedragsregels worden beschreven voor het gehele productieproces van reality datingprogramma’s bij RTL en de betrokken producenten. Het doel van het protocol is dat de programma’s op zorgvuldige en integere wijze worden gemaakt in een veilige omgeving waarin voldoende oog is voor de belangen van de deelnemers. In dat kader wordt door RTL ook voorzien in de (na)zorg en de begeleiding van deelnemers. Tevens geeft RTL aan dat ze zelfstandig stappen heeft gezet zoals de aansluiting bij Mores. Los van al deze inzet is van belang dat RTL niet alleen door de ophef rond deze casus verbeteringen doorvoert, maar zich structureel inzet voor sociale veiligheid op de werkvloer. Het is belangrijk dat RTL hier ook zicht op houdt. Ik spoor RTL en andere mediapartijen aan om te blijven verbeteren.
Bent u bereid om een breder onderzoek uit te laten voeren naar misstanden bij realityshows, aangezien deze casus niet op zichzelf staat, blijkend uit eerdere berichtgeving en uit het feit dat meer deelnemers van andere programma’s zich melden?
Zoals in mijn vorige antwoord staat, heeft RTL zelf reeds stappen gezet om misstanden in de toekomst te voorkomen en te zorgen voor een veilige werkomgeving. Deze stappen blijf ik nauwlettend volgen. RTL heeft ook aangegeven reeds met uitzendingen van de betreffende realityshows gestopt te zijn. Daarbij komt dat op dit moment nog binnen de publieke omroep het onderzoek van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen onder leiding van de heer Van Rijn loopt. Naar ik begrepen heb, worden daar eind dit jaar de resultaten van verwacht. Ik wil benadrukken dat het van essentieel belang is dat mediaorganisaties zoals RTL zich maximaal inspannen om misstanden te voorkomen. We zullen van RTL en andere mediaorganisaties expliciet vragen om alles in het werk te stellen om dit soort excessen in de toekomst te voorkomen.
Wat is de stand van zaken rond de opvolging op de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur voor een centrale klachtencommissie en voor het inrichten van een kenniscentrum dat data verzamelt en zorgdraagt voor informatievoorziening en monitoring van de gehele sector sinds uw beleidsreactie van 2 november 2022?5
Sinds 1 september heeft Mores, meldpunt voor de culturele sector, een nieuw bestuur dat verder gaat met de in gang gezette professionalisering. Hiermee is uitvoering gegeven aan een advies van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld mevrouw Hamer. Ook wordt aansluiting gezocht bij andere (lopende) ontwikkelingen, zoals de nadere uitwerking van het Nationaal Actieprogramma Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld, in het bijzonder hoe in het algemeen laagdrempelige voorzieningen moeten worden vormgegeven. Momenteel wordt overleg gevoerd met Mores en de creatieve- en mediasector, over mogelijke volgende stappen. Mores heeft een subsidievraag ingediend voor de periode 2024 – 2025 en deze is versneld in behandeling genomen. Er loopt daarnaast een intensief gesprek met Mores over de overgangsfase naar het structureel beleggen van de meldfunctie. Daarbij wordt ook de wens van de Raad voor Cultuur om een kenniscentrum en een centrale klachtencommissie in te richten meegenomen.
Heeft u er nog vertrouwen in dat de mediasector zelf zorg kan dragen voor een veilige omgeving, waarin deelnemers niet onder druk worden gezet om persoonlijke grenzen over te gaan met mogelijk psychische problemen tot gevolg?
Naar aanleiding van eerdere zaken heeft de mediasector begin dit jaar zelf het initiatief genomen tot een Mediapact Respectvol Samenwerken (hierna: Mediapact). In een convenant zijn basisgedragsregels vastgelegd die voor iedereen gelden met als doel dat alle medewerkers en betrokkenen binnen de audiovisuele sector op een respectvolle en prettige manier met elkaar kunnen samenwerken in een veilige omgeving. Ik heb zelf ook diverse gesprekken gevoerd en ronde tafels met de mediasector georganiseerd. Daaruit is mij gebleken dat de mediabedrijven de ernst van de situatie begrijpen en ter harte nemen. Dat laat onder andere dit Mediapact zien, maar ook de in het vorige antwoord geschetste doorontwikkeling van het onafhankelijke meldpunt Mores. Hoewel ik vertrouwen heb in de stappen die de mediasector heeft genomen, roep ik mediaorganisaties zoals RTL op om blijvend inspanningen te leveren om een veilige omgeving te waarborgen. We moeten ervoor zorgen dat misstanden absoluut worden voorkomen. Ik zal dit nauwlettend blijven volgen om er zeker van te zijn dat dit daadwerkelijk en in voldoende mate gebeurt.
Vindt u dat de boeteclausules in de contracten die deelnemers verplicht zijn te ondertekenen moeten worden aangepast, zodat deelnemers zich niet belemmerd voelen om aan de bel te trekken bij misstanden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van misstanden zich in elke situatie vrij voelen om zich uit te spreken en hulp in te schakelen na wat hen overkomen is. Het is aan mediaorganisaties en producenten om deelnemers daarvoor de gelegenheid te bieden en mogelijke belemmeringen daarbij weg te nemen. Boeteclausules in contracten waardoor deelnemers of medewerkers niet de ruimte voelen om zich uit te spreken over misstanden, zijn niet wenselijk. Ik verwacht dat mediaorganisaties zoals RTL waken voor en waar nodig actie ondernemen tegen ongewenste neveneffecten bij boeteclausules, zoals hierboven geschetst.
Deelt u het pleidooi van advocaat Sébas Diekstra in het artikel om te zorgen voor meer controle op programmamakers?6
In Nederland kennen programmamakers een grote mate van vrijheid om zelf programma’s vorm te geven. Er is, mede vanuit artikel 7 van de Grondwet, vooraf geen toezicht op de inhoud van televisieprogramma’s. Met de vrijheid die programmakers hebben, komt echter ook een grote mate van verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor het welzijn van mensen die deelnemen aan hun programma’s. Ik ben het eens met de betreffende advocaat dat programmamakers oog moeten hebben voor de persoonlijke belangen en de gezondheid van deelnemers. Mediaorganisaties en programmamakers moeten hieraan blijven werken. Ik blijf mediaorganisaties hierop aanspreken vanuit mijn rol als Staatssecretaris voor de Media.
Ziet u, gezien de misstanden, hiervoor een rol weggelegd voor het Commissariaat voor de Media als toezichthouder voor de productie van realityprogramma’s en op specifiek de wijze van omgang met deelnemers, aangezien het Commissariaat voor de Media deze taak momenteel niet heeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 9 al heb aangegeven, verbiedt de Grondwet vooraf toezicht op de inhoud, en dus ook op de productie van realityprogramma’s, van televisieprogramma’s. Het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) houdt (achteraf) toezicht op de naleving van de Mediawet. Wat betreft de publieke omroep houdt het Commissariaat toezicht op sociale veiligheid, gedrag en cultuur zodra dit impact heeft op de doelen die de Mediawet tracht te beschermen (dat media-aanbod onafhankelijk, divers, toegankelijk en veilig is). Dat is omdat publieke omroepen de publieke media-opdracht moeten uitvoeren. Daarvoor worden zij gefinancierd door de overheid. Partijen dienen een cultuur te waarborgen die bijdraagt aan het vervullen van die publieke media-opdracht, zo is onder andere bepaald in de Gedragscode Integriteit Publieke Omroepen 2021. Het Commissariaat is hier de aangewezen toezichthouder.
De reikwijdte van het toezicht van het Commissariaat op commerciële omroepen is beperkter. Reden hiervoor is dat commerciële omroepen geen media-opdracht vanuit de overheid hebben meegekregen. Commerciële omroepen bepalen autonoom wat ze aanbieden (waarbij het media-aanbod wel aan een aantal voorwaarden moet voldoen) en worden niet vanuit de overheid gefinancierd. Daarnaast vallen verschillende commerciële omroepen – zoals RTL – niet onder Nederlandse wetgeving.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om te onderzoeken of het Commissariaat een grotere rol dient te spelen in het toezicht op grensoverschrijdend gedrag bij commerciële mediapartijen. Dat is tevens aan het volgende kabinet. Daarbij heb ik vertrouwen in de initiatieven die de mediasector zelf heeft ontwikkeld zoals het Mediapact en Mores.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid op geen enkele manier de productie van realityshows zou moeten stimuleren, zoals nu wel dreigt te gebeuren doordat investeringen in dergelijke programma’s meetellen voor de investeringsverplichting die streamingsdiensten wordt opgelegd, zoals is geregeld door het aangenomen amendement van de leden Werner c.s. in het wetsvoorstel Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het invoeren van een investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product, dat nu bij de Eerste Kamer ligt?7
Het was de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer om – naast Nederlandse films, series en documentaires zoals opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel – ook andere categorieën producties (uitgezonderd sport) onder de investeringsverplichting te laten vallen. Hierdoor kunnen grote streamingsdiensten ook Nederlandse realityprogramma’s, meetellen in het kader van de investeringsverplichting indien voldaan wordt aan de andere voorwaarden die zijn opgenomen in het wetsvoorstel. In mijn antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven dat er geen voorafgaand toezicht op de inhoud van televisieprogramma’s is en hoe misstanden bij programma’s worden voorkomen en aangepakt. Misstanden die zich voor kunnen doen bij realityprogramma’s of andere Nederlandse producties staan mijns inziens los van de doelstelling van de investeringsverplichting namelijk het stimuleren van Nederlandse culturele audiovisuele producties.
Wob/Woo-documentatie over de gang van zaken rondom ‘Het Grootste Coronaspreekuur’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documentatie met betrekking tot de totstandkoming en financiering van de tweede editie van het SBS-televisieprogramma «Het Grootste Coronaspreekuur»?1
Ja.
Klopt de beschrijving van de gang van zaken zoals deze wordt gesteld in het hierboven aangehaalde artikel? Zo nee, kunt u dan gedetailleerd uiteenzetten wat niet klopt, op welke manier de context in het artikel eventueel verkeerd is en welke feitelijke informatie uit de gepubliceerde Wob-documenten niet juist zijn en/of anders geïnterpreteerd zouden moeten worden?
De informatie uit de Wob/Woo-documenten geeft de gang van zaken goed weer. Het artikel laat ik voor rekening van de auteur.
Bent u van mening dat het decreet uit 2008 met betrekking tot de Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s in het geval van «Het Grootste Coronaspreekuur» is geschonden? Zo nee, kunt u dan verklaren op welke manier gerechtvaardigd kan worden dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en daarmee de Nederlandse overheid op een dergelijke manier betrokken waren bij het vormgeven van dit programma?
Het Vaststellingsbesluit aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s, waarnaar wordt verwezen, is op 23 juli 2008 komen te vervallen. Hiervoor in de plaats heeft elk ministerie een beleidsregel opgesteld waarin is bepaald dat er geen financiële bijdragen kunnen worden geleverd aan omroepprogramma’s.2 Agentschappen, zoals het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vallen onder de reikwijdte van deze beleidsregel. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om van het eigen beleid af te wijken, mits daarvoor een gegronde reden is. Gezien de epidemiologische situatie, het starten met vaccineren tegen COVID-19 en de grote hoeveelheid publieksvragen hierover werd er veel waarde gehecht aan het beantwoorden van deze vragen en het correct informeren van mensen over vaccinatie. «Het Grootste Coronaspreekuur» kon hier een bijdrage aan leveren. Uiteindelijk is, alle voor- en nadelen afwegend, besloten – gezien de uitzonderlijke situatie – de productie voort te zetten. De betreffende productie is op initiatief van het CBG tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis vanuit het CBG en/of het kerndepartement. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. De betrokkenheid van het CBG is voor alle kijkers duidelijk gemaakt, conform de uitgangspunten voor overheidscommunicatie.
Op welke manier waren het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Cultuur en Media betrokken bij de totstandkoming van en/of advisering over dit televisieprogramma en de rol van de overheid hierbij? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij betrokken en welke bewindspersoon of bewindspersonen waren hiervan op de hoogte? Is er door dit departement bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken zoals deze wordt beschreven in de Wob-documenten, of heeft het departement de totstandkoming van het programma wellicht juist op enige manier gefaciliteerd? Zo nee, waarom is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij niet betrokken geweest en bent u van mening dat het departement hierover geconsulteerd had moeten worden?
In de voorbereiding van het programma is er alleen contact geweest tussen het CBG, het Ministerie van VWS en het Ministerie van Algemene Zaken (AZ). Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het programma. Het consulteren van het Ministerie van OCW was ook niet noodzakelijk.
Kunt u reflecteren op de onafhankelijkheid en objectiviteit van deze journalistieke tv-productie waarbij de overheid duidelijk nauw betrokken was en grote inhoudelijke invloed op had? Hoe verhoudt zich dit met de bepalingen in de Mediawet, die voorschrijft dat de pers autonoom moet zijn, zelf gaat over de inhoud van haar programma’s en die de overheid verbiedt daarop invloed uit te oefenen?2
De betreffende productie is tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. Het CBG streeft hierbij naar objectiviteit en heeft zich gebaseerd op feiten uit de wetenschappelijke literatuur en productinformatie/bijsluiters.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bewust hebben gekozen om waarschijnlijk de letter, maar in ieder geval de geest van de Mediawet niet te respecteren, terwijl door ambtenaren van de ministerie en andere betrokkenen gedurende de totstandkoming van «Het Grootste Coronaspreekuur» herhaaldelijk is gewezen op het feit dat de bemoeienis van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op zijn minst discutabel was?
Er was, zoals valt te lezen in de openbaar gemaakte documenten, op 8 januari 2021 op ambtelijk niveau een principeakkoord gegeven en het CBG was reeds van start gegaan met de voorbereidingen voor «Het Grootste Coronaspreekuur». Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke Ministers, aangezien uit de Wob-documentatie blijkt dat dat er meerdere waren, waren allemaal op de hoogte van de gang van zaken rondom de totstandkoming en financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur»? Op welk moment werden deze bewindspersonen aangehaakt en welke rol hebben zij gespeeld? Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de rol en invloed van deze personen en op welke manier zij welke besluiten (mede) hebben genomen?
Zoals u in de vrijgegeven documenten kunt zien, is de toenmalig Minister van VWS geïnformeerd over de financiering. Op 20 januari 2021 heeft hij gereageerd op een memo hierover en op 24 januari 2021 heeft hij toestemming gegeven voor een financiële bijdrage aan het CBG. In het vrijgegeven document van 19 januari 2021 13:45 uur wordt onder «medewerkers van VWS met wie wij contact hebben gehad» twee keer het woord Minister genoemd. Het betreft hier niet verschillende Ministers maar twee ondersteunde ambtenaren van de Minister waarvan de functienaam op basis van artikel 5.1.2.e van de Woo is gelakt.
Kunt u de financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur» gespecificeerd inzichtelijk maken, aangezien dit programma uiteindelijk (indirect) gefinancierd is met gelden vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom kunt u deze specificatie niet overleggen? Wat is de rechtmatigheid van het wegschrijven van deze kosten als «onvoorzien» op het implementatiebudget? Waarom staan deze kosten niet nader gespecificeerd?
Voor de financiering is een bedrag van 144.980 euro beschikbaar gesteld aan het CBG. Zie verdere specificatie in onderstaande tabel.
Wat
Specificatie
Totaal
Projectleiding CBG
Aansturing productiebedrijf; afstemming inhoud van het Spreekuur met het Netwerk Patiënteninformatie
€ 5.000
Inhoudsdeskundigen CBG
Inhoudelijke kennis over de werking en beoordeling van de COVID-19-vaccins
€ 7.500
Redactie
Ontwikkeling van de inhoud en productie van het Spreekuur
€ 34.100
Regie/vormgeving
Regie en vormgeving van de instarts en het Spreekuur
€ 9.350
Techniek
Camera, licht en verbindingen
€ 48.580
Locatie
Studio, catering en presentatie
€ 17.850
PR en advertenties
Onder de aandacht brengen van het Spreekuur op onder andere radio en televisie
€ 20.000
Bijkomende kosten
Beveiliging en verzekering
€ 2.600
Totaal bedrag
€ 144.980
Aangezien de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport akkoord heeft gegeven voor de productie van «Het Grootste Coronaspreekuur», heeft hij dan ook het akkoord gegeven/de handtekening gezet voor de 140.000 euro vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarmee dit programma is gemaakt? Zo nee, wie heeft dan getekend voor deze financiering vanuit het ministerie en met welke mandaat?
De Minister van VWS is akkoord gegaan met de financiering van het CBG voor de productie. Daarna heeft de directeur van de programmadirectie COVID-19 (PDC-19) namens de Minister van VWS het daadwerkelijke akkoord gegeven voor de financiering.
Welke personen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) waren actief binnen de Denktank Desinformatie en op welke manier en vanuit welke expertise waren zij betrokken bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het coronabeleid en de vaccinatiecampagne?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 29 augustus 20224, worden de namen en functies van de individuele deelnemers van de Denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers.
Klopt het dat de kijkersvragen in «Het Grootste Coronaspreekuur» waren gebaseerd op bevindingen van de Coronagedragsunit? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom op deze manier is gestuurd op bepaalde beeldvorming richting het publiek en wederom op welke manier dat gerechtvaardigd en in lijn is met de Mediawet?
Het klopt niet dat de kijkersvragen zijn gebaseerd op de bevindingen van de Coronagedragsunit. Voorafgaand aan de uitzending is herhaaldelijk via sociale media (onder de #coronaspreekuur) en via de website van het CBG gevraagd om vragen in te sturen.5 Daarnaast is de oproep van het CBG om vragen te stellen door andere media en websites van patiëntenverenigingen overgenomen. In het door u in vraag 1 aangehaalde artikel wordt vermeld dat de beantwoording van de vragen voorbereid was. Dat klopt. Maar waar het artikel aan voorbij gaat is dat de vragen eerst via diverse sociale mediabronnen bij burgers zijn verzameld. Het ging dus over echte vragen die op dat moment in de samenleving leefden en mensen zorgen baarden.
Hoe wordt de integriteit en de objectiviteit van organisaties zoals het CBG, de Reclame Code Commissie (RCC), het Lareb, etc. gewaarborgd als zij op een dergelijke manier betrokken zijn bij gremia zoals de Denktank Desinformatie, die direct in dienst staan van de Rijksoverheid en sterk inhoudelijk betrokken zijn bij het maken en uitdragen van overheids- en kabinetsbeleid? Wat gaat u doen om de onafhankelijkheid van dit soort organisaties te herstellen en daarmee de veiligheid van en betrouwbaarheid voor de burger te verzekeren?
De Denktank Desinformatie verbindt personen met verschillende expertises om te bespreken hoe om te gaan met circulerende desinformatie over vaccinaties. De Denktank maakt een eigen afweging of zij reageren op meldingen van desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Daarin heeft de Denktank een onafhankelijke positie.
Het bericht dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u reflecteren op het gegeven dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen?1
Als ik de vraag zo mag interpreteren dat de vraagstellers zich zorgen maken dat het ontbreken van bronvermelding bij AI gegenereerde tekst kan zorgen voor de verspreiding van onder andere mis- en desinformatie, dan deel ik die zorg. De verspreiding van mis- en desinformatie kan verminderen door correcte bronvermelding, aangezien dit de lezer en factcheckers in staat stelt om de herkomst en betrouwbaarheid van informatie te kunnen controleren en beoordelen. Daarom vind ik het van belang dat AI-sites en andere generatieve artificiële intelligentie bronnen correct vermelden.
Het is een andere vraag of de ontwikkelaars van generatieve artificiële intelligentie op grond van het auteursrecht ook verplicht zijn om te melden met welke werken van letterkunde, wetenschap of kunst de generatieve artificiële intelligentie is getraind. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Artikel 25a, derde lid, van de Auteurswet bevat een definitie van tekst- en datamining. Onder «tekst- en datamining» wordt verstaan een geautomatiseerde analysetechniek die gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te genereren, zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden. Die definitie, die op de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt is gebaseerd, is zo ruim geformuleerd dat daaronder naar het zich laat aanzien ook het trainen van artificieel intelligente applicaties met teksten van nieuwsmedia kan ressorteren. Het geven van een authentieke interpretatie is echter niet aan mij, maar uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden. Artikel 15o van de Auteurswet regelt in lijn met de voornoemde richtlijn dat het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in het kader van tekst- en datamining onder twee cumulatieve voorwaarden geen inbreuk maakt op het auteursrecht. Een reproductie is dan dus toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden. In de eerste plaats moet degene die de tekst- en datamining verricht rechtmatig toegang hebben tot het werk. In de tweede plaats moet het maken van zo’n reproductie ten behoeve van tekst- en datamining niet door de makers of zijn rechtverkrijgenden uitdrukkelijk op passende wijze zijn voorbehouden. Bronvermelding is dus geen voorwaarde voor het rechtmatig kunnen maken van een reproductie in het kader van tekst- en datamining.
Momenteel wordt in de Europese Unie onderhandeld over een Europese AI-verordening. Binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening is onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een verplichting voorgesteld om aan te geven of de AI-systemen zijn getraind met auteursrechtelijk beschermde werken. Het gaat om een eigenstandige verantwoordingsbepaling die de auteursrechtelijke uitzondering inzake tekst- en datamining nadrukkelijk onverlet laat. Het niet naleven van zo’n eigenstandige verantwoordingsbepaling zou, als die bepaling in de verordening zou worden opgenomen, een onrechtmatige daad kunnen opleveren.
In hoeverre klopt het geschetste beeld dat u het standpunt is toegedaan dat een uitzonderingsbepaling uit de Auteurswet geldt voor hetscrapen(tekst- en datamining) van nieuwsartikelen en andere journalistieke content door tech-bedrijven?2
Artikel 15o van de Auteurswet bevat een uitzondering op het auteursrecht voor tekst- en datamining. Die uitzondering kan door iedereen, dus ook door tech-bedrijven, worden ingeroepen, mits de twee voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van de uitzondering worden gesteld. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, moet degene die zich op de beperking beroept in de eerste plaats op rechtmatige wijze toegang tot het auteursrechtelijk beschermde werk hebben verkregen. In de tweede plaats moet de rechthebbende het maken van een kopie van het werk ten behoeve van tekst- en datamining niet uitdrukkelijk op passende wijze hebben voorbehouden.
In hoeverre klopt het dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat hier een andere kijk op heeft en vindt dat het scrapen van auteursrechtelijk beschermd werk niet is toegestaan? Hoe verklaart u deze verschillende visies?
Van een andere kijk op de zaak of een verschil van inzicht tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en mij is geen sprake. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft opgemerkt dat het auteursrecht onverkort geldt met betrekking tot tekst- en datamining. Het auteursrecht kent de hoofdregel dat voor het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap en kunst in beginsel telkens voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden is benodigd. De toestemming is «in beginsel» vereist, want er kan een uitzondering op het auteursrecht van toepassing zijn. Een voorbeeld van zo’n uitzondering is artikel 15o van de Auteurswet op grond waarvan het maken van een kopie van werk ten behoeve van tekst- en datamining onder bepaalde voorwaarden is toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende. Als de bij de beantwoording van de eerste twee vragen geduide voorwaarden van artikel 15o van de Auteurswet niet worden gerespecteerd is er alsnog sprake van een inbreuk.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat hetscrapen van artikelen die nieuwsmedia achter een betaalmuur hebben geplaatst in strijd is met de Auteurswet, aangezien ook voor de uitzonderingsbepaling van de Auteurswet een voorwaarde hangt van rechtmatige toegang (dus enkel als het werk voor het publiek online vrijelijk beschikbaar is gesteld)?3
De vragenstellers merken terecht op dat alleen een beroep op artikel 15o van de Auteurswet kan worden gedaan als er rechtmatige toegang bestaat tot het werk van letterkunde, wetenschap of kunst dat wordt gereproduceerd in het kader van tekst- en datamining. Dat wil echter niet zeggen dat de bepaling alleen maar kan worden ingeroepen voor tekst- en datamining van werken die online vrij toegankelijk zijn. Ook het scrapen van artikelen die door nieuwsmedia achter een betaalmuur zijn geplaatst, kan onder artikel 15o van de Auteurswet vallen, mits degene die zich op die bepaling beroept rechtmatige toegang tot die artikelen heeft verkregen door daarvoor te betalen. Uiteraard moet ook de andere voorwaarde, dat het auteursrecht niet uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker of zijn rechtverkrijgenden, worden nageleefd. Nieuwsmedia die niet willen dat hun achter een betaalmuur geplaatste artikelen worden gebruikt om artificieel intelligente applicaties te trainen, kunnen dus een daartoe strekkend uitdrukkelijk voorbehoud maken en de gebruikers van die artikelen daarop wijzen bij het verlenen van toegang. Daar wordt in toenemende mate gebruik van gemaakt. Het voorbehoud kan ook in de metadata van de nieuwsartikelen worden opgenomen.
Onderschrijft u de conclusie dat het onbeperkt vergaren en verwerken van journalistieke content achter paywalls door grote techbedrijven ten koste gaat van de exploitatie van rechthebbenden? Acht u het wenselijk dat de marktmacht van grote techbedrijven daardoor wordt vergroot ten koste van traditionele media?
Tegen het onbeperkt kunnen vergaren en verwerken van journalistieke content zijn rechthebbenden beschermd via artikel 15o van de Auteurswet, die makers en hun rechtverkrijgenden in staat stelt daaraan desgewenst paal en perk te stellen, in het bijzonder door hen in de gelegenheid te stellen het auteursrecht uitdrukkelijk op passende wijze voor te behouden. De EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt, waar artikel 15o Auteurswet op is gebaseerd, zal in 2026 worden geëvalueerd.
Vermeldenswaardig is voorts dat recent de Europese Digital Markets Act (DMA) van kracht is geworden die (oneigenlijk) gebruik van data door de allergrootste tech-bedrijven (zogeheten poortwachters) moet beteugelen en tot eerlijker marktgedrag van die bedrijven moet leiden. De DMA heeft als doel concurrentie op digitale markten te versterken en meer keuzevrijheid te bieden aan gebruikers. In september 2023 zijn de eerste poortwachters aangewezen. Deze poortwachters moeten binnen zes maanden aan de verboden en verplichtingen uit de DMA voldoen. De DMA bevat onder andere transparantievereisten en verplichtingen tot het hanteren van eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden voor poortwachters.
Hoe kan de maker van een tekst het recht op reproductie voorbehouden (de tweede voorwaarde voor de uitzonderingsbepaling binnen de Auteurswet)?
Artikel 15o van de Auteurswet schrijft in het voetspoor van de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt op dit specifieke punt voor dat het auteursrecht door de maker of zijn rechtverkrijgenden niet uitdrukkelijke en passende wijze is voorbehouden zoals door middel van machinaal leesbare middelen bij een online ter beschikking gesteld werk. Uit overweging 18 van de voornoemde richtlijn blijkt dat de rechthebbenden specifiek de rechten om reproducties te maken en opvragingen te verrichten ten behoeve van tekst- en datamining op passende wijze kunnen voorbehouden. Bij content die online voor het publiek beschikbaar is gesteld, wordt het voorbehouden van die rechten enkel als passend beschouwd indien hierbij machinaal leesbare middelen worden gebruikt, waaronder metagegevens en de voorwaarden van een website of een dienst. Het voorbehouden van rechten ten behoeve van tekst- en datamining mag dus geen betrekking hebben op andere vormen van gebruik. In andere gevallen dan online gebruik kan het passend zijn om rechten voor te behouden met behulp van andere middelen, zoals contractuele overeenkomsten of een eenzijdige verklaring. Rechthebbenden moeten maatregelen kunnen nemen om te waarborgen dat indien zij de rechten hebben voorbehouden, dit ook wordt nageleefd. Het geven van een authentieke interpretatie van de uitzondering en daarin opgenomen voorwaarden is uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden.
Kunt u toelichten in hoeverre de AI Act handvatten biedt om hiertegen op te treden? Wat doet u om het vrijelijk scrapen van nieuwsartikelen aan banden te leggen?
De AI-verordening biedt naar verwachting handvatten om risico’s te voorkomen en te mitigeren die ontstaan door de inzet van AI-systemen die voor een breed scala aan toepassingen kan worden ingezet, de zogeheten General Purpose AI (GPAI), maar lijkt minder geschikt om alle risico’s op schendingen van auteursrecht te adresseren. Hierbij is het wel belangrijk om te vermelden dat de AI-verordening geen afbreuk doet aan het bestaande juridische kader voor het auteursrecht. De Raad en het Europees Parlement hebben voor GPAI een andere aanpak voorgesteld waarover nog overeenstemming moet worden gevonden in de triloog in Brussel. Hiervoor verwijs ik naar de geannoteerde agenda voor de informele Telecomraad.4 Het kabinet vindt het belangrijk dat er eisen worden gesteld GPAI die leiden tot een eerlijke AI-ontwikkelketen. Omdat veel AI wordt ontwikkeld op basis van GPAI, is het noodzakelijk dat andere ontwikkelaars de juiste informatie hebben als ze op een GPAI-systeem voortbouwen. Het kabinet steunt de eis aan aanbieders van GPAI om informatie te geven en ondersteuning te bieden aan aanbieders die voortbouwen op deze GPAI om er een «nieuw» systeem van te maken waardoor ze aan de eisen van de AI-verordening die voor hen gelden kunnen voldoen.
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven, is binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een aantal aanvullende eisen voorgesteld, waaronder een verplichting om te markeren dat er gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk beschermd materiaal bij het trainen van grote AI-modellen. Dit betreft geen verplichting tot bronverwijzing, maar een samenvatting van het gebruik van trainingsdata dat is beschermd onder het auteursrecht. Deze verplichting zou rechthebbenden beter in staat moeten stellen om te controleren of de voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van artikel 15o van de Auteurswet zijn gesteld, aldus het Europees Parlement. Het kabinet zet op dit moment in op goede informatieverplichtingen voor alle GPAI zoals hierboven beschreven, wat naar verwachting al gevolgen zal hebben voor de wijze waarop grote AI-modellen worden getraind. Daarnaast heeft het kabinet conform de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski,5 zoals ook naar verwezen in de geannoteerde agenda van de informele Telecomraad en het bijbehorend schriftelijk overleg, een mogelijke verdergaande verplichting die zich richt op door AI gegenereerde tekst- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht gebracht. De discussie hierover loopt echter nog. De specifieke risico’s op schendingen van auteursrecht kunnen daarnaast worden meegenomen in de evaluatie van de EU-richtlijn auteursrecht in 2026, wanneer ook de AI-verordening enkele tijd van kracht is en de eerste gevolgen kunnen worden bezien.
Heeft u er kennis van genomen dat de privacywaakhonden van twaalf landen waarschuwingen hebben uitgedeeld aan social mediabedrijven omdat zij datascraping moeten uitbannen? Wat is uw visie hierop? Vindt u dat dit ook in Nederland moet gebeuren?4
Ja, ik heb kennis genomen van de gezamenlijke verklaring die de Australische privacytoezichthouder samen met elf andere gegevensbeschermings- en privacytoezichthouders uit niet-EU landen heeft uitgebracht om scraping op sociale media en andere publiekelijk toegankelijke websites te adresseren. Organisaties dienen volgens de Australische privacytoezichthouder redelijke stappen te nemen om persoonsgegevens te beschermen tegen misbruik, inmenging, verlies, ongeoorloofde toegang en verandering. Ook het beschermen tegen het ongeoorloofd verzamelen van deze gegevens via scraping, zou daaronder vallen.
Ik zie dat ook in EU-verband organisaties die persoonsgegevens verwerken deze gegevens op een passende manier moeten beschermen. Dit wordt geregeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG telt zes basisprincipes waaraan de verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen. De verwerking van persoonsgegevens dient rechtmatig, behoorlijk en transparant te zijn, terwijl ook dient te zijn voldaan aan de beginselen van doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid (artikel 5 AVG). Het laatstgenoemde beginsel van integriteit en vertrouwelijkheid houdt onder andere in dat de nodige technische of organisatorische maatregelen dienen te worden getroffen om een passende beveiliging van persoonsgegevens borgen. Daarbij noemt dit artikel uitdrukkelijk dat persoonsgegevens moeten zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking, opzettelijk verlies, vernietiging en beschadiging. In lijn daarmee vereist artikel 32 AVG dat, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, en de aard de omvang en de context van verwerking en de risico’s, voor de rechten van de betrokkene een op het risico afgestemd beveiligingsniveau moet worden gewaarborgd. Zo kan het noodzakelijk zijn om een procedure in te stellen voor het op gezette tijdstippen testen, beoordelen en evalueren van de doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de verwerking (artikel 32 AVG). Welke maatregelen in concrete gevallen zijn vereist – bijvoorbeeld om te beschermen tegen de gevolgen van scraping – vraagt om een risicoanalyse waarin met alle relevante omstandigheden wordt rekening gehouden. Of in concrete gevallen is voldaan aan het vereiste niveau van beveiliging uit de AVG is uiteindelijk aan de onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre heeft u reeds uitvoering gegeven aan de motie-Dekker-Abdulaziz en Rajkowski, over het Europees voorzitterschap te verzoeken om watermerken te verplichten bij door AI gegenereerde tekst en beelden?5
In het Commissievoorstel voor de AI-verordening en de raadspositie op die verordening worden gebruikers van deepfaketechnologie verplicht om bekend te maken dat het gegenereerde beeld-, audio- of videomateriaal kunstmatig gegenereerd of bewerkt is. Een dergelijke plicht draagt bij aan het zoveel mogelijk (vooraf) mitigeren van het gevaar dat gemanipuleerd materiaal ten onrechte voor authentiek wordt gehouden. Nederland heeft deze transparantieverplichting in de onderhandelingen in de Raad en in de trilogen met het Europees Parlement gesteund. Een mogelijke verdergaande verplichting die is gericht op door AI gegenereerde tekst-, audio- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata, zal door het kabinet bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht worden gebracht als het onderwerp op de agenda staat.
In hoeverre wordt de ontwikkeling van de kabinetsvisie op generatieve AI beïnvloed door de val van het kabinet?
De ontwikkelingen van de (kabinets)visie op generatieve AI worden voortgezet. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal deze begin 2024 met uw Kamer delen. De opgaven rondom (generatieve) AI zijn te groot om hier als kabinet geen stappen in te zetten tijdens deze demissionaire periode. Daarbij heeft uw Kamer in grote meerderheid gevraagd om deze visie via het steunen van de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski.8 Daarom is het van belang om een integrale visie neer te leggen die recht doet aan de korte- en lange termijn impact en een handelingsperspectief formuleert waarmee deze technologie op verantwoorde wijze in de samenleving wordt ingebed.
Daarnaast stuurt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer voor het einde van het jaar het voorlopige standpunt inzake de omgang met generatieve AI door Rijksorganisaties. Om tot dit standpunt te komen, is onder andere advies ingewonnen van de Landsadvocaat.
De rapportagemaatregelen van de NPO voor Ongehoord Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de eisen die de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) onlangs heeft gesteld aan Ongehoord Nederland?1
Onderschrijft u de eisen die de NPO heeft opgesteld voor Ongehoord Nieuws en de sancties die zijn verbonden aan het niet naleven van deze eisen? Zo ja, kunt u beargumenteerd onderbouwen waarom deze maatregel wat u betreft geoorloofd is?
Klopt het dat er geen wettelijke grondslag is waarop de eis van de NPO gestoeld is? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat de NPO dergelijke verplichtingen kan opleggen aan ON en op welke manier is het wat u betreft geoorloofd dat de NPO zich deze positie toe-eigent, op basis van welk mandaat?
Bent u er daarnaast van op de hoogte dat de NPO tot op heden weigert om ON van een wettelijke grondslag te voorzien om deze rapportage-eis te legitimeren en bent u bereid de NPO te dwingen ON van deze verantwoording te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de NPO een dergelijke maatregel kan opleggen voordat het onderzoek naar en een beslissing is genomen over het al dan niet intrekken van de uitzendlicentie van ON, waartoe de NPO een verzoek bij u heeft ingediend? Bent u voornemens om de NPO terug te fluiten, aangezien dit onderzoek nog niet is afgerond?
Klopt het dat de NPO met deze maatregel de Mediawet overschrijdt, aangezien deze voorschrijft dat de NPO zich niet inhoudelijk met de programma’s van ON mag bemoeien, zolang ON zelf de wet niet overtreedt en de journalistieke code niet schendt, waarvoor vooralsnog geen bewijs is geleverd? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u aan welke door de NPO opgestelde criteria de programma’s van ON moeten voldoen op basis waarvan de geëiste tweemaandelijkse rapportages worden gemaakt en beoordeeld en door wie en op basis waarvan zijn deze criteria opgesteld en hoe worden deze getoetst?
Vindt u niet dat de NPO met deze maatregel eigenlijk censuur uitoefent op ON, aangezien zij hierdoor bepaalt welke informatie en programma’s wel en niet verspreid, gemaakt en uitgezonden mogen worden en zich het recht voorbehoudt om ON op non-actief te zetten als de informatie en de programma’s van ON de NPO onwelgevallig zijn?
Kunt u – nogmaals – uitleggen waarom het wat u betreft geoorloofd is dat de NPO eenzijdige en met enige regelmaat gekleurde en aantoonbaar onjuiste informatie en programma’s verspreidt, waarmee zij bovendien niet voldoet aan de eigen pluriformiteitseis die aan de (informatievoorziening van de) Publieke Omroep wordt gesteld, maar hiervan geen consequenties en/of sancties ondervindt, maar ON tegelijkertijd wel stelselmatig wordt bekritiseerd en gesanctioneerd voor het vertolken van het geluid en gedachtegoed dat bij de NPO structureel wordt genegeerd en gedemoniseerd, terwijl een aanzienlijk en groeiend aantal mensen in Nederland zich niet meer vertegenwoordigd voelt door de NPO, maar wel door ON en ON hiermee dus een belangrijke rol vervult in het voldoen aan de pluriformiteit- en diversiteitseisen van de NPO zelf?
Zie antwoord vraag 8.
Indien u van mening bent dat deze nieuwe rapportage-eis van de NPO geoorloofd is en dientengevolge niet voornemens bent ertegen op te treden, bent u dan wel bereid om de NPO te verplichten transparante, duidelijk gedefinieerde objectieve, onafhankelijke en wettelijk toetsbare normen en voorwaarden op te stellen waaraan de (inhoud van de programma’s) van ON waarover gerapporteerd moet worden, moet voldoen en op basis waarvan het oordeel van de NPO over deze informatievoorziening ook juridisch en onafhankelijk getoetst wordt? Zo ja, wie en/of welke organisatie moet volgens u dit juridische toetsingskader opstellen en controleren?
Kunt u reflecteren op het feit dat de NPO tot op heden weigert om om concreet te maken op welke manier ON precies de wet, de voorschriften van de NPO en de journalistieke codes en kwaliteitseisen overschrijdt en daarnaast ook verzaakt om ON te voorzien van een duidelijk gedefinieerd normen- en eisenkader waaraan de programma’s en de samenstelling van de mensen daarbij/daarin moet voldoen en structureel geen antwoord geeft op vragen van ON hierover, wat zorgt voor obstructie in het gewenste en geëiste verbeteringsproces? Waarom mag de NPO wel bepaalde eisen stellen, een handhavingsfunctie uitvoeren en verregaande consequenties en sancties opleggen, maar is zij kennelijk niet verplicht om haar eigen beleid te legitimeren, te verantwoorden en te definiëren?
Zie antwoord vraag 10.
Was u, of waren er andere (bewinds)personen binnen het Ministerie van OCW en/of het kabinet en/of de overheid betrokken bij (het invoeren van) deze rapportage-eis van de NPO en zo ja, welke personen waren dat, op welke manier waren zij hierbij betrokken en waarom en was dit op initiatief van de NPO, of van de overheid zelf?
Het vertraagd openbaar maken van kijkcijfers. |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Televisiewereld gooit roer om: kijkcijfers blijven voortaan geheim»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kijkcijfers niet meer dagelijks gepubliceerd worden, maar voortaan met 6 dagen vertraging worden gepubliceerd?
Door het bestuur van het NMO, waar zowel de commerciële mediabedrijven, de NPO, het adverterend bedrijfsleven en verschillende mediabureaus onderdeel van uit maken, is besloten om de kijkcijfers te publiceren die een beter beeld geven van het kijken naar programmering. In plaats van de volgende dag enkel de kijkcijfers van het lineaire televisie kijken openbaar te maken, worden nu 6 dagen later de kijkcijfers inclusief het uitgesteld kijken openbaar gemaakt. Het live kijken en het uitgesteld kijken worden hierbij samengenomen. Die laatste vorm van kijken betreft in veel gevallen een steeds groter deel van het kijken naar een programma. Het is een andere manier van publicatie van kijkcijfers, waarmee NMO recht wil doen aan de hedendaagse manier van televisieprogramma’s kijken.
Bent u betrokken, dan wel gehoord, in het besluit om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren?
Dit besluit is genomen door het bestuur van het NMO. In de huidige wet- en regelgeving zijn er geen voorschriften opgenomen rond het publiceren van kijkcijfers voor de publieke omroep en er zijn hierover ook geen specifieke prestatieafspraken gemaakt. Ik heb zelf dan ook geen directe betrokkenheid bij dit onderzoek en het genomen besluit.
Vindt u dat er gegronde redenen zijn om niet gelijk over te gaan tot publicatie van kijkcijfers?
Het is een afweging van het NMO om de kijkcijfers, inclusief uitgesteld kijken, op een later moment te publiceren, in plaats van enkel de cijfers van het lineaire kijken een dag later openbaar te maken. Het is niet aan mij om deze afweging te maken, het NMO is vrij om dit zelf te beslissen. De omroepen willen daarmee bijvoorbeeld voorkomen dat op basis van onvolledige kijkcijfers televisieprogramma's te snel worden afgeschreven. De publieke omroep heeft daarbij specifiek de taak om een relevant bereik te halen waaronder onder verschillende leeftijdsgroepen. Zo kijken er volgens NMO meer jongeren uitgesteld en worden deze zo meegenomen in de bereikcijfers. NMO geeft aan dat dit bij sommige programma’s wel 30 procent aan kijkers kan schelen. Dit relevante bereik is bovendien één van de eisen aan de programma’s van de publieke omroep, daarnaast bijvoorbeeld ook dat deze evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand moeten zijn. Tot slot, zoals onder vraag 3 gesteld, zijn er in de huidige wet- en regelgeving geen voorschriften opgenomen met betrekking tot het publiceren van kijkcijfers en zijn hier voor de publieke omroep tevens geen specifieke prestatieafspraken over gemaakt.
Wat vindt u van de redenatie achter het voornemen om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren, te weten dat Nationaal Media Onderzoek (NMO) ook de uitgesteld-kijken-cijfers mee wil meenemen in de definitieve cijfers?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk transparantie, juist bij de publieke omroep, altijd het uitgangspunt moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom werken we samen met de publieke omroep hard aan transparantie op verschillende vlakken. Dit is onder andere terug te zien in het jaarlijks openbaar maken van cijfers en informatie in de NPO Terugblik, waaronder een rapportage over de NPO Prestatieovereenkomst. Hierin publiceert de NPO op genre-niveau cijfers en informatie. Er zijn zoals gezegd geen specifieke afspraken met de NPO over het publiceren van gegevens op programmaniveau.
Deelt u de mening dat door dit besluit het werk van journalisten onnodig bemoeilijkt wordt?
Journalisten krijgen informatie over kijkcijfers hierdoor minder snel tot zich. Wel is het zo dat wanneer de cijfers openbaar zijn, ze een accurater beeld geven over het aantal keer dat naar een televisieprogramma is gekeken.
Bent u bereid de NPO te vragen kijkcijfers alsnog dagelijks te publiceren? Zo nee, waarom niet?
In vervolg op mijn antwoorden bij vraag 6 en 7 zie ik geen reden om de NPO te vragen kijkcijfers dagelijks te publiceren.