Spreekkoren bij de halve finale van de KNVB beker. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spakenburg gaat supporters confronteren met homofobe-spreekkoren: «Dit is een smet»»?1
Ja.
Waarom was van te voren niet duidelijk dat Spakenburg primair verantwoordelijk was om de wedstrijd stil te leggen bij discriminerende spreekkoren?
Voor de bestrijding van ongewenste spreekkoren moet door de club (BVO) gebruik worden gemaakt van de Richtlijn bestrijding verbaal geweld. Omdat de TOTO KNVB Beker een betaald voetbalcompetitie is, wordt de richtlijn gedeeld met alle deelnemende clubs aan de TOTO KNVB Beker. Alle deelnemende clubs zijn derhalve bekend met de richtlijn. Een thuisspelende club is primair verantwoordelijk voor het optreden tegen discriminatoire, racistische en/of antisemitische spreekkoren.
Waarom is de wedstrijd niet stilgelegd?
Ik vind dergelijke spreekkoren ook verwerpelijk en zou graag zien dat een wedstrijd om die reden wordt stilgelegd. Homofobe uitingen zijn in beginsel discriminatoir. Er is echter een grijs gebied als het gaat om het gebruik van het woord «homo» dat an sich niet strafbaar is. De aanpak in het tegengaan van homofobe spreekkoren behoeft daarom verdere uitwerking. Samen met de partners wil ik in het vervolg op «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» (OVIVI) hier op inzetten en ons richten op het normeren van gedrag in stadions. De komende periode wordt dit traject verder ingevuld en vormgegeven.
Hoe rijmt deze gang van zaken met uw eerdere uitspraken waarin u aangeeft dat de verantwoordelijkheden duidelijk zijn belegd?2
De verantwoordelijkheden en afspraken rondom spreekkoren zijn duidelijk belegd in de Richtlijn bestrijding verbaal geweld. Zoals ook terugkomt in het antwoord op vraag 3 behoeft de aanpak van homofobe spreekkoren een nadere uitwerking.
Hoe vaak zijn wedstrijden in het betaald voetbal stilgelegd en gestaakt na homofobe spreekkoren?
De KNVB houdt niet expliciet bij hoeveel wedstrijden worden stilgelegd. Maar voor zover bekend is er nog nooit een wedstrijd stilgelegd en gestaakt na homofobe spreekkoren.
Begrijpt u dat clubs terughoudend zijn om wedstrijden stil te leggen, aangezien ze dan ook onderwerp kunnen worden van onderzoek door de aanklager betaald voetbal, om te toetsen of de club zich wel voldoende heeft ingezet om de spreekkoren te doen stoppen of te voorkomen?3
Er wordt door de aanklager betaald voetbal altijd gekeken of een club juist heeft gehandeld bij spreekkoren. Dit is niet alleen na het stilleggen van wedstrijden. Het stilleggen van een wedstrijd kan zelfs een positief effect hebben op het onderzoek van de aanklager betaald voetbal.
Deelt u de mening dat clubs daardoor een belang hebben om wedstrijden helemaal niet stil te leggen? Is het dan niet beter om niet de clubs of scheidsrechter hiervoor verantwoordelijk te maken, maar de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)?
Die mening deel ik niet. Ook de scheidsrechter kan de wedstrijd stilleggen. Wanneer de arbitrage constateert dat sprake is van discriminatoire, racistische, antisemitische of andere extreme spreekkoren, dan zal de scheidsrechter –bij wijze van ultimum remedium– zelfstandig de wedstrijd stilleggen. Vervolgens roept de scheidsrechter de beide aanvoerders, de betrokken veiligheidscoördinator en/of de omroeper bij de 4e official om aan te geven wat aan de hand is en vervolgacties met elkaar af te spreken.
Mocht het aanvullend noodzakelijk zijn, dient de scheidsrechter direct in overleg te treden met de thuisspelende BVO en de lokale autoriteiten waarbij de overige uitgangspunten van de richtlijn dienen te worden gevolgd alsmede het lokale beleid ter bestrijding van verbaal geweld. Dit laat onverlet dat de BVO’s primair verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van spreekkoren en niet de KNVB.
Waarom staat er in de richtlijn dat een speler zich bij de scheidsrechter moet melden als hij door de spreekkoren niet meer kan functioneren en mag de scheidsrechter daarna pas het spel stil leggen? Zouden discriminerende spreekkoren niet sowieso aangepakt moeten worden, onafhankelijk of een speler daar zichtbaar last van heeft?
Naast een speler, kan ook een coach of de veiligheidscoördinator (namens de BVO) de scheidsrechter verzoeken een wedstrijd stil te leggen. Daarnaast kan de scheidsrechter ook op eigen initiatief handelen, zo lijkt de voornaamste druk bij de spelers te zijn weggehaald.
Deelt u de mening dat voetbal niet voor iedereen is, zolang nog homofobe of discriminerende spreekkoren te horen zijn op de tribunes? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord van vraag 3 vind ik dergelijke spreekkoren verwerpelijk en wil ik met alle partijen optrekken om homofobe uitingen uit stadions te verbannen. Iedereen hoort zich thuis te voelen op en rond het voetbalveld, ook in het stadion. Helaas is dat niet het volledige beeld en gebeuren er soms ook negatieve dingen, zoals discriminerende en kwetsende spreekkoren. Daarom zet ik me met de partners uit OVIVI onverminderd in om racisme en discriminatie aan te pakken en ervoor te zorgen dat ons voetbal ook echt van iedereen is.
Nederlandse journalisten in Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Russia arrests Wall Street Journal reporter and accuses him of espionage» van 30 maart 2023?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht en het feit dat een onafhankelijke, geaccrediteerde buitenlandse journalist is gearresteerd door de Russische autoriteiten?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de sterk verslechterde rechtsstaat en persvrijheid in Rusland. De arrestatie en beschuldiging van spionage van een buitenlandse journalist is hier een uiterst zorgelijke bevestiging van. Tijdens het door Nederland geleide evenement over persvrijheid op de Summit for Democracy heb ik meteen op 30 maart jl. mijn zorgen over de arrestatie van Evan Gershkovich kenbaar gemaakt.
Bent u bereid het handelen van de Russische regering in deze kwestie te veroordelen en op te roepen tot de onmiddellijke vrijlating van Evan Gershkovich?
Op 31 maart heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de arrestatie van Evan Gershkovich veroordeeld in een verklaring op Twitter. Het kabinet zal blijven oproepen tot zijn vrijlating, en die van Russische journalisten die gearresteerd zijn omdat zij hun werk als onafhankelijke journalisten deden. Op 12 april heeft de Media Freedom Coalition onder co-voorzitterschap van Nederland en Canada een verklaring gepubliceerd waarin de arrestatie wordt veroordeeld en opgeroepen wordt tot vrijlating2.
Zijn er op dit moment Nederlandse journalisten aanwezig en aan het werk in Rusland?
Ja, er zijn op dit moment Nederlandse journalisten aanwezig en werkzaam in Rusland.
Wat doet u om de veiligheid van deze journalisten te waarborgen?
Het is in de eerste plaats aan Nederlandse journalisten en persbureaus om de afweging te maken of zij naar het buitenland te reizen, daar aanwezig willen zijn en welke veiligheidsmaatregelen zij daarbij treffen. Het ministerie verschaft actuele reisadviezen, waarin de specifieke veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor alle Nederlandse reizigers worden belicht, op grond waarvan Nederlanders kunnen concluderen in hoeverre reizen naar het desbetreffende land verantwoord is. Ambassades onderhouden daarnaast over het algemeen goed contact met Nederlandse correspondenten en als het om veiligheid gaat in landen waar de situatie daartoe aanleiding geeft, gebeurt dit ook proactief. Het ministerie heeft ook goed contact met de Nederlandse Vereniging van Journalisten.
Bent u bereid om de in Rusland aanwezige Nederlandse journalisten te waarschuwen en te wijzen op het risico gearresteerd te worden door de Russische autoriteiten?
Zie het antwoord op vraag 5. Daarnaast vraagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse journalisten, net zoals andere Nederlanders die naar het buitenland gaan, zich aan te melden bij de Informatieservice van Buitenlandse Zaken. Zo weet het kabinet dat Nederlandse journalisten in dat land aanwezig zijn en hoe hen te bereiken als dat nodig is.
Het kabinet wil verder onderstrepen dat persvrijheid en – veiligheid – in binnen- en buitenland – hoog in het vaandel te hebben staan, wat o.a. blijkt uit de organisatie van de Global Conference for Media Freedom in 2022. De moeilijke afwegingen die journalisten of hun werkgever moeten maken om verslaglegging te doen in alle delen van de wereld verdienen dan ook respect.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Strengere regelgeving voor attractietoestellen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de stoomtreinen in het Zuiderpark door strenge regelgeving stilstaan?1
Ja.
Bent u er zich van bewust dat deze strengere veiligheidseisen ook gelden voor andere stoomtreintjes in Nederland?
Het Warenwetbesluit Attractie- en speeltoestellen (WAS) regelt de veiligheid van allerlei soorten inrichtingen. Attracties zijn in het WAS gedefinieerd als: «Al dan niet permanent geïnstalleerde inrichting ter voortbeweging van personen, die bestemd is voor vermaak of ontspanning en die aangedreven wordt door een niet-menselijke energiebron». Kleine stoomtreintjes zoals in het Zuiderpark en op andere locaties voldoen ook aan de definitie van een attractie en moeten daarmee aan de eisen van het WAS voldoen. Deze eisen zijn niet strenger geworden (zie het antwoord op vraag 3).
Deelt u de mening dat hier sprake is van overregulering dat het plezier van kinderen en ouders ontneemt, zeker omdat er bij de stoomtreinen in het Zuiderpark en elders in het land geen ongelukken gebeuren?
Nee, er is hier geen sprake van overregulering, dit berust op een misvatting. De reeds geldende regelgeving rondom attractie- en speeltoestellen heeft volgens de definitie in de het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen (WAS) al betrekking op dit soort inrichtingen zoals uit het antwoord op vraag 2 ook blijkt. Er is geen recente nieuwe regelgeving gekomen voor attractietoestellen. Het WAS wordt weliswaar per 1 juli 2023 gewijzigd maar dit heeft geen invloed op de reikwijdte van het besluit.
Heeft u de bereidheid om te onderzoeken of de stoomtreinen in het Zuiderpark een ontheffing kunnen krijgen, zodat ze snel weer kunnen rijden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven, waarin u de nieuwe wet nog eens scherp tegen het licht houdt om onnodige overregulering, zoals bij de stoomtreintjes, te schrappen?
Nee. De stoomtreintjes in het Zuiderpark vallen al sinds de van kracht wording van het huidige Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen onder de definitie van een attractie. Het feit dat de uitbaters van deze attractie daar tot op heden blijkbaar niet bekend mee waren vormt geen reden voor een ontheffing. Het WAS regelt dat attracties veilig moeten zijn voor de consument en daar sta ik achter.
De weigering van het Rijksvastgoedbedrijf de in 2017 getaxeerde waarde van het Landgoed Paleis Soestdijk openbaar te maken |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat vijf jaar geleden het Landgoed Paleis Soestdijk (circa 165 hectare) inclusief alle opstallen voor € 1.711.033,– verkocht zijn aan een consortium bestaande uit MeyerBergman, Westergasfabriek, Hylkema Consultants en Leeuwenpoort, en dat bij deze verkoop geen openbaar taxatierapport is opgesteld? Klopt het hierbij ook dat er een verschil zit tussen taxatie en bieding?1 Zo ja, hoe verklaart u dit verschil?
Landgoed Paleis Soestdijk is in 2017 voor € 1.711.033,- verkocht aan een consortium bestaande uit Meyer Bergman Erfgoedgroep B.V., Beheer- en Exploitatiemaatschappij Westergasfabriek B.V., Hylkema Erfgoed B.V. en MeyerBergman Erfgoed Ontwikkeling B.V. Dit consortium heeft het Rijksvastgoedbedrijf verzocht het Landgoed Paleis Soestdijk te leveren aan MeyerBergman Erfgoed Made By Holland B.V. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft met dit verzoek ingestemd en Landgoed Paleis Soestdijk in december 2017 aan MeyerBergman Erfgoed Made By Holland B.V. overgedragen.
Taxatierapporten worden door het Rijksvastgoedbedrijf in beginsel niet openbaar gemaakt omdat openbaarmaking de economische en financiële belangen van de Staat kan schaden. Zie tevens het antwoord op vraag 4, 5, 6 en 7. De verhouding tussen de taxatiewaarde en het geboden bedrag wordt om deze reden ook niet openbaar gemaakt.
Onderschrijft u het algemene beginsel dat wanneer de Staat overgaat tot verkoop van monumentaal Rijksvastgoed er sprake dient te zijn van een transparant proces? Zo niet, waarom niet?
Dat beginsel onderschrijf ik. Indien een object voor verkoop in aanmerking komt, wordt gekeken welke verkoopprocedure het meest geschikt is voor dat specifieke object. Voor alle procedures geldt dat zij moeten voldoen aan de vereisten van een open en transparant proces. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de opdracht van de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst tot verkoop van Paleis Soestdijk volgens een zorgvuldig proces en volgens de vooraf afgesproken formele procedures uitgevoerd. Juist omdat die opdracht de verkoop van een voormalig koninklijk paleis en landgoed betrof, zijn de Tweede Kamer, de provinciale staten van Utrecht en de gemeenteraden van Baarn en Soest destijds over elke stap in de verkoopprocedure geïnformeerd.2
Acht u, gelet op Europese regelgeving met betrekking tot (ongeoorloofde) staatssteun, het van belang dat zorgvuldigheid hier nadrukkelijk geboden is? Zo niet, kunt u dit toelichten?
Ja, dat acht ik van belang en de openbare verkoopprocedure met voorselectie is ook zorgvuldig doorlopen. Het object is aan de partij met de hoogste (onvoorwaardelijke) bieding gegund. Binnen de vooraf door de Staat gestelde voorwaarden was dit de hoogst haalbare prijs.
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksvastgoedbedrijf weigert, ook na een Woo-verzoek, om het in 2017 door onderzoeksbureau Ecorys vastgestelde eindbedrag van de getaxeerde marktwaarde van het Landgoed Paleis Soestdijk openbaar te maken?2 Kunt u nader toelichten welke beweegredenen hieraan ten grondslag liggen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de weigering van het Rijksvastgoedbedrijf om de getaxeerde waarde openbaar te maken. Het taxatierapport is naar aanleiding van het verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) niet openbaar gemaakt omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de financiële en economische belangen van de Staat (artikel 5.1, tweede lid onder b van de Woo). De financiële en economische belangen van de Staat kunnen worden geschaad als de taxatie en de onderbouwing daarvan openbaar worden, omdat andere marktpartijen dan weten welke afwegingskaders aan de taxaties van vastgoedobjecten ten grondslag liggen. Deze vraag is reeds bij meerdere gelegenheden gesteld aan het RVB. De taxatiesystematiek zoals bij Paleis Soestdijk toegepast, wordt ook bij andere vastgoedobjecten toegepast. Andere partijen zouden op de vastgoedmarkt informatie over de taxatiesystematiek in hun voordeel kunnen gebruiken in toekomstige onderhandelingen of bij het aangaan van een overeenkomst. Tevens zou het openbaar maken van de verhouding tussen de taxatiewaarde en de verkoopprijs van het pand inzicht geven in de onderhandelingsruimte en -tactieken van de Staat. Ook dit zouden marktpartijen in hun voordeel kunnen gebruiken bij toekomstige onderhandelingen of het aangaan van een overeenkomst met de Staat ten aanzien van vastgoedobjecten. Om die reden worden taxatierapporten nooit openbaar gemaakt en ben ik niet bereid het taxatiebedrag alsnog openbaar te maken.
Indien u van oordeel bent dat openbaarmaking de marktwaarde van het landgoed de economische en financiële belangen van de Staat zullen schaden, kunt u dan aangeven waarop deze aanname is gebaseerd? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van oordeel dat de weigering het getaxeerde eindbedrag prijs te geven in lijn is met de eisen van transparantie en zorgvuldigheid als het gaat om de verkoop van monumentaal Rijksvastgoed? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u alsnog bereid het door onderzoeksbureau Ecorys in 2017 in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf vastgestelde eindbedrag van de getaxeerde marktwaarde van het landgoed openbaar te maken? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De energieregeling voor openbare zwembaden. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat zwembad De Pals in Westervoort, zwembad De Zeehoek in Wervershoof en het zwembad in Hoorn vrijwel tegelijkertijd aankondigen dat ze dicht moeten gaan?1, 2, 3
Ja.
Wanneer wordt de energieregeling ter waarde van maximaal 207 miljoen euro voor openbare zwembaden gepubliceerd, waarmee openbare zwembaden ondersteund moeten worden in een deel van de meerkosten voor energie over 2022 en 2023?
De energieregeling voor openbare zwembaden is bijna afgerond en zal binnenkort gepubliceerd worden. Gemeenten kunnen naar verwachting vanaf eind mei een aanvraag indienen.
Zouden de drie genoemde zwembaden in aanmerking zijn gekomen voor de ondersteuning vanuit de energieregeling voor openbare zwembaden? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij bekende gegevens is alleen zwembad De Zeehoek in Wervershoof een openbaar zwembad dat in aanmerking komt voor de energieregeling voor zwembaden. De overige twee zwembaden zijn private zwembaden en komen mogelijk in aanmerking voor de TEK-regeling.
Als (een van de) genoemde zwembaden wel in aanmerking zou komen voor ondersteuning vanuit deze energieregeling voor openbare zwembaden, bent u dan bereid contact op te nemen met betreffende zwembad(en) en gemeente(n) om te bekijken of met deze ondersteuning een doorstart gerealiseerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met de gemeente Medemblik. De gemeente geeft aan dat er voor zwembad De Zeehoek al meerdere plannen zijn geweest om over te gaan tot herbouw of nieuwbouw, maar deze tot nu toe niet konden worden gerealiseerd. Inmiddels lopen vanwege de leeftijd van het zwembad de onderhoudskosten te hoog op en is er sprake van personeelstekort, waardoor het zwembad maar tot 31 juli 2023 open kan blijven. De gemeente was al bekend met de komende ondersteuningsregeling voor energiekosten, maar steun uit die regeling zou volgens de gemeente de onderliggende problemen niet oplossen.
Kunt u alle voorwaarden opsommen waaraan voldaan zal moeten worden om voor de energieregeling voor openbare zwembaden in aanmerking te kunnen komen?
Via de energieregeling voor openbare zwembaden kunnen gemeenten ondersteuning krijgen voor een deel van de meerkosten voor energie. Voorwaarde daarbij is dat het openbare zwembad in (een deel van) 2022 en 2023 ook daadwerkelijk te maken heeft gekregen met meerkosten ten opzichte van het referentiejaar 2019. Gemeenten kunnen, op basis van dezelfde systematiek als ten tijde van de coronasteun voor zwembaden, steun aanvragen voor de zwembaden waarmee ze een duurzame financiële relatie hebben, zoals een jaarlijkse exploitatiebijdrage, of die in gemeentelijk eigendom en beheer zijn. Zwembaden waarvoor TEK-steun is aangevraagd, komen in het geheel niet in aanmerking voor ondersteuning op grond van de energieregeling voor openbare zwembaden.
Komen zwembaden die aangesloten zijn op een warmtenet/stadswarmte in aanmerking voor de energieregeling voor openbare zwembaden? Zo nee, waarom niet?
Ja, openbare zwembaden komen in aanmerking.
Bent u ermee bekend dat zwembaden die aangesloten zijn op een warmtenet/stadswarmte ook niet in aanmerking komen voor de Tegemoetkomting Energiekosten (TEK)-regeling? Wilt u zich ervoor inspannen dat deze zwembaden op zo kort mogelijke termijn wel in aanmerking komen voor de TEK-regeling?
Ja, ik ben ermee bekend dat deze (private) zwembaden niet in aanmerking komen voor de TEK. Mkb-ers die voldoen aan de voorwaarden van de regeling kunnen in aanmerking komen voor een compensatie van hun energiekosten als gevolg van het gebruik van gas en elektriciteit. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 9 februari jl.4 komt de Minister van Economische Zaken en Klimaat nog terug op de toezegging om in de uitwerking van de TEK-regeling in te gaan op mkb-ondernemingen die op een warmtenet zitten. Zodra hierover meer bekend is wordt de Kamer geïnformeerd.
Het bericht ‘’Schrikbarende’ conclusies in zeer kritisch advies: Den Haag heeft ‘de regio’ stelselmatig verwaarloosd’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Schrikbarende» conclusies in zeer kritisch advies: Den Haag heeft «de regio» stelselmatig verwaarloosd»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Onderschrijft u de conclusie van het advies, dat het overheidsbeleid de verschillen tussen rijke en arme regio's in ons land heeft vergroot?
Omdat dit advies vele beleidsterreinen raakt, volgt er nog een kabinetsreactie waarin zal worden ingegaan op de conclusies van het advies. Hierin zal ook aandacht zijn voor cultuur.
Deelt u de mening, dat het cultuuraanbod overal in Nederland bereikbaar en toegankelijk moet zijn voor mensen?
Ja, ik onderschrijf het belang van een cultuuraanbod dat overal in Nederland bereikbaar en toegankelijk is.
Welke stappen gaat u zetten om «principieel niet te rechtvaardigen regionale achterstanden» op het gebied van cultuur aan te pakken?
Onderdeel van mijn beleid is de versterking van de culturele infrastructuur in Nederland, in het bijzonder in gebieden waar dit het meest nodig is.
Met de Impuls Jongerencultuur geef ik extra ondersteuning aan lokale plekken en initiatieven voor jongeren in het hele land, waarmee jongeren in staat worden gesteld zich creatief te ontwikkelen.
Ik verleng de financiële impuls van € 2 miljoen per jaar voor versterking van de culturele infrastructuur in Flevoland, Friesland, Drenthe, Zeeland, Limburg en Overijssel voor de periode 2025–2028.
Ik investeer structureel € 62,7 miljoen in bibliotheken en leesbevordering beginnend met een tijdelijke regeling die gemeenten vanaf medio mei kunnen aanvragen. Dunbevolkte gebieden met een grote afstand tot de bibliotheek behoren tot de prioriteiten binnen de regeling.
Binnen de landelijke brede regeling combinatiefunctionarissen zijn er zo’n 650 fte cultuurcoaches werkzaam, in 282 gemeenten op het snijvlak van cultuur, onderwijs en welzijn. Alle gemeenten in Nederland hebben dit jaar opnieuw de financiering voor de combinatiefunctionarissen aangevraagd. In deze regeling zijn verschillende beleidsonderwerpen samengevoegd: sport en bewegen, cultuurparticipatie, gezondheid en sociale basis.
Ook de Rijkscultuurfondsen hebben in hun beleid aandacht voor de spreiding over het land. Een voorbeeld hiervan zijn de regelingen voor festivals en podia bij het Fonds Podiumkunsten, die regionale spreiding als vertrekpunt hebben.
Het Fonds voor Cultuurparticipatie voert programma’s uit ter bevordering van cultuureducatie en cultuurparticipatie. Alle regelingen zijn voor het hele Koninkrijk der Nederlanden beschikbaar. De spreiding van de gehonoreerde aanvragers wordt gemonitord en in de regio’s waar meer aanvragen wenselijk zijn wordt middels specifieke communicatie bijgestuurd. Op die manier wordt de landelijke spreiding van de middelen en activiteiten voor cultuureducatie- en participatie bevorderd.
Via het Nederlands Filmfonds en het Fonds Podiumkunsten investeer ik in regionale film- en muziekhubs op het gebied van pop, hiphop en dance. Deze nieuwe voorzieningen bieden ruimte aan jonge makers en makers halverwege hun loopbaan. De voorzieningen versterken de regionale spreiding en lokale positie van film, media en muziek; juist ook buiten de Randstad.
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de aanbeveling van het advies, dat het Rijk «de regio» per direct een veel belangrijker onderdeel van haar beleid moet maken?
Omdat dit advies vele beleidsterreinen raakt, volgt er nog een kabinetsreactie waarin zal worden ingegaan op de aanbevelingen van het advies. Hierin zal ook aandacht zijn voor cultuur.
Welke kansen biedt de culturele basisinfrastructuur (BIS) 2025–2028 om de balans tussen regio’s te verbeteren, vooruitlopend op de herziening van het bestel?
De geografische spreiding van culturele voorzieningen is een van de uitgangspunten in de culturele basisinfrastructuur, waarvoor aandacht is in de beoordeling en selectie. In een aantal categorieën instellingen is de geografische spreiding door de voorwaarden binnen de BIS-regeling bij voorbaat gegarandeerd, zoals bijvoorbeeld voor de symfonieorkesten en de theatergezelschappen, die over specifieke steden en regio’s in het land zijn gespreid.
In mijn Uitgangspuntenbrief voor de BIS 2025–2028 die uw Kamer in juni ontvangt kom ik terug op de criteria voor de beoordeling van aanvragen. De Raad voor Cultuur adviseert lokale/regionale worteling expliciet mee te nemen in de beoordeling.
Verder blijf ik actief het gesprek voeren met de andere overheden juist om samen op te trekken. Waar het de cultuurregio’s betreft, ben ik op dit moment in gesprek met de cultuurregio’s over de vorm en toekomst van deze samenwerkingsvorm.
Het ‘Nationaal onderzoek toekomstbestendigheid sportclubs’ via de RVVB [Register voor Verenigingsbesturen] |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nationaal onderzoek toekomstbestendigheid sportclubs, dat wordt uitgevoerd door het Register voor Verenigingsbesturen (RVVB)?1
Ja.
Kunt u aangeven welke verschillen in regels en verantwoording tussen de commerciële sport en de verenigingssport de afgelopen tien jaar zijn weggenomen?
Commerciële sport en sportverenigingen hebben een andere rechtsvorm. De verschillen in regels en verantwoording volgen dan uit het verschil in gekozen rechtsvorm bij oprichting. Sportverenigingen hebben geen winstoogmerk en kiezen er meestal voor een vereniging of stichting op te richten. De commerciële sport daarentegen heeft juist een winstoogmerk en kiest veelal een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bv) als rechtspersoon. De regels en verplichtingen hangen samen met het verkrijgen van inkomsten, zoals het aanvragen en verantwoorden van subsidies en een eventuele ANBI-status, welke niet beschikbaar is voor de commerciële sport. Maar ook om verplichtingen die samenhangen met financiële verantwoording (jaarrekening) en belastingen (zoals de BTW regelgeving en vennootschapsbelasting). Vanwege de verschillende rechtsvormen is het niet mogelijk om weggenomen verschillen te benoemen.
Kunt u aangeven welke regels en eisen er de afgelopen tien jaar voor sportverenigingen zijn bijgekomen? Kunt u tevens aangeven of toenemende regeldruk ook financiële impact heeft gehad en hoe daar bij bijvoorbeeld een regeldruktoets rekening mee is gehouden?
Op dit moment voert Sira Consulting onderzoek uit naar de aard, omvang en achterliggende oorzaken van de ervaren regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen, waar ook sportverenigingen onder vallen. Hierbij zal een overzicht worden gegeven van de wettelijke verplichtingen waar deze organisaties aan moeten voldoen, dus ook de verplichtingen die er de afgelopen 10 jaar zijn bijgekomen. Voor de zomer zal de Staatssecretaris van VWS het rapport naar uw Kamer toezenden.
Heeft er in de afgelopen tien jaar een toetsing van de regeldruk plaatsgevonden voor de sportsector? Zo nee, bent u bereid een regeldruktoets te laten doen naar de effecten van de verzwaring van regeldruk en extra eisen aan de sportvereniging op een vrijwilligersorganisatie?
Het handboek meting regeldruk van het kabinet schrijft in de regeldrukparagraaf voor dat bij nieuwe regelgeving ook verantwoording plaatsheeft van de regeldrukgevolgen voor «georganiseerde burgers». Bij de georganiseerde burgers gaat het volgens het handboek (versie 2014) om verenigingen en stichtingen zonder winstoogmerk. Daar vallen dus ook amateursportorganisaties onder. Het kijken naar en verantwoorden van regeldruk voor amateursportorganisatie is daarmee dus al verplicht op rijksniveau.
Een afzonderlijke (verplichte) vrijwilligerstoets voor amateursportorganisaties bestaat op dit moment niet. Bij een dergelijke geformaliseerde toets, vergelijkbaar met de mkb-toets, wordt in een gesprek met een panel van individuele mkb-bedrijven de werkbaarheid van nieuwe regelgeving besproken en zo nodig gekeken naar minder belastende alternatieven. Kanttekening bij de invoering van een dergelijke regeldruktoets is dat een afzonderlijk panel(gesprek) voor (of met) amateursportorganisaties inzet van menskracht en deskundigheid van deze organisaties vraagt en dat is op dit moment een aandachtspunt, zoals ook geconcludeerd wordt in het RVVB rapport.
NOC*NSF heeft in 2021 een inventarisatie gedaan naar de regeldruk voor sportverenigingen. Hierbij is feedback opgehaald bij de eindgebruikers ten aanzien van de toepasbaarheid van het handboek wet- en regelgeving sportverenigingen. Op dat moment werden geen regels geïdentificeerd als overbodig of onwenselijk. Er werd geconcludeerd dat het met name van belang is dat (de toepassing van) regelgeving begrijpelijk en behapbaar is voor vrijwilligersorganisaties. Het geactualiseerde digitale handboek wet- en regelgeving sportverenigingen draagt hier aan bij. Tegelijkertijd blijft het een voortdurend punt van aandacht bij de ondersteuning en ontwikkeling van sportverenigingen.
Op welke wijze wordt er binnen uw ministerie met betrekking tot bijvoorbeeld regeldruk rekeninggehouden met het feit dat een sportvereniging gedragen wordt door vrijwilligers die het besturen of andere taken vaak alleen in de avonduren kunnen doen, naast de gewone baan die ze hebben? Zijn deze gevolgen in kaart gebracht en kunt u dit met de Kamer delen?
Vrijwilligers zijn van groot belang om sportverenigingen draaiende te houden. Binnen ons ministerie realiseren we ons heel goed dat sportverenigingen gedragen worden door de 1 miljoen vrijwilligers die actief zijn in de sport. Via het Sportakkoord streef ik ernaar sportverenigingen zoveel mogelijk te ondersteunen, bijvoorbeeld door het versterken van technisch, bestuurlijk en vrijwillig kader en het vergroten van de uitvoeringskracht bij clubs door het aanstellen van clubkadercoaches en verenigingsmanagers.
Zoals aangegeven voert Sira Consulting momenteel onderzoek uit naar regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen, waarbij er aanbevelingen worden gedaan om de regeldruk die voortvloeit uit de wet- en regelgeving waar dat mogelijk is terug te dringen. De Kamer wordt hierover voor de zomer geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u om lokale overheden te overtuigen dat vrijwilligersorganisaties met lokale regelgeving voor bijvoorbeeld de organisatie van evenementen niet op dezelfde wijze behandeld moeten worden als professionele organisaties, maar meer ondersteuning nodig hebben?
Het kijken naar en verantwoorden van regeldruk voor amateursportorganisatie is al verplicht op rijksniveau. Het al dan niet beoordelen en verantwoorden van de regeldruk met betrekking tot lokale regelgeving is de verantwoordelijkheid van de lokale overheden. Dat geldt ook voor zaken als de organisatie van evenementen en het aanvragen van vergunningen.
De uitspraak dat (ook) de politie bij sociale mediabedrijven de status heeft van ‘trusted flagger’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met haar antwoord op het verzoek van de Kamer de meldingen die de politie in haar hoedanigheid van «trusted flagger» heeft verstuurd sinds 2020 naar sociale mediabedrijven naar de Kamer te sturen) waarin ze schrijft: «de politie [registreert] de gevraagde informatie niet op zodanige wijze dat de informatie uit de politiesystemen gehaald kan worden»?1
Ja, ik ben bekend met de antwoorden die ik zelf heb gegeven op de eerder door Kamerlid Van Houwelingen gestelde vragen.
Hoe verhoudt uw antwoord zich tot de Archiefwet en de Wet Open Overheid? Is de politie in het kader van deze wetten niet verplicht de gevraagde informatie zodanig te registreren dat de informatie door de Kamer kan worden opgevraagd?
Er zijn op dit moment geen wettelijke bepalingen, ook niet in de Archiefwet en de Wet Open Overheid, die een verplichting bevatten voor de politie om deze meldingen dusdanig te registreren dat de politie in staat is om hiervan een juist en volledig overzicht te genereren op grond van de informatie in de politiesystemen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze informatie door de Kamer bij de politie opgevraagd kan worden?
Op dit moment zie ik geen reden om politie te verplichten ervoor te zorgen dat de gevraagde gegevens eenvoudig uit haar systemen kunnen worden gehaald. Zie verder mijn antwoord onder vraag 4.
Bent u, aangezien de politie hier blijkbaar zélf niet toe in staat is, bereid sociale mediabedrijven te benaderen en hen te vragen deze door de Kamer gevraagde informatie te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan met social mediabedrijven over het beleid dat ze voeren rondom inhoudsmoderatie. Op dit moment zijn ze echter niet wettelijk verplicht om de door hen ontvangen meldingen te registreren en daarover te rapporteren. Vanaf februari 2024 verplicht de digitaledienstenverordening aanbieders van tussenhandeldiensten wel om minimaal een keer paar jaar te rapporteren over eventuele inhoudsmoderatie die zij hebben uitgevoerd en dienen zij die openbaar te maken. Vanaf dat moment kan de Kamer deze rapporten op de sites van die diensten inzien.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Meer geld naar gokreclames in aanloop naar verbod’ |
|
Michiel van Nispen , Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Meer geld naar gokreclames in aanloop naar verbod»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Het bericht schetst een beeld van de ontwikkelingen op het gebied van reclames voor online kansspelen sinds het opengaan van de markt in 2021. Daarbij wordt gekeken naar de uitgaven voor deze reclames. De uitgaves van aanbieders van kansspelen aan marketing maken echter niet inzichtelijk wie met die reclames wordt bereikt. Ik vind het belangrijker om te kijken naar aantallen reclames voor risicovolle kansspelen, omdat een grote hoeveelheid ongerichte reclames het risico meebrengt dat kwetsbare groepen hieraan worden blootgesteld. Daarom werk ik ook aan het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Dit verbod treedt uiterlijk op 1 juli 2023 in werking.
Wat zegt het u dat ondanks beloftes van en afspraken met de gokbranche de uitgaven aan gokreclames de afgelopen maanden toch zijn toegenomen? Wat laat dit zien over het vermogen van de gokbranche om tot uniforme zelfregulering over te gaan?
Zoals uit het artikel blijkt, heeft zelfregulering van de brancheorganisaties een belangrijk, maar uiteindelijk beperkt effect op het beperken van reclame. Dit komt doordat niet alle aanbieders voor kansspelen op afstand gebonden zijn aan de zelfregulerende maatregelen. Dit is bijvoorbeeld de reden waarom er nog buitenreclames te zien zijn. Ik juich de inspanningen van de brancheorganisaties tot zelfregulerende maatregelen toe. Om alle partijen te binden aan de noodzakelijke beperkingen van reclames voor online kansspelen zijn echter verdergaande aanscherpingen nodig in het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen.
Deelt u de grote zorgen dat het langer tonen van reclames en het stoppen van meer geld in gokreclames, leidt tot meer blootstelling van jongeren en andere kwetsbare groepen aan gokken? Welk effect denk u dat dit heeft?
De zorgen over het tonen van ongerichte reclames deel ik. Met name jongeren, maar ook andere kwetsbare groepenzijn gevoelig voor werving en reclame. Daarom wordt uiterlijk op 1 juli 2023 ook een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen van kracht.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de kanalisatiedoelstelling van de Wet Kansspelen op afstand?
Het beschermen van kwetsbare groepen is een belangrijk uitgangspunt in het kansspelbeleid. Daarom worden nu maatregelen genomen om deze groepen beter te beschermen. Tegelijkertijd blijft enige mate van reclame nodig om spelers te kunnen leiden naar het legale aanbod, waarbij waarborgen zijn getroffen voor consumentenbescherming, verslavingspreventie en het voorkomen van criminaliteit. Ervaringen in andere landen, zoals Italië, hebben laten zien dat een totaalverbod op reclame leidt tot een toename van spelers bij illegale partijen. Het is wat betreft reclame dus nodig om een balans in te vinden in bescherming van kwetsbare groepen en het belang van kanalisatie richting legaal aanbod. Daarom monitor ik de ontwikkelingen op het gebied van kansspelen op afstand nauwgezet.
Toont dit bericht niet onomstotelijk aan dat we het niet van zelfregulering hebben te verwachten wanneer we de stortvloed aan gokreclames willen beteugelen en dat de goksector de lachende derde is op dit moment?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven zijn aanscherpingen nodig om alle partijen te binden aan de beperkingen op het gebied van reclames. Deze aanscherpingen komen er uiterlijk per 1 juli 2023, met het verbod op ongerichte reclames voor online kansspelen.
Hoe kan het dat onlangs eerdere beloftes van een verbod op 1 januari 2023 (gedaan op 8 juli 2022) of februari/maart 2023 (gedaan op 6 oktober 2022) er nog steeds geen verbod op gokreclames ligt waar de Kamer nu al zo lang in meerderheid op aandringt?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State eind december 2022 moest een aantal punten nader worden uitgewerkt. De Afdeling adviseert onder andere in de toelichting in te gaan op de te verwachten effectiviteit en handhaafbaarheid van het verbod op ongerichte reclame. Zo was ten aanzien van internet-reclame onvoldoende duidelijk wat van de aanbieder van online kansspelen met name bij reclame op internet mag of moet worden verwacht, in hoeverre het onderscheid gericht/ongericht te maken is en hoe in dat verband het verbod zou moeten worden gehandhaafd. In verband daarmee was aanpassing wenselijk van de toelichting en het ontwerpbesluit. Dat vergt zorgvuldigheid, waarbij proportionaliteit en uitvoerbaarheid randvoorwaardelijk zijn. Het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen wordt binnenkort vastgesteld en treedt uiterlijk per 1 juli 2023 in werking.
Is de datum van 1 juli 2023 nu wél een definitieve datum?
Ja.
Wat zegt het u dat ook staatsdeelnemingen Toto en Holland Casino samen nog voor 50 miljoen adverteerden en daarmee in de top 5 van adverteerders staan? Wat is er terechtgekomen van de uitvoering van de motie-Grinwis/Alkaya (Kamerstuknummer 28 165, nr. 366) die de regering juist opriep zich hard te maken voor een terughoudender en minder wervende inzet van gokreclames door de staatsdeelnemingen Nederlandse Loterij en Holland Casino?
De Staatssecretaris van Financiën heeft als aandeelhouder van deze twee staatsdeelnemingen verschillende keren zijn zorgen geuit over de hoeveelheid reclame en opgeroepen tot matiging, ook rondom het WK voetbal voor mannen. Van de staatsdeelnemingen mag immers een voorbeeldrol worden verwacht. Tegelijkertijd is het maken van reclame voor deze deelnemingen wel toegestaan zolang deze reclames passen binnen de kaders van wet- en regelgeving. Reclame zorgt er immers voor dat personen die willen deelnemen aan kansspelen kennis kunnen nemen van het legale aanbod en draagt daarmee bij aan kanalisatie.
Wat gaat u nu al doen, nu het verbod steeds langer op zich laat wachten, om de hausse aan gokreclames verder in te dammen?
In het afgelopen jaar heb ik de sector meermaals opgeroepen zich te matigen, in het bijzonder tijdens het WK voetbal voor mannen. De twee brancheorganisaties voor online kansspelen VNLOK en NOGA hebben deze oproep ter harte genomen en hun leden laten bijvoorbeeld geen buitenreclame meer zien. Helaas zijn er ook partijen die geen lid zijn van een brancheorganisatie en die zijn doorgegaan met het vertonen van dergelijke ongerichte reclame. Zoals gezegd zie ik algemeen verbindende regels als enige passende oplossing hiervoor. Hier richt ik mij nu dus op.
Kunt u deze vragen op korte termijn maar in ieder geval uiterlijk voor dinsdag 28 maart 2023 12:00 uur beantwoorden?
Nee, ik heb deze vragen niet binnen de door u gevraagde termijn van twee werkdagen, maar wel op de zo kort mogelijkste termijn beantwoord.
Het bericht ‘Joodse student voelt zich onveilig’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Joodse student voelt zich onveilig»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Tegen antisemitisme moet krachtig opgetreden worden. Ik roep studenten en andere personen die hier slachtoffer van zijn daarom ook op om aangifte te doen.
Wat vindt u ervan dat er een «Israeli Apartheidsweek» wordt georganiseerd op de Rijksuniversiteit Groningen waarbij sprekers komen die beweren dat er in Palestina geen plek is voor een Joodse staat terwijl er steeds meer antisemitisme in de samenleving is?
Ik wil voorop stellen dat het kabinet antisemitisme verafschuwt en veroordeelt. De structurele inbedding van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) is daarvan een uiting.
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) heeft mij laten weten dat zij de «Israeli Apartheidsweek» niet heeft georganiseerd, maar dat enkele bijeenkomsten in het kader van die week wel hebben plaatsgevonden in haar ruimtes. Er moet binnen een academische omgeving ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten, mits deze binnen de grenzen van de wet zijn en de academische standaarden in acht genomen blijven. In dergelijke gevallen is het aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden dergelijke bijeenkomsten moeten voldoen en om te zorgen dat de naleving hiervan wordt gewaarborgd. De RUG heeft mij laten weten dat zij bij de organisatie heeft aangegeven dat deze bijeenkomsten aan een aantal voorwaarden moeten voldoen: ze moeten voor iedereen toegankelijk zijn, er moet een moderator zijn en met de activiteiten tijdens deze bijeenkomst mag de wet niet worden overtreden. Van de meeste activiteiten die georganiseerd zijn in het kader van de «Israeli Apartheidsweek» kan de RUG bevestigen dat deze voldeden aan deze voorwaarden. Er heeft één bijeenkomst plaatsgevonden waarvan achteraf bleek dat deze voorwaarden niet gewaarborgd zijn. De RUG is momenteel bezig met een evaluatie en de conclusies hiervan worden meegenomen bij het aanscherpen van het protocol.
Hoe verhoudt dit evenement zich met de boodschap dat elke student zich veilig moet voelen op de universiteit?
Er moet binnen een academische omgeving ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten, mits deze binnen de grenzen van de wet zijn en de academische standaarden in acht genomen blijven. Instellingen zijn hierbij verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving, waarin iedereen zich thuis voelt en zich kan ontplooien en waar een diversiteit aan perspectieven betrokken en overwogen wordt. Het is goed dat de RUG de in het antwoord op vraag 3 genoemde voorwaarden hanteert voor evenementen die georganiseerd worden in haar ruimtes om dit te waarborgen. Achteraf is gebleken dat er één bijeenkomst heeft plaatsgevonden waarbij de voorwaarden niet gewaarborgd waren en waar er dus mogelijk sprake is geweest van een onveilige omgeving. Het is goed dat de RUG dit evalueert en de conclusies gebruikt voor het aanscherpen van de regels.
Wat is uw reactie op het feit dat de door de Universiteit benoemde «onafhankelijke» moderator zelf lid is van de organisatie «Groningen voor Palestina»?
De Rijksuniversiteit Groningen heeft mij laten weten dat zij geen moderator voor de betreffende bijeenkomst heeft benoemd of aangewezen.
Bent u het eens met de stelling dat sprekers die zeggen dat «universiteiten die Israël niet volledig boycotten, zijn semi-dictatoriale instituten» geen podium horen te krijgen op de Rijksuniversiteit Groningen?
Binnen een universiteit moet binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen, ook als die zich richten tegen de universiteit zelf. Het is niet aan mij om te beoordelen of deze uitspraak binnen de grenzen van de wet valt. Het is in individuele gevallen aan het openbaar ministerie om te beoordelen of er sprake is van discriminatie, c.q. strafbaarheid op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Dat zal afhankelijk zijn van alle concrete omstandigheden van het geval. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven heeft de universiteit wel een verantwoordelijkheid in het creëren van een veilige leeromgeving en ik verwacht daarom ook dat universiteiten voorwaarden stellen aan de evenementen die op de instelling georganiseerd mogen worden. De Rijksuniversiteit Groningen heeft mij laten weten dat elk verzoek om zaal te reserveren getoetst wordt volgens een protocol, waarbij de eisen voor externe partijen strenger zijn. Deze verzoeken worden getoetst op de relatie met onderwijs en onderzoek, de academische benadering van het onderwerp, openbaarheid van de bijeenkomst en de onafhankelijke moderating. Er heeft zich nu een situatie voorgedaan waar medewerkers zalen hebben aangevraagd voor activiteiten van een derde partij, zonder dat expliciet te vermelden. De RUG beraadt zich nu op een scherper protocol om dit in de toekomst te voorkomen.
Bent u het eens met de stelling dat het organiseren van een «Israeli Apartheidsweek» de onveiligheid van Joodse studenten vergroot?
Ik kan mij voorstellen dat deze week onveilige gevoelens oproept bij Joodse en andere studenten. Dat neemt niet weg dat, binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden, binnen een academische omgeving ruimte moet zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten. Dit is niet in tegenspraak met een veilige leeromgeving.
Bent u van mening dat de «Israeli Apartheidsweek» antisemitische elementen bevat? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit tegen te gaan?
Het recht op vrije vereniging is een verworvenheid die we in Nederland met overtuiging respecteren en hanteren. De overheid dient zich niet vooraf te bemoeien met de uitnodiging van sprekers en de inhoudelijke bijdragen van sprekers tijdens evenementen. De organisatie dient zich aan de wet te houden. Eenieder in Nederland kan aangifte doen indien men meent dat de wet is overtreden. De autoriteiten zullen vervolgens de aangifte onderzoeken en besluiten om al dan niet tot vervolging over te gaan.
Verklaart u het groeiend antisemitisme in de samenleving mede door het groeiend aantal anti-Israelevenementen?
Er zijn geen eenduidige gegevens beschikbaar die laten zien of antisemitisme in de samenleving toeneemt vanwege dergelijke evenementen. Ook beschikt de Minister van Justitie en Veiligheid niet over gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van het aantal van dergelijke evenementen.
Bent u voornemens, in navolging van Duitsland, de BDS-beweging (Boycott, Divestment and Sanctions) officieel te bestempelen als antisemitisch?
Het kabinet ondersteunt niet de internationaal georganiseerde oproep tot BDS (Boycott, Divestment and Sanctions), en is tegenstander van een boycot tegen Israël. Het kabinet hanteert de lijn dat het geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël bevorderen. Uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering. Dat is onder meer vervat in onze Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het ligt niet voor de hand om het in algemene zin oproepen tot een boycot of sancties tegen een land te interpreteren als discriminatie, nu het leveren van kritiek op staten in beginsel wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Of sprake is van discriminatie, c.q. strafbaarheid op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht, zal afhankelijk zijn van alle concrete omstandigheden van het geval.
Bent u bereid met de Rijksuniversiteit Groningen in gesprek te gaan over de veiligheid van Joodse studenten naar aanleiding van de berichtgeving over dit evenement?
Op 8 juni jl. stuurde ik de integrale aanpak sociale veiligheid en inclusie in hoger onderwijs en wetenschap2 naar uw Kamer. In dit kader spreekt het ministerie met alle hoger onderwijsinstellingen over sociale veiligheid van alle studenten en medewerkers. Bij de uitwerking van de aanpak betrek ik ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding en treedt het ministerie in gesprek met Joodse jongerenorganisaties.
Bent u van mening dat het afrukken van de mezoeza van een deurpost niet onder vandalisme geschaard moet worden, maar volgens de IHRA-definitie (International Holocaust Remembrance Alliance), onder antisemitisme?
Het kabinet stelt voorop dat alle vormen van antisemitisme absoluut onaanvaardbaar acht en zich zal blijven inzetten voor de uitbanning daarvan.3
Het is goed voorstelbaar dat het afrukken van de mezoeza de schrik heeft aangejaagd bij de (Joodse) bewoners van het pand. Het is aan het openbaar ministerie en de rechter om te bepalen of in een individueel geval sprake is van een strafbare gedraging op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Gedragingen die overeenkomen met bepaalde voorbeelden van de niet-limitatieve lijst van de IHRA, kunnen voor de politie, het openbaar ministerie en de rechter behulpzaam zijn om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen van discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect.
Hoe bevordert u dat incidenten die naar hun aard niet slechts een algemeen delict zijn, maar naar hun aard ook antisemitisch, op de juiste manier geregistreerd en opgevolgd worden, zoals voorgesteld in de motie-Bisschop (Kamerstuk 35 570-VI, nr. 70)?
Zoals de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 10 maart 2021 reeds heeft aangegeven bevat de IHRA-definitie indicatoren die meegewogen kunnen worden in het oordeel of sprake is van groepsbelediging (artikel 137c Wetboek van Strafrecht), het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden (artikel 137d Wetboek van Strafrecht), of een discriminatoir aspect bij een commuun delict (codis-feit). Uiteindelijk moet uit de concrete casuïstiek blijken op welke wijze de definitie in de opsporings- en vervolgingspraktijk toepasbaar is. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) nemen elk delict inzake mogelijk specifieke discriminatie of commune feiten met een discriminatoir aspect uiterst serieus, ook die delicten gepleegd met mogelijk antisemitisch motief. Het OM en (bijvoorbeeld) het Joods Netwerk van de politie zijn erop toegerust om discriminatiefeiten dan wel commune feiten met een discriminatoir aspect, waarbij een antisemitisch motief mogelijk een rol speelt, te onderkennen en te zorgen voor een correcte en afdoende opvolging.
Het bericht ‘Ben je vrouw, van kleur of kom je van buiten, dan krijg je het lastig bij NOS Sport’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Volkskrant naar grensoverschrijdend gedrag bij NOS Sport?1
Ik heb wederom met afschuw kennis genomen van het bericht in de Volkskrant over de situatie die zich jarenlang heeft kunnen voltrekken met vreselijke gevolgen voor de slachtoffers bij NOS Sport. Grensoverschrijdend gedrag is kwetsend, vernederend en schadelijk voor het slachtoffer. Dat laat ook deze schrijnende casus weer zien. Bovendien gaat het hier ook nog over de publieke omroep. Dat er iets wezenlijk moet veranderen, staat buiten kijf. Het is dan ook goed dat de redactie is teruggetreden zodat nieuwe frisse geluiden de ruimte wordt geboden en dat er onderzoek wordt gedaan.
Hoe verklaart u dat er al zo lange tijd een cultuur heerst waarin vrouwen zich onveilig voelen en waarbij meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag niet serieus worden behandeld?
We zien grensoverschrijdend gedrag op steeds meer plekken en in steeds meer vormen boven water komt. Het is een maatschappelijk probleem. Belangrijk is nu dat onderzocht wordt hoe dit heeft kunnen gebeuren, welke systematische mechanismen hieraan ten grondslag liggen en wat daarin moet veranderen zodat dit niet meer gebeurt. Hierop wordt nu ook actie ondernomen. De Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen, onder voorzitterschap van Martin van Rijn, doet hier momenteel in brede zin en binnen de gehele landelijke publieke omroep onafhankelijk onderzoek naar. Daarnaast laat ook de NOS, in haar rol als werkgever, haar gehele organisatie doorlichten door een onafhankelijke partij. Het belang van de onderlinge samenhang en afstemming van beide onderzoeken heb ik bij de NPO onder de aandacht gebracht.
Hoe kan volgens u een cultuur van wegkijken en stilzwijgen worden doorbroken? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf?
Mensen in de culturele, creatieve en media sector moeten kunnen rekenen op een veilige werkvloer, goede arbeidsomstandigheden en fatsoenlijke betaling. Dit zijn noodzakelijke randvoorwaarden om prettig en veilig te kunnen werken. Deze randvoorwaarden bieden meer zekerheid voor medewerkers om misstanden bespreekbaar te maken.
De plicht om zorg te dragen voor een veilige werkcultuur ligt bij de werkgever. Bestuurders en leidinggevenden hebben een cruciale rol in zowel de aanpak als preventie van grensoverschrijdend gedrag binnen hun organisaties. Bij hen ligt de taak om zorg te dragen voor een veilige werkcultuur en deze ook uit dragen. Wanneer meldingen hen bereiken dienen zij deze serieus te nemen en daar adequaat op te handelen. Daarmee geven zij ook een signaal af binnen hun organisaties dat bepaald gedrag niet kan en niet getolereerd wordt. Zo kan een klimaat ontstaan waarin slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag zich veilig genoeg voelen om een misstand te melden en omstanders om niet langer weg te kijken maar elkaar hierop aan te spreken. Alleen zo kan de vicieuze cirkel van wegkijken en stilzwijgen worden doorbroken.
Ik zie dat er stappen worden gezet om een cultuuromslag te maken. Zo heeft de mediasector onlangs het Mediapact Respectvol Samenwerken gelanceerd om zich gezamenlijk in te spannen en zorg te dragen voor een veiligere werkklimaat binnen de hele keten. Dat is een belangrijke stap. Het is nu zaak dat gemaakte afspraken nagekomen worden en dat partijen elkaar daarin helpen en elkaar durven aan te spreken op de voortgang.
Direct na de onthullingen bij The Voice heb ik gesprekken geïnitieerd met de sector. Inmiddels hebben drie rondetafels over dit onderwerp plaatsgevonden. Naar aanleiding van de onthullingen bij DWDD heb ik het belang van onafhankelijk onderzoek onder de aandacht gebracht bij de NPO. De NPO heeft hierop een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld (zie antwoord op vraag 2). Daarnaast zet ik in op de verbetering van de arbeidsomstandigheden met maatregelen voor een betere arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector. Hiervoor heb ik middelen vrijgemaakt. Tevens ben ik met de NPO en het College van Omroepen in gesprek om een nieuwe en hogere norm voor percentages programmamakers in vaste dienst van de publieke omroepen te stimuleren. Op 13 maart jongstleden heb ik uw Kamer over het voornemen hiertoe geïnformeerd.2 Verder blijf ik het werk van meldpunt Mores.online financieren.
Ook kabinetsbreed wordt ingezet op de aanpak van dit probleem. Mijn collega’s Minister Dijkgraaf (OCW) en Minister van Gennip (SZW) hebben namens het kabinet een regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, Mariëtte Hamer, aangesteld. Daarnaast heeft het kabinet het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld opgesteld om dit probleem te bestrijden. Deze is op 13 januari jongstleden aan uw Kamer verstuurd.3
Wat vindt u ervan dat elke keer via onderzoeksjournalisten naar boven moet komen dat er een cultuur van grensoverschrijdend gedrag in de mediasector is?
Het laat in de eerste plaats zien dat slachtoffers zich blijkbaar niet veilig genoeg voelen om een misstand binnen hun organisatie te melden of zij die dit wel hebben gedaan niet serieus zijn genomen. Tegelijkertijd zie ik dat er een cultuuromslag ontstaat. Door het belangrijke werk van onderzoeksjournalisten die dit aan de kaak stellen, wordt zowel in de maatschappij als in de media over dit onderwerp gesproken. Dit draagt eraan bij dat mensen die lang hebben gezwegen zich nu vrijer voelen om zich uit te spreken over onrecht dat hen is aangedaan. En dat we zowel als overheid en als werkgevers ons ten volle moeten inzetten om een dergelijk werkklimaat te voorkomen.
Geeft dit onderzoek noodzaak waardoor de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (OGCO) eerder met haar bevindingen moet komen?
De onderzoekscommissie werkt onafhankelijk aan haar onderzoeksopdracht. Het is aan haar om te bepalen wat en hoeveel tijd nodig is om deze opdracht adequaat uit te kunnen voeren.
Hoe kunnen mensen in de mediasector beter beschermd worden? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent het opstappen van de voorzitter van Mores.online, het onafhankelijk meldpunt voor ongewenste omgangsvormen in onder meer de televisiesector, voor de bereikbaarheid en uitvoering van de werkzaamheden van het meldpunt?
Zoals bekend, is inmiddels het hele bestuur van Mores.online afgetreden om ruimte te maken voor een nieuw bestuur. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de bereikbaarheid en werkzaamheden van Mores.online als meldpunt. Daarmee blijft het meldpunt gewoon bereikbaar voor mensen die een melding willen doen. Omdat mede naar aanleiding van de berichtgeving de onafhankelijkheid van Mores.online ter discussie is komen te staan heb ik de regeringscommissaris, Mariëtte Hamer, om advies gevraagd over verbeteringen in de governancestructuur van Mores.online.
Hoe is geborgd dat Mores.online onafhankelijk is? Ziet u aanleiding om dit aan te scherpen?
Een goed meldpunt waar slachtoffers terecht kunnen is van cruciaal belang. Op de website van Mores.online is te lezen dat alle meldingen behandeld worden door onafhankelijke vertrouwenspersonen die geheimhoudingsplicht hebben en onafhankelijk van het bestuur werken. Desondanks zijn er mede naar aanleiding van de berichtgeving over NOS Sport signalen dat er mensen zijn die misstanden niet durven te melden bij Mores.online, omdat de (inmiddels afgetreden) bestuursleden zelf ook een rol hebben in de diverse sectoren. Het is onwenselijk dat de onafhankelijkheid van het meldpunt dat een veilige haven dient te zijn voor slachtoffers, ter discussie wordt gesteld. Omdat de veiligheid van slachtoffers te allen tijde gewaarborgd dient te zijn heb ik 15 maart jongstleden de regeringscommissaris, Mariëtte Hamer, verzocht om te onderzoeken wat nodig is om die veiligheid voor slachtoffers te waarborgen en welke governancestructuur daarbij past. Ik heb haar advies 14 april jongstleden ontvangen. Ik sluit mij aan bij de aanbevelingen van de regeringscommissaris en ga op zeer korte termijn hierover in gesprek met de met de door Mores aangestelde externe adviseur.
Het bericht ‘Wie redt de grootste kerk van de vier noordelijke provincies? Zelfs de klokken mogen nu niet luiden’ |
|
Hilde Palland (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de grootste kerk van Noord-Nederland, de Bovenkerk in Kampen, een grootschalige restauratie nodig heeft?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u het eens dat de Bovenkerk van grote historische, culturele, muzikale en maatschappelijke waarde is, onder andere als grootste kerk van de vier noordelijke provincies?
De Bovenkerk is aangewezen als rijksmonument2 binnen het beschermde stadsgezicht van Kampen en behoort dankzij zijn geschiedenis, architectuur, kunst en ligging tot de belangrijke middeleeuwse stadskerken van Nederland.
Wat vindt u er van dat de kerk en toren dermate verzakken dat sinds 2020 de gewelven gestut moeten worden, het Hinsz-orgel met steigers en plastic beschermd moet worden tegen vallende stenen, de beelden van het orgel verwijderd moesten worden ter bescherming en er een luidverbod is van de negen klokken?
De bouwkundige problemen vormen een forse uitdaging. Vanaf het moment dat de monumentenwacht de bouwkundige problemen constateerde, is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) betrokken bij de aanpak en ondersteunt de eigenaar.
Deelt u het belang om de kerk te behouden voor toekomstige generaties?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het, om dit te realiseren, van belang is dat er een onderzoek gedaan moet worden naar het herfunderen van de kerk?
Voor een verantwoorde instandhouding van het gebouw is constructief onderzoek inderdaad van belang. Op basis hiervan kan gekeken worden naar wat een realistische aanpak is.
Begrijpt u dat de Protestantse gemeente te Kampen, de Stichting Bovenkerk Kampen, de gemeente Kampen of de provincie Overijssel de kosten voor een dergelijke grootschalige restauratie, inclusief herfundering, onmogelijk zelf kunnen dragen?
Welke ingrepen uiteindelijk noodzakelijk zijn en op welke wijze deze zouden kunnen plaatsvinden, valt nu nog niet te beoordelen. Dat betekent ook dat de daarmee gepaard gaande kosten nog niet in beeld zijn. Ik heb er begrip voor dat de kosten van restauratie voor eigenaren van monumenten een flinke last kunnen zijn. Daarom zijn hiervoor via de provincies middelen ter beschikking gesteld (zie ook het antwoord op vraag 7).
Deelt u de mening dat een substantiële bijdrage vanuit het Rijk gerechtvaardigd is voor de restauratie en het toekomstbestendig houden van de Bovenkerk door herfundering, naast de middelen die door gemeente en provincie reeds beschikbaar worden gesteld? Welke subsidieregelingen kunnen hierin voorzien?
Zolang de uitkomsten van het constructief onderzoek nog niet bekend zijn kan er nog niets worden gezegd over de kosten van eventuele maatregelen en wie die zou moeten dragen. De restauratiemiddelen van het Rijk zijn toegevoegd aan het Provinciefonds. Het gaat om € 20 mln. per jaar. De provincies kennen de middelen toe en matchen de rijksbijdrage. Kortom, 50% van de provinciale bijdrage is afkomstig van het Rijk. Vanuit deze middelen heeft de Bovenkerk € 340.000 toegekend gekregen in 2021 en € 370.000 in 2022. Er zijn op dit moment geen andere middelen voor restauratie beschikbaar vanuit het Rijk.
Bent u bereid in overleg te treden met betrokkenen, zoals Stichting Bovenkerk Kampen en Protestantse gemeente te Kampen, teneinde te komen tot een oplossing voor de restauratie en de herfundering van deze kerk?
Ja, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) is vanaf het eerste begin actief betrokken en namens mij in overleg met de Stichting Bovenkerk Kampen, de Protestantse gemeente te Kampen, de gemeente Kampen en de provincie Overijssel.
Deelt u de mening dat bij monumenten van deze omvang en schaal het behoud voor de lange termijn centraal moet komen te staan? Zo ja, zou u daarbij een regierol voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorzien?
Gedegen, langdurige instandhouding is het uitgangspunt van ons stelsel van monumentenzorg. Ik zie dat het, ondanks de reeds beschikbare middelen, in diverse gevallen lastig is om grote restauratieopgaven te financieren. Dat is een van de redenen waarom ik momenteel verken hoe kwaliteit, samenhang en stabiliteit binnen het stelsel voor de financiering van de monumentenzorg kunnen worden versterkt en vernieuwing vorm kan krijgen. Als onderdeel daarvan ben ik met provincies in gesprek over een gezamenlijke aanpak van grote restauraties voor de langere termijn.
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie tegemoet zien op de beleidsdoorlichting erfgoed?
Ik verwacht de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting erfgoed in juni naar de Kamer te sturen.
Het bericht 'Waarom Franse jongeren toestemming van ouders nodig hebben voor TikTok (en Nederlandse niet)' |
|
Nico Drost (CU) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waarom Franse jongeren toestemming van ouders nodig hebben voor TikTok (en Nederlandse niet)»?1
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Bent u ermee bekend dat de werkelijke leeftijdsgrens voor het aanmaken van een account op sociale media met toestemming van de ouders 16 jaar is, wettelijk vastgelegd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar dat in Nederland de officieuze grens van 13 jaar wordt gehanteerd?
Wij zijn ermee bekend dat kinderen die nog niet de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt volgens de Uitvoeringswet AVG (UAVG) alleen met toestemming van de ouders of de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt een online account mogen aanmaken. Bedrijven die online persoonsgegevens van kinderen verwerken zijn volgens de AVG verplicht een redelijke inspanning te leveren om te controleren of er daadwerkelijk toestemming is gegeven.
Binnenkort spreekt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met verschillende grote technologiebedrijven over onder andere het gebruik van sociale media door jongeren. Dit vindt plaats in het kader van de reeds aangekondigde serie gesprekken zoals genoemd in antwoorden op Kamervragen Van Raan. Het is vervolgens aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als onafhankelijke toezichthouder om toe te zien op de naleving van de AVG door sociale media, en waar nodig handhavend op te treden.2
Er is in Nederland geen sprake van een officieuze grens van 13 jaar. De AVG schrijft (zoals hierboven gesteld) voor dat er voor de verwerking van persoonsgegevens van kinderen onder de 16 jaar toestemming van de ouders of de ouderlijke verantwoordelijke moet zijn. Wel zijn er diverse sociale mediaplatforms die ervoor kiezen om kinderen jonger dan 13 jaar in elk geval niet toe te laten tot hun platform. Deze regel volgt echter niet uit een wettelijk vereiste.
Bent u ervan op de hoogte dat jongeren onder de 13 jaar makkelijk een account kunnen aanmaken zonder de toestemming van de ouders, omdat ten eerste sociale mediaplatforms de leeftijd niet verifiëren en ten tweede het heel makkelijk voor jongeren is om een andere leeftijd in te vullen op sociale mediaplatforms?
De praktijk is weerbarstig en kinderen die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, zijn veelal vindingrijk om mechanismen van het platform te omzeilen, om zo alsnog zonder toestemming een account aan te maken. Daarnaast is het belangrijk dat sociale mediaplatforms geen methoden voor leeftijdsverificatie ontwikkelen en inzetten die inbreuk maken op de privacy van gebruikers. Dit risico bestaat bijvoorbeeld bij het gebruik van biometrie of het uploaden van een kopie van het identiteitsbewijs om leeftijd vast te stellen. Om kinderen beter te beschermen, heeft het Ministerie van BZK experttafels georganiseerd waarin oplossingen zijn besproken om de leeftijdscontrole te verbeteren. Op dit moment is de Staatssecretaris zich hierop aan het beraden. Daarbij is het van belang dat de privacy van de gebruikers gewaarborgd blijft, de oplossing bij voorkeur open source wordt ontwikkeld, de oplossing voldoet aan bestaande en aankomende wet- en regelgeving en de oplossing niet leidt tot ongewenste uitsluiting, bijvoorbeeld voor kinderen die geen ouders hebben. Dit neemt niet weg dat sociale media ervoor verantwoordelijk zijn om te voldoen aan de vereisten uit de AVG. Het is vervolgens aan de AP als onafhankelijke toezichthouder om toe te zien op de naleving van de AVG door sociale media, en waar nodig handhavend op te treden.
Kunt u aangeven waarom in Nederland de leeftijdsgrens van 13 jaar wordt gehanteerd, terwijl in de AVG een leeftijdsgrens van 16 jaar is opgenomen?
Zie het antwoord op vraag 2; er wordt in Nederland geen leeftijdsgrens van 13 jaar gehanteerd. Tevens merken wij graag op dat het leeftijdsvereiste in de AVG in de Europese Unie niet is geharmoniseerd, omdat bij de onderhandelingen over de AVG geen overeenstemming kon worden bereikt over een uniforme leeftijdseis die zou gelden voor de hele Europese Unie. Dit houdt mede verband met de verschillende culturen in de lidstaten. Nederland heeft bij de eerste evaluatie van de AVG bij de Europese Commissie en in de Raad van de Europese Unie opgemerkt dat het wenselijk zou zijn om de leeftijdsgrens te harmoniseren.
Bent u ervan op de hoogte dat het bedrijf TikTok jaarlijks miljarden euro’s verdient aan accounts van jongeren, waarbij de ouders geen toestemming hebben gegeven voor het account?2
Wij zijn ervan op de hoogte dat TikTok jaarlijks miljarden verdient aan de verkoop van advertentieruimte op het platform. Het is ons echter niet bekend hoeveel inkomsten TikTok genereert met het aanbieden van advertenties op accounts van jongeren van wie de ouders daarvoor geen toestemming hebben gegeven.
Desalniettemin vormt online economische exploitatie van kinderen voor de Staatssecretaris een punt van zorg. Hoewel het voor een platform als TikTok in beginsel legaal is om geld te verdienen met de verkoop van advertentieruimte, gelden daarbij wel bepaalde regels. Zo mogen onder de aankomende Verordening digitale diensten – die in januari 2024 van toepassing wordt – platforms geen reclame meer tonen op basis van profilering met gebruikmaking van persoonsgegevens van de minderjarige afnemer.
Bent u met ons van mening dat sociale media gebruik (TikTok, Instagram en Snapchat) erg schadelijk kan zijn voor de mentale gezondheid van jongeren3, omdat jongeren over het algemeen beïnvloedbaarder zijn, waarbij er dus via sociale media een verhoogd risico bestaat voor pornografie, cyberpesten, onrealistische schoonheidsnormen en telefoonverslaving voor jongeren? Zo ja, bent u dan ook van mening dat ouders meer grip moeten krijgen op de accounts van hun kinderen om hun kinderen te beschermen?
Wij zien dat er wetenschappelijke consensus is over het feit dat problematisch gebruik van sociale media ten koste gaat van de mentale en cognitieve ontwikkeling van jongeren. Dit is erg zorgelijk. Het gebruik van sociale media wordt als problematisch gedefinieerd wanneer er symptomen zijn van verslaving met betrekking tot het gebruik van sociale media. Voorbeelden van kenmerken van het problematisch gebruik van sociale media zijn het ervaren van stress of angst wanneer het niet mogelijk is om sociale media te gebruiken (ontwenningsverschijnselen) of het continue denken aan sociale media, ook in offline situaties (preoccupatie).5 De groep met problematisch gebruik van sociale media (leeftijdscategorie 12–15) was in 2017 3,8 procent en in 2021 5,3 procent.6 In een brief die onlangs aan uw Kamer is verzonden7, gaan de Staatssecretaris van BZK en de Staatssecretaris van VWS nader in op negatieve effecten van sociale media op de mentale gezondheid van jongeren en maatregelen vanuit het kabinet. Het Ministerie van BZK is met wetenschappers over de effectiviteit van deze maatregelen in gesprek.
In bestaand beleid werkt de Staatssecretaris van BZK – zoals wij hierboven ook aangaven – onder andere aan oplossingen om de leeftijdscontrole op sociale mediaplatforms te verbeteren. Het versterken van de grip van ouders op de accounts van hun kinderen zou hierbij een mogelijke oplossingsrichting kunnen zijn, maar daarbij moet wel rekening gehouden worden met de privacy van het kind. Mocht een kind gebruikmaken van sociale media, dan is het in ieder geval belangrijk dat de ouders of verzorgers praten over de risico’s van het gebruik van sociale media, een luisterend oor bieden en weten hoe zij het beste kunnen handelen bij nare situaties, bijvoorbeeld als een kind online gepest wordt. Mede in dat verband zien wij dat het belangrijk is om het bewustzijn over gegevensverwerking door dit soort apps en platforms te verhogen. Daarom gaan wij hier de komende periode op inzetten. Zoals eerder aangekondigd, komen wij voor de zomer hier bij uw Kamer op terug in een brede beleidsbrief over de bescherming van kinderen in de digitale wereld.
Tegelijk willen wij benadrukken dat wetenschappelijk onderzoek aangeeft dat sociale media voor jongeren ook positieve effecten kunnen hebben. Zo kan het kinderen helpen op een veilige manier te oefenen met sociale relaties en is er op sociale media een schat aan informatie te vinden over verschillende onderwerpen. Onze inzet is dan ook om positieve effecten van sociale media te laten bestaan en negatieve effecten aan te pakken.
Bent u met ons van mening dat jongeren goed moeten worden beschermd op sociale media, ook in het licht van de aankomende Digital Service Act waarbij platforms een zorgplicht hebben om jongeren te beschermen? Zo ja, bent u met ons van mening dat de overheid deze zorgplicht moet stimuleren?
Wij vinden het belangrijk dat kinderen goed worden beschermd wanneer zij gebruik maken van sociale media. Iedereen (en in het bijzonder kinderen) moet de online wereld kunnen vertrouwen. Dit is onderdeel van het tweede spoor van de Werkagenda Waardengedreven digitaliseren. Sociale mediaplatforms hebben hierin een verantwoordelijkheid en het is belangrijk dat zij deze verantwoordelijkheid ook nemen. Naast de AVG, kent ook de aankomende Digital Services Act verschillende verplichtingen voor de sociale mediaplatforms om kinderen online (beter) te beschermen. Tegelijkertijd met deze brief, stuurt de Staatssecretaris van BZK uw Kamer een brief over de verplichtingen in de DSA voor online platforms die kinderen online beschermen. Zo schrijft de DSA online platforms die toegankelijk zijn voor minderjarigen voor om passende en evenredige maatregelen te nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming van minderjarigen binnen hun dienst te waarborgen. Ook moeten zeer grote online platforms en zoekmachines – zoals TikTok, Instagram en YouTube – hun gebruikers ten minste één optie aanbieden waarmee ze de dienst kunnen gebruiken zonder dat die dienst gebruik maakt van profilering voor het doen van aanbevelingen. Daarnaast worden deze zeer grote platforms verplicht om ten minste jaarlijks een risicoanalyse uit te voeren waarin ze onderzoeken of hun dienst(en) vatbaar zijn voor bepaalde systeemrisico’s, waaronder risico’s voor de eerbiediging van de rechten van het kind die zijn vastgelegd in artikel 24 van het Handvest van de grondrechten de Europese Unie. Wanneer uit een risicoanalyse blijkt dat er systeemrisico’s aanwezig zijn, dient het betreffende platform aanvullende maatregelen te nemen om die risico’s in te perken. Wij zijn positief over deze nieuwe maatregelen die de bescherming van jongeren moet verbeteren. De Staatssecretaris blijft met de grote sociale mediaplatforms in gesprek om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en zorgplicht tegenover hun jonge gebruikers.
Bent u ervan op de hoogte dat in Frankrijk een voorstel is aangenomen om de leeftijdsgrens te verhogen naar 15 jaar voor het aanmaken van een account op sociale media, waarbij de toestemming van de ouders nodig is?
Wij zijn ervan op de hoogte dat de Assemblée Nationale in Frankrijk een wetsvoorstel heeft aangenomen waarin onder meer is opgenomen dat sociale mediaplatforms het aanmaken van een account door kinderen jonger dan 15 jaar moeten weigeren, tenzij een ouder of verzorger toestemming heeft gegeven. Dit wetsvoorstel ligt op dit moment nog bij de Sénat en is dus nog niet aangenomen door het parlement van Frankrijk als geheel. Overigens is in de Franse uitvoeringswet van de AVG een vergelijkbare bepaling opgenomen. De Staatssecretaris kijkt met interesse naar dit wetsvoorstel en andere stappen die Frankrijk neemt om kinderen online beter te beschermen en weerbaar te maken, waaronder de ontwikkeling van een lesprogramma voor kinderen waarbij ze een internetdiploma kunnen halen.
Wat is er nodig om net als in Frankrijk ook in Nederland de regels rondom het sociale media gebruik van jongeren aan te scherpen?
De Staatssecretaris zal uw Kamer binnenkort informeren over de acties die zij onderneemt om leeftijdscontrole door platforms te verbeteren en in brede zin meer werk te maken van de online bescherming van kinderen. In dat kader zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesprekken voeren met verschillende toezichthouders om te kijken hoe we het online toezicht op kinderrechten kunnen verbeteren en werkt hetzelfde ministerie aan de doorontwikkeling van de Code Kinderrechten Online. Daarnaast laat de Staatssecretaris een kinderrechten impact assessment ontwikkelen dat gebruikt kan worden om inzicht te krijgen in het risico op schending van kinderrechten in het finale ontwerp van een digitale dienst die gericht is op kinderen.
Bent u bereid om net als in Frankrijk de bescherming van jongeren op sociale media te stimuleren en dus de leeftijdsgrens te verhogen naar 15 jaar voor het aanmaken van accounts op sociale media, waarbij de toestemming van de ouders nodig is? Zo ja, bent u bereid om de leeftijdsgrens dan ook goed te controleren en te handhaven?
Zoals reeds vermeld ligt de leeftijdsgrens waarbij toestemming van de ouders of verzorgers nodig is voor het verwerken van persoonsgegevens in Nederland op 16 jaar. Wij vinden het niet wenselijk deze leeftijdsgrens te verlagen naar 15 jaar. Waar het gaat om de vereisten uit de UAVG, waaronder de leeftijdsgrens, zien wij dat het aan de onafhankelijke toezichthouder is om erop toe te zien dat deze wordt nageleefd, en waar nodig om handhavend op te treden.
Het artikel 'Ruimtegebrek dreigt door extra gymlessen Hardenbergse scholen: 'Vooral in Dedemsvaart'' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ruimtegebrek dreigt door extra gymlessen Hardenbergse scholen: «Vooral in Dedemsvaart?»»1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat elk kind minimaal twee uur per week bewegingsonderwijs krijgt en dat gemeenten voldoende tijd hebben gekregen om te voldoen aan deze bijgestelde norm?
Ja, ik deel de mening dat het belangrijk is dat kinderen voldoende bewegingsonderwijs krijgen. De nieuwe norm van twee (les)uren bewegingsonderwijs per week in het primair onderwijs, die per schooljaar 2023/2024 in werking treedt, draagt hieraan bij. Na het aannemen van het amendement2 van Rudmer Heerema en Van Nispen over de urennorm bewegingsonderwijs, in het voorjaar van 2020, heb ik gemeenten en scholen op diverse manieren ondersteund om binnen drie jaar te voldoen aan de wettelijke verplichting. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Deze wordt dit jaar geëvalueerd. Hierover wordt uw Kamer naar verwachting in 2024 over geïnformeerd. Desondanks ben ik ook op de hoogte dat het bijbouwen van gymzalen niet altijd mogelijk is in gemeenten waar een tekort aan accommodaties is. Daarom ben ik positief gestemd dat veel gemeenten en scholen de afgelopen periode hebben benut om andere oplossingen te vinden, zoals het in gebruik nemen van buitenlocaties waar de kerndoelen van bewegingsonderwijs goed uitgevoerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat het voldoen aan landelijke regels voor bewegingsonderwijs niet afhankelijk moet zijn van een oplettende lokale partij?
Het voldoen aan de nieuwe norm voor bewegingsonderwijs is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van scholen en gemeenten. Gemeenten dragen zorg voor onderwijshuisvesting, waar bewegingsonderwijs ook een plek in heeft. Scholen hebben, in aanvulling daarop, de rol en verantwoordelijkheid om tijdig het gesprek aan te gaan met de gemeenten over waar hun ondersteuningsbehoefte ligt, en een eventueel gebrek aan voldoende geschikte ruimte voor bewegingsonderwijs aan te kaarten.
Is inmiddels 100 procent van alle gemeenteambtenaren op de hoogte van de bijgestelde urennorm, in plaats van 95 procent?2
Op dit moment herhaalt de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in samenwerking met het Mulier Instituut op eigen initiatief het onderzoek naar huisvesting bewegingsonderwijs4 om te zien of gemeenten, die een tekort aan accommodaties hadden, inmiddels stappen hebben ondernomen om knelpunten op te lossen.
Heeft elke gemeente inmiddels maatregelen getroffen om voldoende capaciteit voor bewegingsonderwijs te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met het door u aangekondigde communicatieplan om scholen en gemeenten steviger te wijzen op de urennorm?3
Samen met de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO), de Vereniging Sport en Gemeenten, een vertegenwoordiging van de Academie voor Lichamelijke opvoeding (ALO NL) en de PO-Raad hebben we individueel en gezamenlijk acties ondernomen om ervoor te zorgen dat niemand de urennorm ontgaat. Er komen ook diverse vragen van scholen over de urennorm, bijvoorbeeld over de precieze inhoudelijke invulling of hoe om te gaan met knelpunten. Daarom hebben we ook gecommuniceerd waar scholen ondersteuning kunnen vinden indien nodig. De komende maanden zullen we nogmaals alle informatie en de antwoorden op veel gestelde vragen bundelen en verspreiden onder diverse doelgroepen zoals scholen en gemeenten.
Bent u bereid te onderzoeken welke gemeenten nog niet kunnen voldoen aan de urennorm? En bent u tevens bereid te onderzoeken welk deel van de gemeenten enkel kunnen voldoen aan de urennorm door buiten te gymmen?
Zoals eerder aangegeven ga ik ervan uit dat gemeenten op de hoogte zijn van het belang van voldoende accommodaties voor het geven van bewegingsonderwijs en indien nodig, zelf onderzoek doen naar de stand van zaken in hun gemeente. In aanvulling hierop verschaft het vervolgonderzoek van de VSG naar de huisvesting van bewegingsonderwijs weer nieuwe informatie en waar nodig ook urgentie bij gemeenten om zelf hier een vervolg aan te geven. Als het bewegingsonderwijs dat buiten gegeven wordt, wordt ingezet voor leerlijnen die ook goed buiten kunnen worden gegeven, is dit mijns inziens geen reden voor vervolgonderzoek. De Inspectie van het Onderwijs zal ook als onderdeel van het brede toezicht, toezien op het bewegingsonderwijs.
Kunt u garanderen dat alle scholen bij aanvang van het nieuwe schooljaar kunnen voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs? Indien niet, waarom niet? Welke verdere maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat elk kind met ingang van het schooljaar 2023–2024 twee lesuren per week bewegingsonderwijs kan krijgen?
Ik heb vertrouwen in scholen dat zij hun uiterste best doen om bij aanvang van het nieuwe schooljaar te voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs. De Inspectie van het Onderwijs zal in het brede toezicht ook toezien op voldoende en goed bewegingsonderwijs. Als scholen bij de aanvang van het nieuwe jaar hier niet aan voldoen, vertrouw ik erop dat dit enkel door overmacht komt en dat zij zich inspannen om alsnog zo snel mogelijk de norm voor bewegingsonderwijs te halen. Dit jaar kunnen scholen hiervoor nog gebruik maken van middelen uit de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Op basis van de evaluatieresultaten van deze regeling zal ik bepalen of en welke vervolgondersteuning vanaf het schooljaar 2023–2024 passend is om ervoor te zorgen dat ieder kind kan rekenen op twee lesuren bewegingsonderwijs per week.
Een meldplicht bij stadionverboden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de man die bij de Europa League wedstrijd PSV-Sevilla op 23 februari jl. Sevilla-keeper Marko Dmitrovic aanviel een stadionverbod had?1
Ja.
Onder welke criteria wordt besloten om bij stadionverboden ook een meldplicht op te leggen? Ligt deze eindverantwoordelijkheid uitsluitend bij de burgemeester of worden betreffende voetbalclubs ook betrokken?
Een civielrechtelijk stadionverbod kan worden opgelegd door een voetbalorganisatie (voor het eigen stadion) of de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Ook de strafrechter kan een stadionverbod opleggen. Een meldplicht kan zowel door de officier van justitie, de strafrechter als de burgemeester worden opgelegd. Als de meldplicht wordt opgelegd, dan wordt deze goed nagekomen.
De officier van justitie kan bij ernstige bezwaren jegens de verdachte én verdenking van een strafbaar feit een meldplicht opleggen. De strafrechter kan een meldplicht opleggen bij een rechtelijke uitspraak; een (on)voorwaardelijke (taak)straf en als maatregel ter beveiliging van de maatschappij of voorkomen van strafbare feiten.
De burgemeester heeft op grond van artikel 172a van de Gemeentewet onder daarin bepaalde omstandigheden een bevelsbevoegdheid tot het opleggen van een gebiedsverbod, groepsverbod of meldplicht. De burgemeester mag een maatregel (zoals de meldplicht) opleggen als er sprake is van een herhaaldelijke of ernstige groepsgewijze of individuele verstoring van de openbare orde. Op grond van het tweede lid kan de burgemeester tevens een bevel geven aan een persoon aan wie door een private organisatie een sanctie is opgelegd, wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. De burgemeester is daarmee onder meer bevoegd tot het opleggen van een meldplicht in aanvulling op een civielrechtelijk stadionverbod. De burgemeester moet de noodzaak voor een aanvullende maatregel goed motiveren (zie ook het antwoord op vraag 6). Hierbij kan informatie van voetbalclubs worden gebruikt.
Is betreffende supporter behandeld volgens de zogenaamde persoonsgerichte aanpak (PGA-aanpak)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn gehanteerd?
Een persoonsgerichte aanpak (PGA) bestaat uit een mix van bestuurs-, civiel- en strafrechtelijke maatregelen, waarbij ook zorg- en overige interventies toegepast kunnen worden. Het treffen van maatregelen is een bevoegdheid van het lokaal gezag en de clubs, waarbij de PGA op verschillende manieren kan worden ingevuld of toegepast. De gemeente Eindhoven heeft laten weten dat aan de betreffende persoon civielrechtelijk, door de club, een stadionverbod is opgelegd en bestuursrechtelijk, door de burgemeester, een gebiedsverbod. Na het incident heeft de rechter in een snelrechtszitting een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één voorwaardelijk, in combinatie met een gebiedsverbod voor twee jaar. Daarnaast heeft PSV een stadionverbod van 40 jaar gegeven en wil de club een procedure starten om de eventuele schade voor de club op de supporter te verhalen. Er wordt nu met alle partners bekeken welke eventuele aanvullende maatregelen nodig zijn, waarbij sowieso sprake zal zijn van een persoonsgerichte aanpak.
Bent u het eens dat er strakker opgetreden zou moeten worden tegen de relatief kleine groep notoire ordeverstoorders die het niet uitmaakt dat ze een stadionverbod hebben, zodat zij naast een omgevingsverbod ook standaard een meldplicht opgelegd krijgen?
Het bezoeken van een voetbalwedstrijd moet voor iedereen gastvrij en veilig zijn. De kleine groep notoire ordeverstoorders moeten met een lik op stuk beleid worden aangepakt. Dat ben ik met u eens. In eerste instantie is de handhaving van stadionverboden de verantwoordelijkheid van de betaald voetbalorganisaties. Civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen zijn complementair aan elkaar en in sommige gevallen is het inderdaad wenselijk deze gecombineerd in te zetten. De partijen uit het lokale driehoeksoverleg (burgemeester, politie en officier van justitie) en de betaald voetbalorganisatie werken hierin samen. Het standaard opleggen van een meldplicht is echter niet haalbaar en niet wenselijk en vereist altijd maatwerk, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat de vraag om na een stadionverbod vaker een meldplicht op te leggen ook vanuit betaald voetbalorganisaties zelf en supporters komt? Zo ja, bent u ook met hen in gesprek over het tegengaan van supportersgeweld?
Ja, daar ben ik mij van bewust en ik ben met deze partijen in gesprek. Recentelijk heb ik nog gesproken met het Supporterscollectief Nederland en een afvaardiging van supportersverenigingen. In dit gesprek heb ik deze zorgen ook gehoord en heb ik aangegeven dat dit primair een lokale afweging is. Ik heb ook aangegeven dat ik in gesprek zal blijven met alle partijen, waaronder de burgemeesters van gemeenten met een betaald voetbal organisatie, om te bezien of we alle instrumenten die we hebben ook goed en consequent inzetten en waar we elkaar kunnen helpen.
In verschillende gremia is het Ministerie van Justitie en Veiligheid met betaald voetbalorganisaties en supporters in gesprek over het tegengaan van supportersgeweld. Binnen de Regiegroep Voetbal en Veiligheid wordt op structurele basis overleg gevoerd tussen de KNVB, politie, openbaar ministerie, gemeenten en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De supportersvertegenwoordiging zal op gezette tijden aansluiten bij de Regiegroep als geheel en heeft daarnaast ook waar nodig aparte gesprekken met de leden. Onder de Regiegroep voert de Expertgroep, die uit dezelfde partijen bestaat, op structurele basis overleg met het Supporterscollectief Nederland en een kerngroep van Supporter Liaison Officers (SLO’s – de internationale term voor supporterscoördinator). De samenwerking tussen alle partijen is intensief. Ons gezamenlijk doel is om het betaalde voetbal weer toegankelijk, gastvrij en veilig te maken voor iedereen.
Kunt u precies uiteenzetten waarom een meldplicht niet standaard wordt opgelegd na een stadionverbod? Is dit enkel uit capaciteitsgebrek of zijn er andere overwegingen die meespelen?
Het is niet haalbaar of wenselijk dat alle stadionverboden worden gecombineerd met strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zoals een meldplicht. Het opleggen van een meldplicht is niet in alle gevallen proportioneel, zoals iemand die een plastic beker bier naar het veld gooit of zijn/haar kaart illegaal doorverkoopt. Deze situaties vallen hierbuiten en worden alleen civielrechtelijk aangepakt. Het is aannemelijk dat de gezagsdragers aan de personen die hiervoor een stadionverbod krijgen, geen (gebiedsverbod met) meldplicht opleggen. Bovendien kan een meldplicht alleen onder bepaalde voorwaarden (zie ook het antwoord op vraag 2) worden opgelegd. Zo kan de burgemeester dit opleggen bij ernstige vrees voor (verdere) verstoring van de openbare orde. Het al dan niet opleggen van dergelijke maatregelen is een bevoegdheid van het lokaal gezag en vraagt altijd een lokale afweging en maatwerk.
Kunt u een update geven over de pilot met de digitale meldplicht die in 2020 vorm kreeg? Is het de bedoeling om dit traject voort te zetten? Zo ja, wat zijn de plannen met betrekking tot de financiering en de tijdslijn? Waarom lijkt het nog jaren te duren voordat duidelijk wordt of een digitale meldplicht mogelijk is terwijl een soortgelijke techniek al wordt toegepast met enkelbanden bij gedetineerden? Kunt u aangeven wat nodig is om elektronisch toezicht in het geval van stadionverboden toe te passen?2
Na een voorstudie is de Justitiële Informatiedienst (Justid) reeds gestart met de bouw van een prototype van de digitale meldplicht app. Het doel van het prototype is het toetsen van de technische haalbaarheid en het toetsen van de mogelijkheid om de app te beveiligen tegen fraude. Het prototype is daarmee nog niet geschikt voor operationeel gebruik.
Het prototype van de digitale meldplicht app bevat unieke software en functionaliteiten. Twee voorbeelden zijn gezichtsherkenning om de identiteit van de melder vast te stellen en nauwkeurige locatiebepaling. Fraudepreventie is hierbij cruciaal, omdat er risico's zijn op fraude met gezichtsherkenning door bijvoorbeeld deepfake technologie en fraude met de locatie door bijvoorbeeld VPN of GPS-spoofing. Een kritische succesfactor is dan ook het gebruik van geschikte software om deze fraude op te sporen en de privacy en informatiebeveiliging van de melder te waarborgen. Rond de zomer volgt een besluit over de volgende fase waarin wordt toegewerkt naar een pilot. In deze fase zal meer helderheid ontstaan over de financiële consequenties ook op basis van kosten-batenanalyses. Voor er daadwerkelijk in de praktijk met een digitale meldplicht kan worden gewerkt moeten er dus nog de nodige stappen worden gezet. Ik kan hier nu nog geen concrete tijdlijn aan verbinden, maar deel de urgentie en met mij de partners in dit traject zoals de gemeenten, politie en OM. De digitale meldplicht vereist een digitale voorziening die robuust, veilig en breed toepasbaar moet zijn. Dit vraagt om een gedegen en zorgvuldige aanpak en dat vergt tijd.
De app moet bruikbaar zijn op een smartphone van de meldplichtige. Dat maakt het complexer dan een enkelband. De identiteit moet continu fraudebestendig vastgesteld worden. Het zijn duidelijk twee verschillende (elektronische) middelen met andere hard- en software.
De toepassing van de enkelband is bovendien anders van aard dan de digitale meldplicht en kent een ander juridisch kader. Zo kan een enkelband uitsluitend worden toegepast bij een verdachte of veroordeelde op grond van het strafrecht, terwijl de meldplicht zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk kan worden opgelegd. Een enkelband voor de betrokkene is verstrekkender dan een (digitale) meldplicht. De toepassing van een enkelband ziet op het (desgewenst) continu zichtbaar maken van de locatie van een verdachte of veroordeelde. De (digitale) meldplicht ziet slechts, in combinatie met een gebiedsverbod, op controle op een bepaald moment, bijvoorbeeld gerelateerd aan een voetbalwedstrijd.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over Sportbeleid op 5 april a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence.»1?
Ja, hier zijn wij mee bekend.
Zijn of worden er ook onder Nederlandse kinderen langjarige onderzoeken, zoals cohortstudies, uitgevoerd naar de relatie tussen sociale mediagebruik en mentale gezondheid, vergelijkbaar met hetYouth Risk Behavior Survey van de Amerikaanse CDC (Centers for Disease Control and Prevention) of de Millennium Cohort Study in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, wilt u zich hiervoor inzetten?
Ja, in Nederland worden er door verschillende instituten en universiteiten langjarige onderzoeken gedaan naar sociale mediagebruik en mentale gezondheid. Voorbeelden hiervan zijn:
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat «er nu veel bewijs is dat sociale media een belangrijke oorzaak en niet slechts een kleine correlatie zijn van depressie en angst, en dus van gedrag dat verband houdt met depressie en angst, waaronder zelfbeschadiging en zelfmoord»?
Zie voor antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat er steeds meer wetenschappelijk bewijs is voor het standpunt dat sociale media niet de enige maar wel een belangrijke oorzaak kan zijn van depressies en angsten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De conclusie dat er een eenvoudige en directe causalerelatie tussen sociale mediagebruik en depressie is, zouden wij op basis van huidig wetenschappelijk onderzoek niet durven te trekken. We zien dat er zowel wetenschappelijk bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen sociale media en depressie als bewijs dat het oorzakelijke verband er niet is. Dit heeft te maken met de complexiteit van het ontstaan van depressies. Vaak is de oorzaak van depressies gelegen in een combinatie van vele factoren. Depressie of angst kan tot stand komen door een combinatie van lichamelijke, geestelijke en/of omgevingsfactoren. Hierbij is het vaak niet mogelijk om één doorslaggevende factor te geven. In het in januari gepubliceerde essay «#GeenPaniek» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) is ook aangegeven dat het lastig te achterhalen is of «online zijn» goed of slecht is voor de gezondheid. Gepubliceerd onderzoek richt zich met name op het achterhalen van negatieve effecten op de mentale gezondheid en er is minder onderzoek naar positieve effecten. Tevens heeft de RVS ook aangegeven dat de onderzoeken over negatieve effecten van digitalisering niet eenduidig zijn.
Wat we tegelijkertijd wél zien, is dat er brede wetenschappelijke consensus is over het feit dat problematisch gebruik van sociale media door jongeren ten koste gaat van hun mentale en cognitieve ontwikkeling. Bij problematisch gebruik van sociale media geven jongeren onder andere aan dat ze het moeilijk vinden om het gebruik van sociale media te stoppen en dat het gedrag leidt tot frictie met de omgeving en verplichtingen. Problematisch gebruik van sociale media hangt samen met hogere impulsiviteit en concentratieproblemen, maar ook met meer depressieve gevoelens en een afname van de tevredenheid over het eigen leven. Dit is zorgwekkend, omdat de groep jongeren die problematisch sociale mediagebruik vertoont stijgt. Uit een dissertatie7 van de Universiteit Utrecht naar problematisch gebruik van sociale media door jongeren blijkt dat in 2017 3,8% van de jongeren problematisch sociale media gebruik vertoonde, wat in 2021 gestegen was naar 5,3% van de jongeren. Uit het in maart gepubliceerde Iene Miene Media-onderzoek vanuit Netwerk Mediawijsheid is gebleken dat jonge kinderen steeds meer soorten beeldschermen (zoals tablet, laptop, smartphone e.d.) gebruiken en zij steeds meer tijd hieraan besteden. Het gebruik van beeldschermen kan voordelen met zich meebrengen, zoals efficiënter leerproces en rust voor de ouder. Echter zijn er ook nadelen bijvoorbeeld op het gebied van houding en beweging. Tevens kan (ongezond) beeldschermgebruik leiden tot achterblijvende algemene ontwikkeling, overgewicht en slaapproblemen.
Wat we ook zien, is dat bepaalde mechanismen in sociale media kunnen bijdragen aan het versterken van een depressie of gevoelens van angst. Een voorbeeld hiervan is dat iemand in een informatiefuik terecht kan komen met eenzijdige content, bijvoorbeeld over depressie. Dit kan het depressieve gevoel van de persoon verder aanwakkeren. Het is ook duidelijk dat sociale media het gedrag en de emoties van gebruikers kunnen beïnvloeden.8 Dit kan positieve uitwerkingen hebben – bijvoorbeeld bijdragen aan ontspanning – maar ook negatieve uitwerkingen – zoals het versterken van sombere gevoelens. Wij willen dat er meer onderzoek komt naar de werking van dit soort beïnvloeding: hoe werkt dit precies, in welke vormen komen er voor, welke effecten hebben die en hoe kunnen we schadelijke kanten voorkomen? Dit, zodat we gericht negatieve effecten kunnen gaan aanpakken zonder positieve effecten teniet te doen. Het Ministerie van BZK is met wetenschappers in gesprek over het doen van onderzoek hiernaar.
Tegelijkertijd vinden wij dat sociale media platforms de verantwoordelijkheid hebben om de rechten en belangen van minderjarigen te allen tijde te borgen. Vanuit het Verenigde Naties Verdrag inzake de Rechten van het Kind dienen zowel publieke als private partijen het belang van het kind mee te nemen bij activiteiten die kinderen raken. Wij spreken de sociale media platforms hierop aan. We brengen negatieve effecten tijdens gerichte gesprekken met grote techbedrijven onder de aandacht. Daarnaast willen we tijdens structurele overleggen waaraan grote techbedrijven deelnemen – zoals de klankbordgroep van de publiek-private samenwerking over online content – op thematische wijze aandacht gaan besteden aan negatieve effecten. Ook willen wij dat de platforms in het kader van de opkomende verplichtingen vanuit de Digital Services Act (DSA) meer transparantie bieden over de effecten van hun platforms, de risico´s voor minderjarigen, de maatregelen die zij nemen om risico´s te mitigeren en de effectiviteit van die maatregelen. Mede in dit kader wordt er momenteel in opdracht van het Ministerie van BZK een Kinderrechten Impact Assessment (KIA) ontwikkeld. Met deze KIA kunnen de risico´s van een concrete online product of dienst voor kinderrechten in kaart worden gebracht, waaronder op het recht op een goede mentale en fysieke gezondheid. Het Ministerie van BZK is voornemens om deze KIA te gaan toepassen op door minderjarigen veelgebruikte online diensten en met de producenten daarvan in gesprek te gaan over de resultaten van de toegepaste KIA. Ook zullen we komende jaren kijken in welke mate de DSA bijdraagt aan het beter beschermen van minderjarigen. Voor de zomer stuurt de Staatssecretaris van BZK een brede beleidsbrief met fundamentele acties om kinderen in de digitale wereld beter te beschermen.
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat uit onderzoek blijkt dat depressie en angsten veel vaker voorkomen onder meisjes, ook als je dit afzet tegen het aantal uur sociale media-gebruik per dag (figuur 2)?
Over het algemeen wordt door onderzoekers gevonden dat meisjes ten opzichte van jongens in hogere mate te maken hebben met depressieve- of angstklachten. Deze trend zien we ook in de Nederlandse onderzoeken terugkomen, waaronder de eerder genoemde HBSC 20219, Landelijke Monitor Depressie en een proefschrift van de Erasmus Universiteit Rotterdam.10 De trends die we zien t.a.v. depressie onder meisjes en jongeren zijn zorgwekkend. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeerde uw Kamer hier eerder over.11 De Landelijke Monitor Depressie 202312 geeft aan dat het percentage jongens en meisjes op de bassischool en middelbare school dat emotionele problemen rapporteert steeg tussen 2017 en 2021.
Vanuit het Ministerie van VWS is in samenwerking met OCW en SZW in juni 2022 de «Aanpak mentale gezondheid voor ons allemaal» gelanceerd. Deze heeft tot doel om de mentale gezondheid van inwoners van Nederland te verbeteren. De aanpak besteedt specifiek aandacht aan jongeren en de online leefwereld, maar maakt daarin geen onderscheid tussen jongens en meisjes. Zo bevat actielijn 513 «Mentaal Gezond Online» van deze aanpak doelen en acties om ervoor te zorgen dat jongeren mediawijs worden en blijven. Hierbij wordt ingezet op bewustwording over de digitale balans en hoe deze kan worden behouden. Hierover zijn we in gesprek met Netwerk Mediawijsheid.
In hoeverre is er in uw preventiebeleid aandacht voor de risico’s van sociale mediagebruik voor kinderen en specifiek voor meisjes ten opzichte van jongens?
Zoals bij antwoord 5 benoemd, zien we in onderzoeken dat er een verschil is tussen de mate waarin depressie- en angstklachten voorkomen bij meisjes en jongens. Dit betekent niet dat jongens geen klachten ervaren. Verschillende factoren kunnen ertoe leiden dat klachten bij jongens minder snel worden herkend of zich op een andere manier uiten. Om deze reden vinden wij het belangrijk om het beleid niet alleen op meisjes te richten maar op alle jeugdigen.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde onderzoeksresultaten de noodzaak laten zien om nog veel meer in te zetten op digitaal burgerschap in de vorm van permanente educatie van kinderen, het bevorderen van mediawijsheid en actief preventiebeleid gericht op sociale media?
Ja, deze mening delen wij. Samen met partners zoals MIND US, Netwerk Mediawijsheid en het Trimbos-instituut wordt al ingezet op bewustwording over en stimuleren van mediawijsheid, digitale vaardigheden en digitale balans. We willen dit intensiveren. Zoals in de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren14 beschreven, zullen we een voorlichtingscampagne starten. In de hierboven genoemde brede beleidsbrief van de Staatssecretaris van BZK over de bescherming van kinderen in de digitale wereld komen we hierop terug.
Deelt u de mening dat de toenemende wetenschappelijke consensus over het causale verband tussen sociale mediagebruik en depressies en angsten moet leiden tot extra maatregelen om kinderen hier tegen te beschermen en weerbaar te maken? Zo ja, welke extra maatregelen neemt u?
Zoals boven gesteld zien wij nog geen wetenschappelijke consensus over een eenvoudige en directe causale relatie tussen sociale mediagebruik en de ontwikkeling van depressie en angsten. Dit neemt niet weg dat wij een toename zien van mentale klachten onder jongeren en dat er een samenhang is met social media gebruik. Dit is aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen om minderjarigen beter te beschermen tegen negatieve effecten van digitale producten of diensten.
Wij versterken de bescherming van minderjarigen in de digitale wereld op verschillende manieren: door het versterken van wetgeving, beleid en toezicht. Wat betreft wetgeving zal de DSA de komende tijd trapsgewijs in werking treden. De DSA bevat een aantal bepalingen om minderjarigen beter te beschermen in de online wereld. Zo bepaalt artikel 34 van de DSA dat zeer grote online platforms en zoekmachines tenminste één keer per jaar de risico’s van hun systeem in kaart moeten brengen, waaronder risico’s t.a.v. kinderrechten. Artikel 35 bepaalt dat er tevens risicobeperkende maatregelen moeten worden genomen. Een Kamerbrief met uitleg van de bepalingen die minderjarigen beschermen wordt op korte termijn aan uw Kamer toegestuurd. Komende jaren houden wij goed in de gaten of de nieuwe wetgeving de gewenste effecten heeft.
Wat betreft beleid zetten we – zoals hierboven gesteld – in op voorlichting aan kinderen, ouders en verzorgers, maar kijken we bijvoorbeeld ook naar oplossingen voor adequatere leeftijdsverificatie van jongeren. Ook werken we – zoals boven genoemd – aan de ontwikkeling van een Kinderrechten Impact Assessment (KIA). Dit instrument kan ingezet worden om de risico´s van een product of dienst voor kinderrechten in kaart te brengen. Wat betref toezicht zien we momenteel dat het toezichtlandschap op het gebied van online kinderrechten versnipperd is. Verschillende toezichthouders werken aan delen van toezicht, zoals de AP en het Commissariaat voor de Media. Komende maanden zullen expert tafels worden georganiseerd om blinde vlekken in het toezichthouderlandschap te verkennen en wat mogelijke oplossingsrichtingen zijn. Het volledige beleid t.a.v. het beschermen van kinderen in de digitale wereld wordt uiteengezet in een brede beleidsbrief die voor de zomer naar uw Kamer wordt verzonden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Rondetafelgesprek van 13 april aanstaande over de impact van intensief gebruik van digitale technologieën en middelen?
Ja.
Het bericht ‘Journalist Ana van Es werd opgeroepen om te getuigen. ‘Dit schrikt bronnen af’, zegt haar advocaat' |
|
Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Journalist Ana van Es werd opgeroepen om te getuigen. «Dit schrikt bronnen af», zegt haar advocaat.»1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Onderschrijft u de conclusie dat de journalistiek een onmisbare schakel is in de democratische rechtstaat en dat het voor journalisten van fundamenteel belang is om hun bronnen te beschermen om hun beroep zo effectief mogelijk uit te voeren?
Ik onderschrijf dat de journalistiek van essentieel belang is in een democratische rechtsstaat. Daarnaast acht ik het goed beschermen van bronnen van groot belang voor journalisten om hun beroep zo effectief mogelijk uit te oefenen.
Per 1 oktober 2018 is de Wet bronbescherming in strafzaken in werking getreden. Met deze wet is een nieuw artikel 218a in het Wetboek van Strafvordering (Sv) geïntroduceerd. Daarin is het uit artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voortvloeiende recht op bronbescherming vastgelegd. Op grond van de bepaling kunnen journalisten weigeren om vragen te beantwoorden («zich verschonen») over de herkomst van gegevens die kunnen leiden tot identificatie van hun journalistieke bronnen. Dit wordt ook wel aangeduid als het recht op bronbescherming.
Kunt u uiteenzetten welke soorten zwaarwegende omstandigheden een inbreuk op het verschoningsrecht van journalisten rechtvaardigen?
Het recht op bronbescherming vloeit voort uit artikel 10 EVRM (recht op vrijheid van meningsuiting) en is uitgewerkt in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het is aan de rechter om dit recht toe te passen.
Op grond van het tweede lid van artikel 218a Sv kan op het verschoningsrecht van journalisten een uitzondering worden gemaakt als sprake is van een zwaarder wegend maatschappelijk belang dat moet prevaleren boven het recht op bronbescherming. Er is voor gekozen om geen specifieke situaties of delicten in de wet op te nemen ter nadere afbakening van de beperking van het verschoningsrecht. De rechter die een beroep op het verschoningsrecht beoordeelt, zal alle relevante belangen die zich in de concrete zaak voordoen meewegen. Beperkingen op het verschoningsrecht van journalisten zijn enkel onder zwaarwegende omstandigheden te rechtvaardigen. Blijkens de wetsgeschiedenis is ook op dit punt beoogd aan te sluiten bij de rechtspraak van het EHRM over het recht op bronbescherming. Dat betekent dat bij een zwaarder wegend maatschappelijk belang in eerste instantie gaat om de belangen opgenomen in artikel 10, tweede lid, van het EVRM, waaronder de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid.2 Ook de schending van een ander EVRM-recht, zoals het recht op leven, kan in voorkomende gevallen een doorbrekingsgrond opleveren. Het gaat steeds om een afweging van belangen, die in het concrete geval moet worden gemaakt. Het verschoningsrecht kan slechts worden doorbroken als het gaat om een doorslaggevend publiek belang.3 In deze afweging dient te worden betrokken de ernst van de te voorkomen (strafbare) feiten en de ernst van het gevaar voor de openbare veiligheid, maar ook de mate waarin het gevaar voor het plegen van strafbare feiten en voor de openbare veiligheid concreet aannemelijk is. Naarmate die dreiging concreter is, kan de rechter het beroep op het verschoningsrecht van de journalist eerder afwijzen.4
Bent u van mening dat er in voorliggende zaak sprake was van uiterst zwaarwegende omstandigheden waardoor een inbreuk op het verschoningsrecht gerechtvaardigd was?
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele strafzaken.
Deelt u de mening van de advocaat van de journalist dat het oproepen van een journalist als getuige hun integriteit kan schaden omdat dit de schijn kan wekken dat zij een verlengstuk zijn van justitie, waardoor bronnen in de toekomst kunnen worden afgeschrikt?
Het kabinet hecht veel waarde aan vrije nieuwsgaring in een democratische rechtsstaat en aan het beschermen van journalisten. Daarnaast kan het kabinet – zoals aangegeven in beleidsreactie op de evaluatie van de Wet bronbescherming strafzaken – zich voorstellen dat het voor journalisten ingrijpend is om als getuige opgeroepen te worden.5 Uit deze evaluatie volgt dat de geïnterviewde journalisten de opvatting delen dat de wet op dit moment een behoorlijk goede bescherming biedt tegen inbreuken op het recht op bronbescherming. Dezelfde evaluatie concludeert dat de hoofddoelstelling van de wet – codificatie van de Europeesrechtelijke bronbescherming voor journalisten – is behaald. De evaluatie geeft verder aan dat de belangrijkste opbrengst van de wet is dat justitiële autoriteiten zich bewust zijn van het respecteren van het recht op bronbescherming. Men is zich bewust van de bijzondere gevoeligheid van het toepassen van bevoegdheden tegen journalisten.
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat de integriteit van journalisten wordt beschermd en zo indirect ook hun bronnen?
Zie antwoord vraag 5.
Is in de evaluatie van de Wet bronbescherming strafzaken meegenomen welke negatieve effecten het opgeroepen worden als getuigen heeft voor journalisten? Zo nee, bent u bereid om dit mee te nemen in verdere evaluaties van de Wet bronbescherming strafzaken?2
Ik heb een WODC-onderzoek laten uitvoeren ter evaluatie van de Wet bronbescherming in strafzaken dat ik met een reactie op 20 februari 2023 aan uw Kamer heb gestuurd.7 De evaluatie ziet op hoe met het recht op bronbescherming wordt omgegaan en concludeert onder andere dat met de wet de jurisprudentie van het EHRM goed is verankerd in de Nederlandse wet en dat de wet over het algemeen goede bescherming biedt. Binnen de evaluatie is het perspectief van journalisten uitdrukkelijk meegewogen, onder meer ten aanzien van het oproepen van journalisten als getuige. Ik verwijs u voor een uitgebreide uiteenzetting van de onderdelen van de evaluatie en de reactie daarop graag naar voornoemd stuk.
Acht u het wenselijk om het verschoningsrecht zodanig te interpreteren dat journalisten niet alleen het recht hebben om te zwijgen als getuigen, maar dat eveneens terughoudend moet worden omgegaan met het überhaupt oproepen van hen als getuigen vanwege de negatieve gevolgen die zij hierdoor kunnen ervaren?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het oproepen van een getuige – alle verschoningsgerechtigden (bijvoorbeeld een arts, advocaat, familieleden van de verdachte) kunnen worden opgeroepen – en het wel of niet moeten beantwoorden van vragen. Dit laatste kunnen verschoningsgerechtigden weigeren, en dus ook journalisten. Zij hoeven geen vragen te beantwoorden over hun journalistieke bronnen.
Bij de vraag of een journalist als getuige in een zaak moet worden opgeroepen, spelen verschillende, en soms uiteenlopende belangen. Het is voor journalisten van belang dat zij in alle vrijheid aan nieuwsgaring kunnen doen. De politie en het OM zijn belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Verdachten hebben het recht om hun verdedigingsrechten uit te kunnen voeren, en daarmee om getuigen te horen. Op basis van een zorgvuldige belangenafweging zal worden bepaald of een journalist in een zaak als getuige moet verschijnen.
Blijkens de evaluatie van de Wet bronbescherming in strafzaken hebben de invoering van de wet en van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten volgens respondenten geleid tot meer bewustwording van het belang van een terughoudende opstelling van justitie als het gaat om de toepassing van dwangmiddelen tegen journalisten.
De voortgang van de toekomstgerichte bibliotheekvoorziening in elke gemeente |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening, zoals verzocht in motie Mohandis c.s., wordt verwacht?1
Dit najaar ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsbrief over de bibliotheken. Daarin zal ik de stand van zaken bij de versterking van het bibliotheeknetwerk beschrijven en de hoofdlijnen van de wijzigingen van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Eén van die wijzigingen is een zorgplicht voor gemeenten en provincies, die in 2025 zal worden ingevoerd. Ik verwacht het wetsvoorstel medio 2024 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er door gemeenten op dit moment worden genomen om uiterlijk in 2025 te voldoen aan de zorgplicht voor een toekomstbestendige bibliotheekvoorziening?
Op 4 november 2022 heb ik de Tweede Kamer in een bibliotheekbrief geïnformeerd over de manier waarop de voorstellen in het coalitieakkoord over versterking van de openbare bibliotheken zullen worden uitgevoerd.2 Gemeenten krijgen in de periode 2023–2024 via een specifieke uitkering (Spuk) de mogelijkheid hun lokale bibliotheeknetwerk te versterken in de aanloop naar de zorgplicht per 2025. De uitwerking van de maatregelen is direct na het wetgevingsoverleg van 14 november 2022 gestart. Op 24 maart jl. is de Regeling eenmalige specifieke uitkeringen en subsidies lokale bibliotheekvoorzieningen in de Staatscourant gepubliceerd (bijlage).3 Gemeenten kunnen in de periode 15 mei–15 juni een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen. Een tweede aanvraagtijdvak voor het budget 2024 loopt van 15 november–15 december.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van een bibliotheekvoorziening in de zestien gemeenten, die op dit moment nog niet zo’n voorziening kennen, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?2 Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende soorten bibliotheekvoorzieningen, te weten vestiging, servicepunt, miniservicepunt, zelfbedieningspunt, afhaalpunt en bibliobushalte?
De regeling genoemd in het antwoord op vraag 2 geeft alle gemeenten die nu nog niet beschikken over een volwaardige bibliotheekvestiging, de gelegenheid een dergelijke vestiging te realiseren. Dat zijn per 1 januari 2023 twaalf gemeenten. De regeling verstaat onder een volwaardige bibliotheekvestiging een bibliotheeklocatie met een collectie, die alle bibliotheekfuncties van de Wsob aanbiedt en tenminste 15 uur per week bemand open is. De regeling is niet bedoeld voor het realiseren van voorzieningen onder het niveau van een volwaardige bibliotheekvestiging, zoals een servicepunt of een zelfbedieningspunt. Daarmee zou niet worden voldaan aan de komende zorgplicht. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel gemeenten een aanvraag hebben ingediend. Mijn beeld is dat gemeenten en bibliotheken op dit moment bezig zijn met het ontwikkelen van plannen.
Heeft u bij het oprichten van deze bibliotheekvoorzieningen oog voor dunbevolkte gebieden, waarbij de afstand tot een voorziening nu extra groot kan zijn? Bent u bereid extra scherp te zijn op de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in deze gebieden?
De regeling onderscheidt in volgorde van prioriteit twee categorieën van gemeenten:
Daarna volgen alle overige gemeenten. Dunbevolkte gebieden met een grote afstand tot de bibliotheek behoren dus tot de prioriteiten van de regeling. De wijze van verdelen van de beschikbare middelen is vastgelegd in artikel 8 van de regeling.
Langs verschillende communicatiekanalen worden de mogelijkheden van de regeling onder de aandacht van bibliotheken en gemeenten gebracht. Kleinere bibliotheken of gemeenten kunnen, indien nodig, van de provinciale ondersteuningsinstellingen hulp krijgen bij het ontwikkelen van plannen. De regeling stelt hiervoor een apart budget beschikbaar aan de provinciale ondersteuningsinstellingen. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is er een eerste beeld over de aantallen en soorten aanvragen.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in wijken met meervoudige problematiek, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?3 Kunt u aangeven welke overwegingen aan de oprichting van deze voorzieningen ten grondslag liggen?
Gemeenten met meervoudige problematiek (laaggeletterdheid, onderwijsachterstanden, sociaaleconomische status) vormen een prioritaire categorie in de regeling. De regeling biedt deze gemeenten de mogelijkheid een nieuwe bibliotheekvestiging op te zetten of een bestaande vestiging te verbeteren. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel van deze gemeenten daadwerkelijk gebruik maken van de regeling.
Kunt u aangeven hoe gemeenten zich moeten verantwoorden hoe zij het extra beschikbare geld voor de bibliotheekvoorziening uitgeven?
De specifieke uitkering voor gemeenten wordt verantwoord via de Si-Sa (Single Information, Single Audit) systematiek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Indien de overeengekomen prestatie niet is geleverd of tegen een lager bedrag, kan de uitkering lager worden vastgesteld en kunnen niet-bestede middelen worden teruggevorderd.
Kunt u verklaren waarom op de website van het Bibliotheek Netwerk niet inzichtelijk is op hoeveel mbo-instellingen er sprake is van de zogenoemde Bibliotheek op school?4 Kunt u Bibliotheek Netwerk verzoeken deze gegevens over mbo-instellingen te verzamelen en openbaar te maken? Bent u het ermee eens dat het anders moeilijk te beoordelen is of het door u ingestelde beleid, zoals wordt aangeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl., effectief is gebleken, specifiek kijkend naar het mbo?5
De aantallen vestigingen van de Bibliotheek op school, waaronder die op het mbo, verschijnen elk jaar in het jaarverslag van de stichting Lezen, die het programma de Bibliotheek op school uitvoert. Het jaarverslag over 2022 wordt op korte termijn gepubliceerd op de site van de stichting Lezen.
Kunt u een actueel overzicht geven op hoeveel mbo-instellingen op dit moment sprake is van een Bibliotheek op school?
In 2022 waren er op circa 30 ROC’s vestigingen van de Bibliotheek op school. Het aantal groeit met circa acht per jaar. Vanuit het masterplan basisvaardigheden is eind 2022 een bedrag van € 12,9 mln. beschikbaar gekomen als impuls voor o.a. uitbreiding van het aantal vestigingen van de Bibliotheek op school in het funderend onderwijs en in de kinderopvang. Het onderzoek naar de duurzame verankering van de Bibliotheek op school, waar de Kamer bij de motie Mohandis c.s. om gevraagd heeft, is in voorbereiding.8
Bent u bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat», een onderzoek naar het bibliotheekwerk in Caribisch Nederland?6 Kunt u aangeven hoe u kijkt naar de aanbevelingen van dat onderzoek? Bent u bereid deze over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat». Vanwege de specifieke situatie van Caribisch Nederland vallen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet onder de Spuk. Zij volgen een eigen traject, waarvoor in de periode 2023 en 2024 aparte budgetten beschikbaar zijn, namelijk € 2 mln. in 2023 en € 2 mln. in 2024. De bevindingen uit dit rapport vormen belangrijke input bij dit traject. In dit traject werken de partners van Caribisch Nederland, bibliotheekpartijen uit Europees Nederland en OCW samen.
Het invoeren van een landelijk keurmerk voor coffeeshops |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat naast de 79 coffeeshops die meedoen aan het experiment gesloten coffeeshopketen (hierna: het experiment) ook de overige 485 coffeeshops 1, 2 in de rest van Nederland een belangrijke verantwoordelijkheid hebben in de strijd tegen ondermijnende drugscriminaliteit?
Het feit dat het telen van cannabis voor recreatief gebruik verboden is en het wordt gedoogd dat coffeeshops deze illegaal geteelde cannabis (onder strikte voorwaarden) verkopen, leidt onvermijdelijk tot een verwevenheid tussen boven- en onderwereld. Deze inherente spanning bestaat al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en is van meet af aan onderkend. Dit is een belangrijke reden om te onderzoeken hoe het in de toekomst mogelijk anders kan. In het experiment gesloten coffeeshopketen wordt daarom onderzocht of het mogelijk is een gesloten coffeeshopketen te realiseren waarbij er geen sprake is van criminele inmenging en welke effecten dit heeft op o.a. de criminaliteit en veiligheid.
Deelt u de mening dat zowel in de gemeenten die meedoen aan het experiment als in de overige coffeeshopgemeenten, het bestrijden van ondermijnende drugscriminaliteit, het waarborgen van de veiligheid en het bevorderen van transparantie in de coffeeshopsector prioriteit heeft?
Wat betreft de deelnemende gemeenten: Ja. In het experiment wordt onderzocht of het mogelijk is een gesloten coffeeshopketen te realiseren waarbij er geen sprake is van criminele inmenging. Ook is het waarborgen van veiligheid tijdens het experiment een belangrijk thema binnen de deelnemende gemeenten. Het bevorderen van de transparantie wordt beoogd met eisen over de verpakking van de gereguleerde hennepproducten, zoals informatie over de naam van de teler en werkzame stoffen.
Deelt u de mening dat het van belang is dat tijdens het experiment ook wordt gewerkt aan het waarborgen van de veiligheid en het bevorderen van transparantie in de coffeeshopsector in de ruim 90 gemeenten met coffeeshops die niet deelnemen aan het experiment?
In de gemeenten die niet mee doen aan het experiment blijft het bestaande gedoogbeleid actief. Op het gebied van veiligheid en transparantie in relatie met coffeeshops hebben gemeenten, binnen de landelijke kaders, lokaal coffeeshopbeleid en bevoegdheden in het kader van openbare orde en veiligheid. Ook kunnen gemeenten een Bibob-onderzoek (laten) doen naar een coffeeshophouder.
Bent u het ermee eens dat in dat kader moet worden gekeken naar aanvullende mogelijkheden om de bestaande gedoogcriteria aan te scherpen met nieuwe, laagdrempelige oplossingen, die worden gedragen door betrokken partijen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het is niet wenselijk om, naast het experiment, het bestaande coffeeshopbeleid aan te passen. Gedurende het experiment wordt in de deelnemende gemeenten in een afgebakende periode een gesloten coffeeshopketen getest met op kwaliteit gecontroleerde producten. Ik wacht de resultaten, evaluatie en conclusies van het experiment af, voordat ik verdere beleidsaanpassingen overweeg.
Kunt u bevestigen dat er al meer dan twee jaar gesprekken plaatsvinden tussen het Landelijk Overleg van coffeeshopondernemers en de bij het cannabisbeleid betrokken ministeries (VWS, Justitie en Veiligheid en Financiën), de Nederlandse Vereniging van Banken en de Nederlandsche Bank, over het beter inzichtelijk maken van geldstromen en andere bedrijfsprocessen binnen de coffeeshops? Zo ja, wat is hier in uw beleving de intentie achter en de stand van zaken in?
Afgelopen jaren hebben de betrokken ministeries (Financiën, Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport) op verschillende wijzen contact met vertegenwoordigers van coffeeshophouders. Deze gesprekken gaan onder andere over de toegang tot het betalingsverkeer. De Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Financiën hebben op 12 mei 20223 uw Kamer hierover geïnformeerd. Daarin lichtten zij onder andere de situatie van de coffeeshopsector toe en wat dat betekent voor hun bedrijfsprocessen. Tevens meldden zij dat het Ministerie van Financiën zich in algemene zin inzet voor een toegankelijk betalingsverkeer, waaronder het chartale betalingsverkeer.
Eind 2022 zijn ambtenaren van de betrokken ministeries (Financiën, Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en De Nederlandsche Bank door de Bond van Cannabis Detaillisten, namens het Landelijk Overleg van coffeeshopondernemers, geïnformeerd over de huidige situatie bij coffeeshops met betrekking tot toegang tot betalingsverkeer. De Bond van Cannabis Detaillisten heeft daarbij de achtergrond van de problematiek, de urgentie en huidige acties vanuit de coffeeshopsector toegelicht.
Tijdens de presentatie zijn de bond en het Landelijk Overleg opnieuw geïnformeerd over de intrinsieke spanning, tussen enerzijds de eisen die de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) stelt aan banken en andere poortwachters van het financieel stelsel en die zij dienen toe te passen en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops4, waarbij de inkoop illegaal is via de achterdeur en de verkoop gedoogd is via de voordeur. De Wwft verplicht banken een risicobeoordeling van hun klanten te maken en eventueel mitigerende maatregelen te nemen indien zij witwasrisico’s signaleren. Ook zijn de uitspraken van de rechter over de balans tussen de toegang tot betalingsverkeer voor coffeeshops en de uitvoering van de Wwft door banken5 opnieuw onder de aandacht gebracht. Over het invoeren van een landelijk keurmerk voor coffeeshops zijn geen afspraken gemaakt.
In het overleg gaven de vertegenwoordigers van de coffeeshopsector aan dat zij met diverse grootbanken en hun vertegenwoordiging inmiddels contact hebben. Ik vertrouw er dan ook op dat de coffeeshopsector en banken gezamenlijk afspraken maken over mogelijke risico’s en mitigerende maatregelen. Dit hebben de ministeries hen toen ook meegegeven. Tevens dat zij hierbij rekening houden met de overwegingen van de rechter.
Is in het kader van deze gesprekken voorgesteld om concrete afspraken te maken tussen betrokken partijen? Hebben betrokken partijen aangegeven het maken van concrete afspraken tussen banken en de coffeeshops te ondersteunen? Maakt het invoeren van een landelijk keurmerk voor coffeeshops deel uit van deze afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u nader toelichten waarom een landelijk keurmerk, zoals thans voorgesteld door het Landelijk Overleg van coffeeshopondernemers, «niet past in de situatie die we nu hebben» [dat wil zeggen: het huidige gedoogbeleid waarbinnen de verkoop van softdrugs nog steeds verboden is] zoals de Minister van Justitie en Veiligheid in het Commissiedebat drugsbeleid dd 22 februari jl betoogde? Kunt u daarbij tevens uiteenzetten wat eventueel de juridische, bestuurlijke, dan wel financiële knelpunten zijn voor het invoeren van een landelijk keurmerk voor coffeeshops?
De voorwaarden waaronder verkoop in coffeeshops gedoogd wordt, zijn door het Openbaar Ministerie vastgelegd in de Aanwijzing Opiumwet. Dat is het landelijk kader: onder voorwaarden gaat het Openbaar Ministerie niet over tot vervolging van de strafbare verkoop van hennep. Binnen deze context, wordt het niet passend geacht om als rijksoverheid betrokken te zijn bij het instellen van een keurmerk dat een kwaliteitsoordeel uitdraagt van een verboden activiteit.
In essentie komt het erop neer dat het invoeren van een landelijk keurmerk vanuit het rijk betekent dat het rijk aanvullende eisen zou stellen aan de verkoop van softdrugs in coffeeshops, terwijl het niet voldoen aan de eisen van een keurmerk, niet betekent dat exploitatie van de desbetreffende coffeeshop niet gedoogd wordt. Hoewel het rijk positief staat tegenover de wens vanuit de coffeeshopbranche om zelf als branche te organiseren dat er meer kwaliteit en transparantie komt, achten we het niet passend dat het rijk betrokken is bij een kwaliteitsoordeel dat een onderscheid maakt tussen de gedoogde shops.
Als het invoeren van een landelijk keurmerk volgens u geen optie is, op welke manier bent u dan van plan om binnen de kaders van de bestaande gedoogcriteria de veiligheid te waarborgen en de transparantie in de coffeeshopsector te bevorderen in de ruim 90 coffeeshopgemeenten die niet deelnemen aan het experiment?
De burgemeester heeft bevoegdheden voor situaties waarin de openbare orde en veiligheid bedreigd worden. Het is niet mogelijk om transparantie te bevorderen in een sector waarbij de producten afkomstig zijn van illegale telers. Dit is een belangrijke reden om met het experiment gesloten coffeeshopketen te onderzoeken hoe het in de toekomst mogelijk anders kan.
Het bericht ‘Den Haag schiet tekort voor het Limburgs’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Den Haag schiet tekort voor het Limburgs»?1
Ja
Onderschrijft u de conclusie van het Comité van Experts van de Raad van Europa, dat de Nederlandse overheid te weinig oog heeft voor het Limburgse dialect? Zo nee, waarom niet?
Het Limburgs is in Nederland als taal erkend onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het Comité van Experts van de Raad van Europa monitort hoe het gaat met het beschermen en bevorderen van de onder het Handvest erkende regionale of minderheidstalen. Eens per vier jaar wordt getoetst in hoeverre de geratificeerde maatregelen in de praktijk zijn geïmplementeerd en wordt hierover een rapport opgesteld.
In zijn laatste rapport constateert het Comité dat de maatregelen volledig of deels in de praktijk zijn geïmplementeerd. Zoals gebruikelijk heeft het Comité daarbij enkele aanbevelingen gedaan om het Limburgs verder te bevorderen. Deze aanbevelingen pakken wij met de provincie Limburg op.
Hoe beoordeelt u de oproep van taalorganisatie De Limbörgse Academie, dat Nederland taalrechten voor het Limburgs wettelijk moet vastleggen en Limburgs in het onderwijs op alle niveaus, ook universitair, én in de media mogelijk maken?
Het Limburgs kan gebruikt worden in het onderwijs en in de media. De Wet op het primair onderwijs2 maakt het mogelijk om naast het Nederlands ook het Limburgs als voertaal in het primair onderwijs te gebruiken. Dat geldt ook voor de kinderopvang3. In het voortgezet4, beroeps5- en hoger onderwijs6 kan het Limburgs, in aanvulling op de verplichte lesstof, als vak en bij andere programmaonderdelen worden aangeboden.
Op welke wijze geeft de rijksoverheid vorm aan het permanent overleg met Limburgssprekenden over de bescherming van de taal?
In 2019 sloten het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Provincie Limburg een convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. In dit convenant is afgesproken dat de provincie Limburg een trekkersrol heeft bij het ontwikkelen van taalbeleid voor het Limburgs. De provincie onderhoudt daartoe het contact met de sprekers van het Limburgs.
Als Minister van Binnenlandse Zaken faciliteer ik onder andere de uitwisseling van kennis en ervaring van taalbeleid. Dat doe ik door het eens per twee jaar organiseren van een Streektaalsymposium. Het laatste symposium vond in 2022 plaats en het volgende symposium staat gepland in 2024. Dit symposium biedt beleidsmakers, taalorganisaties, wetenschappers en andere geïnteresseerden de mogelijkheid van elkaar te leren en ervaringen uit te wisselen.
Kan het taalbeleid van de provincie Fryslân een voorbeeld zijn voor de provincie Limburg? Op welke punten wel? Op welke punten niet?
Ja. Een voorbeeld is dat in de provincie Fryslân in elke gemeente taalbeleid is ontwikkeld. In de provincie Limburg is dat nog niet het geval, maar is er wel de wens om de gemeenten meer bij het taalbeleid te betrekken. Ik kan me voorstellen dat de provincie Limburg kan profiteren van de ervaringen die hiermee door de provincie Fryslân zijn opgedaan.
Bent u bereid in overleg met het provinciebestuur van Limburg de nodige stappen te zetten om de Limburgse taalschatten te koesteren?
Ja. Op dit moment wordt het Convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal door het Ministerie van BZK en de Provincie Limburg gezamenlijk geëvalueerd. Daarbij zullen ook nadere werkafspraken worden geformuleerd. Uw Kamer zal naar verwachting dit najaar over de resultaten hiervan worden geïnformeerd.