Het niet doorgaan van amateur wielrenwedstrijden |
|
Harmen Krul (CDA), Inge van Dijk (CDA), Bart van den Brink (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad. Ik ben bekend met het feit dat de politie motoragenten veelal moet inzetten voor andere taken zoals het begeleiden, beveiligen, bewaken en beschermen van personen. Hierdoor kunnen substantieel minder motoragenten worden ingezet voor de begeleiding van wielerwedstrijden. Dit vind ik, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport, erg spijtig.
Verder wil ik benoemen dat ik de oplossingsgerichtheid van de wielersector erg waardeer. De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie. Om vanuit het perspectief van de veiligheid de wensen van de organisatoren en de mogelijkheden van de politie op elkaar te laten aansluiten is de afgelopen jaren regelmatig contact tussen de organisatoren en de politie. Er worden op nationaal, regionaal en lokaal niveau gezamenlijk afspraken gemaakt en soms wordt een parcours aangepast om de wedstrijden toch op een veilige manier door te kunnen laten gaan met minder politie-inzet.
Herinnert u zich de aangenomen motie waarin de regering verzocht werd samen met de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) praktische problemen rond de inzet van vrijwillige burgermotorrijders op te lossen en tevens voor het eind van het jaar met een oplossing te komen waarbij zo spoedig mogelijk vrijwillige burgermotorrijders ingezet kunnen worden bij wielerkoersen?2
Ja. In de motie3 wordt de regering opgeroepen om samen met de KNWU praktische problemen rond de inzet van (vrijwillige) burgermotorrijders op te lossen die rijdend aanwijzingen zouden kunnen geven. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat doen wij wat vanuit onze rol mogelijk en gepast is om bij te dragen aan het oplossen van de problematiek omtrent de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden. Daarbij staat veiligheid altijd voorop. Zoals uw motie verzoekt, heb ik hierover regelmatig contact met de KNWU.
Naast bovengenoemde motie is er nog een motie omtrent deze problematiek4. In het kader van beide moties wordt momenteel een pilot uitgevoerd. In overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat heb ik de opdracht gegeven aan Antea Group om te onderzoeken op welke manier wielerwedstrijden op een verkeersveilige manier plaats kunnen vinden met een verminderde politie-inzet. In augustus 2023 is Antea Group gestart met het interviewen van betrokken partijen, zoals de KNWU, de politie en vrijwillige burgermotorrijders. Daarnaast heeft Antea Group wielerwedstrijden in het parcours bijgewoond om zo een beeld te krijgen van de te onderzoeken situatie. Omdat er momenteel geen wielerwedstrijden georganiseerd worden, zal het onderzoek pas vervolgd worden in 2024.
Herinnert u zich dat u heeft toegezegd de Kamer hierover voor het wetgevingsoverleg Sport (dat op 20 november 2023 zou plaatsvinden) zou informeren over de voortgang van de gesprekken over een oplossing voor de verminderde politie-inzet bij wielerwedstrijden? Wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten?3
De uitkomsten van het bovengenoemde onderzoek verwacht ik in de zomer van 2024. Ik ben voornemens het rapport en de inzichten die mijn collega’s van Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben opgedaan met mogelijke vervolgstappen met u te delen.
Beseft u dat dit een dossier is dat al vele jaren speelt, aangezien de politie al in 2018 heeft aangegeven mogelijk geen capaciteit meer te hebben voor de begeleiding van amateur wielerwedstrijden? Beseft u dat een mogelijke oplossing voor het probleem – de inzet van burger-motards – in omliggende landen al lange tijd wordt ingezet?
Ja, daarvan ben ik me bewust. In Nederland worden ook al burger motorverkeersregelaars in beperkte mate ingezet, onder toeziend oog van de politie. De wielerrondes die in het voorjaar mogelijk als pilot zullen fungeren zijn nog niet bekend. Hierover worden de gesprekken nog gevoerd. Het onderzoek van Antea Group is erop gericht om te onderzoeken of een uitbreiding van de rol van burger motorverkeersregelaars mogelijk en wenselijk is. Volledigheidshalve zij hierbij opgemerkt dat de wet- en regelgeving in de buurlanden heel anders ingekleed is.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is als amateur wielerwedstrijden in de nabije toekomst alleen nog maar op een afgesloten terrein (bijvoorbeeld volledig afgezette «rondjes om de kerk»; koersen op het afgezette VAM-terrein in Drenthe) kunnen plaatsvinden? Deelt u ook de mening dat het onverteerbaar is als dit het gevolg is van te lang uitstellen door de overheid van het verkennen van de mogelijkheid om burger-motards in te zetten?
Ik kan dit niet helaas voorkomen. Motoragenten zijn in veel gevallen nodig om de wielerwedstrijden te begeleiden en daarmee veiligheid te waarborgen. Op dit moment is slechts een beperkte capaciteit bij de politie hiervoor. Dus als dat betekent dat sommige evenementen niet plaats kunnen vinden of in een andere vorm, omdat het niet op een veilige manier kan, dan is dat zeer spijtig en ook begrijpelijk.
Op dit moment wachten de betrokken ministeries het onderzoek van Antea Group af. Het doel is dat de uitkomsten van het onderzoekinzichten geven in de vraag of en zo ja hoe vrijwillige burgermotorrijders op een veilige manier in kunnen worden gezet bij wielerwedstrijden, ter vervanging van politie.
Klopt het dat er mogelijkheden zijn om in het kader van een proefproject de benodigde tijdelijke ontheffingen te kunnen verlenen voor eventuele pilots met burger-motards bij wielerrondes? Zo nee, waarom niet?
Om een tijdelijk experiment uit te voeren onder de wegenverkeerswet is naast een wetswijziging ook een algemene maatregel van bestuur (AMvB) nodig, waarin het specifieke experiment wordt opgenomen. Een dergelijke AMvB kost gemiddeld een jaar aan voorbereidingstijd (naast de gemiddelde twee jaar voorbereidingstijd voor een wetswijziging). Daarom wordt gekeken om binnen de huidige kaders van een wielerwedstrijd toch een pilot te kunnen doen die voldoende inzicht geeft in de mogelijke inzet van burger motorverkeersregelaars.
Zijn er inmiddels wielerrondes van de KNWU aangewezen als pilot voor het werken met burger-motards? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wielerrondes zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u de komende jaren voorkomen dat nog meer evenementen, wielerkoersen, maar ook heel veel goede-doelenevenementen, zullen moeten worden afgezegd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van het (verkennen van) het wijzigen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) om de inzet van burger-motards mogelijk te maken?
De uitkomsten van het onderzoek van Antea Group kunnen een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Veiligheid staat voorop, dus is het zaak om eerst de uitkomsten van het onderzoek af te wachten.
Klopt het dat burger-motards thans – noodgedwongen – formeel op basis van artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) op moeten treden als (bevoegde) evenementenverkeersregelaars (waarbij zij vanaf de motor dus geen aanwijzingen mogen geven aan het overige verkeer)? Is het als alternatief van het wijzigen van het RVV 1990 ook mogelijk om in artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), een vierde soort verkeersregelaar toe te voegen, namelijk de motor-verkeersregelaar, zodat aan die categorie aparte voorwaarden kunnen worden gesteld en bevoegdheden worden toegekend?
Momenteel wordt onderzocht of en hoe burger motorverkeersregelaars verkeersveilig op een veilige manier kunnen worden ingezet, ter vervanging van motoragenten. Het rijdend aanwijzingen kunnen geven wordt daarbij ook onderzocht. Het is namelijk vanzelfsprekend gevaarlijk om rijdend aanwijzingen te geven vanaf een motorfiets waarbij in het geval van een wielerkoers ook nog eens harder wordt gereden dan normaal.
In algemene zin wordt het kader van de Wegenverkeerswet 1994 toegepast voor een wielerwedstrijd. Deze schrijft in artikel 10 voor dat er geen wedstrijden op de openbare weg mogen worden gehouden. Artikel 148 biedt hiervoor een uitzonderingsgrond. Het klopt dat burger motorverkeersregelaars geen wettelijke mogelijkheden hebben om rijdend aanwijzingen te geven. Anderzijds gebeuren er tijdens de koers veel verkeersovertredingen. Denk aan het harder rijden dan de maximumsnelheid, rechts inhalen en over zebrapaden rijden; deze zijn net zo goed als het rijdend aanwijzingen geven niet geregeld. Tegelijkertijd accepteren we deze overtredingen wel omdat ze onder toezicht van de politie, met toestemming van het bevoegd gezag, plaatsvinden. Naar deze gedoogsituatie is eerder onderzoek gedaan door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Waarover de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft laten weten dat uit het onderzoek blijkt dat deze gedoogsituatie geen gevolgen voor de verkeersveiligheid of voor de renners heeft, zolang de koers wordt beveiligd of de wegen zijn afgesloten6.
We wachten nu eerst de uitkomsten van het lopende onderzoek van Antea Group af. Zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 9, kunnen de uitkomsten van het onderzoek een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Waarbij uiteraard ook de uitkomsten van de eerder onderzoeken worden meegenomen7.
Het artikel ‘Signalen van institutioneel racisme tegen ambtenaren in zes gemeenten’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel van de NOS op 30 oktober 2023?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw eerste reactie op dit rapport?
Ik heb met verontrusting kennisgenomen van het rapport van het Kennisplatform Inclusief Samenleven over institutioneel racisme door de gemeente als werkgever. Discriminatie en racisme mogen niet worden getolereerd. Ook niet binnen de overheid. Dat staat buiten kijf. Het is van belang dat de overheid hierin een voorbeeldfunctie en een leidende rol heeft. In de Kamerbrief van 25 januari 2023 heeft mijn ambtsvoorganger, op basis van uw eerdere verzoek, de Rijksbrede aanpak voor (institutioneel) racisme binnen de rijksdienst uiteengezet en waar nog welke versterkingen nodig worden geacht.2
Deelt u de mening dat het een schande is dat er sprake is van signalen van institutioneel racisme tegen gemeenteambtenaren met een migratieachtergrond?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren hoe discriminatie niet alleen in de sociale omgangsvormen maar ook in de gemeentelijke procedures voor in- en doorstroom, en beoordeling van ambtenaren is terecht gekomen?
Ik heb geen zicht op de gemeentelijke procedures en sociale omgangsvormen bij gemeenten. In haar eerste voortgangsrapportage van afgelopen december 2023 concludeert de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme wel dat discriminatie een complex en omvangrijk probleem is en dat het beschikbare onderzoek laat zien dat in elke sector waarin het is onderzocht werd vastgesteld. In dat licht verbaast het niet. Maar dat wil niet zeggen dat we moeten accepteren dat discriminatie overal voorkomt. Het aanpakken van discriminatie en racisme is daarom juist van groot belang.
Bent u bereid om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Van een aantal gemeenten zoals de G4 is wel bekend dat zij een diversiteits- en anti discriminatiebeleid voeren. Ik beschik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet over bevoegdheden om het beleid van gemeenten op dit gebied te sturen, dat is een verantwoordelijkheid van gemeenten zelf. Het is daarom niet direct aan mij om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren.
Wat vindt u ervan dat leidinggevenden aangeven dat men bij het bepalen van promoties en werving en selectie afgaat op «een klik» tussen de werknemers? Vindt u dit een rechtvaardige manier van selectie?
Afgaan op een «klik» vind ik geen goede manier van selecteren. Uit onderzoek van KIS en het TNO blijkt dat werkgevers het bieden van gelijke kansen in werving en selectie en het tegengaan van discriminatie belangrijk vinden. Toch selecteert een meerderheid van werkgevers in belangrijk mate nog altijd op een «klik» met de kandidaten, terwijl juist dan onbewust vooroordelen en stereotiepe beelden een rol kunnen spelen. Objectief werven en selecteren, zo blijkt eveneens uit onderzoek, is een rechtvaardiger manier, waarbij iedereen gelijke kansen krijgt om op basis van functierelevante kennis en competenties beoordeeld te worden. Ook voor de organisatie zelf is het beter om op een objectieve manier te werven en te selecteren. Het levert een breder aanbod van kandidaten op, leidt tot diversere teams en ook tot een betere match. Het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, waarmee uw Kamer op 14 maart 2023 heeft ingestemd, voorziet in het opstellen en toepassen van een objectieve procedure voor werving en selectie. De plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer vindt plaats op 27 februari 2024.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van vriendjespolitiek in sommige gemeenten, waarbij men bekenden uit eigen kring aanstelt voor functies zonder het volgen van de procedure, en dat gemeenten gebruik maken van schijnvacatures, waarbij van tevoren al bekend is wie de functie gaat vervullen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Wel is het zo dat het (h)erkennen van talenten zonder vooroordeel aandacht blijft vragen bij alle werkgevers, dus ook bij gemeenten en ook bij het Rijk. Het is belangrijk dat iedereen een gelijkwaardige kans heeft om aangenomen te worden, en dat maatregelen worden genomen om inclusie en diversiteit te bevorderen en discriminatie bij werven en selecteren te voorkomen.
Hoewel het onder de gemeentelijke autonomie valt om werkgeversbeleid op te stellen, zullen wij daarom in onze contacten met gemeenten en de VNG naar aanleiding van het rapport van KIS wijzen op de aanbevelingen uit het rapport en de noodzaak van inclusief werkgeversbeleid.
Ook de VNG is momenteel met meerdere gemeenten uit het land in gesprek om de behoeften omtrent discriminatie op te halen. Dit zijn gemeenten van verschillende grootte.
Daarnaast geeft Movisie, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, workshops aan gemeenten over institutioneel racisme en etnisch profileren. Deze workshops worden onder andere gegeven aan ambtenaren werkzaam bij werving en selectie.
Tot slot vinden er gesprekken plaats met het Kennisplatform Inclusief Samenleven, de VNG, BZK en SZW om na te denken over de uitkomsten en aanbevelingen van dit KIS rapport.
Gaat u onderzoeken of er in meer gemeenten sprake is van vriendjespolitiek? Hoe gaat u dit aanpakken?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wilt u het niet volgen van de juiste procedures aanpakken? Bent u bereid om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten die niet de juiste procedures volgen bij het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren, en bij de algehele beoordeling van ambtenaren?
Werkgeversbeleid valt onder de gemeentelijke autonomie. Gemeenten zijn daarmee zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Het is daarom niet aan mij om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten: ik ben niet hun werkgever. Daarnaast vind ik het belangrijker om de oorzaken aan te pakken en te zorgen dat het niet meer voorkomt, dan om sancties op te leggen.
Kunt u een landelijk steun- en meldpunt organiseren waar ambtenaren anoniem terechtkunnen om discriminatie en racisme te melden? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Amsterdam heeft afgelopen december bekendgemaakt dat discriminatie.nl regio Amsterdam, de lokale anti-discriminatievoorziening (ADV), op verzoek van de gemeente een apart meldpunt speciaal voor gemeentemedewerkers heeft ingericht. De gemeente Amsterdam heeft dit gedaan om het melden van discriminatie helder, volgbaar en vindbaar voor de medewerkers te maken. Ik zou, in plaats van een nieuw landelijk steun- en meldpunt, dit voorbeeld willen aanbevelen. De ADV’s voeren deze taak al uit binnen de gemeente en zij zijn bekend met de materie en de wet- en regelgeving.
Het ADV-stelsel zal de komende jaren worden verstevigd en uitgebreid. In de Kamerbrief «Versterking antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s)» heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken ten aanzien van dit traject.3
Bent u bereid om gemeenten te verplichten om beleid te ontwikkelen op het gebied van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Werkgevers moeten nu al op grond van de Arbowet een beleid voeren gericht op het voorkomen en beperken van discriminatie als onderdeel van psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Discriminatie is een van de arbeidsrisico’s die onder deze verplichting van de werkgever valt. Gemeenten hebben, net als alle werkgevers in Nederland, deze verplichting.
In het Nationaal Programma van de NCDR is wel te lezen dat ik voor de zomer een hoofdlijnenbrief aan uw Kamer zal sturen over de herziening van het stelsel van ADV’s. Dit heeft tot doel de lokale en regionale aanpak van discriminatie te versterken. Het bepalen van de rol van gemeenten bij de aanpak van discriminatie is een aspect van dat traject. In dat kader wordt ook bekeken of het wenselijk en mogelijk is om gemeentelijk antidiscriminatiebeleid verplicht te stellen. De rol van de gemeente als werkgever kan hier ook onderdeel van zijn.
Gaat u gemeenten verplichten om een vertrouwenspersoon aan te stellen waar men terecht kan bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Met het Initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks «Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon» wordt de Arbowet mogelijk aangepast met een wettelijke plicht voor werkgevers om bij meer dan 10 personen een interne of externe vertrouwenspersoon te hebben. Dit voorstel is afgelopen mei aangenomen door de Tweede Kamer en het voorstel ligt nu voor behandeling in de Eerste Kamer. Het kabinet omarmt dit wetsvoorstel.
Bent u bereid om te werken aan een wet die gemeenten verplicht om op te treden bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Deze wettelijke verplichting bestaat al. Artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling bepaalt dat discriminatie bij de arbeid verboden is. Deze wet geldt voor alle werkgevers, ook voor gemeenten. Als zich toch discriminatie voordoet (op de werkvloer, bij de in-, door of uitstroom, bij de arbeidsvoorwaarden of bij de arbeidsomstandigheden) is een werkgever op grond van de vaste oordelenlijn van het College voor de rechten van de mens – die toezicht houdt op de naleving van deze wet – verplicht om klachten daarover zorgvuldig te onderzoeken en behandelen, maatregelen te nemen om een einde te maken aan de discriminatie of ervoor te zorgen dat de discriminatie niet nog eens voorkomt.
De Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen schrijft voor dat gemeenten een ADV moeten hebben die onafhankelijke bijstand verleent aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende onderscheid als bedoeld in de gelijke behandelingswetgeving. Daaronder valt ook discriminatie door de gemeente als werkgever. Dit betekent dat gemeenteambtenaren dus al terecht kunnen bij de onafhankelijke ADV als zij discriminatie ervaren op de werkvloer of bij in- en doorstroom in een gemeente. De ADV kan de melder advies en bijstand bieden en zal het gesprek aangaan met de werkgever.
De afwezigheid van de NOS bij vertoning beelden van de aanval op 7 oktober 2023 op de Israëlische ambassade |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de Israëlische ambassade om aan een selecte groep journalisten beelden te tonen van de brute aanval op Israëlische burgers op 7 en 8 oktober 2023?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NOS ondanks een ontvangen uitnodiging daarbij niet aanwezig was?
Ja.
Bent u van mening dat de NOS een sleutelrol zou moeten spelen in een neutrale en evenwichtige nieuwsvoorziening gezien haar positie in het publieke bestel?
Ja, de NOS is als taakomroep van de landelijke publieke omroep verantwoordelijk voor de dagelijkse nieuwsvoorziening en verslaggeving van actuele gebeurtenissen. De NOS is in Nederland de grootste onafhankelijke nieuwsorganisatie en is, samen met andere nieuwsorganisaties, van groot belang voor de nieuws- en informatievoorziening in ons land. Het publiek moet er dan ook op kunnen vertrouwen dat de NOS op onafhankelijke wijze zijn werk doet en de hoogste journalistieke en professionele kwaliteitseisen hanteert zoals die in de journalistieke sector aanvaard en vastgelegd zijn. De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De onafhankelijkheid van media en journalistieke organisaties – zowel publieke als commerciële – is in ons land een grondwettelijk vastgelegd grondbeginsel van onze democratische rechtsstaat.
Bent u van mening dat een vertoning van ongecensureerde en onbewerkte beelden een belangrijke bijdrage kan leveren aan een neutrale informatievoorziening en derhalve van belang is voor het werk van (publieke) media en journalistiek?
De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De NOS legt verantwoording af over de wijze waarop men verslag doet over de oorlog in Israël en Gaza2 en is hierop aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO.
Bent u op de hoogte van de reden van afwezigheid van de NOS?
Ik ben niet door de NOS op de hoogte gesteld van de reden van afwezigheid. De NOS is onafhankelijk in zijn taakuitvoering. De NOS is op hun werkwijze aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO. Het past mij niet om de werkwijze van de NOS te beoordelen of om de NOS aan te sturen. Om deze reden zal ik dan ook niet over dit onderwerp met de NOS in gesprek gaan.
Zo ja, wat was de reden van afwezigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, bent u bereid om naar de reden te vragen en die met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de NOS te vragen om de videovoorstelling alsnog bij te wonen, uiteraard in overleg met de ambassade?
Zie antwoord vraag 5.
Past het volgens u bij de verantwoordelijkheid van een nationale omroep om, gezien de gebeurtenissen op 7 en 8 oktober 2023, niet deel te nemen aan een dergelijke ontmoeting die van groot belang is om te begrijpen wat er gebeurt tijdens deze terroristische aanvallen?
Zie antwoord vraag 5.
Staat daarmee wat u betreft de neutraliteit van de NOS ter discussie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn (NPO) dat rondgaat op X?1
Ja.
Klopt het dat de studio waar het tv-programma Kiespijn wordt opgenomen niet rolstoel toegankelijk is?
Dit is niet juist. Ik heb contact gehad met NPO en de NTR, de omroep die het programma Kiespijn uitzendt. De NTR laat in een schriftelijke verklaring aan OCW weten dat de studio van het tv-programma toegankelijk is voor rolstoelgebruikers. Onder verwijzing naar het bericht op X, verklaart de NTR dat door een vergissing, aan een persoon die gebruikmaakt van een rolstoel, helaas ten onrechte is gecommuniceerd dat de studio niet toegankelijk zou zijn. Dit moet voor diegene een erg vervelende situatie zijn geweest. De NTR heeft het misverstand opgelost en de persoon in kwestie heeft een andere opname van het programma bijgewoond.
Deelt u de mening dat tv-studio’s, waar de NPO gebruik van maakt, fysiek toegankelijk moeten zijn?
Ja. De publieke omroep moet toegankelijk zijn voor iedereen. Dit geldt voor het kunnen gebruiken van het aanbod van de NPO, maar ik vind het ook van belang dat mensen op andere manieren betrokken kunnen zijn bij de publieke omroep. Het bijwonen van een opname van een tv-programma is daar een voorbeeld van.
Kunt u aangeven hoeveel tv-studio’s de NPO in gebruik heeft en hoe toegankelijk deze studio’s zijn?
Er is geen lijst voorhanden van alle studio’s die op dit moment in gebruik zijn door de publieke omroep. Ik kan u daarom geen exact aantal geven. Wel heeft het College van Omroepen (Hierna: CvO) een uitvraag gedaan onder de omroepen naar de toegankelijkheid van de studio’s die op dit moment bij hen bekend zijn. Hiervan is het ministerie per brief op de hoogte gesteld. Het CvO geeft aan alle studio’s die geïnventariseerd zijn, direct toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke beperking. Het gaat zowel om studio’s van omroepen als buitenproducenten. De omroepen inspecteren de studio’s grondig voordat deze worden gebruikt en sommige omroepen hebben hier specifieke afspraken over gemaakt. Het CvO merkt op dat in sommige gevallen de toegankelijkheid bemoeilijkt kan zijn, bijvoorbeeld door specifieke kenmerken van een gebouw. Ook in die gevallen wordt gezocht naar passende oplossingen.
Deelt u de mening dat slechte toegankelijkheid de emancipatie van mensen met een handicap niet ten goede komt?
Ja. Slechte toegankelijkheid draagt eraan bij dat mensen met een beperking niet volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij. Dit kan de emancipatie van deze doelgroep in de weg staan. Daarom onderschrijft dit demissionair kabinet het belang van toegankelijkheid binnen alle sectoren, waaronder de mediasector. Ik vind het goed dat de omroepen zich actief inzetten om hun studio’s toegankelijk te maken voor mensen met een beperking en moedig hen aan hier oog voor te houden. Desalniettemin blijf ik scherp op signalen uit de praktijk.
Kunt u in gesprek gaan met de NPO om de toegankelijkheid van studio’s te bespreken en oplossingen hiervoor te bedenken en uit te voeren?
Op basis van de informatie die de NPO en het College van Omroepen mij hebben verstrekt, zie ik daar nu geen aanleiding toe. Uit de inventarisatie blijkt niet dat er sprake is van onvoldoende toegankelijkheid van studio’s. Uiteraard blijf ik met de NPO spreken over thema’s als representatie en inclusie in brede zin.
Deelt u de mening dat de NPO er voor iedereen moet zijn?
Binnen het huidige kabinet zet ik mij vanuit mijn verantwoordelijkheid in voor een inclusieve en representatieve mediasector. Ik vind het van groot belang dat mensen met een beperking vertegenwoordigd zijn binnen de media.
De NPO heeft als opdracht een breed en divers publiek aan te spreken. Het is belangrijk dat het aanbod van de NPO een weerspiegeling is van de Nederlandse samenleving en dat mensen zich kunnen herkennen in het aanbod.
Om de representatie van verschillende doelgroepen en de toegankelijkheid van het aanbod van de NPO te stimuleren, zijn hierover specifieke afspraken opgenomen in de prestatieafspraken (2022–2026) tussen OCW en de NPO2. De NPO rapporteert jaarlijks over de naleving hiervan in de Terugblik.
Slechte toegankelijkheid van studio’s kan eraan bijdragen dat programma’s geen afspiegeling zijn van de samenleving. Het is daarom noodzakelijk dat mediapartijen zich blijven inspannen om hun studio’s toegankelijk te maken voor een zo breed mogelijk publiek.
Vindt u het belangrijk dat mensen met een handicap binnen de media vertegenwoordigd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven in hoeverre de slechte toegankelijkheid van de studio’s eraan bijdraagt dat programma’s geen afspiegeling van de samenleving zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: ‘We willen extra beveiliging’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Ben u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Ik vind het ernstig om te horen dat sinds het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims zich onveilig voelen. Ik keur de vernieling van het gebedshuis met de sterkst mogelijk bewoording af. Alle Nederlanders moeten er zeker van kunnen zijn dat ze, zo gewenst, hun geloof in veiligheid kunnen belijden. Er is geen plaats voor haat in Nederland en dus ook niet tegen moslims.
Kunt u bevestigen dat een man met een hamer de ramen van deze moskee heeft ingeslagen?
Zoals bekend wordt geen informatie gegeven die betrekking heeft op een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u toelichten wat de motieven van de dader zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat dit haatmisdrijf een gevoel van onveiligheid creëert onder de islamitische gemeenschap?
Of in dit specifieke geval sprake is van een vernieling met mogelijk discriminatoir aspect zal uit het opsporingsonderzoek moeten blijken. Ongeacht het motief kan ik me heel goed voorstellen dat dergelijke incidenten zorgen voor gevoelens van onveiligheid.
Kunt u bevestigen dat het zo niet langer kan en dat moskeeën in Nederland beveiliging nodig hebben?
Ik vind het van groot belang dat moskeeën gespaard blijven van zorgen over hun veiligheid en concrete bedreigingen. Indien nodig worden door het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van deze maatregelen moet in het oog gehouden worden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig passende maatregelen treft. Op dit moment is er geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen te financieren.
Gaat u geld vrij maken om moskeeën te laten beveiligen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om dit soort incidenten te voorkomen?
Het is van belang dat al het mogelijke wordt gedaan om incidenten te voorkomen en in te grijpen wanneer deze zich voordoen. Een klimaat van angst en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is onacceptabel. Ik sta voor een land waarin eenieder in vrijheid zichzelf kan zijn, ongeacht levensovertuiging, etniciteit of geslacht. Indien er sprake is van strafbare feiten kan een onderzoek worden gestart door het Openbaar Ministerie. Daar waar er concrete dreigingen zijn, wordt de bedreiger waar mogelijk opgespoord en vervolgd en treffen de lokale gezagen de benodigde beveiligingsmaatregelen. Veel gemeenten werken daarnaast samen met de politie en gebedshuizen om de veiligheid rondom gebouwen te verbeteren. De Handreiking Veilige moskee en het handboek veiligheid religieuze instellingen ondersteunen lokale overheden en moskeeën hierbij. In het handboek staan concrete aanbevelingen die religieuze instellingen kunnen doorvoeren.
Hoeveel soortgelijke haatmisdrijven hebben er al plaatsgevonden het afgelopen jaar?
Haatmisdrijf is geen term die de politie en antidiscriminatievoorzieningen hanteren. Hier kunnen om die reden geen cijfers over worden verstrekt.
Wel kan uit het landelijke rapport Discriminatiecijfers 20222 opgemaakt worden dat de politie in 2022 173 incidenten van Godsdienstdiscriminatie heeft geregistreerd, waarvan 93 procent (161 incidenten) ziet op moslimdiscriminatie. Antidiscriminatievoorzieningen hebben 299 meldingen van discriminatie op grond van godsdienst ontvangen. In 77 procent van deze meldingen ging het om discriminatie van moslims. Bij overige categorisering (vernieling, bedreiging, geweldpleging e.d.) is in de rapportage geen verder onderscheid gemaakt naar de achtergrond van de slachtoffers, zodat daaruit geen conclusies getrokken kunnen worden.
Hoeveel moskeeën vragen om beveiliging maar krijgen dit niet?
Zoals hierboven aangegeven is de veiligheid van moskeeën een lokale verantwoordelijkheid. Ik kan daarom geen inhoudelijk antwoord geven op deze vraag.
Is het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s toegenomen sinds 7 oktober 2023?
Er zijn geen cijfers over het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s.
Kunt u verklaren waarom het aantal meldingen van moslimhaat, volgens Meld Islamofobie, is toegenomen?
Voor zover het om een recente toename zou gaan, wordt daarvoor op de website van Meld Islamofobie geen verklaring gegeven. Ook een publicatie uit 20193 geeft geen eenduidige verklaring of verklaringen waar moslimhaat aan te wijten is. Wel wordt aangegeven dat er gediscrimineerd wordt als iemand duidelijke kenmerken van het moslim-zijn, zoals het dragen van een hoofddoek, vertoont. Een andere factor die genoemd wordt zijn uitspraken van politici en mediaberichtgeving over moslims en de Islam, wat zich weer vertaalt in het politieke en maatschappelijke discours over deze onderwerpen.
Wat gebeurt er met meldingen van moskeeën over veiligheidsrisico’s?
Na een melding is het aan het lokale gezag om te beoordelen of maatregelen getroffen dienen te worden. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog worden gehouden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Het lokale gezag is het beste gepositioneerd om hier een keuze in te maken.
Wat denkt u dat dit incident voor invloed heeft op de kinderen die in het weekend koranlessen en doordeweeks huiswerkbegeleiding krijgen in deze moskee? Of met de kinderen die normaal in de speeltuin van deze moskee spelen maar die dit nu niet meer durven?
Alle kinderen moeten veilig kunnen spelen en hun lessen kunnen volgen, zonder vrees voor geweld. Dat geldt voor alle kinderen ongeacht hun levensovertuiging. Dat dit incident kan zorgen voor gevoelens van onveiligheid kan ik me heel goed voorstellen. Ik vind het onacceptabel dat kinderen hierdoor niet meer durven buiten te spelen. Bekladding en vernieling van gebedshuizen gaat alle perken te buiten en moet hard worden bestraft.
Deelt u de mening van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme over dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen al langer tekortschiet en dat de overheid niet slaagt in een «gelijke monniken gelijke kappen»-aanpak?
De veiligheid van moskeeën is een lokale verantwoordelijkheid. Lokaal kan de beste inschatting gemaakt worden of op basis van dreiging en risico aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen moeten worden. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokaal bevoegd gezag daar waar nodig deze maatregelen treft en deel de mening niet dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen tekort zou schieten. Dat laat onverlet dat ik begrip heb voor de zorgen die er zijn. De ontwikkelingen in Israël hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast heeft de NCTV in een brief op 7 oktober 2023 aan alle burgemeesters gevraagd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Bent u van plan om over te gaan in een gelijke monniken gelijke kappen aanpak en de beveiliging van moskeeën op te schroeven?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat de beveiliging van moskeeën en islamitische instellingen opgeschroefd moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net als de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme ook een toename van antimoslimsentimenten? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Uit de meerjarenoverzichten van het reeds hierboven in het antwoord op vraag 9 aangehaalde rapport4 blijkt dat de categorieën ras/herkomst en godsdienst/levensovertuiging van de specifieke discriminatiefeiten in de afgelopen vier jaar weinig fluctuatie hebben vertoond. Het meest recente onderzoek op deze thematiek5 bevat geen meerjarencijfers, zodat over ontwikkelingen door de tijd heen geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Wat is er gebeurd met de motie Van Baarle2 waarin de regering wordt gevraagd om te onderzoeken welke maatregelen gemeenten nemen ten aanzien van de veiligheid van islamitische instellingen en te bewerkstellingen dat praktijken ten aanzien van de beveiliging van islamitische instellingen onder gemeenten wordt verspreid?
Aan de genoemde motie van het lid Van Baarle is de volgende invulling gegeven. Zoals in antwoord op vragen 6 en 7 is aangegeven treft het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen bij islamitische instellingen op basis van dreiging en risico. Hierbij wordt afgewogen of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Hierdoor kunnen maatregelen per gemeente verschillend zijn, zonder dat dit iets afdoet aan de benodigde weerstand. Daarbij heb ik er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig de passende maatregelen treft. Ik zie daarom geen meerwaarde in het in kaart brengen van welke maatregelen door gemeenten worden getroffen.
Naast de beveiligingsmaatregelen die het lokaal bevoegd gezag waar nodig treft, worden met de handreiking «Veilige Moskee» en het handboek «Veiligheid religieuze instellingen» gemeenten en religieuze instellingen door middel van kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden ondersteund om zelf en in samenwerking met de politie aan de slag te gaan met veiligheidsaspecten. De handreiking en het handboek zijn goede afstemming met de Denktank veiligheid moskeeën (waarin vertegenwoordigers van verschillende moskeeën deelnamen) ontwikkeld en in 2017 en 2018 onder alle gemeenten verspreid. Gekoppeld hieraan zijn er voor moskeeën regionale bijeenkomsten georganiseerd. Verder heeft het Ministerie van SZW in 2022–2023 rondom spanningen en polarisatie het traject (pilot) advisering moskeeën opgezet, waarin zeven gemeenten en achttien moskeeën verschillende gesprekken met elkaar hebben gevoerd, met als doel om de samenwerking te versterken en te verduurzamen om zo bij spanningen rondom aangekondigde demonstraties en of bedreigingen en vernielingen in gezamenlijkheid op te trekken. Zaken die de veiligheid raken worden op lokaal niveau door de politie opgepakt. De uitkomsten van het traject advisering moskeeën worden in een handelingsperspectief «samenwerking gemeenten en moskeeën in tijden van spanningen en polarisatie» verwerkt. Deze handreiking zal begin volgend jaar worden aangeboden aan zowel gemeenten als moskeeën. Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.
De geplande toewijzing van het WK mannenvoetbal in 2034 aan Saoedi-Arabië |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amnesty kijkt streng naar FIFA na «dubieuze» WK-toewijzing aan Saoedi-Arabië»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van mensenrechten in dit land, specifiek de rechten van arbeidsmigranten, vrouwen en lhbtqi-personen? Kunt u dit toelichten?
Saoedi-Arabië heeft in het kader van de sociale en economische hervormingsagenda Vision 2030 significante sociale hervormingen doorgevoerd, onder andere op het gebied van vrouwenrechten. Zo zet Saudi-Arabië in op gelijke loonbetaling voor mannen en vrouwen en heeft de invoering van de Personal Status Law bijgedragen aan een toename in vrijheden voor vrouwen in de familiaire sfeer. Tegelijkertijd is Nederland bezorgd over een aantal ontwikkelingen in Saoedi-Arabië, waaronder de veroordelingen van veelal vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en critici, de vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten.
Een kritische dialoog over mensenrechten is altijd onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië. Nederland onderhoudt als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië.
Ook sprak voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Hoekstra tijdens zijn bezoek aan Saoedi-Arabië in april jl. met de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie. In mei van dit jaar bracht deze voorzitter een bezoek aan Nederland in het kader van de bilaterale mensenrechtenconsultaties.
Deelt u de zorgen van Amnesty over de arbeidsomstandigheden bij de nieuw te bouwen stadions en hotels? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft kennis genomen van de kandidatuur van Saoedi-Arabië voor het WK voetbal 2034. De toewijzing door het FIFA-congres zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2024 plaatsvinden. Voorafgaand hieraan zal Saoedi-Arabië in diens nog in te dienen bidbook onder meer moeten ingaan op de bouw van stadions en hotels. Het FIFA-reglement stelt hiervoor regels op en verwijst daarbij naar de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights. Als gevolg daarvan, dient Saoedi-Arabië, evenals andere entiteiten betrokken bij de organisatie, aan te geven hoe het de mensenrechten en arbeidsnormstandaarden zal waarborgen. Nederland vraagt al langere tijd aandacht voor de situatie van arbeidsmigranten in gesprek met de Saoedische autoriteiten.
Saoedi-Arabië werkt aan de hervorming van het zogeheten Kafala systeem (sponsorschap voor buitenlandse werknemers). Zo is er in 2021 een eerste wetswijziging doorgevoerd teneinde de rechtspositie van arbeidsmigranten te verbeteren. Tegelijkertijd blijven zorgen bestaan ten aanzien van uitvoering en handhaving.
Deelt u de zorgen van Human Rights Watch over de persvrijheid, rechten van vrouwen en rechten van de lhbtqi-gemeenschap? Kunt u dit toelichten?
Nederland deelt zorgen over een aantal ontwikkelingen in Saoedi-Arabië, waaronder de veroordelingen van veelal vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en critici, de vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten. Deze onderwerpen vormen onderwerp van de doorlopende dialoog over mensenrechten met de Saoedische autoriteiten.
Wat vindt u in dit licht van de voorgenomen toewijzing?
Het kabinet heeft kennis genomen van de kandidatuur van Saoedi-Arabië voor het WK voetbal 2034. Na de terugtrekking van Australië is Saoedi-Arabië de enige kandidaat. De definitieve toewijzing door het FIFA-congres zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2024 plaatsvinden. Om een WK te mogen organiseren moet een land aan een groot aantal voorwaarden voldoen, onder andere op het gebied van infrastructuur, duurzaamheid en ook mensenrechten. In de tussentijd zal Saoedi-Arabië een openbaarbidbookmoeten indienen en er zal een technische evaluatie van het bid plaatsvinden. Het verplicht opnemen van mensenrechten in het bidbook gebeurt sinds de toewijzing van het WK in 2026, dat zal plaatsvinden in de Verenigde Staten, Canada en Mexico. Het kabinet acht het van belang dat het bidbook ingaat op de inzet van Saoedi-Arabië ten aanzien van de door de FIFA gestelde mensenrechtenvoorwaarden en hoe hieraan te voldoen, en dat deze inzet technisch wordt beoordeeld. Nederland zal dit belang in gesprekken met Saoedi-Arabië benadrukken.
Ongeacht de mogelijke toewijzing van het WK, blijft Nederland een structurele dialoog voeren met Saoedi-Arabië over mensenrechten (inclusief arbeidsomstandigheden), zowel op politiek als op hoog-ambtelijk niveau.
Bent u in gesprek met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over hun rol binnen de Fédération Internationale de Football Association (FIFA)? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, evenals ambtenaren van het ministerie, onderhouden regelmatig contact met de KNVB over diverse onderwerpen. De KNVB zet zich op verschillende manieren in voor maatschappelijke thema’s, waaronder goed bestuur, integriteit en mensenrechten.
Deelt u de mening dat beloften die zijn gedaan aan internationale mensenrechtenorganisaties om bij volgende toewijzingen ook de mensenrechten in acht te nemen, worden gebroken als het volgende WK wordt toegewezen aan een land waarin een regime heerst dat ook vrouwen- en lhbtqi-rechten schendt?
In de afgelopen 10 jaar heeft de FIFA wijzigingen doorgevoerd in het proces van het toewijzen van WK’s. Landen dienen nu aan diverse extra voorwaarden te voldoen, waarbij ook aandacht voor mensenrechten verplicht is. Saoedi-Arabië zal deze aspecten moeten opnemen in het openbarebidbook, waarna een technische evaluatie zal plaatsvinden. Pas na deze evaluatie kan het WK formeel worden toegewezen.
Het bericht dat een kwart van de speeltuinen binnen vijf jaar dreigt te verdwijnen |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een kwart van de speeltuinen binnen vijf jaar dreigt te verdwijnen?1
Ik kan op basis van de geleverde data door Jantje Beton geen uitspraak doen over de ernst van de situatie. Jantje Beton heeft in september 2023 onder 700 speeltuinorganisaties een uitvraag gedaan naar de toekomst van de speeltuin2.
75 speeltuinen lijken de uitvraag volledig te hebben ingevuld. Van deze 75 speeltuinen geeft inderdaad 27% aan in de problemen te kunnen gaan komen. Of dit percentage representatief is voor de daadwerkelijke situatie voor de gehele groep speeltuinorganisaties is op basis van dit onderzoek lastig te zeggen. Desalniettemin herken ik het geluid dat veel speeltuinverenigingen, net als sportverenigingen, om verschillende redenen onder druk staan.
Bent u het ermee eens dat het onuitlegbaar zou zijn dat veel speeltuinen zouden ophouden te bestaan, in een tijd waarin het zeer lastig, maar ook juist erg belangrijk, is om kinderen voldoende te laten bewegen?
Ik beaam het belang van (inclusief) spelen en buitenspeelruimte om kinderen voldoende te laten bewegen. Daarom ondersteun en stimuleer ik gemeenten om buitenspeelbeleid te formuleren en uit te voeren. Dit doe ik via het programma gezonde buurten, het programma gezonde schoolpleinen, het programma gezonde leefomgeving, de BuitenSpeelCoalitie en de Beweegalliantie. Daarnaast zie ik de urgentie van inzet op (inclusief) buitenspelen en buitenspeelruimte. Daarom intensiveer ik de inzet middels een meerjarige subsidie voor het SamenSpeelFonds.
Daarnaast agendeer ik het belang van buitenspelen en voldoende buitenspeelruimte bij andere departementen zoals bij het nationale programma Mooi Nederland van het Ministerie van BZK. Binnen de handreiking voor gemeenten wordt het belang van ruimte voor bewegen en spelen opgenomen als onderdeel van de opgaven voor de gezonde groenblauwe netwerken binnen steden, dorpen en in verbinding met het buitengebied. Deze handreiking is één van de acht handreikingen van Mooi Nederland, die begin volgend jaar worden gepubliceerd.
In hoeverre ondersteunen gemeenten de speeltuinen volgens u voldoende? Hoe vaak komt het voor dat gemeenten al bezig zijn met plannen voor een alternatieve bestemming, terwijl de speeltuin nog bestaat, zoals in Warmond?
Ruimtelijke ordening en buitenspeelruimte vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, dus is het aan gemeenten om maatwerk te leveren op ondersteuning voor speeltuinen en speeltuinverenigingen. Desalniettemin vind ik het belangrijk om gemeenten te stimuleren speeltuinen te ondersteunen. Dit doe ik onder andere via de Buitenspeelcoalitie, waarin ik het ontwikkelen van lokaal beleid stimuleer.
Zoals bovenstaand benoemd, is de gemeente wettelijk verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening binnen de gemeentelijke context. Om deze reden heb ik geen zicht op (mogelijke) alternatieve ruimtelijke ordeningsplannen. Specifiek in het geval van Warmond wordt de informatie die de speeltuinvereniging heeft ten aanzien van de alternatieve plannen door de gemeente weerlegd.
Bent u het ermee eens dat een sport- en beweegnorm zou kunnen bijdragen aan voldoende speelplekken voor kinderen? Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie over onderzoeken hoe een sportnorm kan worden vastgesteld?2
Buitenspelen is voor alle kinderen, met en zonder beperking, een belangrijke vorm van bewegen in de leefomgeving. Buitenspeelruimte en beleid hieromtrent is op dit moment een verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten zijn hierin vrij om maatwerk (toegepast op de lokale omstandigheden) te maken passend bij de context (woonmilieu, bevolkingssamenstelling, etc). Hierdoor kunnen gemeenten niet vanuit een nationaal wettelijk kader verplicht worden om te investeren in buitenspeelruimte. Zoals de beide moties vragen, onderzoek ik momenteel de meerwaarde van een wettelijke verankering.
Hoe kijkt u aan tegen het idee van een wettelijke basis voor speeltuinen, ook in het kader van de motie over een wettelijke verankering van buitenspelen en buitenspeelruimte als verantwoordelijkheid van de (lagere) overheid?3
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre voorzien de middelen in het Gemeentefonds om georganiseerde speeltuinen structureel te ondersteunen?
Via de algemene uitkering van het gemeentefonds worden middelen uitgekeerd aan gemeenten aan de hand van een verdeelmodel. De middelen worden globaal verdeeld op basis van de kenmerken van gemeenten zoals aantal mensen in de bijstand en de bodemgesteldheid. Het gemeentefonds is dus geen financieringsmodel met een «pxq-onderbouwing». De middelen die gemeenten uit het gemeentefonds ontvangen zijn vrij besteedbaar. Over de bestedingen van de middelen leggen gemeenten verantwoording af aan de gemeenteraad.
Bovenstaande laat onverlet dat ik de waarde van lokale inzet op buitenspelen ten behoeve van het beweeggedrag van kinderen onderken. Onder andere in het Sportakkoord II5, waarin de partners (VWS, NOC*NSF, VSG, POS) zich hard maken om alle sport- en beweegaanbieders te versterken en toekomstbestendiger te maken, zodat zij beter in staat zijn om in te spelen op de behoefte om hen heen en hun maatschappelijke waarde optimaal kunnen uitdragen. Indien speeltuinverenigingen en sportspeeltuinen een bijdrage leveren aan de ambities uit het lokale sportakkoord kunnen ook zij ondersteuningsbudget aanvragen, bijvoorbeeld om het vrijwillig kader te versterken of begeleiding aan te vragen. De lokale behoefte is hierbij uitgangspunt. Om lokaal meer uitvoeringskracht te realiseren kunnen gemeenten bovendien via de brede SPUK buurtsportcoaches aanstellen. Los van alle eerder genoemde programma’s en initiatieven kan ik vanuit het Rijk helaas niet garanderen dat alle speeltuinen in de toekomst kunnen voortbestaan.
Welke stappen gaat u zetten om vrijwilligers te ontlasten, zodat speeltuinen minder snel omvallen als gevolg van het gebrek aan bijvoorbeeld bestuursleden?
Vrijwilligers zijn van grote betekenis voor de mensen om hen heen en de samenleving. Vrijwilligersorganisaties en verenigingen geven vrijwilligers een plek om te participeren en ergens bij te horen. Het is van belang om vrijwilligers en hun organisaties de ondersteuning te bieden waar zij gebaat bij zijn. Om vrijwilligers en hun organisaties hierin te versterken, is een amendement van de leden Bikker, Van den Berg, Van der Staaij en Bevers aangenomen voor het versterken van het vrijwilligerswerk.6 Naar aanleiding hiervan is de Staatssecretaris van VWS in gesprek met het Oranje Fonds om een regeling op te zetten waarbij individuele vrijwilligersorganisaties een toekenning kunnen ontvangen7. Toekenningen zijn financiële middelen die het Oranje Fonds beschikbaar stelt en waar vrijwilligersinitiatieven beroep op kunnen doen. Vrijwilligersinitiatieven kunnen alleen beroep op een toekenning doen als zij de vrijwillige inzet van hun organisatie willen verduurzamen en versterken. Deze toekenning kan bijvoorbeeld ingezet worden voor het effectief mobiliseren, inzetten en vasthouden van vrijwilligers (waaronder bestuursleden).
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat er geen speeltuinen om zullen vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel ‘Officieel Tour de France Femmes 2024 begint in Rotterdam, drie ritten in Nederland’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «officieel Tour de France Femmes 2024 begint in Rotterdam drie ritten in Nederland»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke subsidierelatie de landelijke overheid had met eerder georganiseerde grote wielerevenementen waarvan enkele etappes in Nederland georganiseerd werden, zoals de Tour de France, De Giro en de Vuelta?
De landelijke overheid heeft op basis van de toen geldende kaders toegekend aan een aantal grote wielerevenementen waarvan enkele etappes in Nederland georganiseerd werden, zoals:
Klopt het dat de organisatoren van de Tour de Femmes 2024 geen mogelijkheid hebben om subsidie aan te vragen voor de organisatie van de etappes die in Nederland georganiseerd gaan worden?
Sinds 2021 is de subsidieregeling topsportevenementen 2021 – 2023 van toepassing. Voortschrijdend inzicht heeft geleid tot een bewuste beleidsmatige keuze om met ingang van de huidige subsidieregeling topsportevenementen 2021 – 2023 niet langer internationale topsportevenementen financieel te ondersteunen waarvan de eigendomsrechten niet liggen bij een Europese of Wereldbond, maar bij commerciële partij (Zie artikel 3, lid 2 onder b). Bij de Tour de France en Tour de France Femmes is dat het geval. De Subsidieregeling topsportevenementen 2021 – 2023 is destijds voorgelegd aan de Tweede Kamer en akkoord bevonden.
Voor het organiseren van internationale topsportevenementen moet de organisator in de regel een vergoeding betalen aan de eigenaar van het betreffende topsportevenement. In de regel is dat de Europese bond of de Wereldbond in de betreffende tak van sport. Dit zijn non-profit organisaties. De vergoeding komt dan ten goede aan de sport.
Het komt ook voor dat de eigendomsrechten van het topsportevenement in handen zijn van een commerciële partij. Waar de betaalde vergoeding dan voor wordt gebruikt is minder duidelijk. Hierdoor is er een mogelijkheid dat de
vergoeding (deels) wordt uitbetaald aan de aandeelhouders. De subsidie is daarvoor niet bedoeld. Om die reden wordt een subsidieaanvraag voor een dergelijk topsportevenement afgewezen.
Het is dus niet mogelijk voor de Tour de Femmes 2024 om een subsidie aan te vragen middels deze subsidieregeling.
Als er geen subsidie aangevraagd kan worden, wat is de reden dat er geen subsidiemogelijkheid is voor een wielerevenement voor vrouwen en wel voor vergelijkbare wielerevenementen voor mannen? Indien er wel subsidie aangevraagd kan worden, van welke subsidie kan de organisatie gebruik maken?
Zie antwoord op vraag 3. Sinds 2021 is een ander subsidiekader van toepassing voor topsportevenementen, daarin wordt geen onderscheid gemaakt tussen evenementen voor vrouwen of voor mannen.
Indien er geen subsidiemogelijkheden zijn voor de Tour de Femmes, bent u bereid om dit evenement toe te voegen aan de evenementenladder met betrekking tot subsidies?
Nee. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen vóór het wetgevingsoverleg Sport en Bewegen te beantwoorden?
Ja.
Antisemitisme in Nederland |
|
Ulysse Ellian (VVD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mariëlle Paul (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «CIDI-directeur ziet toename antisemitisme in Nederland na aanval Hamas op Israël: «Het is waanzin»»1, «Hamas roept vrijdag uit tot dag van mobilisatie moslimwereld»2 en «Franse Minister: ruim twintig aanhoudingen voor antisemitisme»?3
Ja, van deze berichten heb ik kennisgenomen.
Kunt u zich inleven in de grote onrust die al deze berichten teweeg brengen in de Joodse gemeenschap?
Ja. Het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden is van grote invloed op veel mensen in Nederland. In het bijzonder geldt dit voor mensen uit de Joodse Gemeenschap. Zij hebben familie of vrienden in het conflictgebied en maken zich zorgen over de situatie daar, maar voelen zich zelfs niet zeker over hun veiligheid hier. Dit mag natuurlijk niet zo zijn. Zoals ook aangegeven de Kamerbrief van 24 oktober 2023, moeten we er in Nederland zorg voor blijven dragen dat gelovigen in veiligheid hun religieuze diensten kunnen bijwonen en dat kinderen zich veilig voelen om naar school te gaan.
We weten dat Joodse leerlingen als gevolg van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten gepest worden of zich om andere redenen onveilig voelen, en in sommige gevallen zelfs niet meer naar school durven. Laat ik hier heel duidelijk over zijn: dat past niet in een land als Nederland. Onderwijsinstellingen moeten een plek zijn waar álle leerlingen en studenten zich vrij en veilig voelen – ongeacht hun achtergrond of overtuigingen. Daar is absoluut geen plek voor antisemitisme.
Deelt u de grote zorgen over de gevolgen van het Israëlisch-Palestijns conflict voor de Joodse gemeenschap in Nederland? Bent u hier blijvend over met de Joodse gemeenschap in contact?
Ja, die zorgen deel ik. In het verleden hebben we gezien dat ontwikkelingen in dit conflict in Nederland tot een toename van antisemitisme in Nederland kunnen leiden. Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 5, zien we dat nu weer gebeuren. Het nieuwe Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) stelt dat het gewelddadig conflict in Israël en de Palestijnse Gebieden een polariserend effect heeft op delen van de samenleving. Het is voorstelbaar dat de spanningen die daaruit voortvloeien leiden tot geweld tegen Joodse of islamitische instellingen4. Antisemitisme is volstrekt onacceptabel. Conflicten als die in het Midden-Oosten vragen dat we extra scherp zijn op het weren van antisemitisme in Nederland.
Hoewel het kabinet er alles aan doet om ons land veilig te houden, kunnen er begrijpelijkerwijs wel gevoelens van onveiligheid ontstaan. De leden van het kabinet staan daarom vanuit hun verschillende verantwoordelijkheden in nauw contact met de Joodse gemeenschap.
Daarnaast zijn alle burgemeesters geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Hieronder valt ook het treffen van beveiligingsmaatregelen voor Joodse instellingen als daar aanleiding toe is. Om die reden houden de NCTV, politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten de ontwikkelingen in het buitenland en de uitstraling daarvan op (de veiligheidssituatie in) Nederland nauwlettend in de gaten. De NCTV blijft hierover in nauw contact met burgemeesters, veiligheidspartners en de Joodse gemeenschap.
Ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) onderhoudt nauw contact met de Joodse gemeenschap.
Op welke wijze spant u zich in om ervoor te zorgen dat juist deze dagen antisemitisme geen plek heeft in Nederland?
Het spreekt voor zich dat antisemitisme geen plek heeft in Nederland. Dat geldt ook voor andere vormen van discriminatie en racisme. Het feit dat er twee Nationaal Coördinatoren zijn ingesteld is een teken dat hier op vele gebieden nog werk aan de winkel is. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) dat de Minister van Justitie en Veiligheid in oktober 2022 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het kabinet committeert zich aan de uitvoering van dit werkplan, waarvan de relevantie dezer dagen opnieuw pijnlijk duidelijk wordt.
Verschillende Ministers, waaronder ikzelf, hebben in de afgelopen periode publiekelijk hun zorgen uitgesproken over het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden en het groeiend antisemitisme in Nederland. Ook de NCAB zet extra in op bewustwording over de impact van het conflict op antisemitisme in de samenleving, waaronder op scholen.
Specifiek voor het funderend en vervolgonderwijs geldt dat in nauw contact met de hiertoe kundige partijen, waaronder de sectorraden, Stichting School en Veiligheid (SSV) en aanbieders van ondersteunend materiaal op het gebied van geschiedenis en schurende gesprekken. Schurende gesprekken zijn moeilijke gesprekken over maatschappelijk gevoelige thema’s waarover meningen van leerlingen sterk kunnen verschillen, zoals het conflict in het Midden-Oosten. Vanuit het Expertisepunt Burgerschap worden po-, vo-, en mbo-scholen al langere tijd gestimuleerd om leerkrachten en docenten bij te scholen op het gebied van schurende gesprekken. Dat leerkrachten en docenten zich geëquipeerd voelen om schurende gesprekken te begeleiden en op die manier solidariteit en verbinding onder leerlingen en studenten te vergroten en polarisatie te verminderen, is nu belangrijker dan ooit. Op de hogescholen en universiteiten is het voeren van schurende gesprekken overigens net zo belangrijk. Ook daar zien we het conflict in het Midden-Oosten doorwerken, en moeten we voorkomen dat dat leidt tot discriminatie en polarisatie.
Hoeveel meldingen zijn er inmiddels bij de diverse instanties binnengekomen over antisemitisme? Welk beeld schetsen deze meldingen, alsook andere signalen?
Het CIDI rapporteerde onlangs over een toename van ruim 800% van het aantal antisemitische incidenten sinds de terroristische aanslagen van 7 oktober, vergeleken met het maandgemiddelde van de afgelopen drie jaar5. De NCAB ziet een grote toename van zorgen onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid en ontvangt hij signalen van onder meer leerlingen die op school worden lastiggevallen vanwege hun Joodse achtergrond.
Het College voor de Rechten van de Mens heeft sinds 7 oktober jl. 25 meldingen ontvangen (stand 1 december 2023) met betrekking tot de oorlog. Tussen deze meldingen zitten geen klachten over (individueel ervaren) antisemitisme. In grote lijnen gaan de meldingen over de bezetting van de Palestijnse gebieden, zorgen over de mensenrechten van de Palestijnse bevolking, zorgen over de escalatie van geweld, en onvrede over de steun van Nederland aan Israël.
Heeft u inmiddels ook signalen ontvangen van antisemitisme jegens Joodse leerlingen op onderwijsinstellingen?
De Minister voor Primair en Voortgezet heeft enkele signalen ontvangen over antisemitisme in het primair en voortgezet onderwijs. Hoeveel signalen dit exact zijn, is niet zeggen omdat de signalen niet gestructureerd worden verzameld. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs krijgt naast signalen van antisemitisme ook signalen van islamitische leerlingen die bang zijn dat daden uit naam van Hamas hen zullen worden aangerekend of die niet meer voor hun mening durven uit te komen. Voor beide soort signalen geldt wat dit kabinet betreft dat ieder signaal er een te veel is. Antisemitisme en moslimhaat is altijd volstrekt onacceptabel. Antisemitisme in het onderwijs heeft de volle aandacht van zowel de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs als de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Om antisemitisme moslimhaat en (en andere vormen van discriminatie en verdeeldheid) te voorkomen en bestrijden zijn er binnen het onderwijs verschillende initiatieven gelanceerd die zich richten op dialoog en verbinding. Het kabinet moedigt dit soort initiatieven aan.
Bent u bereid om de mogelijkheden tot melden bij zowel politie, de Joodse gemeenschap en scholen nadrukkelijk onder de aandacht te brengen? Bent u voorts bereid breder de ontwikkelingen met betrekking tot antisemitisme de komende tijd nadrukkelijk te monitoren?
Antisemitisme moeten we in de eerste plaats willen voorkomen. Scholen kunnen hier een rol in spelen door zich uit te spreken tegen discriminatie, racisme en antisemitisme en open en verbindende gesprekken tussen leerkrachten/docenten en leerlingen/studenten en tussen leerlingen/studenten onderling te stimuleren en ondersteunen. Waar antisemitisme of racisme en discriminatie van een andere aard escaleert, zullen uiteraard de daarvoor bevoegde partijen worden ingeschakeld. Het is belangrijk dat joden en Joodse organisaties in Nederland gemakkelijk hun weg naar een instantie kunnen vinden om melding of aangifte te doen.
We vinden het belangrijk dat we goed in beeld hebben hoe de reacties van leerlingen en studenten op de gebeurtenissen in het Midden-Oosten zich de komende tijd ontwikkelen. Dit geldt voor antisemitische reacties, maar ook voor andere reacties van discriminatoire of haatdragende aard. Om deze reacties te monitoren, ben ik in nauw contact met alle partijen die hier het meeste zicht op hebben en stimuleren wij schoolleiders, leerkrachten/docenten en leerlingen/studenten om eventuele signalen met deze partijen te delen. Ook de NCAB heeft de afgelopen weken via zijn publieke kanalen onder de aandacht gebracht waar slachtoffers van antisemitisme zich kunnen melden.
Zijn er in Nederland de afgelopen week al aanhoudingen geweest voor antisemitisme?
In de periode 7 oktober–17 oktober zijn er 3 aanhoudingen geweest, 6 zaken zijn in die periode in onderzoek genomen.
Bent u bereid met andere landen in de Europese Unie contact te hebben over de bescherming van de Joodse gemeenschap tegen antisemitisme en ook de mogelijkheden te bezien om gezamenlijk op te treden, bijvoorbeeld waar het online uitingen van antisemitisme betreft?
In 2022 heeft de JBZ-Raad al Raadsconclusies vastgesteld over het bestrijden van antisemitisme. Lidstaten, waaronder Nederland, werken op basis daarvan aan nationale actieplannen. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de NCAB dat ik vorig jaar oktober aan uw Kamer aangeboden heb6. In de JBZ-Raad van 19–20 oktober jl. heb ik mij samen met mijn EU-collega’s over de interne veiligheidsgevolgen van het Israëlisch-Palestijns conflict uitgesproken om samen te blijven werken aan de bestrijding van antisemitisme in Europa. Ook heb ik op 31 oktober jl. een onderhoud gehad met President Macron van Frankrijk over de toename van antisemitisme als gevolg van het conflict. Verder staat de NCAB in nauw contact met zijn Europese en andere internationale collega’s. Zij hebben op 6 november een gezamenlijk statement doen uitgaan, waarin zij onder meer hun zorgen uitspreken over de scherpe toename van antisemitisme sinds 7 oktober. Het kabinet beziet wat de meest effectieve manier is om te reageren op de meest recente ontwikkelingen en neemt daarbij motie Brekelmans/Ellian7 waarin de regering verzocht wordt zich in te zetten voor een
krachtige Europese verklaring tegen antisemitisme, bedreiging en intimidatie van de Joodse gemeenschap in Europa, actief mee in overweging.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb getracht aan uw verzoek te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Nederlandse speelfilms met amper internationaal succes |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland produceert veel films, maar met amper internationaal succes»1?
Ja
Wat vindt u van het onderzoek van Olsberg SPI dat in opdracht van het Filmfonds is uitgevoerd?2
Het onderzoek van Olsberg SPI, dat in opdracht van het Nederlands Filmfonds is uitgevoerd, werpt een blik op hoe Nederlandse speelfilms internationaal presteren. Het is waardevol om hier een beeld van te hebben. De onderzoekers hebben specifiek gekeken naar commercieel succes in de vorm van het aantal bioscoopbezoekers en artistiek succes in de vorm van een selectie in de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals (Berlijn, Cannes, Venetië en Sundance) of een nominatie voor een Academy Award of European Film Award. Er is een vergelijking gemaakt met speelfilms uit België, Denemarken, Zweden en Oostenrijk, waarbij Nederlandse speelfilms internationaal gezien minder succesvol zijn. Die uitkomst is best confronterend, maar niet verrassend. Ik verwijs hierbij graag het volgende antwoord.
Wat vindt u ervan dat Nederland in twaalf jaar 487 speelfilms produceerde, bijna dubbel zoveel films als vergelijkbare Europese landen, maar dat Nederlandse speelfilms zelden de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals of de shortlist van belangrijke filmprijzen redden?
Een verhoging van de aantrekkelijkheid, kwaliteit en zichtbaarheid wordt breed gezien als een sleutel om het concurrentie- en exportvermogen van de Nederlandse audiovisuele sector duurzaam te versterken. Hiertoe heb ik samen met het Filmfonds reeds maatregelen genomen, waaronder:
We moeten gezamenlijk optrekken in het versterken van de kwaliteit en zichtbaarheid van Nederlandse speelfilms. Ook de filmsector is zich ervan bewust dat de lat hoger gelegd moet worden, zodat er meer eigenzinnige en gedurfde speelfilms worden gemaakt. Speelfilms die uitdagen, prikkelen en inspireren. Ik juich dit toe, want films met een duidelijke signatuur en lef zullen het zowel goed doen bij het (inter)nationale publiek als op filmfestivals. Ik ben daarom blij dat de onderzoekers van Olsberg SPI schrijven dat Nederland een groot creatief potentieel heeft en er tal van kansen liggen om de positie van Nederlandse speelfilms te verbeteren.
Bij het onderzoek wil ik wel graag de volgende opmerkingen plaatsen:
Hoe congruent acht u de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI met de doelstelling van het Filmfonds om «een kwalitatief hoog ambitieniveau te bereiken, waardoor de Nederlandse film in de volle breedte nationaal en internationaal een grotere en opvallendere rol kan spelen.»3
Ik acht de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI juist congruent met de doelstelling van het Filmfonds. Het Filmfonds heeft al maatregelen getroffen om een hoger kwaliteitsniveau te bereiken. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De conclusies uit het rapport Olsberg helpen om deze maatregelen verder aan te scherpen, om de kansen op internationale filmfestivals te vergroten en de waardering van het internationale filmpubliek te verkrijgen.
Het rapport van Olsberg SPI biedt geen kant en klare oplossingen, maar dat was ook niet de opdracht van het Filmfonds. Wel worden er belangrijke bevindingen gepresenteerd, die zoals aangegeven grotendeels samenvallen met de al ingeslagen route van het Filmfonds om kwaliteit boven kwantiteit te stellen en meer de focus te leggen op de positionering en zichtbaarheid van speelfilms. Ook komen de bevindingen overeen met de aanbevelingen in de rapportage van de Werkgroep sectorplan, dat door de filmsector zelf is opgesteld.7 Ik ben blij met deze rapportage omdat ik samenwerking tussen alle partijen in de productie-exploitatie-distributie keten belangrijk vind.
Hoe rijmt het ieder jaar stijgende budget van inmiddels € 92,6 miljoen van het Filmfonds met deze onderzoeksconclusies? Acht u dit effectieve besteding van schaarse publieke middelen?
Het rapport van Olsberg SPI gaat over Nederlandse speelfilms. Het deel van het budget van het Filmfonds dat gaat naar de ontwikkeling, productie en distributie van Nederlandse speelfilms betrof in 2022 € 33 miljoen.8 In het kader van de vierjaarlijkse financiering van het Filmfonds door OCW vindt onder meer jaarlijks monitoring plaats, worden subsidieregelingen goedgekeurd en wordt een beleidskader meegegeven. Hierover zijn het Filmfonds en OCW blijvend in gesprek met elkaar.
Het maken van films is kostbaar en zonder publieke financiering komen producties, net als in andere landen, niet tot stand. Film is een van de meest toegankelijke kunstvormen met brede verspreidingsmogelijkheden (festivals, bioscopen, video-on-demand, omroepen). Nederlandse makers zijn belangrijk om verhalen van eigen bodem te vertellen en Nederlandse films helpen ons de wereld om ons heen beter te begrijpen. Juist in een tijd van het enorme internationale aanbod en het belang van een hoge production value is het cruciaal dat er voldoende budget is voor de productie van Nederlandse films en dat deze breed zichtbaar zijn in binnen- en buitenland. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat producenten tegelijkertijd vijf filmvoorstellen indienen om subsidie te krijgen? Is dat bevorderlijk voor de kwaliteit?
We kennen in Nederland een aantal zeer succesvolle productiehuizen, die meerdere succesvolle titels huisvesten. Het kan dan inderdaad voorkomen dat er tegelijkertijd meerdere filmvoorstellen door eenzelfde producent worden ingediend. Daarnaast moet het aantal aanvragen ook bezien worden in het licht van de coronapandemie, waardoor een periode minder films geproduceerd kon worden. Het Filmfonds heeft in die periode de sector op verschillende manieren ondersteunt met de ontwikkeling van filmplannen. Het is logisch dat de makers deze filmplannen willen realiseren en er daardoor relatief veel aanvragen zijn. Het Filmfonds neemt overigens ook maatregelen om ervoor te zorgen dat het aantal aanvragen minder wordt, door bijvoorbeeld te gaan werken met een pitchronde vooraf. Op deze manier wordt sneller duidelijk welke filmplannen kansrijk zijn en welke niet.
Bent u van plan extra of scherpere voorwaarden te stellen aan het Filmfonds zodat de Nederlandse filmsector gestimuleerd wordt weer echt mooie producties te maken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de huidige beleidsperiode heeft het Filmfonds de focus aangescherpt. De nadruk ligt op het stimuleren van een kwalitatief en vernieuwend aanbod met een sterke signatuur. De verwachting is dat de resultaten van het scherpere selectiebeleid in de komende jaren te zien zullen zijn. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4.
Het Filmfonds schrijft momenteel het beleidsplan voor de periode 2025–2028. Dit doet het op basis van het door mij opgestelde beleidskader, waarin ook inhoudelijke aanwijzingen zijn opgenomen. Het stimuleren van een kwalitatief aanbod staat centraal. Specifiek heb ik het Filmfonds gevraagd om de koers van «verdikking» vast te houden: door scherper te selecteren moet een kleiner maar divers aantal producties met meer middelen worden ondersteund. Hogere budgetten kunnen leiden tot meer kwaliteit, omdat er dan meer geld en tijd is voor de scenario- en ontwikkelingsfase, de draaidagen en het postproductieproces.
Ik vraag het Filmfonds ook beleid te ontwikkelen voor de positionering en zichtbaarheid van toonaangevend Nederlands aanbod op het internationale podium en de versterking van de internationale marktpotentie. Dit beleid moet in ieder geval gericht zijn op een toename in de deelname van Nederlandse producties aan de hoofdprogramma’s van toonaangevende internationale (film)festivals. Ook vraag ik het Filmfonds zich blijvend in te spannen voor het stimuleren van internationale coproducties, ook omdat dergelijke producties vaak meer succesvol zijn.
Ik heb er vertrouwen in dat het Filmfonds, in overleg met de filmsector, ook in de volgende beleidsperiode de nodige stappen zet om de positie van de Nederlandse speelfilm nationaal en internationaal verder te versterken. Het Ministerie van OCW zal de resultaten hiervan natuurlijk nauwlettend volgen.
Bent u het ermee eens dat de toekenningen door het Filmfonds in ieder geval meer open en toegankelijker moeten gebeuren en dat daarbij primair op kwaliteit in plaats van onafhankelijkheid gestuurd moet worden?
De opdracht van het Filmfonds richt zich op de financiering van onafhankelijke producenten en andere onafhankelijke filmmakers. Het Filmfonds biedt subsidieregelingen voor allerlei soorten filmmakers, van autodidacten tot zeer ervaren makers. Een rijk veld aan onafhankelijke producenten zorgt voor diversiteit en de pluriformiteit van Nederlandse films, series en documentaires. Het is daarom cruciaal dat onafhankelijke producenten blijvend in staat worden gesteld om mooie Nederlandse producties van hoge kwaliteit te maken. Daarbij vind ik het wel belangrijk dat onafhankelijke producenten de mogelijkheid hebben om samen te werken met andere partijen uit de keten, in het licht van de stapeling van publiek-private middelen.
Openheid en toegankelijkheid zijn uiteraard belangrijk voor het Filmfonds. Op de website van het Filmfonds kan bijvoorbeeld inzicht worden verkregen in de toekenningen voor specifieke producties op basis van de verschillende regelingen. Het Filmfonds heeft recent de website vernieuwd. Samen met het Filmfonds zal ik kijken naar eventuele verbeteringen op het gebied van de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van deze informatie.
Zou het de kwaliteit van de filmproductie in Nederland ten goede komen als toekenningen door het Filmfonds meer sturen op samenwerking en cofinanciering binnen de filmsector zodat meer budgetten bij elkaar gebracht kunnen worden (zoals van de NPO & streamers) en meer kwalitatief hoogstaande (en duurdere) producties gemaakt kunnen worden)?
Samenwerking en cofinanciering in de filmsector is inderdaad belangrijk en gebeurt al sinds jaar en dag. Bij de financiering van films gaat het om samenwerking tussen verschillende partijen waarbij een producent financiering van fondsen, omroepen, distributeurs, sales-agents, coproducenten en investeerders bij elkaar brengt om een project te financieren. In de huidige tijd kunnen ook streamingdiensten belangrijke partners voor onafhankelijke producenten zijn.
Wat ik wil stimuleren is verdergaande publiek-private samenwerking waardoor er grotere en kwalitatief betere producties kunnen worden gemaakt met meer kans op commercieel en artistiek succes. Het Filmfonds deelt deze visie. Daarbij moet uiteraard wel rekening worden gehouden met de kaders van de subsidieregelingen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vragen 2, 3 en 8.
Hoe duidt u de kwalificatie van filmmaker Martin Koolhoven dat het Filmfonds «stuurloos» is?
Het Filmfonds heeft de afgelopen tijd te maken gehad met een aantal wisselingen in het bestuur. Ik kan me voorstellen dat dit tot zorgen in de sector heeft geleid. Het Filmfonds is echter niet stuurloos. De huidige directeur-bestuurder Sandra den Hamer heeft de opdracht gekregen om, te midden van het snel bewegende speelveld, zich de komende periode te richten op het bestendigen van de reeds ingezette artistiek-inhoudelijke koers van het Filmfonds, de samenwerking met de sector en de voorbereidingen op het nieuwe beleidsplan. Daarin zal de ingezette focus op het versterken van de kwaliteit en zichtbaarheid van de Nederlandse onafhankelijke film worden voorgezet. De procedure ten behoeve van de opvolging van Sandra den Hamer zal ruim op tijd en op zorgvuldige wijze worden ingezet.
Waarom heeft het Filmfonds de Dutch Academy For Film (DAFF) aangewezen om tot een plan te komen over verbetering van de positie van de Nederlandse speelfilm? Is DAFF de juiste partij, gezien de afhankelijkheid van filmsubsidies die veel leden van DAFF hebben? Hoe ziet u dit?
De Dutch Academy for Film (DAFF) verenigt bijna 700 makers uit alle disciplines binnen de audiovisuele sector in Nederland. Samen met het Nederlands Film Festival draagt de DAFF als Nederlandse Academy ook de verantwoordelijkheid voor de Gouden Kalveren Competitie, waarbij de leden hun vakgenoten eren door het bepalen van nominaties en prijzen. Daarnaast ziet de DAFF het als de functie van een Academy om hobbels in de sector te detecteren en hierop in te spelen. Zij vindt het uiterst belangrijk dat de inhoudelijke creatieve analyse, zelfreflectie en toekomstvisie in eerste aanleg vanuit de sector zelf komt. Vanuit deze gedachte speelde de vereniging al langer met het plan voor het faciliteren van het kwaliteitsdebat, om naar aanleiding van de jaaroogst gezamenlijk een kritische blik te werpen op waar de sector zich op dat moment bevindt.
De selectie voor de Gouden Kalveren Competitie toonde een sterke contradictie in films die door het publiek hoog werden gewaardeerd ten opzichte van die door vakgenoten werden bekroond. Dit, samen met het rapport van Olsberg SPI, heeft de vereniging ertoe bewogen om nog dit jaar een open gesprek met de sector te initiëren. Zij komen niet met een concreet plan, maar denken samen met alle stakeholders in de keten – van makers en producenten tot distributeurs, exploitanten en fondsen – na over mogelijke verbeteringen voor de positie van de Nederlandse speelfilm.
De DAFF doet dit niet in opdracht van het Filmfonds, maar vanuit een eigen verantwoordelijkheid als Academy en vanuit hun onafhankelijke functie. De suggestie dat de vereniging niet onafhankelijk is, is naar mijn mening ongegrond.
In hoeverre moedigt het Filmfonds ondernemerschap van producenten aan? Is het te rechtvaardigen dat zo veel publieke middelen worden ingezet op films waar slechts een zeer klein deel van Nederland naar gaat kijken, laat staan het buitenland?
Het is belangrijk om het algemene succes van de Nederlandse speelfilm niet te verwarren met de specifieke lens waardoor het onderzoeksbureau Olsberg heeft gekeken (zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 3). Nederlandse speelfilms trekken veel bezoekers naar de Nederlandse bioscopen en filmtheaters. Het afgelopen jaar had bijvoorbeeld de door het Filmfonds gesteunde films De Tatta's (2022) en Soof 3 (2022) respectievelijk bijna 700.000 en 500.000 bioscoopbezoekers. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 5. Ook als we kijken naar het marktaandeel van Nederlandse films in het aantal nationale bioscoopbezoeken in 2022 was dat ruim 16 procent.9
Zoals geantwoord op vraag 5, is het maken van films kostbaar en zijn publieke middelen onmisbaar. Ondernemerschap is belangrijk voor iedere producent. Het Filmfonds moedigt dit aan. Filmfinanciering is immers complex en er zijn vele partijen en financiers bij betrokken. De steun die het Filmfonds als publiek fonds kan geven is aan maximale percentages verbonden. Een producent moet dus altijd aanvullende financiering inbrengen om voor financiering van het Filmfonds in aanmerking te komen. Producenten blijven zelf creatief en zakelijk verantwoordelijk voor de producties die worden gemaakt en vertoond.
De brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over de desinformatie op X (voormalig Twitter) |
|
Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over desinformatie op X over de aanvallen van Hamas op Israël1?
Ja
Staat u achter deze urgente oproep aan de topman van X? Zo ja, wat gaat u doen als X niet binnen 24 uur voldoet aan het verzoek?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. De Commissie is immers exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen uit de Digital Services Act (DSA) die gelden voor zeer grote online platforms, waaronder X. We steunen de Commissie in deze zaak.
Uit de brief en daaropvolgende conversatie tussen Elon Musk en Commissaris Breton op X leid ik af dat de Commissie volop bereid is om de DSA te gaan handhaven. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen. Het is van belang dat we dit in de EU zeer serieus nemen.
Vindt u dat X transparant is over welke content wel en niet is toegestaan op het platform? Zo nee, waar moet X volgens u meer inzicht in bieden?
Op grond van artikel 14 van de DSA moeten tussenhandeldiensten zoals X, informatie over eventuele beperkingen, die zij aan het gebruik van hun dienst opleggen met betrekking tot door afnemers verstrekte informatie, opnemen in hun algemene voorwaarden. Die informatie moet onder meer gegevens over inhoudsmoderatie die zij toepassen omvatten.
Het is naar mijn mening onduidelijk wat het beleid van X is en daarmee welke content wel en niet is toegestaan op het platform. Dit beleid lijkt bovendien aan plotselinge verandering onderhevig, zo blijkt ook uit de brief van Commissaris Breton. Op de Nederlandse pagina stond bijvoorbeeld ten tijde van de brief van Eurocommissaris Breton aan X een andere publiek belang als uitzonderingsbeleid dan op de Engelse pagina.
Daarnaast heeft lokaliteit invloed op de betekenis van content. Om te bepalen welke content wel en niet voldoet aan het eigen beleid, moet deze content in context geïnterpreteerd kunnen worden. Daarom is het van belang om lokaal te modereren. Met kennis van taal en cultuur. X heeft hiervoor slechts één moderator gericht op Nederlands.2
In dit kader is ook relevant dat X (toen nog Twitter) zich heeft teruggetrokken uit de EU «Code of Practice on Disinformation». Deze schrijft voor dat deelnemers een gedetailleerde, up-to-date lijst bijhouden, van hun publiek beschikbare beleid. Dit beleid dient gebruik en gedragingen toe te lichten die verboden zijn op hun dienst. Daarbij dienen diensten in hun rapportages uiteen te zetten hoe hun beleid en de implementatie van dat beleid diverse tactieken, technieken en procedures voor desinformatie aanpakt.3 Door zich terug te trekken uit de EU «Code of Practice on Disinformation» onttrekt X zich aan de afspraak om hierover te rapporteren.
Dat blijkt temeer uit het feit dat X (toen nog Twitter) tot 2021 elke zes maanden op eigen initiatief een transparantierapport over de handhaving van haar eigen regels publiceerde. De laatste dateert uit december 2021. Hierna is er geen rapport meer verschenen tot de inwerktreding van de DSA 25 augustus 2023.4
Deelt u de mening dat het gewijzigde «public interest» beleid van X zeer schadelijk is, omdat berichten meer worden beoordeeld op hun «nieuwswaarde» dan de vraag of deze berichten desinformatie of andere illegale content bevatten? Deelt u de mening dat X dit beleid zo snel mogelijk moet terugdraaien, omdat het in strijd is met de regels van de Digital Services Act (DSA)?
De DSA beoogt onder meer de verspreiding van illegale online-inhoud en de maatschappelijke risico’s, die de verspreiding van desinformatie met zich mee kunnen brengen, aan te pakken. Voor dat doel bevat de DSA verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen, zoals de verplichting om meldingen van illegale inhoud tijdig, zorgvuldig en op niet-willekeurige en objectieve wijze te verwerken. Wanneer het gewijzigde «public interest» beleid van X erop neerkomt dat illegale inhoud, ook na een melding daarvan, online blijft, is dat niet in overeenstemming met de DSA.
Daarnaast moeten zeer grote online platforms, zoals X, op grond van artikel 34 en 35 DSA maatregelen nemen om de (systeem)risico’s, voor de openbare veiligheid en de burgerdialoog voortvloeiend uit desinformatie, te beperken. Het niet optreden tegen desinformatie kan daarmee in strijd komen.
Vindt u dat X adequaat en volgens de regels die de DSA hieraan stelt optreedt ten aanzien van het snel verwijderen van illegale content?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit onder meer de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er, ondanks meldingen, illegale inhoud op X circuleert en blijft circuleren. Als dat klopt dan kan het zijn dat X artikel 16 van de DSA overtreedt, maar dit is aan de Europese toezichthouder.
Vindt u dat X effectieve maatregelen neemt tegen de verspreiding van desinformatie, zoals afbeeldingen van conflicten die niet echt zijn maar uit videogames komen?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit mediaberichten en de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er veel vals en misleidend beeldmateriaal op X circuleert. Dit blijkt ook uit verschillende onderzoeken. Indien dat klopt, dan kan de Europese Commissie nader onderzoeken of X daardoor de DSA overtreedt. Dit onderzoek is, zo begrijp ik, in volle gang.
Welke actie onderneemt u zelf richting X om de misstanden op het platform aan te kaarten en X te dwingen tot snelle maatregelen, specifiek ten aanzien van desinformatie over de aanvallen van Hamas op Israël?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen.
Hoe beziet u, naast de wettelijke verplichtingen uit de DSA, de morele en maatschappelijke verantwoordelijkheid van X op dit punt?
De maatschappelijke verantwoordelijkheden en zorgvuldigheidsverplichtingen die zeer grote online platforms als X hebben zijn gelukkig goed verankerd in de DSA. Deze verordening roept platforms op daar zelf verantwoording over af te leggen, risico’s5 in te schatten en maatregelen te nemen.
Ik vind het belangrijk dat platforms als X verantwoording afleggen over al deze zaken.
In hoeverre weegt u de conclusie uit het rapport «Spelen met vuur» hierin mee, die stelt dat de verspreiding van radicale en onjuiste content een directe wisselwerking met het publieke debat heeft2?
Woorden doen ertoe, of die nu in de Tweede Kamer geuit worden, of op sociale media. Het uiten van complottheorieën en anti-institutioneel sentiment met de intentie het vertrouwen in onze democratie te ondermijnen, is schadelijk voor het functioneren van onze democratische rechtstaat. Dat moeten we dus onverminderd tegengaan. Ik hoop dat politici, ook de aankomende generatie, zich de conclusies van dit rapport aantrekken en dat we op een verantwoorde manier met elkaar omgaan.
Deelt u de mening dat een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen nodig is, aangezien door X, maar bijvoorbeeld ook door Telegram, nauwelijks actie wordt ondernomen tegen extreme en illegale content?
Met de inwerkingtreding van de DSA is een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen wettelijk verankerd.
Met belangstelling kijk ik dan ook uit naar het effect dat de DSA, die sinds 25 augustus jl. geldt voor de zeer grote online platforms, zal hebben in de komende jaren en de wijze waarop de Commissie de DSA zal handhaven.
Binnenkort ontvangt de Tweede Kamer de Contourenbrief Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan de dialoog met X en Telegram.
Het bericht 'Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies' |
|
Jorien Wuite (United Democrats) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel musea in de coronacrisis flink hebben moeten interen op reserves en van de financiële problemen die musea ondervinden door stijgende lasten en oplopende inflatie?2
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog steeds niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en oplopende inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
Deelt u de zorg dat de financiële druk zal leiden tot verhoogde toegangsprijzen waardoor de toegankelijkheid van musea onder druk komt te staan, dit terwijl de maatschappelijke functie van musea onmisbaar is?
Ik ben het met u eens dat de maatschappelijk functie van musea onmisbaar is. Als zelfstandige instellingen is het aan de musea zelf om de toegangsprijs te bepalen voor entreetickets. Zij kunnen hierbij voor specifieke doelgroepen in prijs differentiëren om het museum toegankelijk te houden. De eigen inkomsten uit kaartverkoop zijn belangrijk voor een gezonde bedrijfsvoering. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt dat de bezoekersaantallen bijna terug zijn op het niveau van voor de coronapandemie.
Hoe blijft u zich inzetten om de musea voor iedereen toegankelijk te houden, gezien de financiële druk op toegangsprijzen, zonder dat dit ten koste gaat van vernieuwing en het innovatievermogen van musea? Bent u hierover in gesprek met zowel grote als kleine musea?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de Museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit, en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn uiteraard beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij zeker ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten. Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Kunt u gelet op de financiële feiten in gesprek treden met de Minister van Financiën om verschraling in de museasector te voorkomen en de toegankelijkheid en maatschappelijke functie te bewaken van zowel grote als kleine musea?
Ik zet me op verschillende manieren in voor de sector als geheel. Dit is echter wel een gedeelde verantwoordelijkheid met spelers in het museumveld en medeoverheden. De inzet van middelen door gemeenten en provincies is uiteraard aan deze overheden. Zij zijn voor veel musea de belangrijkste subsidient. Het subsidieplafond van de Rijksmusea is vastgelegd in de Erfgoedwet. Daarnaast ondersteun ik de cultuurfondsen en zet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zich in voor het behoud en beheer van collecties en de maatschappelijke rol van alle musea.
De rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken rondom het WK mannenvoetbal in Qatar. |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66), Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herkent u de reconstructie in Trouw «Wopke Hoekstra en zijn ambtenaren staken een stokje voor openlijke kritiek op WK-gastland Qatar»? Zo nee, kunt u dan aangeven wat er niet zou kloppen aan deze reconstructie?1
Het klopt dat besluitvorming over het al dan niet sturen van een afvaardiging naar het WK voetbal in Qatar een voortdurende en delicate afweging betrof. Bij deze afweging stond de vraag centraal hoe mensenrechten het meest effectief kunnen worden bevorderd, met blijvend oog voor de brede Nederlandse belangen.
Het artikel doet echter geen recht aan de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten in Qatar. Nederland voert een constructief-kritische dialoog en werkt samen met Qatar op het gebied van mensenrechten, inclusief die van arbeidsmigranten en lhbtiq+ personen. In het reisadvies heeft altijd een passage gestaan over de positie van lhbtiq+ personen in Qatar. Na veelvuldig interdepartementaal contact met het Ministerie van OCW is deze passage naar de openingsrubriek verplaatst zodat de risico’s duidelijker werden aangegeven. Nederland heeft Qatar herhaaldelijk verzocht een veilig en inclusief WK te organiseren, ook voor deze groep.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken omwille van «handel en goede betrekkingen» wilde voorkomen dat er openlijke kritiek vanuit de Nederlandse overheid zou komen op Qatar? Zo nee, wat zou hier niet aan kloppen?
Dat klopt niet. Mensenrechten vormen een belangrijk fundament van ons buitenlandbeleid, en dus ook in onze brede relatie met Qatar. Als onderdeel van ons mensenrechtenbeleid blijven we middels een constructief-kritische dialoog werken aan mensenrechten in Qatar. Ook werkt Nederland samen met Qatar om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren. Nederland heeft als één van de weinige landen consequent de mensenrechtensituatie in Qatar, waaronder die van arbeidsmigranten, besproken met de Qatarese autoriteiten. Bij deze inspanningen is er altijd een zorgvuldige afweging gemaakt over hoe Nederland het meest effectief kan bijdragen aan de bevordering van mensenrechten en hoe een constructieve dialoog gevoerd kan worden met de Qatarese autoriteiten, zonder daarbij de bredere Nederlandse belangen uit het oog te verliezen.
Klopt het dat door inmenging van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, op verzoek van de Minister, de risico’s voor lhbti-bezoekers buiten een Kamerbrief werden gehouden, ondanks dat de Kamer al een aantal keer zorgen heeft geuit over deze groep?
De Kamerbrief2 (d.d. 17 mei 2022) betrof de motie Karabulut (21 501-02, nr. 2273) waarmee de regering werd verzocht geen afvaardiging te sturen naar het WK voetbal vanwege de positie en rechten van arbeidsmigranten in Qatar. De Kamerbrief gaat dan ook vooral in op de situatie en positie van arbeidsmigranten en wat Nederland doet om deze te bevorderen.
Met betrekking tot de risico’s voor lhbtiq+ bezoekers tijdens het WK heeft Nederland Qatar herhaaldelijk verzocht een inclusief WK te organiseren, ook voor deze groep. Die inzet is ook in deze brief benoemd. Er is ambtelijk uitgebreid van gedachten gewisseld over de wijze waarop het kabinet moest inzetten op de veiligheid van lhbtiq+ personen, en hoe dit te verwoorden in de Kamerbrief. De Kamerbrief is vervolgens met instemming van het kabinet uitgegaan. In de brief is niet nader ingegaan op de situatie voor lhbtiq+ bezoekers in Qatar tijdens het WK. Het Ministerie van BZ en de KNVB hebben daar specifieke communicatiekanalen voor benut, waaronder de reisadviezen. Daarin is altijd aandacht besteed aan de strafbaarheid en de risico’s die de lhbtiq+ gemeenschap zou kunnen lopen in Qatar. Na veelvuldig interdepartementaal contact met het Ministerie van OCW is de passage die hier over ging naar de openingsrubriek verplaatst zodat de risico’s duidelijker werden. Dit genoot de steun van alle betrokken departementen.
Wat vindt u met de kennis van nu hiervan? Deelt u de mening dat mensenrechten altijd belangrijker zijn dan handelsbelangen? Zo ja, hoe rijmt dit zich met de reconstructie van Trouw?
Het besluit om een afvaardiging naar Qatar te sturen tijdens het WK voetbal was een zorgvuldige afweging van diverse belangen. Bevordering van mensenrechten vormt hier een belangrijk onderdeel van, naast andere nationale belangen. In het licht van deze gevoelige afweging verliep het ambtelijke afstemmingsproces niet optimaal en met de nodige uitdagingen. Het definitieve besluit is, zoals eerder vermeld, met instemming van het kabinet genomen.
Zijn er op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog meer zaken weggelaten uit Kamerbrieven?
De besluitvorming over het al dan niet sturen van een afvaardiging naar het WK voetbal in Qatar is een voortdurende en delicate afweging geweest. De Kamerbrief van mei 2022 (d.d. 17 mei 2022)3 aangaande het WK voetbal in Qatar is tot stand gekomen middels een interdepartementaal afstemmingsproces waarbij over en weer tekstsuggesties zijn gedaan ten aanzien van de verschillende conceptversies. Dit is een gangbaar proces, dat in dit geval wat strubbelingen heeft gekend. De Kamerbrief van oktober 2022 (d.d. 19 oktober 2022)4 aangaande het WK voetbal in Qatar is niet met alle ministeries ambtelijk afgestemd maar wel in de ministerraad besproken en akkoord bevonden. Alle Kamerbrieven5 aangaande het WK voetbal in Qatar zijn uitgestuurd namens het gehele kabinet. Middels de Kamerbrieven is uw Kamer te allen tijde tijdig en zo volledig mogelijk geïnformeerd.
Bent u het met ons eens dat deze omgangsvorm met de Kamer geen schoonheidsprijs verdient, gezien de diverse wensen vanuit de Kamer, zoals al gedaan in de aangenomen motie Karabulut c.s. in 2021, maar ook in diverse debatten over sport en buitenlandse zaken?2
De overwegingen ten aanzien van het sturen van een afvaardiging naar Qatar en de daaropvolgende beslissingen zijn steeds gecommuniceerd met uw Kamer. Deze overwegingen zijn consistent gericht geweest op het realiseren van het beoogde doel, namelijk het handhaven van een constructief-kritische dialoog en samenwerking met Qatar ten aanzien van de mensenrechten, in het bijzonder met betrekking tot arbeidsmigranten, om uiteindelijk een duurzame en positieve verandering te bewerkstelligen, zonder daarbij de bredere Nederlandse belangen uit het oog te verliezen.
Wat zegt het feit dat de beslisnota over de Kamerbrief niet vermeld over deze spanningsvelden en het ongemak over de openheid van het kabinet, die juist vergroot zou moeten worden door het openbaarmaken van beslisnota’s? Zijn er elementen uit deze beslisnota verwijderd voor de stukken naar de Kamer zijn gestuurd?
De beslisnota van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die is verstuurd aan de Kamer is pas na overleg in de ministerraad – waar overeenstemming is bereikt over de inhoud van de Kamerbrief – de lijn in gegaan. Er zijn geen elementen uit de beslisnota verwijderd. Het ambtelijk spanningsveld had wel genoemd kunnen worden.
Klopt het dat door bemoeienis van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft besloten om geen One Love aanvoerdersband, maar een speldje te dragen?
Bewindspersonen op dienstreis zijn vertegenwoordigers van het kabinet en dragen daar het kabinetsstandpunt uit
Hoe kijkt u met de kennis van nu terug naar het, in uw woorden «constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog centraal staan»? Op welke manier heeft deze houding bijgedragen aan de verbetering van de mensenrechtensituatie en specifiek de situatie van arbeidsmigranten?
Qatar heeft de afgelopen jaren een aantal concrete stappen gezet om de meest problematische en beperkende aspecten van het zogenaamde kafala- of sponsorschapssysteem af te schaffen. Zo zijn bijvoorbeeld het «uitreisvisum vereiste» en het «certificaat van geen bezwaar» afgeschaft, waardoor arbeidsmigranten gemakkelijker van baan kunnen wisselen. Daarnaast zijn elektronische betalingen ingevoerd, medezeggenschapsraden binnen bedrijven opgericht, en is er een verhoogd minimumloon en hittestress wetgeving ingesteld.
Het jaarlijkse en meest recente voortgangsrapport van de ILO (d.d. 13 november 2023) constateert, evenals in voorgaande jaren, dat de hervormingen aantoonbaar tot verbeteringen in de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten hebben geleid. Deze hervormingen zijn mede tot stand gekomen door de duurzame inspanningen van relevante stakeholders, waaronder internationale organisaties als de ILO en landen zoals Nederland. Zo blijft het afschaffen van het Certificaat Geen Bezwaar het in toenemende mate mogelijk maken voor werknemers in Qatar om van baan te verwisselen: inmiddels zijn 669,198 werknemers gewisseld van baan tussen september 2020 en oktober 2023. Ongeveer de helft daarvan heeft in het afgelopen jaar van baan gewisseld. Zoals verwoord in de brief van het kabinet (d.d. 19 oktober 2022) zal Nederland blijven bijdragen aan verbetering van de mensenrechtensituatie in Qatar en specifiek de situatie van arbeidsmigranten in het land door middel van constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog centraal staan. Zo heeft bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade in Qatar in samenwerking met het Qatarese Ministerie van Buitenlandse Zaken vier reeksen medezeggenschapstrainingen georganiseerd voor bestaande medezeggenschapsraden in het land. De trainingen hebben plaatsgevonden in augustus en september 2020, juni en november 2021 en augustus 2022, en dienen als voorbeeld van een succesvolle samenwerking waarbij Nederlandse expertise is ingezet om te werken aan de implementatie van arbeidshervormingen. Het leeuwendeel van bestaande medezeggenschapsraden in Qatar, die gezamenlijk ruim 50.000 arbeidsmigranten in het land vertegenwoordigen, zijn door Nederland getraind.
Het is en blijft uitdagend om met zekerheid te bepalen of verbeteringen in de mensenrechtensituatie in Qatar kunnen worden toegeschreven aan de inspanningen van één partij, al wordt Nederland in Qatar en door de Qatarese overheid wel gezien als een belangrijke en toegewijde partner met betrekking tot mensenrechten. De samenwerking met de Nederlandse ambassade in Doha op sociale dialoog wordt specifiek aangemerkt in het ILO-rapport als een positieve ontwikkeling. Het constructief-kritische beleid van Nederland heeft het mogelijk gemaakt om naast arbeidsrechten ook andere, vaak gevoelige en voor Nederland belangrijke, mensenrechtenkwesties, zoals persvrijheid, vrijheid van religie en levensovertuiging, gelijke rechten voor vrouwen en lhbtiq+ personen, te bespreken. De Nederlandse ambassade in Doha bespreekt deze ook met relevante stakeholders, waaronder gelijkgezinden in Doha en het EU-kantoor.
Tegelijkertijd zijn er nog belangrijke stappen te zetten, zoals ook vermeld in het nieuwsbericht van Amnesty d.d. 16 november 2023, en blijft bovendien bij veel van deze hervormingen toezicht op lange-termijn uitvoering, door het Qatarese Ministerie van Arbeid en partijen als ILO, van groot belang.
Heeft u zich publiekelijk uitgesprokentegen tegen de schending van mensenrechten bij de bouw van de stadions, zoals in het antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven? Zo ja, bij welke gelegenheid is dit gedaan?3
In de aanloop naar, gedurende, en na het WK heeft Nederland herhaaldelijk de mensenrechtensituatie van arbeidsmigranten met de Qatarese autoriteiten besproken, zowel op politiek als op hoog ambtelijk niveau. Na afloop van deze gesprekken is er regelmatig openlijk verslag van gedaan, bijvoorbeeld via sociale media of tegenover journalisten. In de beantwoording op de volgende vragen wordt de opvolging van deze gesprekken nader toegelicht.
Op welke wijze heeft het kabinet zich ingespannen om «voor verdere samenwerking met Qatar op het gebied van mensenrechten, specifiek de positie van arbeidsmigranten in Qatar» te verbeteren, zoals beschreven in de brief van 11 november 2022? Wordt hier ook de komende jaren concreet vervolg aan gegeven?4
In de brede bilaterale relatie met Qatar zet Nederland zich actief in voor onder andere arbeidsrechten, persvrijheid, vrijheid van religie en levensovertuiging, en gelijke rechten voor vrouwen en lhbtiq+ personen. Deze inzet zal de komende jaren onverminderd worden voortgezet. Nederland bespreekt mensenrechtenkwesties direct met de Qatarese autoriteiten, maar ook met internationale organisaties als de ILO en IOM, en ngo’s zoals Amnesty International, Human Rights Watch en Migrants Rights.
In aanvulling op voortdurende dialoog, wordt er concreet vervolg gegeven aan het tripartite MoU tussen Nederland, Qatar en de ILO dat in februari 2023 is ondertekend. De samenwerking in het MoU richt zich op drie hoofdthema’s: conflictbeslechting, sociale dialoog en loonbescherming. Momenteel werkt de Nederlandse ambassade in Doha aan de ontwikkeling van een handboek voor medezeggenschapsraden in Qatar en wordt er een «train the trainer»-opleiding georganiseerd voor trainers in Qatar, waarbij dit handboek als basis dient. Bovendien werkt de ambassade samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aan een kennisuitwisseling met het Qatarese Ministerie van Arbeid om de lokale capaciteit te versterken op het gebied van sociale dialoog, geschillenbeslechting en loonbescherming.
Wat is de stand van zaken rondom het compensatiefonds waar zowel (inter)nationale vakbonden en voetbalorganisaties zoals de KNVB voor hebben gepleit? Hoeveel arbeiders zijn gecompenseerd? Wie houdt hier toezicht op?
Naast het reeds bestaande «Workers» Support and Insurance Fund» (2018) van Qatar voor arbeidsmigranten, is er geen additioneel compensatiefonds opgericht zoals destijds is bepleit door organisaties als Amnesty International.
Het is gebruikelijk dat minimaal een jaar na het WK tijdens een FIFA-congres de financiële afhandeling van een toernooi met de FIFA-leden wordt gedeeld. Deze financiële afhandeling omvat onder andere ook de legacy-fondsen. Legacy-fondsen worden gefinancierd met een percentage van de commerciële inkomsten van een WK. Gewoonlijk gaat een deel van deze legacy-fondsen als winst naar het gastland. Qatar heeft echter aangegeven hiervan af te willen zien en verklaart dat deze fondsen op alternatieve manieren ten goede ingezet mogen worden. Op welke manier dat zal gebeuren is nog niet bekend.
Deelt u de mening dat er veel beloften zijn gedaan, maar er weinig concreet gedaan lijkt te zijn aan de situatie van de arbeidsmigranten en hun families? Zo nee, wat is er concreet gedaan om de situatie van deze mensen te verbeteren?
De laatste rapporten van de ILO tonen aan dat de verschillende (onder vraag 9 beschreven) hervormingen in Qatar tot verbeteringen in de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten hebben geleid (d.d. okt 2022 en november 2023). Ondanks de geboekte resultaten zijn er nog stappen te zetten om de positie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren, zoals ook vermeld in het bericht van Amnesty International (d.d. 16 november 2023). Zo blijven er zorgen over de volledige implementatie en handhaving van de doorgevoerde hervormingen en zijn verschillende problemen die bestonden voor het WK nog steeds actueel. Volgens de ILO staat de komende tijd in het teken van implementatie en handhaving. De ILO benadrukt dan ook het belang van trainingen en capaciteitsopbouw op het vlak van registratie van ongevallen, hittestresswetgeving, geschillenbeslechting en sociale dialoog. Zowel het Qatarese Ministerie van Arbeid als de ILO geven in gesprekken aan dat Qatar gecommitteerd blijft aan de verdere implementatie van de hervormingsagenda. Nederland volgt de uitvoering van deze hervormingen nauwgezet en draagt hier ook aan bij, zoals uiteengezet onder vraag 9 en 11.
Als Qatar zo veel invloed heeft op het Nederlandse mensenrechtenbeleid door de handel in vloeibaar gas, wordt het dan geen tijd om deze afhankelijkheid af te bouwen in het kader van strategische autonomie?
Mensenrechten zijn en blijven een belangrijk fundament van het Nederlands buitenlandbeleid en daarbij ook een belangrijk onderdeel in de relatie tussen Nederland en Qatar. Het gas uit Qatar speelt nu en de komende jaren een belangrijke rol in het kader van de energiemix ten behoeve van het borgen van de leveringszekerheid. Het draagt bij aan een zo divers mogelijk portfolio waarmee afhankelijkheden zo veel mogelijk worden voorkomen. Het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden is onderdeel van de kabinetsinzet ter versterking van de Europese Open Strategische Autonomie. Zoals de Kamerbrief «Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden» (d.d. 12 mei 2023)9 beschrijft, ligt overheidsingrijpen enkel in de rede als een afhankelijkheid risicovol én strategisch is. Dit hangt onder meer af van het risico op leveringsonderbrekingen en de mate van strategisch belang van de afhankelijkheid voor het borgen van onze publieke belangen.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk en binnen de gestelde termijn aan de Kamer doen toekomen?
De beantwoording op de vragen is uw Kamer, gelet op de vereiste interdepartementale afstemming, zo spoedig mogelijk toegestuurd.
Het bericht ‘Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Onderkent u dat stijgende lasten zorgen voor een grote druk op musea, hoewel het publiek de weg naar de musea weer weet te vinden?
De stijgende kosten spelen alle Nederlanders en organisaties parten. Ook de musea voelen dit. Er zijn grote verschillen in de mate waarin instellingen deze lastenverzwaring op kunnen vangen. Voor de rijksgesubsidieerde instellingen geldt over het algemeen dat ze een gezond eigen vermogen hebben en dat de subsidies ieder jaar worden geïndexeerd.
Klopt het dat veel musea in financiële problemen komen, omdat ze tijdens de coronacrisis flink moesten interen op hun reserves en voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van subsidies?
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en de inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
De musea zijn inderdaad voor een belangrijk deel afhankelijk van subsidie. Door de sluiting tijdens corona en achterblijvende bezoekersaantallen zijn niet alleen de inkomsten uit kaartverkoop teruggelopen maar ook die uit horeca en verhuur. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt wel dat de eigen inkomsten weer aan het stijgen zijn. Van 30% van de totale omzet in 2021 is dit aandeel in 2022 toegenomen naar 43%.
Klopt het dat de overheidssubsidies voor musea van 2021 naar 2022 met slechts 1 procent zijn gestegen, terwijl de inflatie 10 procent was?
Voor de rijksgesubsidieerde instellingen was in 2022 de loonbijstelling 3,550%, de prijsbijstelling 4,088% en de bijstelling voor huisvesting 5,222%. Dit is conform de systematiek die rijksbreed wordt gehanteerd en wordt toegepast op het loon- en prijsgevoelige deel van de subsidie.
Verder heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor instellingen die worden bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), ter compensatie van hoge inflatie en energiekosten. Door deze extra correctie steeg de prijsbijstelling van 2022 naar 5,089% en de bijstelling voor huisvesting naar 8,232%.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de huidige financiële positie van rijksmusea, gesubsidieerde musea en particuliere musea en de ontwikkeling daarvan op langere termijn?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is opdrachtgever van de museumstatistiek die wordt uitgevraagd door het CBS en jaarlijks in december wordt gepubliceerd. Hierin zijn ook gegevens over de bedrijfsopbrengsten en -kosten opgenomen. Deze gegevens zijn te vinden op: https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/dossier-culturele-en-creatieve-sector
Deelt u de mening, dat musea zekerheid nodig hebben om investeringen te kunnen doen in tentoonstellingen, toegankelijkheid, duurzaamheid en onderhoud?
Ik deel de mening dat zekerheid zorgt voor een hogere kwaliteit van collectiebeheer. De rijksgesubsidieerde musea die onder mijn verantwoordelijkheid vallen kunnen daarom rekenen op een subsidiebedrag dat is vastgelegd in de Regeling beheer rijkscollecties. Dit bedrag wordt jaarlijks geindexeerd. Daarnaast kunnen deze instellingen, die zijn belast met een wettelijke taak, ook gebruik maken van schatkistbankieren voor het doen van investeringen aan het gebouw.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat musea kunnen blijven innoveren en kunnen blijven bijdragen aan verbinding in onze samenleving?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn voor iedereen en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en de samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor het ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten.
Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Het bericht 'Cursor op zwart' |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe reflecteert u op het bericht dat Han Konings, hoofdredacteur van het onafhankelijke TU Eindhoven-nieuwsblad Cursor, met onmiddellijke ingang uit zijn functie is ontheven?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Als Minister en stelselverantwoordelijke kan en wil ik niet ingaan op individuele arbeidsrechtelijke situaties bij hoger onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat er op een publieke democratische instelling als een universiteit op geen enkele manier mag worden gemarchandeerd met of twijfel mag bestaan over de journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid van universiteitsbladen of hogeschoolkranten?
Ik deel de mening dat de redactie van een universiteitsblad of hogeschoolkrant journalistiek onafhankelijk moet kunnen opereren.
Bent u bereid zich uit te spreken over het belang van onafhankelijk nieuwsgaring op en over universiteiten, omdat dit als belangrijk onderdeel van de academische vrijheid kan worden gezien? Wat vindt u van de constatering van ScienceGuide dat ook zij merken dat er de laatste jaren in toenemende mate druk is op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten?2
Onafhankelijke journalistiek en persvrijheid zijn een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Zeker binnen universiteiten waar academisch debat en kritisch denken bij uitstek hoog in het vaandel staan en gestimuleerd worden. Academische vrijheid is gekoppeld aan mensen in hun functie als docent en onderzoeker en is onderworpen aan de normen die gelden in de academische gemeenschap, zoals de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Voor academische vrijheid is vrijheid van meningsuiting en daarmee ook journalistieke vrijheid een vereiste. Zowel wetenschappers als journalisten moeten in vrijheid en onafhankelijkheid hun onderzoek kunnen doen.
Ik heb kennis genomen van de constatering van ScienceGuide en betreur het als er in toenemende mate druk wordt ervaren op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten. Nieuwsmedia moeten binnen de instellingen onafhankelijk kunnen opereren. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om invulling te geven aan het borgen van die onafhankelijkheid.
In hoeverre is die journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid op de Technische Universiteit Eindhoven volledig gegarandeerd? Op grond van welke feiten komt u tot deze beoordeling?
In deze zaak zijn drie partijen relevant: het College van Bestuur (CvB), de hoofdredacteur en de redactieraad. Het CvB van de TU/e is de formele uitgever van Cursor. De directeur van het Communicatie Expertise Centrum van de TU/e treedt namens het CvB op als operationeel uitgever. De TU/e heeft bij mij het volgende aangegeven als het gaat om de wijze waarop de journalistieke vrijheid bij Cursor is ingericht en geborgd.
De hoofdredacteur is verantwoordelijk voor de inhoud, productie en exploitatie van Cursor. De redactieraad waarborgt dat de hoofdredacteur in journalistieke zin onafhankelijk kan opereren en bevordert dat hoofdredacteur en redactie opereren conform de vastgelegde journalistieke werkwijze. Het CvB – als formele uitgever – benoemt de redactieraad, de operationele uitgever stelt, na advies van de redactieraad, de hoofdredacteur aan.
In het redactiestatuut van Cursor is opgenomen dat de uitgever de (hoofd)redactie nooit zal dwingen af te zien van publicatie van c.q. wijzigingen aan te brengen in een artikel. De uitgever kan de hoofdredacteur wel verzoeken van een publicatie af te zien c.q. deze te wijzigen. De hoofdredacteur beslist zelf hoe hij met zo'n verzoek omgaat. De redactieraad kan de hoofdredacteur gevraagd en ongevraagd adviseren.
Volgens de TU/e hebben in deze casus alle partijen conform hun bevoegdheid volgend uit het redactiestatuut gehandeld. De redactieraad heeft geadviseerd het interview met de nieuwe rector magnificus aan te passen omdat de redactieraad het niet in balans achtte. De rector heeft als geïnterviewde verzocht tot het doen van aanpassingen. De hoofdredacteur heeft ervoor gekozen het artikel niet te publiceren. Dit is in overeenstemming met het (openbare) statement van de redactie van Cursor waarin wordt aangegeven dat de hoofdredacteur heeft besloten het artikel niet te publiceren. In het statement staat dat dit het gevolg was van druk door het negatieve advies van de redactieraad en het verzoek vanuit het CvB. De redactie van Cursor heeft mij geïnformeerd dat volgens hen de rector in een mail aan de hoofdredacteur heeft aangegeven niet in te stemmen met publicatie. Dit is ervaren als een publicatieverbod mede omdat de rector zowel geïnterviewde als – in haar hoedanigheid van lid CvB – uitgever is.
Op grond van bovenstaande feiten constateer ik dat op papier, via het redactiestatuut, de journalistieke onafhankelijkheid van de redactie van Cursor voldoende geborgd is. Ik kan niet zeggen of de journalistieke onafhankelijkheid van Cursor in de praktijk ook volledig gegarandeerd is noch dat deze in het geding is. Er is sprake van door de redactie van Cursor ervaren druk om niet te publiceren, zodanig dat zij Cursor op zwart hebben gezet. Ik wil benadrukken dat journalistieke onafhankelijkheid van universiteitsbladen een groot goed is en dat ik het zeer onwenselijk vind dat een blad als Cursor op zwart is gegaan. Vanuit mijn rol vind ik het niet zuiver om uitspraken te doen over individuele gevallen zoals de situatie bij Cursor. Het is daarom goed dat, zoals het CvB van de TU/e mij geïnformeerd heeft, de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen.
Vindt u het wenselijk dat het College van Bestuur van de TU/e en de redactieraad een steeds groeiende druk uitoefent om bepaalde artikelen, die als onwenselijk worden gezien, niet te publiceren?
Ik vind dat er in universiteitsbladen plaats moet zijn voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Dit uiteraard mits de journalistieke kwaliteitsnormen, zoals hoor en wederhoor, gehanteerd zijn. Indien er in toenemende mate druk wordt uitgeoefend om bepaalde artikelen die als onwenselijk worden gezien niet te publiceren, dan vind ik dat een zorgelijk signaal. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangeef, vormen onafhankelijke journalistiek en persvrijheid een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Ik vind het aan het College van Bestuur, als uitgever van Cursor, de redactieraad en de redactie van Cursor om, te meer naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen, met elkaar het gesprek te voeren over het redactiestatuut, de inhoudelijke interpretatie en invulling in de praktijk daarvan vanuit het uitgangspunt dat journalistieke onafhankelijkheid te allen tijde geborgd moet zijn.
Bent u bereid om op korte termijn onderzoek te starten naar de aantijgingen over de inperking van de journalistieke vrijheid en daarbij ook te bezien in hoeverre er bij andere universitaire redacties en bij hogeschoolkranten vrijheid wordt ingeperkt? Zo nee, hoe wilt u de journalistieke vrijheid van deze bladen garanderen? Zo ja, wanneer kunt u daarmee beginnen?
Momenteel zie ik geen aanleiding voor een dergelijk breed onderzoek. Zoals in de media is gemeld is een redactielid van Cursor een klokkenluidersprocedure gestart. Het CvB van de TU/e heeft mij laten weten dat de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit naar aanleiding van die melding een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen. Dit is conform de interne procedures van de instelling. Ik vertrouw erop dat dit onderzoek zorgvuldig en onafhankelijk van het CvB wordt uitgevoerd.
In de relatie tussen CvB en redactie is journalistieke onafhankelijkheid altijd het uitgangspunt. Ik verwacht van alle instellingen dat de journalistieke onafhankelijkheid expliciet is vastgelegd, bijvoorbeeld in een redactiestatuut, en dat er plaats is voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om die journalistieke onafhankelijkheid te bewaken en hierover het gesprek te voeren binnen de instelling.
Bent u bereid om met het College van Bestuur van de TU/e in gesprek te gaan over de eisen die worden gesteld door de redactieleden van Cursor?
De redactie van Cursor is van mening dat er drie stappen nodig zijn om journalistieke vrijheid te garanderen. Een nieuwe, onafhankelijke redactieraad, een stem van de redactie in het aanstellen van een nieuwe hoofdredacteur en het herzien van het redactiestatuut om de onafhankelijkheid van Cursor beter te borgen. Ik ben door de redactie van Cursor en door het CvB van de TU/e geïnformeerd dat zij over deze stappen in gesprek zijn. Ik vind het aan de redactie en CvB om het gesprek hierover onderling te voeren.
De Nederlandse vlag |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat de Nederlandse vlag (en in het verlengde hiervan de provincievlag en de gemeentevlag) de meest inclusieve vlag van het land is? Zo nee, waarom niet? Kunt u deze vraag inhoudelijk beantwoorden en niet op procedurele wijze?1
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over welke vlag de meest inclusieve vlag van het land is.
Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, waarom is het dan nog nodig om speciale vlaggen te laten wapperen die volgens u de inclusiviteit benadrukken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wekt dat niet de indruk dat de Nederlandse vlag zelf niet inclusief genoeg is?
Zie het antwoord op vraag 1.
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, wat is volgens u in dat geval eigenlijk de betekenis van de Nederlandse vlag?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op vraag 3 antwoordt u onder meer dat er geen vlaginstructies en geen algemene wettelijke regels zijn voor het vlaggen met andere dan de Nederlandse (provincie of gemeente) vlag; betekent dit dat men op publieke gebouwen willekeurig elke vlag kan laten wapperen?
De vlaginstructie heeft alleen betrekking op het uitsteken van de Nederlandse vlag. Voor andere vlaggen geldt de vlaginstructie niet. Er zijn geen algemene wettelijke regels voor het vlaggen met andere vlaggen. Dit is de verantwoordelijkheid van de eerstverantwoordelijke Minister ten aanzien van overheidsinstellingen, respectievelijk de verantwoordelijkheid van de provinciebesturen en de gemeentebesturen.
Zou het bijvoorbeeld toegestaan zijn om een communistische vlag op een stadhuis of ministerie te laten wapperen? Zou men een PvdA-vlag mogen hijsen? Een VVD-vlag wellicht? Of misschien een FVD-vlag? Een vlag van een religieuze beweging of een kerkgenootschap? Een vlag van een sportvereniging?
Zie het antwoord op vraag 5.
U hebt geen antwoord gegeven op de vraag of overheidsinstellingen ideologisch neutraal behoren te zijn; betekent dit dat u vindt dat men partijvlaggen van publieke gebouwen kan laten wapperen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kan elke identiteit in het land zijn eigen vlag hijsen op een publiek gebouw of zijn er uitzonderingen?
Zie het antwoord op vraag 5.
U stelt dat overheidsinstellingen «dit wezenlijke uitgangspunt», namelijk dat de overheid er voor iedereen is, bij hun handelen dienen te «respecteren»; erkent u dat de overheid er rekening mee moet houden geen openlijk partijdige vlaggen op overheids- en andere publieke gebouwen te hijsen omdat daarmee dit wezenlijke principe wordt aangetast?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zo nee, waarom erkent u dit niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
U hebt vraag 5 niet beantwoord; betekent dit dat u niet erkent dat pride en SDG-vlaggen voor een groeiend aantal Nederlanders staan voor een zeer controversiële, internationale woke-ideologie en (vooral in het geval van de SDG-vlaggen) voor de ideologie van de Verenigde Naties en het World Economic Forum (zie de overeenkomst betreffende de versnelde implementatie van de SDG-doelen tussen het WEF en de VN van juni 2019)?
Het is niet aan mij op te speculeren over ideologische associaties die mensen kunnen hebben met vlaggen.
Heeft u onderzoek laten doen naar de mate van acceptatie van deze ideologie en deze vlaggen onder de bevolking? Zo nee waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomst van dat onderzoek met de Kamer delen?
Nee, ik zie hier ook geen aanleiding toe.
Bent u zich ervan bewust dat het kabinet met het toestaan van het wapperen van partijvlaggen als de pridevlag en de SDG-vlag een groot deel van de Nederlanders juist uitsluit (vermoedelijk gaat het om miljoenen mensen uit alle lagen van de bevolking, met allerlei etnische en religieuze achtergronden, die deze ideologieën afwijzen) en het laten wapperen van deze vlaggen dus het tegendeel is van inclusief? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat voor gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen. Het is niet aan mij op te speculeren over ideologische associaties die mensen kunnen hebben met vlaggen.
Vindt u deze specifieke uitsluiting een probleem? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Vindt u het wellicht acceptabel mensen met bepaalde andere opvattingen die afwijken van de heersende ideologie buiten te sluiten? Zo ja, waarom vindt u dat acceptabel?
Zie het antwoord op vraag 13.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden aangezien een «integrale beantwoording» niet gewenst wordt? Zo nee, waarom kunt u de vragen niet afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen binnen drie weken te beantwoorden
De toenemende online lhbti+-haat |
|
Lisa Westerveld (GL), Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tijd voor geweld tegen deze lui» over de toenemende online lhbti+-haat?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek dat op alle digitale platformen de vijandigheid richting lhbti+-groepen groeit en dat met name homo- en transfobie online razendsnel zijn toegenomen? Deelt u de mening dat een stijging van anti-transgeluid van 67 procent onacceptabel is?
Ik vind de bevindingen van dit onderzoek verontrustend. Ook in de online omgeving is geen plaats voor homo- en transfobie en andere haatzaaiende discriminatoire uitingen. Iedereen, dus ook de gehele lesbische, homoseksuele, bi+, transgender, intersekse en queer (lhbtiq+) gemeenschap, moet zichtbaar zichzelf kunnen zijn zonder (online) dreiging van wie dan ook. Iedere vorm van discriminatie is volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Het gevoel van onveiligheid dat hiermee gemoeid gaat veroorzaakt veel leed en dat is onacceptabel. Deze ontwikkelingen staan haaks op het Nederlands antidiscriminatie- en emancipatiebeleid waar Nederland voor staat.
Welke aantoonbaar succesvolle maatregelen zijn er beschikbaar om homo- en transfobie online en in de publieke ruimte te lijf te gaan? Wordt hier volop gebruik van gemaakt in Nederland en is dit succesvol geweest? Zijn deze maatregelen preventief of repressief?
Het kabinet vindt het belangrijk om discriminatie, waaronder homo- en transfobie, online en in de publieke ruimte tegen te gaan. Het kabinet voert een actief antidiscriminatie en emancipatiebeleid. In de Emancipatienota 2022–2025 heeft het kabinet een overzicht gegeven van de maatregelen die het kabinet neemt om de emancipatie van lhbtiq+ personen te stimuleren.2 Het Ministerie van OCW zet zich onder andere in op het verbeteren van welzijn, sociale acceptatie en sociale veiligheid van lhbtiq+ personen door samen te werken met gemeenten in
Nederland, de Regenboogsteden en met Regenboogprovincies. Op het punt van veiligheid zet dit kabinet in op discriminatierechercheurs, versterken van het politienetwerk «Roze in Blauw», aanpassingen in het curriculum van politieopleidingen en hogere straffen bij discriminerend geweld. Ook is op 28 september 2023 de aftrap geweest van «Ons voetbal is van iedereen» (OVIVI) 2.0. Dit is een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van VWS, SZW, JenV en de KNVB, dat inzet op een effectieve aanpak van discriminatie en racisme in het voetbal waarbij racisme en discriminatie (zoals homofobe uitingen, gedragingen of spreekkoren) op en rond de voetbalvelden niet wordt getolereerd.
Het kabinet evalueert momenteel de maatregelen uit het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022. Deze maatregelen richtten zich met name op de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en het bevorderen van het gevoel van fysieke veiligheid bij de doelgroep. Daarnaast wordt in het voorjaar van 2024 een onderzoek opgeleverd dat inzicht zal geven in daders van geweld tegen lhbti personen. De uitkomsten van bovengenoemde trajecten zullen een belangrijke basis vormen voor het bepalen van de vervolginzet. De veiligheid van lhbtiq+ personen blijft onverminderd een aandachtspunt.
Daarnaast heeft het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) in 2022 onderzoek gepubliceerd over de Nederlandse aanpak van online discriminatie door verschillende stakeholders, waaronder de overheid.3 In het rapport worden verbeterkansen van deze aanpak, alsmede effectieve preventieve en repressieve maatregelen geïdentificeerd. Zo deed KIS de aanbeveling om voor meer bekendheid van het centrale meldpunt voor online discriminatie te zorgen: het Meld. Online Discriminatie (voorheen: Meldpunt internetdiscriminatie (MiND)).
Bij het Meld. Online Discriminatie kunnen slachtoffers van online strafbare discriminatoire content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door het meldpunt naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Het Meld. Online Discriminatie heeft in 2023 concrete stappen gezet om de naamsbekendheid en vindbaarheid van het meldpunt te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de naamswijziging van het meldpunt.
Ook benoemt KIS het gebruik maken van kunstmatige intelligentie als een kans voor verbeterde moderatie. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is in het kader hiervan in 2023 een pilot gestart om te onderzoeken welke uitdagingen kleine en middelgrote sociale mediaplatformen ervaren in het modereren van hun content. Binnen deze pilot wordt bekeken of, en onder welke voorwaarden, kunstmatige intelligentie hier ondersteunend in kan zijn.
Ten slotte is de strafrechtelijke aanpak van discriminatie van belang. In de Aanwijzing discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) is vastgelegd dat dit discriminatieaspect als strafverzwarende omstandigheid in de eis van de Officier van Justitie dient te worden betrokken. Concreet betekent dit dat bij een ingrijpend strafbaar feit met een discriminatieaspect staat voorgeschreven dat de verdachte moet worden gedagvaard en dat het uitgangspunt bij de strafeis een strafverzwaring van 100% is ten opzichte van het uitgangspunt in de richtlijn van het betreffende commune delict.
Hoe groot is de verantwoordelijkheid van de platformen om tegen online lhbti+-haat op te treden? Vertrouwt u deze taken aan de platformen toe? Waarom wel of waarom niet? Welk toezicht wordt gehouden op de acties van platformen om de vrijheid en veiligheid van lhbti+»ers online te beschermen?
De internetsector speelt een belangrijke rol in het veilig houden van de online omgeving en in het bestrijden van de verspreiding van content die de veiligheid van burgers en instituties ondermijnt. Omwille van dit belang zet het kabinet in op een goede samenwerking met de internetsector. We treden in dialoog met verschillende departementen, OM, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector. Bijvoorbeeld via de «publiek-private samenwerking online content moderatie» (Procom).
Bovendien zijn er de afgelopen jaren allerlei nieuwe verplichtingen gekomen voor tussenhandeldiensten, waaronder online platformen, om de uitwassen van hun diensten aan te pakken. Het betreft onder meer de Digital Services Act (DSA). De Digital Services Act bevat zowel regels voor illegale content als een kader voor de omgang met zeer schadelijke content. Lhbtiq+-haat kan in potentie beide vormen aannemen. Wanneer er sprake is van illegale content dan worden online platforms bijvoorbeeld verplicht om gebruikers in staat te stellen om daar een melding van te doen. De DSA stelt een aantal eisen voor de zorgvuldige behandeling van die meldingen. Belangrijk in dit kader is dat een melding ertoe kan leiden dat het online platform kennis heeft van die inhoud. Zodra die kennis er is, moet het platform prompt handelen om de illegale inhoud te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. Doet een online platform dat niet, dan kan dit resulteren in aansprakelijkheid. De DSA schrijft bovendien voor dat gebruikers de mogelijkheid moeten hebben om een klacht in te dienen over de afhandeling van hun melding. Verder moeten online platformen beleid hebben voor de omgang met gebruikers die frequent kennelijk illegale inhoud verstrekken.
Vanaf 17 februari 2024 geldt de DSA voor alle tussenhandeldiensten. Sinds 25 augustus jl. is de DSA reeds van toepassing op zogenaamde zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines. Deze partijen moeten aan extra strenge zorgvuldigheidsverplichtingen voldoen, waaronder de verplichting om de zogenaamde systeemrisico's die voortvloeien uit hun diensten of algoritmes, te beoordelen en te beperken. Systeemrisco’s omvatten onder meer de verspreiding van illegale inhoud, zoals illegale haatzaaiende uitlatingen of content die werkelijke of voorzienbare negatieve effecten heeft op grondrechten, verkiezingsprocessen, de volksgezondheid, minderjarigen en gendergerelateerd geweld. Het is voorstelbaar dat er vormen van lhbtiq+-haat zijn die dusdanig ernstige vormen aannemen dat ze een systeemrisico vormen, en online platformen dus maatregelen moeten treffen om daar iets tegen te doen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 6.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf weggelegd om dit tegen te gaan? Heeft u voldoende grip op online platformen om hierin op te treden?
Het toezicht over de DSA is verdeeld over de Europese Commissie en nationale toezichthouders. Het toezicht op de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines ligt voor wat betreft de bestrijding van systeemrisico’s bij de Europese Commissie. Voor het overige geldt dat de toezichthouder uit de lidstaat van vestiging bevoegd is.
De invoering van de DSA is een mooie stap, maar niet alomvattend. Voor een effectieve aanpak van online discriminatie, is inzet van veel partijen in onze samenleving nodig. Het kabinet en maatschappelijke partijen hebben in de afgelopen jaren een aantal belangrijke stappen gezet om het complexe probleem van ongewenst online gedrag beter in kaart te brengen en aan te pakken. De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Justitie en Veiligheid (JenV), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Langdurige Zorg en Sport hebben de Tweede Kamer op 22 februari een Kamerbrief4 gestuurd over online discriminatie, racisme en hate speech. In de brief is een inventarisatie gemaakt van lopend beleid en wordt benadrukt dat het kabinet de komende jaren inzet op een meer geïntegreerde, samenhangende en gestructureerde aanpak. Deze aanpak zal vorm krijgen aan de hand van de pijlers ondersteuning van slachtoffers, handhaving en wet- en regelgeving, preventie en bewustwording, betere registratie en onderzoek, zoals ook wordt opgeroepen in de aanbeveling van de Raad van Europa. Deze pijlers worden op dit moment uitgewerkt tot concrete acties door een interdepartementale werkgroep. Deze uitwerking vindt onder andere plaats door sessies met het veld over deze thematiek. Zo vinden er dit najaar bijvoorbeeld twee sessies plaats over de ondersteuningsbehoefte van slachtoffers van online discriminatie.
Tot slot is het kabinet bezig met het opstellen van een Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierover wordt uw Kamer binnenkort op nadere wijze geïnformeerd. Deze aanpak zal zich richten op de dialoog met de internetsector, wet en -regelgeving, de lokale aanpak en de internationale inzet.5 Tevens heeft de Minister van Justitie en Veiligheid recentelijk het WODC-onderzoek «rechts-extremisme op sociale mediaplatforms? Ontwikkelingspaden & handelingsperspectieven» verzonden.6 In dit waardevolle onderzoek worden handelingsperspectieven ten aanzien van de internetsector weergegeven. De aanbevelingen van dit onderzoek worden nader bestudeerd en gebruikt bij de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content.
Welke voorschriften uit de Digital Services Act (DSA) en Digital Markets Act (DMA) voorzien in het bestrijden van online lhbti+-haat en het zonder uitleg verwijderen van lhbti+-content? Zijn deze voorschriften toereikend? Zo niet, op welk vlak moeten deze richtlijnen nog worden aangescherpt om de aanpak te verbeteren?
De DMA bevat geen specifieke regels betreffende lhtbi+-haat. Wel bevat de DSA een aantal regels die in dit kader van betekenis kunnen zijn. Deze zijn reeds gedeeltelijk beschreven in het antwoord op vraag 4.
Voor het zonder uitleg verwijderen van lhbtiq+-content is verder artikel 17 van de DSA relevant. Dit artikel schrijft voor dat online platformen bij het verwijderen van content een duidelijke en specifieke motivering moeten geven wanneer zij besluiten om informatie te verwijderen. Gebruikers moeten op grond van artikel 20 bovendien een klacht kunnen indienen over deze en andere moderatiebesluiten van online platforms. Wanneer lhbtiq+-haat de vorm van bijvoorbeeld strafbare haatzaaiing aanneemt, dan kan er op grond van artikel 16 melding van worden gemaakt bij het betreffende online platform. Die moet zo’n melding op tijdige, zorgvuldige, niet-willekeurige en objectieve wijze verwerken.
Relevant zijn mogelijk ook artikel 34 en 35 van de DSA, die uitsluitend gelden voor zogenaamde zeer grote online platformen- en zoekmachines. Deze partijen hebben maandelijks meer dan 45 miljoen actieve gebruikers in de Unie en moeten als zodanig zijn aangewezen door de Europese Commissie. Op grond van deze bepalingen moeten dergelijke partijen de zogenaamde systeemrisico’s die voortvloeien uit het ontwerp of uit de werking van hun dienst identificeren en beperken. Eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op de uitoefening van grondrechten, zoals het grondrecht op non-discriminatie, of gendergeralateerd geweld kunnen een dergelijk systeemrisico vormen. Toezicht hierop ligt bij de Europese Commissie.
Zoals gezegd geldt de DSA sinds 25 augustus jl. voor de zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines. Voor het overige wordt de DSA met ingang van 17 februari 2024 van toepassing. Het is dus nog te vroeg om uitspraken te doen over de vraag of deze voorschriften al dan niet toereikend zijn.
De DMA bevat regels over kernplatformdiensten die poortwachters verlenen of aanbieden aan zakelijke gebruikers en gaat dus niet over de wijze waarop online platformen omgaan met de inhoud van gebruikers.
Bent u het ermee eens dat, zolang het verdienmodel van online platformen gebaat is bij de aanzuigende werking van ophef, er voor deze bedrijven een perverse prikkel is om online haat ongecontroleerd te laten gaan of dit zelfs breder te delen? Is het inperken van dit verdienmodel daarmee ook een integraal deel van het Nederlandse emancipatiebeleid?
Het verdienmodel van online platformen is voor een belangrijk deel gebaseerd op de algoritmen die in de programmatuur gebruikt worden. Het is niet simpel om een algemeen oordeel te vellen over aanbevelingsalgoritmes. Voor veel mensen bieden deze algoritmes ook plezier en meerwaarde. Het internet is ook een plek om een gemeenschap en waardevolle informatie te vinden. Tegelijkertijd kunnen we onze ogen niet sluiten voor de negatieve effecten. Er kan inderdaad een prikkel zijn om content die veel reacties krijgt, breder te verspreiden.
In elk geval wordt in de DSA geregeld dat zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines gebruikers de mogelijkheid moeten bieden om het aanbevelingsalgoritme uit te zetten (zie artikel 38 van de DSA). Zie ook antwoord 6 over de zogenaamde systeemrisico’s.
Binnenkort wordt aan de Tweede Kamer een algemene verkenning naar AI en lhbtiq+-emancipatie verzonden. Momenteel wordt gekeken hoe de uitkomsten hiervan in het emancipatiebeleid kunnen worden meegenomen. (Online) veiligheid is een van de maatschappelijke deelgebieden waar de verkenning naar kijkt.
Vindt u het, met oog op de groeiende onveiligheid voor lhbti+»ers online, essentieel om hun privacy en onherleidbaarheid zo goed mogelijk te borgen? Hoe weegt dit op tegen de anonimiteit van mensen die online haat en bedreigingen rondsturen?
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen zich veilig voelt op het internet. Op dit moment is onze inzet en het beleid er vooral op gericht om het internet een veiligere plek te maken voor gemarginaliseerde groepen, waaronder de lhbtiq+-gemeenschap.
De Minister van BZK laat op dit moment een literatuurstudie uitvoeren naar welke aspecten van sociale media bijdragen aan de risico’s voor onze democratie. De rol van anonimiteit wordt daarin expliciet meegenomen. De Minister van BZK komt hiermee tegemoet aan een motie van het lid Gündogan. Begin 2024 wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van deze literatuurstudie.
Daarnaast coördineert de Staatssecretaris van BZK in samenwerking met het Platform voor de Informatiesamenleving (ECP) ook ethische begeleidingssessies met betrekking tot technologische hulpmiddelen die een rol spelen in de spanning tussen anonimiteit en zichtbaarheid op het internet. Gedurende deze sessies vindt er een dialoog plaats tussen wetenschappers, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en burgers, waarbij het ethische vraagstuk met betrekking tot het gebruik van technologie of technieken die anonimiteit of pseudonimiteit waarborgen en de effecten ervan op online discriminatie en haatzaaien wordt besproken.
Wat is uw appreciatie van de bevinding dat lhbti+-content en in het bijzonder content van transpersonen vaker wordt verwijderd op social media platforms? Wat is uw appreciatie van de bevinding dat het internet dankzij systemen met ingebouwde vooroordelen steeds conservatiever en daarmee onveiliger voor minderheden wordt? Ziet u mogelijkheden hier maatregelen tegen te treffen, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het uiteraard belangrijk dat alle personen zich kunnen uiten op het internet, waaronder ook transgender personen. Uit het artikel van de Groene Amsterdammer waar de leden Westerveld en Bouchallikh naar verwijzen, blijkt niet hoe breed het probleem van het verwijderen van content van transgender personen speelt. Als dit fenomeen inderdaad wijdverspreid en systematisch is, is dat uiteraard een onwenselijke ontwikkeling.
In Europees verband spreekt het kabinet over dergelijke ontwikkelingen en de uitwisseling van best practices om (online) discriminatie tegen te gaan, zoals met de EU High Level Group on combating hate speech and hate crime. Verder verwijzen we naar het antwoord op vraag 5 over onze inzet op de aanpak van online discriminatie, racisme en hate speech en vraag 6 ten aanzien van het verwijderen van lhbtiq+-content.
Wat is de inzet van het kabinet om online haat tegen lhbti+-personen te voorkomen en te verminderen en op welke manier wordt gemeten wat het effect van dit beleid is?
De overheid is er in Nederland voor iedereen en streeft naar een inclusieve samenleving met gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen, ongeacht genderidentiteit, seksuele oriëntatie, ideologie, kleur, religie, beperking etc. Met de blik op de toekomst gericht is het essentieel om de voedingsbodem voor lhbtiq+-haat weg te nemen. We verwijzen naar het antwoord op vraag 5 voor onze inzet op de aanpak van brede online discriminatie, racisme en hate speech.
Een overzicht van alle maatregelen gericht op de emancipatie van lhbtiq+ personen is opgenomen in de bijlage bij de Emancipatienota 2022–2025.7 Algemene maatregelen gericht op het vergroten van de acceptatie en het verkleinen van vooroordelen dragen (op termijn) ook bij aan een veiligere online omgeving voor lhbtiq+ personen.
Verder zet het kabinet zich ook in op preventief beleid om de online wereld veiliger te maken, ook voor lhbtiq+ personen. OCW stimuleert, vanuit de mediabegroting, de activiteiten van het Netwerk Mediawijsheid. Een kern van de activiteiten in het nieuwe meerjarenplan van 2024–2029 is de maatschappelijke opgave «samen sociaal online», om het online klimaat te verbeteren. Bij slachtoffers van bijvoorbeeld homo- of transfobie leidt het asociale klimaat tot een onveilig gevoel, maar ook bij omstanders. «Samen Sociaal Online» is het jaarthema van de Week van de Mediawijsheid, dit jaar van 10 tot en met 17 november.8 In de Week is het initiatief #hierniet gelanceerd, waarmee mensen en organisaties worden aangemoedigd om asociaal gedrag te normeren. De website bevat tips en handvatten om te gaan met asociaal gedrag online en kan ook worden doorgestuurd naar de «aanstichters» van dit gedrag.
Daarnaast vergoten we de bekendheid van het Meld. Online Discriminatie (voormalig Meldpunt Internetdiscriminatie/MiND), zodat mensen sneller melding zullen maken van online discriminatievormen. BZK is op dit moment bezig met een stelselherziening van de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s). Deze voorzieningen bieden op een laagdrempelige manier bijstand aan burgers met discriminatie-ervaringen. In het huidige stelsel zijn deze adv’s op gemeentelijk niveau georganiseerd. Het nieuwe stelsel zal zorgen voor één centrale organisatie. Bezien zal worden of en hoe er in het nieuwe stelsel ook meer aandacht kan worden gegeven aan het tegengaan van online discriminatie.
Verder subsidieert JenV een project dat zich richt op het bewustmaken van jongeren op de negatieve effecten van hate speech, ze het te leren herkennen en hen handelingsperspectieven mee te geven in de praktijk. Ook wordt ingezet op onderzoek. In mei jl. is in de Monitor Online Veiligheid en Criminaliteit over het jaar 2022 door het CBS gepubliceerd. Uit deze monitor blijkt dat 2 procent van de Nederlanders zich online gediscrimineerd heeft gevoeld. Ongeveer een kwart daarvan noemde seksuele gerichtheid als discriminatiegrond. Voor de discriminatiegrond genderexpressie/genderidentiteit is dat percentage ongeveer 10 procent. Het kabinet houdt de ontwikkelingen in deze cijfers nauwlettend in de gaten.
Deelt u de zorgen dat deze online vijandigheid overslaat in meer agressie en intolerantie in de maatschappij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zet u om dit te voorkomen? Welke bronnen bevestigen de link tussen online haat en toenemende onveiligheid in het openbaar?
Deze zorgen delen deel ik zeker. De doorwerking van online gebeurtenissen op de offline leefwereld dient niet te worden onderschat. Uit onderzoek is bijvoorbeeld bekend dat acties online verstrekkende gevolgen heeft in de fysieke wereld (Online Ontspoord, Rathenau).
Uit bovengenoemde monitor Online Veiligheid van het CBS blijkt dat ruim een derde van de personen die online discriminatie ervoeren in 2022 problemen hebben of hebben gehad als gevolg van het voorval. Als het gaat om emotionele of psychische gevolgen gaf meer dan de helft van degenen die online discriminatie ervoeren aan dat ze daardoor minder vertrouwen in mensen hebben. Iets meer dan 30 procent voelt/voelde zich minder veilig.
Zoals in het antwoord op vraag 5 reeds genoemd wordt op dit moment de interdepartementale aanpak van online discriminatie geïntensiveerd.
Ziet u ook hoe sociale media door publieke figuren gebruikt worden om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+-personen? Bent u het er ook mee eens dat deze vorm van online aanzetten tot intimidatie aangepakt moet worden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre publieke figuren sociale media gebruiken om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+ personen is mij niet bekend. Maar ik ben het met u eens dat online intimidatie verwerpelijk is en bestreden moet worden. Daartoe bestaan verschillende – ook door het Europese recht gecreëerde – mogelijkheden, waarop ik in de antwoorden op de vragen 3, 5, 6 en 10 ben ingegaan.
De illegale undercover onderzoeken bij moskeeën |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Marieke Koekkoek (D66), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Stephan van Baarle (DENK), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie van Sociale Zaken deed ook geheim onderzoek naar moskeeën»?1
Ja.
Waarom negeert u het advies van de Landsadvocaat om de burgers over wie illegaal informatie is verzameld persoonlijk daarover te informeren? Hoe verhoudt zich dit tot de erkenning die u in uw brief geeft dat de undercover onderzoeken «onbedoeld [hebben] bijgedragen aan stigmatisering van grote groepen moslims die hier niets mee te maken hebben»?2
Recent heb ik u geïnformeerd over het traject gericht op het herstel van het vertrouwen van de islamitische gemeenschappen in de overheid. Ook voor mij vormde dit traject aanleiding om stil te staan bij de rol van het Ministerie van SZW richting de moslimgemeenschappen de afgelopen jaren.
Gemeenten en gemeenschappen werden door mijn ministerie geadviseerd om verbinding te leggen met elkaar zodat in tijden van zorg er snel geschakeld kon worden. SZW heeft in dit verband toen beelden opgehaald over personen en organisaties om het sociaal-maatschappelijk perspectief, interdepartementaal, in te brengen op veiligheidsonderwerpen. Ook is er een aantal onderzoeken uitgevoerd. In dit kader heeft SZW persoonsgegevens verwerkt. Hier had en heeft SZW echter geen juridische grondslag voor. Dit had niet mogen gebeuren.
Naar aanleiding van de recente artikelen in de NRC is contact geweest tussen mijn departement en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). In dit gesprek zijn de afwegingen aan bod gekomen die ten grondslag lagen aan het proces zoals geschetst in de brief «Herstel vertrouwen tussen de overheid en de moslimgemeenschappen».4
Mijn medewerkers hebben de afgelopen anderhalf jaar ingezet op de ontwikkeling van een werkwijze waarbij het uitgangspunt was het proactief benaderen van mensen van wie onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt. Zij hebben de inschatting gemaakt dat het daarbij niet mogelijk is om voor het merendeel van de betrokkenen betrouwbare contactgegevens te achterhalen.
De Landsadvocaat benadrukt in zijn advies dat zekerheid dient te bestaan over de contactgegevens van de te informeren personen, opdat voorkomen wordt dat correspondentie naar verkeerde adressen wordt gezonden. Omdat het risico bestond dat de informatie bij de verkeerde adressen terecht zou kunnen komen en het bovendien een nieuwe verwerking van persoonsgegevens is om (online) achter contactgegevens te komen, is besloten om deze personen niet persoonlijk te informeren. Van daaruit is besloten om één lijn te trekken richting alle betrokkenen.
Naar aanleiding van gesprekken met de AP is bovenstaande werkwijze heroverwogen. De AP staat op het standpunt dat SZW zich maximaal moet inspannen om van wie geen betrouwbare contactgegevens beschikbaar zijn, gegevens te achterhalen opdat mensen geïnformeerd worden. Mijn ministerie zal daarom die mensen actief informeren, van wie betrouwbare contactgegevens voor handen zijn. Dit betekent dat wij zelf moeten beschikken over de betreffende contactgegevens of contactgegevens moeten kunnen vinden zonder tussenkomst van anderen. We zullen geen buitenstaanders vragen om ons contactgegevens te verstrekken. Er blijft een groep over die wij niet kunnen bereiken omdat we geen betrouwbare contactgegevens hebben of kunnen verkrijgen. Mensen die vermoeden voor te komen in onze administratie kunnen bij het ministerie hiernaar informeren, zoals beschreven in de brief5.
Bent u bereid, nu ook de Autoriteit Persoonsgegevens daarop aandringt3, toch het advies op te volgen en iedereen over wie illegaal informatie is verzameld daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich tevens de bijdragen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en verschillende gemeenten aan deze illegale onderzoeken4, de onterechte signalering van Nederlandse moslims in het buitenland5 en de discriminatie van moslims door financiële instellingen?6 Ziet u ook dat hier sprake lijkt van een patroon van wantrouwen waar onschuldige Nederlandse moslims de dupe zijn geworden?
Het kabinet heeft eerder vragen beantwoord en brieven gestuurd over de voorbeelden die u aanhaalt. Tevens hebben verschillende gemeenten, al dan niet via hun gemeenteraden, gereageerd op de eerder verschenen krantenartikelen over de (onrechtmatige) onderzoeken die hebben plaatsgevonden in moskeeën. Zoals ik in mijn brief aangeef herken ik de signalen dat er bij een deel van de Nederlandse moslims een gevoel heerst dat de overheid slechts oog heeft voor problemen (vaak gerelateerd aan veiligheidsvraagstukken) binnen hun gemeenschappen, en niet voor positieve ontwikkelingen. Het rapport van Perron14 beschrijft dat veel ambtenaren worstelden met onvoldoende kennis over verschillende moslimgemeenschappen en daardoor deze groepen teveel benaderden vanuit een veiligheidsperspectief. Daarnaast wordt problematiek die in de kern enkelen of specifieke groepen aan gaat, het probleem gemaakt van een hele gemeenschap. Dit moet anders: ik investeer in een structurele dialoog tussen overheid en de verschillende gemeenschappen in Nederland op basis van wederzijds vertrouwen.9
Deelt u de duiding van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat hier sprake is van een «patroon van achterdochtig overheidshandelen richting moslims»?
Moslimdiscriminatie is een hardnekkig probleem. Helaas is gebleken dat moslimdiscriminatie ook binnen de (Rijks-)overheid voor komt. Het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme richt zich op het versterken van de aanpak tegen discriminatie en racisme.10 De Staatscommissie tegen discriminatie en racisme heeft als onderdeel van haar opdracht, ook discriminatie en racisme door de overheid te bezien.11
Wanneer komt het aangekondigde bredere onderzoek naar moslimdiscriminatie? Kunt u er zorg voor dragen dat daarbij expliciet aandacht is voor moslimdiscriminatie vanuit overheidsinstanties?
Ik ben op dit moment bezig met de Europese aanbesteding van het aangekondigde nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie. Dit onderzoek richt zich op waar en hoe moslims discriminatie ervaren en welke aanvullende effectieve maatregelen mogelijk zijn. Voor de aanbesteding heb ik als eerste richtlijn een aantal domeinen meegegeven als arbeidsmarkt, zorg, wonen en financiële dienstverlening. Binnen die domeinen kan de rol van verschillende partijen worden meegenomen, waaronder ook die van de overheid. De daadwerkelijke inhoud van het onderzoek moet nog vorm krijgen. Het onderzoek zal 1 december 2023 starten. Ik verwacht de resultaten eind 2024.
Als vermeld onder 5. heeft de Staatscommissie Discriminatie en Racisme uitdrukkelijk aandacht voor discriminatie door de overheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat «Inburgering en integratie» op 27 september 2023?
Ja.
De eenmalige specifieke uitkeringen lokale bibliotheekvoorzieningen 2023 – 2024 (SPUK Bieb) |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor de eerste ronde van de SPUK Bieb? Hoeveel van de aanvragen zijn ook daadwerkelijk toegekend?
In de eerste ronde zijn er 210 aanvragen gedaan door 148 gemeenten. Hiervan zijn er 79 daadwerkelijk toegekend aan 53 gemeenten.
Kunt u uitsplitsen hoe de € 17,6 miljoen is verdeeld tussen de verschillende aanvragen? Is het beschikbare budget overvraagd? Zo ja, kunt u de rangschikking publiceren op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden?
Van de € 17,6 miljoen is in totaal € 17,492 miljoen beschikt. Het volledige budget is niet opgemaakt, doordat de eerstvolgende aanvraag die in aanmerking kwam de limiet van € 17,6 miljoen oversteeg. Van de € 17,492 miljoen die is beschikt gaat € 5,563 miljoen naar het openen van een nieuwe vestiging, € 4,892 miljoen naar doorontwikkeling van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging en € 7,036 miljoen naar het verruimen van de openingstijden van bibliotheekvoorzieningen. U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» vinden aan welke gemeenten welk bedrag is toegekend en voor welke activiteit. Ook kunt in «Bijlage 2 – Samenvattend overzicht» een samenvattend overzicht vinden van deze gegevens.
Het budget is met € 21,690 miljoen overvraagd.
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» de rangschikking vinden op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden. In kolom D van deze bijlage staan de scores die per gemeente zijn toegekend. Ook kunt u in «Bijlage 3 – Overzicht puntenaantallen» zien welke gemeente hoeveel punten heeft gekregen per kenmerk. Hier staan de gemeenten die nog geen voorziening hebben in de zin van de WSOB niet bij, aangezien deze automatisch het maximaal punten hebben gekregen. Dat betreft Zaanstad en Rozendaal.
Kunt u per aanvraag aangeven voor welke activiteit deze is bedoeld, te weten: 1) het oprichten van een nieuwe bibliotheekvoorziening, 2) het doorontwikkelen van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging, 3) verruiming van de bemande openingstijden van een bibliotheekvestiging met minimaal 10 uren per week of 4) de verruiming van bemande sta-uren van de bibliobus met minimaal 10 uren per week in gemeenten waar geen andere bibliotheekvoorzieningen zijn?
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» per gemeente in kolom F vinden voor welke activiteit de gemeente een aanvraag heeft ingediend.
Is het beeld dat er op dit moment twaalf gemeenten zijn zonder volwaardige bibliotheekvoorziening gewijzigd sinds de beantwoording van de Staatssecretaris op 4 april 2023?1 Kunt u aangeven welke van de twaalf gemeenten waar nog geen sprake is van een volwaardige bibliotheekvoorziening een aanvraag hebben gedaan voor de SPUK Bieb?
Kunnen wij het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening nog steeds medio 2024 verwachten, gezien dit onderwerp niet controversieel is verklaard en gezien de motie Mohandis c.s.2?
Dit beeld is sinds 4 april 2023 niet gewijzigd. Wel hebben twee van deze twaalf gemeentes een aanvraag gedaan, te weten: Zaanstad en Rozendaal. De gemeenten zonder bibliotheek die geen aanvraag in de eerste ronde hebben ingediend, zullen in de aanloop naar de tweede ronde individueel worden benaderd. Zonder bibliotheek zullen zij waarschijnlijk niet aan de komende zorgplicht kunnen voldoen. Indien nodig is voor deze gemeenten ondersteuning bij de planontwikkeling en aanvraag beschikbaar.
Het artikel ‘Atlete Lieke Klaver baalt van ’lullige’ regeling over verdiensten: ’Waar heb je het dan voor gedaan?’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Atlete Lieke Klaver baalt van «lullige» regeling over verdiensten: «Waar heb je het dan voor gedaan?»»1
Ja.
Bent u bekend met de regeling over de verdiensten van sporters die aangesloten zijn bij NOC*NSF en dat atleten relatief weinig inkomsten overhouden of zelfs een deel van de toelage moeten terugbetalen? Hoe kijkt u hiernaar?
Ja, ik ben bekend met de regeling. De gevolgen van deze regeling kunnen op individueel niveau variëren, afhankelijk van leeftijd en andere inkomsten. Dit aspect heeft de aandacht van zowel het Fonds voor de Topsporter als NOC*NSF en wordt meegenomen bij de evaluatie en herijking die nu worden uitgevoerd van het huidige voorzieningenmodel voor topsporters (inclusief de stipendiumregeling). Dit maakt deel uit van het strategisch kader topsport 2032, ontwikkeld door de VSG, NOC*NSF en het Ministerie van VWS, als onderdeel van Sportakkoord II. In dit strategisch kader is verantwoord organiseren van topsport een integraal onderdeel. Dit omvat ook het waarborgen van de positie van topsporters door middel van passende voorzieningen die financieel duurzaam en toekomstbestendig zijn.Bovenkant formulier
Bent u betrokken bij het proces van het ontwikkelen van een nieuw model voor sporters door NOC*NSF en welke ontwikkelingen zijn er om tot een beter, meer lonend en meer passend stipendiumregeling te komen? Op welke termijn kunt u een definitief voorstel aan de Kamer terugkoppelen?
NOC*NSF ontwikkelt samen met de sportbonden, vanuit het strategisch kader topsport, de topsportstrategie 2025+ voor het toekomstige topsportbeleid. Hiervoor voert NOC*NSF momenteel een verkenning uit naar diverse scenario's voor een nieuw voorzieningenmodel voor topsporters. De verwachting is dat NOC*NSF mij eind 2024 de topsportstrategie 2025+ zal presenteren. Daarna kan ik uw Kamer nader informeren over de nieuwe koers.
Deelt u de mening dat uitzonderlijke prestaties ook beloond mogen worden en hoe kan voorkomen worden dat atleten hun toelage terug hoeven te betalen wanneer zij door goede prestaties geleverd te hebben «te veel» hebben verdiend?
Topsportprestaties zijn van maatschappelijke waarde, mits we topsport op een verantwoorde manier organiseren. Daarmee bedoel ik dat we oog moeten hebben voor persoonlijke ontwikkeling, welzijn, beroepsperspectief, integriteit, kansengelijkheid, diversiteit en duurzaamheid. Maar ook de verdere professionalisering van het beroep van topsporter. Dit wordt meegenomen door zowel NOC*NSF als het Fonds voor de Topsporter in hun inspanningen om een nieuw model te ontwikkelen waarmee de positie van de topsporter wordt verstevigd. Ik kijk met belangstelling uit naar de scenario's voor een nieuw voorzieningenmodel.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Begrotingsonderdeel Sport en Bewegen 2023 aan de Kamer sturen?
Ja.