De strenge regionaliteitsregels voor regionale commerciële radiozenders |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 4 juni 2015 over de strenge interpretatie van de regionaliteitsregels voor de regionale commerciële radioomroep?1
Ja. Zoals ik ook heb geantwoord op één van de vragen gesteld door het lid Klein (fractie-Klein)2 betreft dit een procedure waar RadioNL en 100% NL bij betrokken zijn. In deze procedure was ik verweerder.
Is het waar dat het Agentschap Telecom de regels strenger interpreteerde dan de gangbare praktijk, maar dat de rechtbank nu een nog strengere interpretatie van de regels heeft gegeven?
Agentschap Telecom heeft de regels geïnterpreteerd in lijn met de uitleg die daaraan is gegeven in de toelichting bij de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radioomroep 2007.3 Ook is bij de interpretatie rekening gehouden met de uitleg die het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in zijn uitspraken van 6 juni 2012 en 12 september 20134 aan de regels heeft gegeven. De rechtbank heeft in de onderhavige zaak die interpretatie van de regels grotendeels in stand gelaten, maar heeft op onderdelen geoordeeld dat Agentschap Telecom de regels strikter had moeten uitleggen.
Hoe beoordeelt u de criteria die de rechtbank heeft neergelegd in haar vonnis? Kunt u met name in gaan op het strenge «geboorte in de streek»-criterium en het criterium waarmee de omvang van de streek wordt bepaald (de kleinere FM-kavels in plaats van de grotere digital audio broadcasting (DAB)+ kavels?
De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat de programmering alleen gericht mag zijn op het analoge FM-bereik en niet (mede) op het ruimere bereik dat zenders hebben via digitale radio (DAB+). Die wijziging, die verband houdt met het digitaliseringsbeleid, kon volgens de rechtbank pas ingaan na afloop van de vergunningen en had volgens de rechtbank geconsulteerd moeten worden. Met dat oordeel kan ik mij niet verenigen en dat is voor mij reden geweest om hoger beroep in te stellen bij het CBb.
Voor het overige deel van de vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het met toepassing van deze strenge criteria nauwelijks haalbaar is om op een percentage van 64% regiogerichte radio te komen?
Het percentage van 64% regiogerichtheid is door de vergunninghouder zelf geboden in de vergelijkende toets op basis waarvan de vergunning destijds is verdeeld. Ik ben van mening dat een commerciële radioomroep, met een professionele bedrijfsvoering, in staat moet kunnen zijn om een door hem zelf geboden percentage regiogerichtheid te verwezenlijken.
Is het waar dat een zanger of artiest slechts meetelt als regiogericht als hij of zij daar geboren is, maar bijvoorbeeld niet als hij of zij daar al jarenlang woont?
Onder regiogerichte programmering wordt mede verstaan muziek, waarvan de uitvoerende groep of artiest of de schrijver uit de regio komt. Hierbij wordt aangesloten bij de geboorteplaats. De rechtbank Rotterdam heeft in de hierboven aangehaalde uitspraak bevestigd dat deze uitleg juist is en dat deze invulling ten tijde van de aanvragen om de vergunningen te verlengen voorzienbaar was. Daarbij acht de rechtbank aanknoping bij de woonplaats in dit verband niet voor de hand liggen.
Is het waar dat de indeling van de regio’s voornamelijk is gemaakt naar omvang van het gebied, en niet naar het aantal luisteraars?
Het door een vergunninghouder in een vergelijkende toets geboden percentage van regiogerichtheid dient in het bijzonder gericht te zijn op het gebied waarvoor het programma bestemd is. Hieronder valt in elk geval het analoge FM-bereik. De vraag of hieronder ook het digitale bereik (het zogenaamde allotment) valt, is onderwerp van het hoger beroep dat ik heb ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kan een versoepeling van de regionaliteitsregels overwogen worden voor de volgende vergunningsperiode? Kan daarbij gedacht worden aan een versoepeling van het geboortecriterium, waarbij wonen en verblijf in de regio ook als regiobinding wordt gezien, waarbij uitgegaan kan worden van de (grotere) DAB+-kavels als regio, en/of waarbij het percentage van 64% wordt verlaagd?
Het uitgangspunt in mijn brief van 26 juni 2015 over de commerciële radiovergunningen was om bij vergunningen die geveild gaan worden te volstaan met de wettelijke minimumeis van 10% regiogerichte programmering.5 Bij een verlenging vindt er geen aanpassing van de (geboden) percentages regiogerichte programmering plaats, om de redenen als genoemd in mijn brief van 1 september 2015 over vergunningen voor commerciële radioomroepen.6
Is het waar dat RadioNL pas op 18 december a.s. in verband hiermee voor de rechter moet verschijnen? Is het waar dat RadioNL in de tussentijd niet weet waar het aan toe is? Kunt u Agentschap Telecom verzoeken om in de tussentijd geen boetes en/of dwangsommen op te leggen in verband hiermee?
RadioNL heeft tegen de eerdergenoemde uitspraak geen hoger beroep ingesteld. RadioNL heeft ook geen voorlopige voorziening (kort geding) aangespannen tegen de uitspraak van de rechtbank om de gevolgen van de uitspraak te schorsen, totdat uitspraak in hoger beroep is gedaan. Het Agentschap Telecom heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid (en bevoegdheid) om de wet te handhaven. Bij een eventueel handhavingsverzoek heeft Agentschap Telecom in beginsel een plicht dit verzoek in behandeling te nemen en te onderzoeken.
De vertraging van de dopingwet |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de tv-uitzending waarin aandacht wordt besteed aan het belang van een snelle behandeling van de Dopingwet? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb kennis genomen van de uitzending en geen feitelijke onjuistheden geconstateerd.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven met welke reden de voorgenomen Dopingwet al sinds 2010 op zich laat wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgenomen Wet uitvoering antidopingbeleid (Wuab) is noodzakelijk gebleken om ervoor te zorgen dat het verwerken van persoonsgegevens in het kader van dopingcontroles een juiste wettelijke basis heeft. De aanname dat het verenigingsrecht een voldoende basis vormde, was door nieuwere rechtskundige inzichten onhoudbaar gebleken. Bij brief van 1 december 2014 (Kamerstuk 30 234, nr. 117) is uitgebreid ingegaan op de achtergronden en overwegingen daaromtrent en op de oplossingsrichting. Bij brief van 18 augustus 2015 (Kamerstuk 30 234, nr. 135) heb ik aangegeven wat de reden is van verder uitstel van indiening van het wetsvoorstel aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat een ontwikkeld land als Nederland die veel topsporters heeft, voorop zou moeten staan in de bestrijding van doping? Zo ja, hoe gaat u dit spoedig bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van doping is door vrijwel alle sportorganisaties verboden, omdat het een overtreding is van een spelregel. Het handhaven van de spelregels is een verantwoordelijkheid van de sportorganisaties. Nederland is een land dat een sterke sportsector heeft. Deze sector moet in staat worden geacht dopinggebruikers via het sporttuchtrecht aan te pakken. Het is in eerste aanleg aan de sportorganisaties om voorop te willen gaan in de strijd tegen doping. Waar nodig ondersteunt de overheid. De Nederlandse overheid heeft deze ondersteuning gestalte gegeven door het verstrekken van structurele (instellings)subsidie aan de Dopingautoriteit en projectsubsidies. Verder heeft de overheid zorg gedragen voor de aansluiting bij twee verdragen: Overeenkomst ter bestrijding van doping van de Raad van Europa (1989) en het Internationaal Verdrag tegen doping in de sport van UNESCO (2005). Die verdragen vereisen ook zorgvuldige procedures en rechtsbescherming van verdachte sporters. Zoals aangegeven in de brief van 1 december 2014 (Kamerstuk 30 234, nr. 117) streeft de regering naar een balans tussen effectieve bestrijding van doping en bescherming van de privacy en andere rechten van de betrokken sporters.
Vindt u het wenselijk dat Nederland in vergelijking met andere Europese landen ver achter ligt met de bestrijding van doping? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de periodieke rapportages van de Raad van Europa en UNESCO blijkt niet dat Nederland achter loopt met de bestrijding van doping. Zie voor de rapportage met betrekking tot de Overeenkomst ter bestrijding van doping van de Raad van Europa: http://www.coe.int/t/dg4/sport/Doping/Antidoping_database/Reports/2010/T-DO_2012_07_EN_FINAL_AnnualReport_2010.pdf
Zie voor de rapportage met betrekking tot het Internationaal Verdrag tegen doping in de sport van UNESCO: http://unesdoc.unesco.org/images/0022/002227/222725e.pdf
Wat vindt u ervan dat het aantal dopingcontroles in Nederland met een kwart is afgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het onwenselijk dat het aantal controles is verminderd. In de verantwoordelijkheidsverdeling aangaande de uitvoering van het dopingbeleid is de sportsector verantwoordelijk voor het financieren van de dopingcontroles. Ik ben in gesprek met de Dopingautoriteit en NOC*NSF over het achterblijven van het aantal controles.
Vindt u het wenselijk dat veel dopinggebruikers nu de dans ontspringen, omdat het nog anderhalf jaar kan duren tot de Dopingwet kan worden ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dopinggebruikers kunnen onder de huidige regelgeving tuchtrechtelijk worden aangepakt. De voorgenomen Wuab is daartoe niet noodzakelijk.
Waarom stelt u geen prioriteit aan de bestrijding van doping? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb extra middelen vrijgemaakt voor een cultuurverandering in het wielrennen en heb afgelopen voorjaar een nationale conferentie georganiseerd en wederom extra geld vrijgemaakt. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederland een voorbeeld moet nemen aan veel andere Europese landen, en haar geloofwaardigheid niet op het spel moet laten zetten door opnieuw de behandeling van de Dopingwet uit te stellen?
Ik acht niet dat de geloofwaardigheid van Nederland op het spel staat door het uitstel van het indienen van de voorgenomen Wuab. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de verschillende adviescolleges die een oordeel geven over de Dopingwet te verzoeken zo snel mogelijk hun advies te sturen, zodat de Kamer snel over kan gaan tot behandeling van de wet? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met de Algemene Rekenkamer en het College bescherming persoonsgegevens contact gehad over een zo spoedig mogelijke advisering over de voorgenomen Wuab. Ik ga evenwel niet over de prioritering van deze colleges. Ik verwacht beide adviezen binnenkort, waarna de gebruikelijke procedures zullen worden gevolgd voorafgaande aan het indienen van wetsvoorstellen aan uw Kamer.
Het negeren van een uitspraak van de Reclame Code Commissie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend dat in het weekend van 8 augustus 2015 langs een aantal stranden van de Nederlandse kust een vliegtuigje heeft gevlogen met een reclamebanner voor een erotische website? Wat vindt u van dergelijke reclame op stranden, waar ook veel kinderen zijn?
Ja. Ik heb er begrip voor dat niet iedereen een dergelijke reclame kan waarderen. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat het in beginsel is toegestaan om voor de betreffende dienst in de openbare ruimte reclame te maken.
Kunt u bevestigen dat de reclame-uiting in Katwijk onder de reikwijdte van de Stichting Reclame Code valt? Gelden bijzondere regels voor reclame op vliegtuigbanners?
Bij de Stichting Reclame Code (SRC) kunnen klachten worden ingediend tegen reclame-uitingen, ook als deze op een vliegtuigbanner staan. De Reclame Code Commissie toetst vervolgens of de betreffende uiting voldoet aan de regels uit de Nederlandse Reclame Code. Deze Code bepaalt onder meer dat reclame niet in strijd mag zijn met de wet, de waarheid, de goede smaak en het fatsoen. Dit geldt voor alle reclame-uitingen, dus ook voor reclame op vliegtuigbanners. De Code bevat geen bijzondere regels die alleen voor vliegtuigbanners gelden.
Kent u de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 7 juli 2015 naar aanleiding van een klacht van Dinand Woesthoff met betrekking tot een vergelijkbare reclame-uiting op een billboard voor deze zelfde website? Hoe wordt deze uitspraak gehandhaafd?
Ja.
De SRC heeft een aparte afdeling Compliance die nagaat of adverteerders een uitspraak opvolgen. Naar aanleiding van de uitspraak van 7 juli 2015 heeft de betreffende adverteerder de SRC schriftelijk laten weten de betreffende uiting niet meer op dergelijke wijze te zullen gebruiken. De betreffende billboardreclame is verwijderd.
Indien een adverteerder geen gevolg geeft aan een uitspraak van de Reclame Code Commissie, wordt deze geplaatst op de non-compliant lijst op de website van de SRC.
Hoe kan het dat een bedrijf dat voor een bepaalde reclame-uiting op de vingers is getikt een vergelijkbare reclame-uiting opnieuw kan doen?
De Commissie beoordeelt naar aanleiding van een klacht van geval tot geval of een reclame-uiting voldoet aan de regels. De reclame-uiting op de door u bedoelde vliegtuigbanner betrof een andere uiting dan die in de uitspraak van
7 juli 2015 is beoordeeld.
Ik heb van de SRC begrepen dat over de reclame op de vliegtuigbanner bij de SRC is geklaagd. Naar aanleiding van deze klachten zal de Reclame Code Commissie beoordelen of deze uiting al dan niet in strijd is met de regels uit de Nederlandse Reclame Code. De uitspraak zal zoals gebruikelijk op de website van de SRC worden gepubliceerd.
Zijn de huidige instrumenten om ongeoorloofde reclame aan te pakken naar uw mening voldoende om herhaalde ongeoorloofde reclame te voorkomen?
Gelet op het hoge percentage adverteerders dat een uitspraak opvolgt (96%), acht ik de huidige instrumenten voldoende. In geval van een herhaalde overtreding kan de Reclame Code Commissie besluiten om een uitspraak onder de aandacht van een breed publiek te brengen door de uitspraak als een Alert (via een persbericht) te verspreiden. Er moet dan wel sprake zijn van een soortgelijke uiting en soortgelijke overtreding.
Compliance kan ook worden bereikt door medewerking van de bij de zelfregulering aangesloten media waarin de reclame is verschenen. Zo worden radio en tv-commercials in geval van een overtreding niet meer uitgezonden.
Deelt u de mening dat het huidige stelsel van behandelen van reclameklachten het soms aantrekkelijk kan maken om expres ongeoorloofde reclame-uitingen te doen, om zo extra publiciteit te genereren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om dit minder aantrekkelijk te maken?
Vooropgesteld zij dat voor het maken van reclame in Nederland geen voorafgaande goedkeuring of toestemming nodig is. Het doel van reclame is over het algemeen om zoveel mogelijk aandacht te genereren voor het aangeboden product of de dienst. Vanzelfsprekend moet dit binnen de bestaande regelgeving gebeuren.
Het huidige klachtensysteem biedt partijen voldoende mogelijkheid om op laagdrempelige en kosteloze wijze hun ongenoegen te uiten over een reclame-uiting.
De aanbesteding van boekscanners en de digitalisering van rijksarchieven door het Nationaal Archief |
|
Erik Ziengs (VVD), Agnes Mulder (CDA), Sharon Gesthuizen (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het waar dat u in antwoord op eerdere vragen d.d. 21 april 20151 met de tekst «Er is geen sprake van het in bruikleen geven aan de Belastingdienst» verkeerd heeft geantwoord?» Zo nee, hoe kan het dan dat er in het aanbestedingsdocument2 staat dat er sprake is van bruikleen?
Zoals ik eerder op 21 april jl. aan u heb geantwoord, is er geen sprake van het in bruikleen geven van de boekscanners aan de Belastingdienst, maar zijn deze na de inkoop eigendom van de Staat. De formulering in het aanbestedingsdocument d.d. 21-10-2014 is op dit punt helaas ongelukkig.
Verschillen u en de Commissie van Aanbestedingsexperts nog steeds van mening over de regels die gelden wanneer de Staat inkoopt op de markt, en over de voorwaarden waarop de Staat als rechtspersoon binnen zijn eigen organisatie werkzaamheden kan laten uitvoeren? Zo ja, wat betekent dit verschil van mening over de bruikbaarheid van de aanbestedingsregelgeving? Vindt u het wenselijk dat regelgeving voor meerdere interpretaties vatbaar is?
Er is geen verschil van mening dat de aanbestedingsregels van toepassing zijn, wanneer de Staat inkoopt op de markt. Het gaat in deze zaak om de vraag of de Staat als rechtspersoon binnen de eigen organisatie werkzaamheden kan laten uitvoeren zonder dat de aanbestedingsregels daarop van toepassing zijn.
Ook eerder is in een overleg met uw Kamer reeds aangegeven dat het kabinet van mening verschilt met de Commissie van Aanbestedingsexperts. Het kabinet is van mening dat de overheid gerechtigd is om dit eigen werk door eigen mensen te laten doen.3 Er is in deze zaak dan ook geen aanleiding tot het innemen van een ander standpunt dan zoals verwoord in de beantwoording van de Kamervragen en mijn reactie op de motie.4 Voorts wijs ik u in dit verband op een aantal publicaties dat mijn standpunt ondersteunt.5 Het is niet ongebruikelijk dat er verschillende interpretaties zijn van regelgeving. In zo’n geval is het aan de rechter om de regelgeving uit te leggen. Het feit dat er een geschil is over de toepasselijkheid van de Aanbestedingswet 2012 maakt de wet niet minder bruikbaar.
Hoe beoordeelt u de belangrijkste conclusies van het onderzoek van het Public Procurement Research Centre van de Universiteit Utrecht, waarin een verdere juridische onderbouwing wordt gegeven van het begrip «zelfvoorziening» in het aanbestedingsrecht, en het begrip «Staat» zoals opgenomen in de Aanbestedingswet 2012?
Uit nadere informatie is gebleken, dat het onderzoek met de conclusies waarnaar de vraag verwijst nog niet beschikbaar is. Beantwoording van deze vraag zal plaats kunnen vinden, zodra het kabinet kennis heeft kunnen nemen van het bewuste rapport en de gevolgtrekkingen.
Als het juridisch al juist zou zijn dat, zoals u stelt, overheden vrij zijn om te beslissen of activiteiten ten behoeve van de eigen overheidsorganisatie worden uitbesteed aan derden, dan wel in eigen beheer worden uitgevoerd, waarom legt u dan het verzoek van de Kamer om de inbestedingsplannen terug te draaien en u in te spannen voor een eerlijke en transparante aanbestedingsprocedure voor digitaliseringswerkzaamheden naast zich neer?
Na alle voorbereiding sinds 2014 kan in dit najaar een begin met de geplande werkzaamheden worden gemaakt. Het behoort tot mijn verantwoordelijkheid om de nu op handen zijnde start af te wegen tegen het verzoek van uw Kamer om de inbesteding terug te draaien. De verschillende elementen die onderdeel uitmaken van mijn afweging licht ik hierna nader toe.
Naar mijn overtuiging dienen wij met de digitalisering en ontsluiting van de rijkscollecties een maatschappelijk belang. Door de digitalisering maakt het Nationaal Archief de archiefcollecties beter toegankelijk, wordt hergebruik van informatie gestimuleerd en worden mogelijkheden gecreëerd tot het combineren van de archiefinformatie met die uit andere bronnen.
De wijze van uitvoering waarbij het Rijk gebruikmaakt van shared services is geoorloofd en beproefd, een uitgangspunt dat ook is vastgelegd in het Regeerakkoord.6 Binnen het concern Rijk is elk organisatieonderdeel van de rijksdienst flexibel inzetbaar en beschikbaar om werkzaamheden te verrichten voor andere onderdelen binnen de rijksdienst, zoals de Minister voor Wonen en Rijksdienst aan uw Kamer uiteen heeft gezet.7 Voorbeelden van interne dienstverlening binnen de rijksoverheid zijn afgezien van de onderhavige scandiensten te vinden op het terrein van salarisadministratie en personeelszaken (P-Direkt; Expertisecentrum Organisatie en Personeel, BZK), gezamenlijke inkoop (Inkoop Uitvoerings Centra, diverse ministeries), werkplekbeheer en ICT-diensten, documentdiensten (Doc-Direkt, BZK), facilitaire dienstverlening (FMHaaglanden, BZK) en incassodiensten van het Centraal Justitieel Incassobureau (V&J), deze laatste voor onder meer de Dienst Uitvoering Onderwijs en het Zorginstituut Nederland. Tevens is het een goede en te verdedigen zaak dat met de digitalisering van de rijkscollecties binnen diezelfde rijksoverheid werk met werk gemaakt wordt, zoals ook het Regeerakkoord spreekt van het belang van een baanperspectief bij het Rijk.
Terugdraaien van de inbesteding van de werkzaamheden, zoals de motie vraagt, leidt tot een verdere vertraging van, naar verwachting, minimaal een jaar. Eenmalige investeringen voor het inrichten van het scanproces moeten dan worden afgeschreven. Er zullen extra kosten zijn voor transport en logistiek. Voor het aanbestedingsproces zelf is het nodig een nieuwe begroting op te stellen en middelen te reserveren. In totaal zal het terugdraaien van de afspraken met de Belastingdienst en het herinrichten van het digitaliseringsproces leiden tot een eenmalige extra kostenpost van naar schatting € 0,75 mln.
Zoals ik in mijn beantwoording van de Kamervragen en de reactie op de motie aan uw Kamer uiteenzette, is bij de keuze voor inbesteding van de werkzaamheden voor het Nationaal Archief bij de Belastingdienst niet over één nacht ijs gegaan. De businesscase is gebaseerd op een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit en afspraken over maatwerk. De positieve samenwerking tussen het Nationaal Archief en de Belastingdienst op het terrein van digitalisering is niet nieuw en dateert al van enige jaren terug.
Hoewel in beginsel niet onmogelijk, is een positieve businesscase als er nu is voor inbesteding van de werkzaamheden langs de weg van aanbesteding niet zomaar te realiseren. Omdat de collecties divers van locatie, aard, omvang en afmeting zijn en deze aspecten niet altijd tevoren bij de archiefdiensten volledig bekend zijn, vergt een aanbestedingstraject ook uit dat oogpunt veel voorbereiding en nazorg.
Dit laatste zet ik graag nader uiteen. Bij de bestaande raamovereenkomsten van het Nationaal Archief met marktpartijen is digitalisering gekoppeld aan het type archiefstuk binnen een archief (negatieven, grote formaten, foto’s, microfilms en archieven). Een en hetzelfde archief kan verschillende typen archiefstukken bevatten. Bij het werken volgens deze overeenkomsten zouden archieven afhankelijk van het type archiefstuk moeten worden opgesplitst om te kunnen worden gedigitaliseerd door verschillende partijen en na afloop weer moeten worden hersteld. Dit proces is logistiek complex en foutgevoelig en brengt extra kosten en risico’s met zich mee.
Voorgaande elementen maken deel uit van mijn afweging. Op grond hiervan is in mijn ogen een verder uitstel van de digitalisering van de rijkscollecties onnodig en evenmin wenselijk.
Hoe verhouden uw inbestedingsplannen zich tot het negeren van het oordeel en de expertise van de Commissie van Aanbestedingsexperts, het naast u neerleggen van een met ruime meerderheid aangenomen motie in de Kamer3, en het doorzetten van uw eigen plannen en die van het Nationaal Archief, met de kabinetsbrief van 11 oktober 20134, waarin helder wordt geschreven: «binnen het Rijk wordt geen uitbreiding met scanfaciliteiten meer toegestaan»?
De passage in de aangehaalde kabinetsbrief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst houdt in dat grootschalige scanactiviteiten binnen het Rijk dienen te worden uitgevoerd bij één van de drie genoemde scanstraten van de ministeries van BZK, V&J en de Belastingdienst. De voorgenomen inbesteding en uitvoering van de digitaliseringswerkzaamheden ten behoeve van de rijkscollecties dienen derhalve binnen een van deze drie faciliteiten plaats te vinden. Op de onjuiste aanname van de Commissie van Aanbestedingsexperts wees ik eerder onder vraag 2.
Bent u bereid dit keer rechtstreeks te beantwoorden of u het digitaliseren van archieven een taak vindt van de Belastingdienst?5 Zo ja, vindt u dit een taak van of voor de Belastingdienst?
Het digitaliseren van documenten en stukken is te beschouwen als onderdeel van het primaire werkproces van de Belastingdienst. Het is daarmee een van diens taken, die worden uitgevoerd door het Centrum voor Facilitaire Dienstverlening (B/CFD). De afdeling Centrale Invoer in Heerlen, onderdeel van B/CFD, is een van de drie aangewezen scanstraten die de gehele rijksoverheid ten dienste staan. Op grond van die aanwijzing kan ook het scannen van archiefmateriaal tot de taken van de Belastingdienst behoren. Behalve aan het Nationaal Archief verleent de Belastingdienst, afdeling Centrale Invoer, momenteel scandiensten aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (OCW), het CIBG (VWS), de Inspectie voor de Gezondheidszorg (VWS) en de Kiesraad (BZK).
Deelt u de mening dat het een vreemde gang van zaken is dat de Belastingdienst, naast de uitvoering van haar kerntaak – het innen van belastingen –, ook in staat wordt gesteld om diezelfde bedrijven van wie ze belasting int te beconcurreren met, in dit geval, digitaliseringswerkzaamheden?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording van de Kamervragen heb aangegeven, is van concurrentie met derden geen sprake indien de rijksoverheid zelf voorziet in bepaalde goederen of diensten die zij nodig heeft en het aanbieden van die goederen en diensten uitsluitend binnen de rechtspersoon de Staat geschiedt. Zie ook het antwoord onder vraag 4.
Op welke exacte datum is de aanbesteding van de 16 boekscanners gegund?
Op 16 januari 2015 is de opdracht voor de boekscanners inclusief additionele diensten en ondersteuning gegund. In de hierop volgende zogeheten Alcatel-periode van 20 dagen is geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op te komen tegen deze gunningsbeslissing. Hiermee is de gunning definitief geworden. Op 24 juni 2015 is de aankondiging van de gegunde opdracht op TenderNed geplaatst.
Hoe heeft u kunnen beoordelen of er sprake is van een marktconforme prijs – een vereiste die u in uw brief van 23 juni 20156 zelf poneert – zonder bij marktpartijen op te vragen wat hun prijs zou zijn? Kunt u de betreffende afweging over de te kiezen uitvoeringsvorm uiteenzetten, en uw stelling over «een positieve businesscase» verklaren, als er niet eens is geïnformeerd bij de marktpartijen?
Het Nationaal Archief beschikt door de bestaande raamovereenkomsten alsmede verschillende digitaliseringsprojecten zoals Metamorfoze, Beelden voor de Toekomst en Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed (GCE) over voldoende actuele marktkennis en expertise, op grond waarvan het een goede inschatting kan maken van wat als marktconform mag gelden. Deze informatie en expertise is betrokken bij het opstellen van de businesscase tot inbesteding.
Is het waar dat als de digitalisering van het Rijksarchief zou worden gerealiseerd via openbare aanbestedingen en gunningen aan marktpartijen, het Nationaal Archief niet zelf de kosten had hoeven maken voor de aanschaf van de scanapparatuur? Hoe verhoudt dit zich tot de businesscase?
Indien de digitaliseringswerkzaamheden ten behoeve van de rijkscollectie zouden worden aanbesteed, ligt het niet voor de hand dat het Rijk zelf de benodigde apparatuur zou aanschaffen. Daar staat tegenover dat de kosten voor het gebruik, onderhoud en afschrijving van apparatuur in dat geval door marktpartijen worden verdisconteerd in de kostprijs per scan. Zoals ik in mijn reactie op de motie echter aangaf, bestaat de businesscase uit meer dan het element prijs. Daar komt bij dat de door aanbesteding aangeschafte scanapparatuur eigendom is geworden van de Staat en binnen het gehele concern Rijk gebruikt kan worden.
Waarom schrijft u in uw brief van 23 juni 20157 dat in het geval dat de werkzaamheden niet worden inbesteed bij de Belastingdienst, maar openbaar aanbesteed bij marktpartijen, zoals de eerdergenoemde motie voorstelt, de rijkscollectie bij het Nationaal Archief moet worden geanalyseerd? Impliceert u hiermee dat wanneer de digitaliseringswerkzaamheden zouden worden inbesteed, een analyse van de rijkscollectie niet nodig is?
Ja, bij inbesteding is nadere analyse van het deel van de rijkscollectie dat voor digitalisering in aanmerking komt niet nodig. Bij aanbesteding had het Nationaal Archief gebruik moeten maken van de bestaande raamovereenkomsten, waarbij digitalisering is gekoppeld aan het type archiefstuk. Zie voorts het antwoord onder vraag 4.
Indien het antwoord op vraag 11 bevestigend is, hoe verklaart u dan dat circa 70% van het in te besteden budget geldt ter dekking van kosten van voorbereiding en verwerking die door het Nationaal Archief zelf worden gemaakt?
De 70% van het budget bij inbesteding is bedoeld voor voorbereidende werkzaamheden en begeleiding door en bij het Nationaal Archief. Deze voorbereidende werkzaamheden zijn onder alle omstandigheden noodzakelijk en bestaan uit onder meer logistieke organisatie, selectie van archieven, transport, gereedmaken van documenten, toekennen van metadata en kwaliteitscontrole van de scans.
Indien het antwoord op vraag 11 ontkennend is, waarom gebruikt u dit dan als argument vóór inbesteding?
Zie de beantwoording onder vraag 11.
Hou verhouden de cijfers uit uw antwoord op eerdere vragen d.d. 21 april 2015 waarin u een bedrag van € 7 miljoen opvoert voor de digitaliseringswerkzaamheden voor de periode van eind 2013 t/m 20158 zich met de cijfers in de passage uit uw eerdergenoemde brief van 23 juni 2015, waarin een bedrag van € 5 miljoen wordt genoemd9? Welk van de twee bedragen is juist?
Beide bedragen zijn juist. Voor de digitaliseringswerkzaamheden is voor de periode van eind 2013 t/m 2015 binnen het programma DTR € 7 mln. gereserveerd. Voor de jaren na 2015 is er binnen het programma DTR structureel € 5 mln. opgenomen.
Is de Belastingdienst voornemens de scanwerkzaamheden en het noodzakelijke werk daaromheen uit te laten voeren? Zou dat eigen personeel van de Belastingdienst betreffen? Of wil de Belastingdienst personeel aantrekken via bijvoorbeeld uitzend- en/of payrollconstructies?
De voorgenomen scanwerkzaamheden zullen voornamelijk worden uitgevoerd door personeel dat binnen de Belastingdienst tijdelijk of permanent in dienst is. De Belastingdienst maakt geen gebruik van payroll-constructies.
Realiseert u zich dat er bedrijven zijn die hebben geïnvesteerd in onder meer scanapparatuur, om te kunnen voldoen aan de aanbestedingseisen van de overheid bij scanopdrachten?
Ik realiseer mij dat de markt inspeelt op de vraag van de overheid. Er is echter nooit sprake van geweest dat ook de digitalisering van de rijkscollecties als onderdeel van het programma Digitale Taken Rijksarchieven (DTR) openbaar zou worden aanbesteed.
Hoe kunt u in de beantwoording van 21 april jl. op de eerdere vragen10 beweren dat het belang van het midden- en kleinbedrijf geenszins ter discussie staat, als u uw inbestedingsplannen tegen de wens van de Kamer, en lijnrecht tegen het oordeel van de Commissie van Aanbestedingsexperts in toch doorzet, met als gevolg banenverlies bij het midden- en kleinbedrijf?
Zoals ik in mijn beantwoording van de Kamervragen d.d. 21 april jl. en mijn reactie op de motie d.d. 23 juni jl. aangaf, is het kabinetsbeleid gericht op een goede balans tussen enerzijds het belang van een kleinere, slagvaardige en efficiënte overheid alsmede het belang van goed en sociaal werkgeverschap en anderzijds de belangen van de markt. Van een zwart-wittegenstelling voor of tegen de markt is geen sprake. Een dergelijke tegenstelling doet evenmin recht aan de belangenafweging die van geval tot geval aan een beslissing tot in- of aanbesteden voorafgaat.
Bovendien is er bij die beslissingen ruimte voor een meersporenaanpak. Bij inbesteding is meestal sprake van gelijktijdige inkoop van goederen of diensten op de markt. In het onderhavige geval is de benodigde scanapparatuur openbaar Europees aanbesteed. Buiten het programma DTR besteedt het Nationaal Archief digitaliseringsopdrachten ook openbaar aan.
Zie voorts het antwoord onder vragen 2 en 16.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 4 september beantwoorden, zodat de antwoorden kunnen worden betrokken bij het plenaire debat over dit onderwerp dat waarschijnlijk plaatsvindt in september?
Ja.
Zou u deze vragen zoveel mogelijk afzonderlijk willen beantwoorden?
Ja.
De veiligheid van christelijke asielzoekers op Asielzoekerscentra’s (AZC’s) |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de beantwoording op de eerder gestelde schriftelijke vragen over dit onderwerp?1
Ja.
Was er bij het desbetreffende incident sprake van intimidatie, discriminatie en bedreiging van een christelijke asielzoeker? Was er bij dit incident sprake van het claimen van een gemeenschappelijke ruimte ten behoeve van het islamitisch gebed, waarbij niet-moslims geen gebruik konden maken van deze ruimte? Was er in casu sprake van een overtreding van de huisregels van het Centrum Opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, op basis waarvan baseert u dit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
De bewoner heeft in gesprek met het COA aangegeven dat hij zich geïntimideerd en bedreigd voelde. Het COA heeft na gesprekken met betrokkenen in dit individuele geval geen harde aanwijzingen gevonden van intimidatie, discriminatie of bedreiging. Dat laat onverlet dat het COA op basis van dit signaal samen met de bewoner en andere betrokkenen op zoek is gegaan naar een oplossing.
Het COA beheert alle beschikbare ruimtes op een opvanglocatie. Het COA bepaalt welke ruimte waarvoor beschikbaar wordt gesteld. Zo stelt het COA ook vast welke ruimtes ter beschikking staan voor welke individuen (bijvoorbeeld de woonplek) en of groepen (bijvoorbeeld de vrouwenkamer). Elk gebruik van de ruimtes dat niet vastgelegd is, wordt in goed overleg met het COA bepaald. Er mogen geen ruimtes eenzijdig worden geclaimd. Mochten er signalen hierover bij het COA worden gemeld dan zullen de medewerkers van de locatie hierop acteren en met de bewoners in gesprek gaan om te zien of de leefbaarheid en veiligheid in het geding is. Het COA heeft mij gemeld dat dit ook zo is gebeurd in het voorbeeld van Gilze.
Ontvangt u signalen, bijvoorbeeld in uw contact met de stichting Gave, dat ook in andere asielzoekerscentra (AZC’s) gemeenschappelijke ruimtes geclaimd worden door bepaalde groepen? In hoeverre is dit in strijd met de huisregels van het COA?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u concreet aangeven welke aanbevelingen van het onderzoek van Deloitte uit 2011 zijn overgenomen en uitgevoerd? In welke mate zijn ze uitgevoerd en welk structureel effect heeft dit opgeleverd? Kunt u aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en uitgevoerd en waarom deze niet zijn overgenomen en uitgevoerd?
Alle asielzoekers die bij het COA worden opgevangen, worden voorgelicht over artikel 1 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel. Discriminatie van LHBT’s en op basis van geloofsovertuiging wordt expliciet benoemd.
Alle medewerkers van het COA zijn in 2012/2013 voorgelicht over de problematiek van de LHBT asielzoeker en de christenasielzoeker. Er is voor alle medewerkers een reader beschikbaar waarin het COC en stichting Gave achtergrondinformatie hebben gegeven.
In het reglement Onthouding Verstrekkingen, het sanctioneringsbeleid van het COA, staat in de doelstelling opgenomen dat een sanctionering effect heeft op de overige asielzoekers. Bij de maatregel van een tijdelijke onthouding van de opvangplek is de sanctionering zichtbaar. Bij alle de andere maatregelen is dit niet direct zichtbaar. Het COA heeft geen «shaming and blaming» beleid.
In de voorlichting aan medewerkers is opgenomen dat signalen van discriminatie serieus genomen moeten worden. Het aanspreken hierop is daar een onderdeel van.
Toezicht op de fysieke veiligheid op de locaties wordt uitgevoerd door de RI&E. Een systematiek waarbij de risico’s worden beschreven en de maatregelen worden benoemd die de locatie moet nemen. Middels evaluatie hiervan wordt de voortgang en actueel houden van de RI&E gemonitord. Er zijn geen fysieke maatregelen genomen die gericht zijn op de veiligheid van christenen.
Binnen het interne plaatsingsbeleid is ruimte gecreëerd om plaatsingsverzoeken op basis van religieuze motieven te honoreren. Elk verzoek wordt wel apart beoordeeld. Capaciteitsdruk of andere zwaarwegende motieven zijn soms overwegingen waardoor het verzoek afgewezen wordt.
De aanbeveling van het apart opvangen van doelgroepen in speciale opvangvoorzieningen is niet overgenomen. Het COA streeft hierbij naar een zo uitgebalanceerde verdeling van doelgroepen. Dat dit niet altijd mogelijk is door de enorme capaciteitsdruk en de toestroom van grote homogene groepen, is duidelijk.
Het COA heeft aangegeven sinds het rapport van Deloitte meer aandacht te hebben voor de problematiek en dat sensitiever wordt opgetreden als bewoners vertellen over de moeilijkheden die ze ervaren. De rol van de COA-medewerker als contactpersoon heeft meer aandacht gekregen. Ook de doorverwijzing naar belangenverenigingen en het faciliteren van deze contacten is een onderdeel hiervan.
Begrijpen wij uit uw antwoord2 op vraag 7 van 24 juni jl. dat de eerder gemaakte landelijke afspraken momenteel niet op elke opvanglocatie ingevoerd zijn? Welk percentage van de huidige medewerkers en welk percentage van de huidige opvanglocaties zijn meetbaar bereikt met de aangeboden scholing? Kunt u aangeven op hoeveel locaties de maatregelen nog niet zijn ingevoerd en wanneer verwacht u dat de maatregelen wel op alle locaties ingevoerd zijn? Bent u voornemens de door u genoemde afgeslankte werkgroep weer uit te breiden om dit proces te bespoedigen?
De afgeslankte werkgroep is in augustus aangevuld met 2 nieuwe leden. Er is een vervolg plan van aanpak geschreven waarin op basis van de groei die het COA heeft meegemaakt de afgelopen maanden de probleemstelling opnieuw wordt beschreven en waar de plannen in staan voor de komende maanden. De doelstelling hierbij is dat het COA in het najaar het huidige pakket aan richtlijnen heeft aangepast aan de huidige behoefte. Het voorlichten van alle COA-medewerkers is hierin opgenomen.
Deelt u het risico, wat ook staat beschreven in het onderzoek van Deloitte uit 2011, dat de bewoners geen melding durven te maken? Deelt u voorts de mening dat de sindsdien toegenomen homogeniteit van de bevolking van de opvanglocaties, de toegenomen vervolging die de christelijke bewoners in het land van herkomst al hebben doorgemaakt3 en de afgenomen sensitiviteit in de organisatie door de vele nieuwe medewerkers het risico verder vergroot dat er geen meldingen gedaan worden?
COA-medewerkers zijn getraind om signalen op te pakken en hierover in gesprek te gaan. Door de grote toename van het aantal opvanglocaties zijn er veel nieuwe medewerkers aangesteld. In het actualiseren van het plan van aanpak door de werkgroep meldingsbereidheid wordt hier door het COA aandacht aan geschonken, zodat ook voor nieuwe medewerkers wordt geborgd dat het bewustzijn voor dit aspect en specifiek de positie van christenen vergroot zal worden.
Bent u bereid dergelijke incidenten, met een religieuze grondslag, voortaan wel te registreren zodat er een beeld ontstaat hoe groot het probleem is? Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer het COA afhankelijk is van derden om aan te geven of en wanneer dergelijke problemen zich voordoen?
Het COA legt in zijn registratiesysteem de aard van een incident vast (bijvoorbeeld vandalisme, bedreiging, suïcidepoging etc.) en niet de achtergrond/aanleiding. Ik zie daar ook geen reden voor. De exacte aanleiding is vaak niet eenduidig vast te stellen. De aard van het incident daarentegen wel.
Ik vind het hoofdzakelijk van belang dat meldingen gedaan worden. Hierin heeft de asielzoeker primair een eigen verantwoordelijkheid. Het COA heeft mij gemeld zich maximaal in te spannen om meldingen binnen te krijgen en eventuele drempels weg te nemen.
Het COA geeft aan tevreden te zijn over het samenwerkingsverband met COC en stichting Gave aangezien dat betekent dat meldingen die ondanks alle inspanningen van het COA niet bij het COA binnen komen, maar wel bij COC/stichting Gave, alsnog worden ontvangen.
Shirtsponsoring van een betaald voetbalorganisatie door ggz-instelling Inter-psy |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Health i Port nieuwe partner FC Groningen»? Wat vindt u van deze nieuwe samenwerking?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over een samenwerking tussen twee private partijen.
Kunt u aangeven welk bedrag ggz-instelling Inter-psy via Health i Port heeft neergeteld om shirtsponsor te worden van FC Groningen, en waar dit geld vandaan komt? Welke afspraken zijn er gemaakt over het bedrag dat Inter-Psy gedurende de overeenkomst uitgeeft aan deze voetbalclub? Kunt u de begrote bedragen inzichtelijk maken? Gaat het hier om geld dat bedoeld is voor behandeling van patiënten?
Ik ben geen partij in de afspraken tussen Health-i-port en FC Groningen. Het gaat hier om twee private partijen die een onderlinge relatie zijn aangegaan. Ik heb begrepen dat Health-i-port een platform is waar zo’n 25 partijen op het gebied van zorg, research en innovatie aan zijn verbonden. Zij betalen allemaal een bedrag per jaar aan lidmaatschap / partnerschap. Inter-Psy heeft als één van de leden ook zo’n lidmaatschapsbedrag betaald.
Heeft u ook de indruk dat deze nieuwe samenwerking meer op een mooie gelegenheid voor reclame en naamsbekendheid voor de ggz-instelling lijkt, dan een samenwerking in het belang van de ggz-patiënt? Vindt u het wenselijk dat ggz-instellingen reclame maken?
We hebben in ons land de Nederlandse Reclame Code. Iedereen die van mening is dat een reclame-uiting in strijd is met deze code, omdat de reclame bijvoorbeeld misleidend is of in strijd met de goede smaak en fatsoen, kan hierover een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie. Als de Commissie een klacht gegrond verklaart en van mening is dat de omstandigheden van het geval dit rechtvaardigen, dan verspreidt de Commissie de uitspraak ook via een zogenaamde «alert». Op die manier wordt de uitspraak onder de aandacht gebracht van een breed publiek. Een onafhankelijke afdeling binnen de Stichting Reclame Code gaat bij een overtreding van de Nederlandse Reclame Code na of de betrokken adverteerder gevolg geeft aan de uitspraak.
Zorginstellingen zijn private partijen die zelf besluiten over hun eigen bedrijfsvoering. Ik heb hierin geen rol. In het AO GGZ heb ik wel aangegeven dat als opgeroepen zou worden tot onzinnige zorg of niet zuinige zorg, ik daar afstand van neem. Ik ben echter van mening dat dit hier niet aan de orde is. Er wordt hier geen concrete behandeling door een instelling aangeprezen. Health-i-port levert zelf geen zorg.
Deelt u voorts de mening dat zorggeld naar de zorg moet gaan, en niet naar het sponsoren van een voetbalclub of een andere sportclub? Zo ja, wat gaat u aan deze vorm van reclame doen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de reclamekosten die Inter-psy – via Healt i Port – maakt erg zuur zijn in tijden dat er wordt gesteld dat «de ggz te duur is»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel meer ggz-patiënten denkt Inter-psy te kunnen «verwerven» met deze vorm van reclame maken?
Ik kan daar geen oordeel over geven. Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat er van Inter-psy over 2014 geen wettelijk jaarverslag te vinden is op www.jaarverslagenzorg.nl? Zo ja, hoe kan dit?
Het klopt dat op www.jaarverslagenzorg.nl nog geen jaardocument 2014 van Inter-Psy te vinden is. Ik heb de ggz-sector namelijk tot 1 december 2015 uitstel verleend2 voor het deponeren van de jaarrekening 2014. Als deze is aangeleverd, zal het complete jaardocument van Inter-Psy worden gepubliceerd.
Is het waar dat de bestuurders in 2013 respectievelijk 205.000 euro, 184.889 euro en 87.500 euro (voor 7 maanden) via een managementfee hebben ontvangen? Is deze vorm van beloning toegestaan volgens de Wet toelating zorginstellingen en de Wet marktordening gezondheidszorg?2
De in vraag 8 genoemde bedragen worden in het jaarverslag omschreven als «brutoinkomen». Dit komt overeen met de betekenis van managementfee: de beloning van de bestuurder voor door hem verrichte werkzaamheden. De managementfee is dan ook bezoldiging in de zin van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Hieraan staat de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) niet in de weg. Op grond van de Wtzi is winstuitkering in geval van bepaalde typen zorgverlening, waaronder intramurale ZVW-zorg verboden. Managementfee en winstuitkering zijn niet hetzelfde.
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) geldt voor de ggz-zorg tarief- en prestatieregulering. Dat betekent dat zorgaanbieders zoals Inter-Psy niet hogere tarieven mogen declareren dan de maximumtarieven die de NZa heeft vastgesteld.
Moet de beloning van de bestuurders via de «managementfee» gezien worden als een winstuitkering? Zo ja, mag dit voor ggz-instellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat Menzis, de grootste zorgverzekeraar in de regio Groningen, blij is met Inter-psy als redelijk nieuwe «marktpartij»? Accepteert de zorgverzekeraar dat geld, dat bedoeld is voor de behandeling van patiënten, uiteindelijk naar de shirtsponsoring van een betaald voetbalorganisatie gaat?
Het is aan verzekeraars om met zorginstellingen afspraken te maken over het leveren van zorg aan hun verzekerden die kwalitatief goed is tegen een goede prijs. Ik heb daarin geen rol.
De uitzending van Medialogica Motivaction |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Medialogica Motivaction»?1
Ja.
Vindt u dat u erin bent geslaagd om, zoals een van uw ambtenaren aangaf2, met het interview bij NU.nl3 te realiseren dat het Motivaction-onderzoek geen hype zou worden?
Ik heb met een groot aantal Turks Nederlandse jongeren gesproken na bekendwording van de resultaten van de peiling van Motivaction. Ik heb met hen gesproken over hun verontwaardiging en onbegrip naar aanleiding van het beeld dat uit deze peiling naar voren kwam en van mijn kwalificatie van de resultaten als «verontrustend». Jongeren gaven aan hoe zij in hun persoonlijke leven werden aangesproken of aangekeken op een beeld waarmee zij zich op geen enkele manier wilden en konden identificeren.
Ik sprak ook jongeren die grote vraagtekens hadden bij de verkenning van Motivaction, maar de zorgen over Turks Nederlandse jongeren deelden die ik heb uitgesproken in onder meer het interview met NU.nl; zorgen over het in zichzelf gekeerd zijn van de Turks-Nederlandse gemeenschap en gevoelens van vervreemding van de Nederlandse samenleving onder de Turks-Nederlandse jeugd. Zij hebben de peiling aangegrepen om met mij het gesprek aan te gaan over hoe we gezamenlijk problemen met betrekking tot negatieve beeldvorming en problemen onder deze jongeren beter kunnen aanpakken. Mijn waardering voor deze openheid en assertiviteit is groot.
Het beeld dat in de uitzending van Medialogica wordt neergezet, namelijk dat deze peiling en mijn reactie hierop onderdeel zouden zijn van een of andere vooropgezette negatieve strategie, ben ik ook bij een aantal jongeren tegengekomen. Dit beeld is echter onjuist en draagt bij aan het versterken van gevoelens van vervreemding en uitsluiting bij deze jongeren, en aan de suggestie dat de Nederlandse overheid hen in de steek laat.
Op 31 oktober 2014 ben ik door Forum op de hoogte gesteld van de resultaten van de peiling van Motivaction. Forum was opdrachtgever, ik ben niet betrokken geweest bij enig aspect van totstandkoming en uitvoering van deze peiling. De resultaten waren zodanig opvallend en verontrustend dat op 3 november ambtenaren van mijn ministerie en de NCTV de resultaten van de peiling besproken hebben met Forum en Motivaction. Motivaction en Forum is om een toelichting gevraagd: over de werving, de vraagstelling en de duiding.
Tijdens het overleg bleek de noodzaak om meer duidelijkheid te verkrijgen over de interpretatie van de vragen en de mogelijke invloed van het moment van enquêtering. Hier werd ook de behoefte aan aanvullend onderzoek aangegeven en door alle partijen onderstreept. Aanwezige partijen deelden de opvatting dat vanwege de informatieplicht aan de Kamer het aanhouden van dit onderzoek tot vervolgonderzoek was afgerond geen optie was. Er zijn geen signalen afgegeven door beide partijen waaruit is gebleken dat zij tegen openbaarmaking waren alvorens eerst aanvullend verdiepend onderzoek te doen. Forum, opdrachtgever van deze peiling, heeft vervolgens op 11 november 2014 de resultaten gepubliceerd.
Met het interview dat ik aansluitend aan de publicatie aan NU.nl heb gegeven heb ik geprobeerd de te verwachten berichtgeving in goede banen te leiden en hieraan richting te geven door direct vervolgonderzoek aan te kondigen.
De inschatting dat mijn optreden een hype heeft gecreëerd die anders niet ontstaan zou zijn, deel ik niet.
Hoe waardeert u de woorden van journalisten van de Volkskrant en NU.nl, dat het Motivaction-onderzoek slechts nieuwswaarde verkreeg, doordat u er in het interview met NU.nl een waardering aan heeft toegekend? Is dit feit in overeenstemming met het door uw ambtenaar geuite doel (zie vraag4 om van het onderzoek geen hype te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het Motivaction onderzoek juist doordat u heeft besloten er in interviews een waardering aan toe te kennen, een hype is geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit Turks-Nederlandse jongeren onnodig heeft beschadigd?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de woorden van Motivaction-directeur Pieter Paul Verheggen5, waaruit blijkt dat Motivaction tegen de publicatie gekant was en dit aan uw ministerie heeft laten blijken: «Maar om het daarna aan het grote publiek en aan de media te presenteren, zonder dat je daar de duiding aan kan geven die het misschien nodig heeft, dat vonden wij niet verstandig en dat hebben wij ook bevestigd aan hem. {...} Wij hebben heel duidelijk laten weten, dat wij vonden dat we aanvullend onderzoek moesten doen»? Zo ja, waarom heeft FORUM dan het Motivaction-onderzoek naar buiten gebracht, ondanks dat het onderzoek meer duiding nodig had? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is uw uitspraak in een persconferentie daags na de publicatie van het Motivaction-onderzoek, «Laten we hopen dat het onderzoek totaal verkeerd is, maar ik ben daar nog niet van overtuigd»6, te rijmen met het feit dat de directeur van Motivaction, de uitvoerder van het onderzoek, daarvoor uw ministerie heeft laten weten tegen publicatie te zijn, omdat er aanvullend onderzoek nodig was?
Zie antwoord vraag 2.
Waren de kanttekeningen die te plaatsten zijn bij de omstandigheden van het Motivaction-onderzoek, de vraagstelling van het onderzoek en de representativiteit van het onderzoek, zoals door wetenschappers7 en recentelijk door Labyrinth geuit, vóór de publicatie van het onderzoek bij u bekend? Waarom heeft, ondanks deze te plaatsen kanttekeningen, FORUM het onderzoek toch gepubliceerd en heeft u er interviews over afgegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van welke mensen en instanties inzage hebben gehad in het Motivaction-onderzoek vóór de publicatie ervan door FORUM?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op bovenstaande vragen en het feitenrelaas dat u op 26 november 2014 is toegestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 81).
Kunt u een overzicht geven van hoe het besluit om het Motivaction-onderzoek naar buiten te doen komen tot stand is gekomen? Welke mensen of instanties waren hierbij betrokken, wat was het tijdsverloop en wat was de rol van de betrokkenen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat was, gezien het feit dat de directeur van Motivaction aan uw ministerie heeft laten weten tegen publicatie te zijn, de rol van uw ministerie bij de publicatie van het Motivaction-onderzoek?
Motivaction heeft het ministerie voor zover ik heb kunnen nagaan niet laten weten tegen publicatie van de peiling te zijn.
Hoe waardeert u de woorden van Motivaction-directeur Verheggen, dat niet alle Turks-Nederlandse jongeren de kans hebben gehad deel te nemen aan het onderzoek en dat de resultaten dus niet representatief zijn voor heel Nederland? 1) Waarom sprak u in het NU.nl interview8 en andere interviews, ondanks deze kanttekening bij de representativiteit van het onderzoek, dan over Turks-Nederlandse jongeren in zijn algemeenheid? Deelt u de mening dat u hierdoor Turks-Nederlandse jongeren onnodig heeft gestigmatiseerd?
Motivaction heeft voor publicatie geen signaal afgegeven over gebrekkige representativiteit van de peiling. Dit is informatie die ik ten tijde van publicatie en het interview aan onder meer NU.nl niet had.
Het is te betreuren dat de kwaliteit van de Motivactionverkenning onder de maat was. Dat staat niet alleen een goed inhoudelijk debat over dit belangrijke onderwerp in de weg, maar heeft er ook toe geleid dat Turks-Nederlandse jongeren zich onterecht aangesproken en apart gezet voelden.
Wat was de reden dat FORUM het Motivaction-onderzoek op de datum 11-11-2014 heeft gepubliceerd? Waarom heeft u op deze datum een interview over het onderzoek doen uitkomen op NU.nl?
Na bekendwording van de resultaten van de peiling begin november 2014 is door mijn ministerie aan Forum verzocht de publicatie te bespoedigen zodat hierover tijdens het Algemeen Overleg van 12 november 2014 direct met uw Kamer het debat gevoerd kon worden.
Voor mijn overweging om bij de publicatie een interview aan NU.nl te geven zie het antwoord op vraag 2 t/m 8.
Wat bedoelt u met uw uiting in uw flutbrief van 25 september 20149 «Het onderzoek heeft niet de resultaten opgeleverd die ik voor ogen had»? Welke resultaten had u dan wel voor ogen?
De passage die u noemt betreft het onderzoek «Turkse islam; Actualisatie van kennis over Turkse religieuze stromingen en organisatie in Nederland» van Sunier en Landman. Hierin wordt onderzocht welke rol de verschillende Turkse stromingen en organisaties spelen in de integratie van Turkse Nederlanders. Aanleiding voor dit onderzoek was de constatering in het SCP-rapport «Dichter bij elkaar» uit 2012 dat de Turkse gemeenschap in vergelijking met andere minderheidsgroepen meer in zichzelf gekeerd is.
Het onderzoek heeft niet de resultaten opgeleverd die ik voor ogen had omdat het geen helder antwoord op de gestelde onderzoeksvragen heeft gegeven. Op de vragen met betrekking tot het afstand nemen van de Nederlandse/westerse gewoonten, normen en waarden en de invloed hierop vanuit Turkije is geen duidelijk antwoord verkregen. Dat betekent echter niet dat ik ontevreden ben omdat de uitkomsten te positief of te negatief zouden zijn.
In mijn brief van 3 juni jl. heb ik aangegeven hoe ik het vervolg voor ogen zie (TK 32 824, nr. 94); ik ben met de Turkse religieuze organisaties en stromingen in gesprek gegaan en ik zal de komende jaren »het contact zo vormgeven dat zowel samenwerking als een kritische dialoog mogelijk is. Ik zie het als mijn taak om organisaties aan te spreken op hun rol bij integratie; de TRSO’s hebben hiervoor hun begrip uitgesproken.
Komt het vaker voor dat beleidsmakers onderzoek slechts van waarde achten als het onderzoek de uitkomsten heeft die de beleidsmaker voor ogen heeft?
Zie antwoord vraag 13.
Houdt het feit, dat u aangeeft dat het onderzoek niet de resultaten heeft opgeleverd die u voor ogen had, verband met het feit dat FORUM het Motivaction-onderzoek daags voor het Algemeen overleg integratieonderwerpen van 12-11-2014 (en ondanks het verzoek van de directeur van Motivaction om het onderzoek niet naar buiten te brengen) naar buiten heeft doen komen? Had u de resultaten van het Motivaction-onderzoek nodig om uw bijdrage in dat overleg van meer onderbouwing te voorzien en heeft u deze gang van zaken geregisseerd?
Zie het antwoord op vraag 12.
Voor mijn reactie op de suggestie dat er sprake zou zijn van het «regisseren» van de peiling van Motivaction verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 t/m7.
Waarom heeft u ervoor gekozen om het Motivation-onderzoek wel breed uit te meten in de media en ander, genuanceerder, onderzoek (Sunier & Landman10; Staring et al.11 niet? Had u met het noemen van deze (wel betrouwbare!) onderzoeken de beeldvorming niet kunnen bijstellen? Zo ja, waarom heeft u dat dan niet gedaan?
De onderzoeken van Sunier en Landman en van Staring et al. zijn niet vergelijkbaar met de peiling van Motivaction. In beide onderzoeken is niet gekeken naar eventuele sympathie voor gewelddadig extremisme of naar mogelijke radicalisering onder Turks-Nederlandse jongeren. Deze onderzoeken konden daarom niet bijdragen aan het duiden van de bevindingen uit de peiling van Motivaction.
Voor mijn overweging om bij de publicatie een interview aan NU.nl te geven zie het antwoord op vraag 2 t/m 8.
Heeft u de gang van zaken betreffende de publicatie van het Motivaction-onderzoek en de betrokkenheid van uw ministerie geëvalueerd? Zo ja, bent u bereid de resultaten van deze evaluatie met de Kamer te delen en wat zult u, op basis van deze evaluatie, in de toekomst anders doen? Zo nee, waarom niet?
Op 26 november 2014 heb ik uw Kamer een chronologisch feitenrelaas gestuurd over de totstandkoming en publicatie van de Motivactionpeiling. Hierin heb ik uiteengezet hoe de peiling tot stand is gekomen, wat mijn betrokkenheid hierbij was en wat de overwegingen van alle betrokken partijen waren, waaronder die van mijzelf, om de peiling te publiceren. Dit relaas is voor zover ik kan beoordelen nog steeds actueel. In de beantwoording van deze Kamervragen vindt u aanvullende toelichting, zoals op mijn overwegingen om de te reageren op de resultaten van de peiling. Een extern onderzoek vind ik daarom niet zinvol.
Bent u bereid een extern en onafhankelijk onderzoek (in de vorm van een procesanalyse, als aanvulling op de inhoudelijke analyse van Labyrinth) in te stellen naar de gang van zaken rond het ontstaan en het publiceren van het Motivaction-onderzoek? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat de angst voor islamitische Nederlanders door het Motivaction-onderzoek is versterkt? Is dit effect nadelig voor de doelen van uw taken als Minister die ook voor integratie verantwoordelijk is?
Ik betreur dat de kwaliteit van de Motivactionverkenning onder de maat was. Turks Nederlandse jongeren voelen zich hierdoor persoonlijk geraakt en voelen zich onterecht aangesproken en apart gezet. De verontwaardiging hierover begrijp ik, zeker gezien het feit dat de peiling achteraf onbetrouwbaar is gebleken.
Een onderzoek naar de effecten van de peiling van Motivaction op de maatschappelijke positie van Turks-Nederlandse jongeren vind ik niet zinvol. Wel wil ik weten hoe het gaat met deze jongeren. Begin 2016 verschijnt het Survey Integratie Minderheden (SIM) van het SCP, een grootschalig representatief integratieonderzoek, waarin een gedegen en feitelijk beeld van de positie van deze jongeren in de Nederlandse samenleving wordt gegeven.
Hoe waardeert u de uitspraken van een vertegenwoordiger van de organisatie Turks-Nederlands Tegengeluid12, dat het onderzoek ertoe heeft geleid dat ze «treden omlaag ging op de maatschappelijke ladder»? Hoe verhoudt dit zich tot uw integratieagenda?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid de maatschappelijke gevolgen, zoals de mogelijke stigmatisering van Turks-Nederlandse jongeren en de vergrote angst voor de islam, van de publicatie van het Motivaction-onderzoek te onderzoeken? Zo ja, wanneer bent u voornemens dit te doen en op welke termijn stelt u de Kamer hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u van mening dat door de resultaten van het Motivaction-onderzoek Turks-Nederlandse jongeren worden beperkt op de arbeidsmarkt en bij het vinden van een stage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid voor de stigmatisering en belemmering van Turks-Nederlandse jongeren op de arbeids- en stagemarkt door de publicatie van het Motivaction onderzoek excuses aan te bieden aan de Turk-Nederlandse jongeren? Zo nee, waarom kunt u dit zelf reflecterend vermogen niet opbrengen?
Ik ben geen opdrachtgever van de verkenning en ben inhoudelijk niet bij de verkenning betrokken geweest. Ik laat het aan Motivaction over of zij wel of niet excuses willen maken.
Vindt u, zoals u in een radiointerview aangaf, nog steeds dat «de heren (Kuzu en Öztürk) in complottheorieën» denken13? Zo ja, is dit zo omdat u het gevoel heeft dat ze u door hebben en heeft u hiermee het debat proberen af te leiden van uw rol?
Ik zie het als mijn opdracht om een bijdrage te leveren aan de integratie van mensen met een migratiegeschiedenis in de Nederlandse samenleving. Het in de hand werken van wantrouwen en polarisatie is hiermee niet in lijn.
De bedreiging en intimidatie in asielzoekerscentra (AZC) door islamitische asielzoekers (vervolgvragen) |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Spanningen tussen christenen en moslims in asielzoekerscentra»?1
Ja.
Hoe verhoudt uw antwoord op eerdere Kamervragen2, dat verschillen in religieuze oorsprong doorgaans niet de reden vormen voor conflicten, zich met de incidenten in Gilze, Budel en Lutelgeest waar de islamitische achtergrond van bepaalde groepen juist wel de reden is van conflicten?
Het woord doorgaans impliceert dat verschillen in religieuze oorsprong wel degelijk de reden kunnen vormen voor conflicten, maar dat aan de meeste conflicten die zich in AZC’s voordoen een andere reden ten grondslag ligt.
Ziet u in dat de politiek-correcte antwoorden die zijn gegeven, totaal voorbij gaan aan onder meer het feit dat de politie in Dronten een einde heeft moeten maken aan een massaal gevecht in het AZC tussen Syrische moslims en Eritrese christenen? Erkent u dat het schreeuwen van «Allahu Akhbar» toch echt lijkt te wijzen op een religieuze component in het conflict? Zo nee, waarom niet?
In mijn feitelijk-correcte antwoord op uw eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat het niet is uitgesloten dat verschil in etnische of religieuze oorsprong tot conflicten tussen bewoners kan leiden. Mijn antwoord gaat derhalve ook niet voorbij aan eventuele religieuze componenten in een conflict.
Ziet u in dat een antwoord als «de meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen» totaal nietszeggend is en absoluut geen recht doet aan de ervaren bedreiging, intimidatie en discriminatie door de christelijke asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Dat de meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen en dus niet tussen (etnische of religieuze) groepen blijkt uit de COA-praktijk. Het beeld dat een (meerderheid van een) bepaalde groep een andere groep intimideert, lastigvalt en/of bedreigt herkent het COA niet.
Dat de meldingsbereidheid een punt van aandacht is, onderkent het COA. In het rapport van Deloitte zijn aanbevelingen gedaan om de drempel zoveel mogelijk weg te nemen. Het COA heeft daarop maatregelen getroffen, zoals toegelicht in de beantwoording van eerdere kamervragen. Er is een werkgroep meldingsbereidheid ingesteld die zich hiermee bezig houdt. Tevens is er een samenwerkingsverband met COC en stichting Gave, zodat meldingen van discriminatie die niet bij COA binnen komen maar wel bij COC/stichting Gave alsnog bij het COA terecht komen. Op deze manier wordt er alles aan gedaan om de meldingen toch binnen te krijgen. Dat neemt niet weg dat de asielzoeker hierin een eigen verantwoordelijkheid heeft. Overigens is het niet zo dat er nooit meldingen worden gedaan door asielzoekers. Het beeld dat de leiding van AZC’s nooit geïnformeerd wordt over ervaren bedreiging, intimidatie en/of discriminatie herkent het COA niet.
Hoe oordeelt u over het feit dat de leiding van AZC's blijkbaar niet geïnformeerd wordt door de christelijke slachtoffers van islamitische bedreiging, intimidatie en discriminatie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde aan deze vreselijke situatie een einde te maken?
Wat het COA in algemene zin doet om intimidatie, bedreiging en/of discriminatie te voorkomen, heb ik laten weten in reactie op uw eerdere Kamervragen. In een AZC gelden Nederlandse waarden, waaronder vrijheid van godsdienst. Het belemmeren van deze vrijheid door medebewoners wordt dan ook niet getolereerd.
In hoeverre bent u bereid de procedures van asielzoekers die zich schuldig maken aan bedreiging, intimidatie en discriminatie stop te zetten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de eerdere Kamervragen kunnen misdragingen consequenties hebben voor de asielprocedure. Of een en ander gevolgen heeft, is afhankelijk van wat er is gebeurd en van de strafmaat die daarop is gesteld.
Het bericht 'Afrikaanse voetballers verhandeld in Azie' |
|
Marith Volp (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over het verhandelen in Azië van Afrikaanse voetballers? Zo ja, wat is uw opvatting daarover? 1
Van de berichtgeving op de BBC- website heb ik kennisgenomen. Op basis van één persartikel kan ik geen oordeel geven over specifieke situaties die daarin wordt beschreven. Wel kan ik aangeven dat ik handel in jonge spelers verwerpelijk vind.
Zijn er voor zover u bekend naast de schatting van Culture Foot Solidaire dat er zo'n 15.000 kinderen verhandeld zijn voor het voetbal, andere betrouwbare schattingen van het aantal slachtoffers? Indien het u niet bekend is, bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uit het artikel blijkt is de FIFA bezig met het verzamelen van alle informatie om deze zaak te beoordelen en de belangen van de betrokkene minderjarigen te behartigen. Aanvullend onderzoek naar aantallen is naar mijn oordeel dan ook niet nodig.
Zijn er sinds de antwoorden op eerdere2 signalen geweest dat er jonge spelers op een verkeerde manier in Nederland terecht zijn gekomen? Zo ja, wat is de omvang hiervan? Bent u bereid dit (nader) te onderzoeken met uw Europese collega's?
Nee, die signalen hebben mij niet bereikt. Op basis van de FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players kunnen geen internationale overschrijvingen van spelers onder achttien jaar plaatsvinden behoudens de daarin vastgestelde uitzonderingen. Met ingang van 1 maart jl. hebben alle clubs toestemming nodig van de FIFA als ze spelers vanaf tien jaar uit het buitenland willen halen. Zonder deze toestemming kan een speler niet uitkomen voor zijn nieuwe club in een ander land. Daar bovenop heeft de KNVB als vast beleid dat spelersmakelaars zich moeten onthouden van activiteiten en werkzaamheden voor zover het spelers jonger dan zestien jaar betreft.
Indien er inderdaad nauwelijks sprake lijkt van enige vooruitgang in de bestrijding van de handel in jonge spelers, wat is daarover uw opvatting?
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 1 vind ik elke vorm van handel in jonge spelers verwerpelijk. Als er sprake is van schending van de regelgeving zoals door de FIFA opgesteld, moet dit door betrokken partijen (te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties en bonden) worden bestreden, waarbij FIFA moet optreden tegen nationale voetbalbonden en individuele clubs als die de regels overtreden. Recent is dit gebeurd met de bestraffing van F.C. Barcelona en de Spaanse voetbalbond voor de transfer van een aantal jeugdspelers waarbij ze niet voldeden aan de uitzonderingsvoorwaarden. De Spaanse voetbalbond en F.C. Barcelona zijn hier voor beboet. F.C. Barcelona heeft hiernaast ook een nog lopend transferverbod van een jaar gekregen.
Kunt u aangeven op welke manier(-en) voetbalbonden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever kunnen bestrijden? Zo nee, bent u bereid hierover op kort termijn onderzoek naar te doen? Doen naar uw mening de KNVB, UEFA en FIFA hier voldoende tegen? Is het u bekend of de FIFA en UEFA voldoende zicht hebben op de bewegingen van jonge spelers wereldwijd? Zo nee, bent u bereid hier actie op te ondernemen? Zo ja, welke?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 is het aan de betrokken partijen om schending van de regelgeving binnen de voetbalwereld tegen te gaan. De KNVB heeft over transfers van jonge voetballers vaker contact met de FIFA. Specifiek hebben ze in dit geval bij FIFA aangekaart dat de grens van 12 jaar voor het verkrijgen van een International Transfer Certificate (ITC) te hoog zou zijn, en deze is, zoals in het antwoord op vraag 3 ook is aangegeven recentelijk verlaagd naar 10 jaar. Door het Transfer Matching System van de FIFA (een digitaal systeem voor internationale overschrijvingen) en het daarbij behorende ITC systeem hebben nationale voetbalbonden en de FIFA goed zicht op de beweging van jonge spelers omdat elke grensoverschrijdende transfer moet worden goedgekeurd door de FIFA.
Op welke manier kunnen overheden de handel in kinderen voor het voetballen effectiever bestrijden? Hoe gaat u zich daar in Europees en internationaal verband voor inzetten?
In mei 2014 is een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers een resolutie aangenomen betreffende het werkplan van de Europese Unie voor sport voor de jaren 2014–2017 (2014/C 183/03). Eén van de thema’s is de integriteit in de sport, in het bijzonder de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing, de bescherming van minderjarigen, goed bestuur en gendergelijkheid.
Slachtoffers van mensenhandelaren blijven vaak met schulden achter als zij vervroegd teruggaan naar hun eigen land als beloften niet worden nagekomen; kunt u aangeven op welke wijze is te voorkomen dat zij daardoor opnieuw in de problemen komen? Hoe zal dat in het geval van de voetballertjes die naar Laos zijn gegaan worden opgepakt? Welke maatregelen bent u eventueel bereid te nemen om deze slachtoffers bij te staan?
Op basis van de informatie in het BBC-bericht valt niet op te maken of het voorval voldoet aan alle elementen van de definitie van mensenhandel. Blijkens het artikel is in het voorval dat door de BBC wordt beschreven reeds actie ondernomen door FIFPro en FIFA, hetgeen ertoe leidde dat de meeste jonge spelers naar hun land terugkeerden, terwijl een aantal ervoor koos in Laos te blijven. Ik zie derhalve geen aanleiding voor Nederlandse instanties om in dit specifieke geval te interveniëren.
Het bericht dat de ramadan goed zou zijn tegen diabetes |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de ramadan een remedie tegen diabetes zou zijn1?
De beoordeling van de effecten van deelname aan de ramadan op diabetes vind ik een verantwoordelijkheid van de medische beroepsgroep.
Deelt u de mening dat de ramadan juist voor gezondheidsproblemen zorgt bij patiënten met diabetes?
Het is mij bekend dat het combineren van diabetes met de ramadan lastig kan zijn, omdat het vasten kan bijdragen aan ontregeling van de diabetes. Of en op welke wijze een diabetespatiënt mee kan doen aan de ramadan is onderdeel van het individuele zorgplan en dient besproken te worden tussen patiënt en zorgverlener.
Twee jaar geleden heeft de Nederlandse Diabetes Federatie een aantal adviezen gepubliceerd, om behandelaren te ondersteunen in het bepalen van de behandeling van diabetes bij mensen die willen meedoen aan de ramadan.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen dit soort gevaarlijke medicatie-adviezen van een nep-imam?
Het is aan de patiënt zelf om op een verstandige manier met zijn of haar ziekte om te gaan en adviezen van derden hier wel of niet in mee te nemen. Ter ondersteuning hiervan heeft de diabetespatiënt een behandelrelatie met één of meerdere zorgverleners. Deze hebben een verantwoordelijkheid in het begeleiden van de patiënt en het ondersteunen in het maken van keuzes rondom zijn diabetes en deelname aan de ramadan.
Bent u bereid de extra zorgkosten die uit dit advies voortvloeien te verhalen op de veroorzaker?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2597).
Het programma Bekeerd |
|
Martin Bosma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de werving door Arie Boomsma voor het programma Bekeerd?1
Ja.
Heeft u gezien dat het doel van programma is: begrip te creëren voor de islam?
De KRO beoogt met dit programma inzicht te geven in de leefwereld van jonge (bekeerde) moslims. Dat past binnen de opdracht die de publieke omroep heeft om media-aanbod te verzorgen dat een beeld geeft van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied.
De Mediawet bepaalt dat de omroepen zelf de vorm én inhoud bepalen van het door hen verzorgde media-aanbod en zij zijn daar zelf verantwoordelijk voor.2
Het is dus niet aan mij om daar een oordeel over te geven.
Is dit een taak van de met belasting betaalde omroep?
Zie antwoord vraag 2.
Moeten wij nog enig begrip hebben voor de staatsomroep als deze een instrument is in de islamisering van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
De homohatende songteksten van de Surinaamse band Hakuna Matata Gang |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Surinaamse band Hakuna Matata Gang die op dit moment door Nederland toert? Bent u bekend met de songteksten van deze band en met name van het nummer Bullet? Deelt u de mening dat deze band door middel van deze teksten oproept tot discriminatie en homohaat?
Het is mij bekend dat de Surinaams band Hakuna Matata Gang optredens in Nederland had gepland, waarbij tenminste één nummer op het repertoire stond waarvan de songtekst in de Nederlandse context ontoelaatbaar zou zijn en – als dit nummer in Nederland in het openbaar bij een publiek optreden ten gehore zou worden gebracht – wellicht tot strafrechtelijke vervolging zou kunnen leiden. Nadat deze optredens via sociale media waren aangekondigd, is op basis van een YouTube-filmpje aangifte gedaan van discriminatie, bedreiging en homohaat. Deze aangifte wordt door het Openbaar Ministerie (OM) bekeken. Inmiddels is duidelijk dat de geplande optredens niet hebben plaatsgevonden. De organisatoren in Almere en Arnhem hebben het optreden geannuleerd, mede op basis van de ontstane ophef. Ook is het filmpje met het omstreden nummer, op basis waarvan aangifte is gedaan, van YouTube verwijderd. De Surinaamse band Hakuna Matata Gang heeft inmiddels tijdens een persconferentie op 5 augustus jl. verklaard het gewraakte lied niet meer ten gehore te zullen brengen bij optredens of anderszins te verspreiden. De bandleden hebben daarbij tevens verklaard andere wegen te zullen zoeken om hun afkering uit te spreken over jongens en mannen die onderling (betaalde) seks met elkaar hebben.
Wordt er bij het optreden van deze band ingegrepen als teksten worden gezongen die strafbaar zijn en worden de bandleden in dat geval direct aangehouden en vervolgd?
Zoals gezegd hebben de optredens uiteindelijk niet plaatsgevonden. In het algemeen geldt dat vrijheid van meningsuiting de essentie van democratie is. In onze rechtsstaat wordt een dergelijke fundamentele vrijheid voor iedereen beschermd. De vrijheid van meningsuiting is echter niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen oproepen tot haat of geweld of als de veiligheid in gevaar komt. Het Openbaar Ministerie kan besluiten om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan indien zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat, zoals vastgelegd in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht.
Klopt het dat de Surinaamse regering de band ondersteunt met de bedoeling Surinaamse artiesten ook op de buitenlandse markt te brengen? Zo ja, bent u bereid om uw Surinaamse ambtgenoot te vragen de eventuele ondersteuning aan de band in te trekken en afstand te nemen van hun uitspraken en teksten over homoseksuelen?
De Surinaamse autoriteiten hebben aangegeven de betreffende band niet financieel te ondersteunen. Wel worden volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Paramaribo sporters en artiesten regelmatig geholpen bij het aanvragen van visa. De Nederlandse ambassadeur in Suriname heeft de Nederlandse zorgen over de songteksten van de band aan de Surinaamse autoriteiten kenbaar gemaakt.
Bent u bereid om uw Surinaamse ambtgenoot te vragen om, in samenspraak met de Surinaamse lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender-beweging, initiatieven te nemen om de mensenrechten van LHBT’s in Suriname te bevorderen en discriminatie van deze groep te bestrijden? Bent u bereid dergelijke initiatieven vanuit het mensenrechtenfonds te ondersteunen?
De bescherming en bevordering van gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd is één van de prioriteiten van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De Nederlandse ambassade in Suriname is actief op dit thema en heeft hierover recentelijk een regionale conferentie georganiseerd, in samenspraak met de Surinaamse en Guyaanse LHBTI-beweging en gefinancierd uit het Mensenrechtenfonds. Ook een vertegenwoordiger van het COC was hierbij aanwezig. Het is de bedoeling om deze conferentie in het najaar een vervolg te geven.
De bedreiging en intimidatie in asielzoekerscentra (AZC's ) door islamitische asielzoekers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Christenen uit asiel weggepest»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het zogenaamde verbetertraject uit 2011 blijkbaar niet heeft geholpen bij het voorkomen dat islamitische asielzoekers christelijke asielzoekers bedreigen, intimideren en discrimineren?
Dit beeld klopt niet met de feiten, wat niet wegneemt dat er wel degelijk spanningen tussen bewoners voorkomen. Het wonen op een beperkt oppervlak van mensen met diverse achtergronden kan spanningen met zich meebrengen. De meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen. Hoewel niet uitgesloten is dat verschil in etnische of religieuze oorsprong tot conflicten tussen bewoners kan leiden, is dit doorgaans niet de oorzaak van de conflicten die in asielzoekerscentra ontstaan.
Het COA benadrukt in haar voorlichting aan alle bewoners dat discriminatie en intimidatie, op basis van artikel 1 van de Grondwet, verboden is. Het COA tolereert geen beledigende en discriminerende uitingen over religie, sekse, seksuele geaardheid, leeftijd, etniciteit of nationaliteit. Op een asielzoekerscentrum geldt vrijheid van godsdienst. Dit betekent dat bewoners elkaar in hun waarde dienen te laten ongeacht religie, politieke overtuiging of seksuele geaardheid. Binnen de grenzen van de COA-locatie dient het beoefenen van het geloof plaats te vinden in de privéruimte in afstemming met andere bewoners van diezelfde privéruimte. Het is niet toegestaan om gemeenschappelijke ruimtes te gebruiken als gebedsruimte. Dergelijke ruimtes moeten voor iedereen vrij toegankelijk zijn.
De inspanningen van het COA zijn erop gericht om intimidatie en discriminatie zo veel als mogelijk te voorkomen. In antwoord op de aanbevelingen op het rapport van Deloitte heeft het COA een werkgroep samengesteld die aanbevelingen heeft vertaald in concrete maatregelen. Dit is gedaan in nauwe samenwerking met het COC en stichting Gave. Er wordt voorlichting gegeven aan medewerkers en bewoners om het bewustzijn te vergroten. Binnen de voorlichting wordt aandacht besteed aan artikel 1 van de Grondwet waarin het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod staat geformuleerd. Werkprocessen zijn ingericht om de meldingen van incidenten te stroomlijnen. Profilering en stellingname van het COA tegen religieuze en gender gerelateerde discriminatie heeft geresulteerd in zichtbare posters met anti-discriminatie boodschap, voorlichtingsmateriaal, themabijeenkomsten met medewerkers, een sociale kaart met doorverwijsmogelijkheden en lokale afspraken met belangenverengingen en kerken. De werkgroep is in afgeslankte vorm nog steeds actief om de genomen maatregelen te toetsen en signalen uit het werkveld te bespreken en met verbeter- of verandervoorstellen te komen. Recent heeft de werkgroep met stichting Gave afgesproken om in de komende maanden aandacht te besteden aan het uniform hanteren van eerder gemaakte landelijke afspraken. Dit vanwege de snelle groei van het aantal locaties en de instroom van nieuw personeel en het adequaat informeren hiervan.
Hoe duidt u het gegeven dat christelijke asielzoekers in AZC blijkbaar moeten vrezen voor hun veiligheid en hun welzijn omdat zij zich niet voldoende beschermd weten tegen bedreiging en intimidatie door islamitische asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat niet de slachtoffers van bedreiging, intimidatie en discriminatie worden overgeplaatst maar de daders?
Bij een incident wordt altijd gekeken naar de meest passende maatregel/oplossing waarbij zowel oog is voor de diverse persoonlijke belangen als ook de bijdrage aan de beheersbaarheid/leefbaarheid op de locatie. Het belangrijkste is dat bewoners die een kamer delen, goed met elkaar overweg kunnen. Wie een andere kamer krijgt is geen zaak van principe; de leefbaarheid en veiligheid van bewoners staat voorop.
Deelt u de visie dat asielzoekers die zich in AZC schuldig maken aan bedreiging, intimidatie en discriminatie hun recht op verblijf verspelen?
COA schakelt altijd de politie in voor zaken die de openbare orde raken. Asielzoekers kunnen en zullen net als andere burgers bij delicten worden bestraft en eventueel gedetineerd. In alle gevallen geldt dat misdragingen consequenties kunnen hebben voor de asielprocedure. Of een en ander gevolgen heeft, zal afhankelijk zijn van welk wangedrag en van de strafmaat die daarop is gesteld.
Ziet u in dat het huidige asielsysteem door de enorme toestroom en vele problemen in en om de AZC totaal onhoudbaar is geworden? Zo ja, in hoeverre ziet u de meerwaarde van het Australische model, dat enkel gericht is op opvang in de regio?
Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijke behandeling behoeven. Dat is een uitgangspunt waar het kabinet voor staat.
Het bericht ‘Terrorist sprak in moskee’ |
|
Peter Oskam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft het openbaar ministerie (OM) inmiddels kunnen identificeren of de gesignaleerde man die tweemaal een lezing verzorgde in de Al Houda moskee in Geleen, inderdaad Abdallah Ouaboer uit Maaseik betreft?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de wenselijkheid en toelaatbaarheid van het optreden van deze veroordeelde terrorist in een moskee op Nederlands grondgebied? Deelt u de mening dat haatpredikers geweerd moeten worden uit gebedshuizen, conform uw eigen actieplan jihadisme?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft uit de media vernomen dat de heer Abdallah Ouaboer in de Al Houda moskee te Sittard aanwezig zou zijn geweest. De politie heeft de door de media beschikbaar gestelde beelden geanalyseerd. Uit die analyse is gebleken dat niet vastgesteld kan worden dat de persoon die hierop zichtbaar is Ouaboer betreft. Nu op grond van het politieonderzoek geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten is er geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Ten aanzien van de heer Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) heeft het OM eveneens uit de media vernomen dat hij in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen aanwezig zou zijn geweest. Nu er op grond van politie-informatie geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten, is geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
In algemene zin wil ik hier aan toevoegen dat iemand die in het verleden is veroordeeld en daarna zijn straf heeft uitgezeten, geen rechten kan worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM.
Met betrekking tot de wenselijkheid en toelaatbaarheid van deze optredens en het weren van extremistische predikers is het kabinet helder. De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Heeft het OM ook contact opgenomen met mensen die Ouaboer persoonlijk in de moskee hebben gezien om meer informatie voor deze identificatie te vergaren alsmede meer te weten te komen over het optreden van Ouaboer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM de beschikbare beelden geanalyseerd van de betreffende lezingen? Kunt u de strekking daarvan weergeven, alsmede aangeven of de inhoud ervan het OM aanleiding geeft tot het instellen van strafrechtelijke vervolging?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of deze prediker de afgelopen twee jaar ook in andere moskeeën in Nederland lezingen heeft gegeven?
Op dit moment is bij mij geen informatie bekend over lezingen in andere moskeeën door deze personen.
Heeft het OM contact opgenomen met het moskeebestuur om het optreden van Ouaboer nader te bespreken? Heeft het Contactorgaan Moslims & Overheid (CMO) contact opgenomen met het moskeebestuur om deze lezingen aan de orde te stellen?
Het OM heeft geen contact opgenomen met het moskeebestuur. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 11. Of het CMO in deze aangelegenheid contact heeft gehad met desbetreffende moskeebestuur is mij niet bekend.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen contact plaatsgevonden tussen de burgemeester, politie en het OM over het optreden van Ouaboer? Zo ja, wanneer en wat is hieruit voortgekomen? Is het waar dat de burgemeester van Geleen niet, dan wel verkeerd, is geïnformeerd door de politie en het OM voorafgaand aan de lezingen en dat het OM en de politie niet op de hoogte waren wie deze spreker was?
Het OM en politie hebben in beide gevallen via de media vernomen van de vermeende aanwezigheid van deze personen in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen. Ik zal echter niet nader ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen informatie-uitwisseling tussen de politie, het OM en/of lokaal bestuur met de Belgische en/of andere buitenlandse autoriteiten plaatsgevonden? Zo ja, wat is hieruit voortgekomen aangezien de lezingen toch doorgang hebben gevonden? Zo nee, waarom niet en hoe valt dit te plaatsen in het kader van het actieplan Jihadisme, waarin ook de grensoverschrijdende aanpak een belangrijke rol speelt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzicht verschaffen over de wijze waarop de financiering van de Al Houda moskee en haar activiteiten plaatsvindt? Heeft u signalen dat ook bij deze moskee sprake is en/of was van sponsorwerving door radicale haatpredikers?
Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten, zoals fondsenwerving ten behoeve van strafbare feiten, ontplooit of zal ontplooien die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Indien er in specifieke gevallen ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die raakt aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken. Over individuele gevallen kan de AIVD in het openbaar echter geen uitspraken doen. Bij mij is op dit moment geen informatie bekend over de wijze waarop de Al Houda moskee haar activiteiten financiert. Ook zijn bij mij geen signalen bekend dat bij deze moskee sprake is en of was van sponsorwerving door extremistische predikers.
Is het waar dat in de Al Houda in april jl. ook de omstreden prediker Fouad el Bouch gesproken heeft?2
Bij de gemeente Sittard-Geleen zijn in april 2015 signalen binnen gekomen dat in moskee Al Houda Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) zou komen spreken. De gemeente en haar partners hebben deze signalen onderzocht. Op basis van informatie van de politie en het OM is destijds besloten niet strafrechtelijk in te grijpen. Wel is deze situatie door de burgemeester aangegrepen om, nogmaals bij het bestuur van de Al Houda moskee, aan te geven dat onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen geen plek verdienen in de gemeente Sittard-Geleen. Het moskeebestuur heeft in dat gesprek aangegeven die stelling te onderschrijven.
Wat is de rol van het CMO bij de wijze waarop het moskeebestuur van Al Houda omgaat met het uitnodigen van sprekers en financiering van haar activiteiten?
In het algemeen adviseert het CMO desgevraagd moskeebesturen over gastsprekers die zij willen uitnodigen. Ook kan het CMO in het voor- en natraject een faciliterende rol spelen in het contact tussen gemeenten en moskeebesturen/islamitische organisaties.
Kunt u de vragen 1 en 4 tot en met 8 ook beantwoorden met betrekking tot het optreden van Fouad el Bouch in de Al Houda moskee?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Arbeidswet bedreigt Nederlandse speelfilms’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arbeidswet bedreigt Nederlandse speelfilms»?1
Ja.
Wat is de aanleiding voor uw plan om de Beleidsregels inzake ontheffing verbod van kinderarbeid te wijzigen, anders dan alleen de toename van het aantal producties? Door wie wordt de huidige regelgeving als onduidelijk dan wel oneerlijk ervaren?
In de loop der jaren is, mede door de ontwikkeling in en de toename van het aantal cultuur- en mediaproducties waarin kinderen een rol spelen, een uitvoeringspraktijk ontstaan die niet meer aansluit bij de bestaande regelgeving. Ik vind het daarom gewenst om de huidige regels aan te passen.
Sommige producenten, ouders/voogden en kinderen ervaren het als onduidelijk dat bepaalde kinderen meer keren mogen optreden per jaar dan andere.
Waarom wilt u niet alleen de regels rondom begeleiding van de kinderen verbeteren, maar ook de regels rondom arbeidstijd aanscherpen, waardoor bijvoorbeeld het maximaal aantal dagen waarop een kind van 7 tot en met 12 jaar via een ontheffing mag werken, wordt teruggebracht van 24 naar 18 dagen en er niet meer twee voorstellingen op een dag gespeeld kunnen worden?
Voorop staat het belang van het kind. Kinderen mogen niet in een contractuele relatie arbeid verrichten. De aanpassing van de ontheffingregels beoogt een verduidelijking en vereenvoudiging. Mijn voorstel gaat niet uit van het aantal speelbeurten, maar van het aantal speeldagen. Daardoor is het in principe mogelijk om vaker dan 1 keer per dag op te treden. Ook tellen repetities niet meer mee en gaat het aantal speeldagen naar 18. Dit is een verruiming ten opzichte van de huidige ontheffing, die ruimte tot maximaal 12 speelbeurten biedt. Het is mijn inziens redelijk dat hiermee de verdergaande uitzondering van 24 speelbeurten komt te vervallen.
Zijn er negatieve ervaringen met kinderen, voor wie het schadelijk is geweest dat zij 24 dagen per jaar in bijvoorbeeld een film, tv-serie, musical of balletvoorstelling hebben gespeeld? Zo niet, waarom wilt u dit maximum dan beperken?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. Verder zijn mij geen negatieve ervaringen bekend over de invloed van het aantal speeldagen.
Welke gevolgen heeft uw plan naar uw verwachting voor de productie van bijvoorbeeld musicals, tv-series en kinderfilms? Wat heeft u gedaan met de reactie van diverse producenten, deskundigen en ouders in de internetconsultatie van de beleidsregels?
Op de internetconsultatie van mijn voorstellen is gereageerd door ongeveer 30 partijen. Ik bestudeer thans de inbreng en heb het voornemen, voor zover relevant, partijen uit te nodigen voor een nadere toelichting op hun inbreng. Op basis hiervan zal ik mij een mening vormen over de gevolgen voor de sectoren zoals ik die heb toegelicht bij vraag 3.
Welke voorwaarden en regels gelden er in Duitsland, België en Luxemburg voor het inzetten van kinderen in culturele producties?
Ook de genoemde landen zijn gebonden aan de Europese jongeren richtlijn 94/33/EG. Het uitgangspunt hierbij is dat kinderen onder de 15 niet mogen werken. Lidstaten mogen individuele ontheffingen verlenen voor kinderen die werken in de kunstsector.
In grote lijnen is de situatie in de genoemde landen als volgt:
Kinderen van 7 tot en met 11 jaar mogen maximaal 6 uur per dag werken (tussen 8:00 en 22:00) en niet op meer dan 5 achtereenvolgende dagen. Ze mogen niet meer dan 12 werkzaamheden per jaar uitvoeren; daarbij kan 24 keer worden toegestaan voor bepaalde arbeid.
Kinderen van 3 tot en met 6 jaar mogen maximaal 2 uur per dag werken tussen 8:00 en 17:00. Kinderen ouder dan 6 jaar mogen maximaal 4 uur per dag tussen 10:00 en 23:00 werken in het theater en maximaal 3 uur per dag in overige producties tussen 8:00 en 22:00.
Zowel in Duitsland als in Luxemburg wordt het maximaal aantal speeldagen niet begrensd, maar is pedagogische begeleiding vereist.
Kunt u toelichten waarom u uniforme regels wilt hanteren, terwijl de werkwijze van balletvoorstellingen, musicals, televisieseries of filmproducties in grote mate verschillen?
Ongeacht het type werkzaamheden staat centraal het belang van het kind. Hierbij worden ten behoeve van de eenvoud en transparantie zoveel mogelijk dezelfde regels en uitgangspunten gehanteerd. Ik zal mij nog een mening vormen over de gevolgen van de nieuwe regels in de verschillende sectoren.
Waarom mag een kind nooit op een zaterdag en een zondag aaneengesloten werken? Betekent dit ook dat een kind niet op een zaterdag mag repeteren voor een voorstelling op zondag?
Volgens de Arbeidstijdenwet hebben volwassenen in principe recht op minimaal één dag vrij in de week (doorgaans is dat de zondag). Ditzelfde uitgangspunt wordt gehanteerd voor schoolgaande kinderen. Voor nog niet-leerplichtige kinderen worden dezelfde regels gehanteerd.
Dit betekent inderdaad dat een kind niet op een zaterdag mag repeteren voor een voorstelling op zondag.
Kan een beperking van het aantal speeldagen tot 18 dagen per jaar er niet juist toe leiden dat speeldagen veel intensiever moeten worden ingevuld, waardoor een kind onder grotere druk moet werken?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. Het is aan de producent, de kindbegeleiders en de ouders/voogden om de arbeid zo in te richten dat het passend is voor het individuele kind. Zoals reeds vermeld bij vraag 5, zal ik op basis van de internetconsultatie een mening vormen over de gevolgen.
Hoe verhouden de regels voor de ontheffing van het verbod van kinderarbeid zich tot regels rondom andere gelegenheden waarin kinderen in een professionele omgeving intensief actief zijn, zoals bijvoorbeeld in topsportopleidingen?
Er is geen sprake van een contractuele verplichting tussen een sportbond en het kind. Voor kinderen tot en met 12 jaar is het uitgangspunt van NOC*NSF en de sportbonden dat de focus ligt op lichamelijke ontwikkeling en het ontdekken van de sport.
Het bericht ‘terrorist sprak in moskee’ |
|
Ockje Tellegen (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terrorist sprak in moskee»?1
Ja.
Wie waren op de hoogte van de komst van deze veroordeelde terrorist naar de moskee in Geleen?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, kan geen rechten worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Over individuele zaken kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Ik zal dus niet ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties in deze specifieke casus.
Waarom waren de betrokken instanties, waaronder de burgemeester, niet voldoende geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen tegen moskeebesturen die dergelijke sprekers uitnodigen?
De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Zou een moskee moeten worden gesloten als het een podium biedt voor terroristen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer personen, opruien, aanzetten tot geweld of haat tegen bevolkingsgroepen, kan strafrechtelijk worden opgetreden. Als blijkt dat er daadwerkelijk tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, dan wel ook degene die hem bij de strafbare uitingen heeft geholpen (zoals de organisator of de verstrekker van de locatie).Indien sprake is van het ronselen voor de gewapende strijd kan strafrechtelijk worden ingegrepen. Ook wordt prioriteit gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen zullen daarmee worden geconfronteerd eventueel via strafrechtelijke weg.
Is de burgemeester bevoegd een moskee op eigen gezag te sluiten? Welke rol heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in deze?
De verantwoordelijkheid voor de lokale openbare orde en veiligheid ligt bij de lokale driehoek. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. In geval van een rechtspersoon is (verboden verklaring en) ontbinding alleen mogelijk als het doel en/of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. Als Minister van Veiligheid en Justitie heb ik, mede in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, aangegeven dat momenteel prioriteit wordt gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader.
Hoe wordt voorkomen dat veroordeelde terroristen in de toekomst ongehinderd kunnen spreken in moskeeën in Nederland? Deelt de regering de mening dat een zwarte lijst van haatpredikers hier een goed middel voor is?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, heeft daarna dezelfde rechten als ieder ander. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties. Per brief is op 3 maart aan uw Kamer medegedeeld dat in het kader van de nadere invulling van maatregel 20f van het Actieprogramma er een alerteringslijst bestaat van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling bij een visumaanvraag. Er bestaat dus geen zwarte lijst. De alerteringslijst wordt opgesteld en bijgehouden door de NCTV. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun preken uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg.
Het bericht ‘ EU: Wij willen meer politieke islam in Europa’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EU: Wij willen meer politieke islam in Europa»1, alsmede de speech van EU-commissaris voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid Federica Mogherini van jl. 24 juni2?
Ja.
Deelt u de mening van de ongekozen Mogherini, die stelt dat de islam bij Europa hoort, zowel historisch, cultureel, culinair als politiek? Zo ja, waarom?
In het EU-verdrag is vastgelegd dat alle lidstaten de gemeenschappelijke Europese waarden naleven, waaronder pluralisme en verdraagzaamheid. Binnen de EU zijn vrijheid van godsdienst, levensovertuiging en meningsuiting3, evenals culturele, religieuze en taalkundige diversiteit4 vastgelegd in het EU Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie. Nederland, als pluriforme, vreedzame samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtsstaat – voor alle religies, overtuigingen en leefstijlen ruimte is, onderschrijft deze fundamentele rechten.
Deelt u de mening dat de speech van Mogherini een aaneenschakeling is van wereldvreemd cultuurrelativisme en capitulatie voor de islam? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel bewijs heeft u na deze speech nog nodig om in te zien dat de EU en haar «leiders» een gevaar vormen voor de inwoners, voor de cultuur, identiteit en soevereiniteit van de lidstaten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Nederland zo snel mogelijk uit de EU te loodsen en daarmee Nederland te behoeden voor een nog grotere ramp dan de EU nu al is? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet acht blijvend lidmaatschap van de Europese Unie in het directe belang van Nederlandse burgers en bedrijven.
Kunt u bevorderen dat deze waanzinnige EU-functionaris naar Saoedi-Arabië wordt verbannen?
Nee.
Het bericht ‘Verplicht archeologisch onderzoek’ |
|
Peter Oskam (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kosten graafwerk zijn voor de bewoner»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde bewoner in het artikel 60.000 euro moet betalen wegens archeologisch onderzoek in de bodem onder zijn voormalige pand? Is het voorts zo dat dit bedrag eigenlijk op 120.000 euro was bepaald maar de gemeente inmiddels de helft van de kosten voor haar rekening heeft genomen?
Ja.
Hoeveel bewoners in deze gemeente hebben als gevolg van de brand te maken met kosten wegens graafwerk voor archeologisch onderzoek? Kunt u nagaan welk bedrag deze bewoners (per persoon) kwijt zijn aan de graafwerkzaamheden?
Naar ik heb begrepen zijn er drie ondernemers direct getroffen door de brand. Het gaat om vergelijkbare bedragen.
Kunt u de reikwijdte van het begrip «verstoorder» in de regel «de verstoorder betaalt» zoals geformuleerd in de Wet Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) nader toelichten?
De regel «de verstoorder betaalt» is terug te voeren op het Verdrag van Valletta. maar staat als dusdanig niet in de Wet archeologische monumentenzorg. Het veroorzakersprincipe gaat er vanuit dat de initiatiefnemer die de bodem verstoort – en daarmee ook het bodemarchief verstoort – primair moet zorgdragen voor het behoud van de archeologische informatie door middel van archeologisch onderzoek. In de Wet op de archeologische monumentenzorg is dit verdragsuitgangspunt geïmplementeerd door een koppeling met de omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning is in de regel noodzakelijk voor een ruimtelijk initiatief als gevolg waarvan het bodemarchief verstoord zou kunnen worden. In het geval van Alkmaar gaat het om een omgevingsvergunning voor de (her)bouw van de door brand verwoeste panden. Het is aan de gemeente om de reikwijdte van het veroorzakersprincipe te bepalen middels de afweging die de gemeente maakt in het kader van de omgevingsvergunning.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een gedupeerde van een woningbrand als «verstoorder» wordt aangemerkt bij het aanvragen van een vergunning voor de bouw van een nieuw huis? Kunt u zich voorstellen dat dit niet te billijken valt, met name en in de eerste plaats voor de bewoners zelf? Kunt u hier vanuit en/of door aanpassing van geldende wet- en regelgeving verandering in aanbrengen?
Ik heb uiteraard begrip voor de lastige situatie waarin gedupeerden in een dergelijk geval terecht kunnen komen. Echter, voor de bescherming van archeologische resten maakt het niet uit wat de aanleiding is van de bouwactiviteit die plaatsvindt. Wel kan de situatie aanleiding zijn voor de gemeente om een passende afweging te maken. Dit heeft er in het Alkmaarse voorbeeld toe geleid dat de kosten voor het archeologisch onderzoek zijn gehalveerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Van Veen en Rudmer Heerema over dezelfde zaak, is het niet de Wet op de archeologische monumentenzorg die zelf direct beperkend werkt (kamerstuknummer 2015D27376). De wet biedt gemeenten de mogelijkheid om archeologische voorschriften aan een omgevingsvergunning te verbinden. Gemeenten moeten daarbij een afweging maken tussen archeologische belangen en andere belangen. Zij hebben voldoende ruimte om compenserende maatregelen te treffen.
Overigens staat in het artikel van de Volkskrant dat de wet zou verplichten om onderzoek te doen bij een verstoring die dieper gaat dan 30 centimeter. Dit is onjuist. Gemeenten bepalen in hun bestemmingsplannen welke diepte zij willen aanhouden.
Hoe oordeelt u de impasse die ontstaat wanneer de verzekeraar pas wil uitkeren als er een nieuw huis wordt gebouwd en de gedupeerde pas een nieuw huis kan bouwen als hij de archeologische kosten vergoed? Hoe zou dit opgelost kunnen worden volgens u?
Aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heb ik gevraagd een verkenning uit te voeren naar de handelwijze van verzekeraars in deze gevallen en mij hier voor 31 december 2015 over te rapporteren.
Zijn er volgens u nog andere mogelijkheden voor gedupeerden om de archeologische kosten vergoed te krijgen?
Ik ben op deze vraag uitgebreid ingegaan in mijn eerder aangehaalde beantwoording van de vragen van de leden Van Veen en Rudmer Heerema.
Het groot manifest der Nederlandse taal |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het groot manifest der Nederlandse taal tegen de verengelsing van het hoger onderwijs – het zogenaamde «globish»?1
De verengelsing van het hoger onderwijs vloeit voort uit de toenemende internationalisering van het hoger onderwijs. Daarbij spelen ook de (internationale) aard van de betreffende studie en/of het specifieke (internationale) profiel van een instelling een belangrijke rol. Eerder heb ik het belang van die ontwikkelingen sterk onderstreept.2
Het manifest sluit goed aan bij de zorg die ik ook al in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs3 heb geuit ten aanzien van de positie van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal. In het manifest wordt overigens het belang van Engelstaligheid erkend, zij het dat ik het met de opstellers ervan eens ben, dat dat belang niet hoeft te gelden voor de volle breedte van het hoger onderwijs. Bij disciplines zoals geschiedenis of Europese talen ligt het gebruik van Engels wellicht minder voor de hand dan bijvoorbeeld bij economie. Ook kan er sprake zijn van differentiatie naar geografische gebieden, zoals bij studies met een sterke oriëntatie op ontwikkelingslanden.
Is het waar dat «de meerderheid van de masteropleidingen in het universitair onderwijs wordt aangeboden in het Engels, zonder goede redenen»? Om welk percentage gaat het precies?2
Het Engelstalig opleidingsaanbod op universitair masterniveau is tussen 2009 en 2013 gestegen van 64% naar 80%.5 Voor het aanbieden van Engelstalige opleidingen zijn goede redenen te geven, zie het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat «in het hbo inmiddels zo’n twintig procent van de opleidingen in het Engels wordt aangeboden en dat dit percentage toeneemt»? Om welk percentage gaat het precies?
Ten aanzien van de opleidingen in het hbo is mij alleen bekend dat in 2013 15% van het aantal bacheloropleidingen in het Engels werd aangeboden.6
Deelt u de mening dat artikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) – waarin staat dat het onderwijs in het Nederlands dient plaats te vinden, tenzij er goede redenen zijn daarvan af te wijken – weinig accuraat wordt nageleefd?
De wet biedt ruimte voor maatwerk, waar dat functioneel en passend is. In ieder geval vereist de keuze voor Engelstalige opleidingen dat instellingen kunnen aangeven op welke wijze hun taalbeleid dienstbaar is aan hun onderwijs- en kwaliteitsdoelen.
Op wat voor manier wordt toezicht gehouden op naleving van artikel 7.2 WHW? Wat zijn de sancties indien het artikel niet wordt nageleefd?
Eerder7 heb ik aangegeven dat ik voor wat betreft de naleving en interpretatie van artikel 7.2 WHW uit wil gaan van vertrouwen en autonomie. Centraal staat bij mij in ieder geval de overweging dat het aanbieden van Engelstalige opleidingen niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van het onderwijs. Ook de VSNU en de Vereniging Hogescholen hebben in hun visie op internationalisering die kwaliteit benadrukt.8 Zo nodig kan de Inspectie van het Onderwijs nader onderzoek ter zake verrichten.
Hoe verklaart u de verengelsing van het hoger onderwijs? Deelt u de mening dat het te maken heeft met economische redenen, zoals de wens om zoveel mogelijk buitenlandse studenten binnen te halen of omhoog op de ranglijsten te komen?
Zie het antwoord op vraag 1. Zoals ik in de eerdergenoemde Strategische Agenda heb aangegeven, acht ik het aanbod aan Engelstalige opleidingen niet opportuun, wanneer het daarbij uitsluitend zou gaan om het aantrekken van meer buitenlandse studenten ter compensatie van een verminderde instroom van Nederlandse studenten, of wanneer het uitsluitend zou gaan om een hoge(re) positionering op de relevante ranglijsten.
Deelt u de mening dat door de verengelsing van het hoger onderwijs een «gesegregeerde intellectuele elite ontstaat die letterlijk en figuurlijk niet meer een zelfde taal spreekt als de mensen»?3
Neen. Ik zie een dergelijke ontwikkeling niet voor me. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Hoe rijmt u de verengelsing van het hoger onderwijs met de nadruk op het leren van de Nederlandse taal in het kader van de integratie?
Ik heb me aangesloten bij de door de Kamer uitgesproken wens dat buitenlandse studenten die hier langer verblijven zich een betere beheersing van de Nederlandse taal eigen gaan maken.10
Om dat te stimuleren en te vergemakkelijken bestaat inmiddels een gevarieerd aanbod van taalcursussen Nederlands aan de universitaire talencentra, is een zgn. «serious game Nederlands» ontwikkeld door EP-Nuffic, alsmede een MOOC Nederlands (van het talencentrum van de Rijkuniversiteit Groningen), die gratis beschikbaar is via het internationale platform Future-Learn.
Deelt u de mening dat het hoger onderwijs een bijzondere verantwoordelijkheid heeft inzake het Nederlands en dat de cultivering van het Nederlands als de instructietaal om die reden een kerntaak is van hogeschool en universiteit?
Ja, het hoger onderwijs heeft niet alleen een bijzondere, maar wat mij betreft ook een vanzelfsprekende verantwoordelijkheid ten aanzien van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal. In de Strategische Agenda heb ik nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het waarborgen van de Nederlandse taal als onderdeel van een rijke leeromgeving, waarbij hoge verwachtingen de standaard moeten zijn. Dit mede in reactie op het advies van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren over taalvaardigheid in het hoger onderwijs.11 De aanbevelingen van de Raad zullen nader worden uitgewerkt samen met het veld, waarbij ik me voorstel dat de instellingen zullen komen tot een integraal taalbeleid, passend bij hun profilering.
Bent u het eens met de ondertekenaars van het manifest dat een fundamenteel debat op gang moet komen op universiteiten en hogescholen over de manier waarop men invulling geeft aan artikel 7.2. WHW? Op wat voor manier gaat u dit ondersteunen?
In de Strategische Agenda heb ik benadrukt dat de instellingen en ook andere betrokkenen zich rekenschap dienen te geven van de vraag hoe ver «verengelsing» kan gaan, binnen welke studies en binnen welk instellingsprofiel. Als die reflectie op een integrale taalbenadering het karakter krijgt van een fundamenteel en openbaar debat juich ik dat van harte toe.
Ik zal met de VSNU en de VH overleggen op welke wijze die reflectie kan worden gestimuleerd. Ik zal daarop binnenkort terugkomen mede in het licht van het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een kabinetsreactie te geven op een artikel in NRC-Handelsblad van 20 juni 2015 over hetzelfde thema.12
Het bericht ‘Excuses om weigeren vrouw met nikab in bus’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Excuses om weigeren vrouw met nikab in bus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een nikab een vrouwonterend kledingstuk is dat niet in het Nederlandse straatbeeld thuishoort? Zo neen, waarom verdedigt u deze islamitische dwangbuis?
Het kabinet heeft ingestemd met een wetsvoorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarmee gezichtsbedekkende kleding verboden wordt in onderwijs- en zorginstellingen, overheidsgebouwen en het openbaar vervoer. Het wetsvoorstel is de uitwerking van een afspraak tussen de coalitiepartners in het regeerakkoord «Bruggen slaan» van 29 oktober 2012 en stelt een uniforme en eenduidige norm vast over gezichtsbedekkende kleding. Het wetsvoorstel ligt momenteel voor advies bij de Raad van State.
Uitgangspunt is dat in een vrij land als Nederland iedereen het recht heeft zich naar eigen inzicht te kleden. Die vrijheid is slechts begrensd in situaties waar het essentieel is dat men elkaar kan aankijken, omdat goede dienstverlening en/of veiligheid daar gewaarborgd moet zijn. Dit geldt in onderwijs- en zorginstellingen, overheidsgebouwen en openbaar vervoer voertuigen. Hier heeft de overheid de verantwoordelijkheid om regulerend op te treden door het stellen van regels.
Bent u bereid om het publiekelijk op te nemen voor deze buschauffeur en zijn recht om zichzelf en zijn passagiers te beschermen tegen eventueel gevaar? Zo neen, waarom niet?
Nee, op dit moment is er geen wettelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding en volgens de bedrijfsregels van de vervoerder had de niqaab draagster op dezelfde manier behandeld moeten worden als alle andere reizigers. De buschauffeur heeft in strijd gehandeld met de bedrijfsregels en het vervoerbedrijf heeft haar excuses daarvoor aangeboden.
Bent u bereid boerka- en nikabweigerende beambten en andere werknemers in het publieke domein die verantwoordelijkheid dragen voor anderen toe te staan boerka’s en nikabs te weigeren totdat het boerkaverbod van kracht is? Zo neen, waarom niet?
Nee, het kabinet is voor een eenduidige norm voor gezichtsbedekkende kleding in onderwijs, zorg, overheidsgebouwen en openbaar vervoer voertuigen. Deze norm maakt duidelijk wanneer gezichtsbedekkende kleding niet geaccepteerd is en daar kan dan effectief op toegezien worden. Zolang deze norm niet wettelijk is geborgd moet toezichthoudend personeel zich houden aan de bestaande richtlijnen en protocollen.