Het bericht ''Anita wordt opgenomen' kwam tot stand na dreigementen Cliëntenraad’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wanneer beantwoordt u de vragen van 16 maart 2015 over het passeren van een cliëntenraad van een ggz-instelling bij tv-opnamen (ingezonden 16 maart 2015)?1
Deze beantwoording is aan u verzonden op 9 april 2015.
Kent u het artikel ««Anita wordt opgenomen» kwam tot stand na dreigementen»?2
Ja.
Bent u bereid te laten onderzoeken of de cliëntenraad onder druk is gezet door het dreigement van schadeclaims dat ze uit «gewetensnood» hebben ingestemd?
Nee, het is niet aan mij om een onderzoek in te stellen. Het gaat in deze zaak om een geschil tussen een zorgaanbieder en diens cliëntenraad. In de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) zijn regels opgenomen over de naleving van medezeggenschapsbepalingen. De zorgaanbieder is verplicht aangesloten bij een commissie van vertrouwenslieden (LCvV). Aan deze commissie kunnen geschillen over medezeggenschap worden voorgelegd, waarna het aan deze commissie is om een oordeel te vellen over de handelwijze van het bestuur. De betreffende cliëntenraad, maar ook iedere cliënt van de instelling, kan de zaak aanhangig maken bij de kantonrechter en deze verzoeken een bevel te geven wanneer de zorgaanbieder de Wmcz niet naleeft. Bijvoorbeeld wanneer de bestuurder ervan een uitspraak van de LCvV naast zich neerlegt.
Ik vind het belangrijk dat bestuurders de regels van de Wmcz in acht nemen en het perspectief van cliënten meenemen in de besluitvorming. Hiervoor is het nodig dat een cliëntenraad tijdig wordt betrokken en serieus wordt genomen. Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen van deze PvdA leden over deze zaak heb aangegeven, ben ik van plan de regels voor cliëntenmedezeggenschap aan te scherpen.3
Wilt u tevens onderzoeken wat het zegt over de governance van GGz Centraal (een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg in het midden van het land) dat de raad van bestuur zegt dat er goed overleg is gevoerd en de woordvoerder van cliëntenraad Flevoland hierover het volgende zegt: «We waren bang dat er bijvoorbeeld nog meer personeelsleden boventallig zouden worden verklaard»?
Zie antwoord vraag 3.
Welke extra mogelijkheden ziet u om de cliëntenraad zo te versterken dat deze in praktijk daadwerkelijk zeggenschap heeft?
Ik hecht eraan op te merken dat we bij cliëntenparticipatie in de zorg, net als in het onderwijs en bij ondernemingsraden, spreken van medezeggenschap en niet van zeggenschap. Medezeggenschap is geen vetorecht. De bestuurder blijft verantwoordelijk voor de beleidsbeslissingen van de instelling. Ik vind wel dat hij daarbij het cliëntenperspectief goed moet meewegen, ook omdat dit kan leiden tot betere besluiten.
In onze brief van 22 januari 2015 rondom het VSO goed bestuur hebben de Staatssecretaris en ikzelf een aantal verbeteringen van de medezeggenschap in de zorg voorgesteld.4 Het gaat dan onder meer om het invoeren van een instemmingsrecht voor bepaalde, voor de cliënt belangrijke onderwerpen waar nu (verzwaard) adviesrecht voor geldt.
De medezeggenschap moet verder aan betekenis toenemen door verbetering van de tijdigheid van adviesaanvragen en informatievoorziening aan de cliëntenraad en door financiering van de cliëntenraad en scholing van haar leden. Daarnaast willen wij dat de IGZ in haar regulier toezicht meeneemt of instellingen voldoen aan de wettelijke eisen aan medezeggenschap.
Wilt u eveneens onderzoeken wat de betrokkenheid van de raad voor toezicht is geweest, en of het klopt dat een lid van de raad van toezicht GGZ centraal eveneens tegelijk lid was van de RvT KRO NCRV?
Het is de taak van de raad van toezicht om toezicht te houden op het functioneren van de raad van bestuur. Ik ga ervan uit dat de raad van toezicht van GGz-centraal deze taak serieus neemt en zich ook laat informeren door anderen dan de raad van bestuur. Ten aanzien van deze casus lijkt het mij dat – gezien de onrust die over de tv-opnames is ontstaan -een gesprek met bestuur en cliëntenraad op zijn plaats is, alsook een discussie over de vraag welke lessen de instelling uit deze zaak kan trekken.
Uit nadere bestudering van de governance gegevens van GGz-Centraal blijkt dat Dhr. dr. E.P. de Jong in 2014 zowel voorzitter van de raad van bestuur van deze zorginstelling was, als voorzitter van de raad van toezicht van de NCRV. Het programma «Anita wordt opgenomen» is een televisieprogramma van de KRO. De KRO heeft een eigen raad van toezicht. Mijns inziens is er daarmee geen verband met het programma. Wanneer er overigens wel sprake zou zijn geweest van een intern toezichthouder die lid was geweest van de raad van toezicht van beide organisaties, dan zou deze gehouden zijn aan de spelregels uit de zorgbrede governance code, die voorschrijven dat de raad van toezicht in het belang van de zorgorganisatie en haar belanghebbenden dient te handelen.
Deelt u de mening dat het positief is een programma te maken met doel destigmatisering van de GGZ, maar dat de cliënt(enraad) nooit gepasseerd mag worden?
Ik ben het met de vragenstellers eens dat programma’s die er toe bijdragen dat GGZ cliënten worden gedestigmatiseerd, waardevol kunnen zijn. Zoals hierboven aangegeven vind ik het daarbij van belang dat de regels van de Wmcz in acht worden genomen.
Wilt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Governance in de zorg voorzien op 29 april 2015 beantwoorden?
Bij deze.
Het bericht ‘Analyse financiering moskeeën gestaakt’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Analyse financiering moskeeën gestaakt»?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoeksbureau Rand Europe geen medewerking heeft gekregen van de gebedshuizen bij het landelijke onderzoek naar de buitenlandse financiering van moskeeën en islamitische liefdadigheidsinstellingen? Indien ja, waarom wilden deze Islamitische gebedshuizen en liefdadigheidsinstellingen niet meewerken?
Nee, dit klopt niet. Het door Rand Europe uitgevoerde onderzoek betrof een haalbaarheidsstudie die tot doel had de uitvoerbaarheid vast te stellen van een grootschalige studie naar de aard en omvang van buitenlandse financiering aan islamitische instellingen in Nederland, alsmede de eventueel daarbij gestelde voorwaarden.
Om dit te bewerkstelligen hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van openbare data: gepubliceerde jaarverslagen van de geselecteerde moskeeën en islamitische instellingen, verslagen van rechtszaken, internetbronnen en informatie van de Kamer van Koophandel en het Kadaster. Islamitische instellingen zijn dus niet benaderd om informatie te geven die niet reeds openbaar was.
Het klopt wel dat van de voor de haalbaarheidsstudie onderzochte gebedshuizen en islamitische instellingen sommigen geen jaarrekening of jaarverslag online hebben gepubliceerd, waardoor het voor de onderzoekers niet mogelijk was om de geldstromen van deze instanties in kaart te brengen. Deze instellingen zijn dat echter niet verplicht.
De meeste moskeeën in Nederland organiseren zich in de vorm van een stichting of vereniging, net als veel kerken en andere religieuze instellingen. Als een moskee als ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) is geregistreerd, is zij, net als alle andere religieuze instellingen met ANBI status, tot 1 januari 2016 vrijgesteld van de verplichting om haar financiële administratie en jaarverslagen openbaar te maken. Daarna zullen zij net als alle andere ANBI’s hun jaarrekening, uitgaven- en inkomstenbalans en bijbehorende toelichting online moeten publiceren. Met het ingaan van die verplichting zal de financiële transparantie toenemen.
Wat gaat u er op korte termijn aan doen om alsnog de juiste informatie met betrekking tot financiering van deze islamitische gebedshuizen en liefdadigheidsinstellingen te verkrijgen?
In de «Beleidsreactie op het onderzoek naar de buitenlandse financiering van islamitische instellingen»2 zijn de aanbevelingen van de onderzoekers besproken. Daaronder valt ook de optie tot het instellen van een transparantieregister voor maatschappelijke instellingen, waaronder ook moskeeën en andere religieuze instellingen. Op die manier worden de instellingen die hun financiële huishouding op orde hebben ook niet nodeloos blootgesteld aan nader onderzoek.
In de beleidsreactie wordt aangegeven dat het Kabinet de constatering van het RMO3 onderschrijft dat elke geloofsgemeenschap de vrijheid heeft financiering aan te trekken ten behoeve van een moskee, kerk of tempel, zowel binnen als buiten de Nederlandse grenzen. Buitenlandse financiering is dan ook a priori noch onwenselijk, noch illegaal. Een gebrek aan transparantie echter maakt buitenlandse financiering daarentegen onwenselijk, wanneer dit een instapmoment creëert voor buitenlandse invloed, die niet verenigbaar is met het Nederlands waardenstelsel.
Ontransparante buitenlandse financiering verhoudt zich slecht tot de open Nederlandse samenleving, waarin de verschillende gemeenschappen duurzame relaties aangaan en samenwerken, ook met de overheid. Het Kabinet vindt het belangrijk dat Islamitische instellingen transparant zijn, omdat een gebrek aan transparantie misvattingen en achterdocht voeden. Het Kabinet roept de Islamitische instellingen die geld ontvangen vanuit het buitenland dan ook op om maximale transparantie te betrachten in de financiële relaties met het buitenland en openbare verantwoording af te leggen over de financieringsbronnen en de besteding ervan. Dit is zowel in het belang van de samenleving als de organisaties zelf.
Indien er in specifieke gevallen ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die raakt aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken.
Indien er geen ernstige vermoedens zijn van activiteiten die raken aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, maar er wel twijfel bestaat over de financiering of de herkomst daarvan heeft het lokaal bestuur de mogelijkheid om een extern en onafhankelijk onderzoeksbureau in te schakelen. Als er twijfels zijn over de antecedenten van specifieke instellingen en mogelijke zakelijke samenwerkingsverbanden zal in individuele gevallen worden gegrepen naar reeds bestaande middelen van onderzoek. Bijvoorbeeld de mogelijkheid voor het lokaal bestuur om via de Wet Bibob – in het geval van bepaalde vergunningen en vastgoedtransacties -antecedenten te onderzoeken en eventueel daarover advies vragen bij het Landelijk Bureau Bibob. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat een Bibob-onderzoek zich richt op strafbare feiten, en dat een dergelijk onderzoek bovendien ook beperkingen heeft in de mogelijkheden om buitenlandse bronnen te raadplegen.
Het Kabinet is daarnaast gestart om het diplomatieke gesprek waar nodig te intensiveren met landen die aan islamitische instellingen in Nederland schenken, met als doel de transparantie over deze financiële stromen te vergroten. Tevens wordt met gemeenten, lokale partners en gemeenschappen het gesprek aangegaan over de wijze waarop met lokale gemeenschappen optimale transparantie kan worden bereikt ten aanzien van financieringsstromen vanuit het buitenland.
De verkoop van voetbalkaartjes via Marktplaats |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het aanbod van voetbalkaartjes via websites zoals Marktplaats.nl?1
Ja.
In hoeverre ontstaan met de verkoop van voetbalkaartjes buiten de betaald voetbalorganisaties (bvo's) om veiligheidsrisico’s omdat supporters van de ene club in een vak terechtkomen van een andere club of omdat via die manier hooligans in het stadion komen?
De aanpak van zwarthandel en de illegale (door)verkoop is één van de speerpunten van de KNVB. De KNVB ziet illegale (door) verkoop van toegangskaarten als een ernstig probleem: hogere prijzen, onzekerheid en veiligheidsrisico’s omtrent uitsupporters in thuisvakken. De veiligheidsrisico’s worden door de lokale voetbalpartners (gemeente, politie Openbaar Ministerie, betaalde voetbalorganisaties) voor iedere voetbalwedstrijd meegewogen en benoemd. Daarnaast heeft de KNVB de mogelijkheid om, indien zij ongeldige kaarten signaleert, deze te annuleren.
Bent u bekend met geweldsincidenten in voetbalstadions waarbij bezoekers betrokken waren die kaartjes buiten de bvo’s of de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om hebben gekocht? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die incidenten?
Ja, ik ben bekend met geweldincidenten in voetbalstadions waarbij bezoekers betrokken waren die kaartjes buiten de bvo’s of de KNVB om hebben gekocht. Het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV) is een politie-instelling gericht op het uitwisselen van informatie over voetbal en veiligheid en vergaart informatie rond voetbalvandalisme en -geweld. Jaarlijks verschijnt het jaaroverzicht en wordt een landelijk beeld gegeven van wat er in het seizoen is gebeurd op het gebied van openbare orde en veiligheid, gerelateerd aan het voetbal. Bij het signaleren van geweldsincidenten ligt echter de nadruk op het geweldsincident en in mindere mate op de manier waarop de toegangskaarten zijn verkregen. Ik ben dan ook niet bekend met de exacte aard en de omvang van die incidenten waarbij de betrokken bezoekers kaartjes buiten de bvo’s of de KNVB om hebben gekocht.
Weet u of door de verkoop van voetbalkaartjes buiten de bvo’s om sprake is van prijsopdrijving? Zo ja, in welke mate is daar sprake van? Zo nee, weet u dat niet of is er geen sprake van prijsopdrijving?
Ik sluit niet uit dat daar sprake van is. Vooral indien kaarten schaars zijn. Daarnaast is ook sprake van verkoop door personen die te goeder trouw zijn en kaartjes doorverkopen omdat zijzelf verhinderd zijn om de wedstrijd te bezoeken. Soms zelfs tegen een lager tarief.
Hebt u kennis, bijvoorbeeld via het Landelijk Meldpunt Internetoplichting, van de mate waarin bij de verkoop van voetbalkaartjes sprake is van oplichting of wanprestatie door de verkoper? Zo ja, kunt u die kennis delen? Zo nee, kunt u dit dan laten onderzoeken?
De Nationale politie heeft mij bericht dat er meldingen bekend zijn over fraude met voetbalkaartjes. Er wordt echter niet specifiek geregistreerd op fraude met voetbalkaartjes, maar op fraude met toegangsbewijzen in het algemeen.
Dit betekent dat in de registratie ook fraude met bijvoorbeeld kaartjes voor popconcerten en andere evenementen is opgenomen.
Over welke mogelijkheden beschikken de bvo’s en de KNVB om de verkoop van voetbalkaartjes buiten de daarvoor geëigende kanalen tegen te gaan? Zijn die mogelijkheden afdoende om te waarborgen dat alleen goedwillende supporters tegen de normaal daarvoor geldende prijzen veilig voetbalwedstrijden kunnen bijwonen? Zo nee, ziet u voor uzelf een rol weggelegd om in overleg met de KNVB hiervoor te gaan zorgen en zo ja, welke rol?
Nee, dit lijkt vooralsnog niet nodig. De KNVB heeft standaardvoorwaarden opgesteld teneinde een ordelijk en veilig verloop in de ruimste zin van het woord te kunnen bewerkstelligen en een dergelijk onordelijk en onveilig gedrag bij voetbalevenementen tegen te gaan. Daarnaast is doorverkoop buiten de privésfeer niet toegestaan. Bij doorverkoop in de commerciële sfeer kan de KNVB aan de verkopende persoon een landelijk stadionverbod (incl. maximaal € 450 boete) opleggen. Ook kan de bond op basis van artikel 5 van de KNVB standaardvoorwaarden de kaarten blokkeren, wanneer getraceerd is om welk kaartje het gaat. Uitgangspunt is dat een ieder die betrokken is bij de voetbalsport in Nederland, en niet in de laatste plaats de fans, er belang bij heeft dat voetbalevenementen op een ordelijke en veilige wijze verlopen. Gedragingen van personen (alleen of in een groep) die de openbare orde en/of de veiligheid bij voetbalevenementen verstoren dan wel in gevaar brengen, zijn schadelijk voor het aanzien en het belang van het Nederlandse voetbal.
De komst van een radicale prediker naar Almere |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de komst van Abou Hafs naar de Omar Ibn Al Katthab moskee in Almere?
Ja.
In hoeverre bent u bekend met het gegeven dat de betreffende prediker een opruiende en anti-westerse boodschap verkondigt, waarbij ook verwezen wordt naar jihad-gerelateerde bronnen?
De Nederlandse prediker Abou Hafs heeft zich in het verleden opruiend uitgelaten en actief een anti-westerse boodschap verkondigd. Anderzijds beschouwt Abou Hafs zichzelf, zoals hij in diverse media onlangs aangaf, als «een moslimactivist die zich conformeert aan wettelijke begrenzingen». Als tijdens een bijeenkomst sprake is van strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haatzaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden.
Deelt u de mening dat een boodschap waarin gesteld wordt dat niet-moslims op alle mogelijke manieren gemeden dienen te worden en dat moslims zich dienen af te keren van de westerse maatschappij onze samenleving ondermijnt?
Het kabinet is van mening dat een dergelijke boodschap de sociale samenhang ondergraaft. Juist in deze tijden waarin de spanningen soms groot zijn en de maatschappelijke verhoudingen op de proef worden gesteld, is het belang van onderlinge ontmoeting, debat en dialoog groot. Oproepen tot afzondering staan daar haaks op. Met het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, waarover Uw Kamer onlangs is geïnformeerd per voortgangsrapportage, beoogt het Kabinet onder meer de sociale samenhang te bevorderen door het stimuleren van maatschappelijk debat en dialoog over de rechtsstaat en het samenleven met verschillen.
Worden moskeeën die dit soort radicale predikers faciliteren in de gaten gehouden, ook in het kader van het tegengaan van ronselen? Zo neen, waarom niet?
Diverse organisaties zijn betrokken bij de aanpak van het jihadisme. De AIVD houdt niet moskeeën in algemene zin in de gaten, maar doet onderzoek naar personen of organisaties waarover aanwijzingen bestaan dat zij een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en/of staatsveiligheid. Als er binnen moskeeën personen en/of organisaties actief zijn die een dergelijke bedreiging vormen, dan kan dit ertoe leiden dat de AIVD onderzoek naar deze entiteiten doet. Het OM en de politie zijn verantwoordelijk voor de strafrechtelijke aanpak. Indien er sprake is van het ronselen voor de gewapende strijd, dan kan strafrechtelijk worden ingegrepen. Dit is ook aangegeven in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, maatregel 18 en 19. Er wordt prioriteit gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen bij haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader.
In hoeverre is er contact tussen de veiligheidsdiensten en gemeenten bij de komst van radicale predikers?
Eén van de hoofdlijnen uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is een intensivering van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de rijksoverheid en lokale overheden. Het Rijk staat gemeenten bij in de preventie van radicalisering en de beheersing van maatschappelijke spanningen. Zo kunnen gemeenten altijd terecht bij de NCTV, de veiligheidsdiensten en bij de expertise-unit sociale stabiliteit met vragen over bijvoorbeeld predikers. De AIVD heeft dan ook contacten met gemeenten als de actuele situatie hierom vraagt.
De eis “affiniteit met islam” in een wervingsadvertentie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Waarom wordt het vereiste «affiniteit met de islam» als voorwaarde gesteld in een wervingsbericht voor een stagiair(e) bij de Nederlandse ambassade in Sudan?1
De zinsnede is opgenomen in het bredere profiel van een stage-kandidaat. Onder affiniteit valt te verstaan dat ambtenaren en diplomaten, maar ook stagiairs, een professionele belangstelling hebben voor de geldende gewoonten en gebruiken van de landen waarin zij werken. Hiertoe behoren ook zaken zoals religie en cultuur.
Deelt u de mening dat het vereiste van affiniteit met een doctrine die achterstelling van vrouwen, homo’s en andersdenkenden propageert en de wereld wil veroveren, krankzinnig is? Zo neen, waarom niet?
Neen. Het enige dat van de kandidaat wordt verwacht is een professionele interesse voor de religie en cultuur van het land waar hij of zij komt te werken.
Hoe denkt u dat dit vereiste over komt op vrouwen, homo’s en andersdenkenden in Sudan?
De ambassade heeft een goed track record van steun in woord en daad aan vrouwen, de LGBT-gemeenschap en andersdenkenden in Sudan. Dit wordt door hen gewaardeerd.
Wilt u er voor zorgen dat dit vereiste onmiddellijk komt te vervallen en uw ambtenaren instrueren om dit nooit meer te doen?
Als bovenbeschreven acht ik deze profielschets binnen de normale criteria van de voor deze specifieke stage wenselijke benodigdheden passen.
De nieuwe ledenwervingsactie van Omroep Max |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het regelmatig op tv uitgezonden reclamespotje van Omroep Max, waarin nieuwe leden worden geworven met het gratis boek «Bakken met Menno», ter waarde van € 24,95?
Ja.
Deelt u de mening dat het werven van omroepleden met een gratis boek, waarvan de waarde de jaarlijkse lidmaatschapskosten van € 7,50 ook nog eens ver overstijgt, onwenselijk is?
Ja. De keuze om lid te worden van een omroepvereniging moet zijn ingegeven door een gevoel van verbondenheid met de identiteit of het media-aanbod van desbetreffende vereniging. Dat gevoel moet niet zijn basis hebben in financiële voordelen die verbonden zijn aan dat lidmaatschap. Om deze reden is het omroepverenigingen vanaf 1 januari 2015 niet langer toegestaan om op geld waardeerbare voordelen aan te bieden in ruil voor een lidmaatschap.
Klopt het dat het werven van leden door een publieke omroep met het verstrekken van cadeaus, of ze nu gratis zijn of niet, expliciet verboden is op grond van artikel 2.137 van de Mediawet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt hier tegen opgetreden?
Ja, sinds 1 januari 2015 is het omroepverenigingen niet toegestaan om in het kader van ledenwerving op geld waardeerbare voordelen aan leden te verstrekken.
In 2012 was reeds besloten dat op termijn het geven van een op geld waardeerbaar voordeel niet meer zou worden toegestaan. Bij brief van 13 augustus 2012 is aangekondigd dat de strengere maatregelen rondom ledenwerving uitgesteld werden tot na de ledenpeiling in 2014.1 Het verbod is op 1 januari 2015 in werking getreden en de Regeling ledenvoordelen en ledenwerfactiviteiten is hierop aangepast.
Het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) is bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mediawet en waar nodig handhavend op te treden. Het Commissariaat schrijft op zijn website dat het omroepen die het nieuwe verbod nog niet naleven eerst een waarschuwing geeft. Dit is inmiddels gebeurd. Het Commissariaat zal binnenkort een steekproef houden om te zien of het verbod goed wordt nageleefd. Mocht de waarschuwing niet opgevolgd worden, dan zal het Commissariaat maatregelen treffen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de boete van € 180.000 die Omroep Max zou zijn opgelegd door het Commissariaat voor de Media voor Heel Holland Bakt-producten?
Het Commissariaat heeft een boete opgelegd aan Omroep MAX voor overtreding van artikel 2.141, eerste lid, van de Mediawet 2008. Op 1 april heeft het Commissariaat de boetebeschikking op zijn website gepubliceerd. Bij deze brief voeg ik een kopie van deze boetebeschikking.
Heeft het Commissariaat voor de Media nog andere sanctiemiddelen dan het opleggen van boetes?
Het Commissariaat zet diverse instrumenten in om te zorgen dat media-instellingen zich aan de wet houden. Dat kan bijvoorbeeld zijn in de vorm van voorlichting of het voeren van (normoverdragende) gesprekken, dan wel in de vorm van bestuursrechtelijke handhaving op grond van artikel 7.11 van de Mediawet 2008.
In geval van overtreding van artikel 2.141, eerste lid, van de Mediawet 2008 (het dienstbaarheidsverbod), kan het Commissariaat op grond van artikel 7.12, van de Mediawet, aan de overtreder een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen. Daarnaast of in plaats daarvan kan het Commissariaat ter beschikking gestelde uren van de desbetreffende instelling voor ten hoogste twaalf weken intrekken (artikel 7.14, eerste lid, onder a).
De aanpak van radicalisering en de rol van het onderwijs, en de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers in Parijs van 17 maart 2015 |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Waarom licht de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in zijn brief van 16 maart 2015 toe dat het thema radicalisering en de aanpak daarvan past binnen het bredere kader van sociale veiligheid op scholen, waaronder loverboys, pesten, crimineel gedrag, discriminatie en huiselijk geweld?1 Zijn radicaliserende jongeren, die zich volledig afkeren van onze maatschappij en dit in zo'n extreme mate doen dat ze mensen in onze samenleving daarvoor geweld willen aandoen, niet een probleem van een buitencategorie die een andere bestrijding vereist?
Alle uiteenlopende (sociale) veiligheidsproblemen van onze samenleving raken ook onze onderwijsinstellingen. Juist een tijdige en integrale aanpak van deze problemen daar verkleint de kans op grotere dreigingen en/of incidenten in een later stadium. Voor de beperkte groep van radicaliserende jongeren is een maatwerkaanpak vereist. Inzet van politie, gemeente al dan niet met de vertrouwensinspecteur van de Onderwijsinspectie helpt dan in deze specifieke gevallen om het veiligheidsbelang van de jongere zelf maar ook van zijn omgeving te versterken.
Deelt u de mening dat we moeten kiezen voor een gerichte en professionele aanpak voor radicalisering als thema binnen alle lagen van het onderwijs? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat er een gerichte en professionele aanpak voor radicalisering binnen alle lagen van het onderwijs moet zijn. Per sector zijn de problemen en vraagstukken anders. De instellingen in het primair- en voortgezet onderwijs worden al door de portal van School en Veiligheid ondersteund. Er komt een specifieke portal voor het mbo en de hoger onderwijsinstellingen krijgen ondersteuning en informatie via de portal van Integraal Veilig HO.
Waarom heeft u ervoor gekozen een gezamenlijke «Declaration on promoting citizenship and the common values of freedom, tolerance and non-discrimination through education» van EU-onderwijsministers in Parijs op 17 maart 2015 over radicalisering in het onderwijs te ondertekenen zonder de Kamer daarover te consulteren?
Uw Kamer is vooraf geïnformeerd over mijn voornemen om bij de conferentie in Parijs aanwezig te zijn om daar de verklaring te tekenen.2 Ik ga graag met uw Kamer in debat over de verklaring.
Waarom is er in de preambule van de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers niet opgenomen dat de lidstaten nadrukkelijk afstand nemen van het radicale gedachtegoed dat ten grondslag ligt aan de aanslagen in Frankrijk en Denemarken? Waarom is niet sterker uitgesproken door de EU-onderwijsministers dat alle vormen van radicalisme niet te tolereren zijn?
Met de verklaring van Parijs hebben de EU-ministers van onderwijs gezamenlijk een krachtig politiek signaal afgegeven dat onderwijs een belangrijke rol speelt bij het tegengaan van radicalisering en bij het bevorderen van burgerschap. De kracht van de preambule is dat deze de gemeenschappelijke waarden van de Europese Unie benadrukt, waaronder de vrijheid van meningsuiting, het respecteren van mensenrechten en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Deze waarden weerklinken ook in de voorgenomen acties.
Waarom is het actief bijbrengen van de gezamenlijke democratische waarden van de EU – zoals onder andere vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waaronder vrijheid van meningsuiting, gelijke behandeling van man en vrouw – niet opgenomen in de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe worden de beoogde doelen, die wel genoemd worden in de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers, daadwerkelijk gerealiseerd? Wie of wat draagt hiervoor de eindverantwoordelijkheid?
De follow-up van de verklaring die in Parijs is ondertekend zal aan de orde komen bij «Any other business» tijdens de OJCS-Raad van 18 en 19 mei aanstaande. Uw Kamer is op de gebruikelijke wijze over de Nederlandse inzet tijdens die Raad geïnformeerd, via de geannoteerde agenda. Meer in het algemeen is het uitgangspunt bij de sturing op de inhoud van het onderwijs het subsidiariteitsbeginsel. Kort gezegd: Europees wat moet, nationaal wat kan. Dit neemt niet weg dat we – zoals in de verklaring staat – in EU-verband kunnen samenwerken en van elkaar kunnen leren.
Een boete voor racistische uitspraken onder voetbalselfie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Boete voor racisme onder voetbalselfie Leroy Fer»?1
Ja.
Vindt u het rechtvaardig dat slechts drie mensen een boete opgelegd hebben gekregen, terwijl er talloze racistische en beledigende reacties zijn geplaatst?
Op basis van strafrechtelijk onderzoek zijn door het Openbaar Ministerie drie personen aangemerkt als verdachte. Deze drie personen hebben uitingen gedaan die aanzetten tot haat of discriminerend zijn en hebben een transactievoorstel ontvangen.
Wanneer mensen teksten als grievend en aanstootgevend ervaren, betekent dat niet dat die teksten naar de letter van de wet ook daadwerkelijk een strafbaar feit opleveren omdat ze aanzetten tot haat of discriminerend zijn.
Wat is de reden geweest voor het kleinschalige optreden van het Openbaar Ministerie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er effectiever opgetreden moet worden tegen mensen die racistische uitspraken op sociale media doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt continu aan het effectiever optreden tegen discriminatie, ook op sociale media en internet. Burgers hebben de mogelijkheid om discriminatie op het internet online te melden bij het Meldpunt internet discriminatie (MiND). Voor de laatste stand van zaken van de aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de voortgangsbrief discriminatie, die op 19 februari aan uw Kamer werd toegezonden (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). De verdere versterking van de aanpak van discriminatie maakt tevens onderdeel uit van de herijking van het actieplan discriminatie.
Deelt u de mening dat een boete van 360 euro geen passende strafmaat voor dergelijke racistische en beledigende uitspraken is en dat deze straf veel hoger zou moeten zijn?
Nee. De officier van justitie bepaalt aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken. De officier van justitie houdt daarbij rekening met de omstandigheden van het geval. Er kan in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen worden afgeweken.
Deelt u de mening dat alleen een geldboete weinig effect zal hebben omdat de gedachtegang van de dader hiermee niet verandert? Zo ja, is het niet beter om verplichte cursussen of antiracisme bijeenkomsten te organiseren zodat daders inzien waarom ze fout zitten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie die het Kabinet voorstaat is breder dan alleen het opleggen van geldboetes. Toepassing van het strafrecht is een ultimum remedium in de aanpak van discriminatie. Strafbaarstelling (en vervolging) vervult een belangrijke signaalfunctie, maar strafrecht alleen kan nooit de oplossing zijn: een generieke en gedifferentieerde aanpak die het bestaan van vooroordelen kan wegnemen is eveneens noodzakelijk. Bewustwording is daarbij een belangrijke pijler van het Nederlandse anti-discriminatiebeleid. De in de voortgangsbrief discriminatie aangekondigde landelijke campagne draagt bij aan deze bewustwording.
Denkt u dat de behoefte om racistische uitlatingen te doen is toegenomen in de afgelopen tien jaar? Zo ja, waar denkt u dat deze behoefte vandaan komt? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zoals reeds aan Uw Kamer gemeld in de eerder aangehaalde brief van 19 februari jongstleden, is het kabinet bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld bijdragen aan onverdraagzaamheid en angst. Mensen benaderen elkaar vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het kabinet neemt gevoelens van angst binnen verschillende gemeenschappen in ons land serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan en is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren, is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Mede in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Marcouch van 26 november 2014 (Kamerstuk 34 000-VI, nr. 37) zal in 2015 vanuit de huidige context opnieuw worden gekeken naar de samenhang, focus en doeltreffendheid van het actieprogramma discriminatie. Mede door nieuwe wetenschappelijke inzichten en opgedane praktijkervaring, worden er vanuit dit actuele perspectief nieuwe meerjarige doelen en resultaten geformuleerd. Hiertoe wordt onder meer in overleg getreden met belangengroepen, maatschappelijke organisaties, overheden, sociale partners en instituties. Het programma kan verder worden versterkt door de relevante invalshoek van andere brede beleidsprogramma’s te betrekken, zoals de integrale aanpak jihadisme en de Agenda lokale democratie. Ook kan hierdoor relevant onderzoek nog meer in samenhang worden uitgevoerd.
Denkt u dat het politieke klimaat bijdraagt aan de toename van racistische uitingen?2 Zo ja, wat gaat u ondernemen om het politieke klimaat bij te sturen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 7.
Is het bij u bekend of een van de daders die racistische opmerkingen plaatsten een functie heeft bij de overheid?
Het is mij niet bekend of een van de daders een functie bij de overheid heeft.
Deelt u de mening dat mensen met een overheidsfunctie een voorbeeldfunctie dragen en zich horen te weerhouden van racistische uitspraken? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen deze mensen in overheidsfunctie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het doen van racistische uitspraken verhoudt zich niet met het gedrag dat van overheidspersoneel mag worden verwacht. Een racistische uitspraak kan worden opgevat als plichtsverzuim en derhalve disciplinair worden bestraft. Integriteit kan immers het vertrouwen in de overheid maken of breken. Het is dus belangrijk dat overheidsfunctionarissen integer zijn. Om dat te borgen en bevorderen dienen overheidsorganisaties op basis van art. 125quater, aanhef en onder a, van de Ambtenarenwet, een integriteitsbeleid te voeren «dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie».
Indien burgers zich gediscrimineerd voelen door een ambtenaar of bestuurder, kunnen zij verschillende wegen bewandelen om dit aan te kaarten. Zo kunnen zij een klacht indienen bij de desbetreffende overheidsorganisatie. Ook kunnen burgers (vermoedens van) integriteitsschendingen melden bij de Rijksrecherche, alsmede bij de Vertrouwenslijn van NL Confidential (voorheen Stichting M ook wel bekend van de anonieme meldlijn Meld Misdaad Anoniem). Voor ambtenaren die vermoedens van misstanden in hun organisatie aan de kaak willen stellen, zijn klokkenluidersregelingen in het leven geroepen (zoals het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en politie).
Vindt u dat aan mensen die in het verleden dergelijke racistische opmerkingen hebben geplaatst, vanuit het principe van een voorbeeldfunctie en het gelijkheidsbeginsel, de toegang tot banen bij de overheid ontzegt dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee, in het verleden geplaatste racistische opmerkingen op internet zijn in zijn algemeenheid geen reden om iemand de toegang tot een baan bij de overheid te ontzeggen, tenzij dit heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling die de afgifte van een voor de functie noodzakelijke verklaring van goed gedrag in de weg staat. Daarbij zij wel aangetekend, dat het doen van racistische uitingen zich niet verhoudt tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. Het ligt wel in de rede dat dergelijke uitlatingen, indien bekend, zullen worden meegewogen in de sollicitatieprocedure.
Bent u van plan een aanpak samen te stellen om daadkrachtig te voorkomen dat dergelijke racistische uitspraken in de toekomst door andere personen worden gedaan? Zo ja, hoe gaat dit aanpak eruit zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er een meldpunt racisme moet komen bij overheidsfuncties?
Ik ben geen voorstander van het oprichten van een apart meldpunt racisme in relatie tot overheidsfuncties. De bestaande instituties ten behoeve van het tegengaan van discriminatie en de huidige mogelijkheden om misstanden te melden volstaan, zoals de anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) en het Meldpunt internet discriminatie (MiND), om inzicht te krijgen in de problematiek en om krachtig op te kunnen treden.
De komst van een megamoskee in Gouda |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Minister-President tijdens het RTL-verkiezingsdebat op 5 maart jl. over de komst van de inmiddels veel besproken «megamoskee» in Gouda heeft gezegd: «Als je ziet in Gouda wat het in die gemeenschap doet, dat daar een moskee van deze omvang wordt gebouwd met zoveel twijfel inderdaad over de financiering dan vind ik het ook naïef, om dat woord opnieuw maar even te gebruiken, als we dat zouden negeren.»?1
Ja.
Verwoordde de Minister-President toen het kabinetsstandpunt? Zo ja, waarom heeft het kabinet inmiddels een draai gemaakt aangezien u eerder geen bezwaren had tegen de megamoskee?
Het kabinet heeft conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt ingenomen over deze lokale kwestie. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Dit onderzoek is momenteel nog niet afgerond. De resultaten van beide onderzoeken worden gebruikt in het lokale besluitvormingsproces.
Inmiddels heeft het moskeebestuur recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft de gemeenteraad daarom voorgesteld de besluitvorming over de kredieten voor de twee andere partners, te weten de school en het kinderdagverblijf, van de agenda te halen. De gemeenteraad heeft hiermee ingestemd. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om in overleg met betrokkenen meer draagvlak te vinden voor een islamitisch centrum, samen met het kinderdagcentrum en de school, waarbij het gebedshuis zoals gemeld substantieel kleiner wordt. De drie initiatiefnemers, De Ark, El Wahda en Gemiva, hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Kunt u bevestigen dat het college van B&W van Gouda het plan voor de oorspronkelijke moskee heeft ingetrokken en nu de alternatieven daarvoor gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u er kennis van genomen dat het moskeebestuur El Wahda voorstelt een kleinere moskee te bouwen en die – net als in het oorspronkelijke plan – te combineren met een school en een kinderdagverblijf en tevens op het terrein van de voormalige Prins Willem-Alexanderkazerne in Gouda komt te staan?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe mogelijkheid, gelet op de uitspraak van de Minister-President in het RTL-debat van 5 maart jl. over de megamoskee?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat alle feiten en onderzoeken over de financiering bekend en gedeeld zijn met de Kamer?3
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik reeds aangegeven dat opschorten niet aan de orde is. De huidige stand van zaken is hierboven geschetst; een onafhankelijke procesbegeleider gaat een nieuw proces in met buurtbewoners, met het oog op het verkrijgen van draagvlak. Dit is een onderdeel van het lokale besluitvormingsproces, net zoals het genoemde PWC-onderzoek en het nog lopende Bibob-onderzoek. In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verder ook al aangegeven dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden.
Indien het antwoord op de vorige vraag «nee» blijft, betekent dit dat u zich niet verzet tegen de bouw van een alternatieve moskee, zoals voorgesteld door het moskeebestuur? Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraken van de Minister-President?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdagmiddag 17 maart a.s. om 12:00 uur?
Deze vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord en naar uw Kamer gezonden.
De bezoldiging van de directie van Buma/Stemra |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Buma-directeur probeert beperking salaris tegen te gaan»?1
Ja.
Bent u bekend met voornemens van de directievoorzitter van Buma/Stemra om door middel van een juridische procedure te voorkomen dat zijn salaris verlaagd wordt tot het salaris dat een Minister ontvangt? Zo nee, bent u bereid om bij het bestuur van Buma/Stemra na te gaan in hoeverre dit soort plannen bestaan?
Uit de media heb ik vernomen dat de bestuursvoorzitter van Buma/Stemra voornemens zou zijn om een juridische procedure te starten over de normering van zijn bezoldiging op basis van artikel 25a Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties.
Dit artikel verklaart, onder andere, de norm van de Wet Normering Topinkomens (WNT) van overeenkomstige toepassing op topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties. Daarmee is de wettelijke legitimatie gegeven.
Het toezicht op de naleving van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties is belegd bij het College van Toezicht Auteursrecht- en Naburige Rechten. Sinds 1 juli 2013 houdt het College nauwlettend toezicht op de hoogte van de bezoldiging van de directie en de overige topfunctionarissen van Buma/Stemra en andere collectieve beheersorganisaties. Het College heeft de bevoegdheid daartoe, zo nodig, een aanwijzing te geven of een last onder dwangsom op te leggen, wanneer onvoldoende opvolging aan een dergelijke aanwijzing wordt gegeven.
Deelt u de mening dat het maximeren van de salarissen bij collectieve beheersorganisaties volledig gelegitimeerd is, aangezien deze organisaties een publieke functie vervullen en een wettelijke basis hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze mening proactief aan Buma/Stemra overbrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u enige reden dat een ministerssalaris te laag zou zijn voor het leiding geven aan een collectieve beheersorganisatie als Buma/Stemra?
De beperking van de bezoldiging is destijds tot stand gekomen naar aanleiding van een amendement dat door het lid Heijnen (PvdA) is ingediend tijdens de behandeling van de WNT in de Tweede Kamer (Kamerstukken 2011/2012, 32 600, nr. 30). Tijdens het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer van 7 december 2011 bleek dat dit een breed gedragen wens van de Tweede Kamer was. Dit gelet op de maatschappelijke functie die collectieve beheersorganisaties vervullen bij het verdelen van gelden van rechthebbenden en de berichten in de media over de problemen bij collectieve beheersorganisaties en de salariëring van hun bestuurders (Kamerstukken 2011/2012, 29 838, nr. 46). Ook hebben de leden Jaspers (SP) en Peters (GroenLinks) kamervragen gesteld over de hoogte van de ontslagvergoeding van de destijds terugtredende directie van Buma/Stemra (Kamerstukken 2011/2012, Aanhangsel van de Handelingen, 2154). Naar aanleiding daarvan is artikel 25a Wet toezicht tot stand gekomen, dat tevens een overgangsregime bevat voor bestaande arbeidsovereenkomsten. Ik zie geen aanleiding daar thans op terug te komen.
Wilt u erop toezien dat de beloning van de directie van Buma/Stemra conform de bepalingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) afgebouwd wordt, zodat een groter deel van de geïnde gelden ten goede komt aan de rechthebbende artiesten?
Zie antwoord vraag 2.
Het Filmfonds, de stimulering van de productie van televisieseries in Nederland en oneerlijke concurrentie uit het buitenland |
|
Vera Bergkamp (D66), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdam wil opnames Homeland binnenhalen»?1
Ja, ik heb de berichtgeving hierover gelezen.
Deelt u de visie dat televisieseries, zowel in lineaire programmering als via video on demand, een steeds groter aandeel nemen in het kijkgedrag van mensen en daarnaast aan kwaliteit en betekenis winnen?
Ja. De sterke ontwikkeling van internationale televisieseries, waarbij de production value van bioscoopfilms wordt gecombineerd met de verhaalstructuur van series, en de aantrekkingskracht die dit heeft op een groot publiek, is evident.
Is het waar dat televisieseries geen gebruik kunnen maken van de Netherlands Film Production Incentive? Zo nee, kunnen de opnames van bijvoorbeeld Homeland met deze regeling ondersteund worden? Zo ja, zou u het wenselijk vinden om de regeling te verruimen, zodat series er wel onder kunnen vallen?
Het klopt dat televisieseries momenteel geen gebruik kunnen maken van de Netherlands Film Production Incentive. De production incentive is van kracht geworden om het ongelijke speelveld voor de Nederlandse filmindustrie ten opzichte van het buitenland op te lossen. Zoals bekend had dit onder meer tot gevolg dat grote delen van het kapitaal van Nederlandse films in het buitenland werden besteed, terwijl tegelijkertijd Nederlandse producenten onvoldoende aantrekkelijke coproductiepartners waren om internationale producties naar Nederland te trekken. Dit leidde tot een uitstroom van productiekapitaal naar het buitenland met een daling van de productieactiviteit in Nederland als gevolg. De eerste resultaten van de production incentive zijn zeer positief en de regeling lijkt er goed op toegesneden een gelijk speelveld te bereiken.
Dit specifieke probleem speelde niet in de televisiesector in Nederland. Wel vinden de Staatssecretaris en ik het belangrijk dat er specifiek op Nederland gerichte series gemaakt worden. In de voorbereiding voor de maatregel en de onderzoeken die hieraan vooraf gingen is vanzelfsprekend ook gekeken naar de mogelijkheid om de regeling open te stellen voor internationaal gecoproduceerde high end televisieseries. Niet vanuit de optiek dat er een probleem opgelost moest worden, wel vanuit de visie om internationale coproducties te stimuleren. Destijds bleek hiervoor een budget van tenminste 30 miljoen euro nodig te zijn. Het beschikbare budget van 20 miljoen euro bood niet de ruimte op dat moment hiertoe te besluiten. De huidige resultaten wijzen erop dat het beschikbare budget meer dan volledig voor filmproducties wordt aangewend. Bij het huidige budget zal verbreding naar televisieseries daarom tot verdringing leiden. Dit vind ik onwenselijk. Het gelijke speelveld voor de filmsector komt dan immers opnieuw onder druk te staan. Extra budget voor de regeling is niet voorhanden.
Begrijpt u de teleurstelling van de filmcommissioner van de gemeente Amsterdam dat het hierdoor lastiger is om series geproduceerd te laten worden in Nederland? Is het bericht waar dat het opnemen van bijvoorbeeld deze serie in Duitsland onder meer het gevolg is van stimuleringsregelingen in Duitsland?
In andere landen zijn lokale film commissions gekoppeld aan lokale fondsen. Op deze manier kunnen film commissioners zelf stimuleren dat er producties naar hun stad en regio komen. Ik snap de teleurstelling van de commissioner maar ik ga ervan uit dat de commissioner op de hoogte is van de doelstelling en werking van de Netherlands Film Production Incentive. In het internationale filmbeleid geef ik hoge prioriteit aan coproductie vanuit de visie dat coproductie leidt tot duurzame structuurversterking in de sector. Dit komt ook tot uitdrukking in de Netherlands Film Production Incentive. Uitsluitend middelen beschikbaar stellen zodat internationale producties in Nederland delen van hun producties komen uitvoeren, zonder wederkerigheid te waarborgen voor Nederlandse producties, past daar niet in.
De exacte reden waarom in dit geval voor Duitsland is gekozen, is mij onbekend. Wel is bekend dat producenten hun keuze voor een coproductieland mede maken op basis van de beschikbare financieringsmogelijkheden in dat land. In bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk is de stimuleringsmaatregel inmiddels ook toegankelijk gemaakt voor televisieseries. Dit trekt inderdaad naast films waarop deze regeling in de eerste plaats was gericht nu ook series aan. Of de resultaten in alle gevallen leiden tot verhoging van de productieactiviteit hangt voor een belangrijk deel af of er geen verdringing optreedt. Verdringing kan plaatsvinden doordat de omvang van de sector in het betreffende land beperkt is en het werk voor series in plaats komt van werk voor film, dan wel wanneer het beschikbare budget is bepaald door een plafond.
Staan buitenlandse stimuleringsregelingen voor de audiovisuele sector wel open voor steun aan televisieseries? Zo ja, bent u dan van mening dat er een ongelijk speelveld bestaat voor de productie van series in Nederland? Wilt u uw beleid aanpassen indien er sprake is van oneerlijke concurrentie?
In onder meer het Verenigd Koninkrijk en in België staan de stimuleringsregelingen ook open voor televisieseries. Bezien vanuit de problematiek die in de filmsector speelde is mij niet bekend dat er een ongelijk speelveld voor de productie van televisieseries bestaat. Zoals ik heb gezegd is het huidige budget van de regeling onvoldoende voor verbreding van de regeling. Dit zou tot verdringing leiden en daarmee het gelijke speelveld voor de filmsector opnieuw onder ongewenste druk plaatsen.
Welke voor- en nadelen bestaan er voor de openstelling van de Film Production Incentive voor televisieseries? Wilt u in overleg treden met het Filmfonds over mogelijke wijzigingen aan de regeling en de Kamer daarover inlichten?
De Raad voor Cultuur geeft binnenkort een advies over het cultuurbeleid, waarin ook aandacht zal zijn voor de audiovisuele sector. Na lezing van dit advies zal ik, met de Staatssecretaris, in overleg treden met het Filmfonds, de NPO en andere betrokken om in het verlengde van de bij u bekende onderzoeken de voor- en nadelen in kaart te brengen.
Het steeds moeilijker worden van het bouwen van moskeeën |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds moeilijker om moskeeën te bouwen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) aangeeft dat moskeebesturen steeds meer weerstand ondervinden bij de bouwplannen van een nieuw gebedshuis?
In Nederland bestaat de grondwettelijke vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dit betekent dat het eenieder vrij staat te geloven en binnen de grenzen van de rechtsstaat daar ook uiting aan te geven. Dit behelst ook de vrijheid om in een gebedshuis of op een vergelijkbare locatie het geloof uit te oefenen. Dit geldt voor aanhangers van alle religies.
Ik zet mij in voor een samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtstaat – voor alle overtuigingen en leefstijlen ruimte is4 en iedereen in vrijheid en veiligheid kan samenleven. Het is dan ook belangrijk dat negatieve beeldvorming wordt tegengegaan en de verschillende maatschappelijke en religieuze groepen de dialoog met elkaar en de samenleving aan blijven gaan.
Hiertoe heb ik in november een interreligieuze bijeenkomst in de Ridderzaal georganiseerd. Het tegengaan van negatieve vooroordelen maakt ook onderdeel uit van de aanpak gericht op het bestrijden van discriminatie. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt aan een «handreiking» waarin betere contacten tussen moskeebestuurders, politie, gemeenten en Antidiscriminatie voorzieningen (ADV’s) worden gestimuleerd onder meer ter preventie van incidenten rondom moskeeën.
Ik zie geen noodzaak om extra maatregelen te nemen, maar wil mij juist in blijven zetten voor de uitvoering van bestaande initiatieven en acties.
Deelt u de constatering dat een «verwachting» van mogelijke parkeerproblematiek de bouw van een moskee niet in de weg mag staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen tegen het blokkeren van de bouw van moskeeën op basis van dit argument?
Bij (nieuw)bouwprojecten of bij de wijziging van een bestemmingsplan hebben bewoners het recht hier bezwaar tegen te maken. Verwachte parkeeroverlast is hierbij een veelgebruikt argument. Dit geldt voor alle bouwwerken met een maatschappelijk doeleinde, dus ook voor moskeeën. Uiteindelijk is het aan de gemeente om de beslissing te nemen en zorgvuldige besluitvorming te betrachten.
Hoe kan het dat er een groeiende weerstand ontstaat tegen de bouw van moskeeën en niet tegen andere gebedshuizen zoals uit het onderzoek Monitor Moslim Discriminatie blijkt?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat het bouwen van een moskee een fundamenteel recht is van gelovigen in Nederland? Zo ja, vindt u dat dit recht steeds meer onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat er een toename is van het aantal bezwaren dat gemeenten op jaarbasis binnen krijgt? Speelt de angst voor de Islam hier een rol in? Zo ja, wat gaat u effectief doen om deze angst te bestrijden? Zo nee, waar denkt u dat deze toename aan te wijden is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het politieke klimaat bijdraagt aan de angst voor de bouw van moskeeën, zoals ook uit de Monitor Moslim Discriminatie naar voren komt?3 Zo ja, wat gaat u doen om dit klimaat bij te stellen? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kunnen er genomen worden om de angst voor de bouw van moskeeën te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het opheffen van NPO Radio 6 |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het voornemen van de NPO om per 1 januari 2016 te stoppen met NPO Radio 6?1
Ik heb kennisgenomen van dit voornemen. De NPO brengt uiterlijk 15 juni het concessiebeleidsplan uit waarin voorstellen staan voor de aanbodkanalen voor de NPO voor de komende vijf jaar. In het najaar zal ik over dit palet aan aanbodkanalen (audio en video) – na advisering door de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media – een besluit nemen.
Hoe oordeelt u over het feit dat onderzoek door NPO Radio 6 heeft aangetoond dat ongeveer twee miljoen Nederlanders interesse hebben in soul dan wel jazz en festivals zoals North Sea Jazz?
De NPO meet in zijn leefstijlenonderzoek de interesse voor verschillende muziekstromingen. Het klopt dat ongeveer twee miljoen Nederlanders interesse hebben in soul en/of jazz. Uit onderzoek van de NPO blijkt echter dat dit niet één van de meest geliefde genres is, want in de voorkeurset van de Nederlandse bevolking bevinden deze genres zich rond de dertiende plaats. De impact van NPO Radio 6 als hoofdzender weegt daarom volgens de NPO niet op tegen de kosten die voor de zender gemaakt moeten worden. Omdat de NPO soul en jazz als onderdeel van zijn aanbod ziet, wil hij deze genres – inclusief de daarbij behorende festivals – onderbrengen bij een van de andere zenders, waarschijnlijk NPO Radio 2. Naar NPO Radio 2 luisteren meer dan 2 miljoen mensen, dus meer mensen komen op die manier in aanraking met soul en jazz.
Wat vindt u van het argument dat de concurrentie is toegenomen, terwijl de commerciële tegenhanger (Sublime FM) net de programmering heeft gewijzigd en voor het overgrote deel louter non-stop radio maakt?
De NPO heeft te maken met een snel veranderend medialandschap waarin steeds meer aanbod is. Tegelijkertijd heeft de NPO de ambitie om zijn publiek een pluriform aanbod te bieden. Daarbij maakt de NPO een afweging over de impact van een aanbodkanaal en de besteding van de publieke middelen. De NPO heeft vooruitlopend op de presentatie van het nieuwe concessiebeleidsplan aangekondigd om meer kwaliteit te willen bieden met minder kanalen. Voor het radioaanbod geldt hierbij dat de NPO in de komende concessieperiode inzet op sterke hoofdzenders. Dit omdat de radiomarkt wordt gedomineerd door zenders met een duidelijk profiel en een sterke merkwaarde. Ondanks de ruime mogelijkheden die luisteraars hebben om naar nieuwe online radiokanalen te luisteren, fragmenteert het luistergedrag niet enorm. De NPO wil zich daarom nog meer dan voorheen richten op sterke kanalen en sterke merken voor de luisteraars. Met deze kanalen wil hij impact realiseren en publieke waarde toevoegen, bijvoorbeeld door het agenderen van nieuwe muziek, festivalverslaglegging en concertregistraties en nieuws en achtergrondinformatie. Deze focus op kwaliteit betekent concreet dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt en het budget zo gericht mogelijk moet worden ingezet. Daarom is de NPO voornemens met NPO Radio 6 in de huidige vorm te stoppen.
Deelt u de mening dat de programmering, die sinds korte tijd is opgesplitst in een toegankelijke dagprogrammering en een avond- en weekendprogrammering met meer achtergronden en diepgang (zoals Mijke & Co Live, Winfrieds Woonkamer, Vrije Geluiden VPRO met o.a. Frank Jochemsen en Wilfried de Jong), niet juist aanleiding geven om door te gaan met NPO radio 6?
Het is aan de NPO om programmatische afwegingen te maken.
Hoe oordeelt u over het feit dat de opsplitsing het bereik in de avond heeft verdubbeld (marktaandeel 0.7–1.1), terwijl de targets 0.4–0.5 zijn en dat in november zenderbreed 0.4 werd gescoord? Hoe rijmt u dit met de observatie van NPO dat de zender zich niet ontwikkelt?
Ik heb bij de NPO navraag gedaan naar de cijfers in 2014. Het gemiddelde luistertijdaandeel van Radio 6 over 2014 bedroeg 0,3 procent. In sommige maanden was het aandeel iets hoger (0,4 procent), in andere iets lager (0,2 procent). De NPO trekt mede daarom de conclusie dat de zender zich niet voldoende ontwikkelt.
Bent u zich bewust van het feit dat de zenderprofielen van NPO Radio 2 en 4 in het gedrang kunnen komen wanneer NPO Radio 6 wordt opgeheven, indachtig het feit dat de omroepen hun taakopdrachten moeten vervullen, zoals voor de NTR bijvoorbeeld het bieden van een podium voor lichte muziek, jazz en soul?
De NPO heeft gezegd meer op minder kanalen te willen doen. Dat betekent volgens de NPO meer kwaliteit waarbij hij tevens een afweging maakt over de impact van het aanbod in relatie tot de kosten die ervoor worden gemaakt. Door soul en jazz op NPO Radio 2 te programmeren wordt er – in de ogen van de NPO – meer publiek bereikt. Ook versterkt het soul- en jazzaanbod de publieke waarde van NPO Radio 2. Verder ga ik ervan uit dat de NPO in zijn programmering ervoor zorgdraagt dat de omroepen, waaronder de NTR, kunnen voldoen aan hun wettelijke taakopdracht.
Vindt u NPO Radio 6 ook een goed voorbeeld hoe je efficiënt voor een specifieke doelgroep een kwalitatief hoogwaardig platform kunt bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan niet bang dat met het onderbrengen bij bijvoorbeeld NPO Radio 2 de NPO een doelgroep-zender kwijtraakt, hetgeen sterk indruist tegen de ontwikkelingen in het internationale medialandschap?
Het is aan de NPO het audioaanbod in samenhang vorm te geven. NPO Radio 6 Soul & Jazz is op dit moment een verrijkende hoofdzender: een zender die een specifiek soort aanbod brengt. De doelgroep van NPO Radio 6 Soul & Jazz (hoogopgeleide 35–49 jarigen) bedient de NPO ook met zijn overige aanbod. Er wordt dus geen specifieke doelgroepzender gestaakt, wel is er niet langer een hoofdzender die zich specifiek op de genres jazz en soul richt. Deze genres zullen zoals gezegd niet verdwijnen in het audioaanbod van de NPO, maar een plek krijgen op andere zender.
Wat is uw oordeel over het gemixte profiel van NPO Radio 6, gezien het breed erkende probleem dat de andere zenders een sterk «wit» publiek hebben? Hoeveel belang hecht u aan het feit dat juist NPO Radio 6 geapprecieerd wordt door een zeer gemêleerd publiek, zoals bleek uit onderzoeken die naast de reguliere Kijk- en Luisteronderzoeken (KLO) werden uitgevoerd?
Ik heb van de NPO begrepen dat NPO Radio 6 Soul & Jazz weliswaar een licht hoger weekbereik heeft onder groepen in Nederland met een niet-westerse achtergrond, maar dat dit verschil niet groot is. Het is aan de NPO om een breed en divers publiek aan luisteraars te bedienen. Tegelijkertijd moet de NPO keuzes maken en doelmatig de middelen besteden.
Vindt u het van belang dat er een zender is met een stevig historisch besef, die teruggrijpt naar de roots-muziek (soul, jazz, blues)? Beschouwt u dit met mij als een onmisbaar element in het totale aanbod van de NPO dat niet verloren mag gaan? Zo nee, waarom niet? Bent u op de hoogte van het feit dat Nederland, mocht NPO Radio 6 worden opgeheven, uniek is als land zonder nationaal platform voor Jazz muziek?
De NPO heeft gezegd dat soul en jazz als genres niet verloren zullen gaan in zijn totale portfolio aan audiokanalen. Zo komt er op een van de andere radiozenders meer ruimte voor soul en jazz, inclusief verslaglegging van bijvoorbeeld het North Sea Jazz Festival. Ook kunnen luisteraars op een digitaal themakanaal non-stop soul en jazz horen. Verder wacht ik eerst het concessiebeleidsplan van de NPO af waarin duidelijk wordt hoe de NPO het totaal aan audio- en videokanalen in wil richten.
Wat vindt u van de financiële onderbouwing, indachtig het feit dat er zes jaar is geïnvesteerd en opgebouwd, dat er vele programmatische wijzigingen door de NPO zijn doorgevoerd en dat nu net de techniek Dab+ ingevoerd raakt, waardoor de zender ook in de auto te luisteren is? Is het op grond van deze zaken wel verstandig om zo'n zender op te heffen, zeker in het licht van de constatering dat NPO bazen Radio 6 in het verleden altijd roemden omdat de zender goedkoop en efficiënt was?
Het is aan de NPO om een afweging te maken over de inzet van de beschikbare financiële middelen bij de uitvoering van de taakopdracht. Daarbij verwacht ik dat de NPO dit doet op basis van een doelmatige inzet van middelen. Zij moeten zich hier ook over verantwoorden in de jaarlijkse financiële en programmatische terugblik en in de rapportage over de prestatieovereenkomst.
Wat vindt u van het argument dat efficiëntie wordt opgevoerd als hoofdargument, terwijl NPO Radio 6 met een budget van circa 2,5 miljoen euro per jaar een relatief gering beslag legt op de totale middelen? Kunt u aangeven hoe deze efficiëntie zich verhoudt tot die van de andere radiozenders van NPO?
Zoals ik ook in antwoord op vraag 10 schreef is het aan de NPO om een afweging te maken over de inzet van de beschikbare financiële middelen bij de uitvoering van de taakopdracht en zich daarover te verantwoorden. In algemene zin heeft de NPO mij meegedeeld dat bij de inzet van middelen ook de impact die de activiteit realiseert betrokken moet worden. Ter illustratie kan ik u melden dat het weekbereik van NPO 3FM in 2014 ongeveer 14 keer hoger was dan dat van NPO Radio 6 Soul & Jazz, terwijl het kostenniveau minder dan een factor 3 is.
In hoeverre is KLO-onderzoek afdoende om een zender als NPO Radio 6 op zijn prestaties te beoordelen? Is de rendements- of efficiency-benadering voor alle doelgroep-activiteiten van de NPO zaligmakend, of gelden er ook kwaliteitsnormen waarbij het NPO-brede aanbod belangrijker is dan enkel en alleen marktaandeel?
De taakopdracht van de NPO is zowel aanbods- als publieksgericht. De NPO kent daarmee naast aanboddoelstellingen ook doelstellingen op het gebied van publieksbereik. Zonder voldoende publieksbereik kan de NPO immers geen impact hebben. Deze combinatie betekent dat de NPO altijd vanuit beide oogpunten naar zijn aanbod dient te kijken. Voor NPO Radio 6 Soul & Jazz geldt dat de NPO laat weten dat de zender een relatief beperkte groep mensen bereikt en niet duidelijk groeit. Daarbij overweegt de NPO dat deze doelgroepen ook al met andere programmering wordt bediend en stelt voor soul en jazz op een andere manier (via NPO Radio2 met meer impact te programmeren.
Bent u bereid met NPO in gesprek te gaan, met als inzet de toekomst voor NPO Radio 6 veilig te stellen?
Het (voorgenomen) besluit van de NPO en het totale palet aan aanbodkanalen maakt onderdeel uit van het concessiebeleidsplan dat de NPO op 15 juni presenteert.
Ik zie daar nu geen aanleiding toe. Ik wacht eerst het concessiebeleidsplan af waarin het totale audio-aanbod wordt gepresenteerd. Dit plan wacht ik eerst af omdat ik dan het geheel kan overzien.
Het dopingrapport van de Internationale Wielrenunie (UCI) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het rapport van de Cycling Independent Reform Commission van de UCI, waarin onder andere wordt geconstateerd dat er vandaag de dag nog steeds een dopingcultuur in het internationale wielrennen heerst?1
Ja.
Deelt u de constatering van de commissie dat, ondanks dat de verantwoordelijkheid voor anti-dopingbeleid primair bij de sport ligt, ook overheden een ondersteunende verantwoordelijkheid hebben bij het bestrijden van dopinggebruik?
Ja. Zie ook het antwoord op de vragen 3 en 4.
Op welke wijze worden onderzoeksmiddelen, die exclusief in handen zijn van de overheid (zoals de mogelijkheid van telefoontaps en financiële onderzoeken), gebruikt in de strijd tegen doping?
Indien sprake is van een verdenking van het plegen van strafbare feiten kunnen onder gezag van het OM opsporingsmiddelen, zoals het plaatsen van een telefoontap, worden ingezet bij de opsporing van deze strafbare feiten, onder de voorwaarden zoals opgenomen in het Wetboek van Strafvordering. Voor de productie en het in het handelsverkeer brengen van geneesmiddelen, waaronder dopinggeduide middelen, is een vergunning nodig. Als geneesmiddelen worden vervaardigd of verhandeld zonder vergunning, te koop worden aangeboden of ter hand worden gesteld door een ander dan een daartoe bevoegde (zoals een apotheker of een arts), is dit een overtreding van de Geneesmiddelenwet. De handhaving van de Geneesmiddelenwet kent in combinatie met de Wet op de economische delicten een duaal stelsel; er kan een bestuursrechtelijke sanctie door een van de toezichthouders (IGZ en NVWA) worden opgelegd of er kan strafrechtelijk worden opgetreden. Handhavend optreden is overigens ook mogelijk in de situatie dat de desbetreffende geneesmiddelen niet zijn toegelaten tot de Nederlandse markt.
Verder kunnen handelingen ten aanzien van de grondstoffen (werkzame stoffen) voor geneesmiddelen, waaronder dopinggeduide middelen, een overtreding inhouden. Krachtens artikel 38 van de Geneesmiddelenwet is voor deze handelingen een registratie vereist. Het verrichten van dergelijke handelingen zonder registratie is eveneens bestuurs- of strafrechtelijk te handhaven. Voorts is strafrechtelijk optreden mogelijk voor zover die stoffen voorkomen op lijst I of lijst II van de Opiumwet, of vallen onder de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
Bent u bereid de aanbeveling onder 3.1.1 uit het commissierapport, waarin wordt gesteld dat onderzoeksmiddelen van de overheid en structurele informatie-uitwisseling tussen overheid en sportbonden noodzakelijk zijn om moderne dopingtechnieken (zoals microdosing) op te sporen, mee te nemen in het beleid?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, kunnen opsporingsmiddelen al worden ingezet bij strafrechtelijk optreden tegen strafbaar gestelde gedragingen met betrekking tot doping. Deze opsporingsmiddelen worden niet ingezet ten aanzien van het gebruik van doping, zoals microdosing. Het gebruik van doping is immers niet strafbaar in Nederland, en opsporingsmiddelen mogen daarom niet worden ingezet ten aanzien van dopinggebruik.
Wat is uw mening voor wat aanbeveling 3.1.3 betreft, waaruit in de Nederlandse situatie afgeleid kan worden dat de Dopingautoriteit gevallen van artsen die schuldig zijn bevonden aan een overtreding van anti-dopingregels standaard door zou moeten geven aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), waarna mogelijk een doorhaling in het BIG-register kan volgen?
Wanneer een arts of andere BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar schuldig wordt bevonden aan een overtreding van antidopingregels van een sportorganisatie dan kan deze beroepsbeoefenaar daar in beginsel ook door de tuchtrechter nog op worden aangesproken. Voor een gang naar de tuchtrechter is melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet noodzakelijk. Het staat namelijk iedere rechtstreeks belanghebbende vrij om het handelen van een ingeschreven beroepsbeoefenaar ter toetsing voor te leggen aan de tuchtrechter. De zwaarste maatregel die een tuchtrechter kan opleggen is doorhaling in het BIG-register van de betreffende beroepsbeoefenaar.
Wanneer een melding van een dergelijke overtreding bij de IGZ wordt gedaan dan zal de IGZ een inschatting maken of voldaan is aan de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg. Indien noodzakelijk dan zal de IGZ overgaan tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel of de casus ter toetsing voorleggen aan de tuchtrechter.
Deelt u de mening dat doping ook in Europees verband aangepakt dient te worden? Zo ja, hoe wilt u deze Europese aanpak bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van dopinggebruik wordt reeds in Europees verband aangepakt via de Anti-dopingconventie van de Raad van Europa en CAHAMA, het Europese afstemmingsorgaan voor de samenwerking met het Wereld Anti-doping Agentschap (WADA).
De aanbesteding van boekscanners en de digitalisering van rijksarchieven door het Nationaal Archief |
|
Erik Ziengs (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de door het Nationaal Archief gestarte aanbestedingsprocedure voor de aanschaf van 16 grootformaat boekscanners?1
Ja, dat is mij bekend.
Kunt u toelichten waarom het Nationaal Archief in deze procedure de aanbestedende dienst is, terwijl beoogd wordt om de boekscanners in bruikleen te geven aan de Belastingdienst?
Het Nationaal Archief heeft van mij de opdracht gekregen om de rijksarchieven te digitaliseren, zodat de collectie voor een breed publiek digitaal beschikbaar komt. Gezien de omvang van de collectie zal in de komende 15 jaar ongeveer 10% gedigitaliseerd worden. Om deze opdracht uit te kunnen voeren is het Nationaal Archief een aanbesteding gestart voor scanapparatuur om het archiefmateriaal met voldoende kwaliteit te scannen. Voor het scanproces is binnen de rijksoverheid samenwerking met de Belastingdienst gevonden. Er is geen sprake van het in bruikleen geven aan de Belastingdienst. De boekscanners worden bij de Belastingdienst geplaatst voor het scannen van de rijksarchiefcollectie en zijn na de inkoop eigendom van de Staat.
Is het waar dat het digitaliseren van rijksarchieven en archieven van lagere overheden binnen werkpakket 3 van het programma Digitale Taken Rijksarchieven bij de Belastingdienst wordt belegd? Is het waar dat de afdeling Centrale invoer in Heerlen, onderdeel van het facilitair bedrijf van de Belastingdienst (B/CFD), is aangewezen als de centrale verwerkingsplek voor het ontvangen, sorteren, uitpakken, ontvouwen en digitaliseren van rijksarchieven en archieven van lagere overheden uit heel Nederland? Kan deze dienst ook als serviceverlener optreden naar andere overheidsinstanties? Zo ja, welke? Zijn hier reeds afspraken over gemaakt?
Nee, dit is niet juist. Binnen het project wordt uitsluitend rijkscollectie gedigitaliseerd.
B/CFD van de Belastingdienst in Heerlen digitaliseert de rijksarchieven op verzoek van het Nationaal Archief. De scanstraat (Centrale Invoer) van de Belastingdienst is onderdeel van B/CFD, één van de vier aangewezen concerndienstverleners voor het Rijk. De dienstverlening van B/CFD staat beschreven in een rijksbrede producten- en dienstencatalogus (PDC). Digitalisering van documenten en archieven vormt een van de producten die vanuit dit programma worden aangeboden. Centrale invoer in Heerlen ondersteunt sinds 2007 digitaliseringsprojecten binnen de rijksoverheid.
Waarom is ervoor gekozen om het digitaliseren van rijksarchieven in eigen overheidsbeheer te nemen, in plaats van de huidige werkwijze met aanbestedingen van relevante opdrachten onder met elkaar concurrerende marktpartijen te handhaven? Wie heeft dit besluit genomen en via welke wegen is de Kamer hierover geïnformeerd?
Digitalisering van alle rijksarchieven van zowel het Nationaal Archief als de 11 RHC’s in de provinciehoofdsteden van welk formaat dan ook bij één organisatie heeft onmiskenbare praktische, kwalitatieve en financiële voordelen. Daarnaast is het kabinetsbeleid om reeds bestaande faciliteiten optimaal te gebruiken, wat leidt tot het terugdringen van inhuur en uitbesteding en het vast aanstellen van personeel in lage loonschalen, zoals dit is afgesproken in het Regeerakkoord. Uw Kamer is eerder over de samenwerking met de Belastingdienst geïnformeerd naar aanleiding van vragen over werkervaringsplaatsen in het AO Archiefbeheer dd. 29-01-2014.2
Vindt u het digitaliseren van archieven een taak van de Belastingdienst? Voor welke specifieke digitaliseringstaken heeft de Belastingdienst dit grootformaat boekscanners nodig? Hoe verhoudt deze taak zich tot de kerntaken en prioriteiten van de Belastingdienst?
Het grootschalig digitaliseren van documenten en stukken binnen het Rijk beperkt zich tot drie grote scanstraten bij respectievelijk de Ministeries van Veiligheid & Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Belastingdienst. Door concentratie van het aantal locaties worden de expertise en middelen van de rijksoverheid optimaal benut, waarbij invulling wordt gegeven aan een dienstverlenende, slagvaardige en kostenbewuste rijksoverheid zoals omschreven in de Hervormingsagenda Rijksdienst.3
Realiseert u zich dat het voortbestaan van acht midden- en kleinbedrijven in gevaar komt, door de betreffende aanbesteding van 16 grootformaat boekscanners en het in eigen beheer nemen van digitaliseringswerkzaamheden bij de overheid? Vindt u dit wenselijk? Hoe kijkt u aan tegen het dreigende verlies van arbeidsplaatsen bij deze bedrijven?
De aanbesteding van de scanapparatuur is volgens een openbare aanbestedingsprocedure verlopen. De markt heeft hierop gereageerd en er is een partij uit deze aanbesteding naar voren gekomen, waarmee een leveringscontract zal worden gesloten.
Het digitaliseren in het kader van het DTR-programma betreft een nieuwe digitaliseringsopgave om de rijksarchieven voor de toekomst beter te kunnen bewaren, beheren en presenteren aan het publiek. Deze digitaliseringswerkzaamheden komen naast de opdrachten waarvoor het Nationaal Archief raamovereenkomsten heeft gesloten met marktpartijen middels een Europese aanbesteding in 2012. Ook in de toekomst zal er naar verwachting voor bedrijven een markt zijn voor digitalisering. Zie voorts de antwoorden onder 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat de overheid de digitalisering van de archieven efficiënter, op een kwalitatief hoger niveau en tegen een lagere prijs kan uitvoeren dan marktpartijen, die met elkaar concurreren om de economisch meest voordelige inschrijving via openbare aanbestedingen? Zo ja, kunt u toelichten wat hiervoor de onderbouwing is?
Zie de antwoorden onder vraag 3, 4 en 5.
Kunt u, in het kader van (kosten-)efficiëntie, toelichten waarom ervoor is gekozen om de feitelijke digitalisering van nationale archieven, archieven van de elf Regionale Historische Centra in de provinciehoofdsteden, archieven van lagere overheden, archieven van maatschappelijke organisaties en archieven van individuele personen die van nationaal belang zijn, te laten plaatsvinden in Heerlen?
Zie de antwoorden onder vraag 3, 4 en 5.
Is het noodzakelijk dat de rijksarchiefcollectie met behulp van nieuwe boekscanners sneller wordt gedigitaliseerd dan nu onder de huidige werkwijze mogelijk is, waarin midden- en kleinbedrijven via openbare aanbestedingen met elkaar concurreren om de betreffende opdrachten? Welke fysieke documenten dienen versneld te worden gedigitaliseerd dan nu onder de huidige werkwijze mogelijk is, en waarom? Op welke gronden bent u van mening dat digitalisering op deze wijze sneller zal zijn?
Snelheid heeft niet meegespeeld in de besluitvorming om te kiezen voor een samenwerking met de Belastingdienst.
Hoe verhoudt de aanbesteding van de 16 boekscanners en het beleggen van digitaliseringswerkzaamheden bij de overheid zich tot de doelen die het kabinet heeft vastgelegd in de Aanbestedingswet, namelijk een betere besteding van belastinggeld en toename van concurrentie, doordat meer ondernemers kunnen meedingen naar een overheidsopdracht?2
Wanneer werkzaamheden binnen een en dezelfde rechtspersoon plaatsvinden, is er sprake van zuiver inbesteden en blijven de regels van de Aanbestedingswet 2012 buiten toepassing. Omdat alle ministeries onder de rechtspersoon de Staat vallen en er geen dienstverlener wordt gecontracteerd voor het uitvoeren van werkzaamheden, is er geen sprake van een overheidsopdracht voor diensten.
Zie voorts de antwoorden onder vraag 4 en 5.
Hoe verhoudt de aanbesteding van de 16 boekscanners en het beleggen van digitaliseringswerkzaamheden bij de overheid zich tot Wet Markt en Overheid?
De Wet Markt & Overheid laat overheden vrij om te beslissen of activiteiten ten behoeve van de eigen overheidsorganisatie worden uitbesteed aan derden dan wel in eigen beheer worden uitgevoerd. Van concurrentie met derden is geen sprake als de rijksoverheid zelf voorziet in bepaalde goederen of diensten die zij nodig heeft en het aanbieden van die goederen en diensten uitsluitend binnen de rechtspersoon de Staat geschiedt. Elk organisatieonderdeel van de rijksdienst is hierbij flexibel inzetbaar en beschikbaar om werkzaamheden te verrichten voor andere onderdelen binnen de rijksdienst.5 Zie voorts de antwoorden onder vraag 4, 5 en 10.
Is het waar dat het Nationaal Archief de partij is geweest die het besluit heeft genomen om het digitaliseren van de archieven binnen werkpakket 3 van het programma Digitale Taken Rijksarchieven bij de Belastingdienst te beleggen? Is het waar dat het Nationaal Archief aan de Belastingdienst de opdracht heeft gegeven om in 2015 voor 1.278 meter archief te digitaliseren?3 Zo ja, hoe is het, gezien de kerntaken van de Belastingdienst, mogelijk dat het Nationaal Archief over deze zaken kan beslissen?
De samenwerking tussen Nationaal Archief en de Belastingdienst is geen eenzijdig besluit van het Nationaal Archief, maar in overleg met het Ministerie van OCW en het Ministerie van Financiën tot stand gekomen. Zie voorts de antwoorden onder vraag 2 en 3.
Wat zijn de exacte personele gevolgen van het beleggen van het digitaliseren van archieven bij de overheid, voor zowel de Belastingdienst als ook het Nationaal Archief? Is het waar dat bij de Centrale invoer, onderdeel van het facilitair bedrijf van de Belastingdienst (B/CFD), het aantal medewerkers kan toenemen van 200 tot ruim 500 medewerkers?4
De hoeveelheid werkzaamheden bij Centrale Invoer als geheel kan sterk variëren, een direct gevolg van het inzendgedrag van belastingplichtigen (met pieken in de weken vóór 1 april) en prioriteiten binnen de Belastingdienst. In piekperiodes kan Centrale Invoer opschalen en werktijden uitbreiden, waarbij het aantal medewerkers sterk kan toenemen tot tussen de 200 en 500 (flexibele schil). Deze toename staat echter geheel los van het digitaliseren voor het Nationaal Archief, wat een uitbreiding met ongeveer 30 medewerkers betekent.
Is het waar dat, specifiek om ervoor te zorgen dat het Nationaal Archief en de Regionale Historische Centra de naderende stroom digitale rijksarchieven op kunnen vangen en er voor te zorgen dat een belangrijk deel van het huidige (papieren) rijksarchief digitaal ontsloten kan worden, u in 2013 heeft besloten om geld vrij te maken voor de jaren tot 2016? Is het waar dat u heeft aangegeven over de eventuele financiering voor digitalisering na 2015 in een later stadium te zullen besluiten?5 Zo ja, waarom besluit u eerst tot een miljoeneninvestering, terwijl u tegelijkertijd onzeker bent over financiering voor digitalisering na 2015?
In 2013 is het besluit genomen om voor de jaren 2013 tot en met 2015 € 28 miljoen te besteden aan de digitale taken rijksarchieven bij het Nationaal Archief. In 2014 is er opnieuw € 20 miljoen beschikbaar gesteld tot en met 2016. Het grootste deel van deze middelen is bestemd voor de versterking van de digitale infrastructuur van het Nationaal Archief. Een ander, kleiner deel geldt de digitalisering van de papieren rijkscollectie. Vanwege het structurele karakter van de digitale taken rijksarchieven staat in de Rijksbegroting 2015 dat continuering van deze taken na 2016 het uitgangspunt is. Zie voorts het antwoord onder vraag 2.
Hoeveel belastinggeld is er in totaal gemoeid met de aanbesteding van de 16 boekscanners en het beleggen van de digitaliseringswerkzaamheden bij de overheid?
De ingediende offertes van leveranciers van scanapparatuur bevatten marktgevoelige, vertrouwelijke informatie die in dit verband niet publiek gemaakt kan worden. Voor de digitaliseringswerkzaamheden is voor de periode van eind 2013 t/m 2015 binnen het programma DTR € 7 miljoen gereserveerd. Dit bedrag behelst projectkosten, materiële voorbereiding, digitalisering en het digitaal toegankelijk maken van het materiaal.
Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf de banenmotor van onze economie is en dat het handhaven van de huidige werkwijze van aanbesteden van digitaliseringswerk veel bedrijven en banen kan redden? Bent u bereid om de betreffende aanbesteding in te trekken en de betrokken ondernemers en werknemers de kans te blijven geven om via openbare aanbestedingen digitaliseringswerk binnen te halen, in lijn met de kabinetsdoelen om belastinggeld goed te besteden, concurrentie te bevorderen en meer ondernemers de kans te geven om mee te dingen naar overheidsopdrachten?
Het belang van het midden- en kleinbedrijf voor onze economie staat geenszins ter discussie. Het kabinetsbeleid is gericht op een goede balans tussen enerzijds het belang van een kleinere, slagvaardige en efficiënte overheid alsmede het belang van goed en sociaal werkgeverschap en anderzijds de belangen van de markt. Daarbij vindt een zorgvuldige afweging plaats en is sprake van maatwerk.9 Zie voorts de antwoorden onder vraag 4 en 6.
Belangenverstrengeling van twee PvdA-gemeenteraadsleden met de megamoskee in Gouda |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «PvdA nauw verweven met megamoskee»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat het PvdA-raadslid dat woordvoerder is op het dossier over de megamoskee aanwezig is bij een fondswervingsbijeenkomst voor de betreffende moskee, en op de foto gaat met de radicale prediker en fondswerver Tarik Ibn Ali?
Raadsleden staan midden in de lokale samenleving en hebben op allerlei manieren contacten in de maatschappij. Deze contacten zijn onmisbaar bij de uitoefening van het ambt van volksvertegenwoordiger en het is daarom van groot belang dat raadsleden zelf kunnen bepalen met wie zij contact hebben en naar welke bijeenkomsten zij gaan. Vanzelfsprekend moeten zij hierbij steeds afwegen wat de invloed van deze contacten en de vorm en intensiteit daarvan op hun functioneren als raadslid is. Een zekere regulering van het handelen van gemeenteraadsleden vindt plaats door een aantal bepalingen in de Gemeentewet. Zo kent de Gemeentewet de verplichting voor een raadslid om niet deel te nemen aan een stemming als er sprake is van een aangelegenheid die een raadslid rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken (artikel 28 Gemeentewet). Het is van belang dat over het functioneren van raadsleden zowel in de gemeenteraad als geheel als in de afzonderlijke fracties met enige regelmaat wordt gesproken. Ter ondersteuning hiervoor zijn er diverse instrumenten beschikbaar. In dit verband verwijs ik naar het brede aanbod van Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS). Verder wijs ik op de door mij in nauwe samenwerking met de VNG, het IPO en de UvW ontwikkelde Model gedragscode Integriteit volksvertegenwoordigers in gemeenten, provincies en waterschappen.
Voorts geldt ten aanzien van het gevraagde in vraag 3 dat in de Gemeentewet expliciet is bepaald welke betrekkingen onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van de raad. De functie van directeur van een school in het bijzonder onderwijs valt daar niet onder en er is dan ook geen sprake van onverenigbaarheid van betrekkingen.
Wat vindt u ervan dat het betreffende PvdA-raadslid inmiddels ook directeur is geworden van een islamitische basisschool, die de sollicitatieprocedure (deels) liet verlopen via een persoon die ook de officiële woordvoerder is van de megamoskee El-Wahda?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u hier op z'n minst de schijn van belangenverstrengeling? Graag een aparte toelichting op de situaties beschreven in vragen 2 en 3.
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er nog een ander PvdA-raadslid verweven blijkt te zijn met de megamoskee, doordat haar broer in het bestuur zit? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met het Bing-rapport dat is opgesteld naar aanleiding van de betrokkenheid van PvdA-politici bij de illegale moskee-internaten in Rotterdam?
Het rapport waarop u doelt is mij bekend.
Bent u bereid aan te dringen bij het stadsbestuur van Gouda om een vergelijkbaar onderzoek te laten instellen naar de verwevenheid van PvdA-politici met de megamoskee El-Wahda? Zo nee, waarom niet?
De vraag of het al dan niet noodzakelijk is om een onderzoek in te stellen naar de geschetste casus ligt bij het gemeentebestuur van Gouda. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hierin te interveniëren.
Het intrekken van de visa van predikers |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 3 maart 2015 een brief van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aan de Kamer stuurde over het intrekken van de visa van predikers die naar Rijswijk zouden komen met als datum 17 februari 2015 en als kenmerk 618399?
Ja.
Waarom heeft deze brief in haar (PDF)eigenschappen een aanmaakdatum van 23 februari 2015 en is hij naar 3 maart 2015 veranderd?
De brief van de NCTV aan het Ministerie van BZ is op 17 februari geschreven, ondertekend en verstuurd naar het Ministerie van BZ. Ten behoeve van de brief die uw Kamer op 3 maart j.l. heeft ontvangen, is op 23 februari een kopie van de verzonden brief gemaakt. De enige aanpassing die op de verzonden brief is gemaakt, is het weglakken van de naam en contactgegevens van de behandelend ambtenaar. Dit is om veiligheidsredenen gebeurd.
Klopt het dat er 02/23/2015 op de brief staat, de Amerikaanse datumaanduiding voor 23 februari 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is deze brief geschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze brief kenmerk 618399 heeft, terwijl een brief van 19 februari 2015 van de NCTV aan de Kamer met de antwoorden op de Kamervragen over de vestiging van een megamoskee in Gouda een lager nummer heeft, namelijk 617362?
Het moment waarop een brief voor het eerst wordt aangemaakt in het digitale systeem is bepalend voor het kenmerk dat aan de brief wordt toegekend, niet de datum van verzending. De brief van de NCTV aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op 17 februari aangemaakt en van kenmerk voorzien.
Op welk moment is het kenmerk aan de brief toegekend?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat op basis van deze brief de visa van drie predikers zijn ingetrokken op 17 februari 2015, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken tweette op dezelfde dag?
Ja.
Kunt u precies aangeven op welke wijze de NCTV en het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd hebben over de visa voor predikers bij het gala in Rijswijk tussen 1 januari 2015 en 4 maart 2015? Kunt u de memo’s en gespreksnotities in deze aan de Kamer doen toekomen?
Voorafgaand aan het versturen van de brief is er telefonisch contact geweest tussen de NCTV en het Ministerie van BZ. De brief die door de NCTV naar het Ministerie van BZ is verzonden is de enige schriftelijke vastlegging van het contact tussen de NCTV en het Ministerie van BZ.
Op welke datum zijn de drie originele visa afgegeven?
De visa zijn verleend op 14 december 2014, 15 december 2014 en 6 januari 2015.
Klopt het dat de twee visa die door andere Schengenlanden zijn afgegeven niet ingetrokken kunnen worden?
Nederland kan het afgevende land verzoeken een visum in te trekken. Hierbij zullen die landen vragen aan welke van de voorwaarden voor afgifte van het visum niet, of niet meer, wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van Nederland danwel van een andere Schengenlidstaat. Het is onder meer aan de lokale driehoek en de AIVD om te bepalen of van een dergelijke situatie sprake is en dat goed te motiveren. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft af gegeven om te beslissen al dan niet gehoor te geven aan een dergelijk verzoek.
Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen.
Om te voorkomen dat ongewenste vreemdelingen naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreizen, kan de IND namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een vreemdeling laten signaleren. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangsweigering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Wanneer de betreffende vreemdeling reeds een visum heeft ontvangen van een andere lidstaat zal voor de signalering wel contact moeten worden gezocht met de betreffende lidstaat.
Alle aan het Schengen Acquis verbonden landen hebben op basis van dit verdrag de mogelijkheid om een visum te weigeren als er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen.
Op welke wijze gaat u met andere Schengenlanden één lijn trekken met betrekking tot het afgeven van visa, zodat predikers die bijvoorbeeld het geweld van ISIS verheerlijken, uit het hele Schengengebied geweerd worden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer is de database met mensen die hier niet mogen komen op basis van hun radicale prediking klaar voor gebruik?
U refereert waarschijnlijk aan de alerteringslijst die is aangekondigd in de brief van 3 maart jl. De alerteringslijst zal doorlopend worden bijgehouden, aangepast en aangevuld. In die zin is de alerteringslijst nooit af. Een eerste gebruiksklare versie van de alerteringslijst wordt voor 1 april a.s. door de NCTV opgeleverd.
Kunt u deze vragen zeer spoedig beantwoorden?
Ja.
Een sharia-scheiding aangevraagd door een Nederlander in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Nederlander kiest sharia-scheiding»?1 Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de zorgen van de in het artikel genoemde universitair hoofddocent van de Universiteit Utrecht inhoudende dat de uitspraak van de beroepsrechter in de VAE consequenties kan hebben voor vrouwen van westerse expats in de VAE? Kunnen de beschreven gebeurtenissen plaatsvinden in elk (islamitisch) land waar de sharia in het familierecht wordt toegepast?
Ja, ik ken het bericht. Ik kan echter geen uitspraken doen over deze individuele zaak, omdat ik niet beschik over voldoende informatie dienaangaande. Wel kan ik uitleg geven over de Nederlandse wetgeving inzake de erkenning van buitenlandse huwelijksontbindingen.
Op grond van artikel 10:58 BW wordt een ontbinding van een huwelijk in het buitenland die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van één van de echtgenoten tot stand is gekomen alleen erkend in onderstaande gevallen:
Naast de huwelijksontbinding bij wege van eenzijdige verklaring bestaat de mogelijkheid van een rechterlijke beslissing over de huwelijksontbinding. Op basis van artikel 10:57 BW wordt een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk in Nederland erkend, indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit die daartoe rechtsmacht toekwam.
In artikel 10:59 BW is bepaald dat aan een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Hoe een buitenlandse huwelijksontbinding binnen de bovengenoemde kaders moet worden beoordeeld, is afhankelijk van de exacte omstandigheden van geval. Indien er slechts sprake zou zijn, zoals in de media wordt gesuggereerd, van een eenzijdige verstoting door een Nederlander (bijvoorbeeld per sms), wordt een dergelijke ontbinding in Nederland niet erkend.
Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze uitspraak van de beroepsrechter in de VAE consequenties heeft voor vrouwen van westerse expats afkomstig uit andere landen dan Nederland. Ieder land heeft zijn eigen regels ten aanzien van het ontbinden van huwelijken en echtgenoten dienen hiermee rekening te houden, indien zij zich in een ander land gaan vestigen.
Nederland kan slechts bepalen of buitenlandse huwelijksontbindingen hier erkend worden of niet. De regels hieromtrent heb ik hierboven uiteengezet.
Is het waar dat de in het artikel beschreven echtscheiding waar een eenzijdige verstoting van de vrouw per sms aan vooraf is gegaan, in strijd is met de Nederlandse openbare orde? Is deze echtscheiding om die reden in Nederland dan ook niet rechtsgeldig?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan worden voorkomen dat Nederlandse vrouwen en kinderen geconfronteerd worden met mannen die hun toevlucht zoeken tot de VAE om aldaar een scheiding te laten uitspreken onder een recht dat de gelijkwaardigheid van man en vrouw negeert? Is er naar uw oordeel een risico dat deze route misbruikt zou kunnen worden om bij echtscheiding onder het Nederlands huwelijksvermogensrecht uit te komen? Zo ja, wat kunt u daaraan doen?
Ik begrijp uit het krantenbericht dat in onderhavige casus de echtgenoten in het Verenigd Koninkrijk (VK) gehuwd zijn en kort daarna naar de VAE zijn vertrokken. Overigens heb ik ook gelezen dat aan de huwelijksontbinding een langdurige procedure voor de rechter van de VAE zou hebben plaatsgevonden, maar zoals gezegd ken ik de exacte feiten en omstandigheden niet.
In veel landen – ook in Nederland2 – geldt dat er voor het huwelijk een rechtskeuze gemaakt kan worden welk intern recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Indien geen rechtskeuze is gemaakt, geldt het recht van het land dat als eerste huwelijksdomicilie moet worden aangemerkt. Ik begrijp dat dit echtpaar in het VK is gehuwd en kort daarop naar de VAE is verhuisd. Indien er in de situatie van dit echtpaar geen rechtskeuze is gemaakt, zou naar Nederlands recht het toepasselijke huwelijksvermogensrecht dat van het VK dan wel van de VAE zijn, afhankelijk van de vraag welk land als eerste huwelijksdomicilie moet worden aangemerkt. Het is naar Nederlands recht dus niet ter vrije keuze aan een van de echtelieden om gedurende het huwelijk eenzijdig, bijvoorbeeld door een verhuizing, om strategische redenen het toepasselijk huwelijksvermogensrecht te bepalen.
Naast de kwestie van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht staat de vraag naar de ontbinding van het huwelijk. Indien een Nederlandse man naar de VAE zou gaan als sluiproute, wordt deze huwelijksontbinding, zoals hierboven uiteengezet in antwoord op de vragen 1 en 2, niet erkend door Nederland. Het risico van misbruik van deze route acht ik hierom gering.
Kunnen vrouwen die geconfronteerd worden met een situatie als hierboven beschreven een beroep doen op consulaire en of juridische bijstand? Zo ja, waaruit bestaat deze hulp?
Indien een Nederlandse staatsburger (man of vrouw) in het buitenland een hulpvraag heeft, kan de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verlenen. De bijstand die wordt verleend, hangt af van de vraag. Consulaire bijstand in civielrechtelijke procedures in het buitenland is altijd beperkt. Betrokkenen kunnen zich uiteraard wel te allen tijde laten bijstaan door een advocaat, die toezicht zal moeten en kunnen houden op een eerlijke procesgang.
Het bericht “Opeens wit: ophef over verfbeurt consulaat Angola” over het verven van het Rijksmonument in Rotterdam, waarin het consulaat van Angola is gevestigd |
|
Arno Rutte (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opeens wit: ophef over verfbeurt consulaat Angola» over het verven van het Rijksmonument in Rotterdam, waarin het consulaat van Angola is gevestigd.1
De gemeente Rotterdam heeft mij bericht dat voor de werkzaamheden aan de gevel van het rijksmonument aan de Mathenesserlaan geen vergunning is verleend.
Is voor de werkzaamheden aan de gevel van het Rijksmonument aan de Mathenesserlaan in Rotterdam inderdaad geen vergunning verleend, zoals gesteld in het artikel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het consulaat van Angola eigenaar of huurder van dit pand?
Uit gegevens die zijn neergelegd bij het Kadaster blijkt dat de Republiek Angola erfpachter is. Een erfpachter verwerft het economische eigendom en zijn positie is nagenoeg gelijk aan die van een eigenaar.
Indien het consulaat eigenaar is, hoe beoordeelt u het standpunt dat het pand daarmee grondgebied van Angola zou zijn geworden, zoals kennelijk is verklaard tegenover inspecteurs van Bouw- en Woningtoezicht?
Ongeacht of de Republiek van Angola huurder, eigenaar of erfpachter van een pand is, wordt een gebouw waarin een ambassade of consulaat is gevestigd, geen grondgebied van een zendstaat. Het gebouw blijft grondgebied van het gastland.
In hoeverre worden diplomatieke diensten, die monumentale panden verwerven, gewezen op de regels en procedures omtrent dit soort panden?
Diplomatieke diensten worden op dezelfde wijze geïnformeerd als overige eigenaren van rijksmonumenten. Zie ook het antwoord op vraag 6.
In hoeverre worden nieuwe eigenaren van monumentale panden in het algemeen bij aankoop gewezen op de bijzondere status van die panden en de rechten en plichten, die daaruit volgen?
Bij de aanwijzing van een pand als rijksmonument worden belanghebbenden gedurende de procedure geïnformeerd. Bij overdracht van een onroerende zaak die reeds is aangewezen, wordt de status van rijksmonument opgenomen in de akte van levering, een gegeven dat ook in het Kadaster is opgenomen. Zowel gemeenten als de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben daarnaast informatie beschikbaar voor (nieuwe) eigenaren van rijksmonumenten, in de vorm van brochures en websites. In het bijzonder verwijs ik naar informatie op de website www.cultureelerfgoed.nl en www.monumenten.nl kan raadplegen.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om de ontstane schade op de opdrachtgever te verhalen? Zullen daartoe stappen worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente Rotterdam als bevoegd gezag om af te wegen of stappen moeten worden ondernomen. Gezien de onschendbaarheid van het consulaat zullen deze stappen via diplomatieke weg genomen moeten worden. Uit inlichtingen bij de gemeente Rotterdam is mij gebleken dat er momenteel gesprekken plaatsvinden over het herstel van het monument, waartoe het consulaat ook bereid is.
Bent u bekend met in het artikel genoemde plannen om ook aan de binnenkant verbouwingen te verrichten? Zo ja, ziet u erop toe dat de juiste procedures en regels voor een dergelijke verbouwing worden gevolgd en nageleefd?
De exacte plannen voor verbouwingen aan het interieur zijn mij niet bekend. Het toezicht op de naleving van de procedures voor wijzigingen aan rijksmonumenten ligt in beginsel niet bij de rijksoverheid maar bij gemeenten. Van de gemeente Rotterdam heb ik begrepen dat er met het consulaat overleg wordt gevoerd over de uitvoering van deze plannen. Ik ga er vanuit dat het consulaat vanaf nu de regels zal respecteren.
Welke maatregelen overweegt u om dergelijke incidenten in de toekomst te voorkomen?
De bestaande procedures en regels voor de wijzigingen aan rijksmonumenten functioneren over het algemeen goed. Mocht zich een incident voordoen, dan kan via gesprekken en via diplomatieke weg invloed worden uitgeoefend om de gewenste resultaten te bereiken.
Het bericht dat een Rijksmonument in Rotterdam mogelijk onherstelbaar is beschadigd |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Angola beschadigt Rotterdams Rijksmonument»?1
Ja.
Klopt het dat het argument «dat er geen vergunning aangevraagd hoefde te worden omdat het op Angolees grondgebied is», zoals gebruikt door de aannemer, ongeldig is en dat de gemeente dus handhavend kan optreden?
Een gebouw waarin een ambassade of consulaat is gevestigd, wordt geen grondgebied van een zendstaat. Het gebouw blijft grondgebied van het gastland. De Nederlandse wet is dan ook van toepassing op het gebouw. Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen genieten ambassades en consulaten onschendbaarheid. Er kan dus door de Nederlandse autoriteiten niet handhavend worden opgetreden ten aanzien van het consulaat-generaal, noch kan het consulaat betreden worden zonder toestemming van de consul.
Is bij u bekend hoeveel ambassades of consulaten er in Nederland in een Rijksmonument zijn gevestigd? Hoeveel van deze Rijksmonumenten worden verhuurd en hoeveel zijn er gekocht?
Dat is mij niet bekend. Met betrekking tot rijksmonumenten worden in het monumentenregister geen gegevens bijgehouden ten aanzien van eigenaren en huurders.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de directeur van Stadsherstel Historisch Rotterdam dat Rijksmonumenten niet meer verkocht zouden moeten worden aan ambassades of consulaten, maar verhuurd?
De zorg voor een rijksmonument is primair aan de eigenaar. Voor wat betreft de diplomatieke onschendbaarheid is het niet van belang of een ambassade of consulaat eigenaar is van een monument of huurder. De bestuursrechtelijke mogelijkheden tot handhaving zullen niet verschillen.
Hoe wordt gezorgd dat de regelgeving over het beheer en behoud van een Rijksmonument duidelijk is voor een nieuwe eigenaar?
Bij de aanwijzing van een pand als rijksmonument worden belanghebbenden gedurende de procedure geïnformeerd. Bij overdracht van een onroerende zaak die reeds is aangewezen, wordt de status van rijksmonument opgenomen in de akte van levering, een gegeven dat ook in het Kadaster is opgenomen. Zowel gemeenten als de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben daarnaast informatie beschikbaar voor (nieuwe) eigenaren van rijksmonumenten, in de vorm van brochures en websites. In het bijzonder verwijs ik naar de informatie op de websites www.cultureelerfgoed.nl en www.monumenten.nl.