Uitgaven door de KRO |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «KRO gaat in drie weken 900k wegsmijten»?1
Ik heb van dit bericht kennis genomen. Het Commissariaat voor de Media heeft deze aangelegenheid beoordeeld en komt tot de conclusie dat het hier gaat om besteding van verenigingsgeld van de KRO en dus niet om publieke middelen afkomstig uit de Mediabegroting. Het Commissariaat ziet geen aanleiding om hier op te treden. De vereniging KRO maakt een scherp onderscheid tussen publieke middelen en verenigingsmiddelen. Bij de fusie van KRO en NCRV zijn de omroepactiviteiten die worden gefinancierd uit de publieke middelen afgesplitst naar het gezamenlijk omroepbedrijf. De verenigingsactiviteiten zijn achtergebleven in omroepvereniging KRO respectievelijk omroepvereniging NCRV en worden betaald uit verenigingsinkomsten. Het Commissariaat liet mij weten dat de inkomsten en uitgaven van de beide verenigingen goed inzichtelijk zijn, aan de hand van de afzonderlijke jaarrekeningen.
Is het waar dat de KRO heeft besloten dit geld nog even snel uit te geven, omdat het anders teruggaat naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
De KRO kon in 2015 beschikken over een extra bedrag van € 827.000,– aan verenigingsgeld, doordat een kortlopende schuld aan de Belastingdienst was vrijgevallen. Het staat de KRO op grond van artikel 2.136 Mediawet 2008 vrij dit bedrag te besteden aan activiteiten die redelijkerwijs nodig zijn voor het goed functioneren van de vereniging en haar organen of gebruikelijk zijn in een actief functionerende vereniging om de band met en tussen de leden te versterken. Het Commissariaat oordeelt dat zulks hier het geval is geweest. Op welk moment in het jaar de KRO het geld hieraan besteedt is niet relevant.
De Mediawet schrijft voor dat omroepverenigingen jaarlijks het nettoresultaat dat uit contributie en verenigingsactiviteiten overblijft, overdragen aan het gezamenlijke omroepbedrijf (KRO-NCRV) en dat deze die gelden moet besteden aan uitvoering van de hoofdtaak. Zowel in 2014 als 2015 behaalde de vereniging KRO een bescheiden positief resultaat, dat is overgedragen aan het omroepbedrijf KRO-NCRV en dat daar werd/wordt gebruikt voor inzet ten behoeve van het media-aanbod. Ook in het verleden, voor de fusiedatum van 1 januari 2014, zijn de positieve resultaten uit verenigingsactiviteiten toegevloeid aan de beschikbare middelen om media-aanbod mee te financieren.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KRO € 40.000 uitgeeft om twee auto’s gedurende twee jaar te laten rijden met KRO-bestickering? Vindt u dit een doelmatige besteding van publieke middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De KRO heeft het extra bedrag onder meer besteed door bij te dragen aan projecten van De Zonnebloem. Deze organisatie is in 1949 ontstaan uit een KRO-radioprogramma voor zieken en gehandicapten. De Zonnebloem organiseert projecten om het leven van mensen met een lichamelijke beperking en dat van haar vrijwilligers te verrijken door sociale en recreatieve activiteiten. De KRO steunt de Zonnebloem al langer en heeft recent bijgedragen aan een project om mensen met een lichamelijke beperking toegankelijk vervoer aan te bieden. Op de zijkant van auto’s van De Zonnebloem zijn stickers geplakt waaruit blijkt dat dit project mede mogelijk is gemaakt door de KRO. Het gaat hier niet om publieke middelen, maar om besteding van KRO-verenigingsmiddelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KRO € 286.500 uitgeeft om doosjes met chocolade aan haar leden te sturen? Vindt u dit een doelmatige besteding van publieke middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van zijn 90-jarig jubileum heeft de KRO aan trouwe leden een bescheiden attentie verstrekt: een doosje Celebrations chocolaatjes van € 6,65 per stuk. Dergelijke attenties zijn toegestaan op grond van de Regeling ledenvoordelen en ledenwerfactiviteiten 2013 van het Commissariaat.
Kunt u toelichten waartoe de projectmanager ter waarde van € 50.000 wordt ingehuurd?
De KRO heeft deze verenigingsmiddelen ingezet ten behoeve van de KRO-website, wederom in het kader van verenigingsactiviteiten.
Deelt u de mening dat de projecten van de KRO niet nodig zijn en dit geld beter kan worden besteed aan het maken van radio en televisieprogramma’s? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al werd vastgesteld, gaat het hier niet om publieke middelen ten behoeve van de productie van media-aanbod, maar om eigen KRO-verenigingsmiddelen die zijn opgebracht door de leden. Het Commissariaat oordeelt dat het de KRO vrij staat om dit geld te besteden aan de genoemde projecten, op grond van artikel 2.136 Mediawet 2008.
Bent u bereid het gesprek met de KRO aan te gaan en hen er toe te bewegen het geld doelmatiger te besteden?
Gezien het antwoord op vraag 6 is een dergelijk gesprek niet aan de orde. Overigens is het toezicht op de rechtmatigheid van de bestedingen voorbehouden aan het Commissariaat voor de Media; toezicht op de doelmatigheid valt onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO).
Bent u bereid na te gaan of het vaker bij de publieke omroepen voorkomt dat publiek geld aan het einde van het jaar nog snel even wordt uitgegeven, omdat het anders teruggaat naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht op de inkomsten en uitgaven van de publieke media-instellingen voorziet hier reeds in. Ik zie geen reden om dit verder aan te scherpen.
Bij de toetsing van de financiële verantwoording van de landelijke publieke media-instellingen – waaronder ook de inkomsten en uitgaven van de omroepverenigingen – steunt het Commissariaat voor de Media mede op de controle van de accountant van de media-instelling. Die controle dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met het controleprotocol, zoals opgenomen in het Handboek Financiële Verantwoording van de landelijke publieke media-instellingen. Indien uit deze controle bijzondere bevindingen en/of signalen komen, kan dat voor het Commissariaat aanleiding vormen om de inkomsten of uitgaven van de omroepvereniging nader te onderzoeken.
Een docent die niet mag bidden op school |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Biddende docent is niet welkom op Rijswijks Lyceum»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de directeur van het Rijswijks Lyceum het bidden van een leraar heeft verboden?
Ik ken de berichtgeving over dit voorval. Daaruit maak ik op dat er verschillende interpretaties bestaan van wat er precies is voorgevallen. De directeur verklaart zelf in een brief aan de ouders van leerlingen van de school dat niet het bidden is verboden, maar dat de school heeft geweigerd om een ruimte beschikbaar te stellen waar de docent kon bidden. Ik kan niet beoordelen welke interpretatie het meest waarheidsgetrouw is en wat de feiten zijn in deze zaak.
Deelt u de mening dat een directeur juridisch gezien niet de bevoegdheid heeft om een docent het belijden van zijn geloof te ontzeggen tijdens een pauze? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De Algemene Wet Gelijke Behandeling verbiedt het maken van direct en indirect onderscheid op grond van godsdienst of levensovertuiging. Dat impliceert ook dat een werkgever een werknemer niet kan verbieden te bidden op de werkplek. Ik kan niet beoordelen of hiervan in deze zaak sprake is geweest, zie ook het antwoord op vraag 2. De betreffende docent zou het College voor de Rechten van de Mens kunnen vragen hierover te oordelen.
Deelt u de mening dat door de beslissing van de directeur de vrijheid van godsdienst met voeten wordt getreden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet op voorhand. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Het geven van een juridisch oordeel over deze zaak is voorbehouden aan het College voor de Rechten van de Mens of de rechter, niet aan het kabinet of de Tweede Kamer.
Hoe staat het besluit van de directeur naar uw mening in verhouding tot de visie van het College van de Rechten van de Mens, welke stelt: «Ook mogen ze niet verbieden dat iemand bidt op de werkplek. Dit mag alleen als werkgevers hiervoor een hele goede reden hebben, bijvoorbeeld als er zodanig ernstige problemen door ontstaan dat het werk stagneert»?2
Gezien de verschillende interpretaties over wat precies is voorgevallen, kan ik dat niet beoordelen. Zie ook het antwoord op bovenstaande vragen.
Vindt u het onderwijstechnisch verantwoord dat een schooldirecteur in zijn besluit om een docent de school te laten verlaten, het feit dat de docent bidt tijdens zijn pauze laat prevaleren boven de didactische en pedagogische kwaliteiten van de docent? Zo ja, waarom wel?
Ik heb hier geen oordeel over. Zie voor een toelichting de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Overigens heb ik begrepen uit de uitlatingen in de media van zowel de directeur als de docent dat het de keuze van de docent zelf was om de school te verlaten.
Vindt u dat als in een openbare school terecht van de vrijheid gebruik wordt gemaakt om aan kerstviering te doen, een docent ook de vrijheid zou moeten hebben om in zijn pauze te bidden? Zo nee, waarom niet?
Een docent moet de vrijheid hebben om te bidden. Dit staat los van andere keuzes die de school maakt, zoals over de organisatie van een kerstviering.
Vindt u dat dit geval verband houdt met de bredere angst en aversie jegens de islam? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet beoordelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik wil benadrukken dat het kabinet iedere vorm discriminatie, ook islamofobie, afkeurt en zich inspant om discriminatie te voorkomen en te bestraffen.
Bent u het eens met de constatering dat het ontnemen van fundamentele vrijheden door een schooldirecteur niet bevorderlijk is voor de burgerschapsvorming van leerlingen? Zo ja, bent u bereid om een oproep te doen om aangifte te doen tegen deze schooldirecteur? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij bekende informatie kan ik niet beoordelen of er in deze casus sprake is van het ontnemen van fundamentele vrijheden. De keuze om al dan niet juridische stappen te ondernemen, laat ik aan de betrokkenen. In algemene zin ben ik het echter zeer eens met uw constatering dat het niet zo kan zijn dat op scholen de fundamentele waarden van onze democratische rechtsstaat worden geschonden. Scholen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid in het bijbrengen van burgerschapskennis en -vaardigheden bij hun leerlingen. Gedrag dat daar haaks op staat, werkt dit tegen en is onaanvaardbaar.
Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke gevallen in de toekomst uit te sluiten?
Ik neem hiertoe geen aanvullende maatregelen. Indien sprake is van discriminatie, of als de wet op andere manieren wordt overtreden, kan het College voor de Rechten van de Mens of de rechter hierover oordelen.
Bent u bereid om dit specifieke geval tot op de bodem uit te zoeken en consequenties te trekken voor de positie van de directeur? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mocht één van beide partijen behoefte hebben aan een oordeel in deze zaak, dan staat niets hen in de weg om een oordeel te vragen aan het College voor de Rechten van de Mens. Overigens is het voorbehouden aan het bestuur van de school om eventueel arbeidsrechtelijke consequenties aan dit voorval te verbinden.
Dure kaartjes voor concerten |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «4.950 euro voor kaarten van Adele»?1
Bij de totstandkoming van de prijs speelt de verhouding tussen vraag en aanbod een belangrijke rol. Wanneer sprake is van schaarste kunnen consumenten een hogere prijs voor een product of dienst over hebben dan wanneer er geen sprake is van schaarste. Handelaren zijn vrij om de prijs te bepalen en consumenten zijn op hun beurt vrij om de gevraagde prijs al dan niet te aanvaarden.
Vindt u «reserveringskosten» van 1.047 euro voor vier kaartjes van Adele nog verdedigbaar? Gaat dit geld naar Seatwave en uiteindelijk naar eigenaar Live Nation? Zo nee, waar gaat het geld van de reserveringskosten wel naartoe?2
Navraag bij Seatwave leert dat de reserveringskosten als percentage van de betaalde kaartprijs – die door de verkopende consument wordt bepaald – worden berekend en ten gunste van Seatwave komen. Bij lage prijzen leidt dit tot lage kosten en bij hoge prijzen, zoals de tickets voor Adele, leidt dit tot hoge kosten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat culturele en sportieve evenementen door secundaire tickethandel minder toegankelijk worden door de enorme bedragen die gevraagd worden?
Vooropgesteld: de toegankelijkheid tot culturele en sportieve evenementen is belangrijk is. Tegelijkertijd ben ik van mening dat de meeste culturele en sportevenementen breed toegankelijk zijn voor consumenten. Voor de meeste culturele (zoals optredens van nationale artiesten en theatervoorstellingen) en sportevenementen heeft de consument voldoende keuze wat betreft het aanbod en de prijs. Voor bepaalde evenementen, zoals concerten van grote internationale artiesten, heeft de consument te maken met een beperkt aanbod en een grote vraag. Grote internationale artiesten treden vaak slechts sporadisch in Nederland op.
Deelt u de mening dat het tot perverse prikkels kan leiden als websites die tickets doorverkopen (zoals Seatwave) in eigendom zijn van primaire ticketverkopers (zoals Ticketmaster)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht belang aan het op transparante wijze aanbieden van producten en diensten, te meer als sprake is van verwevenheid tussen de primaire- en secundaire kaartverkopers. Mede gelet op deze verwevenheid heb ik de in de Kamervragen geschetste casuïstiek onder de aandacht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gebracht. De ACM is onder meer bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mededingingswet en consumentenwetgeving.
Ten aanzien van de gehanteerde voorwaarden geldt dat in beginsel marktpartijen – binnen de grenzen van de geldende wettelijke verplichtingen en bepalingen – kunnen bepalen welke voorwaarden zij aan hun toegangskaarten verbinden, dan wel, welke activiteiten zij ontplooien om toegangskaarten te verkopen. Seatwave en Ticketmaster zijn binnen de Live Nation groep afzonderlijke entiteiten die elk hun eigen algemene voorwaarden kunnen opstellen. Het is aan de rechter om te beoordelen of het hanteren van bepaalde voorwaarden door dochtermaatschappijen al dan niet rechtmatig is.
Wat vindt u ervan dat Ticketmaster in zijn voorwaarden stelt dat het zonder schriftelijke toestemming «niet is toegestaan het toegangsbewijs te verkopen aan derden of op enige andere wijze op commerciële wijze direct of indirect aan derden te verstrekken»? Valt dit te rijmen met het feit dat Seatwave eigendom is van Ticketmaster, waar de doorverkoop van kaarten wordt gefaciliteerd?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over de uitzending van Kassa met een fragment uit de documentaire Viagogo, the great ticket scandal,over de banden tussen primaire en secundaire tickethandel?4
Aangezien een dergelijke constructie in beginsel niet verboden is, zien we geen reden voor een dergelijk onderzoek. Zoals in de antwoorden op de vragen 4, 5 en 7 is aangegeven, is deze casuïstiek onder de aandacht van de ACM gebracht. Wanneer zij misstanden in deze markt constateert, is zij op grond van de consumentenwetging en Mededingingswet bevoegd om handhavend op te treden. De ACM doet geen mededelingen over eventueel lopende onderzoeken naar mogelijke misstanden.
Vindt u het aanvaardbaar als primaire kaartverkopers betrokken zijn bij de doorverkoop van kaarten waarbij hoge winsten worden behaald?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre primaire kaartverkopers in Nederland samenwerken met de secundaire tickethandel?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat kaartjes voor culturele en sportieve evenementen geen gewone economische goederen zijn en dat het zinvol is om erop toe te zien dat de verkoop van tickets redelijk en billijk verloopt?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is vermeld, speelt de verhouding tussen vraag en aanbod een belangrijke rol bij de totstandkoming van de prijs van in dit geval toegangskaarten. Er bestaat reeds wetgeving, zoals de regels over oneerlijke handelspraktijken, die tot doel heeft consumenten te beschermen bij de verkoop van producten en diensten. Zo dienen consumenten voor het sluiten van een overeenkomst op juiste en niet misleidende wijze geïnformeerd te worden over bijvoorbeeld de prijs(opbouw) van het product of dienst en de belangrijkste kenmerken, zoals het feit dat het een doorverkocht ticket betreft. De ACM houdt toezicht op de naleving van die wetgeving.
Ziet u mogelijkheden om in te grijpen wanneer de secundaire tickethandel de primaire tickethandel verstoort, zoals bij de kaartverkoop van Adele in de Ziggodome het geval lijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Secundaire tickethandelaren dienen zich net als andere handelaren te houden aan bestaande wet- en regelgeving, onder andere op het gebied van consumentenbescherming en mededinging. Zo dienen consumenten voor het sluiten van de overeenkomst die informatie te krijgen die hen in staat om een weloverwogen koopbeslissing te nemen en mogen ze op grond van de regels over oneerlijke handelspraktijken niet worden misleid. Ook dienen handelaren zich te houden aan de Mededingingswet en mag er bijvoorbeeld geen sprake zijn van misbruik van de economische machtspositie. De ACM houdt toezicht op deze regels en heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om overtredingen te sanctioneren. De ACM (destijds de Consumentenautoriteit) heeft in het verleden aan verschillende secundaire tickethandelaren lasten onder dwangsom opgelegd wegens het niet het vermelden van essentiële informatie.
Het bericht dat er voor een docent geen ruimte op school is om te bidden |
|
Loes Ypma (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Biddende docent is niet welkom op Rijswijks Lyceum»1
Ja.
Deelt u de mening dat door een biddende docent niet welkom te heten, de kinderen als boodschap krijgen dat ook zij en hun ouders niet welkom zijn als het gaat om hun identiteit, inspiratie en levenshouding?
Deze zaak is mij bekend uit de berichtgeving die daarover is geweest. Daaruit maak ik op dat er verschillende interpretaties bestaan van wat er precies is voorgevallen. In een brief aan de ouders van de leerlingen verklaart de directeur juist dat de school openstaat «voor alle kinderen en medewerkers, met welke levensovertuiging, afkomst en godsdienst ook».
Ik kan niet beoordelen of het in deze zaak inderdaad zo is dat de docent niet welkom was. Als hier sprake van zou zijn geweest, vind ik dat onacceptabel. Het openbaar onderwijs is toegankelijk voor alle leerlingen en docenten, ongeacht hun godsdienst of levensbeschouwing.
Deelt u de mening dat een dergelijke impliciete boodschap bij de kinderen een gevoel van innerlijke onveiligheid teweeg brengt die slecht is voor hun leerhouding, integratie negatief beïnvloedt en bij een aantal gezinnen uitnodigt tot terugtrekking in een religieuze zuil met islamitisch onderwijs waar de kinderen wél welkom zijn inclusief hun religieuze identiteit?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Ik kan niet beoordelen wat er precies is voorgevallen en welk effect dit heeft op leerlingen en ouders. Ik deel echter uw mening dat een veilig gevoel een voorwaarde is voor leerlingen om te kunnen leren en ontwikkelen. Het is de opdracht van de school om zorg te dragen voor sociale veiligheid. Het is aan ouders om een keuze te maken tussen openbaar of bijzonder onderwijs, passend bij hun overtuiging of voorkeur.
Deelt u de mening dat de meerwaarde van het openbaar onderwijs juist is dat een parallelle samenleving volgens eigen zuil niet nodig is, omdat openbare scholen open zijn voor alle levensovertuigingen, zowel voor ouders, leerlingen als docenten?
Vrijheid van onderwijs is een grondrecht en een groot goed. Openbare scholen zijn voor iedereen toegankelijk en baseren hun onderwijs niet op godsdienst of levensovertuiging.
Bijzondere scholen hebben een religieuze of levensbeschouwelijke grondslag. Zij mogen onder voorwaarden bepaalde eisen stellen bij de toelating van leerlingen en docenten. In het traject Meer ruimte voor nieuwe scholen werk ik aan mogelijkheden om ook op andere gronden, zoals pedagogisch-didactische concepten, bijzondere scholen te stichten.
Zowel het openbaar onderwijs als de bijzondere scholen hebben hun eigen waarde. Deze scholen bestaan naast elkaar: het één is geen vervanging voor het ander.
Gebrekkige arbeidsomstandigheden in Qatar bij de voorbereidingen op het WK voetbal van 2022 |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International van 1 december jl. waarin gesteld wordt dat er «(...) geen enkele vooruitgang geboekt (is) wat betreft uitbreiding van het aantal arbeidsinspecteurs en afschaffing van het onderdrukkende sponsorsysteem» en dat aangekondigde hervormingen door Qatar zijn vertraagd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan voortuitgang in Qatar met betrekking tot de uiterst slechte behandeling van arbeidsmigranten en het door Qatar uitstellen van broodnodige hervormingen die de leefsituatie van deze arbeidsmigranten zouden moeten verbeteren?
Er is het afgelopen jaar een aantal positieve maatregelen genomen door de overheid van Qatar, maar op een aantal gebieden wordt nog niet voldaan aan internationaal overeengekomen standaarden. De wettelijke maatregelen die het zogenaamde «Kafala» (sponsor)systeem meer in lijn moeten brengen met een vrije arbeidsmarkt worden pas eind 2016 doorgevoerd. Deze maatregelen beogen een meer contractuele relatie tussen werkgever en werknemer tot stand te brengen. Echter, ook met de beoogde veranderingen is er nog steeds geen sprake van een vrije arbeidsmarkt, aangezien werknemers alleen onder bepaalde voorwaarden van werkgever kunnen veranderen, en zij niet vrij zijn het land te verlaten zonder toestemming van de overheid.
Op het gebied van de uitbetaling van salarissen is er vooruitgang geboekt met de invoering van een elektronisch betalingssysteem. Dit systeem verplicht alle bedrijven boven de 500 werknemers tot automatische overmaking van salarissen naar een lokale bankrekening. Het aantal arbeidsinspecteurs is verhoogd naar 294 met verdere uitbreiding in het verschiet, en er is voor 70.000 werknemers accommodatie gebouwd op basis van de verhoogde standaarden voor woon- en werkomstandigheden.
Ondanks de verbeteringen die zijn ingezet zijn er in Qatar nog steeds schrijnende gevallen van slechte behandeling, misbruik en dwangarbeid. De mentaliteitsverandering die nodig is om de situatie en positie van arbeidsmigranten te verbeteren kost echter tijd. Nederland blijft hierover met andere EU landen het gesprek voeren met Qatarese gesprekspartners. Effectiviteit en daadwerkelijke verandering staan hierin voor het kabinet voorop.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om in de meest krachtige termen, bilateraal, in EU-verband, en in internationale organisaties zoals de ILO, van Qatar harde garanties te eisen voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten?»2 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Nederland zet zich actief in om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren en onderhoudt hierover regelmatig op politiek en hoog ambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. In de afgelopen maanden heeft de ambassadeur in Doha de situatie van de arbeidsmigranten uitvoerig en op het hoogste niveau aangekaart bij onder meer de Minister-President, de Minister van Arbeid, de Minister van Sport, en het organiserend comité voor de WK 2022.
Daarnaast is het thema op initiatief van Nederland een vast onderwerp op de agenda van het EU ambassadeursoverleg, en wordt de voortgang inzake concrete maatregelen door een werkgroep onder leiding van Nederland bijgehouden in een matrix. Dit overzicht dient als basis voor de gesprekken met Qatarese autoriteiten.
Op initiatief van de ambassade vond 18 oktober jl. een bijeenkomst plaats tussen het lokaal vertegenwoordigd Nederlands bedrijfsleven en het WK 2022 Comité over het welzijn van werknemers. Het gesprek vond plaats in een open sfeer waarbij deelnemers ingingen op de uitdagingen en obstakels bij het implementeren van de welzijnsstandaarden in de bouw van de WK-infrastructuur.
Binnen het klachtenmechanisme van de International Labour Organization (ILO) speelt een zaak tegen Qatar over de behandeling van arbeidsmigranten, specifiek over het niet-nakomen door Qatar van de ILO-verdragen over arbeidsinspectie en tegen dwangarbeid. In deze zaak zet Nederland zich actief in om binnen de EU consensus te bereiken en zodoende in de ILO gezamenlijk Qatar aan te blijven sporen tot verdere verbeteringen en volledige naleving van de ILO-verdragen. In de meest recente ILO Beheersraad van november 2015 heeft Nederland zich, namens de gehele EU, uitgesproken voor het instellen van een high-level ILO-missie naar Qatar. Na een stemming werd besloten tot deze missie, die de (uitvoering van de) maatregelen die de Qatarese autoriteiten hebben genomen zal beoordelen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om (van) Qatar minimaal een duidelijke routekaart met concrete doelen en benchmarks voor het aanpakken van deze vorm van moderne slavernij te eisen, waaronder de ratificatie en naleving van relevante (ILO-)verdragen» en hoe staat het met de ontwikkeling van een eventuele routekaart?3 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Het kabinet kaart de problematiek van arbeidsmigranten regelmatig aan, zowel bilateraal als in het kader van de ILO. Op 7 december jl. sprak de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met de Directeur-Generaal van de ILO om nogmaals de Nederlandse prioritering van dit onderwerp binnen de ILO te onderstrepen. Tijdens dat gesprek werd afgesproken dat meer zal worden opgetrokken met de private sector en met de verschillende voetbalbonden.
Tijdens de ILO Beheersraad in september is er – naast het instellen van de high-level missie – bij Qatar op aangedrongen technische ondersteuning van de ILO te accepteren om de nationale wetgeving in lijn te brengen met relevante ILO verdragen. Deze assistentie zou ook moeten leiden tot een concreter plan van aanpak van de Qatarese autoriteiten. In het kader van de hierboven genoemde klachtzaak tegen Qatar, moet de Qatarese regering frequent een overzicht geven van genomen maatregelen.
Qatar heeft vijf van de acht fundamentele arbeidsconventies getekend en geratificeerd. Nederland pleit er – zowel binnen de ILO als daarbuiten – voor dat landen zich houden aan de fundamentele arbeidsnormen, en roept deze landen op om de fundamentele conventies te ratificeren en de nationale wetgeving daarmee in lijn te brengen. Het klachtenmechanisme van de ILO kan Qatar echter alleen aanspreken op geratificeerde verdragen.
Nederland is er van overtuigd dat de stappen die door de Qatarese autoriteiten zijn gezet voor een groot deel te danken zijn aan de toegenomen internationale aandacht, inclusief de inzet in de ILO.
Bent u van mening dat Wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor het Wereldkampioenschap van 2018 aan Rusland en van 2022 aan Qatar? Bent u inmiddels wel bereid om een oordeel te vellen over de stand van zaken inzake de staat van integriteit bij de FIFA?
Momenteel worden er diverse (strafrechtelijke) onderzoeken verricht naar de toewijzing van deze Wereldkampioenschappen. Het kabinet wacht de uitkomsten van deze onderzoeken af alvorens een standpunt in te nemen.
Hierbij merkt het kabinet op dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich heeft voorgenomen om in het kader van het EU-voorzitterschap met de sportministers van de EU-lidstaten en de sportwereld een krachtig gezamenlijk signaal af te geven dat de integriteit van de sport verbeterd dient te worden. Hierbij wordt de nadruk gelegd op goed bestuur en transparantie van grote sportevenementen, en de bestrijding van doping en matchfixing.
De aangekondigde islamitische conferentie in Eindhoven |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de aangekondigde islamitische conferentie van 24 tot en met 27 december 2015, georganiseerd door Stichting Al Waqf/Al Fourqaan moskee te Eindhoven?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die zelfmoordaanslagen in het Westen goedkeurt geen visum hoort te krijgen? Zo neen, waarom hoort zo'n persoon volgens u wèl een visum te krijgen?2
Het Kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Maatregel 20F van het Actieprogramma Integrale Aanpak luidt: «Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd». In de brief van het kabinet van 3 maart 20153 is aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. In de brief is aangegeven dat de Minister van BZ een visum kan weigeren of intrekken wanneer personen een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, openbare orde of de internationale betrekkingen. Binnen het bestaande visumproces wordt aan de hand van de alerteringslijst en behandelrisicoprofielen bij de aanvraag al gekeken of een persoon als een bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid kan worden aangemerkt.
Het streven is om – als daar aanleiding toe is – al bij de visumaanvraag een blokkade op te werpen voor toegang tot Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat bij visumaanvragen niet altijd op dat moment kan worden bepaald of er sprake is van een bedreiging van de openbare orde. Daarom blijft ook nadrukkelijk de optie beschikbaar om reeds verstrekte visa – desnoods te elfder ure – in te trekken als er zich ontwikkelingen in die context voordoen of er nieuwe informatie beschikbaar komt die de toelating van een prediker tot ons land ongewenst maakt.
Elk individueel geval wordt op zijn eigen merites beoordeeld en getoetst aan de genoemde uitgangspunten.
Bent u bereid het visum van betreffende haatsjeik Abdullah Al-Moslih, indien afgegeven door Nederland, onmiddellijk in te trekken of indien dit visum is afgegeven door een ander Schengenland de autoriteiten van dat land te bewegen het visum in te trekken? Zo nee, waarom niet?
In generieke zin kan worden gesteld dat een visum kan worden geweigerd of ingetrokken indien een persoon een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, de openbare orde of de internationale betrekkingen. Over individuele gevallen doe ik geen uitspraken. Wel kunt u in de beantwoording op de Kamervragen van bijvoorbeeld het lid Azmani (2015Z02712) zien dat indien een ander Schengenland een visum heeft afgegeven Nederland dat land kan verzoeken om het visum in te trekken. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft afgegeven om te beslissen of al dan niet gehoor wordt gegeven aan een dergelijk verzoek. Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen. Gegeven deze uitgangspunten heeft dit ertoe geleid dat van een deel van de aangekondigde predikers het visum is ingetrokken.
Deelt u de mening dat de Stichting Al Waqf en de Al Fourqaan-moskee door het uitnodigen van tenminste één geweldsprediker bewijzen nog steeds een broeinest van haat- en geweldsprediking te zijn en daarom opgeheven en gesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Daarnaast schetst het Kabinet in haar Beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek'4 een beleid langs drie sporen ten aanzien van problematische gedragingen van organisaties of personen die de democratische rechtsorde ondermijnen of de sociale stabiliteit aantasten. In die aanpak is ook aandacht voor het vergroten van het bewustzijn bij islamitische gemeenschappen, waaronder salafistische, van de maatschappelijke en politieke context waarin zij opereren en functioneren. Bij incidenten of sterke vermoedens of signalen van problematische gedragingen wordt men hier op aangesproken en mee geconfronteerd. Indien sprake is van daadwerkelijke wetsovertreding, wordt niet op de uitkomst van eventuele andere maatregelen gewacht en wordt strafrechtelijk opgetreden.
Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Indien daartoe aanleiding is kan het openbaar ministerie een verzoek hiertoe doen. Op basis van de voorliggende feiten en omstandigheden is ten aanzien van de Stichting Al Waqf en de Al Fourqaan geen aanleiding om over te gaan tot opheffing of sluiting.
De komst van verschillende geweldspredikers naar Eindhoven |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de onderstaande flyer van Stichting Waqf?1
Ja.
Deelt u de mening dat de komst van geweldspredikers als al-Moslih, die zelfmoordaanslagen legitimeert, en Al Nablusi, die datzelfde doet en tevens stelt dat homoseksuelen de doodstraf verdienen, een gevaar vormt voor de openbare orde en deze lieden de toegang tot ons land moet worden ontzegd?
Het kabinetsbeleid zoals verwoord in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is gericht op effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld. In de brief van het kabinet van 3 maart jl.2 is aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. In de brief is aangegeven dat de Minister van BZ een visum kan weigeren of intrekken, of de visumverstrekkende Schengenlidstaat kan verzoeken dit te doen, wanneer personen een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, openbare orde of de internationale betrekkingen. Elk individueel geval wordt op zijn eigen merites beoordeeld en getoetst aan deze uitgangspunten.
Dit heeft ertoe geleid dat van een deel van de aangekondigde predikers het visum is ingetrokken.
Begrijpt u dat het steeds opnieuw toelaten van geweldspredikers de integratie maximaal tegenwerkt en gestopt moet worden?
Het Kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Daarnaast schetst het Kabinet in haar Beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek»3 een beleid langs drie sporen ten aanzien van problematische gedragingen van organisaties of personen die de democratische rechtsorde ondermijnen of de sociale stabiliteit aantasten.
In die aanpak is ook aandacht voor het vergroten van het bewustzijn bij islamitische gemeenschappen, waaronder salafistische, van de maatschappelijke en politieke context waarin zij opereren en functioneren. Bij incidenten of sterke vermoedens of signalen van problematische gedragingen wordt men hier op aangesproken en mee geconfronteerd. Indien sprake is van daadwerkelijke wetsovertreding, wordt niet op de uitkomst van eventuele andere maatregelen gewacht en wordt strafrechtelijk opgetreden.
Hoe verhoudt de komst van wederom verschillende geweldspredikers naar ons land zich tot de motie Bontes, om geweldspredikers te allen tijde uit ons land te weren?2
Ik beschouw het weren van predikers die oproepen tot haat en geweld en daarmee een bedreiging vormen voor de openbare orde als een zorgvuldige uitvoering van het hierboven geschetste beleid, dat tevens aansluit bij de motie Bontes.
Bent u bereid stichtingen die verantwoordelijk zijn voor de uitnodiging van (deze) geweldspredikers te verbieden, op grond van art.20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek? Zo nee, waarom niet?
Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Het openbaar ministerie is wettelijk bevoegd het verzoek daartoe doen.
De exorbitante gouden handdruk voor de vertrekkend directeur van Buma |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Baas Buma/Stemra weigert loon te matigen en krijgt vijf ton mee»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de bezoldiging van de directie van Buma/Stemra?
Ja, hiervan heb ik kennis genomen en ik herinner me de eerdere vragen die uw Kamer heeft gesteld over de bezoldiging van de directie van Buma/Stemra (Aanhangsel Handelingen II, 2014/2015, nr. 1755 en Aanhangsel Handelingen II, 2010/2011, nr. 2998).
Vind u het redelijk dat iemand, juist bij vertrek omdat hij zich niet wenst te houden aan de wet, zo'n krankzinnig hoge ontslagvergoeding ontvangt met de redenering dat dat nu eenmaal is afgesproken? Wat is uw oordeel dat hiermee geld gebruikt wordt van de rechthebbenden, de auteurs van de muziek waarvan Buma/Stemra de belangen moet vertegenwoordigen?
Bij de totstandkoming van de wijziging van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties («Wet toezicht») is ervoor gekozen om de bezoldiging van topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties te normeren. Dit indachtig de brede steun bij veel fracties hiervoor in de Tweede Kamer, gelet op de publieke functie en maatschappelijke verantwoordelijkheid van collectieve beheersorganisaties (Kamerstuk 31 766, nr. 11). Daarbij is aangesloten bij de normering uit de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dit betekent dat ook het overgangsrecht uit de WNT van toepassing is, wanneer een arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de inwerkingtreding van deze wet. Dit was het geval bij de vertrekkend directievoorzitter van Buma/Stemra. Dientengevolge dienen de bestaande arbeidsvoorwaarden uit deze arbeidsovereenkomst gerespecteerd te worden.
Het is, destijds in 2010, de keuze van de Vereniging Buma en de Stichting Stemra geweest om deze directievoorzitter aan te stellen tegen de toen afgesproken arbeidsvoorwaarden. Naar huidig recht is een dergelijke vertrekregeling niet meer overeen te komen.
Bent u bereid te onderzoeken of, zoals Buma/Stemra feitelijk beweert, in het contract met betrokkene inderdaad staat dat bij het niet willen voldoen aan de wet zo'n hoge ontslagvergoeding wordt toegekend?
Het College van Toezicht Auteurs- en naburige rechten («Het College») is belast met het toezicht op en de handhaving van de normering van de bezoldiging van topfunctionarissen bij collectieve beheersorganisaties. Zij zijn ook de aangewezen partij om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de vertrekregeling van de directievoorzitter van Buma/Stemra in het licht van de WNT, omdat onderzoek naar de naleving van de WNT door collectieve beheersorganisaties bij het College berust.
Van het College heb ik begrepen dat Buma/Stemra het voorgenomen besluit over de vertrekregeling heeft voorgelegd aan het College.
Het College heeft het voorgenomen besluit gekwalificeerd als een «besluit van wezenlijk belang» (artikel 5, Wet Toezicht) waarover het College kan adviseren.
Het College heeft vervolgens beoordeeld dat het voorgelegde conceptbesluit onder het overgangsrecht van de WNT valt en heeft mij hierover geïnformeerd.
Het is voor het overige niet aan mij om mededeling te doen over de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen twee private partijen, in dit geval Buma/Stemra en de heer Van der Ree. In het geval tussen deze partijen verschil van inzicht zou ontstaan over de uitleg van hun overeenkomst, is het aan de rechter om daarover te oordelen. Uit het persbericht van Buma/Stemra begrijp ik dat van een dergelijk verschil van inzicht in dit geval geen sprake is.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is het uitbetalen van dit soort buitensporige ontslagvergoedingen te verhinderen bij het niet willen voldoen aan de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), ook als er afspraken van vóór inwerkingtreding van de wet zijn?
Op afspraken over bezoldigingen en ontslagvergoedingen van voor de inwerkingtreding van de normering is het reguliere overgangsrecht van de WNT van toepassing. Dit overgangsrecht is destijds in de WNT opgenomen, met het oog op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Zijn er bij Buma/Stemra en overige collectieve beheersorganisaties nog meer functionarissen werkzaam die boven de huidige WNT-norm betaald worden? Zo ja, welke organisaties, functies en aantallen betreft dit?
In 2013 en 2014 maakten in totaal drie topfunctionarissen belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie gebruik van het overgangsregime (twee van Buma/Stemra en één van SENA). Eén van deze functionarissen was de directievoorzitter van Buma/Stemra, die inmiddels zijn vertrek heeft aangekondigd.
Kunnen de overschrijdingen bij collectieve beheersorganisaties van de WNT-norm opgenomen worden in de WNT-jaarrapportage? Zo nee, waarom niet en kan het College van Toezicht Auteursrechten in zijn jaarrapport dan deze gegevens publiceren?
In artikel 7.1 WNT is de grondslag opgenomen voor de WNT-jaarrapportage. Dit artikel is niet van toepassing op collectieve beheersorganisaties. Daarom worden er geen gegevens over deze sector opgenomen in deze rapportage. De collectieve beheersorganisaties rapporteren hun bezoldigingsgegevens aan het College. Het College neemt deze gegevens op in haar toezichtsrapport, dat ieder jaar, tezamen met het jaarverslag aan de Kamer wordt toegezonden.
NPO-voorzitter Hagoort en diens intentie de politiek te beïnvloeden |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel ergernis over klimaatcampagne NPO»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de woorden van NPO-voorzitter Hagoort («Ik zie politiek die heel erg aarzelt om iets te doen. Wij hebben invloed op publieke opinie. Zo geven we voedingsbodem aan politiek om tot beleid over te gaan.») die betekenen dat hij het als zijn taak ziet de politiek te beïnvloeden?
Het is niet aan mij om verantwoordelijkheid te nemen voor de uitspraken van de heer Hagoort in een discussieprogramma of deze inhoudelijk te beoordelen. Volgens de weergave van de woorden van de heer Hagoort heeft hij niet gesproken over «beïnvloeding van de politiek», maar van «invloed op de publieke opinie». Het is overigens de taak van de publieke omroep om door zijn informerende functie bij te dragen aan publiek debat en meningsvorming.
Op grond van welk artikel in de Mediawet vervult Hagoort een politieke taak? Welke kiezers hebben hem gekozen?
De heer Hagoort vervult geen politieke taak. Hij is door de raad van toezicht van de publieke omroep aangesteld om een publieke functie te dienen: het samen met de omroepen zorgdragen voor de uitvoering van de publieke media-opdracht.
Hoe verhoudt de sturing van informatie van de NPO zich tot artikel 2.1 van de Mediawet, in het bijzonder lid 2.b dat juist van de omroep eist «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving» te geven, alsmede lid 2.e dat voorschrijft dat de publieke omroep «voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen»?
Het is de taak van de publieke omroep om de diversiteit aan overtuigingen, meningen en interesses te weerspiegelen en op evenwichtige en journalistiek verantwoorde wijze te berichten over wat er speelt in de wereld. De NPO draagt zorg voor een kwalitatieve en evenwichtige programmering. Dat gebeurt in wisselwerking met de omroeporganisaties, die verantwoordelijk zijn voor de inhoud. De verschillende omroepen zorgen voor pluriformiteit in het aanbod en binnen programma’s.
Betalen wij belasting om via de staatsomroep tot een andere mening gebracht te worden?
Er bestaat in Nederland geen staatsomroep met voorgeschreven meningen.
Welke meningen worden nog meer voorgeschreven door de staatsomroep? Kunt u uw antwoord in alfabetische volgorde toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de heer Hagoort niet langer te handhaven is en dat hij zijn politieke carrière beter elders kan voortzetten?
Nee.
De protesten van zwarte racisten tegen Zwarte Piet |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Winkeliers Reigersbos willen opheldering over anti-zwarte-pietprotest»?1
Ja.
Bent u bekend met The Black Panthers, in het bijzonder hun voorliefde voor moord en martelingen, alsmede hun aanhankelijkheid jegens Stalin, Mao en Noord-Korea?
Bij een protest tegen Zwarte Piet in de Bijlmer in Amsterdam (d.d. 28 november 2015) waren sommige van de demonstranten gekleed in zwarte jas, zwarte broek en zwarte baret. Er is mij geen aanwijzing bekend dat de demonstranten zich met de Black Panthers identificeren. Het staat een ieder in Nederland vrij om te demonstreren tegen de inzet van Zwarte Piet.
Deelt u de mening dat The Black Panthers in de Verenigde Staten een moordlustige en totalitaire sekte vormen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de moord op Betty van Patter in 1974 hoogstwaarschijnlijk het werk was van de The Black Panthers?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat The Black Panthers in de Verenigde Staten alleen toegankelijk is voor zwarten en dat het daarmee een racistische organisatie is en dat de organisatie excelleert in anti-blank-racisme?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat vele vooraanstaande Panthers (zoals Elridge Cleaver en Huey Newton) zware criminele waren, verantwoordelijk voor verkrachting en mishandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de kinderen van Nederland te beschermen tegen dergelijke racistische protesten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het WADA en het IOC voor de Winterspelen in Sotsji hadden moeten ingrijpen in Rusland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dopingzwendel in de doofpot; internationale instanties hadden kunnen ingrijpen voor Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Deelt u de mening dat sportinstanties en dopinglaboratoria altijd vrij moeten zijn van iedere verdenking? Hoe moet er volgens u worden gehandeld als er vooruitlopend aan sportevenementen wel degelijk verdenkingen bestaan?
Het uitgangspunt is dat sportinstanties en dopinglaboratoria betrouwbaar zijn. Door de wereld anti-dopingcode zijn sportinstanties gebonden aan strenge regels. Dopinglaboratoria moeten daarnaast nog aan uitgebreide kwaliteitscriteria voldoen, waaronder het waarborgen van onafhankelijkheid. Ik wil hierbij de kanttekening maken dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sport zelf is om op te treden bij onregelmatigheden. Indien er daadwerkelijk sprake is van een ernstige en geloofwaardige verdenking, zal die moeten worden onderzocht. Als een verdenking gegrond wordt bevonden zal er moeten worden ingegrepen. WADA beschikt bijvoorbeeld over de mogelijkheid om in te grijpen in laboratoria.
In voorkomende gevallen van handelen dat strafbaar is volgens nationale wet- en regelgeving van betreffend land, kan vervolging plaatsvinden.
Wat vindt u in het kader van een veilige, eerlijke en schone sport ervan dat het World Anti-Doping Agency (WADA) en het Internationaal Olympisch Comité (IOC) concrete aanwijzingen over systematisch dopinggebruik door Russische atleten op hun beloop hebben gelaten in de aanloop naar Sotsji 2014? Hoe is het mogelijk dat het WADA en het IOC, onder het toeziend oog van de wereld, dopingcontroles lieten uitvoeren door een laboratorium dat net geschorst was geweest voor corruptie en op niet transparante wijze in aanloop naar Sotsji 2014 zijn licentie terugkreeg?
Het is aan WADA en aan het IOC zelf om hun verantwoordelijkheid te nemen indien zij concrete aanwijzingen hebben over systematisch dopinggebruik van atleten in een land. Ik weet niet over welke informatie aangaande het dopinggebruik van Russische atleten WADA en IOC beschikten in aanloop naar de Olympische Spelen. Volgens informatie van de Dopingautoriteit was het Russische laboratorium in de aanloop naar de Winterspelen van Sotsji voorwaardelijk geschorst om kwaliteitsredenen. Vervolgens heeft het laboratorium een tijdige verbeterslag gemaakt, waardoor WADA niet hoefde over te gaan tot een daadwerkelijke schorsing. Het feit dat WADA en het IOC een groep «independent observers (IO)» heeft ingesteld tijdens de dopingcontroles gedurende de Olympische en Paralympische Winterspelen biedt naar mijn mening een voldoende extra waarborg voor een correcte gang van zaken. De IO-rapporten hebben geen belangrijke afwijkingen vastgesteld.
Zie link voor de rapporten:
Hoe typeert u het handelen van het WADA en het IOC in dezen? In hoeverre valt hen verwijten te maken? Had het betreffende laboratorium naar uw mening, gezien de verdenking, geschorst moeten blijven? In hoeverre hebben de belangen van een veilige, eerlijke en schone sport bij de internationale instanties de overhand gehad in de aanloop naar Sotsji 2014?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel belang hecht u aan goed functionerende internationale sportorganisaties? In hoeverre vindt u dat de internationale sportorganisaties alles binnen hun mogelijkheden moeten doen om sport eerlijk, veilig en schoon te maken?
Het is mijns inziens evident dat Internationale Sportfederaties er alles aan zouden moeten doen om hun sport eerlijk, veilig en schoon te laten verlopen.
Ik ga er vanuit dat de gang van zaken tijdens de Olympische Spelen correct en volgens de regels verlopen is. Zowel de uitvoering van de dopingcontroles als de analyse van de stalen in het dopinglaboratorium waren tijdens de Spelen een IOC-verantwoordelijkheid, waarbij toezicht gehouden werd, door het IOC en ook door het Independent Observer Team. Alle stalen zijn ingevroren en overgebracht naar het laboratorium in Lausanne wat een eventuele heranalyse in de toekomst mogelijk maakt.
Wat vindt u ervan dat men zich altijd zal moeten blijven afvragen of de dopingcontroles in Sotsji wel eerlijk zijn verlopen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat schoon schip gemaakt moet worden in internationale sportorganisaties die bewezen corrupt en/of niet integer handelen?
Ja, indien bewezen is dat internationale sportorganisaties corrupt of niet integer handelen dan deel ik inderdaad deze mening. Zie ook antwoord 2.
Wat gaat u namens Nederland doen, bijvoorbeeld tijdens het EU-voorzitterschap in 2016, om van internationale sportorganisaties zuivere en veilige instanties te maken? Gaat u pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken tijdens de dopingcontroles in Sotsji 2014?
Tijdens het EU-voorzitterschap van Nederland zal ik de integriteit van de sport op de agenda zetten met de nadruk op goed bestuur, transparantie van grote sportevenementen en de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing.
Ik ben voornemens een internationale Europese anti-dopingconferentie te organiseren tijdens het voorzitterschap. Daarbij teken ik aan dat het probleem van doping in eerste aanleg een zaak van de sport is. Naar mijn mening geeft het IO-rapport voldoende inzicht over de gang van zaken rondom dopingcontroles in Rusland tijdens de Olympische- en Paralympische Winterspelen.
De onevenwichtige spreiding van cultuursubsidies over het land |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht «Twintig erfgoedinstellingen ontvangen een bijdrage voor hun meerjarenprogramma’s» van het Mondriaan Fonds, gepubliceerd op 20 november 2015?
Ja.
Herinnert u zich de conclusies van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de spreiding van de BIS-middelen, in haar onderzoek naar de effecten van de bezuinigingen op cultuur?1
Ja.
Klopt het dat 10 van de 20 ondersteunde instellingen zich in Amsterdam bevinden en 13 van de 20 in de Randstad? Zo nee, wat klopt daar niet aan?
De Bijdrage Meerjarenprogramma’s Musea en overige Erfgoedinstellingen van het Mondriaan Fonds is als volgt verdeeld. Elf van de ondersteunde instellingen zijn gevestigd in Amsterdam. Twee instellingen in Den Haag, één in Utrecht. In totaal zijn er dus veertien toekenningen in de Randstad. De overige ondersteunde instellingen (zes) zijn gehuisvest buiten de Randstad.
Kunt u een overzicht geven van de aanvragen die ingediend zijn voor deze subsidie, met de landelijke spreiding?
Voor de Bijdrage Meerjarenprogramma’s Musea en overige Erfgoedinstellingen van het Mondriaan Fonds komen 15 van de 25 aanvragen van instellingen uit de Randstad. 14 van de 20 toekenningen betreft instellingen in de Randstad.
Deelt u de verbazing dat ook deze cultuursubsidie weer in buitensporige mate neerslaat in de Randstad en met name Amsterdam? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze vraag voorleggen aan het Mondriaan Fonds?
Instellingen uit de Randstad vragen bij de Bijdrage Meerjarenprogramma’s Musea en overige Erfgoedinstellingen van het Mondriaan Fonds iets vaker subsidie aan dan instellingen buiten de Randstad. Het Mondriaan Fonds heeft echter een groot aantal regelingen voor beeldende kunst en erfgoed. Van de in totaal 72 aanvragen komt 47 procent van instellingen uit de Randstad. Van de 59 toekenningen betreft het voor 47 procent instellingen uit de Randstad. Gelet hierop deel ik uw verbazing niet.
Regionale spreiding is een belangrijk criterium bij de basisinfrastructuur 2017–2020 en verankerd in de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Zo heb ik ook de fondsen gevraagd in hun beleidsplannen 2017–2020 blijvend aandacht te besteden aan regionale spreiding.
Bent u bereid om na te denken over manieren waarop voor het geheel van kunstsubsidies een betere landelijke spreiding gehanteerd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren?
Tijdens het wetgevingsoverleg van maandag 30 november jl. zijn er meerdere vragen gesteld over de spreiding van kunstsubsidies. Ik heb uw Kamer gevraagd uw vragen op papier te zetten. Vervolgens stuur ik uw Kamer een brief met een antwoord op deze vragen. In deze brief ga ik in op de spreiding van subsidies, de spreiding van het aanbod en mijn visie op regionale spreiding.
Verslaving aan sociale media |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vooral meisjes verslaafd aan sociale media»?1
Ja.
Wat vindt u van de cijfers in dit bericht? Heeft u voldoende zicht op trends onder jongeren?
Dit bericht is gebaseerd op het Belevingenonderzoek «Jongeren over sociale media» van CBS. Een CBS Belevingenonderzoek is bedoeld om een beter beeld te krijgen van de gevoelens en ontwikkelingen in de samenleving. Het onderzoeksrapport «Jongeren over sociale media» is gebaseerd op de antwoorden van ruim 4.000 jongeren in de leeftijd van 12 tot 25 jaar.
Een op de zes jongeren noemt zichzelf «verslaafd» aan sociale media. Dit is echter niet hetzelfde als de diagnose verslaafd volgens de verslavingszorg, die door een deskundige moet worden vastgesteld en waar mijn beleid op is gebaseerd. Uit de verslavingszorg komen vooralsnog geen signalen waaruit is af te leiden dat het gebruik van sociale media zorgwekkend is. Er worden slechts sporadisch jongeren met «sociale media verslaving» behandeld.
In hoeverre heeft u voldoende inzicht in deze negatieve gevolgen van het gebruik van sociale media? Acht u uitgebreider onderzoek nodig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven?
Nee. Via de cijfers van de verslavingszorg blijf ik de ontwikkelingen volgen. Gezien de geringe hulpvraag van jongeren zie ik vooralsnog geen reden actie te ondernemen.
In hoeverre heeft de verslavingszorg voldoende expertise om jongeren met een sociale mediaverslaving te helpen? Hoeveel mensen hebben zich de afgelopen jaren bij reguliere verslavingsinstellingen gemeld met een sociale mediaverslaving? Hoe vaak betrof dit minderjarigen, en om welk percentage meisjes gaat het?
De verslavingszorg kan jongeren met een sociale mediaverslaving behandelen met cognitieve gedragstherapie, motivationele gespreksvoering en psychosociale begeleiding. Bij de verslavingszorg kloppen vooral ouders aan met lichte hulpvragen over de omgang met het sociale media gebruik van hun kinderen. Sporadisch wordt een behandeltraject gestart. Als een behandeling nodig is, is er meestal sprake van gecombineerde problematiek.
De verslavingszorg registreert verslavingen aan sociale media onder de titel «internetverslaving». Volgens de kerncijfers verslavingszorg heeft in de «categorie» Overige Verslavingen (4% van de totale hulpvraag) 15% van de hulpvragen (392 in aantal) te maken met internetverslavingen. Hoeveel hiervan betrekking hebben op sociale media is niet bekend.
Deelt u de opvatting dat jongeren geleerd moet worden op gezonde wijze gebruik te maken van sociale media? Wat doet u om jongeren op een gezonde manier te leren omgaan met sociale media? Kunt u een overzicht geven van de reguliere onderwijsprogramma’s?
Ja, dit kan een belangrijk onderdeel zijn van de opvoeding (door ouders en verzorgers), en scholen kunnen hierin een ondersteunende rol spelen. Door op een goede en veilige manier om te kunnen gaan met (de ontwikkelingen in de) diverse vormen van media, zijn jongeren beter voorbereid op participatie in de maatschappij.
Ouders kunnen in de opvoeding veel doen. Ze kunnen zelf het goede voorbeeld geven, extreem gebruik van sociale media signaleren en met hun kinderen te bespreken.
Scholen kunnen daarbij ondersteunen door bijvoorbeeld programma’s als Mediawijsheid en Gezonde School in te zetten. Deze programma’s worden ondersteund vanuit OCW en VWS.
Een overzicht van reguliere onderwijsprogramma’s voor het omgaan met media in den brede is te vinden op de website van Mediawijsheid (www.mediawijsheid.nl). In de brief van de Staatssecretaris OCW aan de Tweede Kamer van 29 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 434 nr. 7) is inzichtelijk gemaakt welke acties specifiek gericht zijn op Mediawijsheid. Daarnaast is een overzicht van onderwijsprogramma’s op omgaan met media in relatie tot specifieke gezondheidsvaardigheden te vinden in de database van Gezonde School.
Hoe trekt u bij de gerichte beleidsvorming op met uw collega’s op van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Bent u bereid meer aandacht te schenken aan het voorkomen van ongezond sociaal mediagebruik? Zo ja, hoe gaat u gericht beleid maken? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van VWS en OCW werken nauw samen op het gebied van gezondheidsbevordering in en rondom het onderwijs. De inzet op gezond mediagebruik is hier een onderdeel van. Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 oktober 2015 over preventief gezondheidsbeleid (Kamerstukken II, 2015–2016, 31 899 nr. 26), zal ik u samen met mijn collega’s van OCW na de zomer van 2016 informeren over onze visie en inzet op Gezonde School vanaf 2017 en verder.
De economische positie van makers van reclamedeuntjes |
|
Jasper van Dijk , Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Money money money, maar niet voor de maker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de topman van een van de reclamemuziekbureaus dat hij zich «gedwongen voelt om als componist van reclamemuziek op te worden opgevoerd, omdat de grote internationale concurrenten ook zo te werk gaan»?
Ondernemingen dienen zich te houden aan het wettelijk kader van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de Mededingingswet, waaronder het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie mogen ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of afnemers uit te buiten. Het is aan de Europese Commissie en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) om in individuele gevallen te bepalen of sprake is van een overtreding van het VWEU of de Mededingingswet. Als makers van reclamemuziek of reclamemuziekbureaus vinden dat sprake is van oneerlijke concurrentie, dan kunnen zij een klacht hierover indienen bij de Europese Commissie en/of de ACM. Indien de Europese Commissie en/of de ACM daartoe aanleiding zien, zullen zij een mededingingsrechtelijk onderzoek starten.
Wat is uw reactie op de constatering van ruim tien componisten dat er in de wereld van de reclamemuziek «de facto een monopolie voor een paar partijen is»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de geschetste handelwijze van BumaStemra en de omroepen als het gaat om contracten en afspraken met componisten van reclamemuziek?
Buma/Stemra is geen partij bij de overeenkomst die componisten en tekstschrijvers sluiten met een opdrachtgever. Buma/Stemra meldde desgevraagd dat als een lid meent dat een ander ten onrechte bij Buma aanspraak maakt op een muziekwerk, het lid Buma kan verzoeken de kwestie te onderzoeken via de zogeheten dubbelclaimprocedure. Mocht een lid menen dat zijn muziekwerk is gebruikt in een ander werk zonder dat daarvoor toestemming is verleend dan kan dat lid zich wenden tot de Vaste Commissie Plagiaat van Buma/Stemra. In beide gevallen moet de maker de klacht dus kenbaar maken aan Buma/Stemra. Bij Buma/Stemra zijn over deze kwestie geen klachten ingediend. Buma/Stemra zegt uit eigen beweging een onderzoek in te stellen indien duidelijk is dat een lid volstrekt ten onrechte auteursrecht claimt ten aanzien van het werk van een ander. Wij zullen deze kwestie onder de aandacht van het College van Toezicht Auteursrechten brengen.
Met betrekking tot het gebruik van een zogeheten «kickbackbeding» (de verplichting voor een maker om een deel van zijn uit hoofde van zijn makerschap van een collectieve beheersorganisatie, zoals Buma/Stemra, ontvangen inkomsten af te dragen aan een opdrachtgever) verwijzen wij u naar de antwoorden gegeven op kamervragen van het lid Harbers (VVD)2. Per 1 juli jl. is de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. In de toelichting bij het door die wet ingevoerde artikel 25f Auteurswet (Aw) is een kickbackbeding genoemd als voorbeeld van een voor de maker onredelijk bezwarend beding. Voor omroepen en andere opdrachtgevers geldt in de voorkomende gevallen de Auteurswet – met inbegrip van de daarin via de Wet auteurscontractenrecht opgenomen bepalingen. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 5. Als een omroep meent dat Buma een onredelijke hoge vergoeding hanteert voor het muziekgebruik van de omroep, dan staat het de omroep vrij om de redelijkheid van het tarief ter beoordeling voor te leggen aan de rechter. Conform de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisatie auteurs- en naburige rechten dient de rechter de geschillencommissie toezicht in de gelegenheid te stellen hierover advies uit te brengen.
Hoe kan de Auteurswet bijdragen aan de verbetering van de economische positie van deze groep makers?
Sinds de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht kent de Auteurswet een hoofdstuk 1a (artikel 25c tot en met 25h Aw) waarin bepalingen zijn opgenomen inzake de exploitatieovereenkomst. Op grond van artikel 25f Aw is een voor de maker onredelijk bezwarend beding in de overeenkomst waarin auteursrecht wordt overgedragen of exclusief wordt gelicentieerd, vernietigbaar. In de memorie van toelichting worden de gedwongen winkelnering (de verplichte aansluiting bij een aan de exploitant gelieerde muziekuitgever zonder dat de maker hier enig voordeel uit heeft) en de hiervoor genoemde kickbackbedingen genoemd als voorbeelden van een voor de maker onredelijk bezwarend beding.
Deelt u de mening dat het bij uitstek de taak van Buma/Stemra is om de aangesloten componisten en tekstschrijvers te allen tijde en op alle fronten bij te staan om de economische positie te beschermen en te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Kernactiviteiten van een collectieve beheersorganisatie (cbo), zoals Buma/Stemra, zijn de verlening van licenties aan gebruikers, het houden van toezicht op het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal en de inning en verdeling van geïnde bedragen voor de exploitatie van dit materiaal. Deze activiteiten dragen bij aan de bescherming en verbetering van de economische positie van de aangesloten rechthebbenden, in casu componisten en tekstschrijvers en hun uitgevers. Buma/Stemra kan bepalen dat zij als cbo tot taak heeft aangesloten rechthebbenden bij te staan in hun belangenbehartiging. Het bestuur en de aangesloten rechthebbenden bij Buma/Stemra kunnen daartoe beslissen.
Bent u bereid de componisten van reclamemuziek als kleine ondernemers te ondersteunen om hun structureel zwakke onderhandelingspositie naar de paar grote spelers in de markt voor reclamemuziek te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Juist met het oog op het verbeteren van de zwakke onderhandelingspositie van de maker/natuurlijke persoon in de relatie met de exploitant van zijn werken is recent de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. De wet biedt de maker instrumenten om op te komen tegen een exploitant van zijn auteursrecht indien deze hem onredelijk behandelt. Het is aan de maker om gebruik te maken van deze instrumenten. Bij invoering van de wet is aan uw Kamer toegezegd dat de wet binnen vijf jaar wordt geëvalueerd. Aan de hand van de resultaten uit de evaluatie, kan worden bezien of de wet aanpassing behoeft.
Het bericht dat Sesamstraat verdwijnt van NPO1 |
|
Kees Verhoeven (D66), Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Sesamstraat verdwijnt van NPO1 en verhuist naar een themakanaal?1
Op grond van de programmatische autonomie van de publieke omroep, zoals neergelegd in de Mediawet 2008, is het aan de NPO om de vroege avonduitzending van Sesamstraat per 1 januari a.s. te verhuizen van NPO 1 naar het themakanaal Zapp Xtra. De berichten dat Sesamstraat zou gaan verdwijnen, zijn onjuist: de ochtenduitzending van Sesamstraat op NPO Zappelin (NPO 3) blijft gewoon gehandhaafd. Het is een feit dat die ochtenduitzending in de doelgroep (3 tot 5 jaar) beter bekeken wordt dan de avonduitzending op NPO 1 in diezelfde doelgroep (40 procent in de ochtend tegen 15 procent in de avond).
Daarnaast is en blijft Sesamstraat ook te zien op andere plekken waar de jonge kijkers tegenwoordig de programma’s bekijken: via de NPO Zappelin app, NPO.nl en zappelin.nl en straks dus ook op het digitale themakanaal NPO Zappelin Xtra.
Deelt u de mening dat Sesamstraat zeer goed past binnen één van de kerntaken van de publieke omroep, namelijk het bieden van educatie?
Ja.
Vindt u het aanvaardbaar dat (dalende) kijkcijfers het belangrijkste argument zijn om Sesamstraat van NPO1 weg te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het feit dat de avonduitzending van Sesamstraat aanmerkelijk minder wordt bekeken binnen de doelgroep dan de ochtenduitzending is niet het voornaamste argument van de NPO om deze verhuizing naar het themakanaal aan te kondigen. Het voornemen van de NPO is gebaseerd op veranderde kijkpatronen en kijkvoorkeuren, zowel bij jongere als oudere kijkers. Het is belangrijk dat de NPO rekening houdt met dit soort ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat circa 900.000 kijkers worden uitgesloten van ontvangst van Sesamstraat aan het eind van de middag, omdat zij geen digitale televisie hebben en het programma dus niet kunnen ontvangen op het themakanaal Zappelin Xtra? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mening deel ik niet. Op de eerste plaats behoort het grootste deel van die 900.000 kijkers niet tot de doelgroep (3 tot 5 jaar) en op de tweede plaats blijft de ochtenduitzending van Sesamstraat gewoon beschikbaar op het «gewone kanaal» van NPO Zappelin (NPO 3), dus ook toegankelijk voor kijkers zonder digitale televisie. Uit de huidige praktijk blijkt dat die ochtenduitzending bij de doelgroep in ieder geval populairder is dan de avonduitzending.
Bent u bereid om met de NPO in gesprek te gaan over dit besluit, met als inzet om dit besluit te heroverwegen in het licht van de invulling van de publieke kerntaak?
De publieke omroep is zelf verantwoordelijk voor vorm en inhoud van zijn media-aanbod en ook voor de tijdstippen en platforms waarop dat media-aanbod wordt aangeboden aan het publiek. Die redactionele autonomie staat nadrukkelijk gegarandeerd in de Mediawet. Een gesprek van mij met de NPO is in dat licht niet wenselijk.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 16 november a.s. in verband met het dan voorziene wetgevingsoverleg Media?
Ja.
Het bericht ‘Restaurantje spelen in eigen huis’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Europese horecabranche Hotrec aanvullende regelgeving wil voor deeleconomiebedrijven, zoals het nieuwe platform Air Drink´n Dine (Airdnd)?1
Ja.
Zijn deelnemers van Airdnd volgens u hobby-chefs of professionele chef-koks? Waar ligt volgens u de grens?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de deelnemers van Airdnd zich moeten houden aan alle regels die gelden voor een horecaondernemer, zoals hygiënecodes, brandveiligheidsvoorschriften en belastingaangiften? Zo ja, hoe wilt u dit handhaven?
De deeleconomie ontwikkelt zich, onder meer door het toenemende gebruik van digitale platformen die vraag en aanbod bij elkaar brengen, in een hoog tempo. In algemene zin, en ook in het geval van AirDnD, draagt de deeleconomie bij aan innovatie en economische en maatschappelijke dynamiek. Zo leiden deeleconomie-initiatieven tot nieuwe verdienmodellen en bedrijvigheid en kunnen ze de saamhorigheid in buurten versterken of eenzaamheid terugdringen. Ik wil deze initiatieven dan ook zoveel mogelijk de ruimte geven. Tegelijkertijd geldt dat per geval goed bekeken moet worden of publieke belangen, zoals leefbaarheid en een gelijk speelveld, nog adequaat zijn geborgd.
Zo kan er bij thuiskoken sprake zijn van een kleinschalige, meer informele of besloten variant, maar kan er ook een meer professionele en publiek toegankelijke situatie ontstaan waarbij er frequenter en voor meer (niet-bekende) personen wordt gekookt, al dan niet tegen een bepaalde vergoeding. Hierdoor gaan publieke belangen als voedselveiligheid, brandveiligheid en mogelijke problemen als overlast in de buurt een grotere rol spelen.
Voor thuisrestaurants geldt wet- en regelgeving. Zo is op het terrein van voedselveiligheid via de Algemene Levensmiddelenwetgeving ((EG) 178/2002) vastgelegd wat onder een levensmiddelenbedrijf wordt verstaan. Een levensmiddelenbedrijf moet dan voor wat betreft de voedselveiligheid voldoen aan de hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in Europese regelgeving. De NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) is de toezichthouder en beoordeelt of er sprake is van een levensmiddelenbedrijf en gaat na of het thuisrestaurant aan betreffende hygiëneregels voldoet.
Daarnaast dient een thuisrestaurant, indien er alcohol wordt geschonken, ook een Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen bij de gemeente. Vanuit de Drank- en Horecawet en het besluit eigen inrichtingen Drank- en Horecawet gelden dan specifieke eisen.
Verder zijn thuisrestaurants belastingplichtig.
Het is in eerste instantie aan de toezichthouders zoals de NVWA om te beoordelen wanneer een initiatief kan worden gezien als informeel dan wel een meer professioneel karakter heeft en aan welke eisen een dergelijk initiatief als gevolg daarvan moet voldoen. Ik zal gezien de ontwikkelingen rondom dit onderwerp de situatie blijven monitoren en bij eventuele onduidelijkheden in gesprek gaan met belanghebbenden.
Deelt u de mening van Hotrec dat er aanvullende regelgeving moet komen voor deeleconomie-initiatieven zoals Airdnd? Zo ja, hoe zou deze aanvullende regelgeving er dan volgens u uit moeten zien?
Wat betreft deeleconomie-initiatieven vind ik dat de overheid niet te snel in de reflex van aanvullende regelgeving moet schieten, maar eerst goed moeten kijken of het borgen van publieke belangen niet binnen bestaande kaders opgelost kan worden. Gezien de diversiteit aan deeleconomie-initiatieven vind ik het niet wenselijk om op voorhand te stellen dat er algemene regelgeving moet komen. Immers, de horecamarkt heeft andere kenmerken en kent andere bestaande wet- en regelgeving dan bijvoorbeeld de taximarkt. Ik ben dan ook meer voorstander van een case-by-case aanpak. Hierbij kan per deeleconomie-initiatief gekeken worden binnen welke grenzen er ruimte kan worden gegeven en of er, om publieke belangen te borgen, aanvullende regels nodig zijn dan wel verduidelijking van bestaande regels.
Voor het einde van het jaar zal ik u verder informeren over dit thema.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het tienstappenplan van Hotrec?
Het plan van Hotrec gaat vooral over de inpassing van deeleconomie-initiatieven voor particuliere verhuur voor toeristen, bijvoorbeeld via platformen zoals Airbnb en Wimdu. Eerder heb ik toegezegd uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de resultaten van mijn verkenning naar deze casus2.
Een verbod op kamperende vrachtwagenchauffeurs |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ook Nederland moet verbod invoeren op kamperende vrachtwagenchauffeurs»?1
Ja.
Kunt u nader inzicht geven in de omvang van de problematiek in Nederland waarbij vrachtwagenchauffeurs min of meer gedwongen worden om hun weekendrust in hun cabine door te brengen, op parkeerplaatsen zonder voorzieningen?
Het is niet bekend of en in hoeverre vrachtwagenchauffeurs door hun werkgever gedwongen worden om hun weekendrust in hun cabine door te brengen op parkeerplaatsen zonder voorzieningen. Cijfers hierover heeft het Kabinet niet. Wel is ons bekend dat op een aantal verzorgingsplaatsen langs de snelweg, met name in de nabijheid van de Rotterdamse Haven en Schiphol, buitenlandse chauffeurs verblijven. Exacte getallen over aantallen chauffeurs en de periode die ze verblijven zijn echter niet beschikbaar.
In hoeverre spelen de strengere regels in België, Frankrijk en Duitsland een rol bij de keuze van vrachtwagenchauffeurs om hun weekenden door te brengen op Nederlandse parkeerplaatsen?
De Europese regels op het gebied van het goederenvervoer over de weg zijn in alle Europese landen gelijk. Wel is het zo dat de regels niet overal op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd en daardoor ook verschillend worden gehandhaafd. In 2014 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu vanwege het verschil in interpretatie en handhaving van de regels op het gebied van het goederenvervoer over de weg een verklaring mede ondertekend van een groot aantal Europese Ministers van transport, waarin de Europese Commissie werd opgeroepen in te zetten op harmonisatie van de interpretatie en handhaving van de regels. Op dit moment zijn ons geen signalen bekend van extra overlast door strengere regels in de ons omringende landen.
Hoe staat u tegenover het voorstel van CNV Vakmensen om in navolging van België, Frankrijk en Duitsland een nationaal verbod in te stellen op het overnachten in de vrachtwagen tijdens de weekendrust, hoge boetes en strenge controles? Bent u bereid om dit voorstel over te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Zoals de Minister van Infrastructuur in haar brief van 28 november 2014 aan uw Kamer heeft gemeld is het Nederlands beleid voor de lange rustperiode erop gericht om gebruik te maken van beveiligde truckparkings met goede voorzieningen op het onderliggend wegennet. Een verbod op het doorbrengen van de weekendrust in de cabine staat hier haaks op. Ook vanuit oogpunt verkeersveiligheid is een verbod op het verblijf in de cabine niet nodig omdat vrachtwagens tegenwoordig voldoende comfortabel zijn uitgerust om hierin te overnachten en uit te rusten. Bovendien laten chauffeurs hun lading doorgaans liever niet onbeheerd achter. Tot slot is het zo dat de chauffeurs die langdurig gebruik maken van de parkeerplaatsen zonder voorzieningen daar lang niet altijd staan vanwege de verplichte weekendrust. Veel chauffeurs staan hier in afwachting op een nieuwe vracht.
Hoe staat u tegenover het voorstel om in te zetten op een duidelijk Europees beleid op dit gebied, met betere controles en een eenduidig boetebeleid? Bent u bereid om hier in Europees verband op aan te dringen in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in 2016? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van een duidelijk Europees beleid, zodat eenduidige interpretatie en handhaving in de diverse EU-lidstaten wordt bereikt. Deze problematiek heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu aangekaart in bovengenoemde verklaring bij de Europese Commissie, samen met een aantal andere Europese Ministers. De Europese Commissie lijkt deze problematiek nu op te pakken en heeft aangekondigd in de tweede helft van 2016 met een wegenpakket te komen. Het wegenpakket zal steunen op drie pilaren: interne markt, sociale dimensie en wegbeprijzing.
Het terugeisen van belastinggeld dat besteed is voor het WK bid 2018 |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Waarom eist Zeist geen schadevergoeding van de FIFA?1
Ja.
Deelt u de mening dat inmiddels wel als een vaststaand feit mag worden beschouwd dat de stemming welk land het WK-voetbal in 2018 mocht organiseren tenminste voor een deel doorgestoken kaart was? Zo nee, waarom niet?
Ik doe daar geen uitspraak over. Op dit moment lopen er twee juridische onderzoeken naar vermeende corruptie binnen de FIFA, de wereldvoetbalbond. Eén onderzoek in de Verenigde Staten en één in Zwitserland. In antwoord op eerdere kamervragen van het lid Klever (PVV) heb ik uw Kamer op 2 juni 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2598) laten weten de resultaten daarvan af te wachten. Daarna beraad ik mij over mogelijke vervolgstappen.
Weet u of de KNVB naar het voorbeeld van de Engelse FA ook schadevergoeding van de FIFA gaat vragen vanwege een investering voor de kandidatuur van het WK-voetbal in 2018?
De KNVB onderzoekt samen met de KBVB de mogelijkheden omtrent terugvorderen van het geld dat was gemoeid met het WK 2018 bid. Het is nu te vroeg om te spreken over eventuele schadevergoeding.
Hoeveel geld heeft de Nederlandse staat (indirect) gestoken in de kandidatuur België/Nederland WK 2018?
De totale kosten voor dit bid bedroegen € 10,5 miljoen. De begroting van het bid is gedekt door de beide nationale bonden en de overheden van de twee landen. De Nederlandse rijksoverheid heeft daarvan € 3 miljoen voor zijn rekening genomen. Van dit bedrag is een half miljoen euro besteed aan het haalbaarheidsonderzoek. Het resterende bedrag is besteed aan onder meer reis- en verblijfskosten, (pers)presentaties, drukwerk, websites, FIFA-inspecties etc.
Deelt u de mening dat, aangezien de Nederlandse staat miljoenen euro’s aan het promoten van de kandidatuur van Nederland heeft bijgedragen, ook de Nederlandse staat schadevergoeding aan de FIFA zou moeten vragen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat verspild belastinggeld bij de FIFA wordt teruggehaald? Zo nee, waarom niet?
Ik doe daar geen uitspraak over. Zoals ik hierboven al heb gesteld wacht ik eerst de resultaten van de lopende onderzoeken af. Als daarin wordt aangetoond dat de toewijzing niet correct is verlopen, beraad ik mij over de mogelijke vervolgstappen.
Het bericht dat een presentatrice is gediscrimineerd bij RTL Nieuws |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Diana Matroos: «Bij RTL legde een chef een handje pepernoten op mijn bureau'»?1
Ja.
Wat vindt u van de ervaringen van de presentatrice? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat iemand op basis van haar huidskleur een taak is ontzegd?
Het is onacceptabel als iemand op basis van zijn/haar huidskleur op een andere manier wordt behandeld dan een ander persoon. Het beginsel van gelijke behandeling is neergelegd in artikel 1 van onze Grondwet en uitgewerkt in diverse wetten, waaronder de Algemene wet gelijke behandeling.
Over deze specifieke kwestie heb ik contact laten opnemen met RTL. Vanuit RTL Nieuws is mij bericht dat de betrokken presentatrice géén taak is ontzegd op grond van haar etniciteit. RTL Nieuws bestrijdt dat er wordt gediscrimineerd.
In aansluiting daarop is mij namens RTL Nederland bericht dat men onderzoek heeft gedaan naar maatregelen die moeten leiden tot meer diversiteit, zowel qua etniciteit als qua leeftijd en geslacht. RTL heeft inmiddels een werkgroep ingesteld die met gerichte acties komt om de diversiteit te vergroten. RTL vindt het belangrijk dat de diversiteit ook wordt gewaarborgd achter de schermen.
Ik stel vast dat RTL Nieuws en RTL Nederland duidelijk laten blijken ernst te maken met bestrijding van discriminatie binnen hun bedrijf.
Deelt u de mening dat discriminatie en een gebrek aan representativiteit binnen de media de democratische spreekbuisfunctie van de media niet ten goede komen? Zo ja, wat gaat u hier dan voor actie tegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben van mening dat zowel publieke als private media een media-aanbod moeten verzorgen dat rekening houdt met de maatschappelijke verscheidenheid in ons land, zowel in hun berichtgeving als in hun personeelsbeleid. Ik voeg daar aan toe dat zowel publieke als private media geheel onafhankelijk van de overheid en van eventuele andere beïnvloeding hun media-aanbod tot stand dienen te brengen.
In aanvulling hierop zou ik het toejuichen als zowel de publieke als de private media-instellingen, in navolging van het Rijk en diverse werkgevers, het Charter Diversiteit zouden ondertekenen en ik zal hen daartoe ook oproepen.2
Heeft u, gezien eerdere berichten van klokkenluiders2, cijfers en/of andere informatie over het voorkomen van discriminatie binnen de Nederlandse media en in het bijzonder bij de publieke omroep? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, is er sprake van een patroon en wat gaat u met deze informatie doen?
De NPO liet mij weten niet over dergelijke informatie te beschikken. Ook het jaarverslag van de Commissie Integriteit Publieke Omroep (CIPO) bevat hierover geen informatie. De NPO heeft een klachtenregeling en vertrouwenspersoon voor eventuele klachten over discriminatie; de omroepen zijn hierin autonoom en zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Omtrent het voorkomen van discriminatie binnen de Nederlandse media zijn mij geen gegevens bekend. Het ligt niet op mijn weg om hier specifiek onderzoek naar te doen; dat is een zaak voor het College voor de Rechten van de Mens (sinds 2012 de opvolger van de Commissie Gelijke Behandeling), dat tot taak heeft om onderzoek te doen naar mogelijke (stelselmatige) schendingen van mensenrechten, waaronder discriminatie.4
Wat vindt u van de representativiteit en diversiteit van de werknemerspopulatie binnen het Nederlandse medialandschap in zijn algeheel? Is er naar uw mening sprake van voldoende representativiteit en diversiteit? Zo ja, op basis waarvan komt u tot deze mening? Zo nee, gaat u actie ondernemen op dit gebied?
Uit onderzoek naar representativiteit en diversiteit blijkt dat dit in veel maatschappelijke sectoren nog te wensen over laat, ook in het medialandschap. Belemmering hierbij is dat het niet is toegestaan dat overheden, ondernemingen en organisaties bijzondere persoonsgegevens als seksuele voorkeur, godsdienst, ras en dergelijke registreren. Dit valt onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een grondrecht dat is neergelegd in onze Grondwet en in diverse internationale verdragen.5 Dat maakt het onmogelijk om een uitspraak te doen over «representativiteit en diversiteit van de werknemerspopulatie binnen het medialandschap in zijn algeheel».
Binnen deze beperkingen kunnen individuele bedrijven evenwel onderzoek doen naar de diversiteit van hun werknemersbestand en ik zou dergelijk onderzoek ook van harte verwelkomen.
Vindt u de samenstelling van het algehele personeelsbestand, het presenterend personeel en het televisieaanbod binnen de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) op dit moment in overeenstemming met het door de NPO geformuleerde doel «Daarbij streeft de publieke omroep naar een representatief beeld van de diversiteit in de samenleving, onder andere door de aanwezigheid van meer Nieuwe Nederlanders in zijn aanbod»?3 Zo ja, op basis waarvan stelt u dat? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen op dit terrein?
Zie het antwoord op vraag 10.
Welke beleidsmatige conclusies zijn er uit onderzoek over de representativiteit van de Nederlandse media uit het verleden4, waaruit onder andere bleek dat vrouwen op de televisie ondervertegenwoordigd zijn bij de publieke omroep en dat de commerciële omroepen het op dit gebied beter doen, in deze kabinetsperiode getrokken?
Dat er bij commerciële omroepen meer vrouwen in beeld komen, is voor een belangrijk deel te verklaren door de verschillende aanbodmix tussen de publieke en de commerciële omroepen. Zo blijft de representatie van vrouwen vooral achter bij de categorie nieuws en opinie – en juist die categorie is minder vertegenwoordigd in het aanbod van commerciële omroepen terwijl de NPO daar veel aandacht aan besteedt.
Diverse organisaties, zoals WomenInc en de Kleurrijke Top 100, hebben in het recente verleden aandacht gevraagd voor meer diversiteit in programma’s, waaronder ook programma's over nieuws en opinie. De NPO heeft begin januari aangekondigd dat diversiteit in programma's een belangrijk speerpunt wordt voor 2016. Onder andere door diversiteit een van de belangrijkste criteria te laten zijn bij de intekening. Ook wordt een enquête onder programmamakers gehouden over ideeën om het media-aanbod diverser te maken. De NPO heeft verder aangekondigd dat hij in gesprek gaat met verschillende stakeholders op het gebied van diversiteit in de media, waaronder de genoemde organisaties. Het doel hiervan is kennis van buiten naar binnen te halen en deze in te zetten om diversiteit in het aanbod te vergroten. Onderdeel hiervan is ook het bewust maken van programmamakers van het belang van diversiteit en hen hier praktische handvatten voor te bieden.
Zijn uw beleid en het beleid van de publieke omroep van de afgelopen jaren ten aanzien van de representativiteit van de publieke omroep wel effectief, daar recente berichten5 aangeven dat het aantal vrouwen op de televisie bij de publieke omroep minder is dan vijf jaar geleden? Zo ja, op basis waarvan stelt u dit? Zo nee, wat voor aanvullende maatregelen en/of herzieningsmaatregelen gaat u dan nemen?
Uit de rapportages van de NPO leid ik af dat de resultaten op het gebied van diversiteit in de afgelopen concessieperiode gemengd zijn te noemen: bij televisie is de representatie van vrouwen licht afgenomen, maar die van mensen met een niet-westerse migrantenachtergrond gestegen, terwijl bij radio de representatie van beide groepen is gestegen. De verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijk diverser samenstellen van programma’s ligt bij de omroepredacties. De NPO-organisatie kan vanuit zijn rol wel stimuleren, maar hier niet direct op sturen. De NPO zou er goed aan doen om de ontwikkelingen in de samenleving sneller op te volgen.
Zijn de representativiteit en diversiteit naar uw mening voldoende op orde binnen de lokale publieke omroepen? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) wijst er op dat de populatie van lokale omroepen voornamelijk bestaat uit vrijwilligers. Alle vrijwilligers worden toegelaten tot het vrijwilligersbestand ongeacht etnische afkomst, geslacht, religie, etc. De representativiteit en diversiteit zal de populatie van de betreffende gemeente(n) weerspiegelen, aangezien iedere lokale omroep beschikt over een Programma Beleidsbepalend Orgaan (PBO), dat het beleid voor het media-aanbod bepaalt en dat representatief is voor de belangrijkste in die gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen.9 De gemeenteraad adviseert hierover aan het Commissariaat voor de Media. OLON beschikt niet over een centraal gedetailleerd overzicht inzake de etnische achtergrond van alle vrijwilligers en personeelsleden.
Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) liet mij weten dat regionale omroepen streven naar een goede afspiegeling van hun regio conform hun wettelijke taak. Etniciteit speelt een grotere rol bij de Randstedelijke omroepen en bij grote steden dan bij de andere regio’s, aldus ROOS.
Ik zal in mijn overleg met OLON en ROOS aandacht vragen voor diversiteit, zowel in het vrijwilligersbestand van de lokale omroepen, het personeelsbestand van de regionale omroepen en uiteraard ook in hun media-aanbod.
Is er naar uw mening sprake van genoeg etnische representativiteit binnen (het algehele personeel, het presenterend personeel en de uitzendingen van) de publieke omroep? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dit? Zo nee, wat zijn hiervan de mogelijke effecten en wat gaat u hieraan doen?
De publieke omroep heeft de opdracht een afspiegeling te bieden van de samenleving; dit is als de «publieke mediaopdracht» in de Mediawet neergelegd.10 Uit onderzoeken van de NPO blijkt dat de afspiegeling van vrouwen en niet-westerse migranten in het aanbod van de NPO (waaronder presentatoren) op dit moment nog achterblijft bij de feitelijke samenstelling van de Nederlandse samenleving. Het is moeilijk om de effecten hiervan in te schatten. Ik ben van mening dat de NPO hier meer werk van moet maken.
In zijn Concessiebeleidsplan 2016–2020 (CBP) zegt de NPO: «In ons aanbod moet te zien en te horen zijn dat we er zijn voor alle burgers in Nederland. Dat moet blijken uit wie er aan het woord en in beeld komen, uit de onderwerpkeuze, de muziekkeuze, uit de presentatoren en uit de verhaallijnen van onze dramaseries.» De NPO heeft hiervoor ambities opgenomen in zijn CBP en zal daarover jaarlijks in zijn Terugblik rapporteren. Ik zal daar scherp op toezien.
Is de samenstelling van de publieke omroep en de Nederlandse media in haar totaliteit naar uw mening divers genoeg om de democratische spreekbuisfunctie goed genoeg te kunnen vertolken, waarbij de meningen van alle groepen in Nederland voldoende worden gehoord? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dit?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
De aanwijzing van Professionele Organisaties voor Monumentenbehoud |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Alde Fryske Tjerken naar de rechter om erkenning»?1
Ik ben ervan op de hoogte dat Stichting Alde Fryske Tjerken in beroep is gegaan tegen het besluit om de stichting niet aan te wijzen als professionele organisatie voor monumentenbehoud.
Hoeveel aanvragen voor een POM-status zijn er de afgelopen jaren per beoordelingsronde gedaan en hoe vaak is deze status toegekend? Hoeveel organisaties hebben in het verleden een AOM-status gekregen?2
In de eerste ronde in 2013 dienden 24 organisaties een aanvraag in; zeven organisaties werden aangewezen als POM. In de tweede ronde in 2013 werden zestien aanvragen ingediend; drie organisaties kregen de POM-status. In 2014 werden tien aanvragen ingediend; twee organisaties kregen de POM-status. In 2015 werden zes aanvragen ingediend. Het advies van de Raad hierover wordt in de loop van januari 2016 verwacht.
31 organisaties hadden de status van AOM. Sinds 2013 hebben twaalf organisaties de status van POM gekregen, waarvan tien organisaties voorheen de status van AOM hadden.
Herkent u dat de AOM- en POM-status voor organisaties voor monumentenbehoud belangrijke erkenningen zijn voor hun deskundige en betrouwbare onderhoud aan de monumenten, die onder hun beheer staan? Zo ja, begrijpt u dat het wegvallen van de AOM-status na 2018 voor problemen bij organisaties gaat zorgen, doordat dit onafhankelijke oordeel verdwijnt?
Ik herken dat de AOM- en POM-status belangrijke erkenningen zijn voor organisaties voor monumentenbehoud. Ik kan me voorstellen dat een organisatie het vervallen van de AOM-status als een verlies ervaart. Alle organisaties die aan de voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor de POM-status, dus in algemene zin is het onafhankelijke oordeel niet verdwenen. De criteria om de POM-status te verkrijgen zijn wel zwaarder dan de criteria voor de AOM-status, omdat ik de professionaliteit binnen het monumentenveld wil bevorderen en de kwaliteit binnen de monumentenzorg wil verhogen.
Deelt u de mening dat de tomeloze inzet van vrijwilligers zeer belangrijk is voor het voortbestaan van de monumenten in Nederland en dat deze inzet in de komende jaren alleen maar belangrijker wordt? Zo ja, hoe verhoudt dit belang van vrijwilligers zich tot de wens om door middel van de POM-status te zorgen voor professionalisering en formalisering van de werkwijze van monumentenorganisaties? Zo nee, waarom vindt u vrijwilligers niet belangrijk voor het behoud van monumenten?
Ik deel uw mening dat vrijwilligers van groot belang zijn voor het voortbestaan van monumenten in Nederland. De inzet van vrijwilligers staat echter los van de mogelijkheid voor een organisatie om als POM aangewezen te worden. De professionaliteit van een organisatie wordt immers, als het gaat om personele inzet, bepaald door de kwaliteiten van mensen binnen de organisatie en niet door de vorm van hun dienstverband. Ook voor een vrijwilligersorganisatie geldt dat kwaliteit gewaarborgd moet zijn voor de toekomst om voor de POM-status in aanmerking te komen. Die kwaliteit wordt ook getoetst op specifieke onderdelen zoals het beleidsplan, jaarverslagen en jaarrekeningen.
Ziet u de paradox dat juist kleinere organisaties met veel vrijwilligers door het ontbreken van een POM-status geconfronteerd worden met hogere administratieve lasten? Ziet u mogelijkheden om de hoge administratieve lasten van monumentenorganisaties te verlagen?
De administratieve lasten voor de aanvragers hebben mijn voortdurende aandacht. Zo is met de introductie van het uniform Subsidiekader (USK) in 2011 de last voor de aanvrager enorm verlaagd. Dat geldt voor alle eigenaren, of ze nu de POM-status hebben of niet. Ik heb het Brim verder vereenvoudigd door de indieningseisen te versoepelen en eigenaren kunnen kiezen tussen een subsidie of een laagrentende lening. Eigenaren met meer dan 20 rijksmonumenten in bezit kunnen in één aanvraag voor die specifieke monumenten subsidie aanvragen, hetgeen de administratieve lasten aanzienlijk verlaagt. De verantwoording van de bestede middelen is voor alle eigenaren gelijk en de zwaarte van de verantwoording wordt bepaald door de hoogte van de subsidie. Ik wil aan die verantwoording geen afbreuk doen om te voorkomen dat belastinggeld onzorgvuldig wordt besteed.
Bereiken u ook signalen dat organisaties voor monumentenbeheer erg ontevreden zijn over de afwijzing van de aanvraag voor een POM-status en de manier waarop die door de Raad voor Cultuur beargumenteerd wordt? Op welke wijze probeert de Raad de werking en herkenbaarheid van haar adviezen te vergroten?
Enkele afgewezen organisaties hebben kritiek geuit op de procedure. De Raad geeft in zijn adviezen weer aan welke criteria organisaties voldoen en op welke punten ze niet voldoen. Ik heb die adviezen overgenomen.
Ik heb de Raad gevraagd om mij te adviseren over de gang van zaken tot dusver en hoe de Raad, de aangewezen POM’s en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, zich in kunnen spannen om meer organisaties het niveau te laten bereiken om als POM gekwalificeerd te kunnen worden. Daartoe is bij alle partijen, waaronder ook de bestaande POM’s, grote bereidheid.
Wanneer wilt u de werkwijze en regelgeving rond de aanwijzing als POM evalueren? Hoe gaat u hierbij de ervaringen van de Raad voor Cultuur en de monumentenorganisaties betrekken?
Het recent uitgebrachte advies van de Raad over de inrichting van de aanwijzingsprocedure POM, onderdeel van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim), biedt naar mijn mening goede aanknopingspunten voor de korte en langere termijn om de door mij beoogde doelen te bereiken: het stimuleren van goed eigenaarschap en het stimuleren dat POM’s actief bijdragen aan kwaliteitsverhoging in de monumentenzorg om zodoende een verdere professionalisering van het monumentenveld tot stand te brengen.
Mijn uitgangspunt is om de systematiek van de regeling tot en met de aanvraagronde van 2018 zoveel mogelijk ongewijzigd te laten. Het recente advies van de Raad geeft mij geen aanleiding om van deze lijn af te wijken. Ik zal nog met de Raad over het uitgebrachte advies spreken. Ook ga ik met de diverse partijen in de sector over het advies, in gesprek. Uiteraard neem ik die bevindingen mee bij de evaluatie van de Sim, die naar verwachting in 2017 zal plaatsvinden.
Wilt u onderzoeken op welke wijze erkenningsregimes meer toegesneden kunnen worden op de diversiteit van monumentenorganisaties, samen met passende administratieve regels?
Ik verwijs naar mijn antwoord hierboven.