De inmenging in kerkelijke vieringen door de gemeente Eindhoven |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Eindhoven een langjarige bruikleenovereenkomst voor de Catharinakerk zodanig uitlegt dat onderhoud van het orgel alleen plaatsvindt als de kerkelijke gemeente kerkelijke vieringen op een andere manier vorm gaat geven?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Vindt u het verantwoord wanneer een college zich bij het in bruikleen geven van een gebouw de gebruiker onder druk zet en zich gaat bemoeien met de invulling van de kerkelijke vieringen?
De gemeente Eindhoven is in 1974 eigenaar geworden van de Catharinakerk door de kerk te kopen van de parochie. De parochie mag de kerk om niet blijven gebruiken zo is toen afgesproken, waartoe een bruikleenovereenkomst is opgesteld. In die bruikleenovereenkomst zijn tevens afspraken opgenomen over het gebruik van de kerk door de gemeente. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van vijftig jaren, met de mogelijkheid tot verlenging ervan.
Ik heb begrip voor de wens van de gemeente, als eigenaar van de kerk, dat de kerk ingezet wordt voor maatschappelijke doeleinden. In een tijd waarin het steeds moeilijker is om religieus erfgoed in gebruik te houden kan het vinden van een neven- of herbestemming van belang zijn voor het behoud ervan. Over onder meer het gebruik van de kerk voor die doeleinden zijn echter afspraken gemaakt in de bruikleenovereenkomst. Onder meer is afgesproken dat het gebruik van de kerk door de gemeente voor bijvoorbeeld concerten en herdenkingen is toegestaan, mits het niet in strijd is met het karakter van de Rooms-Katholieke eredienst.
Dat de in 1974 gemaakte afspraken door het college thans als een beperking van de gebruiksmogelijkheden worden ervaren doet niet af aan het gegeven dat deze wel leidend zijn. Indien aanpassing van de afspraken gewenst wordt, dan kunnen partijen hiertoe overgaan bij wederzijds goedvinden. Zolang de afspraken niet na wederzijds goedvinden wijzigen, dienen partijen uitvoering te geven aan de rechten en plichten die uit de bruikleenovereenkomst voortvloeien. Het uitoefenen van druk daarbij is door geen van de partijen passend.
Wat is uw opvatting over de visie van de gemeente Eindhoven dat geld, dat beschikbaar is voor een noodzakelijke restauratie van een pand of bijvoorbeeld historisch orgel, niet gebruikt wordt vanwege de visie van de gebruiker op de invulling van kerkelijke vieringen? Hoe verhoudt deze opstelling van de gemeente zich tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het cultuurgoed op basis van de Erfgoedwet, mede in het licht van de gesloten bruikleenovereenkomst?
De kerk is een rijksmonument. Iedere eigenaar van een rijksmonument is in het kader van de Erfgoedwet verplicht het voor de instandhouding noodzakelijke onderhoud te plegen (artikel 10.18 in samenhang met artikel 11, eerste lid, Monumentenwet 1988). Die plicht staat geheel los van de wijze waarop de afspraken uit de bruikleenovereenkomst door partijen ervaren worden, en mag dan ook niet daaraan worden verbonden.
Deelt u de mening dat een gemeentebestuur zich – mede in het licht van de verschillende taken van kerk en staat – verre moet houden van inmenging in kerkelijke aangelegenheden?
Overheidsbemoeienis met religieuze aangelegenheden mag zich niet uitstrekken tot het geloof zelf, de wijze waarop het geloof wordt beleden of tot interne kerkelijke aangelegenheden.
Deelt u de mening dat een gemeentebestuur van een kerkelijke gemeenschap niet mag eisen om bijvoorbeeld het kerkgebouw te laten gebruiken door moslims, die het gebouw als gebedsruimte willen gebruiken, of door andere (geloofs)groepen?
In antwoord op de vragen 5 en 6 verwijs ik allereerst naar het antwoord op vraag 4. In een situatie (zoals de onderhavige) dat de gemeente eigenaar is van een kerkgebouw, maar deze aan een kerkbestuur ter beschikking heeft gesteld, kunnen er (in een bruikleenovereenkomst) bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt over het gebruik van het gebouw door derden voor de momenten dat het gebouw niet door de bruikleennemer (voor religieuze vieringen) wordt gebruikt.
Wanneer bij dergelijke afspraken een grote mate van zeggenschap over (de aard van) het gebruik wordt gelaten aan de bruikleennemer en dergelijke afspraken na verloop van tijd door de bruikleengever als knellend wordt ervaren, kan – al dan niet met behulp van een mediator – overleg daarover plaatsvinden en bezien worden of het mogelijk is tot aanpassing van de bruikleenovereenkomst te komen. Indien aanpassing niet mogelijk blijkt, zijn partijen gebonden aan de bruikleenovereenkomst totdat die overeenkomst ophoudt te bestaan. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is aangegeven laat een verschil van mening over de wenselijkheid van het voortbestaan van gemaakte afspraken onverlet dat de eigenaar van een monument verantwoordelijk is voor het noodzakelijke onderhoud van het gebouw in kwestie.
Tot slot zij opgemerkt dat blijkens de bruikleenovereenkomst – anders dan het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven in antwoord op schriftelijke vragen van een lid van de gemeenteraad heeft geantwoord op 29 november 2016, waar de in vraag 6 aangehaalde zinsnede in voorkomt – voor het houden van interkerkelijke of oecumenische activiteiten of bijeenkomsten als zodanig geen toestemming van de Bisschop van Den Bosch vereist is. De toestemming ziet op de deelname van Rooms-Katholieke zijde aan die bijeenkomsten of activiteiten.
Maakt het hierbij nog verschil dat in de bruikleenovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald: «...waarbij dit niet in strijd mag zijn met het karakter van de Rooms-Katholieke eredienst. Voor interkerkelijke of oecumenische bijeenkomsten of activiteiten is hierbij toestemming van de bisschop van Den Bosch vereist.»?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de gemeente Eindhoven erop te wijzen dat de overheid zich moet onthouden van een dergelijke inmenging?
Zoals in antwoord op de voorgaande vragen is gebleken hebben de gemeente en de parochie afspraken gemaakt over het gebruik van de kerk. Ik meng mij niet in die afspraken. Ik vertrouw erop dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen in het behoud van het rijksmonument.
Geheime contracten en onzorgvuldige begeleiding van deelnemers bij RTL-programma’s rond hulp-tv |
|
Jasper van Dijk , Mohammed Mohandis (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving rondom hulpprogramma’s bij RTL, waarbij kwetsbare deelnemers misleid worden, aan vergaande, geheime contracten gebonden zijn en waarbij het programma voorop lijkt te staan en niet het welzijn van deelnemers?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze programma’s en de rol van RTL als verantwoordelijke omroep in dezen?
Ja. Tijdens het debat in de Tweede Kamer over de mediabegroting op 28 november jongstleden heb ik mijn zorg uitgesproken. Zie verder het antwoord op de vragen hierna.
Deelt u de mening dat de programmamakers onwenselijk en onzorgvuldig handelen wanneer deelnemers vergaande en geheime contracten moeten ondertekenen, deze niet zelf ter beschikking krijgen en wanneer gefilmde therapie- of behandelsessies onder hoge druk en tempo tot stand komen? Zo nee, waarom niet?
Producenten van programma’s en omroepen hebben een verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mensen die deelnemen aan hun programma’s. Uiteraard hebben ook deelnemers een eigen verantwoordelijkheid om af te wegen of zij wel of niet aan een dergelijk programma meewerken. Deelnemers kunnen soms echter gemakkelijk in een afhankelijke positie terechtkomen of gebracht worden. Daar hoort geen misbruik van gemaakt te worden. De Mediawet 2008 bevat daar geen regels voor en ik zie ook geen aanleiding om daar wettelijke regels voor te stellen. Dit is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de producenten, omroepen en deelnemers zelf. Hoewel RTL onder Luxemburgs toezicht valt is contact opgenomen met RTL. RTL wil een verantwoordelijk mediabedrijf zijn dat oog heeft voor de belangen waarvoor zowel vanuit de politiek als de samenleving bescherming wordt gevraagd. RTL zegt ook geschrokken te zijn van de berichten. En hoewel contracten met deelnemers veelal door de producenten worden gesloten, voelt RTL zich wel degelijk verantwoordelijk. RTL zegt niet op een dergelijke manier met mensen te willen omgaan en heeft toegezegd uit te zullen zoeken of deelnemers aan zijn hulpprogramma’s goed worden behandeld. Verder heeft RTL laten weten bereid te zijn en inmiddels doende te zijn om de eigen mediagedragscode hierop te bezien. RTL heeft uw Kamer over de resultaten van beide acties op 16 december jongstleden per brief geïnformeerd. Deze treft u als bijlage aan3.
Als het gaat om de medische kant van de zaak en de verantwoordelijkheden van zorgverleners, verwijs ik naar de antwoorden van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de Kamervragen van de leden Van Gerven, Leijten en Jasper van Dijk (SP) over het commerciële tv-programma «een nieuw begin»? (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 791) en het Kamerlid De Lange (VVD) over medische gevolgen van hulptelevisieprogramma’s (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 756).
Bent u van mening dat u op dit moment voldoende wettelijke middelen heeft om excessen en onzorgvuldig handelen, bij het voorbereiden, het maken en de nazorg bij dergelijke programma’s met vaak kwetsbare deelnemers, aan te pakken? Zo ja, welke wettelijke mogelijkheden ziet u om mediabedrijven als RTL maar ook de aan deze programma’s gelieerde zorginstellingen, aan te spreken op een maatschappelijk en juridisch verantwoorde rol, voorzien van correcte begeleiding en nazorg richting de deelnemers aan deze programma’s? Zo nee, op welke wijze denkt u wel meer mogelijkheden te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt op dit moment het toezicht op deze programma’s vormgegeven en hoe wordt er beoordeeld of het daarmee verantwoord en zorgvuldig tot stand komt?
Zie antwoord vraag 2.
Laat u de Kamer weten welke stappen RTL gaat nemen, zoals toegezegd bij het debat over de Mediabegroting op 28 november jl.?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat RTL de eigen Mediacode aanpassen, naar aanleiding van de berichtgeving? Zo ja, op welke manier?2
Zie antwoord vraag 2.
Topsalarissen bij de Nederlandse Publieke Omroep |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht »Nieuwe opwinding over Giel-salaris»?1
Ja.
Klopt het in het artikel genoemde salaris? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het salaris van een aantal presentatoren bij de landelijke publieke omroep ligt boven de openbaarmakingsnorm van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dat is ook de reden dat dit in het jaarverslag van de betreffende instellingen is opgenomen. Of het in het artikel genoemde salaris klopt is niet af te leiden uit informatie die op grond van de WNT openbaar moet worden gemaakt. De WNT legt aan WNT-instellingen de verplichting op de bezoldiging (of ontslagvergoeding) van niet-topfunctionarissen openbaar te maken in het jaarverslag, indien het bedrag boven de algemene WNT-norm ligt. Hierbij moet alleen de functienaam worden gebruikt en dus niet de persoonsnaam. De instellingsaccountant controleert de bedragen in de WNT-opgave van het jaarverslag.
Uit het persbericht van de NPO van 16 december jongstleden blijkt voorts dat een presentator, naast diens werkzaamheden voor één van de omroeporganisaties, ook tegen betaling andere werkzaamheden voor de NPO verrichtte. De NPO kondigde hierbij aan haar inhuur- en beloningsbeleid aan te passen. Uit de informatie van de NPO die mij is verstrekt, blijkt dat het gaat om externe inhuur.
Los van de vraag of dit alles binnen de geldende wettelijke kaders past, vind ik een salaris boven de openbaarmakingsnorm van de WNT (in 2015: € 178.000) hoogst onwenselijk. Dat past niet bij een publieke organisatie die met publieke middelen wordt gefinancierd. Ik heb de publieke omroep gesommeerd mij op korte termijn te laten weten welke concrete vervolgstappen zij voornemens is te zetten op het terrein van een meer verantwoord inhuur- en beloningsbeleid.
Bent u bereid om iets te doen tegen een dergelijk hoog salaris op kosten van de belastingbetaler?
Ja, het kabinet wil dat de wettelijke bezoldigingsnorm ook op niet-topfunctionarissen in de (semi)publieke sector van toepassing wordt, dus ook op presentatoren, programmakers, radiodj’s en dergelijke bij de publieke omroep. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft eerder dit jaar een wetsontwerp met deze strekking, de zogenaamde «WNT-3», ter consultatie op internet gepubliceerd. Nu de resultaten van de internetconsultatie zijn verwerkt wordt de WNT-3 naar verwachting binnenkort voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd.
Een bericht dat Nederlandse profvoetbalspelers niet mee hebben gedaan naar een onderzoek naar matchfixing en arbeidsomstandigheden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden voetballers tijdens loopbaan benaderd door matchfixers»1, het rapport «2016 FIFPRO global employment report. Working Conditions in Professional Football»2 en het bericht «Spelersvakbond: status profvoetballers erger dan verwacht»3?
Ja.
Bent ook u bezorgd over de uitkomst van het in het bericht genoemde onderzoek dat naar schatting zeven procent van de profvoetballers in de wereld wel eens is benaderd om de uitslag van een wedstrijd te manipuleren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aan het onderzoek van de FIFPro hebben zowel Nederlandse profvoetballers als bijvoorbeeld de Engelse en de Spaanse profvoetballers afgezien van deelname. De Vereniging van Contractspelers (VVCS), heeft het onderzoeksvoorstel, inclusief de vragenlijst, bestudeerd en op basis daarvan geconcludeerd dat het onderzoek onvoldoende relevant was voor de Nederlandse situatie. Het betrof vooral vragen over arbeidsomstandigheden die in ons land goed geregeld zijn zoals tijdige salarisbetalingen, grootte van de betalingsachterstanden en schriftelijke contracten. Aangezien de vragen niet konden worden aangepast, heeft de VVCS besloten om niet mee te doen aan het onderzoek.
De VVCS heeft aangegeven de problematiek rondom de arbeidsvoorwaarden waaronder betalingen en contracten niet te herkennen. Wel is de VVCS zich bewust van de risico’s op matchfixing. Dat volgens het FIFPro onderzoek naar schatting zeven procent van de profvoetballers wel eens is benaderd geeft aan dat matchfixing een mondiaal probleem is.
Matchfixing komt ook in Nederland voor zoals is gebleken uit eerder onderzoek van Spapens en Olfers. Daarom werken wij in Nederland aan een gezamenlijke aanpak van dit probleem. In Nederland is de samenwerking rondom het thema matchfixing via een drietal platforms ingericht: het Strategisch beraad matchfixing, het Nationaal platform matchfixing en het Signalenoverleg. De VVCS is vertegenwoordigd in het Nationaal platform matchfixing. De oprichting van dit platform was een aanbeveling uit het rapport matchfixing.
Waarom hebben Nederlandse profvoetballers niet aan het eerste grootschalige wereldwijde onderzoek naar onder andere matchfixing meegedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overweging van de Vereniging van Contractspelers (VVCS) «dat de problematiek niet zo speelt in Nederland» onvoldoende blijk geeft van de ernst van de problematiek?4 Zo ja, waarom»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat de VVCS meende niet aan het onderzoek mee te moeten werken miskent dat er ook in het Nederlandse betaald voetbal signalen, waaronder onderzoek van professor Olfers, bekend zijn over matchfixing? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door buiten het onderzoek te blijven de VVCS daarmee een kans gemist heeft om de mening van haar leden in een relevant wereldwijd onderzoek te laten doorklinken? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de VVCS in overleg te treden om de spelersbond ervan te overtuigen dat transparantie over matchfixing, zelfs al zou daar naar verwachting van de bond geen sprake van zijn in Nederland, alleen maar kan bijdragen aan een eerlijker sport? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en wilt u de Kamer van de uitkomst van dit overleg op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Er is frequent overleg met de VVCS, aangezien deze organisatie ook vertegenwoordigd is in het Nationaal platform matchfixing.
Een bericht dat de KNWU een onderzoek instelt naar misstanden in de wielersport |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Onderzoek naar intimidatie in wielersport»1 en «KNWU begint onderzoek naar misstanden in wielersport»?2
Ja
Deelt u de zorgen van de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) over misstanden en intimidatie in de wielersport? Zo ja, kunt u deze zorgen toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen met plezier en in een zorgeloze en veilige omgeving moet kunnen sporten. Dat geldt uiteraard ook voor mensen die de wielersport beoefenen. Al sinds 2011 werk ik samen met NOC*NSF, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, politie, gemeenten en verschillende sportbonden aan het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan. Het is goed dat er nu specifiek onderzoek wordt gedaan naar de frequentie van misstanden en intimidatie in de wielersport.
Was u op de hoogte van de uitkomsten van het zogenoemde CIRC-rapport waarin staat dat er binnen het vrouwenwielrennen op grote schaal sprake is van misstanden en intimidatie, waaronder seksuele intimidatie? Zo ja, heeft u ook signalen gekregen dat er sprake is van misstanden en intimidatie in de Nederlandse vrouwenwielersport? Heeft u zicht op de aard van de misstanden en intimidatie, en op de omvang van dit probleem? Speelt dit zowel in het professionele als in het amateur wielrennen? Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van het CIRC-rapport waren mij bekend. Buiten dat rapport heb ik geen signalen ontvangen waaruit ik op zou moeten maken dat de misstanden en intimidatie zich ook op grote schaal in het Nederlandse vrouwenwielrennen voordeden. Om een volledig beeld te krijgen van wat er speelt binnen het Nederlandse vrouwenwielrennen laat de KNWU nu het nieuwe onderzoek uitvoeren. Ik ondersteun dit dan ook.
Is bij u bekend of er aangifte is gedaan van misstanden of intimidatie in de wielersport? Zo ja, wat is de status van deze aangifte(n)? Zo nee, bent u voornemens sporters er op te wijzen dat zij aangifte moeten doen van misstanden en intimidatie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat misstanden en intimidatie binnen de wielersport hard moeten worden aangepakt? Zo ja, wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om misstanden en intimidatie in de wielersport tegen te gaan?
Ik ben van mening dat iedereen met plezier en in een zorgeloze en veilige omgeving moet kunnen sporten. Wanneer grensoverschrijdend gedrag de veilige sportomgeving bedreigt, moet hard worden ingegrepen. Hiervoor kunnen via het tuchtrecht en het strafrecht straffen worden opgelegd.
Bent u bereid de KNWU te ondersteunen bij het onderzoek en met de KNWU in gesprek te gaan over hoe intimidatie en misstanden in de wielersport kunnen worden aangepakt? Zo ja, bent u ook bereid de KNWU aan te sporen tot een duidelijke houding en hardere sancties tegen (seksuele) intimidatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier vorm aan geven en op toezien?
Het onderzoek is in opdracht van de KNWU ingesteld en wordt deels gefinancierd vanuit de middelen die ik aan de sport ter beschikking heb gesteld op het thema integriteit.
Heeft u signalen dat de problemen in de wielersport ook in andere sporten voorkomen? Zo ja, om welke sporten gaat het? Zo nee, bent u bereid een breed onderzoek te doen naar misstanden en intimidatie in de sportwereld?
NOC*NSF verzamelt sinds enkele jaren van verschillende takken van sport de signalen van misbruik en grensoverschrijdend gedrag. De meldingen die NOC*NSF binnen krijgt beslaan jaarlijks zo’n dertig takken van sport. Wat daarbij opvalt is dat er meer meldingen binnenkomen van de sporten waar meer aandacht aan het onderwerp wordt besteed, waardoor het onderwerp beter bespreekbaar is. Een breed onderzoek naar misstanden en intimidatie in de sport lijkt mij niet nodig. Wel is het goed om het onderwerp bespreekbaar te maken en te houden bij zoveel mogelijk sportbonden en -verenigingen.
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om misstanden en intimidatie in de sportwereld aan te pakken? Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem verder aan te pakken?
Zoals reeds aangegeven loopt sinds 2011 het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» waarin wordt gewerkt aan een veilige en zorgeloze omgeving om te sporten. Binnen dit actieplan zijn tal van maatregelen ontwikkeld en beschikbaar gesteld om misstanden in de sportwereld te voorkomen of aan te pakken. Het actieplan zal nog tot en met 2018 doorlopen, waarbij in de komende periode ingezet zal worden op borging van de behaalde resultaten. Verder zie ik nog mogelijkheden in het versterken van de samenwerking tussen politie en OM enerzijds en de sport anderzijds. Momenteel lopen gesprekken om deze samenwerking beter vorm te geven.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporters over misstanden en intimidatie zwijgen? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat sporters op een laagdrempelige wijze misstanden in de sportwereld kunnen melden?
Ik ben van mening dat elk geval van misbruik in de sport er één te veel is, ongeacht of er melding van wordt gedaan of niet. Wel zou ik slachtoffers of getuigen willen aanmoedigen om toch een melding te maken van misbruik of ongewenst gedrag. Dit kan nu al via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF, bij vertrouwenspersonen van verschillende sportbonden en sportverenigingen en bij de politie. Ook kan indien gewenst anoniem worden gemeld bij stichting M.
Salafisten die moskeeën dreigen over te nemen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Het huidige moskeebestuur vaart een positieve koers»1, «Gebeurtenissen in de Amsterdamse Al Ummah Moskee, doen een beerput opengaan, namen en rugnummers zijn genoemd»2 en «Grote operatie Duitse politie tegen salafisten»3?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat salafisten pogingen ondernemen of daar al succesvol in zijn geweest om de macht in moskeeën over te nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het incident in de Al Ummah moskee past binnen een breder palet aan voorbeelden waarbij een verschil van mening over de gewenste koers van een moskee kan leiden tot schisma’s en spanningen binnen een moskee. Het kabinet maakt zich net zoals de Kamer zorgen over dergelijke ontwikkelingen indien deze gepaard gaan met het aanzetten tot haat, onverdraagzaamheid en afzondering en de inperking van de vrijheid van anderen door personen of organisaties vanuit bepaalde salafistische leerstellingen. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 29 614, nr. 39) steunt het kabinet lokale partners bij hun omgang met dergelijk problematische gedragingen door middel van een driesporenaanpak. De aanpak bestaat onder andere uit het aanspreken en confronteren van organisaties en individuen bij problematische gedragingen, en het handhaven bij het plegen van strafbare gedragingen. In het geval van de recente gebeurtenissen bij de Al Ummah moskee staat de rijksoverheid in contact met de lokale overheid, en wordt ondersteuning geboden wanneer nodig.
Zijn u meer incidenten bekend van geweld of intimidatie binnen moskeeën waarbij aanhangers van gematigde stromingen van de islam het slachtoffer zijn geworden van radicale salafistische elementen binnen de islam? Zo ja, wat is de aard en de omvang van deze incidenten?
Dergelijke geweldsincidenten in andere moskeeën zijn het kabinet niet bekend. Wel zijn er gevallen bekend van moskeeën waar salafisten meer invloed proberen te vergaren, wat kan leiden tot spanningen en soms gepaard kan gaan met intimiderend gedrag. De rijksoverheid biedt indien gewenst, ondersteuning aan lokale overheden in hun aanpak van dergelijke incidenten.
Is er nog steeds sprake van een groeiende invloed «van personen en organisaties die vanuit bepaalde salafistische leerstellingen aanzetten tot haat, onverdraagzaamheid en afzondering en die de vrijheid van anderen proberen in te perken»4? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze invloed in te perken? Zo nee, waaruit blijkt dat die invloed niet meer groeiende of mogelijk afnemend is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het verbieden van salafistische organisaties in Duitsland en het optreden tegen deze organisaties effectief om deze organisaties tegen te kunnen houden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Duitse overheid om te beoordelen of het verbod en het optreden effectief is. Het Duitse instrument van een verbod is niet één op één toepasbaar op het Nederlandse stelsel. Mocht een persoon of organisatie in Nederland oproepen tot geweld, dan kan deze met het bestaande instrumentarium worden aangepakt. De Kamer zal nog nader geïnformeerd worden over de kabinetsreactie ten aanzien van het internationaal vergelijkend onderzoek naar het naderende gevaarcriterium van antidemocratische groeperingen.
Deelt u de mening dat signalen die duiden op geweld en intimidatie door salafisten met als doel de macht in moskeeën over te nemen en hun gedachtengoed verder te verspreiden nu wel aanleiding geven om deze organisaties te verbieden? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld5, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod. Wil een verzoek tot verbodenverklaring kans van slagen hebben dan moet bijvoorbeeld kunnen worden aangetoond dat er sprake is van een werkzaamheid waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting. Het verbieden van een rechtspersoon vormt immers een ernstige inbreuk op het grondrecht van vrijheid van vereniging en vergadering waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat indien daartoe aanleiding bestaat zij de mogelijkheid om bij de rechtbank een verzoek in te dienen zal overwegen, maar dat enkel signalen daarvoor in ieder geval niet voldoende zijn.
Matchfixing |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sloveense matchfixer liep tegen de lamp op Schiphol»?1
Ja.
Is de veroordeling van de genoemde matchfixer in Slovenië onherroepelijk? Zo ja, bevatte deze zaak aspecten die duiden op matchfixing in Nederland en welke zijn dat?
Tijdens een controle op Schiphol van een persoon met de Sloveense nationaliteit bleek deze 75.000 euro aan contant geld bij zich te hebben. Onderzoek naar de herkomst van dit geld, onder andere in de telefoon van deze persoon, leidde tot de informatie dat hij zich mogelijk bezig hield met matchfixing. Onder leiding van het Openbaar Ministerie heeft de FIOD deze informatie onderzocht op mogelijke signalen van matchfixing in Nederland. Uit dit onderzoek is van dergelijke signalen niet gebleken. Wel heeft de informatie meer inzicht gegeven in de wijze waarop matchfixing kan zijn georganiseerd. Ik kan hierover geen nadere mededelingen doen, omdat deze informatie nog onderwerp is van verder onderzoek.
Daarnaast is de FIOD-informatie met Europol en Interpol gedeeld en zijn via die weg onder meer de Sloveense autoriteiten van de verkregen informatie in kennis gesteld. Mede op grond van deze informatie is de betrokkene in Slovenië onherroepelijk veroordeeld voor matchfixing.
De verdachte is in Nederland vervolgd en op 1 december jl. door de rechtbank veroordeeld terzake het witwassen van het op Schiphol bij hem aangetroffen geld.
Wordt de genoemde Sloveense matchfixer in Nederland verdacht van matchfixing? Zo ja, om welke verdenking gaat het concreet? Wordt hij er bijvoorbeeld van verdacht dat het geld bij hem op Schiphol is aangetroffen afkomstig is uit matchfixing in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Levert de Sloveense zaak nieuwe inzichten op ten aanzien van de praktijk van matchfixing? Zo ja, welke en kunnen die van belang zijn voor de aanpak van matchfixing?
Zie antwoord vraag 2.
Het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam |
|
Joyce Vermue (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten in de Provinciale Zeeuwse Courant van 3 en 10 november 2016 over het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam tussen Walcheren en Noord-Beveland?1
Ja.
Realiseert u zich dat dit project voorziet in de aanleg van een eiland van ruim 3 hectare, dat voor een belangrijk deel zal worden bebouwd (geschatte bouwhoogte van 5 tot 15 meter) en dat dit bouwvolume zal worden gerealiseerd op meer dan 1,5 meter boven het waterpeil van het Veerse Meer?
Ja, in het genoemde project is uitgegaan van deze volumes en hoogtes.
Klopt het dat dit project gelegen in het Veerse Meer voorzien is in een Natura2000-gebied waar tevens de Vogelrichtlijn van kracht is? Is, indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, voldaan aan de waarborgen die volgens de richtlijnen inachtgenomen moeten worden?
Het genoemde project is gesitueerd in een Natura 2000-gebied. In de Wet natuurbescherming is, ter implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, een beschermingsregime opgenomen voor Natura 2000-gebieden. Een vergunningstelsel maakt daar onderdeel van uit. Dit regime geldt ook voor dit project.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is. Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen, kan ik daar nog geen inzage in geven.
Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing? Zo nee waarom niet?
In samenwerking met betrokken partijen zal worden gekomen tot een Kustpact om enerzijds de kust te beschermen en anderzijds niet op slot te zetten. In het Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone.
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 21 september 2016, dus lopende de discussie over het Kustpact, door het Rijksvastgoedbedrijf een hoofdlijnenovereenkomst is gesloten over de vestiging van een zakelijk recht van erfpacht op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Wissenkerke, sectie A, nummer 2661, ten behoeve van de door de initiatiefnemer voorgenomen ontwikkeling? Hoe past deze overeenkomst in het beleid van Rijkswaterstaat om geen zakelijke rechten meer uit te geven in gebieden die Rijkswaterstaat in beheer heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze overeenkomst in het kader van het Kustpact teniet te doen? Zo nee waarom niet?
Voor een project gelegen in het Veerse Meer zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Over het project gelegen in het Veerse Meer is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich op eventuele verdere ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Hoe verhoudt dit project zich tot de nieuwe Natuurbeschermingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op uw vraag 3.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
In het kader van de vergunningen- en bestemmingsplanprocedure wordt beoordeeld of het project uitvoerbaar is gelet op de geldende wet- en regelgeving, waaronder de stikstofnormen.
Deelt u, mede gezien het feit dat dit project door de gemeente Noord Beveland wordt gezien als een «pijplijn project», de mening dat het alsnog honoreren van alle in het verleden besproken plannen van het Kustpact een nietszeggende overeenkomst maakt? Zo nee waarom niet?
Nee, in het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Voor uitleg van de procedure verwijs ik u naar antwoord 6.
Deelt u de mening dat (gezien het feit dat de bouw van recreatiewoningen, appartementen en penthouses zoals die nu worden voorgesteld nieuw zijn, die in het toetsingskader dat eerder is gebruikt voor de locatie Veerse Dam niet betrokken zijn en het toen uitsluitend ging om een hotel) het plan dat nu voorligt veel meer bebouwing omvat dan eerdere plannen? Deelt u tevens de mening dat, zo er al sprake zou zijn van een «pijplijneffect», dit dan in ieder geval niet geldt voor het huidige veel omvangrijkere plan? Zo nee waarom niet?
De raad heeft op 8 december 2016 besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer die het genoemde plan had opgesteld. De raad heeft daarbij de verschillende aspecten gewogen die genoemd zijn in uw vragen 10 tot en met 15, zoals bijvoorbeeld de relatie met de eerdere afspraken in de regio, het oordeel van het Kwaliteitsteam en de reacties van belanghebbenden. De gemeente heeft daarbij de procedures voor de benodigde besluitvorming, correct gevoerd.
Zijn de nieuwe plannen ook getoetst door het zogenaamde kwaliteitsteam, dat in het eerdere toetsingskader een doorslaggevende stem werd toebedeeld? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke aanleiding voor nieuwe plannen ter compensatie van de sanering van het terrein van «De Lekkerbek» en «Resto Vrouwe in de Polder» inmiddels is verdwenen nu de gemeente Veere dit project in de ijskast heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen, en de surfschool bij het realiseren van het project en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust leidt en dat Staatsbosbeheer, de Zeeuwse Milieufederatie en vele bewoners in Zeeland dit project helemaal niet willen?
Zie antwoord vraag 10.
Gesubsidieerde anti-Zwarte Piet-activisten |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «deBuren stelt Pietenpact voor»1 en ««Hollands gedram» over Piet valt slecht in Vlaanderen»2?
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Vlaams-Nederlands Huis deBuren, als verbindende organisatie voor twee verschillende landen, nu als eenzijdig politiek vehikel gebruikt wordt om oorlog te voeren tegen Zwarte Piet, waarbij tevens onze zuiderburen worden geschoffeerd?
Het Vlaams-Nederlands Huis deBuren is een centrum voor maatschappelijk en cultureel debat dat met het Pietenpact discussie wil stimuleren over een oplossingsrichting voor de figuur van Zwarte Piet. Samen met onderwijs- en omroeporganisaties doet het centrum een aanbeveling aan maatschappelijke en culturele organisaties om Piet te ontdoen van zijn negatieve stereotyperingen, die kwetsend kunnen zijn voor mensen. DeBuren heeft niet de intentie om mensen die het Sinterklaasfeest met inzet en vreugde vieren, als racistisch te bestempelen. Dat neemt niet weg dat groepen de figuur van Zwarte Piet als discriminerend kunnen ervaren. DeBuren heeft aangegeven dat het de Sinterklaastraditie met Piet wil behouden door hem mee te laten gaan met zijn tijd om het zo een feest voor iedereen te laten zijn. Ook in Nederland hebben de NTR en RTL alternatieve Piet-figuren geïntroduceerd. Critici van het Pietenpact zullen door deBuren in een open gesprek worden gehoord, om te vernemen waaraan zij aanstoot nemen.
Bent u bereid om per direct de subsidie te stoppen, deBuren aan te spreken op hun politieke stellingname met Nederlands én Vlaams belastinggeld en ze in de toekomst niet meer van subsidie te voorzien?
DeBuren is een zelfstandige organisatie. Het organiseren van debatten over maatschappelijke vraagstukken die in Vlaanderen en Nederland leven, is een expliciet onderdeel van de opdracht aan DeBuren. Als er commotie over een dergelijk debat ontstaat, is dat nog geen reden de subsidie in te trekken.
Aan uw verzoek geef ik geen gehoor;
de subsidie gaat dus gewoon door.
Wilt u deze vragen voor 5 december a.s. beantwoorden?
Uiteraard ben ik bereid, u voor die tijd antwoord te sturen op uw vragen over DeBuren.
Het bericht ‘Hoe Ajax en Feyenoord flirten met te jonge buitenlandse talenten’ |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over misstanden rondom het aantrekken van jonge supertalenten van buiten Europa door Ajax en Feyenoord?1
Ja.
Hoe duidt u het in dit programma geschetste beeld dat Ajax en Feyenoord (inter)nationale wetgeving alsook de FIFA-reglementen ontduiken waar het gaat over het aantrekken van jonge buitenlandse spelers?
Alle clubs zijn gehouden aan de FIFA regelgeving en dan in het bijzonder artikel 19 waarbij een internationale transfer van spelers onder de 18, ongeacht nationaliteit van de speler, in principe niet is toegestaan. Een transfer is wel mogelijk als de ouders naar het betreffende land verhuizen met een reden die niets met voetbal te maken heeft, als de speler tussen de 16 en 18 jaar is en de club zich aan specifieke voorwaarden houdt of als de speler dichtbij de grens van het betreffende land woont. De speler wordt niet overgeschreven als er niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. Iedere overtreding van artikel 19 wordt bestraft door de arbitrage commissie in overeenstemming met de FIFA Disciplinary Code. Het is aan de FIFA om te beoordelen op basis van de aangeleverde stukken of een speler wordt overgeschreven.
Daarnaast zijn de regels uit de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) van toepassing bij migranten van buiten de Europese Unie. De Wav regelt in het algemeen de toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Voetbaltalenten van buiten de Europese Unie die voor een Nederlandse club spelen, verrichten arbeid; de club moet beschikken over een tewerkstellingsvergunning. Voor de toelating van topsporters en voetballers gelden specifieke bepalingen. Op grond van deze bepalingen wordt geen tewerkstellingsvergunning afgegeven voor topsporters of voetballers die jonger zijn dan 18 jaar. In sommige situaties is geen tewerkstellingsvergunning nodig, als de speler om andere redenen dan voetbal al in Nederland verblijft of zal verblijven, bijvoorbeeld als gezinslid van een kennismigrant.
Zoals geschetst in het artikel van NOS Nieuwsuur biedt deze wet- en regelgeving waarborgen tegen het aantrekken van (te) jonge buitenlandse voetbaltalenten en zijn transfers door de strikte reglementen tegengehouden. Bij ons zijn er ook geen gevallen bekend van onrechtmatige transfers van (te) jonge buitenlandse voetbaltalenten.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken, zeker gezien de leeftijd van de betrokken spelers, bijzonder ongewenst is?
Ik ben van mening dat kinderen zo veel mogelijk in hun vertrouwde omgeving moeten opgroeien en dat waar het sport betreft voor jeugdige sporters het plezier voorop moet staan. Mede in het belang van de bescherming van jeugdige sporters, zijn er strikte regels, zoals beschreven in antwoord 2. Deze regels bieden voldoende waarborgen en aanpassing van de wet- en regelgeving is op dit moment niet aan de orde. Overigens zijn bij mij geen gevallen bekend van onrechtmatige transfers van (te) jonge talentvolle voetbalspelers.
Zou een aanpassing in de (inter)nationale wet- en regelgeving deze praktijken tot het verleden kunnen laten behoren? Zo ja, welke (inter)nationale wet- en regelgeving zou hiervoor concreet aangepast dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe genomen om deze praktijken tot het verleden te laten behoren en welke verdere stappen bent u van plan hierin nog te zetten?
Om mogelijke omzeiling van wet- en regelgeving te voorkomen heeft het Nederlandse voetbal, onder aanvoering van de KNVB, nadere maatregelen/eisen aan intermediairs gesteld. De Werkgroep Spelersmakelaars, een werkgroep waarin FBO, KNVB, Pro Agent (bond van makelaars), enkele clubs en de spelersvakbonden vertegenwoordigd zijn, ontwikkelt een keurmerk voor intermediairs. Met dit keurmerk kunnen intermediairs aantonen zich aan bepaalde gedragsregels te houden en dat ze bijvoorbeeld opleidingen volgen. Het keurmerk wordt gekoppeld aan de KNVB, waardoor mogelijke overtredingen kunnen leiden tot tuchtrechtelijke sancties. De Europese Commissie heeft hier zeer positief op gereageerd. Het keurmerk moet uiteindelijk een manier worden om spelers, clubs, maar ook ouders te begeleiden naar (beter) geschoolde intermediairs en te beschermen tegen de uitwassen.
Bent u bereid om met de Fédération Internationale de Football Association (FIFA), de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Vereniging van Contractspelers (VVCS) en eventueel andere relevante partijen in gesprek te gaan teneinde deze praktijken tot het verleden te laten behoren? Zo ja, kan u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek voor 1 januari 2017? Zo nee, waarom niet?
Dit is nu niet nodig. Voor zover mij bekend vinden er in Nederland op dit terrein namelijk geen onrechtmatige praktijken plaats.
De subsidie ten behoeve van tijdschrift OneWorld |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het (online) tijdschrift OneWorld? Klopt het dat dit magazine tot nu toe via de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) subsidie heeft ontvangen, al wordt deze op dit moment afgebouwd? Zo ja, hoeveel subsidie is de afgelopen jaren verstrekt ten behoeve van de publicatie van OneWorld?
Ja. Het online platform en tijdschrift OneWorld wordt uitgegeven door de NCDO. In de Kamerbrief «Samenwerking met het maatschappelijk middenveld in een nieuwe context» (oktober 2013) is aangekondigd dat de zelfstandige subsidierelatie met de NCDO wordt beëindigd. In het kader van dit voornemen heeft de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie een evaluatie van de NCDO uitgevoerd. Op basis van de conclusies van deze evaluatie is in 2014 besloten om voor de NCDO tot eind 2017 een transitie mogelijk te maken. Dit stelt de NCDO in staat om voor de platforms OneWorld en SamSam een nieuw financieringsmodel vorm te geven met de inzet deze onafhankelijker te maken van overheidssubsidie. In de periode 2015 – 2017 loopt de subsidie stapsgewijs terug. Voor OneWorld is in 2015 1,4 miljoen euro gereserveerd. In 2016 1,2 miljoen en in 2017 1,0 miljoen.
Welke doelstelling had en heeft de subsidie ten behoeve van OneWorld? Klopt het dat uw ministerie de subsidie heeft verstrekt in het kader van het stimuleren van «mondiaal burgerschap»? Hoe verhoudt de doelstelling waarmee deze subsidie is versterkt zich tot de doelstellingen van buitenlands beleid?
De huidige afspraken met de NCDO richten zich op functies die op basis van de genoemde evaluatie als kernfuncties zijn aangemerkt: kennisontsluiting en service, alsook het faciliteren van initiatieven uit de samenleving. Hierbij is de inzet op verantwoorde wijze toe te werken naar verzelfstandiging van platforms en afbouw van subsidie van de overheid.
Welke doelstellingen en voorwaarden waren en zijn er aan de subsidie verbonden? In hoeverre is hier door OneWorld aan voldaan? Hoe is, in lijn met de zogeheten «methode-Duisenberg», gemeten of de activiteiten bijdroegen aan het behalen van de doelstellingen? Aan de hand van welke concrete resultaten is de subsidie geëvalueerd?
Op basis van de IOB evaluatie «Investeringen in wereldburgerschap: evaluatie van de Nederlandse Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO)» in 2014 werd besloten een aantal kernfuncties voor de overheid in stand te houden. Het gaat daarbij om kennisontsluiting en service en om het faciliteren van initiatieven uit de samenleving. Een gereorganiseerde NCDO draagt bij aan de invulling daarvan. Er is gekozen voor een transitieperiode waarin de NCDO een nieuw financieringsmodel ontwikkelt voor de platforms OneWorld en SamSam. Voor de invulling van de afspraken heeft de NCDO een reorganisatieplan en een activiteitenplan voor 2015 tot 2017 opgesteld, waarbij afspraken zijn gemaakt over specifieke outcome en output indicatoren. Er is geen nieuwe evaluatie voorzien.
Wat is mondiaal burgerschap? Is mondiaal burgerschap de afgelopen jaren toegenomen? Welke concrete bijdrage heeft OneWorld en de Nederlandse subsidie daaraan geleverd? Hoe en door wie is en onderzocht wat mondiaal burgerschap is en welke bijdrage OneWorld aan het stimuleren ervan heeft geleverd?
Het begrip «mondiaal burgerschap» hanteert dit kabinet niet en wordt dan ook niet gemeten. Het begrip komt niet voor in de lopende afspraken met de NCDO. De activiteiten van het platform OneWorld richten zich op het informeren van publieksgroepen, op het bevorderen van meningsvorming over mondiale thema’s en duurzame ontwikkeling en op het aanreiken van handvatten voor handelingsperspectief.
Hoe beoordeelt u het verwijt van de uitgeverij van Vice Versa, het vakblad over ontwikkelingssamenwerking, dat dit vakblad in vergelijking met OneWorld oneerlijk is behandeld en dat de goudomrande overgangsregeling in het kader van de subsidie-afbouw moet worden gezien als «oneerlijke concurrentie» die «niet meer van deze tijd is»?1
Het artikel waarnaar wordt verwezen, komt uit 2014. Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Smaling (Voorbereiding Begrotingsbehandeling BHOS, 19 november 2014) zijn er cruciale verschillen tussen OneWorld en ViceVersa: zowel qua doel als doelgroep. ViceVersa is de facto het vakblad voor de Nederlandse ontwikkelingssector, terwijl OneWorld een breder publiek bedient.
Betekent de afbouw van steun dat noch OneWorld, noch de NCDO, enige vorm van directe of indirecte subsidie meer van de rijksoverheid zullen ontvangen?
In oktober 2013 is aangekondigd dat de zelfstandige subsidierelatie met de NCDO wordt beëindigd met inachtneming van een transitieperiode 2015 – 2017. Over de toekomst van de NCDO en de platforms OneWorld en SamSam zijn op dit moment geen afspraken voorbij de huidige overeenkomst.
Subsidieert uw ministerie, al dan niet in het kader van mondiaal burgerschap, nog meer (online) tijdschriften? Zo ja, welke?
Ja. Naast OneWorld is de NCDO ook uitgever van het multimediale educatieve platform SamSam, dat zich richt op kinderen van 8 t/m 12 jaar en als lesmateriaal op Nederlandse basisscholen gebruikt wordt. De financiering van SamSam valt onder de huidige afspraken met de NCDO. Er zijn verder geen subsidieafspraken met producenten van andere magazines.
De uitzetting van een “haatimam” van België naar Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «België zet Marokkaans-Nederlandse imam uit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de komst van een dergelijke imam naar Nederland ongewenst is? Zo ja, waarom en kunt u iets doen om die komst tegen te gaan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het ontzeggen van het verblijf van een burger van de Europese Unie om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is mogelijk als het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. In dit geval ontzegt België verblijf van een Nederlander op haar grondgebied. Nederland maakt een eigen afweging ten aanzien van de Nederlandse nationale veiligheid. Vooralsnog is er in Nederland geen informatie beschikbaar dat betrokkene voor de Nederlandse nationale veiligheid een dreiging vormt. Gezien de ervaringen die de Belgen met betrokkene hebben, houden wij de uitspraken en de gedragingen van betrokkene de komende tijd nadrukkelijk in de gaten. Indien betrokkene in Nederland haatzaaiende uitspraken doet of oproept tot geweld wordt hier tegen opgetreden.
Wat wordt bedoeld met de uitspraak «in het algemeen geldt dat Nederlanders de toegang tot Nederland niet kan worden ontzegd»? Zijn er dan bijzondere redenen om die toegang wel te ontzeggen? Zo ja, welke zijn dat?
Nederlanders kan de toegang tot Nederland niet worden geweigerd. Evenmin kunnen zij worden uitgezet. Uitzetten kan alleen wanneer iemand geen Nederlander is en bijvoorbeeld ongewenst vreemdeling is verklaard.
Is het in het bericht gestelde dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie het vonnis van de Belgische Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bestudeert waar? Zo ja, wat is de uitkomst van die studie en in hoeverre kan die uitkomst van belang zijn voor het toelaten van deze imam tot Nederland dan wel het controleren van hem? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik heb het arrest bestudeerd. Het arrest behelst geen strafrechtelijk oordeel en biedt geen aanknopingspunten voor een strafrechtelijke maatregel. Aangezien betrokkene beschikt over de Nederlandse nationaliteit is er ook geen vreemdelingenrechtelijke maatregel mogelijk. Er is voldoende reden om extra scherp te zijn op de uitspraken die betrokkene in het openbaar doet.
Hoe en door wie wordt de komst van betrokkene scherp in de gaten gehouden?
Gemeenten, politie, openbaar ministerie en andere organisaties – binnen hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden – scherp zijn op het verblijf van betrokkene in Nederland. Ik kan hier niet in gaan op welke wijze zij dat doen.
Hoe kunnen de Nederlandse autoriteiten, indien de in het bericht genoemde imam binnen 30 dagen zelf naar Nederland komt, daarvan op de hoogte raken?
Het is mogelijk om vrij te reizen tussen België en Nederland. Hierdoor is het mogelijk dat iemand pas wordt opgemerkt als deze zich al in Nederland bevindt. De Belgische autoriteiten hebben de Nederlandse autoriteiten, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, geïnformeerd over het genomen besluit.
Indien zij genoodzaakt zijn over te gaan tot uitzetting, hebben zij mij verzekerd dit in overleg met de Nederlandse autoriteiten te doen binnen de daartoe bestaande afspraken.
Is het mogelijk dat deze imam naar Nederland komt zonder dat dat door een gemeente, de politie of andere autoriteit wordt opgemerkt? Zo ja, waarom en wat zegt dat over de mogelijkheid om deze persoon in de gaten te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel 'België zet haatprediker uit naar Nederland' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «België zet haatprediker uit naar Nederland»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze imam Amaouch, die een gevaar is voor de Belgische samenleving logischerwijs ook een gevaar is voor Nederland? Zo neen, waarom niet?
Het ontzeggen van het verblijf van een burger van de Unie om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is mogelijk als het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. In dit geval ontzegt België verblijf van een Nederlander op haar grondgebied. Nederland maakt een eigen afweging ten aanzien van de Nederlandse nationale veiligheid. Vooralsnog is er in Nederland geen informatie beschikbaar dat betrokkene ook voor de Nederlandse nationale veiligheid een dreiging vormt. Gezien de ervaringen die de Belgen met betrokkene hebben, houden wij de uitspraken en de gedragingen van betrokkene in Nederland de komende tijd nadrukkelijk in de gaten. Indien betrokkene in Nederland haatzaaiende uitspraken doet of oproept tot geweld wordt hier tegen opgetreden.
Bent u bereid deze imam uit Nederland te weren? Zo neen, waarom niet?
Nederlanders kan de toegang tot Nederland niet worden geweigerd. Evenmin kunnen zij worden uitgezet. Uitzetten kan alleen wanneer iemand ongewenst vreemdeling is verklaard. Daartoe is het niet toekennen van een (tijdelijke) verblijfsstatus in Nederland of het intrekken van het Nederlanderschap een vereiste. Het intrekken van het Nederlanderschap (bij dubbele nationaliteit) is aan de orde als er bijvoorbeeld sprake is van fraude bij het verkrijgen van het
Nederlanderschap, bij aanwijzingen dat betrokkene oorlogsmisdrijven, genocide of andere misdrijven tegen de menselijkheid heeft gepleegd of in geval sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor onder andere terroristische misdrijven. In deze casus is hier geen sprake van.
Indien u deze imam toch verwelkomt in Nederland, bent u dan bereid hem onmiddellijk te denaturaliseren, op te sluiten en zo spoedig mogelijk uit te zetten naar Marokko? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de koninklijke familie heimelijk erfgoed heeft verkocht zonder dit eerst aan Nederlandse musea aan te bieden |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Koninklijke familie verkocht heimelijk erfgoed»1 en «Grens staats- en privébezit Oranjes vaag»2?
Ja.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de verkoop van de Atlas Munnicks van Cleeff aan een Nederlandse privéverzamelaar en de verkoop van het schilderij Boschbrand aan de National Galery Singapore?
Op 29 september van dit jaar is het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) geïnformeerd over de verkoop van de Atlas Munnicks van Cleeff uit de nalatenschap van wijlen Prinses Juliana aan een Nederlandse particuliere verzamelaar. Over de verkoop van het schilderij Boschbrand uit diezelfde nalatenschap is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geïnformeerd op 13 november 2013, toen een uitvoervergunning werd aangevraagd voor het schilderij.
Wat is uw reactie op het feit dat het vervreemden van de atlas en het schilderij pas jaren na dato publiekelijk bekend is geworden? Zijn betrokkenen inderdaad door het hof om geheimhouding verzocht? Wat vindt u van deze gang van zaken? Is het waar dat bij de verkoop van de atlas de verkoper drie jaar lang radiostilte over deze verkoop heeft bedongen? Wat is hier de verklaring voor?
Zoals tijdens de behandeling van de begroting De Koning op 27 oktober jl. door de Minister President is aangegeven, betreft het hier de verkoop van een schilderij uit de nalatenschap van wijlen Prinses Juliana. Het betreft een privéaangelegenheid. Deze verkoop tussen particulieren is tot stand gekomen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. In de internationale kunsthandel is het niet ongebruikelijk dat aanbieders of kopers van kunst anoniem wensen te blijven.
Op welke datum is de aanvraag voor de uitvoervergunning voor het schilderij gedaan? Op basis waarvan is de uitvoervergunning verleend en besloten dat het doek niet behouden hoefde te blijven voor Nederland? Door wie is deze afweging gemaakt en zijn hiervoor ook externe experts geraadpleegd? Op welke datum is de uitvoervergunning verleend?
De aanvraag voor de uitvoervergunning is op 13 november 2013 ingediend bij de Erfgoedinspectie (EGI). Voor afgifte van de uitvoervergunning onder de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc) was de Erfgoedinspectie verantwoordelijk (zij is dat onder de Erfgoedwet gebleven). Zij was de voor afgifte bevoegde autoriteit op grond van het toenmalige artikel 14b van de Wbc.
Zoals gebruikelijk voor de behandeling van dergelijke verzoeken heeft de EGI getoetst of het om een cultuurgoed ging dat bescherming genoot in het kader van de Wbc en de Uitvoeringswet Unescoverdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen. Eveneens is aan de hand van de database van Interpol gecheckt of het mogelijk om gestolen cultuurgoed ging. De beantwoording van deze vragen behoort tot de expertise van de EGI. Nadat uit deze toetsingsprocedure geen beletselen bleken, is de uitvoervergunning door de Minister van OCW verstrekt, op 21 november 2013. Als zich, zoals in dit geval, geen aanwijzingen voordoen dat het om beschermd of gestolen cultuurgoed gaat, dan is een behandeltermijn van twee weken geen uitzondering.
Hoeveel werken van de schilder Raden Saleh zijn er nog in Nederland? Is het waar dat Boschbrand het laatste schilderij was van de 13 schilderijen die schilder Raden Saleh aan de koninklijke familie heeft geschonken? Waarom kwam dit laatste doek niet in aanmerking om aangewezen te worden als beschermd erfgoed?
De casus speelt in de tijd van vóór de inwerkingtreding van de Erfgoedwet. Het regime van de Wbc gold, dat de Minister van OCW de bevoegdheid gaf werken als beschermd aan te wijzen. Met deze bevoegdheid is de Minister altijd zeer terughoudend omgegaan. De aanwijzingen zijn beperkt gebleven tot particulier bezit of bezit van kerkgenootschappen, en slechts voor zover dat een onmisbare aanvulling vormt op publiek bezit.
Ons is onbekend hoeveel werken van de schilder Raden Saleh zich in particuliere collecties in Nederland bevinden. Als het om (overigens niet permanent geëxposeerde) publieke collecties gaat, geldt dat in de collectie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zich twee grote Javaanse landschappen van Raden Saleh bevinden en een groot familieportret van Gouverneur-generaal Baud.
Voorts bezit het Rijksmuseum in Amsterdam een aantal werken van de hand van Raden Saleh (schilderijen en tekeningen), heeft het Museum voor Wereldculturen werk van Raden Saleh in collectie en beschikken Museum Bronbeek in Arnhem en het Belasting- en Douanemuseum in Rotterdam over werk van zijn hand. Boschbrand was het laatste van de werken van Raden Saleh die in Koninklijk bezit zijn geweest.
Dat het werk Boschbrand zich in Nederland bevond was al bekend onder vigeur van de Wbc, toen de Raad voor Cultuur – uit eigen beweging of op verzoek – adviseerde over de Wbc-aanwijzingen. De Raad voor Cultuur heeft werken van Raden Saleh onder de Wbc nooit voorgedragen voor plaatsing op de lijst van beschermde cultuurgoederen.
Hoe kan het dat het schilderij in 2006 in een depot van het Instituut Collectie Nederland werd aangetroffen, waar de collectie van de Staat der Nederlanden wordt beheerd, opgerold en dubbelgevouwen en volgens een expert in een «deplorabele toestand»? Hoe verklaart u de aanwezigheid van dit werk in het depot van het Instituut Collectie Nederland? Wanneer is het werk daar gekomen en wie is er gedurende de opslag verantwoordelijk geweest voor (de staat van) het werk?
Het was in die periode niet ongebruikelijk dat werk uit publieke of privécollecties tijdelijk verbleef in het Rijksdepot te Rijswijk om de eigenaar te helpen bij een opslagprobleem. De eigenaar heeft het doek, dat inderdaad in slechte conditie verkeerde, op eigen kosten (nl. uit de nalatenschap) door een gekwalificeerd atelier laten restaureren.
Kunt u bevestigen dat de expert die na archiefonderzoek het verloren werk van Raden Saleh heeft herontdekt, het hof geadviseerd heeft om het doek in een Nederlands museum onder te brengen? Waarom is dit advies niet opgevolgd? Waarom is het schilderij niet eerst aan Nederlandse musea, zoals het Rijksmuseum of het Tropeninstituut, te koop aangeboden?
Er is geen sprake van dat de bedoelde expert het werk heeft herontdekt. Het werk is in 1997 op een zolder van Museum Paleis Het Loo herontdekt door een conservator van het museum. Hiervan is -zij het onder een verkeerde titelaanduiding – melding gemaakt in het jaarverslag van het Loo over 1997. Er bestond geen verplichting het doek eerst aan te bieden aan Nederlandse museale instellingen.
Kunt u bevestigen dat de schilder Raden Saleh vijftig jaar lang een staatstoelage ontving betaald door het Ministerie van Koloniën? Is daarmee het schilderij dat door Raden Saleh is geschonken aan Willem III, in feite betaald door de toenmalige overheid? Zo ja, kan het schilderij dan wel zonder meer als privébezit worden bestempeld?
Raden Saleh ontving inderdaad een stipendium van het Ministerie van Koloniën. Uit de beschikbare documentatie blijkt dat het werk beschouwd werd als behorend tot de privécollectie van de Koning en zijn erfgenamen. Uit de correspondentie van toen blijkt dat de schilder het werk aan de Koning schonk uit eerbied en erkentelijkheid. Door de tussenkomst van het Ministerie van Koloniën bij het afleveren van het werk blijkt dat de staat reeds vanaf dat moment bekend was met de schenking. Er bestaan geen aanwijzingen dat de staat ooit een claim heeft gelegd op het werk.
Hoe wordt momenteel omgegaan met waardevolle goederen in geldelijke of culturele zin die het staatshoofd uit hoofde van zijn functie ontvangt? Zijn er precedenten van goederen die het staatshoofd op deze manier heeft verkregen en vervolgens zijn vervreemd? Welke regels gelden hiervoor?
Op dit moment is het gebruik dat waardevolle geschenken ontvangen door het Staatshoofd uit hoofde van diens functie, worden ondergebracht in de in 2007 opgerichte Stichting Koninklijke Geschenken (zie de website van het Koninklijk Huis https://www.koninklijkhuis.nl/onderwerpen/financien-koninklijk-huis/inhoud/overige-financiele-onderwerpen/overzicht-stichtingen/stichting-officiele-geschenken-van-het-huis-oranje-nassau-opgericht-2007). De stichting mag dat wat is ingebracht, niet vervreemden. Bij ontbinding van de Stichting worden de aan de Stichting toebehorende zaken overgedragen aan de Staat.
Op basis van welke gegevens heeft het Koninklijk Huisarchief, dat onderzoek heeft gedaan naar de eigendomsstatus van het schilderij, bepaald dat er sprake is van privébezit? Zijn er externe experts ingeschakeld voor deze vaststelling? Zo ja, wie? Zo nee, welke expertise berust hierover bij het Koninklijk Huisarchief?
Dat hier sprake is van privébezit is vastgesteld aan de hand van onderzoek in een groot aantal authentieke bronnen berustende bij het Koninklijk Huisarchief en het Nationaal Archief. Bij het Koninklijk Huisarchief is gekwalificeerde expertise en ervaring voor een dergelijk onderzoek aanwezig.
Mocht blijken dat het eigendom toch geen privébezit van leden van de koninklijke familie was, welke gevolgen kan dat hebben voor de geldigheid van de verkoop? Zijn hieraan nog termijnen gebonden?
Gezien het bovenstaande is er geen aanleiding in te gaan op de veronderstelling die ten grondslag ligt aan deze vraag.
Is het waar dat de Atlas Munnicks van Cleeff op diverse plekken wordt toegeschreven als behorend tot de Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau? Welke bronnen zijn dit? Waarom is de atlas uiteindelijk niet ondergebracht bij deze stichting, die als doel «het verkrijgen en beheren» van verzamelingen heeft?
Indien en in zoverre deze atlas door derden is toegeschreven als behorend tot de collectie van de Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau, moet dit berusten op een misverstand. De atlas is op geen enkel moment eigendom van de Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau geweest. De atlas was sinds de aankoop in 1870 door Prins Hendrik privéeigendom en als zodanig was het alleen aan de particuliere eigenaar om over de bestemming ervan te beslissen.
Waarom is de atlas, met 1200 zeventiende- en achttiende-eeuwse tekeningen van de stad en provincie Utrecht, niet eerst aan Nederlandse musea te koop aangeboden?
Er is destijds een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheid om via verkoop de atlas bij een publieke instelling in Utrecht onder te brengen, maar dit heeft niet geleid tot een transactie. De Atlas is vervolgens aan een vooraanstaande Nederlandse particuliere collectie verkocht onder het beding dat het werk, dat uit vele tekeningen bestaat, in Nederland bijeen blijft.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat, voordat een werk, gehouden door leden van de Koninklijke familie wordt verkocht, eerst door onafhankelijke deskundigen onderzocht wordt wie de eigenaar is? En bent u van mening dat, wanneer er sprake blijkt te zijn van nationaal erfgoed, eerst bezien moet worden of Nederlandse musea interesse hebben, alvorens er tot vervreemding aan een particulier of buitenlands museum wordt overgaan, zodat het werk niet voor het Nederlandse publiek verloren gaat?
Voor de leden van de Koninklijke familie, particulieren, zijn geen bijzondere regels nodig als het gaat om verkoop van cultuurgoederen. Om een cultuurgoed van leden van de Koninklijke familie daadwerkelijk voor Nederland te behouden, geldt thans, net als voor andere particulieren, het regime van de artikelen 3 en 4 van Erfgoedwet: aanwijzen als beschermd en bedenkingen aanvoeren tegen uitvoer uit Nederland. Indien er geen marktpartij is die het cultuurgoed voor Nederland behoudt, kan de Staat besluiten tot aankoop over te gaan. Voor publiekrechtelijke rechtspersonen geldt – indien sprake is van een voornemen tot vervreemding buiten het publieke Nederlands domein – het regime van paragraaf 4.2 van de Erfgoedwet; dat schrijft voor dat als het gaat om een belangrijk cultuurgoed advies gevraagd wordt aan een commissie van onafhankelijke deskundigen.
Bent u van mening dat de verkopen in lijn zijn met de doelstelling van de Erfgoedwet, het beheer en behoud van cultureel erfgoed voor toekomstige generaties? Welke lessen trekt u uit dit voorval?
Ja. Zie verder de antwoorden op de vragen 7 en 14.
Het bericht dat moslims steeds vaker slachtoffers zijn van discriminatie vanwege hun geloof |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 17 oktober 2016?1
Ja.
Kent u het rapport «Discriminatie-cijfers in 2015»?2
Ja, dit rapport hebben wij u doen toekomen als bijlage bij de Kamerbrief over racisme en moslimdiscriminatie van 29 september jongstleden.3
Deelt u de mening dat het toenemend aantal slachtoffers van moslimdiscriminatie zorgwekkend is? Zo ja, welke maatregelen neemt u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Discriminatie is onaanvaardbaar. Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt, en niet afgerekend wordt op vermeende groepskenmerken maar op individuele kwaliteiten. Een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Discriminatie heeft grote impact op de betrokkene die het overkomt en op diens (directe) omgeving. Uit het rapport «Discriminatiecijfers in 2015», komt het beeld naar voren dat vrouwen die een hoofddoek dragen of mannen die zichtbaar moslim zijn, vaker doelwit lijken te zijn geweest dan anderen.
Het rapport geeft verder aan dat het aannemelijk is dat de geconstateerde toename van het aantal meldingen te maken heeft met moslimdiscriminatie als gevolg van de onrust over terroristische aanslagen door moslim-extremisten in onder andere Parijs, de onrust naar aanleiding van de toestroom van (veelal islamitische) asielzoekers en de opmars van de Islamitische Staat in Syrië en Irak. De geconstateerde toename van het aantal meldingen kan daarnaast te maken hebben met de inzet op het vergroten van de meldingsbereidheid.
De bestrijding van alle vormen van discriminatie wordt actief vormgegeven en uitgevoerd binnen het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie. Binnen dit actieprogramma is er ook specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. De resultaten van het onderzoek naar triggerfactoren van moslimdiscriminatie worden begin 2017 verwacht. Op basis van deze rapportage wil ik, na overleg met betrokken partners, nagaan waar de inzet op het bestrijden van moslimdiscriminatie verder versterkt kan worden.
Hoe beoordeelt u dat er sprake is van meer dan een verdubbeling van incidenten in de richting van moslims?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat de slachtoffers voornamelijk vrouwen met hoofdoek zijn en mannen die er zichtbaar islamitisch uit zien?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u een verband tussen gepleegde terroristische aanslagen elders en het stigma dat wordt opgeworpen wat zich uit in toenemende aantallen van slachtoffers van moslimdiscriminatie? Zo ja, vindt u dat er extra inspanning vanuit het kabinet nodig is? Zo nee, hoeveel onderzoeken en rapporten heeft u nog nodig?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het tijd is voor een racismepolitie die er alles aan doet om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is om diverse redenen geen voorstander van een aparte racisme-politie. Vanaf begin 2017 is bij de politie een centraal punt dat discriminatiezaken uit het politiesysteem destilleert en bij de eenheden adresseert voor goede opvolging. Met het nieuwe beleidskader diversiteit en discriminatie zijn de taken steviger verankerd in de politieorganisatie, met als portefeuillehouder de eenheid chef Den Haag, die hierbij door medewerkers wordt ondersteund.
Daarnaast zijn ook de registratie- en rapportage-activiteiten van de politie geïntensiveerd. De politie heeft een forse verbeterslag gemaakt in de gegevensverzameling en analyse van discriminatiezaken: het rapport over 2015 is als bijlage bij de Kamerbrief over racisme en moslimdiscriminatie van 29 september jongstleden aan de Kamer gestuurd.
Welke rol voor het onderwijs, media en de politiek ziet u om racisme en discriminatie jegens moslims te bestrijden en tegen te gaan?
Het onderwijs heeft een belangrijke rol bij het tegengaan van pesten en discriminatie. Zo zijn scholen wettelijk verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid op school.
De wet heeft tot doel pesten tegen te gaan en de sociale, psychische en fysieke veiligheid van alle leerlingen te waarborgen. Onderdeel hiervan is het monitoren van de veiligheidsbeleving van leerlingen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van deze opdracht en spreekt scholen waar nodig aan.
Daarnaast hebben alle scholen de taak bij te dragen aan de burgerschapsvorming van hun leerlingen. Het overbrengen van waarden zoals gelijkwaardigheid en vrijheid neemt een belangrijke plaats in. Het respecteren van andermans idealen, geaardheid of achtergrond is ook opgenomen in de kerndoelen. We ondersteunen schoolleiders en leraren door diverse programma’s bij de ontwikkeling en vormgeving van zowel sociale veiligheid als van burgerschap.
Wat de media betreft geldt de persvrijheid zoals deze in onze Grondwet is vastgelegd. Deze vrijheid wordt slechts beperkt door de grenzen die zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht.
Bestaat er mogelijk een verband tussen de toenemende moslimdiscriminatie en de uitlatingen van bepaalde politici in Nederland?
Om meer zicht te krijgen op oorzaken en triggerfactoren van moslimdiscriminatie onder jongeren loopt er op dit moment een onderzoek naar «Triggerfactoren moslimdiscriminatie». Hierbij worden ook omgevingsfactoren die bijdragen aan vooroordelen en daadwerkelijke uitingen van moslimdiscriminatie, zoals de algemene opinie die wordt beïnvloed door politici, politiek en ander opinievormers meegenomen.
Deelt u de mening van de Nationale Politie waarin wordt gezegd dat deze vorm van discriminatie de maatschappij ontwricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Ja. De gevolgen van discriminatie zijn groot, zowel voor de individuele betrokkenen als de onderlinge verbondenheid in de samenleving. Uitsluiting en discriminatie tasten de onderlinge verbondenheid aan en druisen in tegen belangrijke gedeelde waarden en de fundamenten van de democratische rechtsstaat. Daarom pakt het kabinet met het Nationaal Actieprogramma openlijke discriminatie hard aan en neemt zij maatregelen om meer onbewuste, subtiele vormen van discriminatie tegen te gaan.
Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen van, en het aantal vervolgingen en het aantal veroordelingen wegens moslimdiscriminatie in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet?
Moslimdiscriminatie wordt sinds 2013 centraal via zoektermen in het registratiesysteem van de politie in kaart gebracht en als specifieke categorie beschreven in de jaarlijkse aan uw Kamer aangeboden rapportage van discriminatiecijfers. In 2013 ging het om 150 incidenten (meldingen, aangiften dan wel eigen waarneming) van slachtoffers gediscrimineerd op grond van hun islamitische religieuze achtergrond. In 2014 zijn 206 incidenten geregistreerd en in 2015 betrof het 439 incidenten.
Daarvoor (vanaf 2008) werd door de politieregio’s – thans regionale eenheden – aan de hand van zaaksoverzichten een cijferbeeld gegenereerd waardoor een goede vergelijking met die jaren niet mogelijk is.
Het WODC-rapport «De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen»4, dat op 22 januari 2016 als bijlage bij het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie aan uw Kamer is aangeboden, geeft een beeld van de gang van zaken door de strafrechtketen (2010–2013) inclusief de afdoening en strafmaat. Ook wordt er in dit rapport ingezoomd op verschillende wettelijke discriminatiegronden.
Wat vindt u van het idee om mensen die zich structureel schuldig maken aan discriminatie een taakstraf op te leggen waarbij de daders verplicht in contact moeten treden met het slachtofferprofiel?
Het opleggen van een straf is maatwerk, waarbij zowel kenmerken van het delict, als daderkenmerken meewegen. Uitgangspunt is dat interventies evidence based zijn en voldoen aan kwaliteitscriteria. Daarom is het kabinet geen voorstander van taakstraffen die verplichten tot een slachtoffer/dader-confrontatie.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen om moslimdiscriminatie te bestrijden?
Zie antwoord vraag 3.
Het terugtreden van de enige vrouw in de RvB van ABN AMRO |
|
Henk Nijboer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van het terugtreden van de enige vrouw in de Raad van Bestuur (RvB) van ABN AMRO?1
Ja.
Op welke wijze is gewaarborgd dat de RvB van ABN AMRO voldoende divers is samengesteld?
De raad van commissarissen en de raad van bestuur hebben mij gemeld veel waarde te hechten aan diversiteit binnen ABN AMRO en te blijven streven naar meer diversiteit in het bestuur. De raad van commissarissen (zelf bestaande uit drie vrouwen en vier mannen) is ervan overtuigd dat er een vrouw in de raad van bestuur moet terugkomen en zal daar ook voor zorgen. In de collectieve profielschets voor de raad van bestuur is vastgelegd dat complementariteit, collegiaal bestuur en diversiteit belangrijke voorwaarden zijn bij de samenstelling van de raad van bestuur.
Deelt u de mening dat ABN AMRO nog ver achterligt op het wettelijk vastgelegde streefcijfer van minimaal 30 procent vrouwen in de RvB? Deelt u de mening dat de gehele financiële sector ver achterloopt bij dit doel?
Het bedrijfsleven, waaronder de financiële sector, haalt op dit moment het streefcijfer van minimaal 30% vrouwen in de raad van bestuur inderdaad niet.
Wat doet u eraan om dit doel te behalen? Bent u bereid uw positie als aandeelhouder te gebruiken om een divers bestuur te realiseren?
De staat wijst alle staatsdeelnemingen (waaronder ABN AMRO) op het belang van het wettelijk streven van diversiteit van geslacht. De staat als aandeelhouder beoordeelt kandidaten voor raden van bestuur en raden van commissarissen op hun kennis, vaardigheden, karaktereigenschappen en maatschappelijke betrokkenheid. Bij die beoordeling wordt ook gekeken naar de diversiteit in de betreffende raad. Indien een raad niet voldoet aan het streefcijfer, vraag ik als aandeelhouder een inspanningsverplichting van de onderneming om een vrouw voor te dragen. Wanneer dat onverhoopt niet lukt, vraagt dat om een grondige verklaring van de onderneming en een nog nadrukkelijker verzoek van de aandeelhouder om bij volgende vacatures ervoor te zorgen dat het streefcijfer wel wordt gehaald.
Bij de beursgang van ABN AMRO is het (wettelijk verplichte) volledige structuurregime in werking getreden. Daarmee is de bevoegdheid om leden van de raad van bestuur te benoemen verschoven van de aandeelhoudersvergadering naar de raad van commissarissen. NLFI heeft als aandeelhouder adviesrecht inzake de benoeming van de leden en de voorzitter van de raad van bestuur. NLFI legt zijn advies vervolgens aan de Minister voor.
ABN AMRO gaf in het bestuursverslag 2015 nog aan de doelstellingen voor genderdiversiteit te verhogen: voor 2020 wil de bank dat vrouwen op 30% van de topmanagementposities en op 35% van de functies in het hogere middenmanagement worden benoemd (eind 2015: 23% respectievelijk 25%). Ik heb aan NLFI gevraagd om in overleg te treden met de raad van commissarissen en de raad van bestuur over de maatregelen die zij zullen nemen om de in het jaarverslag neergelegde ambitie te gaan realiseren.
Deelt u de mening dat de oude jongens krentenbrood cultuur die nog steeds aanwezig is in de financiële sector moet worden doorbroken? Deelt u de mening dat een meer divers bestuur beter is, leidt tot minder alfamannengedrag en tot een gezondere bedrijfscultuur?
Het kabinet onderschrijft het belang van meer diversiteit aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven. Diversiteit is van belang voor een economie waarin vernieuwing en creativiteit cruciaal zijn voor groei en ontwikkeling. In het Nederlandse beleid wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven in het realiseren van een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in topfuncties.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat de werkgevers en werknemers in de verzekeringsbranche in de Sociale agenda over 2014–20182 opgenomen hebben dat de sector nadrukkelijk aandacht wenst te geven aan het thema diversiteit, omdat diversiteit een belangrijke bijdrage kan leveren aan de vernieuwing en versterking van de sector. De CAO die op de verzekeringssector van toepassing is bevat een bepaling die inhoudt dat de werkgever bijzondere aandacht zal besteden aan het wervings-, selectie- en opleidingsbeleid gericht op vrouwen. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft aan dat banken onder meer streefcijfers vaststellen en rapporteren over de ontwikkeling hiervan, talentvolle vrouwen sponsoren, interne netwerken ondersteunen die diversiteit promoten en diversiteitsmanagers benoemen.
Het kabinet wil naast de eigen aanpak van bedrijven met een actieve benadering de toename van het aantal vrouwen in besturen en raden van commissarissen stimuleren om te voorkomen dat veel talent onbenut blijft. Het kabinet heeft hiertoe, in reactie op de aanbeveling van de Commissie Monitoring Talent naar de Top (hierna: Commissie Monitoring) een wetsvoorstel ingediend tot het opnieuw invoeren van het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen van zetels in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid.3
Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat deze regeling, die per 1 januari 2016 is vervallen, wordt voortgezet tot 1 januari 2020. Het voornemen tot verlenging van het streefcijfer is aangekondigd in een brief van de Minister van OCW aan de Tweede Kamer van 16 november 2015 (Kamerstuk 30 420, nr. 227). Bedrijven zijn al enkele jaren actief aan de slag met het streefcijfer. Het kabinet verwacht daarom dat ondernemingen zullen handelen in overeenstemming met het in de brief van 16 november 2015 uitgesproken voornemen om het wettelijk streefcijfer te verlengen.
Het kabinet heeft in reactie op de aanbeveling van de commissie Monitoring, bedrijven besloten bedrijven meer tijd te geven om het streefcijfer van 30% te realiseren. Dat is echter niet vrijblijvend. Zoals in de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 november 2015 (Kamerstuk 30 420, nr. 227) is aangegeven, is cruciaal of voldoende voortgang wordt geboekt. Om te bepalen of bedrijven voldoende voortgang boeken is aansluitend bij de aanbeveling van de commissie besloten een tussenmeting in 2019 te doen: als in 2019 de 20% nog niet bereikt zou zijn, beveelt de Commissie Monitoring aan om over te gaan tot dwingender maatregelen. Als in 2019 de 20% wel is bereikt, dan blijft het streefcijfer van 30% gelden en geeft het kabinet bedrijven tot 2023 de tijd om dit via zelfregulering het te realiseren. De voortgang wordt strikt gemonitord.
Hiernaast verplichten zelfregulering in de vorm van de Corporate Governance Code (voor beursgenoteerde ondernemingen) en per 1 januari 2017 ook regelgeving in de vorm van de implementatie van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (voor grote organisaties van openbaar belang, waaronder banken en verzekeraars) over het gevoerde beleid met betrekking tot diversiteit te rapporteren in het bestuursverslag.
Tot slot, de Minister van OCW heeft vorig jaar samen met het bedrijfsleven het initiatief genomen om de realisatie van het streefcijfer te stimuleren via activerende maatregelen. Onderdeel van deze aanpak is het initiatief om talentvolle vrouwen zichtbaarder te maken door middel van het opzetten van een Topvrouwendatabank. Ik moedig de financiële sector aan hier haar voordeel mee te doen. Met het wettelijk streefcijfer en de activerende maatregelen wordt er aan gewerkt dat er voldoende vooruitgang zal worden geboekt in de komende tijd. Mijn actieve opstelling richting staatsdeelnemingen sluit daarbij aan.
Bent u bereid gezien de slechte prestatie van de financiële sector ten aanzien van divers bestuur actie te ondernemen om de grote achterstand die in de top van financiële instellingen is opgelopen in te halen en het streefcijfer van 30 procent zo snel mogelijk te behalen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat dat de Kinderombudsman wordt bedreigd vanwege haar mening over Zwarte Piet |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderombudsman Margrite Kalverboer bedreigd»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Kinderombudsman naar aanleiding van haar standpunt over Zwarte Piet meerdere malen met de dood is bedreigd?
Het kabinet betreurt de bedreigingen die de Kinderombudsman naar aanleiding van haar standpunt over Zwarte Piet heeft ontvangen. Het kabinet betreurt en verafschuwt iedere vorm van bedreiging.
Wat gaat u doen om de veiligheid van de Kinderombudsman te garanderen?
Het is van belang dat de Kinderombudsman ongestoord haar functie kan uitoefenen. Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven, worden er de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen genomen. Ik kan echter geen informatie verstrekken over inhoud van eventuele beveiligingsmaatregelen. Inzicht geven in het niveau van maatregelen kan leiden tot extra veiligheidsrisico’s voor betrokkenen. Daarom doe ik nooit uitspraken over al dan niet genomen beveiligingsmaatregelen.
Bent u zich ervan bewust dat de bedreigingen en verwensingen die de Kinderombudsman ontvangt helaas ook op regelmatige wijze geuit worden aan het adres van vele andere personen in onze samenleving die kritiek of aanmerkingen hebben op Zwarte Piet? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe bent u voornemens om uw verantwoordelijkheid te nemen en de discussie over Zwarte Piet te de-escaleren en daarbij ieders fysieke en sociale veiligheid te bevorderen?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Het decentrale karakter van het Sinterklaasfeest met honderden lokale intochtcomités, scholen en vele vrijwilligers maakt dat er op veel verschillende plekken een maatschappelijk debat plaatsvindt.
De regering erkent dat in de vertolking van Zwarte Piet negatieve stereotyperingen een rol kunnen spelen. Deze kunnen onbedoeld vooroordelen en discriminatie in de hand werken en mensen kwetsen. Tegelijkertijd acht de regering het van belang te benadrukken dat dit mensen die het kinderfeest altijd met veel vreugde vieren niet tot racist maakt.
Het kabinet is van mening dat een verbod op Zwarte Piet van staatswege niet de uitweg is, maar dat de overheid een rol kan spelen om een respectvolle dialoog te faciliteren zodat er vanuit de maatschappij initiatieven ontstaan om Zwarte Piet een figuur te laten zijn die iedereen recht doet. Het Sinterklaasfeest moet een feest voor alle kinderen zijn en daarom is het kabinet er voorstander van dat het feest met de tijd meegaat.
De Minister van SZW heeft verschillende Ronde Tafels georganiseerd waarin voor- en tegenstanders met elkaar in gesprek zijn gegaan. Na afloop van het laatste overleg hebben voor- en tegenstanders aan tafel zich gezamenlijk uitgesproken tegen iedere vorm van bedreiging, geweld, polarisatie en agressie en er naar te streven het een feest voor alle kinderen te laten zijn.
Wat betreft de bevordering van ieders fysieke veiligheid blijft het uitgangspunt, zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 3, dat indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven, de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen zullen worden genomen.
Uit onderzoek van 2015 van het centrum voor Gezinsstudies van de Universiteit Leiden bleek dat kinderen Zwarte Piet meer met een clown associëren dan met mensen met een donkere huidskleur. De onderzoekspopulatie bevatte echter nagenoeg geen kinderen met een donkere huiskleur. Daarom wil de Universiteit Leiden een nieuw onderzoek opzetten om te bezien of kinderen van 5 tot 7 jaar met een donkere huidskleur wonend in de Randstad Zwarte Piet associëren met mensen met een donkere huidskleur of met een fictief figuur.
Waarom neemt de Kinderombudsman wél een standpunt in over Zwarte Piet, maar blijft u dit onderwerp voor u uit schuiven door geen stelling te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een kabinetsstandpunt in te nemen over de kwestie Zwarte Piet? Zo ja, hoe luidt dit standpunt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen met het feit dat de Kinderombudsman klachten krijgt waarin wordt aangegeven dat Zwarte Piet een racistische karikatuur is, een voedingsbodem is voor discriminatie en racisme, en door kinderen als kwetsend wordt ervaren?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de Kinderombudsman stelt dat representatief wetenschappelijk onderzoek over (de gevolgen van) Zwarte Piet ontbreekt en bent u bereid een onderzoek hiernaar uit te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen met het feit dat verschillende kinderen volgens de Kinderombudsman gedurende het hele jaar discriminatie ervaren op grond van hun huidskleur, maar dat dit rond Sinterklaastijd erger wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen met het feit dat verschillende kinderen aan de Kinderombudsman vertellen dat er met pepernoten naar ze is gegooid door hun huidskleur, dat ze Zwarte Piet worden genoemd, dat zij Zwarte Piet associëren met slavernij en dat zij last hebben van hoe de discussie over Zwarte Piet wordt gevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de Kinderombudsman dat het aannemelijk is dat kinderen worden gepest en gediscrimineerd met verwijzingen naar Zwarte Piet? Zo ja, wat zegt dit over Zwarte Piet volgens u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de conclusie dat Zwarte Piet in strijd is met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u iets doen met de aanbeveling om Zwarte Piet te ontdoen van discriminerende en stereotyperende kenmerken? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een regierol op u te nemen in het aanmoedigen van ouders, scholen, particuliere en publieke jeugdorganisaties en instellingen, en op jeugdigen gerichte media om hen ertoe te bewegen om ervoor te zorgen dat álle kinderen plezier kunnen hebben aan het Sinterklaasfeest? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het ziek worden van sporten op kunstgrasvelden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kun je ziek worden van sporten op kunstgrasvelden?»1
Ja.
Onderschrijft u de zorgen dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijk kankerverwekkende rubbergranulaatkorrels die gebruikt worden op kunstgrasvelden? Zo ja, bent u bereid om het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) alsnog onderzoek te laten doen naar de gevolgen van het gebruik van rubbergranulaatkorrels? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft eerder geconcludeerd dat gebruik maken van het veld niet leidt tot gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak’s). Bij navraag voor en na de uitzending van Zembla heeft het RIVM aangegeven nu bij deze opinie te blijven. Omdat de uitzending de nodige onrust in de samenleving heeft veroorzaakt heeft de Minister van VWS het RIVM gevraagd om een technisch literatuuronderzoek te doen. Voorts is het RIVM gevraagd een representatief onderzoek te doen op deze kunstgrasvelden naar de concentraties van pak’s en andere stoffen in het granulaat die mogelijk een effect hebben op de gezondheid van spelers.
Kunt u toelichten of medewerkers die kunstgrasvelden met rubbergranulaatkorrels aanleggen mogelijk een verhoogde kans hebben op een beroepsziekte?
Beroepsziekten moeten door bedrijfsartsen en Arbodiensten gemeld worden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Er zijn bij het NCvB geen beroepsziekten gemeld van werknemers die kunstgrasvelden met rubbergranulaatkorrels aanleggen of onderhouden.
Het voorkomen van beroepsziekten is de verantwoordelijkheid van de werkgever in samenwerking met de werknemers, en waar nodig met deskundige ondersteuning.
Is er onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van de blootstelling aan rubbergranulaatkorrels voor medewerkers die dergelijke kunstgrasvelden aanleggen? Zo ja, bent u bereid om deze resultaten te delen met de Tweede Kamer? Zo nee, bent u bereid om alsnog onderzoek te doen naar de gevolgen voor medewerkers?
Er zijn in opdracht van de branche 2 onderzoeken gedaan naar mogelijke gevolgen van blootstelling van werknemers aan rubbergranulaatkorrels. Het betreft het «Onderzoek naar gezondheidsrisico’s voor werknemers t.g.v. rubberinfill van autobanden bij aanleg en onderhoud van kustgrasvelden» van IndusTox en Kempeneers milieu en management uit 2009 en het «Vervolgonderzoek stof- en kwartsblootstelling bij aanleg van kunstgrasvelden» van de Branchevereniging Sport en Cultuurtechniek (BSNC) uit 2013. De rapportages van beide onderzoeken zijn te vinden op www.bsnc.nl
Het laten onderzoeken van mogelijke risico’s voor werknemers door brancheorganisaties sluit aan bij de verantwoordelijkheid van werkgevers om de mogelijke gevolgen van de blootstelling te inventariseren en passende doeltreffende beheersmaatregelen te nemen.
Controleert de Inspectie SZW tijdens het aanleggen of onderhouden van dergelijke kunstgrasvelden of er sprake is van een gezonde werkplek? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW bepaalt op grond van een risicoanalyse waar men gaat inspecteren.
Zij heeft in het verleden geen aanleiding gezien actief te controleren op gezondheidsrisico’s voor werknemers bij aanleg of onderhoud van kunstgrasvelden. De inspectie heeft na de televisie-uitzending van Zembla 1 melding gehad. Deze is in behandeling.
Kunt u toelichten of sporters die op kunstgrasvelden met rubbergranulaatkorrels hun sport beoefenen mogelijk een verhoogde kans hebben op ziekte als gevolg hiervan?
Zoals ik ook vermeld in mijn antwoord op vraag 2 heeft het RIVM eerder geconcludeerd dat blootstelling aan het granulaat niet tot gezondheidseffecten leidt. Bij navraag voor en na de uitzending van Zembla heeft het RIVM aangegeven nu bij deze opinie te blijven. Er is daarom nu geen reden om te stoppen met sporten op deze velden.
Is er onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van de blootstelling aan rubbergranulaatkorrels voor sporters die veelvuldig in aanraking komen met deze korrels?
Er is de afgelopen 10 jaar een aantal onderzoeken gedaan naar de mogelijke gevolgen van de blootstelling aan rubbergranulaatkorrels voor sporters die veelvuldig in aanraking komen met deze korrels. Voorts heb ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangegeven dat ik het RIVM gevraagd heb aanvullend onderzoek te doen naar de samenstelling van het granulaat en naar informatie in de literatuur over gezondheidsrisico’s.
Deelt u de mening dat meer onderzoek naar deze rubbergranulaatkorrels meer informatie over de eventuele schadelijkheid ervan voor sporters op zal leveren? Bent u bereid om het RIVM te verzoeken om in eventueel nader onderzoek naar deze korrels expliciet aandacht te geven aan de lange termijn gevolgen van deze korrels op de gezondheid van sporters? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht in deze fase eerst de resultaten van het nu ingezette onderzoek af. Afhankelijk van de resultaten zal ik mij bezinnen op verdere stappen.
De actieve bemoeienis van de minister van Sociale Zaken met Zwarte Piet |
|
Martin Bosma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Katholieke stichting ondertekent verklaring Zwarte Piet niet»?1
Ja.
Op basis waarvan ziet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het als zijn taak om zich met het sinterklaasfeest en het uiterlijk van Zwarte Piet te bemoeien?
Het sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Op verschillende plekken in de samenleving vindt een debat plaats over de rol en het uiterlijk van Zwarte Piet.
De regering erkent dat in de vertolking van Zwarte Piet negatieve stereotyperingen een rol kunnen spelen. Deze kunnen onbedoeld discriminatie en vooroordelen in de hand werken. Het kabinet is van mening dat een verbod op Zwarte Piet van staatswege niet de uitweg is, maar dat de overheid wel een rol kan spelen om een respectvolle dialoog te faciliteren zodat er vanuit de maatschappij initiatieven ontstaan om Zwarte Piet een figuur te laten zijn die iedereen recht doet. Zo heb ik verschillende ronde tafels georganiseerd waarin voor- en tegenstanders met elkaar in gesprek zijn gegaan. Na afloop van het laatste overleg hebben voor- en tegenstanders aan tafel zich gezamenlijk uitgesproken tegen iedere vorm van bedreiging, geweld, polarisatie en agressie en er naar te streven het een feest er voor alle kinderen te laten zijn.
Met welke feesten bemoeit de Minister van SZW zich nog meer? Hebben Suikerfeest, Offerfeest en Ramadan ook zijn aandacht, of is zijn verontwaardiging alleen maar gericht tegen Nederlandse feestdagen?
Zie antwoord vraag 2.
Wie waren op het overleg aanwezig? Op grond waarvan is de selectie gepleegd?
De volgende organisaties waren aanwezig bij de ronde tafel: RTL, Stichting Sinterklaasintocht Amsterdam, Stichting Stadsontspanning Utrecht, Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed, Sint Nicolaas Genootschap Nederland, Surinaams Inspraak Orgaan, Overlegorgaan Caribisch Nederland, Stichting Nederland wordt beter, Stichting Sint en Pietengilde, Civitas Christiana, Detailhandel Nederland, gemeente Maassluis en de Stichting Intocht Sint Nicolaas Dordrecht.
De verschillende uitgenodigde partijen vertolken diverse geluiden die ook in het nationale debat hoorbaar zijn.
Waarom probeert de Minister van SZW aanwezigen een verklaring te laten ondertekenen? Is dit bedoeld om hen medeplichtig te maken aan het afschaffen van het feest?
De verklaring is opgesteld op initiatief van de groep deelnemers aan de ronde tafel.
Waarom doet de Minister van SZW zich voor als een neutrale scheidsrechter, terwijl hij meermalen heeft gepleit voor het afschaffen van onze dierbare kindervriend?
Zie het antwoord op vraag 2.
De zedenpolitie van de AVROTROS |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «AVROTROS schrapt homoseksuele seksscène uit nieuwe familieserie»?1
Ik heb hierover navraag gedaan bij AVROTROS. Die liet mij weten dat er inderdaad een seksscène in het eindscript van La Famiglia is komen te vervallen, maar dat had alleen te maken met het moment in het verhaal waar deze scène een plek had gekregen. AVROTROS liet weten geen problemen te hebben met homoseksuele seksscènes en wijst daarbij naar de eerder uitgezonden series Ramses en Bloedverwanten. AVROTROS voegt daaraan toe dat er in verdere afleveringen van La Famiglia ook nog lesbische liefdesscènes zijn opgenomen.
Deelt u de mening dat het absurd is dat de theaterschrijver van «La Famiglia» een «te expliciete» homoseksuele seksscène heeft geschrapt op verzoek van AVROTROS?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u nagaan wat volgens de AVROTROS «te expliciet» inhoudt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het vertonen van een homoseksuele seksscène strijdig met de Mediawet of enige andere regelgeving ten aanzien van de publieke omroep?
Neen.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met de AVROTROS om opheldering te geven dat een dergelijke zedenpolitie onnodig, onwenselijk en onzinnig is? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn antwoord op de vragen 1–3 blijkt dat geen sprake is van «zedenpolitie» door AVROTROS. Een gesprek daarover is dan ook niet aan de orde. Overigens geldt altijd dat uitsluitend de omroepen zelf verantwoordelijk zijn voor de vorm en inhoud van hun media-aanbod. Deze «programmatische autonomie» die zowel geldt voor de publieke als de commerciële omroepen, vormt de hoeksteen van de onafhankelijkheid van de omroep en is gegarandeerd in de Mediawet.2