Illegale bewoning op vakantieparken |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen1 over het bericht «Duizenden bewoners vakantieparken illegaal»?2
Ja, die herinner ik mij.
Welke consequenties verbindt u aan de constateringen van ZKA Leisure Consultants dat een derde van de vakantieparken geen toeristisch toekomstperspectief heeft en dat op een kleine tien procent sprake zou zijn van een ernstige en verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek?
Onder andere naar aanleiding van meerdere onderzoeken van ZKA Leisure Consultants in verschillende provincies, regio’s en gemeenten kwam dit vraagstuk bij de verschillende partijen op het netvlies. Ook bij mij staat dit vraagstuk hoog op de agenda. Daarom ben ik vorig jaar aan de slag gegaan met de actie-agenda vakantieparken. Deze is eind vorig jaar ondertekend door diverse betrokken medeoverheden en andere partijen. De uitvoering daarvan is nu in volle gang.
Wat is nu het tijdpad om de structurele problematiek van de vakantieparken terug te dringen?
De actie-agenda vakantieparken is opgesteld voor de periode van 2018–2020. In die periode willen ondertekenaars zich richten op de acties die in de actie-agenda zijn opgenomen. Daarmee is niet meteen alle problematiek opgelost, maar wordt een belangrijke stap gezet om de problematiek te agenderen en om gemeenten en provincies de juiste instrumenten te geven om aan de slag te gaan met de problematiek.
Deelt u de mening dat de aanpak van de ernstige en verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek de hoogste prioriteit heeft hierbij?
Vanuit het Rijk geven we prioriteit aan de aanpak van problematiek op vakantieparken, daarom heb ik ook het initiatief genomen tot de actie-agenda vakantieparken 2018–2020. Daarin is samen met betrokken partijen een aantal acties geformuleerd, waaronder het starten van een aantal pilots waarbij vakantieparken zonder toeristisch perspectief (tijdelijk) van bestemming wijzigen, bijvoorbeeld naar wonen.
De exacte prioritering voor de aanpak van vakantieparken ligt op lokaal niveau. Ik kan mij echter goed voorstellen dat gemeenten ervoor kiezen om bij een integrale aanpak te starten bij de parken met veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord op voornoemde Kamervragen3 dat er pilots zijn gestart om beter zicht te krijgen op de ondermijningsproblematiek, aangeven wanneer de Kamer een verbeterd beeld van de omvang van deze ondermijningsproblematiek tegemoet kan zien?
In de Actie-agenda Vakantieparken 2018–2020 is aangegeven dat er een beperkt aantal pilots bij gemeenten zal worden gestart, waarbij met inzet van (big) data-analyses wordt getracht verdiepend inzicht te verkrijgen op de ondermijningsproblematiek op vakantieparken. In dat verband is afgesproken om deze pilots eind 2020 af te ronden. Ik zal u na afronding van de pilots over de resultaten informeren.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord op voornoemde Kamervragen4 dat u een «informatie fundament» ondersteunt voor gemeenten, aangeven wat dat informatie fundament exact is?
Het informatiefundament wordt samen met het Kadaster ontwikkeld. Hierin worden verschillende databronnen van het Kadaster gekoppeld, waaronder de Basisregistratie Kadaster en de Basisadministratie Adressen en Gebouwen. Hiermee ontstaat op gemeente-, park- en op huisjes-niveau een gestructureerd overzicht over de situatie ter plekke. Een gemeente kan bijvoorbeeld zien of het park in handen is van een of meerdere eigenaren, wanneer de huisjes zijn gebouwd en wat de WOZ-waarde van het object is.
Op basis van deze informatie krijgt de gemeente een beter beeld van de situatie op een park. Mede met die informatie kan zij besluiten of actie nodig is of dat er meer informatie verzameld moet worden. Ook helpt het de gemeente wanneer zij in gesprek is met de eigenaar of eigenaren van een park om samen tot een oplossing te komen.
Wanneer er in de toekomst – op daarvoor geschikte vakantieparken – de bestemming van vakantiewoningen wordt gewijzigd in gewone woningen, stijgen dan de waarden van deze woningen? Hoe is in het informatie fundament geborgd dat gemeenten bijvoorbeeld speculatie op deze waardestijgingen kunnen voorkomen?
Het is mogelijk dat de waarde van de woningen stijgt. Het informatiefundament biedt inzicht in de WOZ-waarde van de woning, waardoor de gemeente eventuele waardestijgingen kan monitoren. Het voorkomen van speculatie op waardestijgingen is niet het doel van het informatiefundament, daar kunnen gemeenten andere instrumenten voor inzetten. Bij een bestemmingswijziging kan worden afgesproken dat een deel van de waardevermeerdering wordt afgedragen aan een fonds, bijvoorbeeld voor de aanleg van benodigde infrastructuur of voor het ontwikkelen van natuurgebieden.
Kan er in de toekomst – op daarvoor geschikte vakantieparken – de bestemming van vakantiewoningen ook worden gewijzigd om gelijkvloerse zorgwoningen in een groene omgeving te realiseren? Zo ja, hoe is in het informatie fundament geborgd dat gemeenten dat kunnen doen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te borgen?
Indien op lokaal niveau besloten wordt dat een vakantiepark moet worden bestemd naar zorgwoningen, dan is dat ook nu al een mogelijkheid. Het informatiefundament geeft de gemeente informatie over de situatie op het park, wat als basis kan dienen voor gemeenten om een dergelijk besluit te nemen.
Het bericht dat er woede is over de woekerhandel in kaartjes voor een voetbalwedstrijd |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er woekerhandel plaatsvindt bij de verkoop van kaarten voor Feyenoord-Ajax?1
De berichtgeving daarover is mij bekend.
Bent u het met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) eens dat dit een bedreiging is voor het hele Nederlandse voetbal? Zo nee, waarom niet?
Samen met de KNVB, betaald voetbalorganisaties, politie, OM, gemeenten en supporters werkt de Minister van JenV aan gastvrij en veilig voetbal. Het streven is om voetbalsupporters zonder al te veel beperkingen een wedstrijd te kunnen laten bezoeken.
Navraag bij de KNVB leert dat het doorverkopen van toegangskaarten als probleem wordt gezien voor het betaald voetbal in Nederland. Betaald voetbalorganisaties en de KNVB worden geconfronteerd met de negatieve effecten van de doorverkoop van toegangskaarten.
Door de doorverkoop van entreebewijzen lopen clubs het risico minder zicht te hebben op wie er in het stadion aanwezig is. Deze informatie is gewenst om bijvoorbeeld te voorkomen dat personen met een stadionverbod het voetbalstadion betreden. Ook kan er niet op worden toegezien of de supporters in de juiste vakken (voor uit- of thuissupporters) terecht komen.
Hoe is de veiligheid in het stadion nog te waarborgen als de doorverkoop van voetbalkaarten zo makkelijk kan plaatsvinden?
Gelukkig verloopt het merendeel van de betaald voetbalwedstrijden zonder noemenswaardige incidenten. Zodra de KNVB of voetbalclub signaleert dat er sprake is van secundaire handel, dan blokkeren zij de toegangskaart(en) die middels secundaire handel verkregen is/zijn. Doorverkochte kaarten verliezen conform de Standaardvoorwaarden van de KNVB (die gelden tijdens voetbalevenementen) hun geldigheid. De Standaardvoorwaarden zijn op de website van de KNVB terug te vinden (gedeponeerd ter Griffie van de
rrondissementsrechtbank te Utrecht onder nummer 181/2002). Dergelijke regels mag de club opstellen als voorwaarde voor toegang tot het eigen terrein. Dit kan leiden tot het verval van de geldigheid van de kaartjes en/of een landelijk stadionverbod van 18 maanden inclusief een geldboete van maximaal € 450,opgelegd door de KNVB.
Daarnaast zijn er vanuit het project «Toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal richting 2020» diverse maatregelen genomen om de veiligheid in en buiten de stadions te garanderen en het betaald voetbal een feest te laten zijn voor alle Onze referentie supporters. De maatregelen zijn onder te verdelen in een vijftal categorieën: 1444721 integrale persoonsgerichte aanpak, gastheerschap, safety, regierol gemeenten en samenwerken met supporters. Over de voortgang van dit project zal de Minister van JenV u dit najaar informeren.
Wat vindt u van de reactie van Marktplaats, die zegt geen probleem te zien in de huidige situatie, ook al vindt er eventueel valse handel plaats?
Marktplaats benadrukt in haar reactie dat de hoge prijs voor de kaartjes voor een halve finale van het KNVB-bekertoernooi mede veroorzaakt wordt door het beperkte beschikbare aantal kaartjes voor het publiek. Desgevraagd geeft Marktplaats aan dat voor haar het uitgangspunt is dat alles op haar platform mag worden verhandeld tenzij dit bij wet niet is toegestaan. Marktplaats geeft aan tegelijkertijd op verschillende manieren te proberen misstanden tegen te gaan, bijvoorbeeld door aanbieders er op te wijzen rekening te houden met wettelijke of contractuele restricties. Ook heeft zij een meldingsprogramma dat aangesloten clubs waarschuwt als kaarten voor een wedstrijd op Marktplaats worden aangeboden. Daarnaast waarschuwt Marktplaats websitebezoekers die een «gezocht-advertentie» plaatsen nadrukkelijk voor oplichters, zoals aanbieders van valse kaartjes en doet ze zo nodig meldingen bij het Landelijk Meldpunt Internetoplichting. De redenering van Marktplaats over de wettelijke grenzen en de totstandkoming van de prijs kan ik volgen. Het is daarnaast bemoedigend om te constateren dat Marktplaats wel degelijk oog heeft voor het voorkomen van mistanden op hun platform.
Bent u op de hoogte van het Europese initiatief om woekerhandel tegen te gaan?2
Ja.
Heeft u daarin ook kennisgenomen dat zij ook oproepen tot nationale wetgeving? Zo ja, waarom weigert u hiermee aan de slag te gaan?
Voor wat betreft nationale wetgeving verwijzen we u door naar antwoorden op eerdere Kamervragen van u (Aanhangsel 2018–2019, nr. 1160). Onze conclusie is dat een nationaal verbod op doorverkoop ineffectief en niet of nauwelijks handhaafbaar is. Daarnaast zou de doorverkoop zich na invoering van nationale wetgeving verplaatsen naar landen waar geen regulering is.
In eerdere antwoorden gaf u aan dat u de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op de hoogte zou brengen van eventuele misleiding bij ticketverkoop, is de ACM inmiddels tot actie overgegaan? Zo nee, waarom niet?3
De ACM is op de hoogte gebracht. De ACM ontvangt voortdurend vele signalen van uiteenlopende consumentenproblemen en moet keuzes maken over welke problemen zij aanpakt. Als onafhankelijke toezichthouder stelt zij zelfstandig haar prioriteiten. Deze afwegingen maakt de ACM op basis van onder meer de ernst van een misstand, het structurele karakter en de schade voor de consument. De ACM doet doorgaans geen uitspraken over de vraag of zij onderzoek doet in een 1444721 bepaalde sector, of wat de status is van eventuele lopende onderzoeken.
Wat is het resultaat van dat u deze problematiek in Brussel heeft aangekaart?
Tijdens de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sportraad in november 2018 is het onderwerp besproken. Ook heb ik de Europese Commissie het verzoek gedaan om de grootte van de problematiek in kaart te brengen.
Het Europees parlement en de Raad hebben recent in Brussel voorlopige overeenstemming bereikt over een richtlijn met maatregelen om het Europese consumentenrecht te moderniseren. Eén van deze maatregelen is een verbod voor handelaren om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met het doel om deze vervolgens door te verkopen. In het najaar van 2019 wordt over deze richtlijn een definitief besluit genomen.
Als u de uitspraak van een Duitse rechter een belangrijk signaal vindt dat woekerhandel niet wenselijk is, zou u een dergelijke uitspraak door een Nederlandse rechter dan ook niet verwelkomen als er wél nationale wetgeving zou zijn? Zo nee, waarom niet?4
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over een uitspraak van een rechter. Voor zover ik heb begrepen ging het in de Duitse zaak om gepersonaliseerde tickets, waarvan de primaire ticketverkopers contractueel in de algemene voorwaarden hebben vastgelegd dat de doorverkoop daarvan uitsluitend via bepaalde platforms mag. In Nederland kunnen primaire ticketverkopers -op grond van de huidige wet- en regelgeving- ook dergelijke algemene voorwaarden verbinden aan de verkoop van gepersonaliseerde tickets. De uitspraak van de Duitse rechter lijkt mij dan ook een belangrijk signaal richting doorverkopers dat zij de algemene voorwaarden die aan toegangskaarten zijn verbonden respecteren.
Heeft u kennisgenomen van de data die is vrijgegeven, op last van een rechter, van doorverkoopwebsite ViaGoGo waaruit blijkt dat veel tickets door professionele woekerhandelaren worden doorverkocht?5
De berichtgeving daarover is mij bekend.
Kunt u aangeven of dit ook geldt voor de Nederlandse variant van deze site?
Daar heb ik geen zicht op. De uitspraak waaraan u refereert heeft betrekking op de Engelse situatie.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de totale omvang van deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de middelen tot mijn beschikking om de totale omvang van deze problematiek in kaart te brengen, aangezien het hier gaat om een grensoverschrijdende aangelegenheid. Daarom ben ik aan het inventariseren wat de mogelijkheden zijn op Europees niveau.
Bent u bereid regels op te stellen, bijvoorbeeld naar Engels voorbeeld, zodat ook websites die in Nederland opereren hun data openbaar moeten maken zodat duidelijk wordt wat het aandeel woekerhandelaren is? Zo nee, waarom niet?
De «court order» van de Britse toezichthouder is gebaseerd op Europees geldende regelgeving over consumentenbescherming en enkele nationale aanvullingen specifiek voor ticketverkoop. In het bijzonder dienen vermeld te worden de nominale waarde van een kaartje en namens wie een tussenpersoon handelt. Wellicht ten overvloede, in Nederland is het ook zonder specifieke ticketwetgeving verplicht om de belangrijkste kenmerken en voorwaarden van het ticket te vermelden (waaronder bijvoorbeeld plaats en eventuele beperkingen ten aanzien van doorverkoop). Daarnaast dient de consument ook te worden geïnformeerd over de identiteit en hoedanigheid van de verkoper (waaronder het feit dat het om secundaire verkoop gaat). Net als de Britse autoriteit nu heeft de ACM hier in het verleden ook op toegezien. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik omwille van het grensoverschrijdende karakter en de handhaafbaarheid geen nadere nationale regelgeving opstellen.
Het bericht dat artiesten niet welkom zijn in Nederland. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS dat sommige artiesten niet welkom zijn in Nederland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de in het artikel genoemde artiesten inderdaad de toegang tot Nederland is geweigerd?
De betreffende artiesten is de toegang tot Nederland geweigerd omdat ze niet voldeden aan de voorwaarden om toegang te krijgen tot Nederland. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in Europese regelgeving, de Schengengrenscode.
Bent u het eens met het principe dat Nederland uitvoering dient te geven aan de bepalingen in het Unesco-verdrag waarnaar wordt verwezen in het artikel en de doelstellingen van het verdrag dient te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is partij bij het 2005 Verdrag betreffende de Bescherming en Bevordering van de Diversiteit van Cultuuruitingen2 en houdt zich daaraan. Culturele samenwerking maakt integraal deel uit van het Nederlands buitenlands beleid en is ook voor de kwaliteit en diversiteit van het culturele aanbod in Nederland van belang. De genoemde Overeenkomst doet niet af aan het recht om te toetsen of is voldaan aan de voorwaarden voor een visum. Deze voorwaarden zijn neergelegd in de Schengen Visumcode. Dat zijn regels die zijn vastgelegd op Europees niveau. De visumcode geldt voor iedere aanvrager (ongeacht beroep of functie).
Vindt u dat internationale uitwisseling van kunst en cultuur kan bijdragen aan de doelstellingen van het internationaal cultuurbeleid van Nederland?
Ja, internationalisering en wederzijdse culturele uitwisseling in het buitenland én in Nederland zijn belangrijk omdat ze ons enerzijds voeden met nieuwe invloeden, kennis en beelden en anderzijds vanwege de verbindende rol die cultuur kan spelen op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Daarom benadrukt het beleidskader internationaal cultuurbeleid 2017–20203 het belang van uitwisseling, netwerken en wederkerigheid, zowel nationaal als internationaal. In dit wederkerige proces wordt ook ondersteuning geboden om buitenlandse gasten zoals kunstenaars, curatoren en critici op culturele evenementen in Nederland te programmeren dan wel kennis te laten maken met het Nederlandse culturele veld en daarmee samen te werken, bijvoorbeeld door middel van een buitenlands bezoekersprogramma of een residency.
Deelt u de mening dat artiesten met een visum die een werkbezoek aan Nederland brengen nooit om voor hen onduidelijke redenen mogen worden vastgehouden in een detentiecentrum?
Een besluit om de toegang te weigeren en personen in bewaring te plaatsen is altijd op grond van de (inter)nationale en Europese juridische verplichtingen een met waarborgen omkleed en gemotiveerd besluit. Dit geldt ook voor de onderhavige casus.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te bevorderen dat artiesten in het kader van internationale uitwisseling op eenvoudige wijze een bezoek aan Nederland kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
EU-visumwetgeving voorziet in de mogelijkheid om op basis van eerder reisgedrag een visumaanvraag te faciliteren, ongeacht de beroepsgroep. Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid om specifieke doelgroepen te faciliteren, bijvoorbeeld via het Orange Carpet programma. Met behulp van dit programma kunnen bedrijven of organisaties makkelijker een visum aanvragen voor hun personeel indien ze eerder naar Schengen hebben gereisd en goed bekend staan bij de ambassade. Hier kunnen culturele organisaties zich ook voor aanmelden. Daarnaast is het mogelijk dat voor de organisatie van bepaalde evenementen vanuit Nederland visumaanvragen worden gefaciliteerd. Het blijft echter wel nodig om elke aanvraag op de merites te beoordelen. De aanvrager blijft verantwoordelijk om aan te tonen dat hij/zij aan de vereisten voldoet. Uiteindelijk zal elke visumaanvrager aan dezelfde voorwaarden getoetst worden, ongeacht de beroepsgroep. Dit regime voor visa voor frequente reizigers doet niet af aan de bevoegdheid van grensautoriteiten om opnieuw te toetsen op toegangsvoorwaarden.
Bent u bereid om te onderzoeken of een speciaal regime voor visa voor kunstenaars en artiesten ingesteld kan worden, waaronder een witte lijst voor artiesten die al eerder hebben opgetreden in Europa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Oranjes verkochten in stilte kunst aan Rijk’ |
|
Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Maakte de Rubens krijttekening of één van de andere kunstwerken in eigendom van prinses Christina die afgelopen januari door Sotheby’s geveild zijn ooit deel uit van één van de Oranje stichtingen?1 Zo ja, welke kunstwerken waren dat en wanneer en op welke wijze zijn deze omgezet van stichting-eigendom naar het privébezit van prinses Christina?
Nee, dat is niet het geval.
De zorg voor en begeleiding van (oud-)topsporters |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), René Peters (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het symposium «Mental Health in Elite Sport» dat afgelopen najaar in het Europees parlement is gehouden?1
Ja.
Klopt het dat topsporters vaker dan gemiddeld met (mentale) problemen te maken krijgen na de carrière, mede omdat zij gewend zijn de eigen grenzen voortdurend te verleggen en er bovendien een taboe op het onderwerp heerst?2 In hoeverre kan dit gepaard gaan met verslavingsproblematiek?
In 2016 is een prevalentieonderzoek gedaan naar (indicatoren voor) symptomen van mentale problemen bij (voormalige) Nederlandse topsporters.3 Tijdens een periode van 4 weken werd bij 203 huidige topsporters van 6% alcoholgebruik tot 45% angst- en depressieproblemen vastgesteld en bij 282 oud-topsporters van 18% stressproblemen tot 29% angst- en depressieproblemen vastgesteld.
Deze studie gaf aan dat het voorkomen van deze mentale problemen bij huidige en oud-topsportersvergelijkbaar is met de prevalentie van deze mentale problemen in de Nederlandse bevolking. Een hoger aantal zware blessures, operaties, recente belastende leefsituaties, ontevredenheid met de voorbije topsportcarrière en een lagere graad van sociale steun bleken gerelateerd aan
het voorkomen van symptomen van mentale problemen bij zowel huidige als oud-topsporters.
Op internationaal vlak is er over de afgelopen veertig jaar vrij uitgebreid onderzoek verricht naar het voorkomen van psychologische problemen bij oud-topsporters. De belangrijkste gerapporteerde problemen zijn onder andere het psychologisch effect van fysieke problemen (bijvoorbeeld blessures, gewichtstoename, hersenschudding), identiteitsproblemen, financiële problemen en studie- en beroepsproblemen Verslavingsproblematiek wordt niet (meer) als een duidelijke problematiek bij oud-topsporters geïdentificeerd.
Zijn er bij u onderzoeken bekend naar de specifieke mentale kwetsbaarheid van voormalig topsporters dan wel naar de mate waarin topsporters na het beëindigen van hun topsportcarrière verslavingsproblematiek ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er binnen TeamNL sinds 2014 wel specifiek wordt ingezet op het domein prestatiegedrag als vast onderdeel van het centrale team van experts, maar dat er geen structurele advies, zorg en begeleiding voor topsporters na de carrière bestaat? Zo nee, welke structurele advies, zorg en begeleiding is er dan wel?
Sinds een aantal jaar zet NOC*NSF TeamNL in op de begeleiding van topsporters en talenten waarbij al tijdens de topsportcarrière aandacht gaat naar de voorbereiding op het einde van de topsportcarrière met bijbehorende uitdagingen op verschillende gebieden. Psychologische en psychiatrische begeleiding maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit en betrokken experts (dit kunnen sport-, gezondheids- en/of klinisch psychologen en psychiaters zijn) zijn allemaal verbonden aan de TeamNL Experts Prestatiegedrag.
Sinds 2017 is NOC*NSF het project TeamNL@Work opgestart, met financiering van het Ministerie van VWS. Dit project is specifiek gericht op het aanbieden van ondersteuning aan topsporters in de voorbereiding op het carrière-einde en aan gestopte topsporters. Wanneer topsporters zich melden met een vraag of behoefte wordt op maat gekeken welke begeleiding hier het beste bij past. Zo wordt bijvoorbeeld voorzien in (studie)loopbaanbegeleiding, arbeidsmarktoriëntatie, werkervaringsplekken, ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak, competentieontwikkeling, etc. (zie ook: https://teamnlatwork.nocnsf.nl).
De ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak wordt aangeboden via de experts die ook beschikbaar zijn voor de nog actieve topsporters. Hierbij is specifieke aandacht voor het voorkómen van psychologische problemen tijdens een post-Olympisch/Paralympisch seizoen of bij beëindiging van de topsportcarrière.
Ziet u in recente voorbeelden van oud-topsporters3 die na de carrière in een zwart gat zijn gevallen reden om -samen met NOC*NSF en/of oud-topsporters zelf – een ondersteuningsprogramma op te zetten waar oud-topsporters voor advies, zorg en begeleiding aan kunnen kloppen? Zo nee, waarom niet?
De multidisciplinaire ondersteuning vanuit het project TeamNL@Work vormt een sterke basis om topsporters voor te bereiden op en te begeleiden tijdens en na het einde van hun topsportcarrière. Hierbij wordt samengewerkt met succesvolle initiatieven van oud-topsporters gericht op het begeleiden van topsporters naar een volgende uitdaging in hun leven (o.a. De SportMaatschappij, Fanbased, Sporttop). Het project is nog volop in ontwikkeling en NOC*NSF zal de komende tijd dan ook kijken naar hoe de huidige ondersteuning verder verrijkt kan worden, met de inbreng van oud-topsporters.
Het bericht dat sportclubs tegenwerking ervaren bij verduurzaming |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sportclubs zijn het zat. Drie keer tegenwerking bij verduurzaming»?1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over de opbrengst van zonnepanelen van sportclubs (antwoorden ontvangen 19 november 2018)?
Ja.
Deelt u de mening dat in zijn algemeenheid er alleen lange termijn investeringen worden gedaan als investeerders zicht hebben een redelijk rendement op het geïnvesteerd vermogen en het tenminste terugverdienen daarvan? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat er onduidelijkheid bestaat over de opvolging van de salderingsregeling, zowel qua inhoud als qua tijdspad? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, die mening deel ik. Ook begrijp ik dat investeerders in zonne-energie het liefst zo snel mogelijk zekerheid willen over de omvorming van de salderingsregeling en per welke datum de nieuwe regeling zal gelden.
In mijn brief van 15 juni 2018 heb ik op hoofdlijnen mijn stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare elektriciteitsproductie met directe betrokkenheid van burgers geschetst, o.a. met oog op draagvlak voor en op de betaalbaarheid van de energietransitie. In die brief heb ik u tevens geïnformeerd over het omvormen van de salderingsregeling in een terugleversubsidie. Daarbij heb ik in grote lijnen weergegeven hoe en op welke termijn ik die terugleversubsidie wil vormgeven. Dit vergt de nodige tijd.
In mijn brief van 28 januari jl. heb ik u gemeld dat de uitvoering van de terugleversubsidie bij nadere uitwerking met de betrokken partijen complexer is gebleken dan verwacht. Momenteel onderzoek ik hoe de zorgen met betrekking tot de uitvoering kunnen worden weggenomen, dan wel of er een werkbaar alternatief instrument kan worden vormgegeven. Het is mijn streven om aan het einde van het eerste kwartaal van 2019 met een concreet uitgewerkt voorstel voor de omvorming van de salderingsregeling te komen. Mijn streven is een start van de nieuwe regeling per 1 januari 2021, waarmee ik investeringszekerheid bied aan (bestaande en nieuwe) investeerders in zonne-energie.
Begrijpt u dat ook sportverenigingen onzeker en terughoudend zijn geworden over het aanbrengen van zonnepanelen, omdat is aangekondigd dat de salderingsregeling wordt afgeschaft, terwijl niet duidelijk is welke vervangende stimuleringsregeling van kracht gaat worden en wanneer die van kracht gaat worden? Zo ja, waarom begrijpt u dat en wat gaat u doen om die onzekerheid weg te nemen? Zo nee, waarom begrijpt u dat niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze onzekerheid en terughoudendheid schadelijk is voor het tempo van verduurzaming van de energievoorziening en schadelijk voor het enthousiasme en draagvlak voor verduurzaming van sportgebouwen? Zo ja, welke conclusie en acties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat investeerders in zonne-energie graag zo snel mogelijk duidelijkheid willen hebben over de omvorming van de salderingsregeling. Het is mijn streven op korte termijn deze duidelijkheid te kunnen bieden. Desondanks constateer ik de afgelopen jaren een forse groei in zon-PV-installaties, zowel kleine als grote installaties op daken en op velden. Daarbij maken investeerders gebruik van regelingen als de salderingsregeling, de postcoderoosregeling en de SDE+ maar ook van de energie-investeringsaftrek (EIA) of de in 2019 nieuwe subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties.
Is u bekend dat sportverenigingen onzekerheid en terughoudendheid bestaat over het investeren in duurzame energie, omdat door een wijziging in de regelgeving per 1 januari 2019 niet, althans minder vaak, vooraf zekerheid bestaat over de toekenning en de omvang van subsidie? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan?
In de afgelopen jaren hebben jaarlijks ruim 600 verenigingen gebruik gemaakt van de toenmalige subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties die tot eind 2018 was opengesteld. Inmiddels hebben 308 verenigingen aangegeven dat zij investeren in verduurzaming via de met ingang van 1 januari 2019 nieuwe regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties. De verwachting is dat dit aantal in het komende jaar nog ruim zal verdubbelen. Ik zie dan ook geen verandering in het enthousiasme en de mogelijkheden van de sportverenigingen om te investeren in verduurzaming.
Bent u bereid in overleg te treden met vertegenwoordigers van sportorganisaties om kennis te nemen van hun zorgen en zo nodig de regeling aan te passen of anderszins maatregelen te treffen die de heersende onzekerheid en terughoudendheid doen verminderen? Zo ja, bent u bereid de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mijn collega van Medische Zorg en Sport betrekt de sportsector zeer nauw bij de inhoudelijke vormgeving van de regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties voor het aankomende jaar. Dit vraagstuk zal bij dit proces besproken worden.
Het bericht ‘Je hoopt natuurlijk dat dit in Nederland blijft’ en de bescherming van cultuurgoederen |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het interview met de directeur van de Vereniging Rembrandt «Een lid van de koninklijke familie laat kunst veilen: «Je hoopt natuurlijk dat het in Nederland blijft»»?1
Ja.
Klopt het dat voorwerpen die niet op de lijst van beschermde cultuurgoederen staan en privébezit zijn, vrijelijk verkocht kunnen worden?
Ja.
Klopt het dat de onlangs geveilde tekening van Rubens niet was opgenomen in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen?
Ja.
Hebt u overwogen de bedoelde tekening alsnog op te nemen in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen? Zo ja, wat is de reden dat de tekening niet is opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op dit moment geldt een terughoudend aanwijzingsbeleid.
Welke criteria gelden voor opneming in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen?
De Minister van OCW kan ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar wordt beschouwd aan te wijzen als cultuurgoed en verzameling conform de Erfgoedwet.
Is de motivering voor opneming in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen openbaar?
De motivering van de aanwijzing kan worden opgevraagd bij de Erfgoedinspectie. De aangewezen collectie kan digitaal worden geraadpleegd via het portal Collecties van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (www.collectienederland.nl). Aan de openbaarheid van de motivering van de aanwijzing van cultuurgoederen en verzamelingen wordt gewerkt.
Onderschrijft u dat de Erfgoedwet onder andere tot doel heeft te voorkomen dat voorwerpen en verzamelingen in particulier bezit die van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid zijn, verloren gaan voor het Nederlandse cultuurbezit?
Ja.
Klopt het dat er sinds 2010 geen kunstwerken zijn opgenomen in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen? Zo ja, waarom niet?
Nee.
Bent u bereid voorstellen te doen om het instrumentarium van de Erfgoedwet uit te breiden, zo mogelijk naar het voorbeeld van andere landen, zodat voorwerpen en verzamelingen in particulier bezit die van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid zijn, behouden blijven voor Nederland?
In het kader van de voorbereiding van de algemene evaluatie van de Erfgoedwet ben ik voornemens om een tijdelijke commissie in te stellen om mij te adviseren over de vraag of het huidig wettelijk kader en instrumentarium, zoals neergelegd in de Erfgoedwet en de Beleidsregel aanwijzing beschermde cultuurgoederen 2016, adequaat is om belangwekkend roerend erfgoed in particulier bezit, voor Nederland te kunnen behouden en -voor zover daar naar haar oordeel en in het licht van de situatie in andere landen aanleiding toe bestaat, voorstellen te doen tot aanpassing van deze kaders.
Het bericht ‘Verval in de gymzaal: kapotte trampolines en turnbruggen’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de helft van de Nederlandse gymdocenten weleens werkt met afgekeurd sportmateriaal omdat de materialen niet op tijd vervangen worden?1 Zo ja, klopt het geschetste beeld?
Ik ben bekend met dit bericht. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat bewegingsonderwijs van groot maatschappelijk belang is en daarom op iedere school gegeven moet worden? Zo ja, deelt u de mening dat de veiligheid van leerlingen voorop staat en dat veilig en goed gymmateriaal uiterst belangrijk is voor het geven van goed bewegingsonderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, twee van de kerndoelen voor het po zien op bewegingsonderwijs. Ik vind het zeer onwenselijk dat bij het geven van bewegingsonderwijs soms gebruik wordt gemaakt van afgekeurde materialen, het is een taak van het schoolbestuur om ervoor te zorgen dat dit niet gebeurt. Ieder kind verdient een veilige leeromgeving, hier dient de school zorg voor te dragen. Zie voorts het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel scholen last hebben van de geschetste situatie? Heeft u inzicht in hoeveel scholen door deze situatie niet in staat zijn om voldoende of goed bewegingsonderwijs te geven? Zo ja, om hoeveel scholen gaat het? Zo nee, kunt u uitzoeken of er scholen zijn die door slecht gymmateriaal niet in staat zijn bewegingsonderwijs te geven?
Uit onderzoek van het Mulierinstituut blijkt dat in het schooljaar 2016/2017 80 procent van de schoolleiders (n=788) tevreden was met het beschikbare materiaal. 16 procent was hier ontevreden over en 4 procent vond dit slecht.2 Ik heb geen inzicht in hoeveel scholen exact te maken hebben met materialen die niet volledig voldoen. Met de actualisatie van het Bestuursakkoord PO heb ik afgesproken om onderzoek te doen om op lokaal niveau de knelpunten in beeld te brengen voor scholen om meer bewegingsonderwijs te realiseren. Wanneer dit onderzoek in de loop van 2019 wordt afgerond, wordt het aan de Kamer beschikbaar gesteld.
Kunt u inzichtelijk maken of gemeenten genoeg middelen gereserveerd hebben voor het vervangen van vervallen gymmaterialen? Kunt u in een tijdspad aangeven hoelang het duurt om de ondeugdelijke gymmaterialen te vervangen?
Ik heb geen inzicht in de financiële situatie van gemeenten op dit niveau. Indien de geschetste situatie zich in een gemeente voordoet, kan dit naar verwachting ook het beste daar aan de orde worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Klopt het dat de gemeente een zorgplicht heeft en ervoor dient te zorgen dat de accommodatie geschikt is en blijft voor onderwijsgebruik, en voldoet aan de wettelijke eisen? Zo ja, hoe komt het dan dat sommige scholen met afgekeurd materiaal moeten lesgeven en daardoor de veiligheid van leerling in het geding komt? Zo nee, wie is er verantwoordelijk?
Er zijn verschillende manieren waarop beschikbaarstelling en gebruik van accommodaties voor bewegingsonderwijs plaats kan vinden. De school kan een eigen accommodatie beheren en gebruiken, maar kan ook gebruik maken van een accommodatie die wordt beheerd door de gemeente of in beheer is van een derde partij. In alle gevallen geldt dat de gemeente verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding van de accommodatie; deze bovengenoemde verantwoordelijkheid vloeit voort uit artikelen 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo). Deze vergoeding dient redelijkerwijs te voorzien in een goede instandhouding van de accommodatie. Gemeenten ontvangen hiervoor middelen uit het Gemeentefonds, en in de modelverordening is een jaarlijkse prijsindexatie vastgelegd. Ik wil niet speculeren over de verschillende oorzaken die kunnen leiden tot de onwenselijke situatie dat scholen met deels ondeugdelijk materiaal werken.
Klopt het dat het bestuur van de school ook verantwoordelijk is voor de veiligheid van de werkplek van zijn personeel en de leeromgeving van de leerlingen? Deelt u de mening dat het onduidelijk is waar de verantwoordelijkheden liggen? Graag een verduidelijkende uitleg.
Allereerst zorgt het schoolbestuur voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, in lijn met artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet. In lijn met artikel 5 van de Arbowet dient de school ook een risicoinventarisatie en -evaluatie uit te (laten) voeren naar de gebouwen waarin het onderwijs wordt gegeven. Toezicht op de Arbowet wordt uitgevoerd door de Inspectie SZW. Hiernaast dient het bevoegd gezag zorg te dragen voor de veiligheid, waaronder de fysieke veiligheid, tijdens de schooldag, in lijn met artikel 4c van de Wpo. Dit is ook opgenomen in het toezichtskader van de Inspectie van het Onderwijs. Ik acht de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen hierin niet onduidelijk.
Bent u bereid om in overeenstemming met gemeenten en schoolbesturen ervoor te zorgen dat alle ondeugdelijke gymmaterialen op tijd vervangen worden zodat gymlessen altijd door kunnen gaan?
Met bovengenoemd uit te voeren onderzoek kan ik meer inzicht geven in waar de in de peiling geschetste situaties zich voordoen. Dat er vervolgens voor wordt gezorgd dat ondeugdelijke materialen tijdig worden vervangen acht ik een taak van exploitanten en gemeenten, al dan niet naar aanleiding van signalen van scholen. In laatste instantie kan een college van B&W op dit onderwerp bevraagd worden door de Gemeenteraad.
De opening van een gemeenteraadsvergadering met een gebed |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de opening van een gemeenteraadsvergadering met een gebed?1
Ja.
Bent u voornemens om indien er nog gemeenten zijn waar een verplichting om bij opening van de vergadering een gebed uit te spreken een dergelijke bepaling te vernietigen dan wel op een andere wijze er voor te zorgen dat deze verplichting gaat verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld, het is aan gemeenten zelf om te bepalen hoe zij hun vergaderingen invullen. Wel hebben gemeenten daarbij het beginsel van scheiding van kerk en staat in acht te nemen. Een verplichting om bij de opening van de vergadering van de gemeenteraad een gebed uit te spreken is daarmee in strijd. Ik ben naar aanleiding van de gestelde vragen voornemens alle gemeenten, onder verwijzing naar de brief van mijn ambtsvoorganger Remkes2 en het Tweeluik Religie en Publiek Domein van mijn ministerie en de VNG (2009)3 – waarin eveneens wordt ingegaan op het ambtsgebed (Tweeluik, p. 25) – een nadere duiding te sturen van het beginsel van scheiding van kerk en staat in relatie tot het ambtsgebed en de implicaties daarvan voor de vrijheid van gemeenteraden om te bepalen hoe zij hun vergaderingen willen vormgeven. Ik ga ervan uit dat gemeenten hiermee uit de voeten kunnen. Overigens werk ik aan een actualisering van het genoemde Tweeluik, die naar verwachting deze zomer gereed zal komen. Daarin zal opnieuw aandacht zijn voor het ambtsgebed.
Kunt u zich op de hoogte stellen over de wijze waarop bijvoorbeeld in de gemeenten Nunspeet, Hendrik-Ido-Ambacht, Alblasserwaard en Hardingsveld-Giesendam de gemeenteraadsvergadering met een gebed wordt geopend dan wel beëindigd?
In de gemeenten Nunspeet, Hendrik-Ido-Ambacht en Hardinxveld-Giessendam wordt direct na opening van de vergadering door de voorzitter het ambtsgebed uitgesproken. In Nunspeet en Hardinxveld-Giessendam wordt ook aan het einde van de vergadering een dankgebed uitgesproken. In de gemeente Alblasserdam4 wordt enkel na de opening van de eerste vergadering in het nieuwe jaar een gebed uitgesproken. In laatstgenoemde gemeente is bovendien in het reglement van orde van de gemeenteraad opgenomen dat indien de voorzitter van de raad het uitspreken van het gebed niet met zijn of haar innerlijke overtuiging in overeenstemming kan brengen, het gebed wordt uitgesproken door een raadslid dat zich daarvoor beschikbaar stelt.
Zoals ik ook in mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen over de opening van een gemeenteraadsvergadering met een gebed heb aangegeven, is sprake van strijd met het beginsel van scheiding van kerk en staat wanneer de voorzitter verplicht wordt het gebed uit te spreken en de deelnemers aan de vergadering verplicht worden eraan deel te nemen en/of er actief respect voor te tonen.
Voor de gemeenten Nunspeet, Hendrik-Ido-Ambacht en Hardinxveld-Giessendam geldt dat de formulering in het reglement van orde naar de letter een verplichting impliceert om het ambtsgebed uit te spreken. Navraag bij de betreffende gemeenten leert echter dat de betreffende bepalingen in geen enkel geval als een verplichting worden toegepast. Een voorzitter die aangeeft het ambtsgebed niet te willen uitspreken, wordt daartoe niet verplicht en kan dit overlaten aan een ander raadslid; evenmin zijn raadsleden gedwongen om eraan deel te nemen. Op deze wijze maakt het ambtsgebed naar mijn mening geen ongeoorloofd onderdeel uit van de raadsvergadering. In lijn met deze praktijk zou dit ook tot uitdrukking moeten worden gebracht in de bewoordingen van de betreffende reglementen van orde.
Ik zal daarom gemeenten via de in mijn antwoord op vraag 2 aangekondigde brief verzoeken om indien het ambtsgebed is opgenomen in het reglement van orde te expliciteren dat geen sprake is van een verplichting om het ambtsgebed uit te spreken dan wel er aan deel te nemen.
Deelt u de mening dat in deze gemeenten het gebed een ongeoorloofd onderdeel van de raadsvergadering uitmaakt? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie naar analogie van de gemeente Tholen te veranderen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inventariseren in welke andere dan de genoemde gemeenten nog meer het gebed pas na opening van de raadsvergadering wordt uitgesproken, kunt de Kamer daarvan op de hoogte stellen en kunt u ook in die gemeenten een einde aan die situatie maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is het aan gemeenten zelf om te bepalen hoe zij hun vergaderingen vormgeven. Wel zal ik gemeenten in algemene zin wijzen op de uitleg van het beginsel van scheiding van kerk en staat in relatie tot het ambtsgebed.
Het bericht dat de lokale omroepen aan de rand van de afgrond staan |
|
Harry van der Molen (CDA), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de dringende financiële problemen bij verschillende lokale omroepen?1
Het Commissariaat concludeerde in 2016 in haar driejaarlijkse evaluatie van de bekostiging van lokale publieke omroepen dat het percentage lokale omroepen met een zorgelijke financiële gezondheid de afgelopen jaren rond de 30% fluctueert.2 Ik ben bekend met de signalen over de precaire financiële situatie van de omroepen 1Twente en Omroepstichting ZuidWest, die in het door de leden Kwint en Van der Molen genoemde bericht van EenVandaag aangehaald worden.
Ik hecht er aan te benadrukken dat de bekostigingsverantwoordelijkheid voor lokale publieke omroepen bij gemeentes ligt.
Deelt u de mening dat wanneer lokale omroepen failliet gaan er een groot gat geslagen wordt in de lokale nieuwsvoorziening en daarmee de lokale democratie schade toebrengt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de leden Kwint en Van der Molen eens dat lokale publieke omroepen van belang zijn voor het functioneren van onze lokale democratie en lokale nieuwsvoorziening. Tegelijkertijd geldt dat tevens voor de regionale en lokale private journalistieke sector. Ook zij voorzien in de lokale nieuwsvoorziening in gemeente(n) en dragen daarmee bij aan een levendige lokale democratie.
Overigens stel ik structureel € 5 miljoen per jaar beschikbaar om onderzoeksjournalistiek te bevorderen – met name op regionaal en lokaal niveau.
Wat moet u er volgens u gebeuren om dit goede lokale omroepen als 1Twente toch toekomstbestendig te maken?
In het regeerakkoord staat dat het kabinet zich beraadt op de wijze van organisatie en financiering van de lokale omroepen. Ter uitwerking hiervan hebben de Minister van BZK en ik op 12 februari jl. een gezamenlijke adviesaanvraag aan de Raad voor cultuur en de Raad voor het Openbaar Bestuur gestuurd.3 We verwachten het advies in september 2019 en hechten eraan niet vooruit te lopen op de resultaten.
Deelt u de mening dat het lastiger is om na een faillissement nog een omroep op te bouwen dan wanneer een faillissement voorkomen wordt?
Het is aan de betreffende gemeente(s) om vanuit hun bekostigingsverantwoordelijkheid voor lokale omroepen een besluit te nemen over de hoogte van subsidie voor de lokale publieke omroep. In het spijtige geval dat een faillissement leidt tot het intrekken van een aanwijzing als lokale publieke media-instelling, staat het overige media-instellingen vrij om een aanvraag bij hun gemeente in te dienen voor een aanwijzing als lokale publieke media-instelling voor de betreffende gemeente(s).
Bent u bereid de noodlijdende omroepen te hulp te schieten zodat deze omroepen niet verdwijnen, indachtig de toezegging die u de Kamer deed tijdens het wetgevingsoverleg Media van 3 december 2018? Zo nee, waarom niet?
In het wetgevingsoverleg over de Mediabegroting 3 december jl. heb ik uw Kamer toegezegd, onder andere in reactie op de motie Sneller c.s., dat de Minister van BZK en ik gaan onderzoeken of, en zo ja, hoe wij de plannen van de NLPO voor een pilot met verschillende streekomroepen binnen de huidige budgettaire kaders kunnen faciliteren.4 Bijvoorbeeld in de vorm van een subsidieregeling. Ik kan daarover op dit moment nog geen uitsluitsel geven en streef ernaar u hier zo snel mogelijk over te informeren. Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg op 3 december jl. tevens benadrukt dat het doel van zo’n eventuele regeling niet is om lokale omroepen overeind te houden. Dat is niet aan de rijksoverheid.
Deelt u de mening dat het extra toegezegde geld voor regionale onderzoeksjournalistiek niet voldoende is om deze omroepen op de been te houden? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijke onderzoeksjournalistiek is van vitaal belang voor de controlerende taak die de journalistiek heeft. Het kabinet heeft structureel € 5 mln. per jaar beschikbaar gesteld voor de bevordering van onderzoeksjournalistiek. En dus niet voor het op de been houden van (lokale) publieke omroepen. Het is wel de bedoeling dat het grootste deel van deze middelen terecht komt bij de regionale en lokale onderzoeksjournalistiek. Het doet me dan ook deugd dat 75 procent van de projecten die in 2018 door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek gehonoreerd zijn, zich richten op regionale en lokale onderzoeksjournalistiek, waaronder overigens een project van de in het artikel van EenVandaag aangehaalde streekomroep 1Twente.5
Deelt u de mening dat wanneer de omroepen verdwijnen er ook aanzienlijk minder ruimte is voor deze onderzoeksjournalistieke projecten? Zo nee, waarom niet?
Lokale publieke omroepen zijn van belang voor de lokale nieuwsvoorziening en kunnen een rol spelen in onderzoeksjournalistiek op lokaal niveau, maar zijn niet de enige organisaties die dat kunnen. Publieke en private nieuwsorganisaties op landelijk, regionaal en lokaal niveau kunnen allemaal aan onderzoeksjournalistiek doen.
Het bericht dat de Egyptische ambassade het Couperushuis in Den Haag in verval laat |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Haagse ambassades, tevens vaak monumentale panden, in verval raken?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse monumentale panden in verval raken en niet onderhouden worden? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Monumentale panden dienen onderhouden te worden, zowel met het oog op het behoud van de monumentale waarde van het pand en het bijbehorende stadsbeeld, als op grond van overwegingen die voor alle panden gelden, zoals de veiligheid in en rond het pand.
Welke mogelijkheden zijn er binnen de kaders van internationale afspraken over diplomatieke onschendbaarheid om gebruikers van de desbetreffende panden tot actie te bewegen? Welke acties bent u voornemens te nemen?
De gemeente Den Haag is verantwoordelijk voor het toezicht op het onderhoud van monumentale panden. Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer genieten panden die in gebruik zijn voor een ambassade of voor de huisvesting van diplomaten onschendbaarheid. Dit betekent dat zij niet zonder toestemming van de zendstaat betreden mogen worden. De gemeente spreekt eigenaren van monumentale panden er wel op aan indien deze in verval dreigen te geraken. Indien dit geen effect heeft, vraagt de gemeente het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de betreffende ambassade aan te spreken. Indien er geen actie volgt, rappelleert het ministerie na overleg met de gemeente.
Kunt u zich herinneren dat het kabinet op 3 november 2017 liet weten dat «de gemeente Den Haag [...] momenteel vijf zaken in behandeling [heeft] op gebied van achterstallig onderhoud aan een ambassadepand en [...] de betreffende ambassades hierover [heeft] aangeschreven. Zeer onlangs heeft de gemeente het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd om in drie van deze zaken bij te springen»?2 Wat is er sindsdien met deze zaken gebeurd?
Op basis van overleg tussen de gemeente Den Haag en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn deze vijf zaken met de ambassades meerdere malen besproken. In één geval is de zaak meerdere malen onderwerp van direct overleg geweest met het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het betreffende land. Het gaat helaas vaak om langdurige procedures, waarbij medewerking dan wel toestemming op allerlei niveaus nodig is. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt op dit moment, op verzoek van de gemeente Den Haag, nog overleg met vier ambassades over betreffende panden.
Neemt de ambassade van Egypte op dit moment aantoonbaar concrete acties om verval van het gebouw tegen te gaan (de ambassade van Egypte bevindt zich al twaalf jaar in een erbarmelijke staat)? Zo ja, welke acties betreft dit? Zo nee, wat is hiervoor de reden?
De ambassade van Egypte heeft in verschillende contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken de stappen, die genomen zijn en genomen worden, toegelicht. Op grond hiervan is ons vertrouwen in een positieve uitkomst toegenomen.
Kunt u aangeven bij welke andere ambassadegebouwen sprake is van dergelijk verval aangezien uit het artikel blijkt dat de problematiek voor meerdere ambassadepanden geldt, zoals die van Griekenland en Saoedi-Arabië?
Zie het antwoord op vraag 3. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt geen toezicht op het onderhoud, maar spreekt op verzoek van de gemeente ambassades aan. Er vindt op dit moment overleg plaats tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en vier ambassades over betreffende panden.
De berichten ‘Nederland gaat gewetensvol om met roofkunst’ en Twijfel over teruggave is verwerpelijk’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel »Nederland gaat gewetensvol om met roofkunst»1 en het opiniestuk van Frits Barend «Twijfel over teruggave roofkunst is verwerpelijk»?2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Restitutiecommissie afweegt in hoeverre een mogelijk geroofd stuk van emotioneel belang is voor de erven en in welke mate het museum belangstelling voor het betwiste stuk heeft?
Het restitutievraagstuk wordt juist bekeken vanuit het morele aspect, omdat op juridische grond de claim verjaard is. Redelijkheid en billijkheid vormen sinds de totstandkoming van het restitutiebeleid in 2001 het afwegingskader voor claims daar waar het niet de collectie van de Staat betreft. De reden hiervoor is dat na overleg met de commissie Ekkart begin deze eeuw is besloten bij de beoordeling van deze claims het belang mee te wegen van eigenaren, bijvoorbeeld musea, die te goeder trouw kunst hebben gekocht, niet wetende dat het roofkunst is. In 2012 adviseerde de Raad voor Cultuur dit afwegingskader ook te gaan hanteren voor claims op werken uit de Rijkscollectie. Dit wegens het besef dat dergelijke werken soms vele jaren na de oorlog aangeschaft waren, en dit een rol zou moeten hebben in de advisering door de Restitutiecommissie. Op grond van dit ruime afwegingskader kunnen alle betrokken belangen in de beoordeling worden afgewogen. Uw Kamer steunde die aanpak (Kamerstuk 25 839, nr. 41, vergaderjaar 2011–2012). In 2020 wordt het beleid weer geëvalueerd.
Hoe verhoudt deze belangenafweging zich tot de zogenoemde «Washington principles»? In hoeverre wijkt het Nederlandse beleid rondom roofkunst af van de internationale standaard?
Het ruime afwegingskader van redelijkheid en billijkheid is in lijn met de Washington Principles waarin de nadruk wordt gelegd op een «just and fair solution, recognizing this may vary according to the facts and circumstances surrounding a specific case». Op grond hiervan kan ook rekening worden gehouden met de huidige eigenaar die een kunstwerk te goeder trouw heeft verworven. Het Nederlandse beleid wijkt niet af van de standaarden zoals in de Washington Principles zijn beschreven.
Deelt u de mening dat de belangen van de slachtoffers van het naziregime voorop moeten staan?
Ja.
In hoeverre verkleint een dergelijke belangenafweging de kans om geroofde kunst terug te geven aan de rechtmatige eigenaren?
Wanneer onomstotelijk vaststaat dat de claimant de rechtmatige eigenaar is en er sprake is van roofkunst, zal in principe geadviseerd worden om tot teruggave over te gaan. Uit de adviezen van de Restitutiecommissie blijkt dat deze commissie de wijze waarop de oorspronkelijke eigenaar het bezit van een kunstwerk verloren heeft zwaar laat wegen en ten volle rekening houdt met de doelstelling dat onrecht dat is geschied door de terreur van het nazi-regiem behoort te worden hersteld.
Het bericht ‘Meldingen seksueel overschrijdend gedrag in sport vorig jaar verdubbeld’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Meldingen seksueel overschrijdend gedrag in sport vorig jaar verdubbeld»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen van seksueel overschrijdend gedrag in de sport? Is dit met name een gevolg van een toename van seksueel overschrijdend gedrag, vooral een gevolg van toegenomen bekendheid met de mogelijkheid om seksueel overschrijdend gedrag te melden of spelen zowel een toename van seksueel overschrijdend gedrag en een toegenomen bekendheid een rol?
De toename van het aantal meldingen lijkt een gevolg te zijn van de toegenomen aandacht voor dit onderwerp in de maatschappij en in de media. Het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag is daarentegen nog steeds aan de lage kant vergeleken met de onderzoeksuitkomsten van commissie
De Vries, waaruit bleek dat circa 12% van de sporters te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag in de breedste zin (van nafluiten tot en met het overtreden van de persoonlijke privacy). De sportsector is aan de slag om de meldingsbereidheid te verhogen door onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders en begeleiders van sportverenigingen. Daarnaast is NOC*NSF aangehaakt op de Start to Talk campagne van de Raad van Europa.
Welke stappen zijn volgens u nodig om verder te werken aan een veilige meldcultuur en het terugdringen van seksueel overschrijdend gedrag in de sport?
Allereerst het implementeren van alle aanbevelingen van commissie De Vries, waaronder het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen, het vergroten van de bewustwording alsmede het opzetten
van preventiebeleid. Daarnaast is de samenwerking van NOC*NSF met de stichting Fier een stap in de goede richting waarbij een chatfunctie wordt ingericht waar jongeren terecht kunnen om te praten over grensoverschrijdend gedrag. Hierdoor worden drempels om grensoverschrijdend gedrag te melden verlaagd. Tot slot zal er binnen de uitwerking van het Sportakkoord een menukaart voor gemeenten worden ontwikkeld. Daarin worden concrete handreikingen geboden om verenigingen en andere sportorganisaties te ondersteunen bij een positieve sportcultuur.
Herkent u dat sprake is van een gebrek aan communicatie tussen sportbonden, politie en justitie over seksueel misbruik? Voldoet volgens u de informatie-uitwisseling tussen NOC-NSF, sportbonden, politie en justitie om slachtoffers en mogelijke slachtoffers van seksueel overschrijdend gedrag te beschermen?
De sportsector werkt al enige tijd intensiever samen met de politie en het Openbaar Ministerie (OM), met als doel het voorkomen van slachtoffers van seksueel misbruik in de sport, maar ook om beter te kunnen ingrijpen als dit misbruik toch plaatsvindt. Dit is vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het OM op 28 juni 2017. Samenwerkingsafspraken over informatie-uitwisseling zijn vastgelegd in een werkdocument tussen de sport, de politie en het OM. Hierin is opgenomen dat wanneer er in de sport een melding binnenkomt waarbij vermoedens zijn van een strafbaar feit, altijd contact wordt opgenomen met de front-office van de zedenpolitie in de betreffende eenheid. Ook als er twijfels of vermoedens zijn wordt contact opgenomen met de politie. Overleg over een zaak kan op dat moment ook anoniem. Het is daarbij van groot belang dat zo vroeg mogelijk contact wordt gelegd met de politie. De sport werkt momenteel al volgens deze werkwijze. Bovendien is in dit werkdocument opgenomen dat, bij een tuchtrechtelijke procedure, afstemming plaatsvindt over tuchtrechtelijk onderzoek zodat voorkomen kan worden dat tuchtrechtelijk onderzoek eventueel strafrechtelijk onderzoek doorkruist. De verwachting is dat het werkdocument binnen afzienbare tijd wordt afgerond en door de betrokken partijen openbaar wordt gemaakt.
Welke vooruitgang ziet u bij de opvolging van de aanbevelingen van Commissie-De Vries door sportverenigingen?
NOC*NSF heeft in november 2018 een voortgangsrapport gepubliceerd met de laatste stand van zaken2. Daarnaast zal de Minister van Medische Zorg en Sport u jaarlijks, voorafgaand aan het WGO sport, informeren over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen Commissie de Vries.
In hoeverre is de kennis van sportverenigingen in de aanpak van seksueel misbruik sinds het rapport van Commissie-De Vries verbeterd?
NOC*NSF is voortvarend aan de slag om de kennis van sportverenigingen in de aanpak van grensoverschrijdend gedrag te verbeteren, bijvoorbeeld door een infographic rondom de meldplicht te ontwikkelen. Daarnaast werkt NOC*NSF samen met Rutgers aan een stappenplan voor preventiebeleid bij verenigingen.
In de loop van 2019 zal een poule van experts beschikbaar komen die sportverenigingen ondersteunen in het ontwikkelen van preventief beleid. Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) ondersteunt sportverenigingen bij vragen over preventief beleid en bij wat te doen bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Ook zijn er trainingen
beschikbaar, zoals een opleiding voor vertrouwenscontactpersonen en e-learning voor trainers/coaches en ouders over het herkennen van grensoverschrijdend gedrag. Ik verwacht dat deze acties sportverenigingen en -bonden ondersteunen en bijdragen aan het vergroten van de kennis van sportverenigingen in de aanpak van seksueel misbruik.
In hoeverre worden sportclubs en -bonden ondersteund, bijvoorbeeld bij het opstellen van gedragsregels, het aanstellen van vertrouwenspersonen en het leren herkennen van grensoverschrijdend gedrag?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het centraal meldpunt en de meldplicht? Heeft u zicht op of de sportbonden de meldplicht al hebben opgenomen in de tuchtreglementen?
Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) biedt mogelijkheid voor het melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag en zorgt voor een uniforme en adequate opvolging van meldingen in samenwerking met landelijke hulpverleningsorganisaties. Sportbonden dienen
de meldplicht voor bestuurders en begeleiders voor 1 januari 2020 te hebben ingevoerd. NOC*NSF zal in 2020 controleren of de meldplicht daadwerkelijk is ingevoerd.
De berichten betreffende het misbruikschandaal in de atletiekwereld |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u deze berichten?1 2
Ja.
Kunt u een tijdlijn naar de Kamer sturen waarin staat wie op welk moment wat voor kennis had van dit misbruik en wat de betreffende instanties en/of personen op welk moment hebben gedaan? Zo nee, waarom niet?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het OM zoveel mogelijk alle relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Hoe kwalificeert u het handelen van de Atletiekunie, het Instituut Sportrechtspraak (ISR), de politie en het openbaar ministerie (OM) in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat het niet doen van aangifte door leden van een sportbond of tuchtcollege die weten of vermoeden dat zich zedenmisdrijven afspelen of hebben afgespeeld, strafbaar wordt gesteld? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat u dan nemen om te voorkomen dat in de toekomst het wegkijkgedrag door leden van bijvoorbeeld sportbonden en tuchtcolleges leidt tot nieuwe slachtoffers?
Het is in de sport een standaard procedure om daar waar sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit contact te leggen met de politie. Ook worden slachtoffers aangemoedigd om melding te doen bij de politie. Daarnaast werkt de sportsector al enige tijd intensiever samen met de politie en het OM, met als doel een effectievere aanpak van seksueel misbruik in de sport te realiseren. Dit is op 28 juni 2017 vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het Openbaar Ministerie. Daarnaast is de sportsector aan de slag om de aanpak van seksuele intimidatie in de sport te verbeteren door het implementeren van de aanbevelingen van commissie De Vries met ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hieronder vallen onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen.
Naar aanleiding van de motie van de leden Groothuizen (D66) en Van Oosten (VVD) laat de Minister voor Rechtsbescherming een onderzoek doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het verruimen van de aangifteplicht voor derden bij wetenschap van een zedenmisdrijf.3
Bent u bereid te regelen dat slachtoffers die aangifte doen van een zedenmisdrijf op hun verzoek anoniem kunnen blijven, zodat hun privacy beschermd wordt en hun naam niet opduikt in officiële documenten? Zo nee, waarom beschermt u de privacy van verdachten en daders wel, maar de privacy van slachtoffers niet?
In circa 80% van zedenzaken kennen slachtoffers en beschuldigden elkaar. In die gevallen zal de beschuldigde, als die het verhaal kent, weten wie het slachtoffer is. Dat hoeft overigens niet altijd te betekenen dat dader en slachtoffer dan van elkaar weten waar men woont.
In alle gevallen kan een slachtoffer bij het doen van aangifte daarom kiezen voor domicilie. Dit houdt in dat het adres van het slachtoffer wordt afgeschermd en een ander adres (bijvoorbeeld het adres van een werkgever of familielid) in het proces-verbaal wordt geregistreerd. Om de privacy van slachtoffers te verbeteren wordt er op dit moment samen met de politie, het OM, Rechtspraak en Slachtofferhulp Nederland gewerkt aan een werkwijze waarbij persoonsgegevens van slachtoffers (behoudens naam en geboortedatum) in de toekomst niet meer standaard met het proces-verbaal door de strafrechtsketen gaan.
Ook bestaat al de mogelijkheid dat slachtoffers bij de aangifte kunnen verzoeken of ze aangifte kunnen doen op nummer: daarbij komen naam en adres van het slachtoffer niet in de aangifte te staan en wordt in plaats daarvan een nummer opgenomen. Dit gebeurt echter alleen in zeer specifieke gevallen, bijvoorbeeld in zedenzaken waarbij op deze wijze de identiteit van zeer jeugdige slachtoffers wordt beschermd.
Niettemin zal in het merendeel van de gevallen de naam van het slachtoffer, maar ook die van de beschuldigde, ten behoeve van het opsporingsonderzoek in het politiesysteem geregistreerd staan. Daarnaast kan de beschuldigde via de raadsman het dossier inzien. Daarin kan de naam van het slachtoffer, bijvoorbeeld in een verklaring van een getuige, voorkomen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór dinsdag 15 januari 15.30 uur? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vragen vraagt om zorgvuldige afstemming met alle betrokken partijen waardoor een beantwoording vóór de door u gevraagde termijn niet is gelukt.
De verkoop door de koninklijke familie van een Rubens tekening titel Nude Study of A Young Man with Raised Arms |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de koninklijke familie besluit een kunstwerk, dat een voorstudie is van één van Rubens’ beroemdste werken, te verkopen op een Amerikaanse veiling, zonder dat dit kunstwerk eerst elders aan bijvoorbeeld Nederlandse musea ter verkoop is aangeboden?
Het betreft hier een kunstwerk dat eigendom is van de Koninklijke familie en derhalve privé eigendom. Het is aan de particuliere eigenaar om te bepalen of, en op welke wijze, een kunstwerk wordt verkocht.
Bent u van mening dat het van belang is om dit soort belangrijke in Nederlands bezit zijnde kunst via de koninklijke familie zoveel mogelijk in Nederlands bezit te houden? Zo nee, waarom niet?
Fiscale regelgeving en het beleid van musea zijn gericht op de bevordering van vrijwillige bijdragen van particulieren aan het openbaar kunstbezit. Het initiatief tot verwerven van belangwekkende kunstwerken ligt bij de musea. Musea op wier collectie een kunstwerk dat op de markt verschijnt een belangrijke aanvulling vormt, kunnen zich daarbij wenden tot het Mondriaanfonds voor financiële ondersteuning. Ook kunnen zij een beroep doen op het Museaal Aankoopfonds en zijn er particuliere fondsen die hen ondersteunen bij het verwerven van kunstwerken.
Bent u bereid als Minister-President om (op korte termijn voor de veiling) een appèl te doen op de koninklijke familie om te kijken of er Nederlandse belangstelling bestaat om dit belangrijke kunstwerk te kopen, vóórdat het geveild zal worden? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op de vragen 3 en 4 verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2. Er is geen aanleiding om voor de Koninklijke familie een uitzondering te maken op algemeen gevolgde procedures.
Bent u van mening dat, wanneer er sprake blijkt te zijn van verkoop van kunst van de koninklijke familie, voortaan eerst bezien moet worden of Nederlandse musea interesse hebben, alvorens er tot vervreemding aan een particulier of buitenlands museum wordt overgaan, opdat het werk niet voor het Nederlandse publiek verloren gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Ben u bereid de schriftelijke vragen zo snel mogelijk te beantwoorden (binnen twee weken, dit in verband met de datum van de veiling)?
Ja.
Een misbruikdrama in de atletiekwereld |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het gruwelijke bericht van het misbruikdrama in de atletiekwereld?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er al in 2009 een melding van grensoverschrijdend gedrag, zoals ongewenste aanrakingen en intieme massages, bij de Atletiekunie is gedaan maar dat er geen onderzoek is gedaan?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, bijvoorbeeld een mogelijke melding van grensoverschrijdend gedrag in 2009, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) zoveel mogelijk relevante informatie. Het is bekend dat de Atletiekunie in maart 2018 een melding heeft gedaan bij het Instituut Sportrechtspraak. Het Instituut Sportrechtspraak heeft vervolgens een onderzoek gestart dat heeft geleid tot het royement van Jerry M. in augustus 2018. Tijdens dat onderzoek heeft het Instituut Sportrechtspraak contact gelegd met de politie. Deze melding zal onderdeel uitmaken van het bovengenoemde onderzoek van politie onder leiding van het OM. Ik kan daar daarom nu niet nader op ingaan.
Het is onacceptabel dat het gedrag van deze man zo lang heeft kunnen voortduren. De sportsector is aan de slag om de aanpak van seksuele intimidatie in de sport te verbeteren door het implementeren van de aanbevelingen van commissie De Vries met ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hieronder vallen onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen.
Is er in de afgelopen jaren aangifte bij de politie gedaan tegen de genoemde atletiekcoach? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) zoveel mogelijk relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Deelt u de mening dat alleen tuchtrecht in zulke ernstige zaken nooit afdoende mag zijn? Zo ja, waarom en welke mogelijkheden bestaan er alsnog strafrechtelijk onderzoek te doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. De sportsector werkt al enige tijd intensiever samen met de politie en het OM, met als doel een effectievere aanpak van seksueel misbruik in de sport. Dit is vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het OM op 28 juni 2017. Het tuchtrecht heeft een ander uitgangspunt dan het strafrecht. Het tuchtrecht beoogt de professionaliteit van een beroepsgroep te waarborgen en heeft zodoende disciplinaire maatregelen. Het tuchtrecht en het strafrecht bestaan dan ook naast elkaar; een tuchtrechtelijke veroordeling vormt geen belemmering voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Of er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart, wordt in de meeste gevallen bepaald door het slachtoffer. Het slachtoffer bepaalt immers of er aangifte wordt gedaan. Alleen als de veiligheid van het slachtoffer (of toekomstige slachtoffers) in het geding is, de geestelijke of lichamelijk integriteit van betrokkene is/wordt bedreigd, of wanneer sprake is van een afhankelijkheidspositie, geeft de officier van justitie in sommige gevallen aan de politie opdracht om verder onderzoek te doen en kan worden besloten om ambtshalve te vervolgen. Dit kan ook wanneer het maatschappelijk belang dit om andere redenen vereist.
Deelt u de mening dat in geval van vermoedens van een misdrijf het onmogelijk zou moeten zijn dat een tuchtrechter zich over een dergelijke zaak buigt? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat dit niet meer kan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het is in de sport een standaard procedure om daar waar sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit, contact te leggen met de politie. Ook worden slachtoffers aangemoedigd om melding te doen bij de politie zodat strafrechtelijk onderzoek gestart kan worden. Strafrechtelijk onderzoek heeft daarbij altijd voorrang op het tuchtrecht. Daarnaast is het zeer wenselijk dat het grensoverschrijdende gedrag ook tuchtrechtelijk wordt aangepakt. Het tuchtrecht van de sport gaat qua werkingssfeer verder dan het strafrecht doordat ook grensoverschrijdende gedragingen worden aangepakt die niet strafbaar zijn, maar wel een aantrekkelijke en veilige sportomgeving bedreigen. Bovendien kan via het tuchtrecht een ontuchtpleger worden opgenomen in het register van ontuchtplegers. Alle sportverenigingen kunnen via NOC*NSF dit register raadplegen om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub.
Bent u van mening dat de Atletiekunie ook namens de slachtoffers melding dan wel aangifte had kunnen of moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Lopen er momenteel meer tuchtrechtonderzoeken in vergelijkbare ernstige zaken?
Ja. Het Instituut Sportrechtspraak heeft in totaal 25 zaken binnen het kader van seksuele intimidatie binnen gekregen waarvan er op dit moment 12 nog in behandeling zijn. De ernst van deze zaken varieert van ongewenste opmerkingen tot en met seksueel misbruik.
Bent u bereid het Centrum Seksueel Geweld in contact te brengen met mogelijke slachtoffers om ze te wijzen op de mogelijkheid van aangifte en ze te helpen?
Het is aan de slachtoffers zelf om te bepalen of zij hulp en ondersteuning wensen. Het Centrum Seksueel Geweld (CSG) helpt met name slachtoffers van voorvallen die kortgeleden hebben plaatsgevonden. Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) staat, in samenwerking met professionele hulporganisaties, klaar om hulp te bieden aan slachtoffers, bijvoorbeeld bij het doen van aangifte. Daarnaast heeft Slachtofferhulp Nederland een contactpersoon beschikbaar voor hulp aan de slachtoffers in deze zaak. Daarbij werkt Slachtofferhulp Nederland ook samen met de CSG’s.
Acht u het wenselijk dat justitiële autoriteiten inzage in tuchtrechtelijke uitspraken moeten krijgen en op basis daarvan vervolgstappen moeten kunnen nemen waaronder ambtshalve vervolging of weigering van een VOG? Zo ja, wat gaat u doen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik acht het koppelen van zwarte lijsten en tuchtrechtinformatie aan de Verklaring Omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG) niet wenselijk. De VOG is een verklaring over het relevante justitiële verleden van iemand en wordt afgegeven op basis van het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Hierin staan onder meer onherroepelijke veroordelingen, lopende strafzaken en geseponeerde zaken opgenomen. Het toevoegen van additionele informatie van buiten het justitiedomein acht ik onwenselijk. Bovendien is hier geen wettelijke basis voor aanwezig.
De verantwoordelijkheid voor samenstellen, beheren, controleren en gebruiken van sectoreigen bronnen, zoals tuchtrecht en «zwarte lijsten» ligt bij sectoren zelf. Het beoordelen van deze eigen informatie is een afweging die sectoren alleen zelf kunnen maken. In deze afweging zal de rijksoverheid niet kunnen treden. Het blijft overigens wel van groot belang dat slachtoffers aangifte doen zodat plegers van deze misdrijven strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld kunnen worden. Bovendien wordt deze informatie dan opgenomen in het JDS, om vervolgens te kunnen worden gebruikt in de VOG-screening. Het kabinet stimuleert het aanvragen van een VOG doordat vrijwilligers gratis een VOG aan kunnen vragen. Uiteraard geldt dit ook voor begeleiders bij sportclubs. NOC*NSF brengt dit in het kader van de opvolging van de aanbevelingen van Commissie De Vries ook bij sportbonden onder de aandacht.
Het gebrek aan landelijke regels voor zwemlessen |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zo geschrokken van de berichtgeving dat een driejarig jongetje bijna verdronk tijdens zwemles en zijn moeder via een meekijkscherm zag hoe het helemaal misging?1 2
Ja, dit moet een traumatische ervaring zijn geweest voor het kindje, ouders, omstanders en de zwembadmedewerkers. Gelukkig lijkt de jongen er geen blijvend letsel aan over te hebben gehouden. Juist in een zwemlesomgeving
gaat veiligheid boven alles. Daarom vind ik het van belang dat zwemlesaanbieders adequaat toegerust zijn voor deze taak en dat kinderen vertrouwd raken met zwemwater en hun vaardigheden continu verbeteren.
Waarom zijn er voor kinderopvangcentra en scholen veel landelijke regels ingesteld, maar zijn er nauwelijks regels opgesteld voor zwemlessen? Kunt u dit uitleggen? Welke landelijke regels, voorschriften en eisen aan zwemlessen, zwemleraren, veiligheid en toezicht gelden er wel?
Relevant voor zwemlessen is de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (WHBVZ) onder verantwoordelijkheid van mijn collega van Min I&W.
Hierin zijn eisen gesteld aan een veilige zwemomgeving. https://wetten.overheid.nl/BWBR0002660/2012-10-01
Daarnaast is met name sprake van zelfregulering door de zwembranche.
Ieder zwembad heeft bijvoorbeeld een eigen toezichtplan, waarin aan de hand van een analyse van veiligheidsrisico’s is uitgewerkt hoe die risico’s door middel van toezicht worden beperkt.
De Nationale Raad Zwemveiligheid verbindt verschillende kwaliteitscriteria aan het mogen uitgeven van de Nationale Zwemdiploma’s door middel van de Licentie Nationale Zwemdiploma’s. Naast steekproefsgewijze controles bij het diplomazwemmen wordt bij iedere zwemlesaanbieder gecontroleerd of zij voldoen aan kwaliteitscriteria die met name gaan over basis veiligheid (zoals vakopleiding zwemonderwijzers, VOG, zwemlesplan, toezichtplan).
Deze (minimum) eisen zijn vanaf 1 januari 2018 verplicht voor iedere organisatie die de Nationale Zwemdiploma’s wil uitgeven.
Tevens coördineert de Nationale Raad Zwemveiligheid sinds begin deze eeuw, naast de kwaliteitstandaard voor veilige en plezierig zwemonderwijs, ook de beroepsopleiding Allround zwembadmedewerker. De zestig aangesloten opleidingsinstituten (met name particulier en mbo-sportopleidingen) leiden zwemonderwijzers op conform de exameneisen van de Nationale Raad Zwemveiligheid. Geslaagde kandidaten ontvangen het branchecertificaat, waarmee zij bij een toekomstig werkgever kunnen laten zien dat zij deskundig zijn om kinderen met plezier te leren zwemmen conform de Nationale Norm Zwemveiligheid.
Naar schatting tachtig tot negentig procent van de zwemdiploma’s die jaarlijks in Nederland wordt uitgegeven, is inmiddels afkomstig van een Licentiehouder.3
Deelt u de mening dat er een maximum moet komen van het aantal kinderen dat in een groep zwemles krijgt? Zo ja, gaat u hiervoor landelijke regels opstellen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het aantal kinderen per groep verschilt per zwemlesmethode en is bovendien afhankelijk van een aantal variabelen zoals leeftijd en omgevingsomstandigheden. Dit is aan de zwemlesaanbieder.
Belangrijk is wel dat de zwemlesaanbieder voldoet aan de wetgeving en branchecriteria die gaan over de basisveiligheid (zie ook antwoord4.
Vindt u het ook zorgelijk dat er geen verplichte opleiding is voor mensen die zwemlessen geven? Bent u bereid om dit wel te laten verplichten? Zo neen, waarom niet?
Het is regulier beleid dat het zwembad, de zwemschool of de vereniging waar zwemlessen worden verzorgd, eisen stelt aan het personeel of vrijwillig kader dat wordt ingezet. Zwemles geven is een vrij beroep. Ik juich het toe dat de Nationale Raad Zwemveiligheid bij haar zwemlesaanbieders een vakopleiding op minimaal mbo-niveau 3 vereist (is een criterium van de Licentie Nationale Zwemdiploma’s).
In 2017 hebben branchepartijen in de CAO-zwembaden voor het eerst vastgelegd dat zwemonderwijzers een vakopleiding moeten hebben gevolgd. De branche is nu volop bezig hieraan uitwerking te geven.
Het is daarom nu niet aan de orde om een opleiding te verplichten(zie antwoord vragen 5/6).
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat er één landelijk zwemdiploma komt, zodat de versnipperingen aan verschillende soorten zwemdiploma’s een einde komt en kinderen volgens goede en getoetste standaarden leren zwemmen? Zo ja, bent u bereid hier een actieve rol in te spelen om dit te realiseren? Zo neen, waarom niet?
De versnippering van zwemdiploma’s is ongewenst. Dat is de reden dat mijn ambtsvoorganger het onderzoeksprogramma over zwemveiligheid en zwemvaardigheid van de Nationale Raad Zwemveiligheid heeft laten uitvoeren. Mede naar aanleiding hiervan werkt de branche aan het tegengaan van de versnippering van zwemdiploma’s. De Licentie Nationale Zwemdiploma’s verbindt de Nationale Norm Zwemveiligheid, de bijbehorende Examenregeling en de Nationale Zwemdiploma’s. Deze standaard van de Nationale Raad Zwemveiligheid is in 2017 ook door de branche helemaal vernieuwd en wordt door het overgrote deel van de zwemlesaanbieders gebruikt. Hierbinnen is ruimte gemaakt voor het gebruik van vernieuwende examenprogramma’s bij het diplomazwemmen in de zwembaden en allerlei zwemlesmethodes kunnen worden gehanteerd. Dit draagt bij aan het verminderen van de diversiteit van zwemdiploma’s. Zoals opgemerkt, naar schatting tachtig tot negentig procent van de zwemdiploma’s die jaarlijks in Nederland wordt uitgegeven, is inmiddels afkomstig van een Licentiehouder.5
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat ouders pleiten voor één landelijk zwemdiploma, één organisatie die zwemlesaanbieders controleert en de overheid die daar een actieve rol bij speelt, bijvoorbeeld door minimumeisen te stellen waar zwemlessen of badmeesters en juffen aan moeten voldoen? Bent u bereid stappen te zetten in deze richting?3
Ja, ik heb dit onderzoek zelf mede mogelijk gemaakt via een subsidie aan de Nationale Raad Zwemveiligheid voor het kennisproject NL Zwemveilig.
Eind van dit jaar komt de Nationale Raad Zwemveiligheid met een «nationaal plan zwemveiligheid» mede gebaseerd op de uitkomsten van diverse NL Zwemveilig onderzoeken en praktijkervaringen, waaronder bovengenoemd onderzoek.
Mede op basis hiervan zal ik bekijken of en hoe er in de toekomst een structurele rol van de overheid bij veilige zwemlessen wenselijk en mogelijk is.
Deelt u de mening dat je als ouder zeker moet weten dat je kind in veilige handen is tijdens zwemlessen? Bent u bereid na bovenstaande vragen om in samenwerking met de Nationale Raad Zwemveiligheid landelijke regels op te stellen, zodat zwemlessen veiliger worden en kinderen beter wordt geleerd te zwemmen?
Ja. Ik heb daarbij geen aanleiding te veronderstellen dat zwemlessen onveilig zouden zijn. Integendeel. Verdrinkingen onder kinderen in Nederland nemen gelukkig gestaag af en mijn beeld is dat het personeel of vrijwillig kader dat zwemlessen verzorgt zeer gedreven en veilig te werk gaat. 7
De Nationale Raad Zwemveiligheid werkt aan een «nationaal plan zwemveiligheid», dat naast de kwaliteit van zwemlessen ook breder ingaat op bijvoorbeeld de zwemveiligheid van kwetsbare groepen Nederlanders.
Zoals u eerder toegezegd, zal ik u dit plan doen toekomen in het najaar.
Collectief beheer bij Video on Demand |
|
Peter Kwint , Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw reactie op de motie van de leden Kwint en Buitenweg over een proportionele en billijke vergoeding voor video on demand (Kamerstuk 29 838, nr. 97) ingediend tijdens het VAO Auteursrecht op 20 november 2018?1
Ja.
In hoeveel bestaande afspraken tussen collectieve beheersorganisaties wordt nu niet betaald voor Amerikaanse rechthebbenden? Is er een beletsel een dergelijke afspraak ook te maken voor Video on Demand?
In het voornoemde VAO is gesproken over een convenant dat is gesloten tussen collectieve beheersorganisaties uit het Portal Audiovisuele Makers (hierna: de PAM-CBO’s), te weten: Lira voor scenarioschrijvers, Vevam voor hoofdregisseurs en Norma voor hoofdrolacteurs enerzijds en de producenten, omroepen en distributeurs verenigd in het Rechtenoverleg Distributie Audiovisuele Producties (hierna: Rodap) anderzijds. Dit convenant is tot stand gekomen tegen de achtergrond van artikel 45d Auteurswet. Op grond van het tweede lid van dat artikel hebben de scenarioschrijver, de regisseur en – via een bepaling in de Wet op de naburige rechten – de hoofdrolacteurs recht op een aanvullende proportionele vergoeding voor iedere mededeling aan het publiek van hun filmwerk, met uitzondering van video on demand (VOD). Deze vergoeding wordt via hun collectieve beheersorganisatie geïnd bij degene die het filmwerk mededeelt aan het publiek. Als onderdeel van dit convenant vrijwaren de PAM-CBO’s de Rodap-leden voor de aanspraken van aangesloten rechthebbenden met betrekking tot deze mededelingen aan het publiek. Mogelijke aanspraken van makers en uitvoerend kunstenaars uit common law landen, in het bijzonder Amerikaanse rechthebbenden, zijn expliciet uitgesloten van deze vrijwaring. De PAM-CBO’s hebben mij laten weten dat er geen beletsel is om een dergelijke afspraak ook te maken ten aanzien van VOD. In algemene zin geldt dat het civiele partijen vrij staat om in een overeenkomst een vrijwaringsbeding op te nemen. Het geven van zo’n vrijwaring geeft geen uitsluitsel of makers en uitvoerende kunstenaars uit common law landen al dan niet recht hebben op die vergoeding. Het is aan de rechter voorbehouden om daarover in geval van een juridisch geschil een oordeel te vellen.
Hoe groot is de bestaande geldstroom naar het buitenland als gevolg van collectief beheer en hoe groot zou een dergelijke geldstroom zijn indien Amerikaanse rechthebbenden niet betaald zouden worden volgens collectief beheer?
Collectief beheer maakt dat rechthebbenden niet zelf hoeven te incasseren bij de gebruikers van hun werk. Verplicht collectief beheer heeft tot gevolg dat een individuele rechthebbende niet langer zelf mág incasseren. Via collectief beheer worden vergoedingen geïncasseerd voor zeer uiteenlopende vormen van gebruik. Die vergoedingen worden door collectieve beheersorganisaties onder de verschillende auteurs- en naburig rechthebbenden verdeeld. Navraag bij CBO’s levert op dat er geen overzichten bestaan van het totaal via verplicht en vrijwillig collectief beheer geïnde vergoedingen en de repartitie daarvan aan buitenlandse auteurs- en naburig rechthebbenden, al dan niet uitgesplitst naar land. In het algemeen geldt dat door Nederlandse CBO’s meer geld wordt gereparteerd aan buitenlandse CBO’s dan dat er door buitenlandse CBO’s wordt gereparteerd aan Nederlandse CBO’s. Er wordt in Nederland meer naar buitenlands materiaal gekeken en geluisterd dan in het buitenland naar Nederlands materiaal. Ter illustratie, het filmaanbod van Nederlandse VOD-aanbieders (Ziggo, KPN, Videoland, Pathé thuis) bestaat naar verluidt voor 85% uit buitenlandse films (waarvan 70% Amerikaans).2
Op welke internationale afspraken doelt u als u zegt dat er «over bijvoorbeeld lineair […] internationale afspraken die twee kanten opgaan» zijn «waardoor je dus een eerlijk systeem hebt»? Ziet u in het pleidooi van makers aanleiding initiatief te nemen tot vergelijkbare internationale afspraken op het gebied van Video on Demand?
Met de uitspraak in het VAO doel ik onder meer op de Satelliet- en kabelrichtlijn uit 1993.3 Op grond van deze richtlijn dient het verlenen van toestemming voor de lineaire kabeldoorgifte in alle lidstaten van de Europese Unie verplicht collectief te geschieden. In het voorstel voor een verordening inzake online omroepdiensten4 wordt onder meer geregeld dat het verlenen van toestemming voor de lineaire doorgifte anders dan via de kabel ook verplicht collectief moet gebeuren. Over dit voorstel is een informeel akkoord in de triloog bereikt. Deze richtlijnen zorgen voor wederkerigheid. Een dergelijk regime bestaat niet voor VOD-exploitatie.
Zoals in het antwoord op vraag 3 opgemerkt, is Nederland netto importeur van buitenlands beschermd materiaal. Verplicht collectief beheerde vergoedingen komen daardoor waarschijnlijk grotendeels ten goede aan buitenlandse rechthebbenden. Thans geldt dat de PAM-CBO’s en Rodap afspraken hebben gemaakt om te komen tot vergoedingen voor VOD. Die vergoedingen komen alleen ten goede aan de bij PAM aangesloten makers. Deze afspraken lopen in ieder geval tot 1 januari 2020. PAM en Rodap zijn in gesprek om de afspraken te verlengen.
Bent u bekend met de wettelijke verankering van collectief beheer voor Video on Demand in diverse Europese landen en kunt u aangeven waarom deze vormen van collectief beheer werken zonder dat bovengenoemde internationale afspraken van kracht zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar een rapport uit mei 2018 over exploitatievergoedingen voor audiovisuele auteurs dat in opdracht van de internationale koepelorganisatie van auteurs- en componistenverenigingen, CISAC, is uitgevoerd.5 Hierin is opgenomen dat slechts in een handvol Europese landen audiovisuele makers op basis van wet of contract een vergoedingsrecht kennen voor online exploitatiewijzen. Volgens voornoemd rapport vormt in Tsjechië, Frankrijk en Italië een contractuele afspraak de grondslag voor het collectief innen van een vergoeding voor online exploitatie. Het rapport noemt alleen Spanje en Estland als landen waar sprake is van wettelijk verplicht collectief beheer voor VOD. Het staat landen vrij om hiertoe over te gaan.
Zijn alle Nederlandse distributeurs van Video on Demand momenteel aangesloten bij de vrijwillige collectief beheerafspraken tussen producenten- en distributeursvereniging RODAP en NORMA, de belangenbehartiger voor kunstenaars? Zo nee, welk deel van deze distributeurs betaalt nu langs andere weg voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal?
Bij het in het antwoord op vraag 2 vermelde convenant zijn de PAM-CBO’s en Rodap contractspartij. Navraag bij de PAM-CBO’s en Rodap leert dat dit convenant geldt voor filmwerken waarover de producent na 1 januari 2017 – voor bioscoopfilms na 24 juli 2017 – met de scenarioschrijver, hoofdregisseur of hoofdrolspeler heeft gecontracteerd. In het convenant is bepaald dat een Rodap-producent alleen een licentie voor VOD-exploitatie in Nederland verleent aan een exploitant als deze een zogenoemd derdenbeding aanvaardt. Dit derdenbeding houdt in dat de VOD-exploitant ten behoeve van deze hoofdmakers een vergoeding betaalt aan de PAM-CBO’s voor de exploitatie. Nagenoeg alle Nederlandse producenten zijn lid van Rodap. Op grond van het derdenbeding in de licentie is de VOD-exploitant gehouden een vergoeding te betalen aan de PAM-CBO’s, ook als de desbetreffende exploitant niet is aangesloten bij Rodap.
De PAM-CBO’s geven aan dat zij vooralsnog geen vergoeding hebben ontvangen van niet bij Rodap aangesloten VOD-exploitanten, zoals Netflix. Het is niet duidelijk waarom dit zo is. Het is mogelijk dat de films waarop het convenant ziet nog niet on demand worden aangeboden. Na het afsluiten van een scenariocontract kan het jaren duren voordat een film daadwerkelijk is gefinancierd en gemaakt. Een andere mogelijke verklaring is dat producenten, dan wel VOD-exploitanten de gemaakte afspraken niet nakomen. Als de VOD-exploitant een licentieovereenkomst (inclusief derdenbeding) sluit met de producent en nalaat een vergoeding te betalen aan de PAM-CBO’s, kan de VOD-exploitant worden aangesproken wegens wanprestatie. Laat de producent na om het derdenbeding op te nemen in de licentie, dan bepaalt het convenant dat de VOD-exploitatierechten terug gaan naar de maker. Dit zorgt ervoor dat die maker een vergoeding van de VOD-exploitant kan verkrijgen voor exploitatie in Nederland. Hij kan deze vergoeding desnoods in rechte afdwingen. Rodap en de PAM-CBO’s voeren overleg met VOD-exploitanten, waaronder Netflix, over wat de gevolgen zijn van het convenant voor deze VOD-exploitanten.
Het convenant loopt tot 1 januari 2020. De PAM-CBO’s en Rodap zullen op korte termijn het convenant evalueren en zijn in gesprek over verlenging van de afspraken. Daarnaast zal nog dit jaar het evaluatieonderzoek ten aanzien van de Wet auteurscontractenrecht (waaronder het filmauteurscontractenrecht is begrepen) worden opgestart. Ook bij deze wetsevaluatie zal aandacht worden besteed aan de vergoeding voor makers voor VOD-exploitatie en de eventuele knelpunten. Mochten er ten tijde van de evaluatie nog geen vergoedingen zijn betaald door niet bij Rodap aangesloten VOD-exploitanten, dan zal nader kunnen worden onderzocht wat hiervoor de reden is. U ontvangt de resultaten van de wetsevaluatie medio 2020. Ik zal u daarbij zo mogelijk ook informeren over de uitkomsten van de evaluatie van het convenant door de PAM-CBO’s en Rodap, alsmede of, en zo ja op welke wijze, de afspraken zijn verlengd.
Op welke wijze zijn partijen als Netflix nu gehouden aan de afspraken tussen RODAP en NORMA over de vergoedingen voor rechthebbenden? Welk bedrag hebben Netflix en andere niet bij RODAP aangesloten distributeurs aan de collectieve beheersorganisaties overgemaakt als compensatie voor door hen uitgezonden materiaal sinds het sluiten van deze overeenkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Behoud gebouwen schietbanen Leusderheide’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Behoud gebouwen schietbanen Leusderheide»?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het van belang is dat het gebouwencomplex bij de voormalige schietbanen op de Leusderheide bij Amersfoort behouden wordt?
Zoals ook in het artikel in het Reformatorisch Dagblad is te lezen, is de gemeente Leusden van mening dat het «van groot algemeen belang voor de gemeente» is en kenmerkt zij de gebouwen als behoudenswaardig. Op basis van de samenhangende visie en het actieplan voor beheer, behoud, onderzoek en aan een breed publiek tonen van erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog dat ik u heb toegezegd, zal ik mijn standpunt bepalen. Daarbij zal ik putten uit de verkenningen, waaronder op het gebied van het militair erfgoed, die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden uitgevoerd.
Onderkent u de waarde van het gebouwencomplex als cultuurhistorisch waardevol militair erfgoed, mede in verband met voormalig Kamp Amersfoort?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het vooroorlogse gebouwencomplex (1925) is van cultuurhistorische waarde als relict van een militair oefenterrein. Het wachtgebouw zou daarnaast tijdens de Tweede Wereldoorlog een rol hebben gespeeld bij de opvang van executiepelotons die gevangenen van Kamp Amersfoort fusilleerden.
Op welke wijze zetten het Ministerie van Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf zich in voor behoud van het gebouwencomplex?
Het Ministerie van Defensie cq het Rijksvastgoedbedrijf heeft vooralsnog geen specifieke plannen voor (her)gebruik dan wel sloop van dit gebouwencomplex. De gebouwen maken onderdeel uit van het onderhoudsprogramma, waarmee wordt voorkomen dat de gebouwen in verval geraken. Als het gemeentelijk parapluplan Cultureel Erfgoed onherroepelijk is, kan dit complex niet zondermeer gesloopt worden en vindt een belangenafweging plaats alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend. Dit geeft enige waarborg voor het behoud van dit complex.
Bent u bereid via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ondersteuning te bieden voor de instandhouding en de passende herbestemming van het gebouwencomplex?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Eigenaren en belanghebbenden van monumenten of gebouwen met cultuurhistorische waarde kunnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een aanvraag indienen voor de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten.
Het bericht ‘Bowi van #SorryJohan doet stap terug: 'Je krijgt veel stront over je heen' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bowi van #SorryJohan doet stap terug: «Je krijgt veel stront over je heen»»?1 Deelt u de mening dat iedere vorm van bedreiging onacceptabel is, dus zeker ook mensen die anderen bedreigen die niets meer willen dan zichzelf zijn?
Ja. Voorts heb ik met initiatiefnemer Bowi hierover contact gehad.
Kunt u aangeven hoe u acceptatie van de LHBT-gemeenschap in de sportwereld, maar ook daarbuiten, blijft bevorderen?
Ik stimuleer dit onder meer door samen met de Minister van Medische Zorg en Sport de Alliantie Gelijkspelen te ondersteunen. Daarnaast zet de Minister van Medische Zorg en Sport zich ook in via het Sportakkoord. De Alliantie Gelijkspelen richt zich de komende jaren op het realiseren van een open, veilig en prettig team- en verenigingsklimaat voor LHBTI-ers in de sport, waarbij het gaat om alle deelnemers aan sportactiviteiten, zowel op (spelers, arbiters) als rondom het veld (supporters, trainers, bestuurders etc.). In de Alliantie werken samen: de John Blankenstein Foundation, NOC*NSF, de KNVB, de KNHB en voetbalsupportsvereniging de Roze Regâhs. Met het sportakkoord streeft het kabinet ernaar dat inclusief sporten en bewegen als vanzelfsprekend wordt ervaren en belemmeringen zoals sociale ontoegankelijkheid worden weggenomen.2
Ook buiten de sportwereld zet ik mij in voor de sociale acceptatie. Dit voorjaar zend ik de Kamer de voortgangsrapportage over het Emancipatiebeleid 2018–2021.
Wilt u met de KNVB in gesprek gaan hoe zij hun rol om de acceptatie van LHBT’ers in de voetbalwereld te bevorderen in 2019 weer op te pakken, aangezien zij het afgelopen jaar hier een belangrijke rol hebben gespeeld maar in deze recente discussie stil lijken te zijn?
Ik ben, samen met mijn collega van Sport, in gesprek met de KNVB. De KNVB is een belangrijke partner in de Alliantie Gelijkspelen en is ook betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van het Sportakkoord. De KNVB deelt de ambitie om discriminatie van de voetbalvelden te bannen. Net als ik vindt de KNVB iedere vorm van discriminerende of andere kwetsende uitspraken op en rond de voetbalvelden verwerpelijk en op geen enkele wijze te tolereren. De KNVB werkt aan beleid om alle vormen van uitsluiting, waaronder homofobie, uit het voetbal te weren. Niet voor niets heeft de KNVB als slagzin dat voetbal voor iedereen is en wil de KNVB graag dat iedereen zich welkom voelt op de velden en in de stadions.
Bent u bereid te leren van best practices uit sectoren die net zo gedomineerd worden door mannen als de voetbalwereld, maar waar homoacceptatie geen probleem lijkt te zijn en te bekijken hoe het ook in de voetbalwereld normaal wordt om jezelf te zijn, welke geaardheid je ook hebt?
Ja. Hoewel niet geheel vergelijkbaar, is de aanpak in de hockeywereld een goed praktijkvoorbeeld.
Bent u bereid met uw collega van Justitie en Veiligheid in gesprek te gaan hoe de bedreigers van Bowi Jong opgespoord en aangepakt kunnen worden?
Ik ben betrokken bij het gesprek dat mijn collega van Justitie en Veiligheid met relevante partijen voert over de uitvoering van de motie Sjoerdsma/Van den Hul3, die oproept tot het opstellen van een actieplan om geweld tegen LHBTI’s tegen te gaan. Over individuele gevallen van bedreiging en onderzoeken door het Openbaar Ministerie, kan ik geen mededelingen doen.