Het NPO-fonds |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kunt u aangeven wanneer de verkenning die de NPO momenteel uitvoert omtrent het NPO-fonds verwacht kan worden? Wordt de verkenning aan de Kamer toegestuurd wanneer die is afgerond?
De verkenning zal volgens de NPO naar verwachting in het voorjaar van 2022 gereed zijn. Aansluitend zal de raad van bestuur van de NPO zich buigen over de vraag óf en zo ja hoe de invoering van het integraal programmeren, zoals als beleidsvoornemen aangekondigd in het concessiebeleidsplan van de NPO1, effect heeft voor de werkwijze van het NPO-fonds. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van deze verkenning.
Kunt u de Kamer een nadere toelichting geven op de prestatieafspraken, teneinde eventuele zorgen omtrent de neutrale positie van het NPO-fonds, inclusief de taken en onafhankelijke werkwijze, in de komende concessiebeleidsplanperiode weg te nemen?
In de nieuwe prestatieovereenkomst is over dit onderwerp de volgende afspraak opgenomen: «NPO borgt in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling». Deze afspraak ziet niet toe op de neutrale positie, de taken en onafhankelijke werkwijze van het NPO fonds. Deze afspraak ziet er op toe dat de NPO jaarlijks in zijn terugblik rapporteert of er in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode budget is geborgd voor de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Daarnaast rapporteert de NPO in de terugblik over het budget dat daadwerkelijk is toegekend in het afgelopen jaar. De hoogte van dat budget hangt mede af van of er genoeg goedgekeurde programmavoorstellen komen. De afspraak is dus een budgetgarantie met rapportageverplichting voor die specifieke content. In de vorige prestatieovereenkomst was een specifiek budget opgenomen voor het NPO-fonds van € 16,6 miljoen. In de praktijk besteedt de publieke omroep echter veel meer aan kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama en documentaires. Daarom is een vergelijkbare afspraak over dit budget in de nieuwe prestatieovereenkomst 2022–2026 losgelaten. Van het totale budget aan publieke middelen dat wordt besteed aan Nederlandse culturele audiovisuele producties ter hoogte van bijna € 145 mln. per jaar, draagt de publieke omroep (NPO inclusief NPO-fonds, omroepverenigingen en CoBO) ruim € 97 mln. per jaar bij.
Hoe verzekert u dat de combinatie van taken, onafhankelijke werkwijze en bijbehorend budget van het NPO-fonds evenwichtig wordt gewaarborgd? Bent u hierover in gesprek met de NPO? Is het eventueel gewenst dit te laten uitvoeren door een aan de NPO gelieerde stichting?
Voorop staat dat ik het belang onderschrijf van de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Het staat buiten kijf dat de NPO, na de opheffing van het Mediafonds2, met de invoering van het NPO-fonds en het daarbij behorende budget en onafhankelijke werkwijze, hier positief aan heeft bijgedragen. Het is echter wel aan de NPO om de combinatie van taken, onafhankelijke werkwijze en bijbehorend budget van het NPO-fonds evenwichtig te waarborgen en te organiseren. Het NPO-fonds volgt op hoofdlijnen de werkwijze van het voormalig Mediafonds. Commissies toetsen aan de hand van criteria de voorstellen en adviseren vervolgens het bestuur van het NPO-fonds dat wordt gevormd door de raad van bestuur van de NPO. Op dit moment zie ik geen reden om hiervoor weer een afzonderlijk fonds of stichting te doen oprichten. In het belang van de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling en de wijze waarop dit georganiseerd wordt, voer ik het gesprek met de publieke omroep.
Kunt u een overzicht geven van de concrete besluiten die zijn genomen in het tripartiet overleg?1 Wat is de uitkomst van de tussen de NPO en onafhankelijke producenten gemaakte afspraken over de achttien speelfilms per jaar? Is het convenant getekend? Zo nee, waarom niet?
In de brief4 aan uw Kamer van 12 juli bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het tripartiet overleg, het zogenoemde traject Krachtenbundeling. Dit traject betreft de samenwerking tussen alle publieke organisaties die verantwoordelijk zijn voor de financiering en zichtbaarheid van Nederlandse films, series en documentaires (Filmfonds, NPO inclusief het NPO-fonds, omroepverenigingen en het coproductiefonds Binnenlandse Omroep, (hierna: CoBO)). In voornoemde brief staat dat in de prestatieovereenkomst is opgenomen dat de NPO – onder de voorwaarde van een overeenkomst tussen NPO, Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie (hierna: NAPA) en Nederlandse Content Producenten (hierna: NCP) – jaarlijks 18 Nederlandse filmproducties programmeert. Er wordt op dit moment nog gesproken tussen de NPO en de onafhankelijke producenten over een speelfilmconvenant. Ik heb er vertrouwen in dat de NPO en de onafhankelijke producenten (NAPA en NCP) in de eerste maanden van 2022 tot afspraken zullen komen.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van het tripartiet overleg met betrekking tot de documentairemiddelen van de omroep?
Een van de uitkomsten van het tripartietoverleg met betrekking tot de documentair middelen van de omroep, is dat in de nieuwe prestatieovereenkomst een vergelijkbare budgetafspraak opgenomen is: «NPO borgt in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling». Documentaire wordt door de NPO als toonaangevende vorm gezien. In het kader van het documentair beleid dat door de NPO wordt ontwikkeld zullen afspraken gemaakt worden tussen de NPO, omroepverenigingen, CoBO en het Filmfonds, die alle een rol spelen bij de totstandkoming en zichtbaarheid van documentaires. Een sterkere samenwerking tussen de publieke financiers is van belang en leidt tot meer diversiteit, kwaliteit en zichtbaarheid van documentaires.
Kunt u aangeven of er knelpunten naar voren zijn gekomen uit dit overleg? Is er voldoende budget voor het beoogde productievolume? Klopt het dat er vanuit het coproductiefonds Binnenlandse Omroep sprake is van teruglopende middelen? Is hiervoor al een oplossing gevonden?
In de brief5 aan uw Kamer van 12 juli heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de twee financiële knelpunten die in het traject Krachtenbundeling naar voren zijn gekomen ter hoogte van structureel € 3,9 mln6. per jaar. Het Filmfonds en de NPO zijn bereid gevonden om voor de jaren 2022 en 2023 gezamenlijk dit financiële knelpunt te dekken7. Mijn voorganger heeft daarbij ook aangegeven dat hij geen ruimte in de cultuur- en mediabegroting zag om deze financiële knelpunten op te lossen.
Uit de onderhandelingen over het (in het antwoord op vraag 5) genoemde speelfilmconvenant is gebleken dat er structureel meer budget nodig zal zijn om de extra uitzendrechten van 18 speelfilms op een marktconforme wijze te kunnen bekostigen. Hiervoor zal naar schatting een miljoen euro extra nodig zijn ten opzichte van het budget dat in de brief aan de Kamer van 12 juli jl. is genoemd. Met dit extra budget worden 18 speelfilms op een optimale manier beschikbaar gesteld aan de Nederlandse kijker, zowel lineair als non-lineair, waarbij enerzijds recht wordt gedaan aan een billijke vergoeding aan producenten, en anderzijds aan het doel om met speelfilms een zo groot en breed mogelijk publiek in Nederland te bereiken. Het totale benodigde budget voor de landelijke publieke omroep voor het op peil houden van het productiebudget voor documentaires en televisiefilms en de rechten van 18 speelfilms vanaf 2022 komt neer op structureel € 4,9 mln. per jaar. In het licht van een goede aansluiting van het cultuurbeleid op het mediabeleid zal ik bezien hoe voornoemde financiële knelpunten opgelost kunnen worden.
Gokreclames op www.vi.nl |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het vermelden van quotering bij (live) voetbalwedstrijden en het daarmee adverteren voor sportweddenschappen door Voetbal International op www.vi.nl?
Ja.
Kunt u aangeven hoe deze advertenties zich verhouden tot artikel 3, eerste en tweede lid van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen die verplicht bij advertenties te wijzen op de minimumleeftijd en de doorverwijzing naar informatie over risico's van gokken?
Artikel 3 van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen schrijft voor dat de vergunninghouder bij elke afzonderlijke wervings- en reclameactiviteit de consument op voldoende zichtbare wijze wijst op de minimumleeftijd voor deelname aan een kansspel. Ook moet de vergunninghouder ervoor zorgen dat bij elke afzonderlijke wervings- en reclameactiviteit de consument op voldoende zichtbare wijze wordt gewezen op de internetpagina van de vergunninghouder alwaar informatie wordt gekregen zodat de consument volledig wordt geïnformeerd over deelneming aan kansspelen.
In dit geval maakt kansspelaanbieder Jack’s Casino, via de website www.vi.nl, reclame voor haar spelaanbod. Dit is een vorm van affiliate marketing. Ook voor deze vorm van reclame voor kansspelen is de vergunninghouder verantwoordelijk en daarom moet hij de regels van onder andere artikel 3 van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in acht nemen. De Kansspelautoriteit houdt daar toezicht op.
Kunt u aangeven hoe deze advertenties zich verhouden tot artikel 2, derde en vierde lid van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen dat verbiedt reclame te richten op minderjarigen en mensen in de leeftijd tot 24 jaar?
Het is vergunninghouders van kansspelen op afstand verboden om hun reclame te richten op minderjarigen en jongvolwassenen. Bij de beoordeling of reclame is gericht op kwetsbare groepen betrekt de Kansspelautoriteit onder meer de volgende elementen: inhoud, medium of middel, locatie en tijdstip en de doelgroep. De vergunninghouder moet kunnen aantonen dat hij er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat de reclame bij kwetsbare groepen terecht komt.1 Het is aan de Kansspelautoriteit om toezicht te houden op naleving van de reclameregels en in te grijpen indien dat niet gebeurt.
Kunt u aangeven hoe in deze advertenties wordt voldaan aan dat wat staat in de memorie van toelichting bij de Wet kansspelen op afstand dat ook bij reclame- en wervingsactiviteiten voor spelers duidelijk moet zijn van wie deze afkomstig zijn?
Reclame voor kansspelen draagt bij aan kanalisatie; het leiden van spelers naar het legale aanbod van kansspelen. Van belang is daarbij dat reclame zorgvuldig en evenwichtig is. Dit houdt onder meer in dat reclame voor kansspelen niet mag misleiden en het voor spelers in ieder geval duidelijk moet zijn dát er sprake is van reclame voor een kansspel en door of namens wie die reclame wordt gemaakt. Reclame moet dus herkenbaar zijn als reclame. Bovendien schrijft artikel 3 van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen voor dat de vergunninghouder ervoor moet zorgen dat bij elke afzonderlijke wervings- en reclameactiviteit de consument op voldoende zichtbare wijze wordt gewezen op de internetpagina van de vergunninghouder alwaar informatie wordt gekregen zodat de consument volledig wordt geïnformeerd over deelneming aan kansspelen. Overigens is de website van vi.nl op 8 december 2021 aangepast. Het is aan de Kansspelautoriteit als toezichthouder om per geval – ook in dit geval – te beoordelen of hiermee is voldaan aan de wet- en regelgeving voor reclame.
Kunt u aangeven hoe in deze advertentie wordt voldaan aan dat wat staat in de memorie van toelichting bij de Wet kansspelen op afstand dat aangaande het «sterk verslavende karakter van live betting» strikte regulering noodzakelijk is? Op welke wijze is deze strikte regulering in lagere regelgeving terecht gekomen?
Voor het maken van reclame gelden strenge regels. Voor live betting2 zijn de reclameregels nog strenger. Het is daarom vergunninghouders die sportweddenschappen aanbieden verboden, anders dan op de door hen geëxploiteerde kansspelinterface, om tijdens die wedstrijd reclame- of wervingsactiviteiten te ontplooien die gericht zijn op degene die naar die wedstrijd kijkt. Daarbij maakt het geen verschil of die persoon die wedstrijd in persoon volgt in het stadion of op het parcours, of het verloop van die wedstrijd volgt op televisie, de radio of internet. «Tijdens de wedstrijd» heeft betrekking op het tijdvak na aanvang van de wedstrijd en voor afloop van de wedstrijd, en beslaat dus ook de rust tijdens de wedstrijd. Zo zijn pushberichten met aanbod van weddenschappen voor die specifieke wedstrijd in die periode niet toegestaan.3 Het is niet aan mij, maar aan de Kansspelautoriteit om uitspraken te doen over naleving van wet- en regelgeving in een concreet geval.
Hoe beoordeelt u deze reclames in het licht van het sterk verslavende karakter van live betting, de ogenschijnlijke neutraliteit van de advertentie, en het feit dat geen enkele inspanning wordt gedaan om te voorkomen dat jongeren en andere kwetsbare groepen worden aangezet tot gokken?
Zie mijn antwoorden op de vragen drie, vier en vijf over het relevante reclamebeleid. Het is niet aan mij om te oordelen over een specifieke casus,
dat doet de Kansspelautoriteit.
Op welke wijze houdt de Kansspelautoriteit toezicht op dergelijke reclames en hoe verhoudt zich dit tot de huidige praktijken?
Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders. Toezicht op (het gebruik van) affiliates maakt daar onderdeel van uit. Dit draagt bij aan het uitgangspunt om maatschappelijk kwetsbare groepen te beschermen. De Kansspelautoriteit doet onderzoek op basis van eigen waarneming en meldingen van misstanden.
Was de Kansspelautoriteit reeds op de hoogte van deze reclamepraktijk en zo ja, wat is met dit gegeven gedaan? Zo nee, hoe komt dat?
De Kansspelautoriteit is op de hoogte van deze specifieke reclame en in het algemeen van het gebruik van affiliates en doet regelmatig onderzoek naar affiliate marketing voor online kansspelen. Hierbij adverteren vergunninghouders voor hun aanbod op websites. Die sites ontvangen geld als er vanaf hun website wordt doorgeklikt naar het online kansspel, zoals live casino’s. De Ksa treedt regelmatig op tegen onder andere affiliates.4 Bij de onderzoeksronde in mei 2021 startte de Ksa 22 onderzoeken tegen onvergunde aanbieders. Vijftien websites overtraden de Wet op de kansspelen. In dertien gevallen is er een last onder dwangsom opgelegd. In twee zaken loopt het onderzoek nog. In enkele gevallen werd de overtreding direct gestaakt of stapte de reclamemaker over naar het maken van reclame voor een legale aanbieder.5 Individuele zaken waarbij de Ksa tot een sanctiebesluit komt staan op haar website vermeld. Over andere individuele zaken kan ik geen uitspraak doen.
Wat zijn uw beleidsvoornemens om de gokindustrie duidelijk te laten merken dat de bescherming van kwetsbare groepen, zoals minderjarigen, voor u geen wassen neus, maar een belangrijke pijler onder het kansspelbeleid is?
Met de wet kansspelen op afstand is een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd om kansspelverslaving tegen te gaan. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid, juist ter bescherming van kwetsbare groepen. Het feit dat enkele aanbieders met hun reclame de grenzen van het toelaatbare opzoeken en daar mogelijk overheen stappen, maakt voor mij niet op zichzelf dat regels aanscherping behoeven. Eerder vraagt dit om stevig toezicht en handhaving op de naleving. Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders om zo maatschappelijk kwetsbare groepen van personen te beschermen. Daarnaast houd ik scherp in de gaten welke effecten het huidige pakket aan regels in de praktijk heeft. Waar nodig stuur ik, zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld, bij via lagere regelgeving.6
Kunt u deze vragen met spoed maar uiterlijk voor het commissiedebat kansspelen beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Wereldwijzer: carrouselmodel voor lessen levensbeschouwing – PO’ en ‘Levensbeschouwing, maar dan anders’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Wereldwijzer: carrouselmodel voor lessen levensbeschouwing – PO» en «Levensbeschouwing, maar dan anders»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u bevestigen dat bij de ontwikkeling van het godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs vanouds het verzoek van de ouders centraal staat om hun kinderen binnen de openbare school ook onderwijs in een specifieke godsdienstige of levensbeschouwelijke richting te laten ontvangen? Bent u van mening dat dit uitgangspunt voldoende tot gelding komt wanneer de school voor alle leerlingen een standaardprogramma als vast onderdeel van het curriculum inzet?
Ja, ouders moeten zich uitspreken over de vraag naar het onderwijs dat krachtens artikel 50 van de wet op het primair onderwijs (WPO) wordt aangeboden. Het gaat hierbij om godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen. De school faciliteert dit onderwijs, maar verzorgt het niet. Het vormingsonderwijs is daarmee geen vast onderdeel van het curriculum.
Hoe verhoudt de aanpak om met hulp van het Centrum voor vormingsonderwijs alle leerlingen onderwijs te geven over alle godsdiensten en levensbeschouwingen zich tot de eigenstandige opdracht van openbare scholen om in het curriculum aandacht te besteden aan de diversiteit van godsdiensten en levensbeschouwingen? In hoeverre kan de subsidie voor het godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs ingezet worden voor activiteiten die onder het reguliere curriculum vallen en waarvoor de lumpsum beschikbaar is?
Het gaat hier om twee verschillende soorten onderwijs. Enerzijds bepaalt de wet (artikel 9 WPO) dat elke school in het reguliere curriculum aandacht besteedt aan het kennisgebied «geestelijke stromingen». Openbare scholen zijn en blijven inderdaad zelf verantwoordelijk voor het onderwijs over dat kennisgebied. Daarvoor is de lumpsum bedoeld.
Anderzijds bestaat het godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs dat ouders kunnen aanvragen in het kader van artikel 50 van de WPO. Het Centrum voor Vormingsonderwijs krijgt vanuit OCW subsidie om het onderwijs in dat kader te verzorgen. De subsidie is alleen bedoeld voor het ontwikkelen en verzorgen van godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs zoals bedoeld in artikel 50 WPO en mag dus niet voor iets anders worden gebruikt. Dit betekent dat scholen die gebruik maken van het aanbod van het Centrum voor Vormingsonderwijs, ook als dit onderwijs via het carrouselmodel betreft, daarnaast zelf aandacht moeten besteden aan geestelijke stromingen in het reguliere curriculum, zoals voorgeschreven is in artikel 9 van de WPO.
Dit is ook aan de orde gesteld in het gesprek dat jaarlijks met het Centrum voor Vormingsonderwijs wordt gevoerd. Ik blijf over dit onderwerp met het Centrum voor Vormingsonderwijs in gesprek.
Hoe wordt in de voorlichting voldoende duidelijk gemaakt dat ouders het recht hebben om te vragen om godsdienstig of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs in een specifieke richting, gegeven door mensen uit die specifieke richting?
In artikel 50, derde lid, van de WPO is bepaald dat ouders over deze mogelijkheid moeten worden geïnformeerd in de schoolgids. Ouders kunnen zich op die manier uitspreken over of zij willen dat hun kind dit aanbod wel of niet volgt.
De weigering van gemeenten om onderzoek te doen naar roofhandel Joods vastgoed |
|
Ulysse Ellian (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «35 gemeenten doen geen onderzoek naar roofhandel Joods vastgoed»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 35 gemeenten geen onderzoek doen naar roofhandel van Joods vastgoed in de Tweede Wereldoorlog en dat van 95 gemeenten onduidelijk is of zij dit onderzoek doen?
Gemeenten hebben geen rol gehad in de onteigening van Joods vastgoed gedurende de Tweede Wereldoorlog. Dit was destijds centraal beleid. Gemeenten die wel willen onderzoeken wat hun eigen rol is geweest (bijvoorbeeld bij de heffing van gemeentelijke belastingen) of welke voordelen zij mogelijk hebben gehad (bijvoorbeeld vanwege de koop van Joodse bezittingen), moedig ik van harte aan. Het is heel belangrijk dat er erkenning blijft voor het leed dat is geschied en verder onderzoek en inzicht van de rol van de lokale overheid draagt daaraan bij.
De cijfers waarop nu.nl zich baseert kan ik (noch de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, VNG en het NIOD) bevestigen of ontkrachten. Nu.nl meldt in hetzelfde artikel ook dat 73 gemeenten aangeven wel onderzoek te doen en 15 daarvan dit onderzoek reeds hebben afgerond. Op 10 januari 2022 publiceerde het onderzoeksprogramma Pointer op haar website dat inmiddels 83 gemeenten aangeven onderzoek te (gaan) doen. Ik verwacht dat nog meer gemeenten zullen volgen.
Deelt u de mening dat gemeenten zich moeten inspannen om te achterhalen of er Joods vastgoed is onteigend tijdens de Tweede Wereldoorlog? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten daadwerkelijk deze onderzoeken gaan uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het is heel goed dat zoveel gemeenten bereid zijn te onderzoeken of en welke rol zij hebben gehad in en na de Tweede Wereldoorlog met betrekking tot hun eigen rol in de Tweede Wereldoorlog en hoe zij toen zijn omgegaan met Joodse bezittingen. Dit betekent veel in de erkenning van het leed wat de Joodse gemeenschap is aangedaan. Vanuit die optiek ben ik bereid andere gemeenten aan te moedigen dit ook te doen. Ik zal met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de VNG nagaan wat daarin mogelijk is.
In hoeverre ziet u een rol voor de Verening Nederlandse Gemeenten (VNG) om gemeenten te ondersteunen en/of te faciliteren bij deze belangrijke onderzoeken?
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven zal ik met de VNG in gesprek gaan over het verder aanmoedigen van gemeenten om onderzoek te doen. Het Centraal Joods Overleg heeft dit in 2018 ook al zelf bij de VNG onder de aandacht gebracht.
Bent u in gesprek met de Joodse gemeenschap over dit vraagstuk? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, bent u bereid deze gesprekken te voeren?
Uiteraard is en wordt met de Joodse gemeenschap gesproken, maar specifiek over de onderzoeken (en uitkomsten) die gemeenten op dit moment verrichten, heb ik dat nog niet gedaan. Of gemeenten dat wel reeds hebben gedaan, heb ik geen zicht op. Uiteraard ben ik bereid de Joodse gemeenschap uit te nodigen om op basis van de onderzoeken die nu door de gemeenten worden uitgevoerd, hun kijk op dit vraagstuk te bespreken.
Begrijpt u dat gemeentelijk onderzoek naar de roofhandel van Joods vastgoed belangrijk is, niet alleen vanwege de vreselijke gebeurtenissen tijdens de Holocaust en het herstel daarvan, maar ook vanwege het antisemitisme dat nog steeds springlevend is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stapsgewijze totale ontneming van de rechten van Joden, de ontmenselijking van en de daaropvolgende moord op de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veel meer dan een gitzwarte bladzijde van onze geschiedenis. De basis hiervan, antisemitisme, moet daarom krachtig worden bestreden. Op allerlei manieren wordt hieraan gewerkt. Zo is door de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid, een nationaal coördinator antisemitismebestrijding aangesteld.
De Nederlandse regering heeft de rechten van Joodse eigenaren van de door de Duitse bezetter onteigend onroerend goed, hersteld. Het belang van dit rechtsherstel is evident.
Het bericht ‘Een primeur: in Utrecht mogen handhavers en toezichthouders voortaan een hoofddoek of keppel op.’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een primeur: in Utrecht mogen handhavers en toezichthouders voortaan een hoofddoek of keppel op»?1
Ja.
Bent u het eens dat het gezag neutraal moet zijn en dat zichtbare uitingen van levensovertuiging hierbij niet passend zijn?
Functies waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. De politie is, als vertegenwoordiger van de Staat, volledig neutraal. De legitimiteit van het handelen van politie en die neutraliteit worden onder meer benadrukt door geen uitdrukking te geven aan of standpunt te hebben over geloofs- of levensovertuigingen. Vanwege de bijzondere positie van de politie dient daarom door politieambtenaren, in contacten met het publiek, in ieder geval afstand te worden genomen van o.a. uitingen van (levens)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid etc. die afbreuk doet aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de politiefunctie. Deze seculiere benadering is voor de politie vastgelegd in de tussen mij, de korpschef en de politievakorganisaties afgesloten gedragscode lifestyle-neutraliteit. De positie van politieambtenaren is in diverse opzichten niet vergelijkbaar met die van andere werknemers, zoals boa’s. In het geval van boa’s geldt dat sprake is van lokaal gezag en werkgeverschap. De uniformen van de boa’s zijn de verantwoordelijkheid van de desbetreffende werkgever.
Bent u het voorts eens dat het dragen van een uniform bijdraagt aan de neutraliteit van het gezag?
Zie antwoord bij vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat reeds in drie grote gemeenten, te weten Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, een motie is aangenomen die oproept tot het toestaan van religieuze uitingen in het boa-uniform?
Naar aanleiding van ingediende moties in de gemeenteraden wordt op dit moment door een aantal gemeenten (onder meer Utrecht en Amsterdam) verkend of een uiting van geloof of levensbeschouwelijke overtuiging onderdeel mag zijn van het uniform van de boa en op welke manier dat eventueel zou kunnen. Er vinden hierover komende tijd gesprekken plaats tussen deze gemeenten en met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en met mijn ministerie. Het is belangrijk dat ook met boa’s zelf wordt gesproken, via de boa-bonden, en natuurlijk met de Ondernemingsraden van de werkgevers.
Klopt het dat u verantwoordelijkheid draagt voor het stelsel waarin de boa’s opereren, nu boa’s worden beëdigd door of namens u, dat u de bekwaamheidseisen voor boa’s vaststelt en dat u aan boa’s opsporingsbevoegdheden, eventuele verdedigingsmiddelen en geweldsmiddelen kunt toekennen?
JenV draagt de stelselverantwoordelijkheid inzake boa’s en is onder meer verantwoordelijk voor zaken die centraal beleid vergen zoals bewapening, professionalisering (betrouwbaarheid en bekwaamheid, getoetst via Dienst Justis) en de kaders voor een veilige taakuitvoering. Voor specifieke beleidsterreinen waar boa’s werkzaam zijn, zijn andere departementen en werkgevers verantwoordelijk. Gemeenten gaan in de hoedanigheid van werkgever over het uniform van boa’s domein I (Openbare ruimte). Dit past ook bij het uitgangspunt van lokaal maatwerk. Dit is derhalve anders dan bij de politie, waar ik een beheersmatige verantwoordelijkheid over draag.
Indien u stelt geen verantwoordelijkheid te dragen voor het uniform van boa’s, hoe beoordeelt u dan de stappen die uw ambtsvoorganger heeft gezet in overleg met de VNG een modeluniform voor boa’s vast te stellen?2
Ik ben het met mijn ambtsvoorganger eens dat bij een professionele boa behalve een goede opleiding en een helder takenpakket, ook een professionele herkenbaarheid hoort. Burgers maar ook samenwerkende partners moeten weten wat zij wel en niet van een boa werkzaam in de openbare ruimte kunnen verwachten. De VNG heeft in 2014 een ontwerp voor een modeluniform voor de boa’s domein I laten ontwikkelen, met een aantal specifieke (combinaties van) kenmerken. Dit is bedoeld om de herkenbaarheid, zichtbaarheid en bekendheid van boa’s te vergroten en meer uniformiteit tussen gemeenten te krijgen. Het merendeel van de gemeenten maakt gebruik van het modeluniform, dit is echter niet verplicht. Wel is het modeluniform een beschermd model waarvoor de VNG intellectuele eigendomsrechten bezit. Uitingen van levensbeschouwelijke overtuiging of geloof zijn geen onderdeel van het modeluniform van de VNG. Een gemeente kan er echter zelf voor kiezen hun handhavers een ander uniform dan het modeluniform te laten dragen. De VNG evalueert de komende periode met haar leden het gebruik en uiterlijk van het beschermde modeluniform met de leden.
Bent u bereid de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar aan te passen om landelijke regels over het boa-uniform op te nemen waarbij de neutraliteit wordt vastgelegd? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er aan om eerst de gesprekken tussen gemeenten onderling en met de VNG af te wachten en de uitkomsten te volgen, als ook de evaluatie van de VNG inzake het modeluniform. Als daartoe aanleiding bestaat zal ik verkennen of landelijke regelgeving opportuun is. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid ben ik momenteel bezig met de herijking van de boa-functie en het boa-stelsel. Ik zal dit onderwerp hierbij betrekken en uw Kamer hierover in het voorjaar van 2022 informeren.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, gelet op het debat over de begroting van Justitie en Veiligheid volgende week?
Nee.
De aangenomen motie-Van Haga c.s. over het wegnemen van obstakels voor het isoleren van monumenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de aangenomen motie-Van Haga c.s. over het wegnemen van obstakels voor het isoleren van monumenten?1
Ja.
Hoe bent u van plan te onderzoeken hoe obstakels voor het isoleren van monumenten kunnen worden weggenomen?
De afgelopen jaren is al veel gedaan om eigenaren van monumenten te ondersteunen bij het nemen van verduurzamingsmaatregelen, waaronder ook isoleren. Zo heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de gids
Samen met mijn collega Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed vragen een overzicht te maken van het aanbod van beschikbare informatie en kennis met betrekking tot het isoleren van monumenten. Ook de Stichting ERM, de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM) en de VNG zullen hierbij worden betrokken. In dit onderzoek zal zowel naar knelpunten als naar mogelijke oplossingsrichtingen gekeken worden.
Hoe bent u van plan te onderzoeken in hoeverre hiervoor een landelijke richtlijn kan worden ingesteld?
Als onderdeel van het bovengenoemde onderzoek, zal ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ook vragen mij te adviseren over de vraag of, en zo ja hoe een landelijke richtlijn ondersteunend kan zijn voor eigenaren die hun monument willen isoleren.
Op welke termijn valt er een update over de resultaten te verwachten?
Ik verwacht uw Kamer voor de zomer van 2022 mijn bevindingen te zullen sturen.
De diplomatermijn in combinatie met topsport |
|
Jan Paternotte (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe wordt beoordeeld of studenten aanspraak kunnen maken op een verlenging van de diplomatermijn?
Als een student binnen de diplomatermijn een diploma haalt, hoeft de daarvoor toegekende prestatiebeurs niet te worden terugbetaald. De diplomatermijn duurt tien jaar en begint te lopen vanaf de eerste maand dat de student recht heeft op studiefinanciering. Indien er geen diploma wordt behaald binnen de diplomatermijn, dan dient de studiefinanciering inclusief de prestatiebeurs te worden terugbetaald. Studenten kunnen in aanmerking komen voor een verlenging van de diplomatermijn als zij wel een diploma kunnen halen, maar niet binnen de termijn van tien jaar, en als de studievertraging het directe gevolg is van bijzondere medische of niet-medische omstandigheden. Daarbij geldt ook dat de student «op tijd» begonnen moet zijn aan de studie. Dat wil zeggen dat er bij aanvang van de studie nog voldoende tijd van de diplomatermijn over was om een diploma tijdig te behalen.
Op welke gronden wordt beoordeeld of een student die ook topsport beoefent de diplomatermijn kan verlengen? Is dit vergelijkbaar met andere niet-medische redenen?
Indien er een verzoek wordt ingediend voor de «voorziening verlenging diplomatermijn» uit de Wet studiefinanciering 2000, beoordeelt DUO of er inderdaad sprake is van een bijzondere situatie zoals genoemd in de wet. Ten aanzien van de bijzondere omstandigheid, topsport, wordt in het algemeen aangenomen dat er sprake is van topsport als de sporter Nederland vertegenwoordigt bij een officieel kampioenschap of wedstrijd, bijvoorbeeld de Olympische Spelen. Het betreft hier alleen de sporten die zijn erkend door NOC*NSF.
Is de verklaring die door de onderwijsinstelling moet worden ingediend wanneer er een bijzondere niet-medische reden is tot verlenging van diplomatermijn, zoals topsport, ook voldoende om verlenging van de diplomatermijn toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Ja, DUO betrekt de verklaring van de onderwijsinstelling bij de beoordeling of er sprake is van een bijzondere omstandigheid op basis waarvan de diplomatermijn kan worden verlengd. Ook controleert DUO of de sport erkend is door de NOC*NSF en via steekproeven wordt nagegaan of de student ook daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de internationale wedstrijd.
Waarom wordt er gebruik gemaakt van een generieke diplomatermijn van tien jaar, ondanks het feit dat sommige opleidingen veel langer duren dan anderen, gelet op (bijvoorbeeld) het verschil tussen een 6-jarige master geneeskunde en een 4-jarige master economie?
Een generieke vaste diplomatermijn van tien jaar moet redelijkerwijs voor alle studenten toereikend zijn om een diploma te kunnen halen. Daarbij biedt de generieke diplomatermijn studenten flexibiliteit om een verkeerde eerste studiekeuze, studievertraging en studieonderbreking (bv. bestuur, reizen, jaar werken, ondernemen) te ondervangen. Door deze generieke diplomatermijn is een beroep op bijzondere omstandigheden voor verlenging van de diplomatermijn minder vaak nodig. Het voordeel is dat de student en DUO de termijn eenvoudig kunnen bepalen, namelijk tien jaar na de eerste toekenning van studiefinanciering. Dit leidt tot de minste complexiteit in de uitvoering bij DUO en ook voor duidelijkheid bij de student.
Hoe wordt beoordeeld of een student aan topsport doet? Wat voor definitie wordt gebruikt voor topsport en welke eisen gelden hiervoor?
Verschillende hogescholen en universiteiten hebben afspraken gemaakt over de organisatie van het onderwijs voor studenten die actief zijn in de topsport. Deze afspraken zijn opgenomen in het Actieplan FLOT1 (Flexibel Onderwijs en Topsport). Het actieplan geeft richting aan hoger onderwijsinstellingen om topsportende studenten zodanig te begeleiden dat het mogelijk is om voor een topsporter om zich zowel op het gebied van sport als op het gebied van studie optimaal te kunnen ontwikkelen.
Binnen het Actieplan FLOT verstaan we onder topsportende studenten de sporters die vanuit de betreffende sportbond een door NOC*NSF erkende talent2- of topsportstatus3 hebben.
Heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) deze toetsingscriteria in samenspraak met het NOC*NSF opgesteld?
De toetsingscriteria, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 5, zijn opgesteld door NOC*NSF. DUO maakt gedeeltelijk gebruik van deze toetsingscriteria om te beoordelen of een student een topsporter is. DUO hanteert daarbij een smallere definitie van topsporters dan NOC*NSF. Om als topsporter in aanmerking te komen voor bijvoorbeeld een verlenging van een diplomatermijn, moet een topsporter op internationaal niveau (Europese kampioenschappen, wereldkampioenschappen of Olympische Spelen) actief zijn (geweest). In overleg met FLOT-partners en NOC*NSF zal ik verkennen of er aanleiding is om de definitie van topsporter die DUO hanteert te verbreden.
Welke mogelijkheden hebben sporters die louter deelnemen aan beloftecompetities of (grotere) internationale wedstrijden, zoals een grote wielerronde, maar nog niet gekwalificeerd zijn voor, of deelnemen aan, de Olympische Spelen, Europese kampioenschappen of Wereldkampioenschappen?
Met het actieplan FLOT4 streven OCW, NOC*NSF en deelnemende hogeronderwijsinstellingen ernaar om de onderwijs- en topsportcarrière van topsporters te verbeteren. In dit actieplan zijn verschillende actiepunten genoteerd die hogeronderwijsinstellingen kunnen ondernemen, waardoor het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs en het beoefenen van topsport gecombineerd kan worden. Denk hierbij aan meer studiebegeleiding voor topsporters, meer flexibiliteit bij het volgen van onderwijs en het inzetten van de middelen uit het profileringsfonds5.
Voor wat betreft topsporters die sporten op regionaal en nationaal niveau, maar niet Olympische Spelen, Europese kampioenschappen of Wereldkampioenschappen, geldt dat zij niet in aanmerking komen voor een verlenging van de diplomatermijn.
Hoe wordt het mogelijk gemaakt dat alle studenten, ongeacht hun financiële middelen, hoger onderwijs en topsport kunnen combineren?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is de diplomatermijn de afgelopen vijf jaar verlengd omdat een student aan topsport deed?
De reden van de toekenning voor de verlenging van de diplomatermijn wordt niet in de systemen van DUO geregistreerd. Er zijn daarom geen cijfers beschikbaar over deze specifieke groep.
Op welke wijze wordt rekening gehouden met de invloed van de coronapandemie bij het verlengen van de diplomatermijn?
In principe kunnen studenten alleen in aanmerking komen voor een verlenging van de diplomatermijn als zij wel een diploma kunnen halen, maar niet binnen de termijn van tien jaar, en als de studievertraging het directe gevolg is van bijzondere medische of niet-medische omstandigheden. Er dient dus daadwerkelijk een verband te zijn tussen de bijzondere omstandigheid en het niet kunnen behalen van het diploma binnen de diplomatermijn.
Verder kijkt DUO in individuele situaties naar de persoonlijke omstandigheden van studenten, zoals de gevolgen van de coronapandemie, om te bepalen of de diplomatermijn kan worden verlengd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen dat gepland staat voor 2 december aanstaande?
Vanwege de nodige afstemming met DUO, is het helaas niet mogelijk gebleken om de Kamervragen te beantwoorden voor 2 december.
De handhaving van het coronatoegangsbewijs en zwemles |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Deelt u de opvatting dat zwemles een essentieel onderdeel is van de ontwikkeling van een kind? En dat in een waterrijk land als Nederland, het een essentiële zaak is dat 45.000 kinderen tussen 11–16 jaar en een onbekend aantal kinderen tot 11 jaar nog geen zwemdiploma heeft?
Ja, ieder kind moet in Nederland (goed) kunnen zwemmen.
Zo ja, kunt u uitleggen waarom er voor zwemles een coronatoegangsbewijs wordt gevraagd, en dus een ander regime geldt dan voor onderwijs op school?
Voor de publieke binnenruimte van een locatie voor de beoefening van sport (waaronder ook de kleedkamers) geldt vanaf 18 jaar een CTB-plicht voor het publiek. En omdat zwemles in een dergelijke locatie gegeven wordt, geldt ook voor deze activiteit en haar bezoekers de CTB-plicht. Dit heb ik op 15 november ook aangegeven in antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Hijink (2021Z19607 ingezonden 5 november 2021).
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met berichtgeving vanuit de sector en in diverse media waarin wordt gevreesd dat kinderen van zwemles worden gehaald omdat ouders of begeleiders geen coronatoegangsbewijs hebben?
Ja daar ben ik mee bekend.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat wachtlijsten voor zwemlessen weer oplopen, net zoals tijdens de lockdown?
De kinderen die zelf kunnen omkleden, kinderen van gevaccineerde ouders en kinderen van ouders die op andere wijze een CTB kunnen tonen, kunnen gewoon de zwemles blijven volgen. Hoewel dit voor de overige kinderen natuurlijk zeer onwenselijk is, voorzie ik hier geen grote gevolgen voor de wachtlijsten voor zwemles als geheel omdat deze groep beperkt is.
Bent u bereid om zwemles als essentieel te bestempelen, zodat zwemles voor alle kinderen beschikbaar blijft, ongeacht of ouders/vrijwilligers/zwemleraren zijn gevaccineerd?
Het blijft voor ieder kind en iedere volwassene ontegenzeggelijk van groot belang om zwemvaardig te zijn. Wanneer kinderen hulp nodig hebben bij het omkleden voorafgaand aan de zwemles is voor de ouders een CTB vereist. Dat betekent dat ouders die niet gevaccineerd zijn een negatieve test of een herstelbewijs moeten hebben.
Bent u bereid om met de verschillende partijen uit de sector om tafel te gaan om te bezien hoe zwemles wel veilig kan worden gegeven zonder coronatoegangsbewijs?
Ik ben in regelmatig contact met de Nationale Raad Zwemveiligheid die het overgrote deel van de zwembaden, zwemlesaanbieders en werknemers in de zwembadbranche vertegenwoordigd over de veilige invulling van zwemlessen. Daarin is zwemles zonder CTB geen onderwerp, maar het protocol veilig zwemmen wordt continu geüpdate op basis van de geldende maatregelen.
Hoe wordt zicht gehouden op sportdeelname van volwassenen en kinderen? Deelt u de zorgen dat dit weleens kan dalen als gevolg van de maatregelen?
Sinds maart 2020 rapporteert het Mulier Instituut ieder half jaar de gevolgen van de coronacrisis voor de sportwereld. Daarbij kijken ze ook naar de gevolgen van de maatregelen voor de sportdeelname. Aanvullend voert het RIVM iedere zes weken een onderzoek uit naar gedragsveranderingen in tijden van corona waaronder ook sport- en beweeggedrag valt. En tenslotte peilt NOC*NSF iedere maand de sportdeelname onder de Nederlandse bevolking.
Bent u het eens dat juist voor mensen met een handicap sporten en sociale activiteiten van essentieel belang zijn en uitsluiting van het sociale leven voor hen vaak enorme negatieve gevolgen heeft? Welk beleid is er voor sporters en bezoekers met een handicap, die om welke reden dan ook geen coronatoegangsbewijs hebben? Zijn er specifieke afspraken gemaakt over G-teams? Wat gaat u doen om te zorgen dat juist mensen met een handicap als sporter en als bezoeker bij clubs kunnen komen?
Voor iedereen ligt het risico op uitsluiting van het sociale leven op de loer bij maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus, maar bij de groep die u benoemt in het bijzonder. In het geval dat sporters met een handicap begeleiding nodig hebben bij de beoefening van hun sportactiviteit dan zijn deze begeleiders toegestaan op het sportpark, ook als ze zelf geen sport beoefenen. Dit geldt ook voor G-teams, wanneer begeleiders nodig zijn, dan zijn deze (ook zonder CTB) toegestaan. Verder geldt op dit moment dat supporters, al dan niet met een beperking, bij sportwedstrijden niet zijn toegestaan.
Hoe verwacht u dat zwembaden en sportverenigingen het coronatoegangsbewijs goed kunnen handhaven? Zijn daar voldoende vrijwilligers voor? Krijgen ze hulp van gemeenten of de landelijke overheid? Hoe ziet dit eruit?
Het uitgangspunt van de CTB-plicht is dat bezoekers primair zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de gestelde maatregelen. Daarbij zijn ter ondersteuning voor de aanbieders door NOC*NSF en NRZ protocollen opgesteld. Hoewel dat op veel plaatsen goed lukt, ontvang ik ook signalen dat verenigingen het lastig vinden dit met vrijwilligers te organiseren. Als het niet lukt om met eigen vrijwilligers, in samenwerking met de exploitant van de accommodatie, andere verenigingen of met behulp van externe krachten dit te organiseren, dan kan in overleg met de gemeente nagedacht worden over een doelmatige inzet van derden. Dit kan worden gefinancierd uit het budget van 45 miljoen euro dat het kabinet in september beschikbaar stelde aan de gemeenten om handhavingskosten te dekken.
Verwacht u dat het coronatoegangsbewijs genoeg gehandhaafd gaat worden bij verenigingen om van toegevoegde waarde te zijn in de bestrijding van het coronavirus? Zo ja, kunt u dit uitgebreid toelichten? Zo nee, wat is dan de reden van invoering van het coronatoegangsbewijs bij verenigingen?
Ik verwacht dat dit gehandhaafd wordt. De toepassing van het CTB zorgt er namelijk voor dat sectoren, waaronder sport, op een veiligere wijze georganiseerd kunnen worden en open kunnen blijven. Zo probeert het kabinet op advies van het OMT te voorkomen dat extra maatregelen genomen moeten worden of bepaalde sectoren weer volledig gesloten moeten worden. Dat is ook voor de mensen die sport beoefenen uiterst onwenselijk en het kabinet wil dat met maatregelen, zoals het CTB, voorkomen. Handhaving is dus in het belang van de sportwereld en sporters in het bijzonder.
Wat zijn de gevolgen voor sportverenigingen wanneer zij de controle onvoldoende voor elkaar krijgen? Krijgen zij dan een boete? Bent u ermee bekend dat sportverenigingen vaak óók een boete moeten betalen als een team (noodgedwongen) uit de competitie moet stappen? Wie draait op voor deze kosten?
In een rondgang langs enkele sportbonden hebben de onderzoekers van de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) geconcludeerd dat in de eerste twee weekenden waarin sporters CTB-plichtig waren, het meeviel met het aantal uitgevallen wedstrijden. Ook het aantal noodgedwongen terugtrekkingen uit de competitie viel op basis van deze rondgang zeer mee.
In zijn algemeenheid is afgesproken dat bij het overtreden van de regels in eerste instantie een waarschuwing wordt gegeven. Bij herhaaldelijke overtredingen kan een dwangsom worden opgelegd. Deze situaties proberen we uiteraard te voorkomen en we roepen op gezamenlijk (zie antwoord op vraag 10) tot een oplossing te komen als het verenigingen niet lukt het CTB te controleren.
Het bericht dat TopTicketShop valse kaartjes verkoopt |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt de bewering van Peter Pannekoek dat TopTicketShop valse kaartjes verkoopt?1
Het is niet aan mij om op basis van deze berichtgeving een uitspraak te doen of deze bewering klopt. Indien er het vermoeden is van oplichting door verkoop van valse kaarten kan er aangifte gedaan worden. Uit strafrechtelijk onderzoek zou dan moeten blijken of er sprake is van verkoop van valse kaarten. Indien er sprake zou zijn van misleidende verkoop, kan er ook een melding worden gedaan bij de Autoriteit Consument & Markt.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds de motie-Kwint c.s. over het aan banden leggen van secundaire tickethandel is aangenomen? Welke stappen bent u voornemens te zetten?2
Ik verwijs hierbij graag naar mijn brief «Voortgang Cultuur in een open samenleving»3 en de beantwoording van uw vragen over «het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht»4 en «aanvullende vragen over het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht»5. Hierin schrijf ik dat mijn collega van EZK en ik in het verleden met verschillende partijen hebben gesproken en dat ik naar aanleiding daarvan een aantal opties heb overwogen om uitvoering te geven aan de motie. Zoals aangegeven kies ik voor een voorlichtingscampagne om de consument bewuster te maken van doorverkoop. De Stichting Weet Waar Je Koopt!, een initiatief uit de sector dat in het verleden een vergelijkbare campagne heeft gevoerd, heeft middelen ontvangen om deze campagne vorm en inhoud te geven. In verband met de coronapandemie, waardoor de verkoop van toegangskaarten het afgelopen anderhalf jaar vrijwel stil heeft gelegen, is in overleg met de organisatie besloten om de lancering van deze campagne uit te stellen. Het voornemen is om de campagne begin volgend jaar te starten.
Ten tweede heb ik eerder aangegeven dat ik ook zie dat de grotere primaire ticketverkopers zelf actie hebben ondernomen om de doorverkoop van tickets in eigen hand te nemen, bijvoorbeeld het platform Fan2Fan van Ticketmaster of FanSALE van Eventim. Via dergelijke platforms krijgen kopers een nieuwe QR-code en wordt dus een veilig alternatief geboden. Ik blijf deze initiatieven uit het veld met interesse volgen. Tenslotte heb ik het onderwerp in Europees verband aan de orde gesteld om de omvang van de problematiek in kaart te brengen.
Hoe vaak komt het voor dat er meer kaartjes worden verkocht dan er stoelen zijn? Om welke ticketverkopers gaat het dan?
Ik heb hierover geen gegevens tot mijn beschikking.
Heeft het aanbieden van niet-bestaande kaartjes wel eens geleid tot rechtszaken? Zo ja, wat was daar dan de uitkomst van?
Het is mij niet bekend of het aanbieden van niet-bestaande kaartjes heeft geleid tot rechtszaken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen valse kaartjes meer worden verkocht? Bent u bereid om woekerhandelaren als TopTicketShop te verbieden?
Zoals u weet ben ik met de sector in gesprek gegaan om uitvoering te geven aan uw bovengenoemde motie. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat een verbod op doorverkoop geen oplossing biedt, onder andere omdat de doorverkoop van tickets zich dan naar het buitenland verplaatst. Daarnaast zijn fraude en internetoplichting bij de (door)verkoop van tickets al strafbaar voor de Nederlandse wet en is misleiding van de consument verboden. Er bestaat wel behoefte om de consument voor te lichten over het veilig kopen van een evenementenkaartje en de bewustwording over doorverkoop te vergroten. Daarom wordt samen met partijen uit het veld een voorlichtings- en bewustwordingscampagne gestart, die zoals hierboven toegelicht wegens omstandigheden nog niet is gelanceerd.
Deelt u de mening dat een site die tickets aanbiedt ook verantwoordelijkheid draagt voor de authenticiteit hiervan? Kunt u dit toelichten?
Het aanbieden van neptickets is te beschouwen als een oneerlijke handelspraktijk op grond van Boek 6, afdeling 3, titel 3A van het Burgerlijk Wetboek. Een site die tickets verkoopt aan consumenten is verantwoordelijk voor (het controleren van) de authenticiteit van de tickets.
Hoe staat het met uw Europese initiatieven om woekerhandel in kaarten aan banden te leggen?
In 2019 is in het Europees Parlement en de Raad overeenstemming bereikt over een richtlijn met maatregelen om het Europese consumentenrecht te moderniseren in de zogenaamde New Deal for Consumers.6 Eén van deze maatregelen is een verbod om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met als doel deze door te verkopen. De bepalingen uit deze richtlijn zijn van toepassing vanaf 28 mei 2022. Voorts vinden op dit moment in Europa onderhandelingen plaats over de zogeheten Digital Services Act. Deze regelgeving is onder meer gericht op een veilige online omgeving voor consumenten. Zo worden er regels gesteld voor online platforms en tussenhandelsdiensten om illegale inhoud te verwijderen zodra ze hierop gewezen worden. De algemene oriëntatie van de DSA wordt binnenkort besproken in Europa, waarna de trilogen zullen starten.
Deelt u de mening dat het eindelijk tijd is voor een Nederlandse wet die de verkoop van secundaire tickethandel aan banden legt en woekerwinsten verbiedt? Kunt u dit toelichten?
Ik zie hiervoor op dit moment geen aanleiding.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Cultuur beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen’. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u er tegen aan dat bepaalde gemeentes actief ontmoedigingsbeleid voeren om geen islamitische basisschool te laten vestigen in hun gemeente? Kunt u een toelichting geven?
Ik vind het betreurenswaardig dat in deze gevallen geen gehoor wordt gegeven aan het unieke kenmerk van ons onderwijsbestel, waarin het mogelijk is voor ouders om een school te stichten die past bij hun levensovertuiging. Deze vrijheid is een groot goed die voor alle ouders geborgd zou moeten zijn.
Wat vindt u ervan dat de vestiging van een islamitische basisschool van stichting Yunus Emre in het Westland opnieuw is uitgesteld, terwijl u vorig jaar al had geëist om de vestiging van de basisschool toe te laten?
Ik heb op 8 juli 2020 namens de gemeente Westland een indeplaatsstellingsbesluit genomen over het Plan van scholen 2021–2024. De gemeenteraad heeft dit indeplaatsstellingsbesluit op 1 juli jl. ingetrokken. Op 28 oktober hebben mijn ambtenaren in gesprek met de gemeenteraad verzocht dit intrekkingsbesluit ongedaan te maken. De gemeenteraad heeft hier geen gehoor aan gegeven. Ik heb daarom met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een voordracht tot vernietiging van het besluit van de gemeenteraad van Westland gedaan, zodat de school alsnog kan worden gesticht.
Deelt u de mening dat ouders het recht hebben om een (bijzondere) school op te richten op basis van artikel 23 van de Grondwet inzake vrijheid van onderwijs en de nieuwe Wet meer ruimte voor nieuwe scholen als er aantoonbaar voldoende interesse van ouders en leerlingen bestaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat ouders dat recht hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat er voldoende handtekeningen zijn verzameld door stichting Yunus Emre om een vestiging in het Westland te openen? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Ja. De stichting heeft met een prognoseberekening (waarvan de Raad van State heeft geoordeeld dat deze klopt) aangetoond dat de school op het Plan van scholen dient te komen.
Erkent u dat het argument van de drie Westlandse partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) dat zij geen draagvlak zien voor de vestiging van een islamitische basisschool stoelt op een niet gestaafde, subjectieve en selectieve waarneming? Zo nee, waarom niet?
Juridisch is vastgesteld dat de school mag worden gesticht. Ik vind het dan ook kwalijk dat een meerderheid van de gemeenteraad in Westland zich niet aan de wet wil houden. Dat is ernstig want het raakt aan de grondslagen van onze rechtstaat. De Raad van State heeft in deze casus een duidelijke uitspraak gedaan en de gemeente heeft al enkele beroepszaken verloren. De school voldoet aan alle wettelijke eisen en mag dan ook worden gesticht.
Deelt u de mening dat het toegeven aan het argument «Heel veel Westlanders zijn tegen» van de drie betreffende partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) een toegeving aan xenofobie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gemeenten het oprichten van een school niet mogen tegenhouden op basis van xenofobe en ongefundeerde redenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het bij het vestigen van een bijzondere onderwijsinstelling vooral belangrijk is om te kijken naar de mensen die er wel behoefte aan hebben en die er wel gebruik van wensen te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat bij het vestigen van een (bijzondere) school, het van belang is dat daar voldoende behoefte aan is. Per 1 februari 2021 is voor het primair onderwijs de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen in werking getreden. Hiermee is ook de stichtingssystematiek aangepast. Een van de voorwaarden om een nieuwe school te mogen stichten, is dat de betreffende school, door middel van ouderverklaringen, kan aantonen dat er voldoende belangstelling is voor de nieuwe school. Aan de hand van de ouderverklaringen maakt de initiatiefnemer op wettelijk voorgeschreven wijze een prognose, waaruit blijkt dat de nieuwe school op duurzame belangstelling kan rekenen.
Klopt het dat u in de richting van de Westlandse gemeenteraad heeft gezegd dat een nieuw scholenplan in de situatie van Yunus Emre geen vereiste zou zijn, en dat daarvoor het plan voor 2021–2024 kan blijven gelden? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Aan de gemeente Westland is kenbaar gemaakt dat wanneer de school niet zou starten met ingang van 1 augustus 2021, het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen geldt. Dat betekent dat de school van rechtswege voor bekostiging in aanmerking komt met ingang van 1 augustus 2022. Daarvoor hoeft geen nieuw plan van scholen te worden vastgesteld.
Klopt het dat u vorig jaar al dreigde met een zogeheten indeplaatsstelling waarmee de gemeenteraad opzij wordt gezet en de school toestemming krijgt om zich in het Westland te vestigen?
Op 9 juli 2020 heb ik voor de tweede keer een indeplaatsstellingsbesluit genomen waarmee ik het plan van scholen 2021–2024, met daarop deze school, heb vastgesteld.
Klopt het dat het hoogste rechtscollege vorig jaar oordeelde dat u de onwillige gemeenteraad terecht passeerde? Zo ja, kunt u uitleggen waarom de drie betrokken partijen in de gemeenteraad nog steeds het besluit kunnen blokkeren?
In 2020 heeft de Raad van State tot driemaal toe geoordeeld dat de school er moet komen. Twee indeplaatsstellingsbesluiten en drie uitspraken van de Raad van State ten spijt, blijft de gemeenteraad zich verzetten tegen de stichting van de school.
Bent u bereid om wederom een besluit tot indeplaatsstelling te nemen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Gezien het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen is geen derde indeplaatsstelling nodig, maar schrijft de wet dwingend voor dat de school op 1 augustus 2022 moet kunnen starten.
Bent u bereid hier spoed achter te zetten, gezien het feit dat de vestiging al sinds 2016 wordt geblokkeerd en het proces al veel van de oprichters en betrokkenen heeft gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn handelen mag blijken heeft deze zaak voor mij zeker urgentie.
Zijn er sanctiemogelijkheden als de gemeenteraad de vestiging van de islamitische basisschool blijft blokkeren en de rechterlijke uitspraken blijft negeren? Zo ja, bent u bereid deze toe te passen?
Daar loop ik nu niet op vooruit. Het belangrijkste is dat de school voldoet aan alle wettelijke eisen en er daarom moet komen. De school moet volgend schooljaar kunnen starten. De gemeente is wettelijk verplicht mee te werken en huisvesting te regelen.
Het besluit om coronatoegangsbewijzen verplicht te stellen voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Waarom heeft u ervoor gekozen om het coronatoegangsbewijs (CTB) ook van toepassing te laten zijn voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen?
Vanwege de epidemiologische situatie en de toenemende druk op de zorg heeft het kabinet 2 november jl. op basis van het 128e OMT-advies besloten een aantal maatregelen te verscherpen. Het OMT heeft onder andere een bredere toepassing van het coronatoegangsbewijs (CTB) geadviseerd, aangezien dit een gerichte maatregel is die effect kan hebben op de transmissie. De bredere inzet van het CTB zorgt ervoor dat activiteiten door kunnen gaan op een veiligere manier, in plaats van weer beperkt of gestopt te moeten worden. Daarom heeft het kabinet in lijn met het OMT-advies ervoor gekozen ook het CTB in de binnenruimte te verplichten voor ouders die hun kind naar zwemles komen brengen.
Hoeveel ouders zullen zich naar verwachting moeten laten testen om hun kind naar zwemles te mogen brengen?
Jaarlijks halen ongeveer 300.000 kinderen hun zwemdiploma. Uitgaande van een begeleidende ouder per kind dat les volgt zal een vergelijkbaar aantal ouders hun kind van en naar de zwemles willen begeleiden. Bij een vaccinatiegraad van 84,1 (cijfer op 31-10-2021) gaat het om circa 47.700 ouders die moeten testen voor zij hun kind naar zwemles brengen. Maar deze ouders hebben ook andere, praktischer alternatieven.
Bent u het ermee eens dat zwemlessen een essentiële activiteit zijn?
Goed leren en kunnen zwemmen is van groot belang voor Nederlanders. Zowel vanwege de redzaamheid in de grote variëteit van water dat ons land rijk is, maar ook omdat zwemmen tot op late leeftijd een zeer belangrijke beweegactiviteit is.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als kinderen zwemlessen missen en hierdoor minder goed leren zwemmen, doordat ouders de toegang wordt geweigerd tot zwembaden?
Als kinderen zwemlessen missen omdat hun ouders geweigerd worden is dit uiteraard onwenselijk. Ik wil echter wel benadrukken dat ouders niet geweigerd worden maar dat ze gevraagd worden een geldige QR-code te tonen. Deze code kan middels volledige vaccinatie, genezing of testen verkregen worden.
Herinnert u zich dat u op 8 maart jl. juist een kleine aanpassing van de coronamaatregelen hebt doorgevoerd om ervoor te zorgen dat de zwemlessen doorgang konden vinden? Hoe verklaart u het dat u er deze keer juist voor kiest om de coronamaatregelen rondom zwemlessen te verzwaren, terwijl u destijds deze expliciet uitzonderde?
De situatie van 8 maart is anders dan de huidige. Toen waren zwembaden gesloten voor alle activiteiten en is voor zwemles een uitzondering gemaakt. In de huidige situatie kunnen kinderen gewoon zwemles volgen en kunnen hun ouders ook mee naar binnen mits ze een geldige QR-code kunnen tonen net zoals dat voor andere sporten geldt.
Bent u bereid om een uitzondering te maken op de verplichting van het CTB voor ouders die hun kinderen komen halen of brengen naar zwemles en bijvoorbeeld in plaats daarvan het dragen van mondkapjes te verlangen of 1,5 meter afstand te bewaren?
Nee. Ik kies ervoor om hier geen uitzondering voor te maken. Mijn inziens is op dit moment het risico op transmissie te groot. Het OMT adviseert om het risico op transmissie te reduceren het door het CTB breder in te zetten en daar houd ik aan vast.
Bent u bereid deze vragen met de grootst mogelijke spoed te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Gerommel binnen Adviescollege Slavernijverleden: Een jaar werk is in twee maanden uitgevoerd' |
|
Pim van Strien (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gerommel binnen Adviescollege Slavernijverleden: Een jaar werk is in twee maanden uitgevoerd»?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde artikel. De taak die de leden van het onafhankelijke Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden op hun schouders namen was niet eenvoudig, en zeker niet middenin een mondiale pandemie. Het Adviescollege heeft zijn werkzaamheden daardoor onder bijzondere omstandigheden moeten verrichten. Zo maakten de reisrestricties als gevolg van de corona-crisis een voorzitterswissel noodzakelijk. Ook werd aanvankelijk ingezet op fysieke dialoogbijeenkomsten, omdat die zich nu eenmaal het beste lenen om met elkaar in gesprek te gaan over een onderwerp waarover in de samenleving verschillend wordt gedacht. Toen de corona-beperkingen voortduurden heeft het Adviescollege een manier ontwikkeld om toch grotendeels online een zorgvuldige dialoog te houden. Gezien deze omstandigheden heb ik het Adviescollege uitstel verleend, zodat het voldoende tijd had om de dialogen te organiseren en tot een gefundeerd rapport te komen. Uiteindelijk heeft de voorzitter namens het hele Adviescollege op 1 juli, binnen de afgesproken termijn, het rapport van bevindingen gepresenteerd.
Klopt de constatering uit het NRC-artikel dat het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden maandenlang niet goed heeft gefunctioneerd en dat sommige leden vooringenomen waren? Zo ja, hoe kan dit?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het beeld eveneens dat sommige leden een «duidelijk stempel op de groep lijken te drukken en voor te willen sorteren op de uitkomsten van de dialoog»? Zo ja, welke gevolgen heeft dit gehad voor de aanbevelingen die het Adviescollege heeft gedaan? Welke aanbevelingen stonden al van tevoren vast?
Dat de leden van het Adviescollege gedurende hun werkzaamheden wel eens van mening verschilden, vind ik niet vreemd. Immers, de leden hadden een complexe taak op een gevoelig onderwerp. Wat telt is het rapport van bevindingen dat het Adviescollege gezamenlijk heeft opgeleverd en waarover binnen het Adviescollege geen verschil van inzicht bestaat.
Bent u van mening dat het werk dat ten grondslag lag aan het advies van het Adviescollege gehaast en rommelig is verlopen en valt dit te wijten aan het optreden van het Adviescollege zelf? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft het ministerie de werkwijze van het Adviescollege bijgestuurd?
Het Adviescollege heeft inhoudelijk volledig onafhankelijk geopereerd. Zoals blijkt uit de stukken die op basis van het Wob-verzoek van NRC openbaar zijn gemaakt was het contact tussen mijn ministerie en het Adviescollege procedureel van aard, bijv. over de coronabeperkingen in relatie tot de voortgang van het werk en over de voorbereidingen van de overhandiging van het rapport van bevindingen op 1 juli. Daarbij heb ik aangedrongen op tijdige oplevering van het rapport en is in overleg met mijn departement extra ondersteuning voor het Adviescollege aangetrokken om dit te realiseren.
Hoe apprecieert u het gegeven dat er door de betrokken onderzoekers niet één eenduidig advies is opgeleverd maar zeven losstaande?
De geraadpleegde wetenschappers hebben hun adviezen op basis van verschillende invalshoeken en deels aanvullende onderzoeksvragen aangedragen. Deze adviezen hebben als input voor het uiteindelijke rapport gediend. Daarin licht het Adviescollege zijn inhoudelijke overwegingen toe, met verwijzing naar en volledige inzage in de door het Adviescollege ingewonnen wetenschappelijke adviezen.
Hoe verhouden uw uitspraken dat «deze adviezen belangwekkend en niet mis te verstaan zijn. Dat we daar niet omheen kunnen,» zich met de het feit dat er geen eenduidig advies gegeven is en met de constatering dat het proces van het Adviescollege rommelig verloopt?
Het gezamenlijke rapport van bevindingen van het Adviescollege geeft wel degelijk een eenduidig advies aan het kabinet; het telt 11 duidelijke, belangrijke en relevante aanbevelingen. In de aanbiedingsbrief aan de Eerste en Tweede Kamer bij het rapport op 1 juli j.l. heb ik aangegeven dat dit rapport belangrijke bouwstenen en aanknopingspunten biedt voor de toekomst. Het is aan een volgend kabinet om het vervolgtraject vorm te geven en de inhoudelijke reactie te verzorgen. Juist vanwege de maatschappelijke relevantie en het gewicht van dit onderwerp is het aan een «missionair» kabinet om op het rapport te reageren.
Bent u nog steeds van mening dat we er niet «omheen kunnen»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met het feit dat er geen kabinetsreactie is gegeven op het rapport?
Zie antwoord vraag 7.
Welke lessen trekt u uit dit proces en op welke manier gaat u in aanloop van het herdenkingsjaar 2023 ervoor zorgen dat advies en onderzoek dat met betrekking hierop gevraagd is of wordt, zorgvuldig tot stand komen, zodat de maatschappelijke dialoog die gevoerd gaat worden zich focust op de inhoud en niet op het proces daaromheen?
Door de coronapandemie heeft het Adviescollege zijn werkzaamheden onder bijzondere omstandigheden moeten verrichten. De moeilijkheden die dat opleverde zijn dan ook lastig te vertalen naar lessen voor soortgelijke activiteiten onder stabiele omstandigheden. Ondanks de lastige werkomstandigheden heeft het Adviescollege een zeer relevant rapport opgeleverd, dat een belangrijke bijdrage levert aan het maatschappelijke debat Niettemin zijn er in algemene zin natuurlijk uit elk proces lessen te trekken. Bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal ondersteunende medewerkers van toekomstige Adviescolleges, hun startmoment en uitleg aan hen over de administratieve en financiële werkwijze van mijn departement.
Ten aanzien van het herdenkingsjaar 2023 is het onafhankelijk nationaal onderzoek naar het slavernijverleden op basis van de motie van lid Ceder (CU) actueel. Dit onderzoek is in voorbereiding.
De tegenwerking en vertraging van de NPO ten opzichte van aspirant-omroep Ongehoord Nederland, waardoor zij niet per 1 januari 2022 kunnen uitzenden op radio en tv |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de inhoud van de nieuwsbrief1 van Ongehoord Nederland d.d. 21 oktober 2021 waarin de aspirant-omroep zorgen uit over de «tegenwerking en vertraging» bij het realiseren van hun programma’s door de leiding van de NPO? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja.
Erkent u het recht van omroep Ongehoord Nederland om vanaf januari 2022 op radio en televisie te kunnen uitzenden, conform de uitzendconcessie die u de aspirant-omroep hebt verstrekt? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat dit recht niet door een partij als de NPO eenzijdig wordt tegengewerkt?
De voorlopige erkenning van ON! geeft met ingang van 1 januari 2022 recht op zendtijd en budget voor de verzorging van media-aanbod binnen de kaders van de Mediawet 2008 (artikel 2.29 Mediawet 2008). Kwantitatieve zendtijdgaranties zijn al geruime tijd geleden uit de wet geschrapt.2 De NPO moet in plaats daarvan zorgen dat de omroepen beschikken over ruimte op de aanbodkanalen die nodig is om media-aanbod dat is vervaardigd met de toegekende budgetten te kunnen plaatsen (artikel 2.54 Mediawet 2008). Omroeporganisaties kunnen daarmee hun missie uitdragen in het totale media-aanbod ter uitvoering van de publieke media-opdracht. Dat betekent niet dat alle programmawensen van een omroep per definitie gehonoreerd kunnen worden. Tegelijk met het afschaffen van zendtijdgaranties is namelijk de sturende en coördinerende rol van de NPO versterkt om er voor te zorgen dat de publieke omroep meer vanuit een gemeenschappelijke visie en strategie werkt.3 In dat kader is onder meer in de wet bepaald dat programmavoorstellen getoetst worden aan de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het publieksbereik die zijn vastgelegd in het concessiebeleidsplan, de prestatieovereenkomst, de profielen van de aanbodkanalen, de begrotingen en de tussen de omroepen en NPO geldende afspraken daarover, alsmede aan de coördinatieregels en de wettelijke programmavoorschriften (artikelen 2.52 en 2.54 Mediawet 2008). Verder heeft de NPO als wettelijke taak zorg te dragen voor een doelmatige inzet van de gelden die bestemd zijn voor de verzorging en verspreiding van het media-aanbod (artikel 2.2 Mediawet 2008). Ik heb informatie gevraagd aan de NPO en aan ON!. Daaruit is mij gebleken dat het niet gaat om de inhoud van de programmering waarmee ON! heeft ingetekend op het schema voor 2022. De NPO heeft aarzelingen over de omvang en heeft nadere vragen aan ON! gesteld over de doelmatigheid van de door ON! beoogde inzet van de publieke middelen. Uit informatie die ON! mij heeft gestuurd blijkt ongenoegen over het verloop van het inteken- en programmeeroverleg met de NPO waardoor er op dit moment nog geen definitief besluit is genomen over de plaatsing van de programma’s waarmee ON! heeft ingetekend. Volgens ON! worden de voorbereidingen van ON! gefrustreerd en is er gerede kans dat men niet vanaf 1 januari 2022 de lucht in kan. De NPO heeft mij laten weten dat zodra de beoordeling is afgerond en het voorstel kan worden opgenomen in het concept plaatsingsbesluit, dit ter advisering wordt voorgelegd aan de redactie. Daarvoor wordt niet gewacht op de eerst volgende reguliere plaatsingsronde. Er wordt een tussenronde ingelast zodat ON! zo snel mogelijk en met inachtneming van de daarvoor geldende procedure zoals vastgelegd in het coördinatiereglement over een besluit beschikt. Volgens de NPO wordt er voor gezorgd dat ON! vanaf 1 januari 2022 kan uitzenden.
Is dit tegenwerken en vertragen van de NPO in strijd met de Mediawet die omroepen het recht van zendtijd geeft? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel lineaire zendtijd op radio en tv een aspirant-omroep als Ongehoord Nederland per jaar heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat omroep Ongehoord Nederland recht heeft op het brengen van zijn unieke geluid, zonder tegenwerking, censuur of inmenging van de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft een aspirant-omroep het zelfbeschikkingsrecht om het garantiebudget te gebruiken voor de programma’s die de omroep wil uitzenden, in het geval van omroep Ongehoord Nederland aan een nieuws-, actualiteiten- en duidingsprogramma op radio en tv?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat indien door de tegenwerking door de NPO het unieke geluid van Ongehoord Nederland niet kan worden uitgezonden, er sprake is van censuur door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, indien bevestigend, bereid stappen te nemen tegen de leiding van de NPO?
Ik kan niet treden in de interne overleg- en programmeerprocessen bij de NPO. De inspanningen bij de NPO zijn er op gericht dat ON! vanaf 1 januari 2022 kan uitzenden. Ik merk in dit verband nog het volgende op. De inspanningen binnen de publieke omroep dienen gericht te zijn op goed overleg en samenwerking. Dat betekent dat iedereen zich vanuit zijn eigen taken en verantwoordelijkheden inleeft in het belang van een goed werkend geheel en zich de geldende regels en processen eigen maakt. Ook dat zijn belangrijke condities waaronder erkenningen en voorlopige erkenningen worden verleend. Dat wil niet zeggen dat men het altijd over alles met elkaar eens moet zijn. De publieke omroep is gebaat bij creatieve competitie, niet bij het elkaar uitdagen in juridische conflicten. Maar het kan zijn dat er een onoverbrugbaar meningsverschil ontstaat. Als een omroep het in zo’n geval niet eens is met een besluit dat de NPO in het kader van zijn coördinerende taken neemt, dan kan ON! daartegen conform de bezwaarprocedures bij de NPO bezwaar aantekenen en vervolgens eventueel beroep en hoger beroep instellen bij de bestuursrechter.
De opmerkingen van Joop.nl hoofdredacteur Van Jole |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de opmerkingen van de hoofdredacteur van Joop.nl, de heer Van Jole, die ongevaccineerden dood wenst1?
Ja.
Deelt u de mening dat een aan de publieke omroep gelinieerde website, welke dus afhankelijk is van belastinggeld, geen mensen zou moeten uitsluiten? Zo ja, wat vindt u dan van de opmerkingen van de heer Van Jole, die de medische apartheid voeden en ongevaccineerden buitensluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar ook zelf verantwoordelijk voor. Ik bemoei mij als Minister voor media niet met de inhoud van programma’s die door de NPO worden uitgezonden, ook niet in dit geval bij uitspraken gedaan in een uitzending van NPO Radio 1. Als aangifte is gedaan bij de politie en het Openbaar Ministerie zou vervolgen, weegt de rechter als onafhankelijke instantie of een programma of individu bepaalde grenzen heeft overschreden en kan hiervoor een straf opleggen. Dit is niet aan mij.
Bent u bereidheid om excuses te eisen van de heer Van Jole? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de subsidie aan Joop.nl te beëindigen als excuses uitblijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een ‘satirisch’ filmpje dat afgelopen vrijdag is uitgezonden door de NPO |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit filmpje1 dat vrijdag 15 oktober 2021 is uitgezonden door de NPO en waarin niet-gevaccineerden worden doodgeschoten?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit filmpje? Is het volgens u satire gericht tegen het vaccinatiebeleid, tegen de afgelopen september ingevoerde Q&R-pas en de vaccinatiedwang die hierbij komt kijken? Indien dit het geval is, kunt u één ander voorbeeld geven waarin de NPO op een dergelijke brute wijze het coronabeleid van de regering op de hak nam? Indien u dit niet kan bent u het in dat geval eens dat de satire dan zo goed als zeker gericht moet zijn tegen de vaccinatieweigeraars die in het filmpje massaal worden doodgeschoten? Of zijn er volgens u andere aanwijzingen van het tegendeel? Zo ja, wat zijn die aanwijzingen?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud. Men kan het een aanstootgevend filmpje vinden, of men kan het zien als satire. Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een waardeoordeel over te vellen. Ik heb voorts geen inzicht in de inhoud van toekomstige programma’s van de publieke omroep. Dat is aan de NPO en de omroepen. Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma’s is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten, ook als die betreffende uitlatingen waardeoordelen zijn.3 Potentieel kwetsende uitlatingen vallen eerder onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting indien zij gedaan worden in het kader van een maatschappelijk debat, zeker ten aanzien van onderwerpen die het algemeen belang aangaan, zoals de volksgezondheid.4 Ook satire kan onder die bescherming vallen.5 Verder komt de pers bijzondere bescherming toe, nu zij de maatschappij ten dienste staat in het proces van meningsvorming tijdens maatschappelijke debatten.6
Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om een oordeel te hebben over de vraag of het onderhavige filmpje als strafbaar dient te worden gekwalificeerd. Evenmin is het aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om actie te ondernemen tegen de makers en/of verspreiders van het onderhavige filmpje. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Aangenomen dat, en alles wijst hierop, het filmpje gericht is tegen de groep mensen in onze samenleving die ervoor gekozen hebben op hun eigen natuurlijke lichaamsimmuniteit te vertrouwen in plaats van een experimenteel vaccin (de niet-gevaccineerden dus), hoe beoordeelt u het filmpje dan vanuit strafrechtelijk oogpunt? Kan een geweldsfantasie waarbij satirisch een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, systematisch wordt uitgemoord volgens u strafrechtelijk door de beugel?
Zie antwoord vraag 2.
Of is het satirisch propageren van het massaal doodschieten van een bevolkingsgroep door de NPO wellicht een strafbare vorm van dreigen met geweld en de dood? Indien dit het geval is, hoe gaat u hiertegen strafrechtelijk optreden? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wellicht parallellen tussen Radio Milles Collines en de manier waarop de genocide in Rwanda tot stand is gekomen en de genocidale satirische geweldsfantasie zoals die door de NPO is uitgezonden waarbij een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, massaal worden doodgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wellicht omdat dit volgens u satire’is? Is het dan ook mogelijk een filmpje te maken en uit te zenden, bijvoorbeeld door Ongehoord Nederland! straks bij de NPO, waarin politici en journalisten, vanzelfsprekend in de vorm van satire, worden opgehangen en met de dood worden bedreigd? Vindt u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt dan ook prima?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt niet prima vindt, waarom onderneemt u dan geen actie tegen de makers en verspreiders bij de NPO van dit walgelijke filmpje waarin onder het mom van satire niet-gevaccineerden, die zich niet gewoon willen laten vaccineren, massaal worden doodgeschoten? Kunt u dit uitleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Of zijn niet-gevaccineerden wellicht, na de invoering van de misdadige apartheidspas, inmiddels helemaal vogelvrij verklaard en mogen satirische filmpjes waarin deze groep wordt doodgeschoten en dus met de dood bedreigd wél «gewoon» worden uitgezonden door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Als het strafrechtelijk volgens u door de beugel kan, wilt u dan erkennen dat het filmpje walgelijk, smakeloos en beneden alle peil is? Indien u dat niet wil erkennen, begrijpen we het dan goed dat het in een satirisch filmpje laten doodschieten van niet-gevaccineerden geen probleem is voor u, maar een ludiek bedoelde galg meegevoerd tijdens de demonstratie om het eind van de Nederlandse vrijheid te symboliseren volgens u wel een smakeloze toestand is, beneden alle peil, waarvoor u helemaal geen begrip heeft?2 Kunt u dit verschil uitleggen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen de vragen niet afzonderlijk te beantwoorden, omdat zij dezelfde strekking hebben en afzonderlijke beantwoording enkel tot herhaling van tekst of verwijzing zou leiden.
De uitvoering van de motie Van Berge c.s. over de uitzondering op een vergoeding voor video on demand wegnemen. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie Van Berge c.s. over de uitzondering op een vergoeding voor video on demand wegnemen (35 454; 35 317, nr. 9) en wanneer mag de Kamer een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 45d lid 2 Auteurswet verwachten?
Scenarioschrijvers, hoofdregisseurs, en hoofdrolacteurs hebben recht op een uit hoofde van de wet collectief te innen en verdelen proportionele billijke vergoeding voor het mededelen aan het publiek van hun filmwerken, te betalen door degene die het filmwerk op die wijze openbaar maakt. De beschikbaarstelling van het filmwerk op zodanige wijze dat het filmwerk voor de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijdstip toegankelijk is (hierna kortheidshalve video on demand of VOD genoemd), is van die vergoedingsaanspraak uitgezonderd.
In lijn met de motie Van den Berge c.s. (Kamerstuk 35 454 en 35 317, nr. 9) en de standpuntbepaling met betrekking tot de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht (Kamerstuk 29 838, nr. 102) is een wetsvoorstel in ambtelijke voorbereiding waarbij die uitzondering wordt geschrapt. Gelet op de uitkomst van de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht (bijlage bij Kamerstuk 29 838, nr. 102) en de Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten (Stb. 2021, 248) wordt daarbij overwogen om de vergoedingsaanspraak naar alle filmmakers (dus niet alleen scenarioschrijvers en hoofdregisseurs) en alle acteurs (dus niet alleen hoofdrolacteurs) uit te breiden. Tevens wordt overeenkomstig de suggestie van de opstellers van het evaluatieonderzoek overwogen om de aanspraak op een vergoeding te laten gelden voor video on demand diensten die worden aangeboden tegen een geldelijke vergoeding van de gebruikers. Ik streef ernaar een voorontwerp van wet nog dit jaar aan het veld voor te leggen. Het wetsvoorstel kan dan in 2022 bij de Tweede Kamer aanhangig worden gemaakt.
Deelt u de mening dat enige spoed wel geboden is, gelet op de slechte en ongereguleerde positie van de film- en programmamakers zoals regisseurs, acteurs en scenarioschrijvers op dit moment bij video on demand diensten? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom?
Uit de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht is gebleken dat het door partijen bij de introductie van de voornoemde wet afgesproken vrijwillige collectieve beheer van de vergoeding voor het openbaar maken van Nederlandse films middels video on demand niet heeft gebracht wat daarvan bij de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht werd verwacht. Daarom streef ik ernaar nog dit jaar een voorontwerp van wet met het veld te bespreken waarin de positie van filmmakers en filmacteurs wordt verbeterd langs de lijnen van het antwoord op de vorige vraag. Door wettelijk voor te schrijven dat het recht op een proportionele billijke vergoeding collectief moet worden uitgeoefend, krijgen in ieder geval ook EU (en dus niet alleen Nederlandse) filmmakers en filmacteurs daarop recht. Dit is vanwege het unitaire verbod onderscheid te maken op grond van nationaliteit. Amerikaanse filmmakers en filmacteurs, daarentegen, zouden daarop bij de huidige stand van het recht naar het zich laat aanzien geen aanspraak kunnen maken, aldus: S.J. van Gompel, P.B. Hugenholtz, J.P. Poort, L.D. Schumacher en D.J.G. Visser, Evaluatie Wet Auteurscontractenrecht, WODC rapport 3025, 2020, p. 77–81. Het is aan de exploitanten van de VOD-diensten om te beslissen of zij de kostenstijging die van de wetswijziging mogelijk het geval is, willen doorberekenen aan de gebruikers van hun diensten.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen grote ondernemingen die video on demand diensten aanbieden, waarvan sommigen in Nederland gevestigd zijn en sommigen zich in Nederland gaan vestigen, enerzijds en de hoofdmakers anderzijds?
Exploitanten van VOD-diensten beschikken, ongeacht hun plaats van vestiging, vaak over een machtspositie vis-à-vis Nederlandse filmproducenten. Die producenten slagen er daarom onvoldoende in contractueel te bedingen dat de scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en hoofdrolacteurs recht hebben op een aanvullende vergoeding voor de exploitatie middels video on demand. Dit was de basis waarop de afspraken inzake vrijwillig collectief beheer was gestoeld. Dientengevolge profiteren scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en hoofdrolacteurs op dit moment onvoldoende mee, wanneer filmwerken via video on demand worden geëxploiteerd. Dit kan worden verholpen door filmmakers en filmacteurs ook bij video on demand-diensten die tegen betaling worden aangeboden, bij wet het recht te geven op een proportionele billijke vergoeding die verplicht collectief moet worden uitgeoefend.
Hoe beoordeelt u de huidige marktontwikkelingen waarbij vooral grote, veelal buitenlandse aanbieders van video on demand zoals Disney, Amazon en Netflix hun positie verstevigen en de gevolgen daarvan voor de positie van de Nederlands film- en programmamakers?
Door de huidige marktontwikkelingen waarbij vooral grote, veelal buitenlandse, aanbieders van video on demand diensten hun positie verstevigen, kan de positie van Nederlandse films en series en daarmee van de makers van die audiovisuele producties onder druk komen te staan. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft daarom een wetsvoorstel voorbereid waarin onder andere aanbieders van de voornoemde diensten worden verplicht te investeren in Nederlandse films, series en documentaires. Het wetsvoorstel brengt met zich mee dat de positie van voornoemde Nederlandse makers wordt verbeterd. Een voorontwerp van wet is in 2020 voorgelegd aan het veld ter consultatie (zie https://www.internetconsultatie.nl/investeringsverplichting). Het is aan het volgend kabinet om een besluit te nemen over de verdere stappen ten aanzien van het voorstel.
Deelt u de mening dat bij video on demand op dit moment het unieke karakter van de prestatie van een hoofdmaker, onvoldoende in de wet tot uiting komt? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom?
In de beantwoording van de eerste drie vragen is er al op gewezen dat uit de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht is gebleken dat scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en hoofdrolacteurs op basis van de afspraken inzake vrijwillig collectief beheer onvoldoende meeprofiteren van de exploitatie van hun filmwerken bij video on demand. Daarom is er een wetsvoorstel in voorbereiding waarin wordt voorzien in een verplicht collectief beheerde vergoedingsaanspraak voor video on demand exploitatie voor alle filmmakers en filmacteurs.
Het bericht dat kaartverkoop theaters ver achter blijft bij 2019 |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Meer optredens, minder publiek: kaartverkoop theaters blijft ver achter bij 2019»?1
Ik heb het bericht met belangstelling gelezen.
Welke mogelijke gevolgen heeft dit voor bioscopen, theaters, poppodia, producenten, musea, monumenten, festivals, evenementen en hun personeel? Bent u bereid de negatieve gevolgen nauwlettend te volgen en waar nodig bij te springen?
Het artikel stelt dat het theaterpubliek minder in de voorverkoop en meer last-minute koopt. Wat dit uiteindelijk precies betekent, moet nog blijken. Ik wil op dit moment niet vooruit lopen op mogelijke gevolgen. Ik hoop er met de theaterdirecteuren uit het artikel op dat het publiek snel terugkomt en zal, samen met de Taskforce Culturele en Creatieve sector en in overleg met mijn mede-bestuurders bij de gemeenten, de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Wat betekenen de woorden «we laten niemand vallen»? Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat ze inderdaad niemand laat vallen?
Voor de door mij gesubsidieerde instellingen draag ik een directe verantwoordelijkheid. Met de Minister van Financiën heb ik afgesproken dat ik met hem op zoek ga naar een oplossing als één van die instellingen dreigt om te vallen.
Bent u bereid, indien er gekort wordt op de gages van artiesten, ervoor zorg te dragen dat makers niet de dupe worden van kaartverkoop die achter blijft?
Het is de verantwoordelijkheid van podia om te handelen volgens de principes van de uit de sector zelf voortgekomen fair practice code. Makers dienen een eerlijke vergoeding te krijgen voor het werk dat zij verrichten. De meeste podia in Nederland worden door de gemeente gesubsidieerd. Veel gemeenten hanteren de fair practice code als subsidievoorwaarde.
Welke invloed hebben de invoering van de coronapas en de capaciteitsbeperkingen van 75% op de achterblijvende kaartverkoop?
Op dit moment is het nog te vroeg om conclusies te kunnen trekken over een invloed van de invoering van de coronapas op de kaartverkoop. Zoals ik in antwoord 2 al aangaf zal ik de ontwikkelingen op dit punt nauwgezet blijven volgen met de Taskforce Culturele en Creatieve sector en mijn mede-bestuurders. Om podia en festivals die te maken hebben met de capaciteitsbeperking van 75% een tegemoetkoming te bieden, werk ik nu aan een subsidieregeling die uitgevoerd zal worden door het Fonds Podiumkunsten. Voor de periode tot en met 13 november is hier € 15 miljoen voor beschikbaar2.
Het grote tekort aan zwemleraren en de risico’s voor de zwemveiligheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Weet u dat veel zwemscholen en zwembaden op dit moment personeelstekorten hebben? Bent u er van op de hoogte dat de meeste zwemscholen en zwembaden met allerlei noodmaatregelen en kunstgrepen de boel overeind houden maar dat dit nauwelijks lukt, vooral door een tekort aan zweminstructeurs en toezichthouders?1
Naast de berichtgeving in de media ontvang ik van de Nationale Raad Zwemveiligheid ook signalen dat (goed) zwembadpersoneel schaars is en dat zwembadexploitanten zich genoodzaakt zien om in creatieve noodverbanden oplossingen te vinden.
Hoe ernstig is het probleem volgens u precies? Wat zijn hiervan volgens u de oorzaken?
De oorzaken van deze krapte op de arbeidsmarkt zijn divers en beperken zich niet tot de zwembadbranche. Het CBS becijferde dat Nederland in het derde kwartaal van 2021 vrijwel alle branches te maken hebben met een groot personeelstekort. Voor iedere 100 werkzoekenden bestaan 106 vacatures. Gemiddeld geeft ongeveer een kwart van de ondernemers (23%) aan dat personeelstekort op dit moment de voornaamste belemmering voor hun bedrijfsvoering is.
Voor ondernemers uit de cultuur, sport en recreatie is dit lager dan het gemiddelde, namelijk 14 procent. De inventarisatie van ZwembadBranche bevestigt het beeld dat op veel plekken geschoold personeel moeilijk te vinden is en dat dit evenzo geldt voor zwembadpersoneel.
Weet u dat veel genoemde oorzaken van dit tekort onderbetaald werk is (relatief laag salaris voor belangrijk werk, met hoge werkdruk en verantwoordelijkheden), maar ook dat de administratieve taken zijn toegenomen en dat het beroep de laatste jaren aan gezag heeft ingeboet, onder andere door de versnippering aan taken en de marktwerking?2, 3, 4, 5
In het contact dat ik heb met de branche merk ik dat veel zwembadmedewerkers dit werk doen vanuit een roeping en het grote zwemhart dat ze hebben. Daar profiteren hele generaties van op weg naar zwemveiligheid en zwemplezier.
Hoewel ik de geluiden herken kan ik moeilijk inschatten in hoeverre het beroep aan gezag heeft ingeboet als gevolg van versnippering aan taken, aangezien exploitatie van zwembaden lokaal geregeld is.
Welke gevolgen kan het grote tekort aan zwempersoneel volgens u hebben?
Een groot tekort aan zwembadpersoneel leidt uiteindelijk mogelijk tot (langere) wachtlijsten voor zwemles en beperkte bruikbaarheid van het beschikbare zwemwater.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat zowel de zwemveiligheid als de maatschappelijke functie van het zwembad onder druk komen te staan als er te weinig zwemleraren zijn, daardoor groepen groter worden, zwembaden gedeeltelijk dicht gaan (waardoor het zo belangrijke onderhouden van vaardigheden minder plaats kan vinden), en ook activiteiten zoals bewegen voor ouderen of mensen met chronische aandoeningen geschrapt worden?
Ik deel de mening dat zwembaden een belangrijke maatschappelijke functie hebben voor jong en oud en dat het onwenselijk is als deze onder druk komt te staan.
Welke oplossingen ziet u voor dit probleem? Welke maatregelen kunt u vanuit uw rol en verantwoordelijkheid nemen om hier iets aan te doen?
Het tekort aan personeel laat zich niet van de ene op de andere dag oplossen, omdat op de gehele arbeidsmarkt krapte heerst en voor deze functies scholing vereist is. De oplossing begint bij een inzet op instroom en behoud van geschoold personeel.
Aangezien zwemmen een publieke taak is die bij de gemeenten belegd is, zie ik voor de rijksoverheid vooral een faciliterende en ondersteunende rol weggelegd. Om die reden heb ik het nationaal plan zwemveiligheid ondersteund waarin ruim aandacht is voor oplossingsrichtingen voor dit probleem.
Enkele concrete voorbeelden van de werkzaamheden die plaatsvinden zijn:
Tot slot verkent de NRZ samen met de WiZZ, mbo’s en bonden hoe zwemopleidingen beter op elkaar kunnen aansluiten en of een gezamenlijk opleidingscentrum van betekenis zou kunnen zijn voor de branche.
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport en Bewegen?
Ja.
Wederom een bericht over matchfixing |
|
Inge van Dijk (CDA), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwe berichtgeving «Mogelijke matchfixing in het beloftenvoetbal, KNVB wil politieonderzoek»?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de oproep van de KNVB, die vindt dat de autoriteiten verder onderzoek zouden moeten doen naar deze casus?
Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie komen de Politie, de Belastingdienst doelgroep Sport, FIOD, Kansspelautoriteit, KNVB, KNLTB, NOC*NSF en ISR periodiek samen in het Signalenoverleg Sportfraude. Bij dit overleg wordt besproken welke concrete signalen er zijn, welke actie daarop kan worden ondernomen en door wie. De signalen zoals die uit de rapportage van de NOS naar voren komen, zullen daar ook worden besproken.
Wordt er vanaf 1 oktober door kansspelaanbieders ook extra gemonitord op beloftecompetities, gezien hier volgens gokdatabedrijf Sportradar gemiddeld voor zo'n 4,5 miljoen euro per wedstrijd op wordt gegokt?
De Beloftecompetitie is in 2020 vervangen door de Onder 21 Competitie, die (met een andere opzet) is ontwikkeld om voetbalclubs te helpen met talentontwikkeling van spelers. Zoals bekend is er een zogeheten zwarte lijst van wedstrijden en competities waarop geen weddenschap mag worden georganiseerd, om kansspelgerelateerde matchfixing tegen te gaan.3 Op die lijst staan onder meer: «wedstrijden voor deelnemers onder de 21 jaar en alle andere wedstrijden in iedere lagere leeftijdscategorie.» Ook de Onder 21 Competitie valt daaronder. Vergunninghoudende kansspelaanbieders mogen weddenschappen op wedstrijden in deze competitie dus niet aanbieden. Van monitoring door vergunde kansspelaanbieders zal daardoor geen sprake kunnen zijn.
In het seizoen 2021/2022 is naast de Onder 21 Competitie de Beloftecompetitie teruggekeerd als reservecompetitie, met een mix aan spelers als het gaat om leeftijd en inkomen. Een vergunninghouder mag in Nederland geen weddenschappen organiseren op wedstrijden waaraan voornamelijk minderjarigen deelnemen en op wedstrijden waaraan uitsluitend sporters om niet deelnemen (artikel 4.9, tweede lid, Besluit kansspelen op afstand en de toelichting (p. 125)). Vergunde aanbieders hebben ook de verplichting om maatregelen te treffen om matchfixing binnen hun wedaanbod tegen te gaan. Zie artikel 4.8 Besluit kansspelen op afstand. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat vergunninghouders zich houden aan deze regelgeving. Vergunninghouders moeten daarnaast verdachte gokpatronen (op event-niveau) melden aan de Kansspelautoriteit en sportorganisaties en transacties in de zin van de Wwft (persoonsinformatie) melden aan FIU-NL. In het voorjaar van 2022 worden de eerste trendanalyses opgesteld.
Bent u het eens met de stelling dat spelers in de beloftecompetitie in het voetbal extra gevaar lopen om te worden verleid een wedstrijd te fixen, omdat ze daarmee flink geld kunnen verdienen?
Het Ministerie van VWS is zich daarvan bewust. Om de weerbaarheid van sporters te verhogen bieden NOC*NSF en de KNVB voorlichting aan sporters. De preventie van matchfixing is daarom één van de onderdelen van de subsidie Sport en Integriteit voor NOC*NSF.
Bent u in gesprek met de KNVB over gerichte acties op het voorkomen van matchfixing binnen de beloftecompetitie?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Klopt het dat er eind 2017 al onderzoek is gedaan door het Openbaar Ministerie (OM) naar de meerwaarde van strafbaarstelling bij matchfixing en naar de meldplicht van spelers?3
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van het Strategisch Beraad Matchfixing een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een strafbaarstelling van matchfixing. De uitkomsten van dit onderzoek worden momenteel door het Strategisch Beraad Matchfixing van een advies voorzien. Uw Kamer wordt daarna geïnformeerd over het advies. Het onderzoek is te vinden op de website van het Openbaar Ministerie en tevens als bijlage5 gevoegd bij deze brief.6
Klopt de conclusie van de KNVB in zijn position paper4 ten behoeve van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer van 27 september jongstleden waarin staat: «dit vraagt om toegesneden wetgeving, waarmee direct, snel en effectief ten aanzien van iedere variant in matchfixing kan worden opgetreden. Die wetgeving ontbreekt momenteel in Nederland, zo laat ook recent onderzoek zien naar het huidige juridische kader»? Betreft dit hetzelfde onderzoek als het onderzoek door het OM?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Heeft u zelf inzage gehad in de uitkomsten van dit onderzoek van het OM?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid het onderzoek van het OM, al dan niet in vertrouwelijkheid, met de Kamer te delen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Kunt u deze vragen gelijktijdig beantwoorden met de eerdere schriftelijke vragen van 30 september jongstleden5 aangaande dit onderwerp?
Ja.
Het bericht ‘Fort uit Tachtigjarige Oorlog staat op instorten’ |
|
Lucille Werner (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Fort uit Tachtigjarige Oorlog staat op instorten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Fort Crèvecoeur bij ’s-Hertogenbosch een voorbeeld is van een historische plaats die het verhaal van onze geschiedenis vertelt?
Ja, die mening deel ik en dat is ook mede de reden dat dit fort is aangewezen als Rijksmonument.
Is het waar dat het fort is voorgedragen voor de Europese lijst van zeven meest bedreigde erfgoedlocaties?
Ik heb inderdaad vernomen dat het fort door Erfgoedvereniging Bond Heemschut is voorgedragen bij haar zustervereniging Europa Nostra, voor de Europese lijst van zeven meest bedreigde erfgoedlocaties.
Is het waar dat de gemeente ’s-Hertogenbosch en het Ministerie van Defensie met elkaar overhoop liggen over het behoud van het fort?
Het Ministerie van Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf hebben sinds een aantal jaren contact met de gemeente ‘s-Hertogenbosch over het militaire object Fort Crèvecoeur. Tevens hebben zij hierover contact met diverse andere partijen. Deze contacten hebben geleid tot een aantal concrete ontwikkelingen, die ik verder toelicht in het antwoord op vraag 6.
De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft kenbaar gemaakt ontevreden te zijn met het tempo van het behoud en herstel van het fort (met name de kruithuizen) door het Rijk.
Wat is de inhoud van de overeenkomst die in 2010 is gesloten om het rijksmonument in stand te houden?
De doelstelling van de intentieovereenkomst uit 2010 is dat partijen zich inspannen om te komen tot een duurzame samenwerking ten behoeve van het behoud, het herstel, de ontwikkeling respectievelijk de verbetering van de cultuurhistorische, landschappelijke, natuurwetenschappelijke en extensieve recreatieve waarden in en rondom het fort met behoud van het militaire gebruik van het fort.
Welke stappen zijn tot dusverre gezet in de uitvoering van deze overeenkomst?
Dankzij de samenwerking tussen het Ministerie van Defensie en de gemeente ’s-Hertogenbosch zijn al diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt op Fort Crèvecoeur. Voorbeelden zijn het verlenen van medewerking aan onderzoeken door de gemeente op het fort, rondleidingen over het fort, het toestaan van medegebruik op het fort, kleinschalige waterverruiming projecten en het beter toegankelijk maken van het binnenfort. Er bestaat ook een fietsroute naar het binnenfort tot aan de kazemat en de kruithuizen.
Op verzoek van het Ministerie van Defensie heeft het Rijksvastgoedbedrijf in 2020 een inspectie uitgevoerd naar de bouwkundige conditie van de kruithuizen de kazemat en de damsluizen van het Fort Crèvecoeur.
Begin juli van dit jaar heeft het Rijksvastgoedbedrijf een definitief advies gegeven aan het Ministerie van Defensie om op korte termijn consoliderende en beschermende maatregelen te treffen om verder verval te voorkomen in de aanloop naar constructief herstel op basis van een restauratieplan. Met de resultaten van dit onderzoek en het advies van het Rijksvastgoedbedrijf bereidt het Ministerie van Defensie momenteel besluitvorming voor, rekening houdend met overige waarden, zoals natuurwaarden. Hierover worden de betrokken partijen uiteraard geïnformeerd.
Is het waar dat de gemeente geen bevoegdheid heeft om de eigenaar van het rijksmonument te dwingen om maatregelen te nemen, omdat het een militair oefenterrein betreft?
Dat klopt. Het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ligt voor Fort Crèvecoeur om redenen van nationaal veiligheidsbelang bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Welk bedrag is naar schatting gemoeid met de noodzakelijke werkzaamheden om instorting van het fort te voorkomen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 6 heeft het Rijksvastgoedbedrijf begin juli van dit jaar een definitief advies gegeven aan het Ministerie van Defensie om op korte termijn consoliderende en beschermende maatregelen te treffen om verder verval te voorkomen in de aanloop naar constructief herstel op basis van een restauratieplan. Met het advies van het Rijksvastgoedbedrijf bereidt het Ministerie van Defensie momenteel besluitvorming voor, rekening houdend met overige waarden, zoals natuurwaarden. De te verwachten kosten zijn vooralsnog commercieel vertrouwelijk.
Bent u bereid om over het behoud van Fort Crèvecoeur in gesprek te gaan met het Ministerie van Defensie en de gemeente ’s-Hertogenbosch?
Ik ben al in gesprek met deze partijen en zal dit gesprek vervolgen.