Bersiap |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rijksmuseum: toch aandacht voor term Bersiap»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat geprobeerd is om de genocide op landgenoten en andere niet-inlanders, die vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog plaatsvond in voormalig Nederlands-Indië, onder het tapijt te schuiven?
Dit is geen weergave van de feiten. Het Rijksmuseum heeft laten weten dat het museum de term Bersiap niet schrapt, maar zal uitleggen en voorzien van historische context.
Deelt u de mening dat we niet mogen vergeten dat er in de Bersiap-periode op grote schaal werd gemarteld, verkracht en vermoord? Zo ja, heeft u de bereidheid om, in samenspraak met de stichting Nationaal Monument slachtoffers Bersiap, te onderzoeken of er in Den Haag (de Weduwe van Indië) een Nationaal Bersiap-monument kan komen ter nagedachtenis aan de slachtoffers en ter voorkoming van het vervalsen van de geschiedenis?
Ik hecht aan aandacht voor onze gezamenlijke geschiedenis, inclusief de zwarte bladzijden daarin. Daarom waardeer ik de inzet van musea om historische onderwerpen toegankelijk te maken voor het publiek, gebaseerd op gedegen historisch onderzoek. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de oprichting van een Nationaal Bersiap-monument te onderzoeken.
De bescherming van deelnemers van tv programma’s zoals the Voice of Holland. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «RTL legt the Voice stil na beschuldigingen seksueel grensoverschrijdend gedrag»?1
Ja.
In hoeverre is het Ministerie van OCW door RTL op de hoogte gesteld van de beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik bij The Voice of Holland? Kunt u aangeven of het ministerie wordt betrokken bij het vervolg van dit proces en zo ja, op welke wijze?
Allereerst wil ik kenbaar maken dat de verhalen van de vrouwen die in de uitzending van het BNNVARA programma BOOS aan bod kwamen ronduit verschrikkelijk en misselijkmakend zijn en mij hebben aangegrepen. Mensen die slachtoffer zijn van seksueel grensoverschrijdend gedrag verdienen onze steun en aandacht. Zij die zich grensoverschrijdend gedragen moeten worden aangesproken en aangepakt.
Net als uw Kamer hebben de eerste berichtgevingen rond grensoverschrijdend gedrag bij The Voice of Holland mij via de verschillende mediakanalen bereikt. Naar aanleiding van deze berichtgeving en de uitzending van BOOS, heb ik contact opgenomen met zowel RTL, Talpa alsook de NPO. Het waren eerste verkennende gesprekken waarbij inzet is om alle vormen van grensoverschrijdend gedrag zoveel mogelijk te voorkomen of op tijd te signaleren. Voor dergelijke praktijken mag in de samenleving als geheel en dus ook in de culturele en creatieve sector geen ruimte zijn.
In mijn rol als Staatssecretaris zet ik in op een drietal interventies. Ten eerste ga ik met de sector in gesprek, zij zijn als werkgevers en opdrachtgevers in eerste instantie aan zet. Ik zie het als mijn taak om partijen bij elkaar te brengen. Daartoe organiseer ik op korte termijn een rondetafelgesprek met stakeholders uit de sector. Daarbij zal ik ook experts op het gebied van gedrag en sociale veiligheid betrekken. Het startpunt van die gesprekken is dat er geen cultuur mag zijn waarin seksueel grensoverschrijdend gedrag kan plaatsvinden en in stand wordt gehouden. Preventie is hierin belangrijk. Hiermee wil ik de organisaties binnen de mediasector aanmoedigen om met een gezamenlijke aanpak te komen die leidt tot een daadwerkelijk veiliger werkklimaat.
Ten tweede blijf ik het meldpunt mores.online dit jaar ondersteunen. Dit is een eigen meldpunt van de culturele en creatieve sector (waaronder de televisie-sector) dat melders adviseert over welke weg zij het beste kunnen bewandelen. Mores.online ontvangt subsidie vanuit het Rijk (de zes Rijkscultuurfondsen). Ook hen nodig ik uit voor de ronde tafel.
Tot slot is de Raad voor Cultuur eerder gevraagd om advies uit te brengen met als doel zicht te krijgen op wat er nu speelt met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag in de culturele en creatieve sector. Op het terrein van voorkoming, signalering, stoppen en het tijdig bieden van passende hulp aan slachtoffers. Centrale vragen zijn daarbij: hoe kan de sector (koepels, werkgevers, opdrachtgevers) haar verantwoordelijkheid goed vormgeven? Wat zou de sector anders kunnen doen? En hoe kan het ministerie dit ondersteunen? De zaak rond The Voice zal de Raad hierbij ook betrekken, zoals ook andere casussen van grensoverschrijdend gedrag in de sector. Dit advies, dat ik begin deze zomer verwacht, zal ik gebruiken om te kijken hoe we de rol van het ministerie verder kunnen optimaliseren. Ik informeer uw Kamer hier zo spoedig als mogelijk over.
Kunt u aangeven of het klopt dat kandidaten van The Voice of Holland strenge contracten moeten tekenen, maar in het contract geen afspraken worden opgenomen over het beschermen van de kandidaat in de werkrelatie tussen het jurylid en de kandidaat? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, welke afspraken zijn er dan opgenomen?
ITV, de producent van The Voice, heeft mij laten weten dat kandidaten van The Voice een contract tekenen waarin over en weer verplichtingen zijn opgenomen die verband houden met deelname aan het format. Het contract bevat bepalingen over muziekrechten, rechten van intellectueel eigendom en een geheimhoudingsclausule. Dit zijn afspraken die in de muziek- en entertainmentindustrie niet ongebruikelijk zijn. Omdat deelname aan een talentenjachtprogramma gepaard gaat met (fysiek en mentaal) intensieve activiteiten en veel media-aandacht die als belastend kunnen worden ervaren, is in het contract medische/psychologische ondersteuning van de kandidaten opgenomen.
ITV heeft mij laten weten dat ter bescherming van kandidaten de afgelopen jaren wordt gewerkt met een vertrouwenspersoon waartoe kandidaten zich kunnen wenden om op vertrouwelijke basis te spreken over eventuele problemen waar de kandidaat tegenaan loopt.
Kunt u aangegeven op welke wijze kandidaten bij tv-programma’s, zoals bijvoorbeeld the Voice of Holland, worden beschermd tegen seksueel overschrijdend gedrag en machtsmisbruik? Hoe zou er meer toezicht kunnen worden gehouden bij dergelijke werkrelaties?
Grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer moet in de sector en organisaties zelf worden aangepakt. In de Arbowet is vastgelegd dat de primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen van ongewenst gedrag op de werkvloer bij de werkgever ligt. De werkgever moet concrete maatregelen treffen om seksuele intimidatie op de werkvloer te voorkomen en aan te pakken. De Arbowet is van toepassing op werknemers, zzp-ers die onder gezag werken en vrijwilligers. Alleen als er een gezagsrelatie is tussen de werkgever en kandidaten is de Arbowet op kandidaten van toepassing; dit hangt af van het contract en de feitelijke omstandigheden. Dit kan door onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie worden vastgesteld. De Nederlandse Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Arbowet en werkt daarbij programmatisch en risicogericht. Het arbeidsrecht biedt mogelijkheden voor werkgevers om op te treden tegen werknemers die zich tegenover kandidaten van een programma schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag. Veel cao’s kennen bepalingen over disciplinaire sancties, zoals berisping of schorsing, in geval van verwijtbare gedragingen van werknemers. In geval van ernstige misdraging kan ontslag (op staande voet) worden gegeven. Daarnaast kan het strafrecht van toepassing zijn wanneer sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Kandidaten kunnen aangifte doen vanwege bijvoorbeeld aanranding of verkrachting, wat een aantal kandidaten inmiddels lijkt te hebben gedaan.
Tegelijkertijd laten de recente onthullingen zien dat extra inzet noodzakelijk is om mensen te beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik. Dit is een probleem dat zich niet beperkt tot de mediasector of de werkvloer maar helaas in de hele samenleving voorkomt. Daarom wordt onder onze centrale regie toegewerkt naar een integrale en gecoördineerde aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag of geweld. Wij zullen het huidige pakket aan maatregelen bezien en waar nodig (opnieuw) onder de aandacht brengen, versterken, versnellen en aanvullen met nieuwe maatregelen. Er is in de samenleving een brede groep die het verschil kan maken, maar behoefte heeft aan duidelijkheid en handvatten om goed te handelen bij ongewenst gedrag. Denk aan duidelijke normen, kaders en informatie. Hier ligt een kans voor het verbeteren van de informatievoorziening en het voeren van het maatschappelijk debat via bijvoorbeeld branches en sectoren. Dit vraagt een rijksoverheid die bewustwording creëert, faciliteert, normeert, handvatten biedt en waar nodig sanctioneert. Ter ondersteuning en versterking van deze inzet heeft het kabinet een onafhankelijke regeringscommissaris aangesteld die de beoogde afname van grensoverschrijdend gedrag kan aanjagen en richting kan geven aan het maatschappelijk debat2.
Bent u het ermee eens dat bij tv-programma’s waar kinderen kandidaat zijn, zij extra beschermd dienen te worden, zoals deelnemers van The Voice of Holland Kids? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit en op welke wijze kan dit volgens u worden verbeterd?
Ja. In het algemeen geldt, dat waar het gaat om minderjarigen ter bescherming van hun veiligheid en welzijn extra waakzaamheid is geboden gezien hun kwetsbare positie. De Arbowet en de Arbeidstijdenwet voorzien in specifieke beschermende bepalingen die betrekking hebben op werksituaties waarbij minderjarigen zijn betrokken. Kinderen tot 13 jaar mogen pas deelnemen aan een tv-programma als het programma voor hen een ontheffing van het verbod op kinderarbeid heeft gekregen. De Nederlandse Arbeidsinspectie geeft alleen een ontheffing als de werkgever maatregelen heeft getroffen om het kind te beschermen zoals benoemd in de Beleidsregel inzake ontheffing verbod van kinderarbeid 2016. Wat wel en wat niet mag ten aanzien van oudere kinderen, staat in de Nadere Regeling Kinderarbeid (NRK). Deze regeling beschermt kinderen tegen te lang, te vaak of te zwaar werk. De regeling heeft specifieke artikelen voor het meewerken in uitvoeringen in de culturele sector, zoals het optreden in musicals of het spelen in films en televisieseries.
Wat betreft The Voice Kids, heeft ITV mij laten weten dat er meerdere specifieke regels en voorzorgen gelden. Zo worden de minderjarige deelnemers tijdens de voorbereidingen op en de opnames zelf altijd begeleid door kinderbegeleiders. Er is een externe kinderpsycholoog voor hen aanwezig die de kinderen begeleidt en workshops geeft. Ook is een VOG vereist voor alle productiemedewerkers die verantwoordelijk zijn voor het aansturen op en rondom de set van de minderjarige deelnemers en de leden van het redactieteam. Op de werkvloer gelden specifieke regels met betrekking tot lichamelijk contact o.a. bij het aanbrengen van zenders en bij de styling. Ouders worden intensief betrokken bij de gang van zaken rondom de productie. En in geval van eventuele klachten, kunnen deze worden gemeld aan een specifiek aangewezen vertrouwenspersoon en/of de kinderpsycholoog.
Wat vindt u in algemeen van het feit dat kandidaten van tv-programma’s zeer strenge contracten moeten tekenen met boetes die vaak als buitenproportioneel worden ervaren? Kan dit volgens u in de hand werken dat kandidaten overschrijdend gedrag minder durven te melden?
Over het algemeen kan ik begrijpen dat ter bescherming van het programmaformat gebruik wordt gemaakt van contracten waarin concrete waarborgen en voorwaarden zijn opgenomen. De inhoud van dit contract moet wel proportioneel zijn. Wanneer strenge contracten zodanig worden opgevat dat dit ertoe leidt of kan leiden dat het melden van grensoverschrijdend gedrag wordt belemmerd, is dit onwenselijk. Ik verwacht dat alle relevante issues in het gesprek aan de orde mogen komen tijdens de ronde tafel en daarmee ook dit onderwerp.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de verschillende publieke en commerciële partijen om te onderzoeken of dit soort beschuldigingen breder spelen bij tv-programma’s en te bespreken hoe kandidaten in de toekomst beter kunnen worden beschermd? Zo ja, wanneer bent u dit van plan te doen en hoe wordt de Kamer hierover op te hoogte gehouden?
Zie antwoord 2.
Het ontbreken van aandacht voor de Friese taal bij de introductie van bewindspersonen |
|
Romke de Jong (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de cv’s van de nieuwe bewindspersonen in het Engels, Frans, Duits en Papiaments vertaald zullen worden, maar niet in het Fries?1 2
Nee. It ministearje fan Algemiene Saken lit de cv’s fan de bewâldspersoanen nei it beëdigjen fan in nij kabinet út it Nederlânsk wei oersette yn it Ingelsk, Frânsk en Dútsk. It is oan de yndividuele departeminten om de ôfwaging te meitsjen oft oersettingen yn oare talen winsklik binne. Foar dy ôfwaging is de rjochtline «Vertaalbeleid Rijksoverheid» liedend11.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen de nieuwe cv’s niet ook in het Fries te vertalen, terwijl dit een officiële rijkstaal is?
Kêst 2 fan de Wet gebrûk Fryske taal stelt dat de Fryske taal in offisjele taal is yn de provinsje Fryslân, neist de Nederlânske taal12. Op basis fan kêst 6 fan dy wet kin ik «foar ûnderdielen fan de sintrale oerheid wêrfan’t it wurkterrein him útstrekt oant de provinsje Fryslân of in part dêrfan, regels stelle oer it brûken fan de Fryske taal yn skriftlike stikken en yn it mûnlinge ferkear». Op grûn fan dat kêst hat myn foargonger de rjochtline «Vertaalbeleid Rijksoverheid» oanpast en dêryn de ynwenners fan de provinsje Fryslân opnommen as spesifike doelgroep.13 Foar in soad Frysktaligen is it Frysk de memmetaal en dat betsjut dat sy harren (mooglik) better útdrukke yn it Frysk. It kin dêrom wichtich wêze om beskate ynformaasje yn it Frysk oer te setten. De ynformaasje op de webside fan rijksoverheid.nl, wêrûnder de cv’s fan de nije bewâldspersoanen, is ynformearjend fan aard.
Kunt u toelichten waarom de wettelijke taken omtrent de Friese taal niet in het introductiedossier voor de bewindspersonen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn opgenomen?
It yntroduksjedossier foar de bewâldspersoanen fan Ynlânske Saken en Keninkryksrelaasjes bestiet út twa dielen, wêrfan’t it earste diel earder op de webside fan de Ryksoerheid pleatst is as it twadde diel. It earste diel befettet ûnder mear it ynwurkprogramma, útlis oer de organisaasje en eftergrûnynformaasje oer it ministearje. Yn it twadde diel wurdt yngien op de beliedsmêden fan myn ministearje. Yn dat diel is myn ferantwurdlikheid opnommen foar de erkende talen yn Nederlân.
Myn ferantwurdlikheid foar de Fryske taal komt fuort út de Wet gebrûk Fryske taal, dy’t bepaalt dat de Ryksoerheid en de provinsje Fryslân mienskiplike ferantwurdlikheid en soarchplicht hawwe foar de Fryske taal en kultuer. De «Wet erkenning Nederlandse Gebarentaal» (NGT) jout my de ferantwurdlikheid om ynfolling te jaan oan it befoarderjen fan it brûken fan de NGT by iepenbiere taspraken fan it kabinet en yn it bestjoerlik en rjochtsferkear. Dêrneist bin ik út it Europeesk Hânfêst foar regionale talen fan minderheden wei en út it Ramtferdrach oangeande it beskermjen fan nasjonale minderheden wei ferantwurdlik foar it beskermjen fan de talen Nedersaksysk, Limboarchsk, Jiddysk, Romanesk en ek foar de Fryske taal.
Klopt het dat ook de website rijksoverheid.nl alleen beschikbaar is in het Nederlands, Engels, Papiaments en in de Nederlandse gebarentaal, maar niet in het Fries? Kunt u toelichten waarom hiervoor gekozen is?
Nee. De webside rijksoverheid.nl is yntegraal allinnich yn it Nederlânsk beskikber. Foar bûtenlânske doelgroepen bestiet de Ingelsktalige webside Government.nl. Myn ministearje is ferantwurdlik foar it behear fan de ynformaasje yn Papiamento en Papiamentu. Myn ministearje makket ek de ôfwaging oft ynformaasje yn dy talen oerset wurde moat, stiet noed foar de oersettingen en publisearret dy op it Papiamento- en Papiamentu-part fan rijksoverheid.nl, te witten Gobiernodireino.nl en Gobiernudireino.nl.
Op de webside rijksoverheid.nl binne ûnderskate dokuminten yn de Fryske taal beskikber, lykas «Wannear mei ik it Frysk brûke?», de side over de «Fryske taal»14 en de side oer de erkende talen yn Nederlân.15
Lykas by it antwurd op fraach 1 oanjûn is, is op basis fan kêst 6 fan de Wet gebrûk Fryske taal en kultuer de rjochtline «Vertaalbeleid Rijksoverheid» oanpast en binne dêr de ynwenners fan de provinsje Fryslân yn opnommen as spesifike doelgroep.16
Deelt u de mening dat het wenselijk en belangrijk is dat het Rijk voor belangrijke communicatie zoveel als mogelijk communiceert in alle officiële Nederlandse talen en dat bijvoorbeeld de cv’s en de website van de rijksoverheid daarmee ook in het Fries vertaald zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik fyn it wichtich om beskate ynformaasje fan de Ryksoerheid yn by wet erkende talen beskikber te stellen. Om dy reden is yn it ôfrûne jier de rjochtline «Vertaalbeleid Rijksoverheid» op dat ûnderdiel oanpast en is opnommen: «Foar in soad Frysktaligen is it Frysk de memmetaal. Dat betsjut dat, wis yn emosjonele of gefoelige situaasjes, sy harren better útdrukke yn it Frysk, mar ek better ynformaasje ferwurkje yn it Frysk. It kin dêrom sinfol wêze om beskate ynformaasje yn it Frysk oer te setten.» De ynformaasje op de webside fan rijksoverheid.nl, wêrûnder de cv’s fan de nije bewâldspersoanen, is ynformearjend fan aard.
Indien u het hier wel mee eens bent, kunt u toezeggen deze vertalingen alsnog beschikbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zowel in het Nederlands als in het Fries te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, fanwege it fersyk fan jo Keamer beantwurdzje ik de fragen yn de Nederlânske en de Fryske taal.
Oproepen tot geweld in uitzending FunX |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat in een uitzending van FunX opgeroepen wordt om geweld te gebruiken tegen de presentatoren Jan Roos en Dennis Schouten van het succesvolle YouTube programma Roddelpraat?1
Ik ben bekend met het fragment waar op wordt gedoeld.
Bent u op de hoogte van het feit dat het oproepen tot geweld bij wet verboden is?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Aanzetten tot geweld is strafbaar gesteld in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht.
Wat vindt u van het feit dat zowel FunX als de Nederlandse Publieke Omroep hier niet ingrijpen?
Volgens artikel 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dus ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. Het is niet aan mij als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een oordeel te geven over de inhoud van uitzendingen van de publieke omroep.
Welke actie(s) gaat u ondernemen? Kunt u een een toelichting geven?
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten.2 Wat voor de een als verontrustend wordt ervaren, kan door de ander als aanvaardbaar worden ervaren. Als er aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou overgaan tot vervolging, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie uiteindelijk of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Het bericht dat het Rijksmuseum de term Bersiap niet langer wil gebruiken |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksmuseum de term Bersiap bestempelt als «racistisch» en dat de term niet zal worden gebruikt in de tentoonstelling «Revolusi, Indonesië onafhankelijk», die volgende maand wordt gehouden?1
De gastconservator Bonnie Triyana heeft in een opiniestuk in het NRC Handelsblad van 10 januari 2022 geschreven dat «als het begrip «bersiap» in zijn algemeenheid [wordt gebruikt] voor geweld dat tijdens de revolutie plaatsvond tegen Nederlanders, het een sterk racistische lading [krijgt].» Het Rijksmuseum heeft laten weten dat het museum de term Bersiap niet schrapt en deze niet in de ban doet.
Het museum geeft aan dat het de term Bersiap zal uitleggen en voorzien van historische context. De tentoonstelling «Revolusi! Indonesië onafhankelijk» erkent en toont zowel het geweld in deze periode tegen Indo-Europeanen, Nederlanders, Molukkers, Chinezen en anderen die aan Nederlandse zijde stonden of daarvan verdacht werden, als het geweld tegen andere groepen waaronder Indonesiërs in dezelfde periode. In de tentoonstelling, publicatie en randprogrammering is er aandacht voor de term Bersiap.
Bent u ervan op de hoogte dat de term Bersiap verwijst naar de zeer gewelddadige periode na de Tweede Wereldoorlog, toen tienduizenden Nederlanders, Indische-Nederlanders en andere groepen het slachtoffer werden van racistisch geweld dat werd gepleegd door Indonesische strijders?
De term Bersiap verwijst naar een periode in Indonesië na de Japanse capitulatie in 1945, waarin veel Indo-Europeanen, Nederlanders, Chinezen, Molukkers en Indonesiërs die met Nederlanders samenwerkten of daarvan verdacht werden, slachtoffer werden van extreem geweld. Deze periode is onderdeel van de koloniale geschiedenis van Indonesië en de dekolonisatieoorlog.
Bent u ervan op de hoogte dat vele (Indische) Nederlandse mannen, vrouwen en kinderen die net waren bevrijd uit de jappenkampen het slachtoffer werden van deze racistische aanvallen en dat deze aanvallen gepaard gingen met grootschalige martelingen, verkrachtingen en moordpartijen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het te walgelijk voor woorden is dat het Rijksmuseum deze term nu uitwist omdat het de daders zou neerzetten als «primitief» en «ongeciviliseerd», wat niet geheel vrij zou zijn van rassenhaat? Zo nee, waarom niet?
Het Rijksmuseum heeft laten weten dat het museum de term Bersiap niet schrapt, maar zal uitleggen en voorzien van historische context.
Deelt u de mening dat het uitwissen van de term Bersiap een klap in het gezicht is van alle slachtoffers van dit geweld en hun nabestaanden? Zo nee, waarom niet?
De term Bersiap wordt niet uitgewist door het Rijksmuseum.
Bent u bereid het Rijksmuseum tot de orde te roepen en ervoor te zorgen dat deze belangrijke periode in de Nederlandse geschiedenis niet wordt uitgewist, maar dat de term Bersiap volgende maand wel onderdeel zal uitmaken van de expositie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat de minister van VWS de interne fitnessclub in het Erasmus MC openhield terwijl sportscholen gesloten zijn. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Sportsector verbaasd: aanstaand Minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open»?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de fitnessruimte in het Erasmus MC open hield vanwege het belang van de gezondheid van zijn medewerkers?
Sport en bewegen is voor iedereen van belang om gezond te blijven. Tegelijkertijd moet dit wel worden afgewogen tegen de epidemiologische situatie en veilig worden georganiseerd. Vanwege de omikronvariant en de verwachtte toename van het aantal besmettingen en de druk op de zorg heeft het kabinet op 18 december besloten tijdelijk in lockdown te gaan.
Vanwege het maatschappelijke belang is er een aantal uitzonderingen gemaakt voor sportbeoefening op buitensportlocaties en in de openbare ruimte. Voor sportlocaties binnen gold dat deze voor publiek gesloten dienden te zijn. Voor wat betreft de fitnessruimte in het Erasmus MC is sprake van een besloten binnenruimte. Hiervoor gold onder meer een maximale groepsgrootte van maximaal 50 personen per zelfstandige binnenruimte en dient de 1,5 meter in acht te worden genomen. Dit kan dus het geval zijn als de fitnessruimte in een kantoorpand zit dat alleen toegankelijk is voor personeel, zoals de fitnessruimte van het Erasmus MC.
Bent u bereid per direct alle sportscholen weer te openen voor het belang van de gezondheid van velen?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Sportscholen zijn dus ook weer geopend. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. Bijvoorbeeld bootcampen in het park in groepen is dus ook weer toegestaan.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Het was helaas niet mogelijk uw vragen voorafgaand aan het coronadebat van 20 januari te beantwoorden.
Het bericht 'Sportsector verbaasd: aanstaand minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open' |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie vanuit de sportsector op het openhouden van de fitnessclub in het Erasmus MC?1
Ja.
Herkent u zich in de stellingname van de medewerker van het fitnesscentrum in het Erasmus MC dat «het ziekenhuis het belangrijk vindt om het eigen personeel fit te houden»? Deelt u de mening dat dit feitelijk voor alle Nederlanders geldt?
Sport en bewegen is heel belangrijk om fit te blijven of te worden. Dat geldt voor iedereen.
Bent u het eens met de woordvoerder van het Erasmus MC dat «sport het personeel fit houdt en het ze een uitlaatklep geeft?» Zou dit niet een reden moeten zijn om het sporten in de binnen- en buitenlucht zo snel mogelijk weer toe te staan, eventueel met voorwaarden als het gaat om aantallen deelnemers en goede ventilatie?
Het kabinet onderstreept het belang van sport en bewegen voor de mentale en fysieke gezondheid. Daarom heeft het uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft. Tegelijkertijd moet dit wel veilig georganiseerd kunnen worden en passen binnen de epidemiologische situatie. Daarom heeft het kabinet vrijdag 14 januari jl. besloten om sportbeoefening binnen en buiten weer toe te staan zonder tijdsrestricties en voor alle leeftijdsgroepen. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar.
Waarom heeft het kabinet niet, conform het Outbreak Management Team (OMT)-advies van 3 januari jl., binnen- en buitensporten voor kinderen en jongeren tot achttien jaar mogelijk gemaakt? Zou dit – in lijn met het grote belang dat bijvoorbeeld ook door het Erasmus MC wordt toegekend aan lichaamsbeweging – niet heel verstandig zijn voor deze groep?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de persconferentie van 14 januari aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
Het volgens het kabinet benodigde onderzoek om de sportsector toe te voegen aan de groep van essentiële sectoren op basis van de motie Van de Berg c.s. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Rudmer Heerema (VVD), Jeanet van der Laan (D66), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 21 december 2021 heeft het kabinet aan de motie Van den Berg c.s.1 oordeel Kamer gegeven en deze motie is met ruime meerderheid van stemmen aangenomen; klopt het dat u zelf van mening was dat er nog onderzoek gedaan moest worden om deze motie tot uitvoer te brengen? Wat is de stand van zaken van dit onderzoek? Is het al klaar? Zo ja, wanneer kan de Kamer het besluit verwachten om de sportsector toe te voegen aan de groep van essentiële sectoren? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet klaar?
Uit de wet blijkt dat essentiële detailhandel en dienstverlening hoofdzakelijk gericht zijn op het verstrekken van producten ten behoeve van de eerste levensbehoeften. Het is nodig dat deze sectoren vrij toegankelijk blijven om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften van mens en dier. Het kabinet stelt vast voor welke sectoren bepaalde maatregelen van toepassing zijn. Hierbij wordt bezien wat nodig is gelet op de epidemiologische situatie en wordt dit afgezet tegen de sociaalmaatschappelijke en economische effecten van eventuele maatregelen. De kwalificatie «essentieel» en «niet-essentieel» betekent niet dat winkels en dienstverlening die niet essentieel of niet uitgezonderd zijn, maatschappelijk niet van belang zijn. De kwalificatie is uitsluitend bedoeld om onderscheid te maken tussen enerzijds producten en diensten die zijn gericht op de eerste levensbehoeften, die voor eenieder vrijelijk toegankelijk dienen te zijn, en andere producten en diensten anderzijds. Het kabinet erkent evenwel dat sport en bewegen een cruciale functie heeft voor de gezondheid van de mensen. Daarom heeft het kabinet uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft, ook al valt het niet onder de definitie van essentiële detailhandel en/of dienstverlening.
Bent u het met de indieners van deze motie eens dat fitte, gezonde en weerbare Nederlanders significant ondervertegenwoordigd zijn in ziekenhuis- en ic-opnames en dat daarmee het voldoende kunnen sporten en bewegen deel van de oplossing is om uit deze coronacrisis te komen?
Ja, een gezonde leefstijl, waar sport en bewegen een belangrijk onderdeel van is, verkleint de kans op een ernstig ziekteverloop met COVID-19. Een gezonde en fitte samenleving zorgt voor een lagere ziektelast door COVID-19 en ook een lagere druk op de zorg.
Bent u bekend met reeds gedane onderzoeken als het gaat om het effect van de coronacrisis op fitheid, gezondheid, mentale en fysieke weerbaarheid en sportdeelname?2 Zo ja, heeft u deze wetenschappelijke onderzoeken ook meegewogen? Zo nee, kunt u deze (kleine greep uit) reeds gedane onderzoeken zo snel mogelijk betrekken bij de uitvoering van de motie Van den Berg c.s.?
Ja, deze en overige onderzoeken (waaronder de monitor Sport en Corona III3 en IV4 van het Mulier Instituut) worden betrokken bij de besluitvorming. Het kabinet neemt de besluiten mede op basis van de adviezen van het OMT en ook zij nemen wetenschappelijke onderzoeken mee in hun advies.
Wat heeft u nu nog aan extra onderzoek nodig, naast alle onderzoeken die er nationaal en internationaal gedaan zijn, om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de met ruime meerderheid aangenomen motie Van den Berg c.s., zodat Nederlanders weer kunnen gaan sporten en bewegen om fit, gezond en weerbaar te worden tijdens deze coronacrisis en daarmee onderdeel kunnen zijn van de oplossing?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. In een volgend besluitvormingsmoment wordt gekeken of amateurwedstrijden tussen clubs weer mogelijk zijn.
Sporters van TeamNL die met corona besmet zijn geraakt |
|
Jeanet van der Laan (D66), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Jan Paternotte (D66) |
|
Barbara Visser (VVD), Paul Blokhuis (CU) |
|
Herinnert u zich dat een fors aantal sporters van TeamNL, die zouden deelnemen aan de spelen in Tokyo en die met de lijnvlucht KL861 naar Japan vertrokken, met het coronavirus besmet zijn geraakt?
Ja.
Heeft er ooit enig onderzoek plaatsgevonden en zijn er ooit lessen getrokken om te voorkomen dat dit opnieuw gebeurt, bijvoorbeeld bij de Olympische Winterspelen in Beijing in 2022? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?
Ja, de uitzending van de Nederlandse ploeg (TeamNL) naar de Olympische en Paralympische Spelen vindt plaats onder verantwoordelijkheid van NOC*NSF. NOC*NSF evalueert daarom bij iedere Olympische en Paralympische Spelen de uitzending naar het betreffende land, zo ook na de Spelen in Tokyo. Onderdeel van deze evaluatie was onder andere de reis en de daarbij van toepassing zijnde coronamaatregelen. NOC*NSF geeft aan dat er bij de uitzending van TeamNL naar Beijing 2022 een aantal reismaatregelen is aangepast, waaronder:
Hoe beoordeelt u het feit dat destijds sporters, die na jarenlang trainen en het weken of maandenlang leven in een coronabubbel en het dagelijks ondergaan van PCR-testen, zowel op Schiphol als in de KLM-vlucht urenlang tussen passagiers gezeten hebben die niet dat soort voorzorgsmaatregelen genomen hadden en daarna besmet geraakt zijn? Zijn hier excuses voor aangeboden?
NOC*NSF heeft aangegeven dat voor deze manier van reizen is gekozen met de kennis die op dat moment voorhanden was bij henzelf, het RIVM en andere gezondheidsautoriteiten om de TeamNL-delegatie op een zo veilig mogelijke manier te verplaatsen die zowel praktisch als financieel uitvoerbaar moest zijn. Dit in combinatie met de strikte veiligheidsmaatregelen die TeamNL-leden zelf namen. Geen enkel scenario zou een 0%-besmettingsrisico hebben gekend.
Ik ben er niet van op de hoogte of er excuses zijn aangeboden.
Kunt u aangeven welke aanvullende maatregelen China aan onze olympiërs oplegt na aankomst?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het totale pakket van maatregelen dat aan deelnemers aan Beijing 2022 door China is opgelegd, is te vinden in de Playbooks, zie: https://olympics.com/ioc/beijing-2022-playbooks
Is het RIVM van mening dat vliegen met een enkele test vooraf voldoende veilig is, gegeven het feit dat bijvoorbeeld duidelijk geworden is dat een groot deel van de reizigers uit Zuid-Afrika kort voor het vliegverbod bij aankomst besmet bleek?
Ja, door het testen vóór vertrek van een reis wordt het risico beperkt. Tegelijkertijd wordt het risico niet tot nul gereduceerd. Het risico op het oplopen van een COVID19 infectie is afhankelijk van de mate waarin men contact heeft met een persoon die een COVID19 besmetting heeft en besmettelijk is. Dit geldt niet alleen voor de reis zelf, maar ook voor de contacten die een persoon heeft voorafgaand aan zijn reis, en tussen het moment van de test en het boarden. Deze factoren maken dat er altijd enig risico blijft bestaan dat iemand die voorafgaand aan een reis een negatieve test had daarna besmettelijk wordt. Met de huidige informatie en het daaruit volgende beleid is het kabinet van mening dat vliegen met een enkele test voldoende veilig is.
Welke voorzorgsmaatregelen gaat u samen met NOC-NSF en KLM nemen om ervoor te zorgen dat sporters voor de Olympische Spelen niet besmet raken met het coronavirus op de weg naar de spelen?
Het is aan NOC*NSF om ervoor te zorgen dat de TeamNL-delegatie op een veilige manier kan worden uitgezonden naar de Spelen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft NOC*NSF reeds aanvullende maatregelen genomen in afstemming met KLM en Schiphol. Waar dit onder mijn verantwoordelijkheid valt en waar ik NOC*NSF aanvullend kan ondersteunen bij een zo optimaal mogelijke voorbereiding van de TeamNL-ploeg voor de Spelen, kan NOC*NSF een beroep op mij doen. Zoals bijvoorbeeld al is gebeurd als het gaat om het tijdig laten vaccineren en boosten van de topsporters en staf en het uitzonderen van topsport op de coronamaatregelen.
Zijn die maatregelen volgens u voldoende?
Dit is niet aan mij om te beoordelen. Het is met name de verantwoordelijkheid van NOC*NSF, de organisatie van Beijing 2022, de betrokken vervoerders en de sporters zelf om ervoor te zorgen dat de TeamNL-ploeg fit en gezond aan de start kan verschijnen. Ik heb er alle vertrouwen in dat NOC*NSF op basis van hun jarenlange ervaring met uitzendingen naar de Spelen dit op een zorgvuldige en zo veilig mogelijke manier zal organiseren.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk binnen twee weken beantwoorden?
De inspanning is erop gericht geweest om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het niet informeren van de FVD-fractie over de aankoop van De Vaandeldrager |
|
Thierry Baudet (FVD), Simone Kerseboom (FVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister lichtte FvD als enige fractie niet in over aankoop Rembrandt»1 van 29 december 2021?
Ja
Waarom heeft u de FVD-fractie als enige fractie in de Tweede Kamer niet geïnformeerd over de voorgenomen aankoop?
Op 8 december 2021 heeft mijn ambtsvoorganger aan de Tweede Kamer een incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2022 gezonden. Deze incidentele suppletoire begroting regelt het budget voor de voorgenomen aankoop van het schilderij De Vaandeldrager van Rembrandt van Rijn door de Staat der Nederlanden. Op deze wijze wordt het parlement in de gelegenheid gesteld hierin tijdig en ten volle zijn rol te spelen.
Voorafgaand aan de indiening van de incidentele suppletoire begroting heeft mijn ambtsvoorganger een inschatting willen maken van de politieke haalbaarheid van het voorstel in deze unieke situatie. In dat kader heeft zij informeel contact opgenomen met vertegenwoordigers van verschillende politieke partijen. Naar ik heb begrepen heeft mijn ambtsvoorganger met betrekking tot de kring van personen een persoonlijke afweging gemaakt. Deze moet mijns inziens los worden gezien van welk kabinetsbeleid dan ook.
Mij zijn geen andere gelegenheden bekend waarin mijn ambtsvoorganger bij consultering van de Kamer tot een vergelijkbare afweging is gekomen.
Op basis van welke criteria wordt bepaald of een Kamerfractie recht heeft op vertrouwelijke informatie? Waar kunnen Kamerfracties en burgers kennisnemen van deze criteria?
Zie antwoord vraag 2.
Is het gebruikelijk dat de FVD-fractie als enige fractie in de Tweede Kamer niet wordt geïnformeerd over bepaalde voornemens of beslissingen van het kabinet? Zo ja, kunt u een overzicht geven van momenten waarop is besloten de FVD-fractie niet te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u het uitsluiten van de FVD-fractie van vertrouwelijke informatie «kabinetsbeleid» willen noemen? Zo ja, is dit besproken in de ministerraad? Zo nee, kunnen we uw antwoorden op deze vragen dan zien als afwijkend van het kabinetsstandpunt?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit het geval is, hoe valt dit dan te rijmen met het gegeven dat het kabinet «spreekt met één mond»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat de FVD-fractie in de toekomst nogmaals (als enige fractie in de Tweede Kamer) informatie wordt onthouden door het kabinet?
Ik zie daarvoor nu geen aanleiding. Zie ook het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Is het gebruikelijk dat ministers persoonlijke of politieke (voor)oordelen over fractievoorzitters of Kamerleden bepalend laten zijn voor het achterhouden van informatie? Zo ja, vindt u dat het achterhouden van informatie van slechts één fractie een oneerlijk speelveld creëert, door de informatieachterstand die dat oplevert? Zo nee, meent u dan niet dat er nu een precedent is geschapen voor dergelijke gang van zaken?
De FVD-fractie heeft met de indiening van de incidentele suppletoire begroting en de daarbij behorende aanbiedingsbrief op basis van dezelfde informatie als alle andere fracties op dat moment ter beschikking stond een oordeel kunnen vellen over de voorgenomen verwerving. Er is daarin geen onderscheid gemaakt. Van een oneerlijk speelveld bij de behandeling van de incidentele suppletoire begroting is dan ook geen sprake.
In het kader van de parlementaire goedkeuring heeft de FVD-fractie daarmee tijdig kennis kunnen nemen van alle relevante informatie over de voorgenomen verwerving van De Vaandeldrager door de Staat der Nederlanden. Naar ik heb begrepen heeft de FVD-fractie niet deelgenomen aan het overleg daarover met mijn ambtsvoorganger en derhalve geen gebruik gemaakt van haar democratisch recht om in debat te gaan over de incidentele suppletoire begroting die de basis vormt voor de verwerving.
Vindt u dat de uitsluiting van specifieke partijen in het proces van informatievoorziening de democratische legitimiteit van de politieke besluitvorming ten goede komt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet-informeren van fracties waar u persoonlijke of politieke (voor)oordelen over heeft, onderdeel van de «nieuwe bestuurscultuur»?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat u met het selectief achterhouden van informatie het vertrouwen van de burger in de politiek nog verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de FVD-fractie excuses aan te bieden voor deze bewuste uitsluiting? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs in dat verband naar de antwoorden op vraag 8 tot en met 11.
Heeft de FVD-fractie ooit vertrouwelijke informatie van OCW laten lekken? Of enige andere vertrouwelijke informatie? Zo ja, welke informatie? Zo nee, waarom vreest u dat dat wel zou gebeuren op dit dossier – was u wellicht beducht dat de aankoop, ten tijde van een zorgcrisis, een hoogst controversiële beslissing zou blijken te zijn, waartegen de publieke opinie zich weleens zou kunnen keren?
Het is mij niet bekend of de FVD-fractie ooit vertrouwelijke informatie van OCW heeft laten lekken. Ik zie overigens geen reden om aan te nemen dat daarvan ooit sprake is geweest.
Of waren er wellicht bepaalde aspecten en/of belangen van de Rothschild-familie gemoeid bij de besprekingen, waarover u geen kritische vragen wenste te ontvangen?
Nee.
Hoe beziet u in algemene zin de politieke positionering van de Rothschild-familie?
De Rothschild-familie kent een lange culturele geschiedenis, maar staat los van de Nederlands overheid. De Rothschild-familie is omvangrijk en kent vele vertakkingen. Een nadere bespiegeling op de positionering – op welk vlak dan ook – van die familie als zodanig, acht ik niet relevant.
Hoe verhoudt deze machtige familie zich tot de Nederlandse overheid?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u de familie als een internationale economische machtsfactor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft u deze machtsfactor laten meewegen in uw beslissing om in totaal 175 miljoen euro (waarvan in elk geval ca. 150 miljoen euro belastinggeld) aan hen over te maken?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft u met betrekking tot de aanschaf van De Vaandeldrager een analyse gemaakt van hoe het geld terechtkomt en waar het door de verkoper hoogstwaarschijnlijk voor zal worden aangewend? Zo ja, kunt u deze analyse met ons delen? Zo nee, kunt u dan uitleggen hoe het mogelijk is dat de staat een enorm geldbedrag overmaakt naar buitenlandse particulieren, zonder eerst grondig te onderzoeken of dat geld mogelijk zou kunnen worden ingezet voor doelen die tegen de belangen van de Nederlandse bevolking ingaan?
Aan de hand van documentatie van de verkopende partij heb ik kunnen vaststellen dat de begunstigden allemaal directe afstammelingen zijn van één specifieke tak van de Rothschild-familie of daarmee gehuwd. Omwille van de privacy kan ik geen namen van individuele leden van de familie noemen. Op basis van de uitgevoerde verificatie is er voor mij geen reden om te twijfelen aan de motieven voor de verkoop.
Bent u zich ervan bewust dat u de Rothschild-familie met het bedrag van 175 miljoen euro zou kunnen ondersteunen in het nastreven van hun politieke en maatschappelijke doelstellingen?
Er is hier sprake van een zakelijke transactie waarbij de Nederlandse staat een uniek schilderij verwerft. Zoals ik beschrijf in het antwoord op vraag 18 heb ik bij onderhavige transactie geen reden om te twijfelen aan de motieven van de verkopende partij.
Kunnen we er dus van uitgaan dat het kabinet de politieke doelstellingen van de Rothschild-familie deelt? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom worden er dan zoveel financiële middelen beschikbaar gesteld aan de familie?
De beslissing om in onderhandeling te treden over de verwerving van De Vaandeldrager is primair ingegeven door de kwaliteit van het werk en de bijdrage ervan aan de Collectie Nederland. Dezelfde afwegingen zouden zijn gemaakt, wanneer het werk een andere eigenaar zou hebben gehad.
Was uw beslissing omtrent de aankoop anders uitgepakt indien de verkopende partij bijvoorbeeld Russisch of pro-Russisch was geweest, sceptisch over de climate change agenda, openlijk kritisch op immigratie, Europese eenmaking, enzovoorts – met andere woorden, indien het hier niet ging om een elite-familie die de Great Reset ondersteunt, maar om een potentiële tegenstrever van de huidige globalistische agenda?
Zie het antwoord op vraag 20.
Zijn er behalve financiële tegenprestaties ook andere zaken toegezegd aan de Rothschild-familie, in ruil voor dit schilderij (te denken valt aan beloftes, toezeggingen of politiek-maatschappelijke garanties – maar ook andere zaken, zoals toegang tot topambtenaren, ministers, etc.)?
Nee.
Wie hebben er namens de Nederlandse staat onderhandeld met de Rothschild-familie over de aanschaf van De Vaandeldrager?
Ambtenaren van de Ministeries van Financiën en OCW hebben de onderhandelingen gevoerd. Bij het verdere proces waren daarnaast de Nederlandse ambassade in Frankrijk, het Rijksmuseum in Amsterdam en de Vereniging Rembrandt betrokken.
Wie hebben er namens de Rothschild-familie onderhandeld met de Nederlandse staat over de verkoop van De Vaandeldrager?
De verkopende partij heeft zich laten vertegenwoordigen door een advocaat.
Hebben Nederlandse bewindslieden deelgenomen aan World Economic Forum-activiteiten waar ook leden van de Rothschild-familie aan deelnamen? Zo ja, welke activiteiten waren dat?
Dat is mij niet bekend. Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen over het World Economic Forum door het vorige kabinet.
Heeft het World Economic Forum, waar zowel Nederlandse bewindslieden als verschillende leden van de Rothschild-familie lid van zijn, op enige manier een faciliterende rol gespeeld in de totstandkoming van de aankoop van De Vaandeldrager?
Nee.
Kunt u een overzicht geven van alle (informele) contactmomenten met (vertegenwoordigers van) leden van de Rothschild-familie gedurende de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de onderhandelingen over het aankopen van De Vaandeldrager zijn er geen rechtstreekse contacten geweest tussen mijn ambtsvoorganger of mijn ambtenaren met de Rothschild-familie. Directe contacten, zij het beperkt en met een andere tak van de familie, hebben in 2015 en 2016 wel plaatsgevonden in het kader van de verwerving van Rembrandts huwelijksportretten van Marten en Oopjen.
Kunt u een overzicht geven van alle historische juridische afspraken, (koop)overeenkomsten, convenanten, enzovoorts, tussen de Nederlandse staat en de Rothschild-familie? Zo nee, waarom niet?
Mij is uitsluitend de koopovereenkomst bekend die tot stand is gekomen in het kader van de verwerving van Rembrandts huwelijksportretten van Marten en Oopjen in 2016.
Van welk specifiek familielid of van welke specifieke rechtspersoon is De Vaandeldrager overgenomen? Indien dit onder de contractuele geheimhouding valt, kunt u dan aangeven op grond van welke criteria deze geheimhouding tot stand is gekomen?
Op dit moment is nog geen sprake van een situatie waarin De Vaandeldrager in eigendom is overgegaan op de Staat der Nederlanden. Met de verkopende partij is in een letter of intent een tijdelijke exclusiviteit voor de Nederlandse staat overeengekomen. Die exclusiviteit houdt in, dat de verkoper tot 31 januari 2022 niet zal onderhandelen met andere partijen dan de Nederlandse staat. Kortheidshalve verwijs ik naar de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 december 2021, waarmee zij aan de Tweede Kamer de letter of intent vertrouwelijk heeft toegezonden.
Hoe is de aankoopprijs van De Vaandeldrager tot stand gekomen?
De € 175 miljoen is de vraagprijs die de verkoper heeft gecommuniceerd aan de staat. De verkoper heeft aangegeven niet lager te willen gaan dan deze prijs. Aan het bod gingen de onderhandelingen vooraf die het Rijksmuseum met de verkoper heeft gevoerd. Bij het beoordelen of dit een redelijke prijs was, heeft mijn ambtsvoorganger zich laten leiden door een taxatierapport uit 2018, dat door het Rijksmuseum met haar is gedeeld, en waaruit bleek dat dit een redelijke prijs is.
Topwerken als De Vaandeldrager zijn internationaal zeer geliefd en gezocht door verzamelaars over de hele wereld. Rembrandt is net als Vermeer, Van Gogh, Da Vinci en Picasso hors catégorie. Kunstwerken uit deze «buitencategorie» zijn buitengewoon kostbaar. Het schilderij De kaartspelers van de Franse impressionist Paul Cézanne, is in 2011 verkocht voor $ 259 miljoen. Leonardo’s Salvator Mundi is in 2017 verkocht voor $ 450,3 miljoen. Rembrandts huwelijksportretten van Marten en Oopjen zijn in 2016 voor € 160 miljoen verworven. Deze portretten zijn in opdracht geschilderd toen Rembrandt nog werkzaam was in het atelier van Uylenburgh. De Vaandeldrager is het eerste dat hij als zelfstandig kunstenaar schilderde. De kwaliteit van dit werk van Rembrandt is exceptioneel, zowel artistiek als qua toestand. Bovendien markeert het Rembrandts artistieke doorbraak.
De internationale kunsthandel is grillig en de prijzen voor de belangrijkste unieke kunstwerken laten zich moeilijk een op een met elkaar vergelijken.
Kunt u, nu de overeenkomst rond is, alle details, correspondentie en documenten m.b.t. de aanschaf vanDe Vaandeldrager openbaren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 29 is de verwerving nog niet definitief.
Lopen er momenteel nog meer onderhandelingen met de Rothschild-familie?
Voor zover mij bekend niet.
Hoeveel werken die kunnen worden aangemerkt als Nederlands historisch erfgoed, zoals Rembrandts, zijn op dit moment nog in bezit van de Rothschild-familie? Om welke specifieke werken gaat het? Welke culturele waarde vertegenwoordigen deze werken? Welke financiële waarde vertegenwoordigen deze werken?
We houden geen registratie bij van collecties in particulier bezit in het algemeen, alleen van specifieke werken in particulier bezit die speciaal beschermd zijn in het kader van de Erfgoedwet.
Bent u voornemens om nog meer werken van de Rothschild-familie aan te kopen?
Op dit moment niet.
Kunt u deze vragen tijdig en compleet beantwoorden?
Ja.
De verdere afname van het schoolzwemmen |
|
Michiel van Nispen |
|
Paul Blokhuis (CU), Arie Slob (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Schoolzwemmen in het primair onderwijs» waaruit blijkt dat het schoolzwemmen in Nederland nog verder is afgenomen, van 31 procent in 2017 naar nog maar 26 procent in 2021?1
Ja.
Heeft u er een mening over dat het schoolzwemmen zo rap aan het verdwijnen is? Vindt u dit niet onwenselijk, omdat schoolzwemmen een manier is om álle kinderen in aanraking te laten komen met zwemonderwijs en zo kan bijdragen aan de algehele zwemveiligheid? Zo niet, waarom niet?
Schoolzwemmen of zwemmen via school kan op plekken waar het volgen van zwemles niet vanzelfsprekend is, een belangrijke rol spelen om juist deze groep kinderen te bereiken. Schoolzwemmen is echter geen wettelijke taak voor het onderwijs, juist om het feit dat een klein percentage van de kinderen geen zwemdiploma heeft. Uit de meest recente cijfers blijkt dat 4 procent van de kinderen tussen 11 en 16 jaar géén zwemdiploma heeft.
Wat vindt u van de conclusie dat de voornaamste reden om geen schoolzwemmen meer aan te bieden het gebrek aan financiering door de gemeente is en de scholen hier geen eigen middelen voor beschikbaar hebben? Deelt u de mening dat dat op te lossen zou zijn, mits er politieke wil aanwezig is? Zo niet, waarom niet?
Schoolzwemmen is geen wettelijke taak voor het onderwijs. Schoolzwemmen zit in de vrije keuze ruimte van scholen en is daardoor een lokale aangelegenheid. Scholen kunnen wanneer zij schoolzwemmen in samenwerking met de gemeente willen aanbieden, gebruikmaken van de subsidieregeling Impuls en Innovatie bewegingsonderwijs. Een procesbegeleider kan dan scholen en gemeenten helpen zoeken naar oplossingen.
Heeft u bijvoorbeeld kennisgenomen van de ervaringen in Heerlen, waar meer scholen in achterstandswijken aan meedoen dan scholen in overige buurten, met gemeentelijk gefinancierd busvervoer, waar sinds de invoering van het schoolzwemmen vrijwel alle leerlingen de basisschool verlaten met een diploma? Wat zegt u dit, verdient dit geen landelijke navolging?2
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Als op lokaal niveau goede voorbeelden zijn van beleid dat werkt, verdient dat de publiciteit en aandacht om landelijk te delen. Om die reden is binnen het Nationaal Plan Zwemveiligheid (thema 5 De rol van scholen) ook aandacht voor het ontsluiten van goede voorbeelden van schoolzwemmen bij gemeenten en scholen. En natuurlijk hoop ik dat dergelijke verhalen dan ook navolging krijgen bij anderen gemeenten waar dat van toepassing is.
Bent u bereid om in overleg te treden met de onderwijssector en de gemeenten om te bespreken wat er voor nodig zou zijn om het schoolzwemmen weer te laten toenemen, in plaats van het te laten uitsterven?
Ja, dat ben ik en ik zal hierbij ook de Nationale Raad Zwemvaardigheid betrekken. Echter, ik wil benadrukken dat scholen vrij zijn in hun keuze om schoolzwemmen aan te bieden. De gesprekken zullen dus vooral gericht zijn op de situatie waarin voor de betreffende leerlingen schoolzwemmen de enige wijze is om in aanraking te komen met zwemwater.
Bent u in ieder geval bereid een inhaalprogramma tot stand te brengen voor het (school)zwemmen vanwege de achterstanden die door corona zijn opgelopen? Zo ja, hoe ziet dat er uit? Zo niet, waarom niet?
Tijdens de laatste lockdown hebben de zwemlessen voor het A, B en C-diploma doorgang kunnen vinden. Scholen die desondanks op dit moment achterstanden ervaren bij de zwemvaardigheid van hun leerlingen kunnen gebruik maken van de gelden die zijn gereserveerd voor het Nationaal Programma Onderwijs (PO). Met deze gelden kunnen scholen leerlingen helpen om leervertraging en andere problemen door corona aan te pakken.
De opzegging van de overeenkomsten van de standplaatsen op het Vakantiepark Meerzicht |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Recreanten Vakantiepark Meerzicht inzake de opzegging van de overeenkomst van hun standplaatsen op dit vakantiepark?1
Ja.
Bent u inmiddels doordrongen van het feit dat er sprake is van een kwalijke trend gezien de opkoop van vele vakantieparken door roofinvesteerders?
De overname van het vakantiepark Meerzicht is in de eerste plaats een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen de standplaatshouders en de park eigenaar. De juridische basis hiervoor ligt in het Burgerlijk Wetboek. De afspraken tussen de standplaatshouders en de eigenaar zijn vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen deze beide partijen. Hierin kunnen ik noch de Minister van EZK treden.
Tijdens het tweeminutendebat volkshuisvestelijke en ruimtelijke ordeningsaspecten» van 23 november 2021 is een tweetal moties ingediend door de SP. Met de moties wordt de regering verzocht onderzoek te doen met betrekking tot het opkopen van vakantieparken door investeerders en de gevolgen hiervan voor onder andere de huidige gebruikers. Deze moties zijn aangenomen. Daar deze twee moties nauw verbonden zijn is besloten om middels één onderzoek beide moties in uitvoering te brengen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben dit inmiddels samen opgepakt.
Ik verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de resultaten te kunnen informeren. Ik wacht met een reactie op uw vraag over de eventuele gevolgen van het opkopen van vakantieparken, totdat ik de resultaten van het onderzoek heb ontvangen.
Deelt u de mening dat het hier weer gaat over poen boven fatsoen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen moeten hier nog de dupe van worden voordat deze roofinvesteerders, die deze vakantieparken opkopen en de mensen wegjagen, gestopt worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel schade mag de natuur lijden voordat deze roofinvesteerders, die deze vakantieparken opkopen en vervolgens slopen, gestopt worden?
Na de overname van een vakantiepark kan de eigenaar overgegaan tot de (gedeeltelijke) sloop of uitbreiding van het park. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat in dat kader wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof en grondwater en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen.
Belanghebbenden kunnen een verzoek om handhaving indienen bij het bevoegd gezag als zij de indruk hebben dat de sloop of uitbreiding van het park in strijd is met de geldende regelgeving. In het geval dat het bevoegd gezag toestemming heeft verleend voor de sloop of uitbreiding, bijvoorbeeld in de vorm van een vergunning, dan kunnen belanghebbenden ook daartegen in bezwaar en vervolgens in beroep bij de rechter indien gewenst.
Overigens komt het geregeld voor dat een (nieuwe) eigenaar aanpassingen aan een park doorvoert welke binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving zijn toegestaan. Het is dus niet altijd zo dat een eigenaar toestemming van de gemeente, of een andere overheid, nodig heeft om aanpassingen te maken aan het vakantiepark.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2,3 en 4 heb aangegeven heb ik, samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat, opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de gevolgen van het opkopen van vakantieparken voor de natuur.
Hoeveel schade mag er aan het welzijn van dieren nog toegebracht worden voordat roofinvesteerders, die deze vakantieparken opkopen en vervolgens met de sloop hun broed- en rustplaatsen verstoren, gestopt worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het feit dat deze standplaatshouders daags voor de Kerstdagen een opzegging van de overeenkomsten van hun standplaatsen krijgen?
Het opzeggen van de overeenkomsten is vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de standplaatshouder en de eigenaar van het park. In deze overeenkomst zijn de voorwaarden voor opzegging en de relevante (opzeg)termijnen vastgelegd.
Wat vindt u van het feit dat deze opzegging op de meest onpersoonlijke manier namelijk per aangetekende mail plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat opzegging van de overeenkomsten net vóór de Kerstdagen extra wrang is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de nieuwe eigenaar van de grond Europarcs met betrekking tot de opzegging onzorgvuldig gehandeld heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De oude en nieuwe eigenaar van camping Meerzicht zijn aangesloten bij de brancheorganisatie HISWA-RECRON. Dat betekent dat de voorwaarden van HISWA-RECRON van toepassing zijn op het opzeggen van contracten met recreanten.
De juridische basis voor het plaatsen van een stacaravan op een recreatiebedrijf ligt in het Burgerlijk Wetboek: huur van grond. Met het oog op versterking van de rechtspositie van de consument hebben HISWA-RECRON enerzijds ANWB en de Consumentenbond anderzijds de zogenaamde RECRON-voorwaarden afgesproken, die een verbijzondering vormen op de algemene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Deze afspraken komen steeds tot stand in het kader van de Coördinatiegroep Zelfregulering van de Sociaal Economische Raad. De RECRON-voorwaarden bieden extra bescherming boven de algemeen geldende wet- en regelgeving van het contractenrecht. De zorgplicht van de verhuurder wordt in deze voorwaarden vormgegeven. Het gaat dan om voorwaarden voor opzegging, de opzegtermijnen en regelingen ter compensatie. Daarnaast is op het terrein van recreatie de Geschillencommissie Recreatie actief die klachten van consumenten tegen recreatieondernemers behandelt. Tot slot kan een recreant zich voor een onafhankelijk oordeel tot de rechter wenden. Het is niet aan mij, of aan de Minister van EZK, om te beoordelen of de verhuurder zich in dit geval aan de afspraken en voorwaarden heeft gehouden.
Tot slot wil ik ook hier verwijzen naar het voormelde onderzoek dat EZK en BZK samen zullen laten uitvoeren. Daar worden de positie van- en de effecten voor recreanten in het geval van overnames in meegenomen.
Welke zorgplichten heeft de oude eigenaar van de grond?
Zie antwoord vraag 10.
Welke zorgplichten heeft de nieuwe eigenaar van de grond als het om het proces in aanloop naar de opzegging van de overeenkomst gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom spelen de belangen van de standplaatshouders geen rol bij een verkoop van de grond?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de oude eigenaar van de grond de zorgplicht richting de betreffende standplaatshouders geschonden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de nieuwe eigenaar van de grond de zorgplicht richting de standplaatshouders geschonden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u zich een voorstelling maken van de boosheid en het verdriet van deze standplaatshouders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7, 8 en 9.
Deelt u de mening dat de voorgestelde tegemoetkoming te beperkt is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat de standplaatshouders gecompenseerd moeten worden voor investeringen die door de standplaatshouders gedaan zijn?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe kan het zo zijn dat de nieuwe eigenaar na de aankoop van de grond slechts vijf weken tijd nodig gehad heeft om over te gaan tot opzegging van de overeenkomsten?
Zie antwoord vraag 17.
Kan de opzegging van de overeenkomst leiden tot dakloosheid?
Nee, want er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er permanente bewoning plaatsvindt op het park. Dit is bovendien ook niet toegestaan.
In situaties waar permanente bewoning wel voorkomt en waar dat ook wenselijk en mogelijk is, probeer ik gemeenten te ondersteunen om parken te transformeren naar woningen. Hiervoor is bijvoorbeeld het Expertteam Transformatie Vakantieparken in het leven geroepen om gemeenten te ondersteunen om niet-vitale vakantieparken te veranderen naar een woonbestemming.
Kunt u ervoor zorgen dat de opzegging van de overeenkomst niet zal leiden tot dakloosheid?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 20.
Deelt u de mening dat de voorgestelde tegemoetkoming geen recht doet aan de werkelijke schade c.q. kosten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Bent u bereid te onderzoeken of de verkoop van de grond aan alle gestelde voorwaarden voldoet, gezien de (mogelijke) grote impact op de mensen, de natuur en de dieren?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat deze standplaatshouders juridisch nooit kunnen opboksen tegen roofinvestereerders als Waterland Private Equity Investments die een meerderheidsbelang in Europarcs hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik heb aangegeven zal ik samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek laten uitvoeren naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de mate waarin recreanten (juridisch) beschermd zijn tegen dergelijke gebeurtenissen, en of er aanpassingen aan wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af.
In welk stadium zit de aangenomen motie Beckerman met betrekking tot het onderzoek naar uitbreiding van rechten van deze huurders in wet- en regelgeving?2
Ik ben samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat gestart met de uitvoering van beide moties. We hebben gezamenlijk besloten om beide moties af te doen middels één onderzoek waarin alle gevraagde aspecten aan bod zullen komen. Ik verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de resultaten te kunnen informeren.
In welk stadium zit de aangenomen motie Beckerman aangaande de ontwikkeling dat steeds meer vakantieparken door roofinvesteerders opgekocht worden en het onderzoek naar de opkoop en wenselijkheid van deze ontwikkelingen op de ruimtelijke ordening?3
Zie antwoord vraag 25.
Is het mogelijk om in deze onderzoeken de casus van de standplaatshouders van de camping Meerzicht mee te nemen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het onderzoek zal gekeken worden naar elementen die ook (kunnen) spelen bij de casus met betrekking tot de camping Meerzicht.
Deelt u de mening dat Camping Meerzicht die zijn oorsprong heeft vóór de Tweede Wereldoorlog op een lijst van cultureel erfgoed hoort te staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de gemeente om te beoordelen of het recreatiepark onderdeel is van het cultureel erfgoed van de gemeente. Daarbij beschikt de gemeente over verschillende mogelijkheden om erfgoed te beschermen, als objectbescherming via een verordening of als planologische bescherming via het bestemmingsplan.
Deelt u de mening dat het opkopen van campings zoals Camping Meerzicht schade toebrengt aan het cultureel erfgoed van Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De uitgangspunten en regels voor de instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland zijn onafhankelijk van het eigenaarschap. Verkoop aan een andere eigenaar heeft hierop als zodanig dus geen invloed.
Wat gaat u doen om de diversiteit van het aanbod van vakantiewoningen te waarborgen nu het aanbod steeds schraler wordt?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2,3 en 4 heb aangegeven zal er dit jaar een onderzoek plaats vinden naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de gevolgen voor de diversiteit en betaalbaarheid van vakantieparken.
Deelt u de mening dat de grootschalige opkoop van vakantieparken door roofinvesteerders een ernstige ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat de opkoop van vakantieparken door roofinvesteerders als Waterland Equity Investments een ongezonde ontwikkeling?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Wat kunt u nu al doen om standplaatshouders zoals de campinghouders op het vakantiepark Meerzicht te beschermen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Wat kan de provincie doen om de standplaatshouders op het park Meerzicht te beschermen?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2,3 en 4 heb aangegeven zal er dit jaar een onderzoek plaats vinden naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij zal ook gekeken worden naar de instrumenten die medeoverheden tot hun beschikking hebben om dit proces van opkopen te beïnvloeden.
Wat kan de gemeente doen om de standplaatshouders op het park Meerzicht te beschermen?
Zie antwoord vraag 34.
Wat vindt u ervan dat de nieuwe eigenaar van de grond Europarcs nog geen vergunning voor de herstructurering heeft maar toch alvast overgaat tot opzegging van de overeenkomsten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 en 6 heb aangegeven is het, afhankelijk van het bestemmingsplan, niet perse noodzakelijk dat vergunningen worden aangevraagd voor aanpassingen aan het park. Voor de voorwaarde omtrent het opzeggen van de overeenkomst verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Welke mogelijke problemen/obstakels ziet u voor de nieuwe eigenaar van de grond als deze wil overgaan tot sloop van het park dan wel bij mogelijke uitbreiding?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Welke rol spelen de natuurwaarden en de dieren in de voorgenomen sloop dan wel bij mogelijke uitbreiding?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat roofinvesteerders in vakantieparken steeds meer parken opkopen en deze transformeren naar het dure dan wel het topsegment?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat vakantieparken steeds minder toegankelijk zijn voor mensen tot een modaal inkomen en dat ontspanning daardoor steeds meer een luxe product wordt dat alleen toegankelijk is voor mensen met een hoger inkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de zorgen van deze standplaatshouders als het om de natuur gaat? Kunt u uw antwoord nader toelichten?4
Ik onderschrijf het belang om oog te houden voor de natuur bij ruimtelijke ontwikkeling. Daarom is het van belang dat in dergelijke situaties de vigerende wet- en regelgeving gevolgd wordt. Ik zie geen reden om aan te nemen dat de wet- en regelgeving in deze niet gevolg wordt.
Welke procedures moeten ervoor zorgen dat de natuurwaarden en de dieren bij de voorgenomen sloop dan wel mogelijke uitbreiding goed beschermd worden?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat de marktwerking niet alleen in deze casus maar ook in andere casussen leidt tot offers die mensen, natuur en dieren moeten maken ten gunste van het rendement van één private equity firm? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat standplaatshouders invloed moeten kunnen hebben op ontwikkelplannen die roofinvesteerders hebben als zij hun park opkopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Ziet u een rol voor de gemeente dan wel voor de provincie in deze fase weggelegd om de schade voor deze standplaatshouders te beperken? Zo ja, welke is/zijn dat? Zo nee, waarom niet?
De afhandeling van de eventueel geleden schade is een privaatrechtelijke aangelegenheid. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat standplaatshouders de mogelijkheid geboden moet worden om de grond onder hun standplaats te kopen voordat deze bij vervreemding in andere handen overgaat? Zo ja, welke rol zou de (lokale) overheid hierin kunnen spelen? Zo nee, waarom niet?
Het staat standplaatshouders vrij om, in overleg met de nieuwe eigenaar, mee te gaan in de beoogde herstructurering en een nieuw recreatieobject aan te schaffen dan wel te huren passend in het vernieuwde park. Eventuele voorschriften met betrekking tot de verkoop van een (gedeelte) van een park grijpen in op het eigendomsrecht.
Wel zal de mate waarin recreanten (juridisch) beschermd zijn tegen de eventuele negatieve gevolgen van de overname van een vakantiepark onderzocht worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 24.
Wat vindt u van het feit dat de nieuwe eigenaar niet eerst met de mensen in gesprek is gegaan alvorens deze een besluit tot sloop genomen heeft?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7, 8 en 9.
Deelt u de mening dat de aangenomen moties zo snel mogelijk uitgevoerd moeten worden om nog meer slachtoffers en schade aan de natuur en de dieren te voorkomen? Zo ja, hoe snel kunnen de onderzoeken worden uitgevoerd?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 25 en 26.
Hoe gaat u waarborgen dat er geen schade aan de broed- en rustplaatsen van vleermuizen en vogels toegebracht wordt?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat het missionstatement van de nieuwe eigenaar Europarcs niet in overeenstemming is met de belangen van de huidige standplaatshouders dan wel met de belangen van de natuur en de dieren in de (nabije) omgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het missionstatement van Europarcs is voor mij als Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening niet relevant. De belangen van de natuur en de huidige standplaatshouders zijn geborgd in de huidige wet- en regelgeving en in de overeenkomsten tussen de standplaatshouders en de eigenaar.
Deelt u de mening dat de voorgenomen sloop van deze camping dan wel mogelijke uitbreiding zal leiden tot veel meer autoverkeer en/of lichtvervuiling en/of meer drukte gedurende het hele jaar aangezien het zeer aannemelijk is dat de (horeca)voorziening(en) ook voor niet-parkgasten bereikbaar zal zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Is de voorgenomen sloop gevolgd door nieuwbouw niet strijdig met de klimaateisen/klimaatdoelen die we in Nederland gesteld hebben aangezien deze nieuwbouw onnodig voor extra CO2 uitstoot zorgt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Welke (mogelijke) gevolgen heeft de voorgenomen sloop in combinatie met de mogelijke uitbreiding voor de grondwaterstand?
Bieden de bestaande bestemmingsplannen genoeg mogelijkheden om de natuur en de dieren goed te beschermen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoeveel extra stikstof zal er worden uitgestoten op basis van het ontwikkelplan dat door de nieuwe eigenaar Europarcs is opgesteld?
Is deze extra stikstof gezien de reeds aanwezige stikstofcrisis wenselijk?
Kan het ontwikkelplan van de nieuwe eigenaar Europarcs leiden tot teveel overlast in de ruimste zin des woords dus naast geluid ook verkeersoverlast, lichtvervuiling, vervuiling etc?
Betekent de verkoop aan de nieuwe eigenaar ook een einde aan de rustperiode zoals die nu geldt in de periode van ruwweg november tot april? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat gezien de referentieprojecten van Europarcs deze hier niet zal bijdragen aan een klimaat adaptieve leefomgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat gezien de referentieprojecten van Europarcs het ontwikkelplan kan leiden tot extra hittestress en verdroging in warme perioden en tot wateroverlast in de natte perioden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 59.
Deelt u de mening dat de camping een onlosmakelijk deel kan uitmaken van iemands leefomgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Recreëren is voor veel mensen een belangrijke activiteit die in het teken staat van rust, reflectie en samenzijn. Ik begrijp dat recreanten gehecht zijn aan een vaste recreatieplek.
Deelt u de mening dat de sloop van iemands standplaats een inbreuk in de levenssfeer van deze persoon is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 61.
Kunt u zich voorstellen dat deze standplaatshouders hun standplaats als een echt (t)huis zien?
Zie antwoord vraag 61.
Is de nieuwe eigenaar eigenlijk niet verplicht om een sociale meting te doen naar de mogelijke gevolgen van de sloop? Zo nee, waarom niet?
De verplichtingen voor de nieuwe eigenaar aangaande de sloop van (gedeelten van) het park zijn voorgeschreven in de relevante wet- en regelingeving en de onderlinge overeenkomst tussen standplaatshouder en eigenaar.
Deelt u de mening dat tot een gemeenschap behoren mensen waardigheid en geborgenheid biedt?
Ja.
Deelt u de mening dat de voorgenomen sloop niet alleen een sloop van woningen is, maar ook de sloop van een gemeenschap inhoudt?
Zoals ik eerder heb aangegeven heb ik samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van de opkoping van vakantieparken. Hierbij zullen we ook de door u genoemde gevolgen in vraag 66, 67, 68 meenemen.
Dient de sloop van een gemeenschap aan voorwaarden verbonden te worden?
Zie antwoord vraag 66.
Is het mogelijk dat deze standplaatshouders gezondheidsschade kunnen oplopen nu hun ontspanningsmogelijkheid ontnomen wordt?
Zie antwoord vraag 66.
Is hier sprake van een gedwongen huisuitzetting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 20 en 21.
Bent u een voorstander van een rechtelijke toets om te bepalen of het rendement van deze roofinvesteerders die vakantieparken opkopen boven het woongenot van de standplaatshouders mag staan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Omwille van de leesbaarheid en veelvoud van gelijkluidende vragen is een deel van de antwoorden geclusterd beantwoord.
Het bericht dat meer tribunes in het Goffertstadion onveilig zijn en herstelmaatregelen nodig voor heropening. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent het bericht «Meer tribunes Goffertstadion onveilig, herstelmaatregelen nodig voor heropening»?1
Ja.
Wat is uw reactie inzake de constatering dat meer tribunes in het NEC stadion onveilig blijken te zijn en scheuren blijken te hebben?
Ik heb hierover contact opgenomen met de gemeente Nijmegen. De gemeente Nijmegen en NEC hebben vervolgonderzoek laten uitvoeren door Royal Haskoning DHV. Eerder was door Royal Haskoning DHV geconstateerd dat bij het op 17 oktober 2021 bezweken tribune-element sprake was van een ontwerpfout. Uit het vervolgonderzoek is nu gebleken dat ook de overige tribunedelen, met uitzondering van acht kortere delen, dezelfde fout in de berekende wapening hebben. Er zullen herstelmaatregelen worden uitgevoerd aan de tribunes. Hiervoor is op 27 december 2021 een omgevingsvergunning afgegeven. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) ziet namens het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen toe op goede uitvoering hiervan. Na uitvoering van de herstelwerkzaamheden wordt door de gemeente besloten over de heropening van het stadion.
Wat heeft u gedaan naar aanleiding van de scheuren van het NAC stadion die in 2016 zijn geconstateerd?
De gemeente is bevoegd gezag als het gaat om constructieve veiligheid van gebouwen. Ik heb daarom navraag gedaan bij de gemeente Breda. Deze heeft mij laten weten dat naar aanleiding van de scheuren in het NAC stadion in 2016 herstelmaatregelen zijn uitgevoerd. Mijn ambtsvoorgangers hebben hierbij geen betrokkenheid gehad.
Wat is de relatie tussen de scheuren in het NEC stadion die nu zijn geconstateerd en de scheuren in het NAC stadion die in 2016 zijn geconstateerd?
De constructie van de tribunes van het NAC-stadion is anders dan die van het NEC-stadion. Wel was ook bij het NAC-stadion sprake van een ontwerpfout waardoor de scheurvorming is ontstaan.
Deelt u de opvatting dat er de afgelopen jaren te veel incidenten zijn geweest met betrekking tot de bouwveiligheid van stadions?
Ja. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder ook acties genomen ter verbetering. Na het gedeeltelijk instorten van het dak van het AZ-stadion (augustus 2019) is in juni 2020 een protocol2 gepubliceerd dat door stadioneigenaren kan worden gebruikt bij het periodiek beoordelen van de constructieve veiligheid van de stadions. November 2020 heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid vervolgens zijn rapport over deze instorting gepubliceerd en daarin de aanbeveling gedaan aan de Minister van BZK om voor grote publieksgebouwen (waaronder stadions) een wettelijke periodieke beoordeling in te voeren. Deze aanbeveling is overgenomen en over de aanpak is uw Kamer op 29 januari 2021 (Kamerstuk 28 325, nr. 216) en 24 september 2021 (Kamerstuk 28 325, nr. 222) geïnformeerd. Beide brieven waren geagendeerd voor het recente commissiedebat Bouwregelgeving van 11 november 2021. Bij dit debat heeft mijn ambtsvoorganger de aanpak om te komen tot een wettelijke periodieke beoordeling verder toegelicht en is daarbij ook ingegaan op de instorting van de tribune van NEC-stadion.
Ik werk thans aan de benodigde wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) die ik naar verwachting in dit voorjaar aan uw Kamer zal voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. In de bijbehorende regelgeving zal gebruik worden gemaakt van een NTA3 voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen. Deze NTA wordt thans in opdracht van het Ministerie van BZK opgesteld door NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid.
Deelt u de mening dat de problemen met betrekking tot de bouwveiligheid van stadions structureel zijn?
Ja en daarom wordt door mij ook gewerkt aan een structurele verbetering in de vorm van een wettelijke periodieke beoordeling zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 5.
In hoeverre bent u van mening dat alle gemeenten in Nederland de expertise in huis hebben om de bouwveiligheid van stadions te borgen?
Gemeenten zijn bevoegd gezag met betrekking tot de constructieve veiligheid van gebouwen waaronder stadions. Het is aan gemeenten om te zorgen dat zij beschikken over voldoende expertise. Gemeenten hoeven echter niet alle expertise in huis te hebben, maar kunnen ook gebruik maken van een deskundige regionale omgevingsdienst of in voorkomende gevallen externe deskundigen inhuren. Ik ben van mening dat gemeenten dit op een goede wijze kunnen invullen. De gemeenteraad kan het College van burgemeester en Wethouders hierop aanspreken.
De wettelijke periodieke beoordeling voor de constructieve veiligheid, waaraan ik thans werk, zal overigens het toezicht door gemeenten vereenvoudigen. Eigenaren van grote publiek gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige. De gemeente kan vervolgens eenvoudig nagaan of deze beoordeling is uitgevoerd en kan waar nodig direct handhaven als de beoordeling niet is uitgevoerd of als daarbij bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd.
Kunt u uiteenzetten hoe België omgaat met de bouwveiligheid van stadions? Wat zijn de voor- en nadelen van hoe België dat doet?
In België zijn de veiligheidseisen voor voetbalstadions vastgelegd in specifieke regelgeving voor voetbalstadions4. In het kader hiervan is er in België ook een afzonderlijke overheidsdienst, de zogenaamde Voetbalcel, en geldt er een verplichte periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van voetbalstadions door een onafhankelijke deskundige. Ik heb geen zicht op de voor- en nadelen van de wijze waarop dit in België wordt gedaan.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de expert-groep in België zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland wordt verbeterd?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5 werk ik thans aan de benodigde wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) die ik naar verwachting in dit voorjaar aan uw Kamer zal voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. In de bijbehorende regelgeving zal gebruik worden gemaakt van een NTA voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen. Deze NTA wordt thans in opdracht van het Ministerie van BZK opgesteld door NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid. Ik heb in dit kader aan NEN gevraagd om ook buitenlandse praktijkvoorbeelden van periodieke beoordelingen te bezien op bruikbare elementen voor de op te stellen NTA. NEN heeft al een groot aantal voorbeelden beschouwd. Ik zal NEN specifiek vragen om ook de Belgische periodieke beoordelingen hierbij mee te nemen.
Bent u bereid om een pilot te starten met de expert-groep in België zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland wordt verbeterd?
In mijn antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat ik NEN zal vragen de Belgische informatie mee te nemen in de op te stellen NTA. Het starten van een pilot met de expert groep in België vind ik daarom niet nodig.
Kunt u uiteenzetten hoe het Verenigd Koninkrijk omgaat met de bouwveiligheid van stadions? Wat zijn de voor- en nadelen hoe het Verenigd Koninkrijk dat doet?
In het Verenigd Koninkrijk wordt gewerkt met de zogenaamde Green Guide5 die is opgesteld door de Sports Grounds Safety Authority (SGSA). Bij grote stadions worden periodieke beoordelingen van de constructieve veiligheid uitgevoerd. De Onderzoeksraad geeft een korte beschrijving van deze werkwijze in haar rapport over het AZ-stadion6. Ik heb geen zicht op de voor- en nadelen van de werkwijze in het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de stadion-autoriteit in het Verenigd Koninkrijk zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland kan worden verbeterd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, heb ik aan NEN gevraagd om ook buitenlandse praktijkvoorbeelden van periodieke beoordelingen te bezien op bruikbare elementen voor de op te stellen NTA. NEN heeft een groot aantal voorbeelden beschouwd waaronder ook de Green Guide. Dit betekent dat de informatie uit het Verenigd Koninkrijk inmiddels wordt betrokken bij de vormgeving van de wettelijke periodiek beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen, waaronder stadions.
Bent u bereid om in kaart te brengen hoe een stadion-autoriteit, zoals in het Verenigd Koninkrijk, kan worden ingevoerd in Nederland?
Overeenkomstig de aanbeveling van de Onderzoeksraad is de wettelijke periodieke beoordeling waaraan ik werk bedoeld voor alle grote publieksgebouwen en niet alleen voor stadions. Verder is het uitgangspunt dat de periodieke beoordeling aansluit bij de huidige systematiek van de Nederlandse bouwregelgeving en de bestaande toezichts- en handhavingstaken van gemeenten. De wettelijke periodieke beoordeling zal het toezicht door gemeenten vereenvoudigen. Eigenaren van grote publiek gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige. De gemeente kan vervolgens eenvoudig nagaan of deze beoordeling is uitgevoerd en kan waar nodig direct handhaven als de beoordeling niet is uitgevoerd of als daarbij bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd. Een landelijke stadion-autoriteit, zoals in het Verenigd Koninkrijk, is hierbij niet nodig en is ook niet door de Onderzoeksraad aanbevolen. De invoering van een stadion-autoriteit vind ik daarom niet nodig.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De toekomst van de sportsector |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
Wat is de stand van zaken van de inventarisatie van wat nodig is om de sportsector te helpen te overleven, aangezien u tijdens het Wetgevingsoverleg Onderdeel Sport en Bewegen van de begroting VWS 2021 en aanverwante zaken (d.d. 2 december jl.) aangaf nogmaals het gesprek met de sportsector hierover aan te gaan? Wanneer kan de Kamer een actie van u verwachten?1
Het Ministerie van VWS is met NOC*NSF en sportbonden in gesprek over de financiële positie van de bonden. Dit gesprek loopt al vanaf het aannemen van de motie Aartsen c.s. In het WGO van 2 december 2021 heeft Staatssecretaris Blokhuis aangegeven nogmaals het vergrootglas te leggen op de situatie van de sportbonden. Daarom werkt NOC*NSF aan een meer gedetailleerde inventarisatie van de coronagerelateerde schade bij bonden. Hierover vindt periodiek ambtelijk overleg plaats tussen VWS, NOC*NSF en financiële medewerkers van een aantal (grote en kleine) sportbonden. Deze inventarisatie is nog niet afgerond.
Verder wordt in deze setting, net als met gemeenten, exploitanten van sportaccommodaties en organisatoren van topsportevenementen en -competities, periodiek overlegd over de opzet en inzet van de steunmaatregelen die het kabinet heeft toegezegd om de financiële schade van de huidige lockdown te compenseren. De uitkomsten uit deze gesprekken worden zoveel mogelijk meegenomen in de uitwerking van de steunmaatregelen die zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd.
Klopt het dat 42 procent van de 5- tot 11-jarige jongeren en 53 procent van de 12- tot 18-jarige jongeren minder is gaan sporten of met sporten is gestopt? Wat is de strategie om de sportsector te helpen om deze kinderen terug te krijgen naar de sportvereniging en wat is hiervoor nodig?
Diverse onderzoeken (NOC*NSF, Mulier Instituut, CBS, RIVM) volgen periodiek het sport- en beweeggedrag van de Nederlandse bevolking. Daarbij wordt ook de link gelegd met de maatregelen die in de betreffende periode gelden. De verschillende onderzoeken beschrijven eenzelfde trend waarbij de sportdeelname meebeweegt met de strikte maatregelen. Daarbij weet een gedeelte van de bevolking – vaak hoger opgeleid – in tijden van grote beperkingen wel een beweegalternatief te vinden, maar lager opgeleiden niet.
Voor de jongste jeugd (5 t/m 12 jaar) geldt dat het ledenaandeel sinds 2016 voorzichtig daalde van 52 naar 49 procent in 2019 (bron: NOC*NSF). Deze daling heeft zich in het eerste coronajaar 2020 verder doorgezet naar 47 procent. De sportdeelname in deze groep is in 2020 echter gedaald van een stabiele 80 procent in de jaren ervoor naar 65 procent. Vergelijkbare trends zijn te zien bij de categorie 12–18 jaar. Het lijkt er dus op dat het aantal beweegmomenten onder de jeugd wel degelijk is verminderd, maar zij verlaten niet zozeer massaal de verenigingen.
Is Nederland het enige land in Europa waar sport op deze wijze beperkt wordt? Zo nee, voor welke andere landen geldt dit ook? Wat is het coronaregime met betrekking tot sport in andere landen in Europa? Klopt het dat in andere landen het kunnen blijven beoefenen van sport, wetenschappelijk onderbouwd, juist wel mogelijk wordt gemaakt? Zo ja, hoe wordt deze wetenschappelijke informatie in Nederland meegewogen?
Ieder land maakt zijn eigen afwegingen over welke maatregelen passend zijn. Door verschillen in demografie, epidemiologische situatie, mate van vaccinatie, organisatie van de sport en verschillen in sportbeoefening zijn internationale vergelijkingen beperkt zinvol. In EU-verband worden vergelijkingen van maatregelen gedaan in een speciale werkgroep, maar maatregelen veranderen zo snel dat actuele vergelijkingen moeilijk te maken zijn. Op basis van adviezen van het OMT neemt het kabinet maatregelen. Het OMT weegt wetenschappelijk onderzoek mee in hun advisering.
Kunt u een overzicht geven wat er met betrekking tot sport mogelijk is in andere landen, uitgesplitst in top- en amateursport, jeugd en volwassenen, en binnen- en buitensport?
Nee. Maatregelen volgen elkaar snel op en zoals in het antwoord op vraag drie is aangegeven, is een dergelijke vergelijking ook beperkt zinvol.
Heeft u een beeld van de gezondheidsschade als gevolg van een lagere sportdeelname in de afgelopen anderhalf jaar? En heeft u een beeld van de langetermijneffecten van een lagere sportdeelname voor de gezondheidszorg?
Op dit moment is het RIVM bezig een studie af te ronden naar de impact van sportdeelname op de zorgkosten. Daarin zullen verschillende scenario’s van sportdeelname bij de bevolking doorgerekend worden. Ik verwacht dit onderzoek binnenkort naar de Kamer te kunnen sturen. Eerder concludeerden onderzoekers van de HAN2 al dat door het veranderde beweeggedrag onder 25-plussers 46.000 gezonde levensjaren verloren zijn gegaan.
Met hoeveel procent zijn de sportbestedingen in Nederland gedaald, aangezien in Engeland de bestedingen aan sport en sportbenodigdheden met 32 procent zijn gedaald en dit wordt gezien als voorbode voor een langetermijndaling van sportdeelname? Wat is de strategie om te voorkomen dat dit in Nederland tot een langetermijndaling van sportdeelname leidt?
De vraag met hoeveel procent de sportbestedingen zijn gedaald is nog niet eenduidig te beantwoorden. Het CBS heeft nog geen gedetailleerde cijfers over de consumentenbestedingen in 2020 of 2021 waaruit de bestedingen aan sport kunnen worden gedestilleerd. Wel zijn op sectorniveau cijfers beschikbaar over de «kern» van de sector sport en recreatie. Deze cijfers laten zien dat de toegevoegde waarde van deze sector in 2020 sterk is gedaald ten opzichte van 2019, net als het exploitatieoverschot («winst»). Deze cijfers gaan echter niet alleen over de sportsector, maar dus ook over recreatie, waar coronamaatregelen (omdat minder sprake is van abonnementen) een directer effect hebben op de omzet. Uit onderzoeken van banken, zoals bijvoorbeeld het onderzoek van de Rabobank3, weten we dat de consumentenbestedingen aan sport in oktober 2021 juist weer ongeveer waren hersteld tot normale niveaus na een sterke daling in 2020. Dit gaat wel om cijfers van vóór de lockdown eind vorig jaar, dus het ligt in de lijn der verwachting dat hierdoor de consumentenbestedingen aan sport weer zijn gedaald. De cijfers laten wel herstel zien nadat coronamaatregelen voor dalingen hebben gezorgd.
Kortom, de cijfers zijn daarom geen indicatie dat er een structurele afname van sportdeelname is. Onderzoekers zien wel dat in tijden van beperkingen bepaalde groepen (in het bijzonder hoger opgeleiden) eenvoudig sport- en beweegalternatieven vinden. De lager opgeleiden worden bij iedere beperking veel directer teruggeworpen in hun dagelijkse sport- en beweeggedrag. Daarom houd ik vinger aan de pols en zal ik uw Kamer blijven informeren over verschuivingen in sport- en beweegdeelname op basis van de gegevens van het RIVM en het Mulier instituut.
Bovenstaande is geen reden om achterover te leunen. Ik denk aan de verschillen in sport- en beweegdeelname tussen groepen in de samenleving en aan het feit ongeveer de helft van de Nederlanders de beweegrichtlijnen niet haalt. Ik zal met voorstellen komen om meer mensen aan het sporten en bewegen te krijgen. Het doel voor 2040 is dat 75% van de Nederlanders aan de beweegrichtlijnen voldoet. Een vitale sportsector is daarbij essentieel.
Op welke wijze zijn bij het nemen van maatregelen noodkreten uit de sportsector, van bijvoorbeeld het NOC*NSF, de KNVB, de KNLTB, de POS en NLActief, betrokken bij de besluitvorming over de positie van sport? Hoe vaak en met wie heeft het kabinet gesproken met vertegenwoordigers uit deze sector? Kunt u een overzicht geven met welke vertegenwoordiger(s) van de sportsector u, uw voorganger of andere leden van het kabinet vanaf 1 maart 2020 hebben gesproken?
Sinds januari 2021 vindt elke week ambtelijk overleg plaats met vertegenwoordigers van NOC*NSF, Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS), KNVB en VSG. Daarnaast is het Ministerie van VWS sinds januari 2021 ambtelijk aangesloten bij wekelijks overleg met grote en kleine sportbonden, NOC*NSF en POS. Sinds december 2021 bestaat er ook een werkgroep met een brede vertegenwoordiging van de sport die werkt aan de middellange en lange termijnstrategie voor sport en COVID-19. Daarnaast is er periodiek ambtelijk overleg met vertegenwoordigers van NOC*NSF en financiële medewerkers van enkele (grote en kleine) sportbonden over de inzet van de steunmaatregelen en de financiële positie van de bonden zelf. Ook zelf heb ik inmiddels gesprekken gevoerd met de bestuurders van NOC*NSF, de KNVB en NLActief en hierbij is ook aandacht besteed over de positie van sport bij de besluitvorming.
Wat doet het kabinet met signalen van diverse wetenschappers, zoals bijvoorbeeld hoogleraar Neuropsychologie Scherder, die waarschuwen dat de coronacrisis een bewegings- en gezondheidscrisis tot gevolg gaat hebben? Op welke wijze wordt gewerkt aan een strategie om te voorkomen dat Nederlanders minder fit, gezond en weerbaar zijn geworden? Wanneer kan de Kamer deze strategie verwachten?
Het kabinet weegt zoveel mogelijk informatie mee in de brede afweging van maatregelen, zo ook het belang van sport en bewegen. In de advisering van het OMT worden ook wetenschappelijke inzichten meegenomen. Op dit moment werkt het kabinet hard aan een brede maatschappelijke aanpak op de middellange en lange termijn. Hier worden ook de belangen van en de gevolgen voor de sport in meegenomen. Dit zal naar verwachting begin februari naar uw Kamer worden gestuurd. Verder maakt de strategie voor de (middel)lange termijn voor sport uiteraard ook onderdeel uit van de ontwikkeling van het sportbeleid en de brede preventieaanpak van het kabinet. Dit werk ik op dit moment uit en ik zal uw Kamer in het voorjaar hierover informeren.
De aansprakelijkheid van social media platforms bij wraakporno |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Aiding and abetting liability for social media platforms in relation to «image-based sexual abuse» – a way around Article 14 (1) of EU Directive 2000/31?»?1
Het artikel is afkomstig van het project Rethinking Secondary Liability for International Crimes, dat wordt uitgevoerd door een internationaal team van onderzoekers die werkzaam zijn bij de Universiteit van Amsterdam. Het artikel richt zich op het strafrecht en meer specifiek op het fenomeen wraakporno (in het Engels: image-based sexual abuse, of I-BSA) en de strafbaarstelling daarvan in Nederland in artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De centrale vraag is of socialemediaplatformen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het faciliteren van en medeplichtig zijn aan misbruik van seksueel beeldmateriaal.
De opstellers van het artikel stellen zich op het standpunt dat platformen een belangrijke rol spelen bij het openbaar maken van strafbaar materiaal, terwijl zij weten, of redelijkerwijs moeten vermoeden, dat het materiaal onrechtmatig is gemaakt of verkregen. In combinatie met de mogelijkheid die het Nederlandse strafrecht biedt om ook rechtspersonen strafrechtelijk aan te spreken, leidt dit voor de opstellers tot de conclusie dat platformen steviger aangesproken zouden kunnen worden op hun rol met betrekking tot misbruik van seksueel beeldmateriaal. De opstellers constateren dat politie en het openbaar ministerie (OM) hun pijlen nog niet op deze platformen gericht lijken te hebben. Daarbij wordt het eventuele tegenargument dat een dergelijke aanpak zich niet zou verhouden tot de uitsluiting van aansprakelijkheid als neergelegd in de Richtlijn inzake Elektronische Handel (REH) alvast besproken. Die staat volgens de auteurs een strafrechtelijke vervolging niet per se in de weg.
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het artikel. In de beantwoording van deze Kamervragen zal ik ingaan op de wijze waarop kan worden opgetreden tegen misbruik van seksueel beeldmateriaal op socialemediaplatformen.
Mensen die op internet worden geconfronteerd met misbruik van seksueel beeldmateriaal hebben verschillende mogelijkheden om daartegen actie te ondernemen. Allereerst kunnen ze het platform of de site waar de content staat verzoeken de content te verwijderen. Een dergelijke melding kan ook worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of – indien sprake is van afbeeldingen van minderjarigen – bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM). In het laatste geval kan verwijdering straks ook worden afgedwongen door de nog op te richten bestuurlijke Autoriteit. Slachtoffers kunnen zich ook tot de civiele rechter richten, die een verwijderbevel kan uitvaardigen. Tenslotte kan men aangifte doen bij de politie, en kan de officier van justitie in het kader van het onderzoek bevelen tot het verwijderen van strafbare content.
De strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal is gericht op situaties waarin iemand bewust de privacy van een ander schendt. Via de strafrechtelijke weg kan zowel de vervaardiger van het materiaal als het socialemediaplatform worden aangesproken. Het strafrechtelijk optreden focust op de vervaardiger die opzettelijk en zonder medeweten of toestemming van de afgebeelde persoon seksueel beeldmateriaal vervaardigt en/of openbaar maakt en degene die beeldmateriaal openbaar maakt in de wetenschap dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde persoon. Ten aanzien van de strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal geldt dat wanneer slachtoffers zich melden bij de politie deze meldingen worden opgepakt. In Nederland ligt het besluit tot strafrechtelijke vervolging bij het Openbaar Ministerie, dat nadere regels omtrent de strafvordering in deze zake heeft neergelegd in de «Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal» (2020R003).
Naast de strafrechtelijke maatregelen bestaat de mogelijkheid om bestuursrechtelijke maatregelen in te zetten bij schendingen van de privacy door burgers onderling. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de privacywetgeving. Bij een overtreding kan de AP een onderzoek instellen en tot handhaving overgaan. In dat kader kan de AP een last onder dwangsom of (hoge) bestuurlijke boetes opleggen.
Naast het strafrechtelijke, privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke traject is er de zelfregulering door de sector: de Notice-and-take-down Gedragscode (NTD). De IT-sector heeft in het kader van NTD afspraken gemaakt over de verwijdering van onrechtmatig (waaronder strafbaar) materiaal, zoals wraakporno. De NTD-gedragscode bevat procedures om invulling te geven aan de verplichtingen uit de richtlijn elektronische handel, om zo de bestrijding van illegale content te standaardiseren en te ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 2). Aanvullend op deze vorm van zelfregulering kunnen de officier van justitie en de civiele rechter opdracht geven om bepaalde content te verwijderen. Daarnaast wordt gewerkt aan preventie. De overheid voert, onder andere door lespakketten voor middelbare scholen, een preventief beleid om met name jongeren meer bewust te maken van de gevaren van misbruik van seksueel beeldmateriaal. Een belangrijk element vormt het versterken van de seksuele weerbaarheid van jongeren. Aanvullend hierop is door mijn ambtsvoorganger besloten om de bijdrage aan HelpWanted structureel te verhogen, waardoor ook slachtoffers van misbruik van seksueel beeldmateriaal een handelingsperspectief en ondersteuning aangeboden kunnen krijgen.
Hoe verhouden artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel (2003/31/EG) en lid 2 van artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zich volgens u tot elkaar met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms?
Ten aanzien van het tweede lid van artikel 139h Sr geldt het volgende. Kenmerkend voor een delict als misbruik van seksueel beeldmateriaal is dat compromitterend materiaal online wordt geplaatst, waarna het snel verspreid kan worden. Juist vanwege de grote impact die internet en sociale media kunnen hebben en dergelijk materiaal voortdurend openbaar blijft en verder kan worden verspreid, is het van groot belang dat het materiaal zo snel mogelijk wordt verwijderd.
Als internet tussenpersonen meewerken aan de NTD-gedragscode die ertoe dient strafbaar materiaal van een Nederlandse server verwijderd te krijgen, dan geldt de vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr. Dit artikel betreft de nationaalrechtelijke omzetting van artikel 14 van de REH. Strafrechtelijk optreden is dan niet aan de orde. Wordt niet gereageerd op meldingen in het kader van de NTD of is de code door de provider niet ondertekend, dan kan het OM op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevelen dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken. Wordt niet aan dit bevel voldaan, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden wegens het niet voldoen aan een bevoegd gegeven ambtelijk bevel dan wel wegens het plegen of medeplegen van het strafbare feit.
De REH heeft als uitgangspunt dat internet tussenpersonen die zelf geen content genereren, maar louter een manier of plek bieden aan derden om content openbaar te maken of op te slaan, niet aansprakelijk zijn voor de inhoud van die content. De vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr geeft hieraan uitdrukking. Deze vervolgingsuitsluitingsgrond is niet van toepassing indien de internet tussenpersonen er weet van hebben, bijvoorbeeld doordat een melding is ontvangen, dat materiaal openbaar wordt via hun diensten, of dat wat zij delen of opslaan strafbaar of onrechtmatig is. Daarvan kan sprake zijn wanneer zij een NTD-verzoek ontvangen, of wanneer de officier van justitie een bevel tot ontoegankelijkmaking in de zin van artikel 125p Sv, of de civiele rechter een verwijderbevel doet uitgaan. Een dergelijke melding leidt tot kennis over de illegaliteit van content. Zodra een tussenpersoon die kennis heeft, moet hij daarop handelen. Laat hij dat na, dan kan hij zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
Internet tussenpersonen – zoals hosters, internetproviders en platformen – hebben niet de verplichting om misbruik van seksueel beeldmateriaal actief op te sporen. Wel bestaan, bijvoorbeeld in EU-verband, vrijwillige afspraken om het kunnen melden van eventueel strafbaar of onrechtmatig materiaal te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door het beschikbaar hebben van een eigen meldfunctie. Daarnaast wordt op dit moment in EU-verband onderhandeld over de Digital Services Act. Die herziet de REH en beoogt een aantal van deze vrijwillige afspraken mogelijk te codificeren.
Bent u van mening dat lid 2 van artikel 139h Sr van toepassing is op social media platforms en dat wraakporno dus een uitzondering vormt op de beperkte aansprakelijkheid van dienstverleners zoals is neergelegd in artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel? Zo nee, waarom niet?
Socialemediaplatformen kunnen zich niet beroepen op uitsluiting van aansprakelijkheid indien de content die zij openbaar maken, delen of opslaan in strijd is met artikel 139h, tweede lid, Sr. Zoals ook opgenomen in de beantwoording van vraag 2, geldt ten aanzien van deze platformen in beginsel dat sprake is van een vervolgingsuitsluitingsgrond, maar deze is niet van toepassing als platformen geen opvolging geven aan een bevel van de officier van justitie dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken (artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv). In deze gevallen is het dus ook mogelijk dat strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt gevestigd op grond van artikel 139h, tweede lid, Sr. In een specifiek geval is het uiteraard aan het openbaar ministerie om over de vervolging te beslissen en aan de rechter om de strafrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de aansprakelijkheid van sociale media platforms bij de aanpak van onwenselijke naaktbeelden?2 3
Ja, ik herinner mij deze eerdere Kamervragen.
Kunt u schetsen wat de inzet van het kabinet is met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms voor de inhoud die zij ter beschikking stellen?
Mijn beleid is erop gericht strafbare feiten en onrechtmatigheden zo snel mogelijk weer ongedaan te maken. De medewerking van internetplatformen is daarbij essentieel. Daar waar deze samenwerking uitblijft, zet ik zowel op Europees als op nationaal niveau in op implementatie en naleving van bestaande maatregelen en – waar nodig – op aanvullende maatregelen, waaronder het aanscherpen van het wettelijk kader. In dit kader verwijs ik graag naar het wetgevingstraject om bestuursrechtelijk te kunnen gaan ingrijpen bij internetbedrijven die zich onvoldoende inzetten om beeldmateriaal van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen. Daartoe is op dit moment de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) in oprichting.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het herzien van de aansprakelijkheid van de social media platforms, zoals u in de eerdere antwoorden op Kamervragen hebt geschetst?
Onder de noemer «Shaping Europe’s Digital Future» heeft de huidige Europese Commissie de aanpak van illegale content hoog op de politieke agenda geplaatst. De afgelopen jaren was al een Mededeling en een Aanbeveling uitgebracht om illegale content tegen te gaan en kwam de Commissie met een Verordening Terroristische Online Inhoud, die een aantal voor Lidstaten verplichte maatregelen schetst om het internet schoon te houden van terroristisch materiaal, waaronder de oprichting van een Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Op korte termijn wordt ook een Verordening verwacht voor online seksueel kindermisbruik materiaal. Daarnaast heeft de Commissie aangekondigd «hate speech» toe te willen voegen aan de lijst met EU-delicten.
Daarnaast wordt de REH momenteel herzien via de Digital Services Act (DSA). In de DSA worden nieuwe algemene regels bepaald voor de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van internet tussenpersonen voor de bestrijding van illegale en onrechtmatige content online. Eind 2021 heeft de Raad een algemene oriëntatie – onderhandelingspositie – bereikt. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer daarover geïnformeerd.4 Op 16 november 2021 heeft daar vervolgens een Commissiedebat over plaatsgevonden. Op 20 januari jl. heeft het Europees Parlement haar positie bepaald. Triloogonderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Commissie en het Raadsvoorzitterschap zullen naar verwachting binnenkort beginnen. Het voorliggende concept van de DSA bevat maatregelen met betrekking tot het tegengaan van illegale content. Het gaat dan om online uitingen, beeldmateriaal, goederen of diensten die als strafbaar of onrechtmatig kunnen worden beschouwd. Het verbetert bovendien de positie van gebruikers ten opzichte van platformen. Zo moeten gebruikers illegale content eenvoudig kunnen rapporteren en worden platformen verplicht om hun besluiten over dit soort meldingen te motiveren. Bovendien wordt expliciet bepaald dat een melding over content leidt tot kennis van content mits de melding aan bepaalde eisen voldoet. Zodra die kennis er is, moet worden gehandeld wil de tussenpersoon die de melding heeft ontvangen voorkomen dat hij er aansprakelijk voor wordt. Verder wordt de mogelijkheid gecreëerd om vertrouwde rapporteurs («trusted flaggers») aan te wijzen wiens meldingen over illegale content met prioriteit behandeld moeten worden. Tenslotte zullen zeer grote online platformen aanvullende maatregelen moeten nemen om bijvoorbeeld het stelselmatig misbruik van hun diensten voor de verspreiden van illegale content tegen te gaan.
Het wetsvoorstel voor een Bestuursrechtelijke Autoriteit, dat het mogelijk maakt om ook op bestuursrechtelijke basis een verwijderbevel uit te vaardigen tegen online materiaal dat is te classificeren als seksueel misbruik van minderjarigen en om een dwangsom op te leggen aan internet tussenpersonen die niet of onvoldoende meewerken aan de verwijdering daarvan, ligt momenteel voor advies bij de Raad van State en zal na de verwerking daarvan worden aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat het in strijd is met het doel van de strafbaarstelling in artikel 139h Sr en tevens onvoldoende recht doet aan het lijden van slachtoffers, indien social media platforms niet vervolgd worden en dus niet verantwoordelijk worden gehouden en aansprakelijk zijn voor deze uitingen?
Zoals hiervoor uiteengezet zijn er diverse manieren waarop sociale media platformen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eventueel illegale content die openbaar wordt via hun diensten, en kunnen zij tevens onder voorwaarden aansprakelijk worden gesteld.
Bent u bereid om – tot aan de revisie van de Richtlijn inzake elektronische handel – social media platforms die helpen bij het verspreiden van onder andere wraakporno aan te pakken vanwege medeplichtigheid in het vervaardigen van wraakporno, zoals de auteur van het artikel betoogt? Zo ja, bent u ook bereid dit toe te passen op andere vormen van grafische inhoud dat non-consensueel naakt bevat? Zo niet, waarom niet, en wat kunt u dan wel extra doen om dit aan te pakken?
Het is niet aan mij, maar aan het openbaar ministerie om te besluiten over de strafrechtelijke vervolging van strafbare feiten. Zoals in de beantwoording van de vragen hierboven is te zien, is er in het algemeen geen sprake van dat misbruik van seksueel beeldmateriaal ongemoeid wordt gelaten, indien het materiaal zich bij een in de EU gevestigde internet tussenpersoon bevindt. Wel vind ik dat strafbare en onrechtmatige content makkelijker gemeld moet kunnen worden, en dat platformen een inspanningsverplichting hebben om binnen 24 uur een melding te beoordelen en content die als strafbaar of onrechtmatig kan worden aangeduid te verwijderen. De wettelijke basis daarvoor wordt neergelegd in de eerdergenoemde DSA. Tegelijkertijd blijf ik mij ook de komende kabinetsperiode inzetten om te normeren, te reguleren en te handhaven met betrekking tot strafbare en onrechtmatige online content.
Het onderhoud aan vuurtoren in Den Helder, die op instorten staat en de staat van onderhoud van andere (rijks)monumenten bij Rijkswaterstaat |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Herinnert u zich dat Rijkswaterstaat in september 2021 en later beweert en blijft beweren dat er toen pas scheuren in de vuurtoren Lange Jaap ontdekt zijn, bijvoorbeeld op de website van Rijkswaterstaat waar staat: «Toch zijn het niet de vloerscheuren die de toren instabiel maken. Dat komt door de scheuren in de wandpanelen. Die zijn in september 2021 bij inspectie ontdekt.»?1
Scheuren in vloeren en flenzen in de vuurtoren waren voor september 2021 bekend. Flenzen zijn uitstekende kragen van de wandpanelen die ervoor dienen om de wanden onderling met bouten aan elkaar te kunnen verbinden. In september zijn scheuren in de wandpanelen zelf ontdekt die volgens de inspecteurs nog niet eerder waren geconstateerd. Op basis hiervan hebben de experts besloten dat er niet langer ingestaan kon worden voor de constructieve veiligheid van de vuurtoren.
Klopt het dat de scheuren al eerder bekend waren en genoemd werden in een vertrouwelijke memo aan de directie van Rijkswaterstaat?2
In een intern memo (december 2019, zie ook tijdlijn bij kamerbrief van 9 december 2021) is aangegeven dat er scheuren in de vloeren en wanden aanwezig zijn. Dat memo bevat echter een onzorgvuldige verwoording over waar de scheuren zich bevonden. De in dat rapport genoemde scheuren in de wanden betroffen meer specifiek scheuren in de flenzen. De scheuren in de flenzen en vloeren zijn op dat moment niet aangemerkt als acute bedreiging voor de constructieve veiligheid.
Kunt u die memo en andere memo’s, brieven, e-mails en documenten over het onderhoud en scheuren in de Lange Jaap (bij Rijkswaterstaat en het ministerie) van de afgelopen vijf jaar aan de Kamer doen toekomen?
Er is meer tijd benodigd om alle gevraagde documenten op te leveren. Uw Kamer zal dit voorjaar de gevraagde stukken ontvangen.
Op welk moment heeft Rijkswaterstaat contact gezocht met de gemeente (die bevoegd toezichthouder is) en/of met de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over problemen met het onderhoud en de constructie van dit rijksmonument?
Als beheerder van de vuurtoren heeft Rijkswaterstaat regelmatig contact met de gemeente Den Helder en – vanwege de monumentale status – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Met de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is geen contact opgenomen.
Zoals uit de tijdlijn blijkt, die op 9 december 2021 naar u is gestuurd, zijn reeds in 1998 scheuren in de vloeren geconstateerd en is hierover contact geweest met gemeente en RCE om te komen tot een oplossing. In juli van 2021 heeft RWS contact gehad met de gemeente en RCE om een noodmaatregel te bespreken «afdichten van de naden aan de buitenkant om vochtdoorslag tegen te gaan» wat eind september/begin oktober zou worden uitgevoerd. Toen in september 2021 de scheuren in de wandpanelen werden ontdekt, is direct met de gemeente gesproken, mede ten behoeve van het afzetten van de omgeving. Voor specifieke contacten in de afgelopen vijf jaar verwijs ik naar de nog te verzenden stukken behorend bij vraag 3.
Op welk moment heeft de gemeente Den Helder vragend en handhavend opgetreden over het onderhoud van dit rijksmonument? Kunt u voor de afgelopen vijf jaar precies op een rij zetten hoe de contacten met de gemeente over de Lange Jaap verlopen zijn?
Zoals uit de tijdlijn blijkt is vanaf de jaren ’90 regelmatig contact geweest met de gemeente Den Helder over de instandhouding van de Lange Jaap. Wel heb ik geconstateerd dat de tijdlijn een aantal hiaten bevat. Daarom is in de brief van 9 december jl. aangegeven dat de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een extern onderzoek zal laten uitvoeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Voor de specifieke contacten in de afgelopen vijf jaar met de gemeente over de Lange Jaap verwijs ik naar de nog te verzenden stukken behorend bij vraag 3.
Heeft Rijkswaterstaat een lijst van rijksmonumenten die het bezit? Hoeveel monumenten (rijksmonumenten, gemeentemonumenten) heeft Rijkswaterstaat in bezit?
Ja, Rijkswaterstaat heeft ca. 180 kunstwerken in beheer (het juridisch eigendom ligt bij Rijk, provincie of gemeente) met een cultuurhistorische waarde die beschermd zijn vanuit de Erfgoedwet of provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij de beantwoording van vraag 10 zal dit voorjaar de Kamer een lijst van de monumenten in beheer bij Rijkswaterstaat worden verstrekt.
Wat is het vastgestelde beleid ten aanzien van het onderhoud en de instandhouding van (rijks)monumenten bij Rijkswaterstaat? Kunt u het betreffende beleidsdocument aan de Kamer doen toekomen?
Rijkswaterstaat hanteert het «Kader voor werkzaamheden aan kunstwerken met een monumentale status in beheer bij Rijkswaterstaat» (november 2014)3. Hierin staat aangegeven hoe Rijkswaterstaat vanuit wet- en regelgeving omgaat met kunstwerken met een monumentale, al dan niet beschermde status bij beheer en onderhoud, renovatie, herbestemming, overdracht en andere aanpassingen of wijzigingen. Dit kader is reeds gepubliceerd4. Dit kader wordt momenteel geactualiseerd, waaronder het in lijn brengen met de Erfgoedwet en de Omgevingswet.
Heeft Rijkswaterstaat zich aan het eigen beleid voor de instandhouding van monumenten gehouden bij de vuurtoren in Den Helder?
Nee, het kader genoemd bij de beantwoording van vraag 7 is onvoldoende gevolgd bij het onderhoud van dit monument. Voor een overzicht van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er wel zijn uitgevoerd sinds 1988 verwijs ik naar de tijdlijn bij de brief van 9 december jl.
Heeft Rijkswaterstaat zich aan de wettelijke verplichting tot instandhouding van het rijksmonument gehouden?
Zie beantwoording vraag 8. Rijkswaterstaat heeft een instandhoudingsplicht voor monumenten en deze is onvoldoende ingevuld bij deze vuurtoren.
Zijn er andere (rijks)monumenten in bezit van Rijkswaterstaat met achterstallig onderhoud? Zo ja, welke?
Het beantwoorden van deze vraag kost meer tijd. Uw Kamer zal dit voorjaar het gevraagde overzicht ontvangen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken aan de Kamer doen toekomen?
Zoals ik per brief op 4 januari heb gemeld, kunnen niet alle vragen binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord, omdat het verzamelen van de benodigde informatie meer tijd vraagt. Ik heb ervoor gekozen nu een deel van de beantwoording aan uw Kamer te doen toekomen. De overige antwoorden zal ik dit voorjaar aan uw Kamer verzenden.
De beslissing in de bezwaarprocedure met betrekking tot het subsidieverzoek voor de organisatie van de World Gymnaestrada 2023. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
Deelt u de mening dat grote internationale sportevenementen zowel een positieve economische- als een maatschappelijke impact voor Nederland kunnen betekenen?1
Ja, in de zin dat grote internationale sportevenementen een podium kunnen bieden voor diverse partijen om economische of maatschappelijke waarde te creëren.
Welke onderdelen van het subsidiekader evenementen belemmeren de verstrekking van subsidie voor de World Gymnaestrada 2023?
De subsidieaanvraag is ingediend binnen het Beleidskader sportevenementen 2019–2020 dat tot 31 december 2020 van toepassing was. Daarin was, onder punt 9, opgenomen dat een subsidieaanvrager de subsidiebehoefte moet aantonen om voor de rijksbijdrage in aanmerking te komen. Hierbij gold dat de rijksbijdrage de sluitpost op de begroting moest zijn. Het ging hierbij om de totale begroting van het evenement dus zowel hoofdevenement als side events. Het Ministerie van VWS heeft geconstateerd dat het totale financiële plaatje van de World Gymnaestrada 2023, inclusief het programma van side events, nog onvoldoende uitgekristalliseerd is. Daarmee kan de subsidiebehoefte door de aanvrager niet voldoende worden aangetoond. Zo blijkt uit de subsidieaanvraag dat nog onduidelijk is hoeveel deelnemers aan het evenement zullen deelnemen. Het aantal deelnemers kan nog sterk variëren en dit heeft grote effecten op de kosten en baten uit de begroting voor bijvoorbeeld de catering, overnachtingen en infrastructuur en logistiek. De Nederlandse Sportraad geeft ook aan dat het haalbaarheidsonderzoek dat de basis vormt voor de aanvraag, matig van kwaliteit is.
Daarnaast voldoet de aanvraag niet voldoende aan de voorwaarde uit het Beleidskader dat het organiseren van een programma van side events verplicht is om de maatschappelijke waarde van een sportevenement te vergroten. De activiteiten die in de subsidieaanvraag zijn opgenomen als side events richten zich op de gymsport en de deelnemers uit diezelfde sport aan het hoofdevenement. De activiteiten zijn vooral bedoeld om deelnemers voor het evenement voor te bereiden. Ik begrijp dat dat belangrijk is, echter in het genoemde beleidskader zijn side events juist bedoeld om activiteiten te organiseren voor andere doelgroepen om maatschappelijke impact te genereren. De Nederlandse Sportraad onderschrijft dit in haar advies.
Heeft u cijfers over de meerwaarde en de maatschappelijke impact van side-events die nu nog vereist zijn tijdens de organisatie van grote sportevenementen om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie? Kortom, wat leveren side-events nu daadwerkelijk op?
In de Kamerbrief «Topsportevenementen met meer maatschappelijke waarde» (Kamerstuk 30 234, nr. 257) heeft mijn ambtsvoorganger geconstateerd dat de organisatie van side events gefragmenteerd plaatsvindt en maar beperkt leidt tot substantiële maatschappelijk impact. Daarom is de verplichting om side events te organiseren bij topsportevenementen niet meer opgenomen in het huidige Subsidieregeling topsportevenementen 2021–2023.
Klopt het dat side-events voor de Gymnaestrada 2023 een onmisbaar onderdeel van de eventstrategie vormen? In hoeverre is met deze weinig voorkomende situatie rekening gehouden in het beleidskader sportevemenenten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. De activiteiten die in de subsidieaanvraag zijn opgenomen als side events, zijn van belang als voorbereiding van de deelnemers aan het hoofdevenement. Zowel binnen het toenmalige beleidskader Sportevenementen 2019–2020 als in het huidige subsidiekader Topsportevenementen 2021–2023 kunnen deze kosten niet worden gesubsidieerd.
Heeft u samen met de Koninklijke Nederlandse Gymnastiekunie (KNGU) en de organisatie gekeken hoe via de side-events zoveel mogelijk sporters duurzaam in beweging komen in combinatie met het hoofdevent? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit niet gelukt?
Nee. Het Ministerie van VWS heeft de aanvraag beoordeeld op basis van de ingediende plannen en de voorwaarden van het toen geldende beleidskader. Er is voorafgaand aan en tijdens dit beoordelingsproces geen contact geweest over dit specifieke vraagstuk.
Deelt u de mening dat een internationaal evenement zoals de World Gymnaestrada helpt om Nederland verder internationaal op de kaart te zetten, dat het een regionale economische impuls betekent en dat een bredere groep mensen zich zal gaan interesseren voor de gymsport?
Ja, internationale sportevenementen kunnen een bijdrage leveren aan deze maatschappelijke waarden. Maar dit is geen vanzelfsprekendheid. De mate waarin deze doelen worden gerealiseerd is afhankelijk van diverse factoren (zoals de zichtbaarheid, aantal deelnemers, inbedding in de lokale sportverenigingen) en varieert per evenement.
Bent u bereid met de KNGU en de organisatoren in overleg te gaan om te kijken hoe dit evenement wel zoveel mogelijk impact kan hebben, waarbij de overheid vooral kijkt naar de mogelijkheden om faciliterend mee te denken?
Ja, ik vind dit een mooi evenement en ben bereid om mee te denken hoe we dit vanuit de rijksoverheid kunnen ondersteunen, binnen de daarvoor beschikbare mogelijkheden. Dat doe ik bij alle sportevenementen.
Klopt het dat de Nederlandse Sportraad een positief advies over dit evenement heeft afgegeven en waarom is in de besluitvorming afgeweken van dit positieve advies?
De Nederlandse Sportraad is om advies gevraagd of dit sportevenement als een aansprekend internationaal evenement is aan te merken. Zij zijn tot een positief advies gekomen, maar plaatsen nog wel kanttekeningen bij de ingediende plannen. Daarnaast is niet enkel het advies van de Nederlandse Sportraad bepalend om tot een subsidieverlening te komen. De aanvraag moet aan alle voorwaarden uit het Beleidskader voldoen, zoals het aantonen van de subsidiebehoefte en het organiseren van side events om de maatschappelijke waarde van een sportevenement verder te vergroten. Dat is hier niet het geval.
Contact van gedetineerden met journalisten. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat twee gedetineerden in isoleercel zijn geplaatst nadat zij, zonder voorafgaande toestemming van de gevangenisdirecteur, contact hadden gehad met een journalist?1
Ja.
Waarom is het zo beperkt toegestaan voor gedetineerden om te kunnen spreken met journalisten, bijvoorbeeld over ervaren misstanden of andere zaken die in de inrichting plaatsvinden?
De directeur van een penitentiaire inrichting is primair verantwoordelijk voor de communicatie van en over zijn inrichting met de media. Op grond van artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) hebben gedetineerden de mogelijkheid contact te zoeken met vertegenwoordigers van de media. Wel moet de gedetineerde eerst toestemming aan de directeur van de inrichting vragen en toestemming krijgen voor communicatie met de media. De directeur toetst op welke wijze het verzoek om een contact met de media zich verdraagt met de belangen die in artikel 40 lid 1 Pbw genoemd worden:
De directeur kan op grond van artikel 40 lid 2 Pbw voorwaarden verbinden aan die toestemming.
Uit de wetgeschiedenis op artikel 40 Pbw kan worden opgemaakt dat vanwege de mogelijke publicitaire gevolgen van contacten tussen pers en een gedetineerde voor met name slachtoffers en nabestaanden het recht van een gedetineerde terzake niet voorop staat. Dit betekent dat de directeur niet dient te toetsen of het mediaverzoek in strijd is met de hierboven opsomde belangen. Hij moet juist bezien in hoeverre het mediacontact zich verdraagt met de hierboven opgesomde belangen. Het gaat hier dus om een positieve toetsing.2
Bent u het ermee eens dat een gevangenisdirecteur zeer terughoudend zou moeten omgaan met zijn bevoegdheid om verzoeken tot contact met journalisten af te wijzen, behalve als het bijvoorbeeld gaat om belangen van slachtoffers of mogelijk voortgezet crimineel handelen?
Ik ben van mening dat elk verzoek moet worden afgewogen tegen de belangen zoals die in antwoord 2 uiteen zijn gezet.
Acht u het feit dat de Penitentiaire Beginselenwet het op dit moment verplicht stelt dat gedetineerden altijd eerst toestemming moeten vragen als zij contact met journalisten willen, een goede zaak in het licht van de vrijheid van meningsuiting die ook gedetineerden toekomt? Zo ja, waarom?
Bij het opstellen van de Pbw is daar goed over nagedacht. De vrijheid van meningsuiting wordt gewogen met de belangen die in antwoord 2 zijn genoemd.
Bent u bekend met de praktijk in België, waar contact met de media in principe is toegestaan maar sanctionering achteraf plaatsvindt indien de voorwaarden worden geschonden? Zou het een goed idee zijn om de praktijk in Nederland ook zo aan te passen dat toestemming in principe wordt verleend, tenzij er onderbouwd goede redenen zijn om dit te weigeren, en dit ook in de huisregels op te nemen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de werkwijze te veranderen. De huidige regelgeving geeft goede handvatten om tot afwegingen te komen en maakt gedetineerden hiervan ook bewust doordat ze dit aan de voorkant moeten aanvragen.
Kunt u aangeven hoe vaak verzoeken om te spreken met journalisten van gedetineerden de afgelopen vijf jaar zijn gehonoreerd en hoe vaak ze zijn afgewezen? Kunt u dit per jaar uiteenzetten?
Nee, deze verzoeken worden door DJI niet geregistreerd en daarmee is deze informatie niet voorhanden.
Klopt het dat gevangenisdirecteuren op dit moment niet snel geneigd zijn om contact tussen gedetineerden en journalisten toe te staan? Zo ja, waarom is dat? Welke redenen worden vaak gegeven voor het afwijzen van een verzoek om met een journalist te spreken? Kunt u hier een overzicht van geven?
Ik herken niet dat gevangenisdirecteuren geneigd zijn om contacten tussen gedetineerden en journalisten niet toe te staan. Conform de kaders van de Pbw wordt elk verzoek afgewogen tegen de hierboven genoemde belangen. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de aantallen verzoeken en de redenen van afwijzing.
Hoe zorgt u er voor dat gedetineerden niet alleen op papier het recht hebben om met journalisten te spreken, maar zij dit recht ook in de praktijk kunnen uitoefenen? Bent u bereid te bekijken of dit recht in zijn algemeenheid, maar zeker ook per locatie, nog wel voldoende gewaarborgd is en zo nodig actie te ondernemen om dit recht in de praktijk weer te herstellen?
De huidige werkwijze en praktijk geven gedetineerden voldoende ruimte voor contacten met journalisten. Er zijn voldoende waarborgen om tegen een eventueel besluit van de directeur in beroep te gaan. De gedetineerde kan bij de beklagcommissie beklag doen over de door de directeur genomen beslissing en eventueel vervolgens in beroep bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Ik zie dan ook geen aanleiding om het recht aan te passen.
Een WK-medewerker die drie jaar cel krijgt na steun aan arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «3 jaar cel voor WK-medewerker na steun aan arbeidsmigranten»?1
De zaak van de heer Ibhais heeft al geruime tijd de Nederlandse aandacht. Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraak van de Qatarese rechter. Zaken zoals deze bespreekt de ambassade in Doha met relevante stakeholders, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), gelijkgezinde ambassades en mensenrechtenorganisaties om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Waar opportuun brengt de ambassade zaken op bij de lokale autoriteiten. De vergaarde informatie over deze specifieke casus gaf hier vooralsnog geen aanleiding toe. Wel benadrukt Nederland steeds in de gesprekken met de Qatarese autoriteiten het belang van een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang. De ILO en gelijkgezinde landen hebben zich niet over deze zaak uitgesproken.
Deelt u de mening dat het absurd is dat WK-medewerker Abdullah Ibhais drie jaar cel krijgt nadat hij het had opgenomen voor gastarbeiders in Qatar die soms maanden niet betaald worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over deze beschrijving van de rechtsgang: «Er werd gewoon gezegd, drie jaar celstraf. Klaar. Ik kreeg het idee dat de rechter geen enkele moeite nam om zich te verdiepen in de details van deze zaak.»?
Zoals aangegeven volgt de Nederlandse ambassade in Doha de ontwikkelingen rondom deze zaak en onderhoudt zij contact met andere organisaties en landen hierover, waaronder ook met de Jordaanse ambassade aangezien de heer Ibhais de Jordaanse nationaliteit heeft. Voor zover bekend had en heeft de heer Ibhais toegang tot een advocaat.
Is het juist dat dhr. Ibhais geen advocaat had?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de FIFA afwezig was bij de rechtszaak? Hoe rijmt u dat met alle mooie woorden over de aanpak van misstanden?
Het is mij niet bekend of de FIFA aan- of afwezig was bij de rechtszaak.
Waarom was er niemand aanwezig van de Nederlandse ambassade, terwijl dhr. Ibhais daar per brief om had gevraagd nadat juridische hulp vanuit Doha was uitgesloten?
Nederland zet zich in voor het naleven van mensenrechten in Qatar. Het belang van de rechtstaat en een eerlijke rechtsgang maken hier onderdeel van uit.
De Nederlandse ambassade in Doha kan in de zaak-Ibhais geen consulaire bijstand verlenen omdat het hierbij niet gaat om een Nederlandse burger. Rechtszaken zoals deze volgt en bespreekt de ambassade met relevante stakeholders.
Nederland zet zich daarnaast actief in om verbetering in de situatie van de arbeidsomstandigheden in Qatar in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met de autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden. Qatar heeft over de afgelopen jaren een aantal belangrijke arbeidshervormingen doorgevoerd, maar implementatie van hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten en Qatar blijven oproepen de afspraken met de ILO na te komen.
Wat onderneemt u tegen het gegeven dat dhr. Ibhais in hongerstaking is en dat hij met 25 medegevangenen op de vloer moet slapen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat niet alleen op het gebied van arbeidsomstandigheden, maar ook op het gebied van de rechtsstaat nog veel moet gebeuren in Qatar?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier heeft u (het gebrek aan) mensenrechten aan de orde gesteld tijdens uw recente gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken van Qatar (zie uw tweet van 13 december 2021)? Welke toezeggingen heeft u afgedwongen?
In het gesprek met de Qatarese Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de laatste RBZ (13 december 2021) heeft Minister Knapen het belang van volledige implementatie van de arbeidshervormingen in Qatar en verdere samenwerking met de ILO benadrukt. Ook benoemde de Minister het belang van vrijheid van meningsuiting. De Qatarese Minister gaf aan dat Qatar reeds de nodige stappen heeft gezet en zich blijvend zal inzetten voor verbetering van de situatie van arbeidsmigranten en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Qatar.
Bent u het eens dat het gezien al deze misstanden zeer onwenselijk is om met een officiële afvaardiging naar het WK te gaan – conform de motie van de SP-fractie?
Zoals gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken (Ben Knapen) tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting Buitenlandse Zaken op 17 en 18 november 2021, zal het kabinet later in 2022 terugkomen op deze motie, aangezien het WK pas in november 2022 van start zal gaan.
Zwemles |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «De wachtlijst voor zwemles wordt steeds langer door corona»?1
Ja.
Wordt zwemles als sport of als onderwijs beschouwd? Welke criteria gelden hier? Kan dit uitgebreid worden toegelicht?
Onder de definitie van onderwijsactiviteiten wordt een activiteit op een locatie op een onderwijsinstelling of daarbuiten verstaan die onderdeel uitmaakt dan wel rechtstreeks verband houdt met a. het onderwijs dat door of namens een instelling voor primair onderwijs of instelling voor voortgezet onderwijs wordt verzorgd; b. een beroepsopleiding, opleiding educatie of opleiding voortgezet algemeen volwassenonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, n en n1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die door of namens een instelling voor beroepsonderwijs wordt verzorgd; c. een opleiding waaraan accreditatie is verleend als bedoeld in artikel 1.1, onder q, van de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die door of namens een instelling voor hoger onderwijs wordt verzorgd.
Zwemles houdt geen verband met de hierboven genoemde vormen van onderwijs, maar vindt plaats op een locatie voor de beoefening van sport.
Is er een beeld van het aantal kinderen per leeftijdscategorie dat momenteel op de wachtlijst staat voor zwemles?
Nee, het beeld is divers en ik baseer mij daarbij op inschattingen vanuit de branche die via de Nationale Raad Zwemveiligheid tot mij komen.
Klopt de verwachting dat de wachtlijsten pas in 2023 zijn weggewerkt wanneer deze «avondlockdown» nog tot en met januari duurt? Zo nee, wanneer zijn de wachtlijsten naar verwachting dan opgelost?
In onzekere tijden als deze is het lastig om een inschatting te maken wanneer de wachtlijsten opgelost zijn. Bovendien geldt dat voordat de beperkende maatregelen voor het eerst werden opgelegd op een aantal plekken al wachtlijsten voor zwemles bestonden als gevolg van het tekort aan docenten en beschikbaar badwater.
Delen de bewindspersonen onze mening dat de wachtlijsten voor volgende zomer weggewerkt zouden moeten zijn in het belang van de veiligheid van kinderen? Zo ja, welke stappen gaan zij zetten om zwemscholen te ondersteunen bij het wegwerken van de wachtlijsten? Zo nee, wat is dan het streven?
Idealiter halen alle kinderen die dat willen hun zwemdiploma, niet alleen voor de zomer maar ook om het hele jaar door te blijven zwemmen. Toen de epidemiologische situatie daar een beetje ruimte voor bood, is voor zwemles een uitzondering gemaakt in de afgelopen periode om gedeeltelijk open te kunnen. Aanvullend heeft de branche vorig jaar creatief en hard gewerkt om zo veel mogelijk wachtlijsten weg te werken. Maar daarbij zijn ze natuurlijk afhankelijk van het beschikbare badwater.
Hoeveel kinderen zullen er deze zomer zijn zonder A-diploma, die wel een diploma zouden hebben als zwemlessen onverminderd hadden kunnen doorgaan? Wat zijn de gevolgen voor de zwemveiligheid?
Ieder jaar halen ongeveer 300.000 tot 400.000 kinderen een zwemdiploma. Het is moeilijk te zeggen hoeveel kinderen nu geen diploma gehaald hebben als gevolg van de beperkingen. In 2021 is zwemles niet mogelijk geweest tot 16 maart en vanaf 28 november tot einde van het jaar is zwemles na 17:00 uur niet toegestaan. Sinds zaterdag 15 januari zijn de zwembaden weer onbeperkt geopend.
Dat is een volledige lesbeperking van 11 weken en een lesbeperking van 7 weken in de avond. Dat laatste komt in netto lestijd neer op ongeveer een volledige week lestijd. In 2021 verviel daarmee dus 12/52e (=23%) van de potentiële lestijd. Daarmee schat ik het aantal kinderen dat nu (nog) geen diploma heeft maar dat wel had gewild op 69.000 tot 92.000 kinderen, grotendeels als gevolg van de strenge maatregelen in het begin van het jaar. De beperkingen van november 2021 tot einde van het jaar zorgen voor een achterstand van ca. 6.000 tot 8.000 diploma’s.
Ieder kind dat als gevolg van de maatregelen niet tijdig een diploma kan halen zal verminderd zwemveilig zijn. Als gevolg hiervan zullen zij in de zwemzomer langer met hulpmiddelen (bijv. zwembandjes) en onder nadrukkelijk toezicht van hun ouders of begeleiders moeten zwemmen.
Wat is er veranderd na het 103e OMT-advies waardoor zwemles nu, in relatie tot de veiligheid van kinderen, niet meer belangrijk genoeg is om open te blijven?
Gedurende de lockdown van begin 2021 waren binnensporten niet toegestaan. Ook zwemlessen konden daarom geen doorgang vinden. In het advies naar aanleiding van de 103e bijeenkomst van het OMT stelde het OMT dat het belangrijk en mogelijk is om de zwemlessen te hervatten met inachtneming van de toenmalige epidemiologische condities. Gegeven de destijds voortdurende lockdown en het belang van de veiligheid van kinderen is, op basis van het 103e OMT-advies, besloten om zwemlessen tot 12 jaar weer toe te staan.
Met de maatregelen die golden tot 15 januari van dit jaar is getracht om bij uitzondering zwembaden open te stellen voor zwemles 05.00 en 17.00 uur.
Het OMT heeft in zijn advies naar aanleiding van de 128e bijeenkomst geadviseerd om de CTB-plicht verder uit te breiden naar o.a. sport. In dit kader heeft het kabinet besloten om voor personen vanaf 18 jaar een CTB-plicht in te voeren voor locaties waar sport wordt beoefend. Gezien zwemlessen op deze locaties plaatsvinden, moeten de bezoekers in het bezit zijn van een vaccinatie-, herstel- of testbewijs om toegang te krijgen tot de locatie.
Er zijn geen aanwijzingen dat er toen veel of weinig besmettingen waren bij zwemlessen. Simpelweg omdat we de effecten van de maatregelen niet op dit specifieke niveau kunnen bezien.
Waarom is er niet gekozen voor hetzelfde regime met betrekking tot zwemles als in maart dit jaar? Zijn er aanwijzingen er dat er toen veel besmettingen waren bij zwemlessen? En zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ook bekend met het artikel «Nog langere wachtlijsten en afhakers bij zwemscholen door avondlockdown» uit Het Parool van 10 december?2
Ja.
Deelt u de mening dat kinderen niet de dupe mogen worden van de coronatoegangsbewijs (CTB)-plicht bij zwemscholen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Maar ik wil wel duidelijk maken dat kinderen niet geweigerd worden en dat ouders ook ongevaccineerd naar binnen kunnen bij een getoonde negatieve test.
Bent u bereid het OMT nogmaals advies te vragen over zwemles, mogelijke veiligheidsmaatregelen, openingstijden en het gebruik van het CTB in zwembaden? Zo nee, waarom niet?
Sinds de versoepelingen die afgelopen zaterdag 15 januari zijn ingegaan is zwemles mogelijk. Natuurlijk met inachtneming van de maatregelen die voor alle sportaccommodaties gelden.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat ook deze kinderen voldoende zwemvaardigheden hebben voor de aankomende zomer?
Ik ga ervan uit dat zwemlesaanbieders manieren vinden om de achterstanden weg te werken, zoals ze vorig voorjaar ook keihard hebben gewerkt om dat voor elkaar te krijgen. Wanneer dit niet tijdig lukt wil ik alle ouders en hun kinderen op het hart drukken alleen te gaan zwemmen onder nadrukkelijk toezicht van een zwemvaardige volwassene en met hulpmiddelen zoals zwembandjes.
Wat zouden de gevolgen zijn van het uitzonderen van zwemscholen van de CTB-plicht op de verspreiding van het coronavirus? Staat dit volgens u in verhouding tot het gevaar voor kinderen als ze niet genoeg zwemvaardigheden hebben? Kunt u dit toelichten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat kinderen niet geweigerd worden, en dat ouders ook ongevaccineerd naar binnen kunnen bij een getoonde negatieve test en dat het gaat om een hele kleine groep van ouders die niet aan de CTB-plicht wil voldoen en ook geen alternatieve oplossing voor hun kinderen vindt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Beantwoording voorafgaand aan het coronadebat op 15 december was niet mogelijk.