De export van giftige benzine |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekent met het artikel «Laatste waarschuwing aan oliebedrijven: stop met export giftige benzine»?1
Ja.
Kent u het onderzoek van TNO waarin wordt bevestigd dat Nederlandse oliebedrijven milieuvervuilende en kankerverwekkende benzine exporteren naar arme landen?
Ja.
Kunt u aangeven wanneer deze constatering dat Nederlandse bedrijven giftige benzine exporteren naar arme landen eerder is vastgesteld? Sinds wanneer speelt deze casus?
Kunt u aangeven of deze bedrijven op deze aantijgingen hebben gereageerd? Zo ja, hoe reageren de betrokken bedrijven op dit niet zijnde «maatschappelijk verantwoordt ondernemen»? Past deze handelwijze in hun missie, visie en/of strategie?
Heeft de overheid stappen ondernomen tegen deze bedrijven of hen anderszins aangesproken op deze praktijken? Is de overheid daartoe bevoegd?
Kunnen deze exporten van giftige benzine per direct worden stilgelegd tegen bepaalde dwangsommen? Zo ja, wordt dit toegepast? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel meer giftig en schadelijk deze brandstof is ten opzichte van de brandstof die gebruikt wordt in Europa?
In genoemd recent TNO-rapport naar de giftigheid en schadelijkheid van dit soort autobrandstoffen wordt geconcludeerd dat hogere zwavelgehaltes bij het gebruik van deze brandstoffen leiden tot hogere emissies van zwaveloxiden en schadelijk sulfaathoudend fijnstof. Daarbij schaden deze in ernstige mate de goede werking van een katalysator, waardoor overige luchtverontreinigende stoffen in verhoogde mate worden geëmitteerd. Blendcomponenten met een hoog benzeengehalte of een hoge dampdruk (zoals butaan) doen de emissies nog eens verder toenemen, vooral bij oudere auto’s. Samengevat concludeert TNO dat onnodig hoge gehalten van zwavel en metalen in benzine leiden tot een hogere uitstoot van voor de volksgezondheid schadelijke stoffen: zwaveloxiden, fijnstof, stikstofoxiden, koolmonoxide en koolwaterstoffen. Dit leidt vervolgens tot de vorming van secundaire deeltjes, verzuring, eutrofiëring en smog. Dit leidt tot een verhoogde kans op kanker, COPD, longontsteking, acute lagere luchtweginfecties, foetale groeivertraging en ischemische hartziekten. Zoals eerder genoemd vind ik deze situatie zeer onwenselijk.
Kunt u aangeven welke juridische handvatten de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nu ook zegt te hebben om bedrijven aan te pakken, welke eerder blijkbaar niet toereikend waren, aangezien de ILT de bedrijven al jaren waarschuwt dat ze moeten stoppen?
Uit het recente TNO-rapport9 is nog duidelijker dan voorheen naar voren gekomen wat de impact is van de export van in Nederland samengestelde autobrandstoffen, en ook dat de praktijk nog onvoldoende is veranderd. Dit rapport geeft daarmee nieuwe en extra aanleiding om de sector nadrukkelijker aan te spreken op hun zorgplicht op grond van artikel 9.2.1.2 Wet milieubeheer, en dat doet de ILT dus ook (zie verder de antwoorden op de vragen 3 t/m 6).
Kunt u bevestigen dat de juridische grond waarop de ILT zich beroept (een onderdeel uit de Nederlandse Wet Milieubeheer) er nu wel is?
Zie antwoorden op de vragen 3 t/m 6.
Kunt u aangeven in welke landen deze giftige benzine is geleverd?
Van veel vrachten met dit soort brandstoffen kon de ILT niet precies achterhalen aan welke landen deze (uiteindelijk) zijn geleverd, omdat de vrachten doorgaans worden overgeladen op kleinere tankers richting eindbestemmingen. Voor zover de ILT eindbestemmingen heeft kunnen afleiden aan de benaming, documenten en scheepsbewegingen, zijn deze autobrandstoffen in ieder geval geleverd aan Senegal, Guinea, Sierra Leone, Ghana, Benin en Nigeria.
Betreft dat ook landen in de focusregio’s van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot ontwikkelingsdoelen die wij onszelf hebben gesteld?
Van de hiervoor genoemde West-Afrikaanse landen vallen Nigeria en Senegal binnen de focusregio Sahel. In alle gevallen gaat het om praktijken aan Nederlandse/Europese zijde die niet in overeenstemming zijn met de door de VN vastgestelde duurzame ontwikkelingsdoelen voor 2030 (de SDG’s), in het bijzonder SDG 3 (goede gezondheid en welzijn), SDG 7 (betaalbare en duurzame energie) en SDG 13 (klimaatactie).
Kunt u aangeven welke vormen van procedures de bedrijven hebben om een eventuele claim van ILT aan te vechten?
Als de ILT besluit een last onder dwangsom op grond van de Wet milieubeheer aan te zeggen, dan is dit een bestuursrechtelijke sanctie waartegen een bedrijf bezwaar en beroep kan aantekenen. Spoedshalve kan een bedrijf ook een aanvraag voor een voorlopige voorziening indienen bij de rechter.
Kunt u aangeven of het ook andere Europese bedrijven betreft?
De ILT houdt toezicht binnen Nederland en heeft geen zicht op buiten Nederland opererende bedrijven. Desalniettemin is duidelijk dat dit soort brandstoffen ook vanuit andere landen wordt geëxporteerd en om die reden heeft de ILT onder meer de toezichthouder in Antwerpen geïnformeerd over de constateringen in het recente TNO-rapport.
Kunt u aangeven in hoeverre deze casus ook betrekking heeft op Europese wet- en regelgeving?
Bestaande Europese regelgeving, in het bijzonder de richtlijn inzake de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof (98/70/EG), bevat onder meer milieutechnische eisen voor diesel, benzine en scheepsbrandstoffen. Deze regels zien op het in de handel brengen van deze producten binnen en tussen EU-lidstaten. Uw vragen gaan echter over export naar niet-EU landen en daarop heeft deze richtlijn geen betrekking (en dus heeft de Europese Commissie ter zake ook geen formele rol).
Zoals aangegeven aan uw Kamer zet ik mij Europees en mondiaal op verschillende manieren in op dit onderwerp vanwege de winst die geboekt kan worden voor luchtkwaliteit, gezondheid, veiligheid en klimaat.
Is de Europese Commissie hier van op de hoogte en gerechtigd stappen te ondernemen tegen deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven in hoeverre bedrijven van buiten Europa eveneens voor de binnenmarkt afgekeurde brandstof dumpen in armere landen?
Daar is geen zicht op, maar in dit verband is het wel goed om de inzet van het United Nations Environment Programme (UNEP) te noemen om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen (zie ook de antwoorden op de volgende vragen).
Wijken betreffende milieuregels ook af in middeninkomens- of westerse landen?
Kunt u nagaan of de landen waar de brandstof is gedumpt hier bezwaar tegen hebben aangetekend?
Zijn de ontvangende landen geïnformeerd door Nederlandse autoriteiten over de export van vervuilde brandstoffen? Zo ja, wat zijn de reacties? Zo nee, waarom niet?
Wat wordt er aan gedaan en welke gesprekken zijn er gaande om ook andere landen in de wereld er toe aan te zetten om alleen «schone» brandstof toe te laten?
Wat vindt u een redelijke reactie van de bedrijven op deze aantijgingen?
Het bericht dat grote steden verloedering van winkelstraten vrezen nu de leegstand in winkelstraten oploopt |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grote steden vrezen verloedering nu leegstand in winkelstraten snel oploopt»?1
Ja.
Erkent u de grote waarde van gezonde en bloeiende winkelstraten, zeker in kleinere en middelgrote steden en dorpen, dat deze winkelstraten belangrijk zijn voor de leefbaarheid van steden en dorpen en dat leegstand en verloedering daarom snel aangepakt moet worden?
Ja.
Kunt u een zo compleet mogelijk overzicht geven van de leegstand in winkelstraten in de afgelopen vijf jaar, en kunt u in dat overzicht in ieder geval enkele grote, enkele middelgrote en enkele kleine steden betrekken?
Ieder jaar wordt er een compleet overzicht gemaakt van alle gemeenten door het bedrijf Locatus. Dit overzicht wordt breed in de sector gebruikt en het is tegen betaling verkrijgbaar. Wanneer ik deze gegevens gratis openbaar zou maken, dan zou daarmee het verdienmodel van Locatus worden ondergraven. In het verleden is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de hoofdlijnen van de ontwikkeling in Kamerbrieven.
In hoeverre verwacht u dat de oplopende leegstand in winkelstraten een structureel probleem wordt?
Leegstand is uiteindelijk niet de oorzaak van de maatschappelijke uitdagingen waarmee de winkelgebieden in binnensteden te kampen hebben, maar een symptoom van dieper liggende oorzaken. Deze ontwikkelingen zijn een reactie op structurele, achterliggende onderwerpen als demografische veranderingen, de online-ontwikkelingen en veranderende consumentenvoorkeuren. Pas door de onderliggende veranderingen serieus te nemen en hierop in te spelen kunnen winkelgebieden ook in de toekomst vitaal en toekomstbestendig zijn.
Welke soorten winkels/ondernemers dragen het meest bij aan de oplopende leegstand?
De leegstand loopt het snelst op in winkelgebieden in binnensteden, die zich de afgelopen jaren steeds eenzijdiger gericht hebben op recreatief winkelen. De branches mode, schoenen en sport hebben een groot aandeel in deze vorm van winkelen en maken gemiddeld ongeveer 60% van het winkelbestand uit. Het zijn dan ook deze winkels die voor een belangrijke transitie-uitdaging staan.2
Ervaren kleinere en middelgrote steden relatief meer problemen met leegstand en in hoeverre zijn specifieke oplossingen voor dat soort steden nodig?
Met name middelgrote steden worden hard geraakt omdat ze in een aantal gevallen hun centrumfunctie verliezen. Veelal is het compact maken van de winkelgebieden en het terugbrengen van andere functies een onderdeel van de oplossing. In alle gevallen is maatwerk nodig als het gaat om het weer vitaal en toekomstbestendig maken van winkelgebieden in binnensteden
In hoeverre heeft de coronacrisis bijgedragen aan de toenemende leegstand in winkelstraten?
De coronacrisis maakt een ontwikkeling zichtbaar, die ook al voor corona gaande was, maar door corona versnelt en versterkt wordt.
Hoe groot acht u de kans dat de leegstand op korte termijn verder oploopt, en in hoeverre speelt daarin de verslechterde situatie van bijvoorbeeld filiaalbedrijven (met veel filialen in winkelstraten) een rol?
De kans dat de leegstand op korte termijn op zal lopen acht ik groot. Op dit moment worden weinig faillissementen gemeld. Het is aannemelijk dat een deel van de marginale bedrijven die de afgelopen maanden geprofiteerd hebben van het steunpakket van het kabinet, alsnog in moeilijkheden zal komen nu het steunpakket zal worden afgebouwd.
Afgelopen jaren zien we dat filiaalbedrijven regelmatig filialen sluiten. Dit heeft te maken met de algemene ontwikkelingen in de retail en in antwoord daarop het volgen van een andere vestigingsstrategie. Waar filiaalbedrijven eerder de lijn volgden om zoveel mogelijk filialen te stichten, is de lijn nu vaker dat kritisch gekeken wordt naar waar vestiging vanuit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is. Per saldo betekent dit dat veel filiaalbedrijven vestigingen sluiten op minder renderende locaties.
Bent u van mening dat in het kader van het herstelbeleid dan wel het steunpakket gerichte steun voor (lokale) winkelstraten en herstructurering daarvan noodzakelijk is?
Ja. De Impulsaanpak winkelgebieden (Aanpak herstructurering winkelgebieden in binnensteden en kernen) zie ik als een uitwerking daarvan.
Deelt u de mening dat de voorgestelde investering van 100 miljoen euro in herstructurering van winkelgebieden verspreid over vier jaar onvoldoende is om snel substantiële stappen te zetten en dat extra maatregelen nodig zijn?
De Impulsaanpak Winkelgebieden richt zich op het mogelijk maken van gebiedsgerichte, integrale aanpak van (delen van) winkelgebieden in binnensteden en kernen door gemeenten, samen met private partijen. Deze gebieden krijgen daardoor weer een stevige sociale en economische basis en dienen tegelijkertijd als showcases voor andere gemeenten, om op die manier een vliegwieleffect te bereiken. De maatschappelijke opgave voor de binnenstedelijke problematiek is echter groter en breder.
Bent u bereid de investering van 100 miljoen euro in herstructurering van winkelgebieden naar voren te halen, zodat herstructurering vooral op korte termijn gestimuleerd kan worden?
Wanneer zich veel meer kwalitatief goede projecten aandienen dan ondersteund kunnen worden uit het voorziene verplichtingenbudget, dan ben ik bereid te overwegen om een deel van het beschikbare budget naar voren te halen.3
Hoe gaat u ervoor zorgen dat winkeleigenaren voldoende betrokken worden bij de herstructureringsplannen en baat kunnen hebben bij de investeringssubsidies?
Het is mijn inzet om de beste projecten te steunen door de ingediende projecten te laten beoordelen door een Adviescommissie van onafhankelijke deskundigen. De commissie dit doen aan de hand van criteria, waaronder de vraag of het project kan rekenen op lokaal draagvlak. Alleen wanneer lokale winkeleigenaren voldoende betrokken worden bij het vorm geven van een project, kan sprake zijn van een kwalitatief goed project.
Een lading onderschepte munitie op vliegveld Beek |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat zijn de precieze feiten met betrekking tot de door de douane onderschepte munitie op vliegveld Beek, eind mei?1 Op welke dag had dit plaats?
Op zondag 10 januari 2021 heeft de Douane een zending munitie tegengehouden op Maastricht Aachen Airport. De zending voldeed niet aan Nederlandse vergunningverplichtingen uit de Wet wapens en munitie (Wwm) en het Besluit strategische goederen (Bsg). De Wwm is van toepassing omdat hier sprake is van binnenbrengen van munitie op Nederlands grondgebied (consentplichtig). Het Bsg is van toepassing omdat deze munitie valt onder het begrip militaire goederen waarvoor bij doorvoer door Nederland een vergunning is vereist.
Vanwege het ontbreken van een geldig consent (vergunningplicht in het kader van de Wwm) is in overleg met het OM besloten tot beslaglegging op de zending.
Klopt het dat het om 5.000 kilo gaat? Zo nee, om hoeveel gaat het dan?
De zending munitie bestaat uit 500.000 patronen en heeft een opgegeven netto gewicht van 5.800 kilo.
Om welk(e) soort(en) munitie gaat het hierbij?
Het gaat om 500.000 stuks 9X19mm parabellum 115 GR FMJ patronen.
Klopt het dat vliegveld Beek de vertrekluchthaven was? Zo nee, wat was dan de vertrekhaven?
De oorspronkelijk gekozen plaats van vertrek was Brussel, vliegveld Zaventem. Door logistieke problemen – het beoogde vliegtuig was overbeladen – is de zending op initiatief van de betrokken bedrijven vervoerd naar vliegveld Maastricht Aachen Airport met de bedoeling de zending vandaar te laten vertrekken. Bij deze last minute logistieke omlegging zijn de wettelijke verplichtingen (Wwm en Bsg) die in Nederland gelden bij het vervoeren van deze munitie naar Nederlands grondgebied door die bedrijven niet in acht genomen.
Waar zou de munitie heen worden gestuurd? Wat was de eindbestemming?
De munitie zou vanuit België naar eindbestemming Brunei worden vervoerd conform een door de Belgische autoriteiten afgeven exportvergunning.
Is voor de partij munitie een wapenexportvergunning aangevraagd? Zo ja, wanneer en door wie?
De zending werd bij aankomst op vliegveld Maastricht Aachen Airport vergezeld van een door de Belgische autoriteiten afgegeven uitvoervergunning. Die vergunning is echter niet geldig in Nederland; bij een vertrek van deze zending vanaf vliegveld Maastricht Aachen Airport (Nederland) naar de eindbestemming zou een Nederlandse vergunning op basis van het Bsg moeten worden aangevraagd. De bedrijven hebben besloten daarvan af te zien. Zij hebben in Nederland een consent op basis van de Wwm aangevraagd voor het terugsturen van de zending naar België.
Is een wapenexportvergunning verleend? Zo ja, op basis van welke criteria?
In Nederland is geen wapenexportvergunning in de zin van het Bsg aangevraagd (zie het antwoord op vraag 6), maar een consent om de zending terug te vervoeren naar België. Naar aanleiding van die aanvraag heeft het OM besloten het strafrechtelijke beslag op de zending op te heffen en is het consent door de Nederlandse autoriteiten afgegeven op 15 juni 2021. De goederen zijn medio juni 2021 onder begeleiding van dat consent (terug)vervoerd naar de Belgische producent.
Is er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM)?
Zoals u weet, doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken (tegen bepaalde personen) lopen. Ook doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen inhoudelijke uitspraken over eventuele lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Zijn er mensen verdacht van strafbare feiten die verband houden met het aanbieden van deze partij?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft het OM hierover contact met buitenlandse instanties? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Om hoeveel personen gaat het daarbij?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn dat mensen met de Nederlandse nationaliteit? Zo nee, om welke nationaliteit gaat het dan?
Zie antwoord vraag 8.
De exportkredietverzekering rond een groot gasproject in Mozambique. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over de situatie in Noord-Mozambique, waarin u ook ingaat op de afgegeven exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij het grote gasproject in die regio?1
Ja.
Kunt u de waarde aangeven van de verzekeringspolissen die door Atradius zijn verstrekt aan exporteur Van Oord en financier Standard Chartered Bank, waar u in uw brief van 28 mei 2021 naar verwijst?2
De waarde van de polissen, uitgedrukt als «maximale schade» (MS)3, bedraagt USD 1.065.517.958. Dit bedrag is gelijk aan de MS onder de financieringspolis voor Standard Chartered Bank. De MS van de exporteurspolis van Van Oord bedraagt USD 211.017.522. Vanwege het betalingsprofiel van beide transacties loopt de Staat niet op beide transacties tegelijkertijd risico.4 De maximale schade die de Staat loopt is daarom nooit hoger dan de MS van de financieringspolis à USD 1.065.517.958. Dit bedrag is gepubliceerd door Atradius DSB5. Overigens is er vanwege de stilleging van het project nog niet getrokken onder de door Standard Chartered Bank verstrekte lening, hierdoor is op dit moment alleen de MS van de exporteurspolis van toepassing.
N.B.: In de media werd tevens gesproken over een bedrag van EUR 600 miljoen, dit is echter de omvang van het financieringscontract, niet de MS.
Hoe verhoudt de exporteurspolis voor Van Oord zich tot de financieringspolis voor Standard Chartered Bank? Wordt hiermee een verzekering verstrekt aan twee verschillende partijen voor dezelfde onderliggende transactie? Welke invloed heeft dit voor de berekende premies?
Middels de exporteurspolis worden de risico’s gedekt die door Van Oord worden gelopen als exporteur. Middels de financieringspolis worden de risico’s gedekt die door projectfinancier Standard Chartered Bank worden gelopen als financier. Beide partijen zijn hier afzonderlijk voor verzekerd en betalen hier beiden afzonderlijk premie voor. De werkzaamheden die Van Oord in het kader van het project uitvoert worden betaald uit de financiering die door Standard Chartered Bank wordt verstrekt. Hierdoor dragen beide verzekeringen bij aan de totstandkoming van dezelfde exporttransactie.
Wat wordt er precies gedekt onder de financieringspolis voor Standard Chartered Bank? Aan welke partij wordt hierbij in welk geval uitbetaald? Is de waarde van deze polis additioneel aan de waarde van de exporteurspolis voor Van Oord? Waarom is deze polis niet als aparte transactie vermeld in het overzicht van verstrekte polissen op de website van Atradius?
Een financieringspolis dekt het kredietrisico dat gelopen wordt door de financier, in dit geval Standard Chartered Bank, als rechtstreeks gevolg van: insolventie, moratorium, transferproblemen, conversieproblemen, force majeure, overheidsingrijpen en voortgezette non-betaling. In geval van schade wordt aan Standard Chartered Bank uitbetaald. Op dit moment is er vanwege de stillegging van het project nog niet getrokken onder de door Standard Chartered Bank verstrekte lening, daarom is er momenteel ook geen schade geleden onder de financieringspolis.
Hoewel de waardes van beide polissen los van elkaar staan, is desalniettemin het totale schaderisico van deze exporttransactie niet gelijk aan de som van beide MS’en (zie het antwoord op vraag 2). De financieringspolis is niet als aparte transactie vermeld, aangezien de onderliggende exporttransactie dezelfde is als bij de exporteurspolis. Dit is de gebruikelijke gang van zaken om dubbelingen in de publicatie te voorkomen. Wanneer bij één exporttransactie meerdere verzekeringsproducten worden afgenomen, worden deze in één overzicht gepubliceerd, met de toelichting dat het om meerdere polissen gaat.
Op welke gronden heeft u besloten om dekkingstoezeggingen uit te reiken rond het gasproject? Kunt u aangegeven welke eerder aangehaalde IMF en Wereldbank rapporten u hierbij heeft gebruikt?
De dekkingstoezeggingen zijn uitgereikt op grond van het nationale beleid voor de exportkredietverzekering zoals bepaald in de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën en het relevante nationale aanvullende beleid zoals het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering dat gebaseerd is op de internationale standaarden zoals de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Om te toetsen of de verzekeringsaanvraag voldeed is uitgebreid due diligence onderzoek verricht door Atradius DSB, waarbij gebruik is gemaakt van een breed scala aan bronnen waaronder: gegevens van betrokken stakeholders, binnen- en buitenlandse ngo’s, onafhankelijke adviseurs, site-visits en de inzichten van de ambassade in Maputo. Dit due diligence onderzoek heeft geleid tot een positief advies dat aan de Staat is voorgelegd. Op basis hiervan heeft het kabinet besloten om de transactie in verzekering te nemen en twee dekkingstoezeggingen te verstrekken.
Het IMF en de Wereldbank hebben beiden gewezen op het belang van de LNG-projecten voor de Mozambikaanse economie. Ik verwijs u naar «IMF Country Report No. 20/141»6 en de «Mozambique Economic Update: Mind the Rural Investment Gap»7 van de Wereldbank.
Heeft u, voor het afgeven van de dekkingstoezeggingen op 1 juli 2020, ook kennisgenomen van de standpunten van critici van het megaproject, die al jaren waarschuwen dat het vooral de corruptie en ongelijkheid zou versterken? Erkent u voorts dat er ook voor 1 juli 2020 al sprake was van een geweldscontext en dat meerdere experts een verband zagen met de gasvondsten? Waarom heeft u deze argumenten niet zwaarder laten meewegen?
In het kader van het beoordelingsproces is nauw samengewerkt met binnenlandse en buitenlandse ngo’s. Hun bevindingen alsmede de standpunten van critici van het project waren mij bekend en zijn meegenomen en geadresseerd in de verzekeringsbeoordeling. Om deze punten te adresseren, inclusief de destijds aanwezige geweldscontext in de regio (die overigens niet gelieerd was aan het project), zijn compenserende en mitigerende maatregelen genomen op het gebied van veiligheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Op basis van het beeld dat we destijds van de situatie hadden waren deze compenserende en mitigerende maatregelen voldoende om het project aan het nationale beleid en de internationale standaarden te laten voldoen.
Hoe kijkt u nu terug op uw beslissing om een dekkingstoezegging te verlenen? Erkent u dat alle signalen voor een verder escalerende geweldscontext al aanwezig waren op dat moment?
Op basis van de informatie die de Staat destijds had van de situatie in het noorden van Mozambique was het afgeven van de dekkingstoezeggingen een weloverwogen besluit. Hoewel er destijds ook al onrust was in de regio en er signalen waren van jihadistisch geweld in het noorden van Mozambique, leken de door het project en de Mozambikaanse staat genomen maatregelen voldoende om de toenmalige geweldsrisico’s te adresseren. Hierover is voorafgaand aan de beslissing om een dekkingstoezegging te verlenen op 1 juli 2020 uitvoerig door Atradius DSB en de Staat naar gekeken, waarbij we ons, in samenspraak met alle bij het project betrokken partijen, gebaseerd hebben op informatie van onafhankelijke veiligheidsexperts. Hierbij speelde mee dat de geweldsincidenten niet op het project of de directe projectomgeving gericht waren en daar ook geen signalen voor waren. De situatie escaleerde sinds de aanval op Palma op 24 maart 2021 echter dusdanig dat een nieuwe realiteit ontstond, met grote negatieve impact op het project en de bewoners in de projectomgeving, de regio Cabo Delgado. De ekv-polissen waren ten tijde van de escalatie echter al verstrekt als gevolg van het bereiken van financial close door alle bij het project betrokken partijen. De timing van de polisafgifte in het licht van de aanval op Palma is zeker ongelukkig te noemen. Het kabinet heeft echter geen aanwijzingen of bewijzen die wijzen op een relatie tussen beiden.
Kunt u helder uiteenzetten wat het proces is om te komen van een dekkingstoezegging, zoals in dit geval gedaan in juli 2020, tot een verstrekte polis, afgegeven op 25 en 26 maart 2021? Aan welke criteria wordt gedurende dat proces getoetst? Heeft de escalerende geweldssituatie in de regio in deze periode geleid tot een heroverweging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft dit niet geleid tot het niet afgeven van de polissen?
Een dekkingstoezegging wordt afgegeven wanneer de Staat besluit een exporttransactie te verzekeren, maar de desbetreffende exporttransactie zelf nog niet tot stand is gekomen, waardoor er niet direct een polis kan worden verstrekt. Dekkingstoezeggingen zijn juridisch bindend waardoor de verzekerde de zekerheid heeft dat hij/zij een polis ontvangt zodra de transactie (voor het aflopen van de dekkingstoezeggingstermijn) tot stand komt. Wanneer de exporttransactie tot stand komt wordt volgens de bepalingen van de dekkingstoezegging automatisch de polis verstrekt, er volgt dan in principe geen nieuw beslismoment. De Staat heeft zich immers reeds gecommitteerd d.m.v. de dekkingstoezegging.
In dit specifieke project was het formele startmoment, het moment dat de financiering rond was, de zogenaamde «financial close». Na het bereiken van financial close op 24 maart zijn daarom op 25 en 26 maart de polissen verstrekt.
Zoals aangegeven zit er in principe tussen de afgifte van een dekkingstoezegging en polisafgifte geen extra toetsingsmoment. Desalniettemin kan in uitzonderlijke gevallen een dekkingstoezegging worden ingetrokken wanneer het risico dermate verslechterd dat de uitvoering van het project in gevaar is. Ondanks dat er reeds enkele maanden sprake was van een verhoogde geweldscontext, kon op basis van de informatie die de Staat destijds tot haar beschikking had niet gesteld worden dat de uitvoering van het project in gevaar was. Er bestond daarom geen grond om de dekkingstoezegging in te trekken. De verschrikkelijke gevolgen van de aanval op Palma werden pas na polisafgifte bij de Staat bekend.
Op welk moment hebben de Staat en Atradius precies kennisgenomen van de val van Palma, op 24 maart 2021? Waarom is er toen niet alsnog op het laatste moment op de rem getrapt om de polisafgifte een dag later te stoppen, of op zijn minst te vertragen, om de nieuwe situatie eerst goed te kunnen overzien?
De eerste onbevestigde signalen over aanvallen op de stad Palma bereikten de Staat en Atradius DSB op 25 maart 2021. In het weekend van 27 en 28 maart werd de ernst van de situatie in het gebied duidelijk en bevestigd. Dit was enkele dagen na het bereiken van financial close door alle betrokken partijen op 24 maart 2021, het contractueel bepaalde moment voor automatische afgifte van de polissen, die op 25 maart en 26 maart 2021 zijn verstrekt. Omdat op het contractueel bepaalde moment voor automatische afgifte van de polissen op 24 maart geen informatie beschikbaar was over de situatie, was er geen grondslag om de polisafgifte door Atradius DSB namens de Nederlandse Staat tegen te houden.
Deelt u de mening dat het eindresultaat is dat de Staat een transactie in verzekering heeft genomen, op 25 en 26 maart, waarbij sprake is van een geweldscontext waar mitigerende of compenserende maatregelen ontoereikend waren? Zo ja, in hoeverre heeft de Staat hiermee de eigen regels geschonden?
Ja, het kabinet deelt de mening dat de risicoanalyse en mitigerende maatregelen op veiligheidsgebied achteraf gezien ontoereikend zijn gebleken. De Staat heeft hiermee echter niet haar eigen regels geschonden.
De Staat heeft besloten de transactie in verzekering te nemen op basis van de actuele situatie in juli 2020. Destijds was er ook sprake van een geweldscontext in de regio, maar de compenserende en mitigerende maatregelen werden op dat moment voldoende geacht om het project aan het nationale mvo beleid van de exportkredietverzekering en de internationale IMVO-standaarden, ook op het gebied van veiligheid, te laten voldoen. Dit beeld veranderde niet in de periode tussen het verstrekken van de dekkingstoezegging en het verstrekken van de verzekeringspolissen, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 8.
In het weekend van 27 en 28 maart werden de verschrikkelijke gevolgen van de aanval op de stad Palma pas duidelijk, kort na verstrekking van de polissen. Hierdoor is een nieuwe situatie ontstaan. Was er ten tijde van de beoordeling destijds sprake geweest van de huidige geweldscontext, dan hadden wij de transactie niet in verzekering genomen.
Wat zegt dit eindresultaat over het beleid voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) rond exportkredietverzekeringen? Welke mogelijkheden ziet u om het IMVO-beleid te versterken, om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen?
De ekv is verstrekt op basis van een positieve beoordeling van de financiële risico’s en de risico’s op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het project voldeed daarbij aan alle internationale standaarden en het nationale mvo beleidskader voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255). Inmiddels is de situatie ernstig geëscaleerd. Los daarvan wordt het mvo-beleid van de ekv op dit moment geëvalueerd. De resultaten worden in het najaar met u gedeeld.
Erkent u, gezien uw eerder antwoorden dat de exportkredietverzekering niet als doel heeft om sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren, maar daar in veel gevallen wel aan bij kan dragen en dat het feit dat de gasvelden al in 2011 zijn ontdekt, maar nog niet hebben geleid tot verbetering van de leefomstandigheden, kan hebben bijgedragen aan de geweldsdynamiek, dan ook dat, in het geval van mega-investeringsprojecten, het niet bijdragen aan bredere sociaaleconomische ontwikkeling moet worden gezien als een risico, en dus zou moeten worden meegenomen in IMVO-analyses?
De ekv is een instrument voor handelsbevordering en kent bij grote investeringsprojecten een zeer uitgebreide mvo due diligence. De ekv heeft niet als doel om de sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren, maar kan daar in veel gevallen wel aan bijdragen. Dit project heeft als doel gesteld om een bijdrage te leveren aan de lokale economische ontwikkeling. Ontdekking van gasvelden leidt niet automatisch tot verbeterde levensomstandigheden. Een verstandige en duurzame ontwikkeling van deze velden kan hier wel een bijdrage aan leveren. De daadwerkelijke ontwikkeling van de gasvelden is nog nauwelijks op gang gekomen en vanwege de force majeursituatie wordt hier nu ook geen voortgang op geboekt.
De verantwoordelijkheid over de sociaaleconomische ontwikkeling in de regio ligt bij het land zelf. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, poogt daarnaast op verschillende wijzen een bijdrage te leveren aan verbetering van samenwerking tussen publieke en private partijen gericht op meer duurzame en inclusieve ontwikkeling.
Kunt u reflecteren op de informatieverschaffing aan de Tweede Kamer en betrokken stakeholders, zoals journalisten en NGOs, in de periode tussen de dekkingstoezegging en de polisafgifte? Waarom worden de details rond het besluit van een dekkingstoezegging, als deze vrijwel automatisch tot een polis zal leiden, niet op dat moment al bekend gemaakt, zodat betrokkenen hier kennis van kunnen nemen?
Dekkingstoezeggingen leiden niet altijd tot een polis. Dit gebeurt alleen wanneer de exporttransactie daadwerkelijk tot stand komt. Daarnaast geldt dat indien de exacte details van exporttransacties openbaar zouden worden, de Nederlandse exporteur hier een concurrentienadeel van kan ondervinden. Bij hoge uitzondering heb ik tijdens het Algemeen Overleg met de vaste Kamercommissie voor Financiën 19 november jl. al wel aangegeven dat besloten was het project in verzekering te nemen, ondanks dat de polissen nog niet afgegeven waren.
Wanneer kunt u de bevindingen van uw onderzoek naar de juridische gevolgen van deforce majeur-verklaring door Total met de Kamer delen? Kunt u inzicht geven in de scenario’s die worden ontwikkeld? Op welke gronden zouden de afgegeven polissen alsnog kunnen worden ingetrokken?
Uit onze juridische analyse van de force majeure situatie en handelingsperspectieven is tot nu toe naar voren gekomen dat het intrekken van afgegeven polissen alleen mogelijk is in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals verzuim, aantoonbare nalatigheid of fraude door de verzekerde. Dit is voor deze specifieke transactie momenteel niet aan de orde. Hierdoor zal de Staat moeten handelen binnen de kaders van de afgegeven polissen.
Door de force majeure verklaring ligt het project nu al enkele maanden stil. Trekkingen onder de door de Staat verzekerde projectfinanciering zijn niet mogelijk. Hierdoor neemt het (financiële) risico voor de Staat toe noch af en zijn er geen nieuwe ontwikkelingen op milieu en sociaal gebied binnen de invloedssfeer van het project. De scenario’s die worden ontwikkeld richten zich op dit moment daarom op het stellen van voorwaarden voor een eventuele hervatting van het project.
Inmiddels heeft de groep financiers/verzekeraars van het project richting het projectconsortium hun rechten uitdrukkelijk voorbehouden. De groep financiers/verzekeraars heeft aan het projectconsortium voorwaarden gesteld voor een eventuele hervatting van het project; zowel op financieel, veiligheids- als op mvo gebied. De Nederlandse staat heeft in dat kader aanvullende voorwaarden op mvo gebied geëist, waaronder een Remedial Environmental and Social Action Plan dat aan de IMVO-standaarden voldoet en toepasbaar is op de dan geldende situatie. Hierdoor wordt zo veel mogelijk gewaarborgd dat bij een eventuele hervatting van het project voldoende compenserende en mitigerende maatregelen worden getroffen op het gebied van veiligheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen zodat het project aan de nationale en internationale standaarden voldoet. Eventuele geleerde lessen en ervaringen met betrekking tot de eerdere escalatie van het geweld en de verschrikkelijke gevolgen hiervan op het project en de projectomgeving moeten hierin goed worden geadresseerd.
Daarnaast beschikt de Staat over de bevoegdheid om via Atradius DSB zelfstandig een aanwijzing te geven om trekkingen onder de voorwaarden van de door de Staat verzekerde financiering te blokkeren. Op deze manier kan de Staat voorkomen dat trekkingen onverhoopt hervat worden voordat aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
Bij wie komt de rekening van de force majeur uiteindelijk te liggen als u geen juridische mogelijkheden vindt om de polissen alsnog in te trekken?
Potentiële uitbetalingen onder een polis zijn volledig afhankelijk van het feit of de door de Staat verzekerde partijen schade ondervinden door de force majeure situatie en of de schadegrond gedekt wordt onder de polis. Indien dat laatste het geval is, zal de Staat de geleden schade uitkeren aan de verzekerden zijnde Standard Chartered Bank en/of Van Oord.
Verder wil ik graag benadrukken dat de exportkredietverzekering een budgetneutraal instrument is. Eventuele schade-uitkeringen worden betaald vanuit de premie-inkomsten van het exportkredietverzekeringsinstrumentarium.
Is het eerder voorgekomen dat force majeur werd ingeroepen rond een investering waar ook Nederlandse exportkredietverzekeringen op van toepassing waren? Zo ja, welke gevolgen had dat?
Het is, in de recente geschiedenis van de exportkredietverzekering, niet eerder voorgekomen dat een opdrachtgever of één van de opdrachtgevers in een project (zoals Total) een beroep heeft gedaan op force majeure. Wel is het een aantal keer voorgekomen dat een door de Staat verzekerde exporteur een beroep heeft gedaan op force majeure onder zijn of haar exportcontract. Indien er in dergelijke gevallen sprake is van een gedekte schadegrond zal de Staat schade aan de verzekerde uitkeren.
In hoeverre is hervatting van het investeringsproject, en de daaraan gerelateerde exportkredietverzekeringen, verbonden aan de resultaten van nieuwe analyses op het gebied van de veiligheid, mensenrechten en milieusituatie? Hoe borgt u de kwaliteit van deze analyses?
Zie het antwoord op vraag 14. Voor een eventuele herstart van het project is, op verzoek van de Nederlandse staat, door de financiers/verzekeraars een nieuwe veiligheidsanalyse met bijbehorend milieu en sociaal actieplan geëist, een plan dat de additioneel opgekomen risico’s en potentiële schades analyseert en welke compenserende en mitigerende maatregelen nodig zijn om die te compenseren op basis van de IMVO-standaarden. Tegelijkertijd zullen de eerder overeengekomen afspraken op het terrein van mensenrechten en milieu moeten zijn gewaarborgd. Hier zullen Atradius DSB, de Staat en de andere financiers/verzekeraars op toezien. In alle gevallen geldt dat deze afspraken zijn gebaseerd op internationale standaarden.
Invoer van producten uit de Westelijke Sahara via Marokko naar de EU |
|
Gert-Jan Segers (CU), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt aangeven waarom het Israël Producten Centrum uit Nijkerk is beboet voor de etikettering van hun wijn uit de Westelijke Jordaanoever? Kunt u aangeven waarom de manier waarop zij de herkomst van het product omschrijven niet in overeenstemming is met geldende regels en voorschriften?1
Aan het Israël Producten Centrum is door de NVWA, na herinspectie in juli 2020, een bestuurlijke boete opgelegd omdat het wijn verhandelde met de aanduiding «Afkomstig uit een Israëlisch dorp in Judea en Samaria». Deze aanduiding moet worden beschouwd als misleidende voedselinformatie in de zin van artikel 7, lid 1, onder a van de Voedselinformatieverordening, Verordening 1169/2011, omdat deze aanduiding verhult dat de wijnen afkomstig zijn uit een in strijd met het internationaal recht gevestigde Israëlische nederzetting, in de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever. Daardoor ontstaat ten onrechte de indruk dat de wijnen afkomstig zijn uit een plaats in Israël binnen de internationaal erkende grenzen van het land. De NVWA handelt hiermee overeenkomstig de uitspraak van het Europees Hof van Justitie «dat op levensmiddelen die afkomstig zijn uit een door de Staat Israël bezet gebied, niet alleen dit gebied maar tevens, wanneer die levensmiddelen afkomstig zijn uit een plaats die of een geheel van plaatsen dat een Israëlische nederzetting binnen dat gebied vormt, deze herkomst moet worden vermeld.»2
Is het eerder voorgekomen dat een bedrijf is beboet voor een verkeerde omschrijving van de herkomst van een product? Zo ja, kunt u deze gevallen omschrijven?
Het komt zeer incidenteel voor dat een bedrijf wordt beboet voor een verkeerde omschrijving van de herkomst van een product. Zo heeft de NVWA in 2016 een boete aan een bedrijf opgelegd omdat de indruk werd gewekt dat een product (gerookte forelfilet) in Nederland was geproduceerd, terwijl dat in Turkije was gebeurd.
Voor welke gebieden met een betwistte of bezette status in de wereld gelden de regels en voorschriften op grond waarvan het Israël Producten Centrum nu beboet is? Gelden deze bijvoorbeeld ook voor producten afkomstig uit het door Turkije bezette deel van Cyprus die mogelijk via Turkije ingevoerd worden? Gelden deze bijvoorbeeld ook voor producten afkomstig uit de Krim die mogelijk via Rusland ingevoerd worden? Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle bezette gebieden waarvoor deze regels en voorschriften van toepassing zijn?
De EU-wetgeving met betrekking tot etikettering van levensmiddelen, en in het bijzonder de juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding is algemeen van toepassing, ongeacht het land of gebied waar het product vandaan komt. Er is dan ook geen sprake van ongelijke behandeling van Israël en de door Israël bezette gebieden. Indien een consument meent – of een vermoeden heeft – dat de herkomstaanduiding op een product verkeerd is, kan hij of zij een klacht indienen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Daar is geen beperking op voor welk land of gebied dan ook, dus deze gelden ook voor producten afkomstig uit de in deze vraag genoemde gebieden (zie ook de Kamerbrief van 26 november 2019, kamerstuk 23 432, nr. 475). Overigens merkt het kabinet op dat ten aanzien van bepaalde gebieden, zoals de Krim, specifieke EU-maatregelen van kracht zijn, waaronder een importverbod van goederen.
Een overzicht zoals gevraagd bestaat niet. Zie ook de beantwoording van de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Reactie op de motie van het lid Ten Broeke, over richtsnoeren voor een etiketteringsbeleid voor de herkomst van producten, van 17 maart 2016, kamerstuk 23 432 nr. 419).
Kunt u een document verstrekken met daarin de gegevens over de uitvoer van producten die van oorsprong uit de Westelijke Sahara komen, zoals onderdeel is van de overeengekomen informatie-uitwisseling tussen de EU en Marokko?2 Kunt u deze gegevens specificeren voor die producten die in Nederland zijn ingevoerd?
In het kader van het Associatie Akkoord met de EU, heeft Marokko in 2019 een database opgesteld met informatie over export vanuit de gebieden die onder de geografische reikwijdte van het Associatie Akkoord vallen, waaronder de Westelijke Sahara, naar de EU lidstaten. Zie de tabellen onderaan het document voor de beschikbare informatie. Voor het opstellen van deze tabellen is de geografische benadering van de Europese Commissie overgenomen uit het rapport over de voordelen van preferentiële exporttarieven voor inwoners van de Westelijke Sahara (p. 7).
Hoe zouden dergelijke producten geëtiketteerd moeten worden?
Voor de wijze waarop de herkomst van producten uit de Westelijke Sahara moeten worden aangeduid verwijst het Kabinet naar de antwoorden op Kamervragen van het lid van Bommel, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2791 d.d. 10 juni 2016.
Kunt u dergelijke gegevens ook overleggen over de overige gebieden waar vraag 3 op doelt?
Zie ook het antwoord op vraag 3: een overzicht van gebieden zoals gevraagd in vraag 3 bestaat niet. Het is derhalve niet mogelijk dergelijke gegevens te overleggen.
Welke gevolgen hebben de aangenomen moties-Voordewind c.s.3 en Bisschop-Van der Plas4 voor het handhavingsbeleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op dit punt?
Het kabinet is van mening dat het interventiebeleid op een objectieve manier moet worden toegepast, om de onafhankelijkheid van de handhaving te kunnen blijven garanderen. De motie Bisschop-Van der Plas roept op tot gelijke behandeling van gelijke gevallen. De verplichting tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding is algemeen van toepassing, ongeacht het land of gebied waar het product vandaan komt. Indien een consument meent dat de herkomstaanduiding op een product verkeerd is, ongeacht uit welk land of gebied het afkomstig is, kan hij of zij een klacht indienen bij de Voedsel- en Warenautoriteit NVWA. Voor de uitvoering van de motie Voordewind verwijst het kabinet u naar de Kamerbrief daaromtrent (Kamerbrief van 26 november 2019, met kenmerk 23 432, nr. 475).
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
CALAMARS NON VIVANTS FRAIS OU REFRIGERES
2,250
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
HUILES DE POISSONS
6163,040
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
SARDINES ENTIERES A LA SAUCE TOMATES
71,500
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
SEICHES SEPIOLES ET ENCORNETS CONGELES
24,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
HARICOTS DECOUPES
2,235
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE PIMENTEES
11,994
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE VEGETALE
8,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
TOMATE FRAICHE
1104,572
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
HUILES DE POISSONS
6210,5
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
POULPES OU PIEUVRES CONGELES
40,016
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
SARDINES ENTIERES A L HUILE ET A LA TOMATES
270,050
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
SARDINES ENTIERES A LA SAUCE TOMATES
60,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
FILETS D ANCHOIS ALLONGES A L HUILE VEGETALE
8,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
HUILES DE POISSONS
613,620
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
POULPES OU PIEUVRES CONGELES
25,072
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE PIMENTEES
12,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE VEGETALE
20,312
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE VEGETALE ET PIMENT
20,312
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES SANS PEAU SANS ARETES A L HUILE D OLIVE
54,432
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SEICHES SEPIOLES ET ENCORNETS CONGELES
24,200
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
TOMATE FRAICHE
667,374
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
FILETS DE SARDINES A L HUILE D OLIVE
15,036
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
HUILES DE POISSONS
2506,140
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
POULPES OU PIEUVRES CONGELES
10,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES SANS PEAU SANS ARETES A L HUILE D OLIVE
68,040
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES SANS PEAU SANS ARETES A L HUILE D OLIVE ET PIMENT
13,608
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES SANS PEAU SANS ARETES A L HUILE D OLIVE PIMENTEES
13,608
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
TOMATE FRAICHE
717,513
De gegevens over 2021 beslaan enkele maanden, en zijn nog niet compleet.
Het verlenen van een wapenexportvergunning voor Brazilië |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Is het juist dat de vergunning voor radar- en C3-systemen inclusief bijbehorende onderdelen, programmatuur, technologie en technische ondersteuning naar de Braziliaanse marine, een order ter waarde van 20 miljoen euro, voor apparatuur van de firma Thales is? Zo nee, om welk bedrijf gaat het dan?1
Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over de details van de aanvraag. Dat betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Kunt u bevestigen dat het om een onderdeel van schepen van de Tamandaré-klasse gaat? Zo nee, om welke schepen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ook bevestigen dat een Nederlands-Zweeds wervenconsortium de order voor de bouw van de Tamandaré-klasse heeft verloren van een Duitse werf? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?2
Een consortium van o.a. het Duitse ThyssenKrupp Marine Systems en Braziliaanse Embraer Defense & Security is geselecteerd voor de bouw van vier schepen in de Tamandaré-klasse3.
Deelt u de opvatting dat de Braziliaanse maatschappij in een ernstige crisis is gekomen door Covid-19 en in het bijzonder door ontbrekend adequaat beleid van de regering van Bolsonaro? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Covid-19 situatie in Brazilië is op dit moment zeer zorgelijk en het Covid-19 beleid van de regering van Bolsonaro stuit in Brazilië op forse kritiek (zie ook antwoord op vraag 5). Daarnaast staat Brazilië voor hardnekkige uitdagingen op het gebied van mensenrechten en klimaat, inclusief het tegengaan van ontbossing. Nederland brengt zijn zorgen hierover, samen met Europese partners of bilateraal, onder de aandacht bij de Braziliaanse regering. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is de vergunningaanvraag zorgvuldig getoetst, waarbij extra aandacht is besteed aan de eerbiediging van mensenrechten. Hieruit kwam geen duidelijk risico naar voren dat de te leveren goederen worden ingezet voor het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten.
Deelt u de opvatting dat in de Braziliaanse staat grote spanningen bestaan over het Covid-19 beleid van president Bolsonaro? Wat is uw appreciatie van het vervangen door Bolsonaro van de hele top van de krijgsmacht, inclusief de marineleiding?3
Er is in Brazilië forse kritiek op het Covid-19 beleid van president Bolsonaro. De Braziliaanse senaat is in opdracht van het Braziliaanse Hooggerechtshof een onderzoek gestart naar het optreden van de overheid in de coronacrisis. Op 29 maart jl. kondigde de toenmalig Minister van Defensie, generaal Fernando Azevedo e Silva, zijn ontslag aan. Azevedo deed dit zonder opgave van redenen, maar had zich eerder uitgesproken over de grondwettelijke rol van de krijgsmacht en tegen politieke inmenging. Zijn ontslag leidde tot de gezamenlijke terugtreding van de commandanten van het leger, de marine en de luchtmacht. Het kabinet kan op dit moment niet voorspellen wat de politieke gevolgen van de recente veranderingen in de Braziliaanse krijgsmacht zullen zijn.
Is het juist dat onlangs een voorgenomen aankoop voor de Braziliaanse luchtmacht van twee Airbus A330-toestellen geen doorgang vond als gevolg van ontbrekende middelen? Is het juist dat het Braziliaanse Ministerie van Economische Zaken die aankoop heeft verhinderd? Wat is de opvatting van het Braziliaanse Ministerie van Economische Zaken over de aankoop van marineschepen met daarop Nederlandse apparatuur? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De voorgenomen aankoop van de twee Airbus 330-toestellen was niet voorzien in de concept-overheidsbegroting van Brazilië van 2021. Het Braziliaanse Ministerie van Economische Zaken heeft het voorstel voor deze onvoorziene uitgave afgekeurd, omdat deze niet zou voldoen aan de criteria voor onvoorziene urgente uitgaven. Het Braziliaanse Ministerie van Defensie kan het verzoek voor de extra middelen opnieuw doen, na de goedkeuring van de begroting van 2021. De begroting is op 22 april jl. goedgekeurd. Er is geen opvatting van het Braziliaanse Ministerie van Economische Zaken bekend over de aankoop van de marineschepen.
Wat is uw opvatting over grensconflicten met de buurlanden van Brazilië? Deelt u de opvatting dat conflicten over grenzen in het Amazonegebied een verantwoordelijkheid zijn voor de hele Braziliaanse regering en waarvan de marine geen uitzondering kan zijn? Zo nee, waarom niet?5
Brazilië kent op dit moment geen grensconflicten met buurlanden. In de huidige crisis rond Venezuela stelt Brazilië zich hard op jegens het bewind van Maduro, maar sluit het iedere vorm van militaire interventie uit.
Deelt u de opvatting dat de begunstiging van de marine van de staat Brazilië een gelegenheidsargument is teneinde een Nederlandse firma een order te gunnen, ofschoon er veel «uitdagingen» (zoals u in uw brief stelt) bestaan in het Braziliaans beleid? Zo ja, bent u bereid van de exportvergunning af te zien? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De vergunningaanvraag is zorgvuldig getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport7. U bent hierover nader schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 340). In deze toetsing is extra aandacht besteed aan criterium 2 (eerbiediging mensenrechten en naleving humanitair oorlogsrecht) en criterium 4 (regionale stabiliteit). Uit de toetsing kwam geen duidelijk risico naar voren dat de te leveren goederen worden ingezet voor binnenlandse onderdrukking of het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht. Ook bestaat er geen duidelijk risico dat de te leveren militaire goederen of technologie ingezet zullen worden voor agressie jegens een ander land of het met kracht bijzetten van territoriale aanspraken. Het kabinet is dan ook van mening dat de vergunningaanvraag terecht is toegewezen en ziet geen reden om de vergunningverlening te heroverwegen.
Het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven?1
Zaken worden aangespannen op basis van bestaande investeringsverdragen. Deze verdragen kennen, zoals gebruikelijk in dergelijke verdragen, een brede definitie van het begrip investeerder. Nederland heeft zich gecommitteerd de bilaterale verdragen te heronderhandelen op basis van een grondig gemoderniseerde inzet (de zogenaamde nieuwe «IBO-modeltekst») die in 2019 is aangenomen. Naast verschillende andere vernieuwingen bevat deze modeltekst ook een bepaling waarmee brievenbusmaatschappijen worden uitgesloten van bescherming aangezien het kabinet het gebruik van Nederlandse investeringsakkoorden door brievenbusmaatschappijen onwenselijk acht. Nederland heeft het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE.
Internationale verdragsonderhandelingen zijn echter langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Waarom is dit probleem nog steeds niet opgelost, aangezien u en uw voorganger al jaren beloofden hier werk van te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak worden mechanismes voorInvestor State Dispute Settlement (ISDS) en Investment Court System (ICS) vanuit Nederland gebruikt door bedrijven om claims neer te leggen bij andere landen? Wordt dit door het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijgehouden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dat alsnog te gaan doen? Bent u bereid om hier jaarlijks over aan de Kamer de rapporteren?
Volgens de UNCTAD Investment Dispute Settlement Navigator is er voor zover bekend in totaal 114 keer vanuit Nederland een claim ingediend tegen een derde land via Investor State Dispute Settlement (ISDS).2 Er is nog geen Investment Court System dat in werking is getreden. De Investment Dispute Settlement Navigator van de UNCTAD bevat het meest complete overzicht van bekende ISDS-procedures die op grond van internationale investeringsverdragen worden gevoerd en is voor iedereen toegankelijk. Het kabinet beschikt niet over meer informatie c.q. meer mogelijkheden om informatie te verzamelen en te rapporteren over ISDS claims dan de UNCTAD.
Deelt u de mening dat buitenlandse investeerders hun conflicten moeten uitvechten via nationale rechtssystemen in plaats van via ondoorzichtige arbitrageprocedures in Nederlandse handelsverdragen?
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen en zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Investeringsakkoorden zijn dan ook met name waardevol in landen waar investeerders niet altijd kunnen vertrouwen op nationale wetgeving en instellingen, bijvoorbeeld door lange procedures en/of het ontbreken van onafhankelijke rechtspraak. Daarom is het onwenselijk om uitputting van de nationale rechtsgang op te nemen als voorwaarde voor toegang tot internationale geschillenbeslechting.
Bent u het ermee eens dat investeerders op zijn minst zouden moeten aantonen dat zij hun recht niet hebben kunnen halen bij nationale rechtssystemen voordat zij toegang krijgen tot arbitrageprocedures?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat reisbeperkingen reden zijn om de aanpak van misbruik van ISDS-mechanismes uit te stellen, maar dat onderhandelingen over nieuwe handels- en investeringsverdragen, zoals die over hetComprehensive Agreement on Investment (CAI) met China, wel snel kunnen worden afgerond? Hecht u meer waarde aan het behartigen van de belangen van investeerders dan aan het beëindigen van de status van Nederland als claimparadijs?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Nederland is nadat het in juli 2019 daartoe toestemming heeft gekregen van de Europese Commissie het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE. Bij het begin van de COVID-19 uitbraak bevonden de onderhandelingen zich nog in de verkennende fase.
Zoals ook eerder aangeven in het Schriftelijk Overleg van de informele videoconferentie van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 2 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2294), zijn de (her-)onderhandelingen van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) grotendeels stil komen te liggen in verband met de praktische beperkingen die gelden ter bestrijding van de COVID-19 pandemie. Het gaat daarbij met name om de geldende reisrestricties. Daarnaast worden de praktische mogelijkheden om voortgang te boeken ook beperkt door de aanwijzing om niet met meerdere personen bijeen te komen en de beperkte beschikbare personele capaciteit zowel aan Nederlandse zijde als die aan de zijde van verdragspartners (die ook ingezet wordt voor het adresseren van acute aan COVID gerelateerde handels- en investeringsvraagstukken).
Nederland onderhandelt niet zelfstandig over andere handels- en investeringsakkoorden, zoals bijvoorbeeld over het Comprehensive Agreement on Investment (CAI) met China. Deze onderhandelingen worden gevoerd door de Europese Commissie namens de Europese Unie. Ook de Commissie is geconfronteerd met COVID-restricties waardoor lopende onderhandelingen deels vertraagd worden.
Bent u bereid om de onderhandelingen over de aanpassing van bestaande verdragen zo snel mogelijk weer op te starten teneinde buitenlandse bedrijven uit te sluiten van de arbitragemechanismes in die verdragen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dat mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is gecommitteerd aan de modernisering van de Nederlandse IBO’s, waaronder het uitsluiten van het gebruik door brievenbusfirma’s, en bekijkt de mogelijkheden om de (her-) onderhandelingen zo snel mogelijk te hervatten. Dit is ook afhankelijk van de mogelijkheden en bereidheid van onze onderhandelingspartners.
Wanneer wordt het voor buitenlandse investeerders onmogelijk om Nederlandse handelsverdragen te misbruiken om andere overheden aan te klagen?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Overigens heronderhandelt Nederland niet alle verdragen zelf, sommige verdragen worden door de Europese Commissie namens de EU onderhandeld die dan de bestaande bilaterale investeringsverdragen van EU lidstaten met dat land vervangen. Voorbeelden zijn de nieuwe EU investeringsakkoorden met Vietnam, Canada (CETA) en Singapore en de onderhandelingen daarover met o.a. Mexico.
EU lidstaten mogen op grond van Verordening 1219/2012 alleen bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten met derde landen sluiten dan wel heronderhandelen na toestemming van de Europese Commissie, zolang er geen overeenkomst tussen de Europese Unie en dat derde land bestaat, en de EU niet van plan is om met dat land te onderhandelen.
Nadat verdragen zijn (her-)onderhandeld dienen beide partijen deze nieuwe verdragen te ratificeren voordat deze in werking kunnen treden. Aan Nederlandse zijde vereist dit instemming van het parlement.
Het bericht 'Leveranciers Albert Heijn hangt ‘coronaboete’ boven het hoofd' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Leveranciers Albert Heijn hangt «coronaboete» boven het hoofd»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat Albert Heijn een strafheffing oplegt indien een leverancier door corona minder kan leveren dan besteld?
Het Financieel Dagblad stelt dat Albert Heijn leveranciers een boete oplegt als zij door corona minder leveren dan besteld. Deze boete zou kunnen oplopen tot 80% van de orderwaarde, aldus het FD. Uit navraag bij de landbouwkoepel LTO blijkt dat zij tot op heden geen signalen van dergelijke praktijken hebben ontvangen. De brancheorganisatie FNLI heeft aangegeven van enkele leden signalen te hebben ontvangen over nieuwe leveringsvoorwaarden. Inmiddels heeft Albert Heijn bekend gemaakt afgelopen jaar geen enkele boete te hebben opgelegd aan leveranciers die als gevolg van corona niet aan de leveringsafspraken konden voldoen. Ook geeft Albert Heijn aan dit niet te zullen doen zolang de pandemie voortduurt.
Wat vindt u ervan dat Albert Heijn in de nieuwe leveringsvoorwaarden «epidemieën en pandemieën» expliciet uitsluit als overmacht die een leverancier verontschuldigt en dat deze voorwaarden «niet onderhandelbaar» zijn?
Het coronavirus heeft grote gevolgen voor onze samenleving en de economie. De economische gevolgen zijn soms grimmig en niet voor iedereen gelijk. Juist in deze situaties is het belangrijk elkaar te ondersteunen. Ik vind het moreel onaanvaardbaar wanneer risico’s die met deze crisis zijn ontstaan eenzijdig en volledig worden afgewenteld op een andere partij in de keten. Ik roep alle marktpartijen dan ook op om samen naar oplossingen te zoeken voor de problemen die door de huidige coronacrisis worden veroorzaakt.
Bent u het ermee eens dat dit mogelijk één van de oneerlijke handelspraktijken is waar de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen voor bedoeld is? Zo nee, bent u dan bereid om, in tegenstelling tot hetgeen u antwoordde in de Nota naar aanleiding van het verslag inzake de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen, ook op dit punt strengere regels ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken vast te stellen?2
Ik vind het van groot belang dat oneerlijke handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen worden aangepakt. Deze praktijken vergroten namelijk de onzekerheid en risico’s voor de zwakkere partij in de keten en kunnen een negatieve invloed hebben op innovatie en investeringen. Met de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen beoog ik deze handelspraktijken te voorkomen. De Autoriteit Consument en Markt zal worden belast met de handhaving van het verbod op oneerlijke handelspraktijken. Daarnaast ben ik voornemens een geschillencommissie aan te wijzen ten behoeve van laagdrempelige en onafhankelijk geschillenbeslechting.
Het is als Minister niet aan mij om een individuele casus te beoordelen in het licht van de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen. Daar komt bij dat deze wetgeving op dit moment nog niet in werking is getreden. In de door het lid Geurts aangehaalde nota naar aanleiding van het verslag heb ik uitgelegd dat ik voor de toekomst niet principieel afwijzend sta tegenover het uitbreiden van de lijst met verboden oneerlijke handelspraktijken in voornoemde wet. Voor nu heeft de wetgever er echter voor gekozen de richtlijn zuiver te implementeren in de Nederlandse wetgeving. Het is goed om nu eerst ervaring op te doen met deze nieuwe wetgeving, en op basis van die ervaringen na verloop van tijd te beoordelen of de lijst van oneerlijke handelspraktijken wellicht uitbreiding behoeft.
Welke actie adviseert u de betreffende leveranciers te ondernemen, aangezien het meldpunt voor misstanden met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken nog niet is opgericht?
Mochten leveranciers misstanden met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken ervaren dan kunnen zij, ondanks dat de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen nog niet in werking is getreden, ook op dit moment al naar de rechter of de toezichthouder stappen in verband met overtredingen van de huidige wetgeving.
Wat adviseert u aan leveranciers die reeds een «coronaboete» hebben betaald?
Zoals in antwoord op vraag 2 staat aangegeven, heeft Albert Heijn bekend gemaakt dat er geen coronaboetes zijn uitgedeeld.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreffende de oprichting van het meldpunt voor misstanden met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken?
De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen voorziet niet in de oprichting van een «meldpunt». Wel kan na de inwerkingtreding van de wet melding worden gemaakt van oneerlijke handelspraktijken bij de Autoriteit Consument en Markt, die wordt belast met het toezicht op de naleving. Daarnaast biedt het wetsvoorstel grondslag om een geschillencommissie aan te wijzen, belast met het beslechten van geschillen tussen leveranciers en afnemers omtrent de toepassing van deze nieuwe wetgeving. Met een dergelijke geschillencommissie kan worden voorzien in een laagdrempelig en onafhankelijk alternatief voor de civiele rechter. Ik vind het belangrijk dat een dergelijke commissie er komt en ben daarover in gesprek met de Stichting Geschillencommissie Beroep en Bedrijf. Het voornemen is deze commissie zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de wet aan te kunnen wijzen. Het wetsvoorstel is inmiddels door de Staten-Generaal aangenomen en zal binnenkort door de Koning worden bekrachtigd en vervolgens worden bekendgemaakt in het Staatsblad. Het voornemen is om de wet op 1 november 2021 in werking te laten treden.
De virtuele handelsmissie India, de omstreden landbouwwetten, de repressie van de maatschappelijke protesten en mogelijke gevolgen voor Nederlandse bedrijven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is tijdens de virtuele handelsmissie met de Indiase regering van 8 tot 12 februari jl. gesproken over de vergaande nieuwe landbouwwetten in India, die in eerste instantie zonder dialoog met boerenvakbonden tot stand zijn gekomen, en de al maanden durende boerenprotesten daartegen1, alsmede over de gevolgen die dit mogelijk heeft voor het opereren van Nederlandse bedrijven in de landbouwsector? Zo ja, wat is daarover besproken en zo nee, wat is uw mening over deze kwesties?
Tijdens de virtuele handelsmissie hebben geen gesprekken met de Indiase regering plaatsgevonden. Voor mijn appreciatie over de landbouwwetten verwijs ik naar de beantwoording op vragen van het lid Kuzu (DENK) met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2129.
Zijn de kwesties van onder meer gebonden arbeid, kinderarbeid, de discriminatie van Dalits2, en het veelal ontbreken van een leefbaar loon of inkomen voor met name vrouwen in de Indiase landbouw tijdens de virtuele handelsmissie besproken? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo nee, op welke andere momenten en manieren werden en/of worden deze kwesties aan de orde gesteld?
Tijdens de kick-off van het landbouw gerelateerde deel van de virtuele handelsmissie zijn deelnemers gewezen op het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tevens is tijdens de missie een artikel3 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in de Indiase landbouwsector gepubliceerd en onder de aandacht van missiedeelnemers gebracht. De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse bedrijven die handel drijven met India of daar opereren dat zij conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen handelen.
Aandacht voor de positie van vrouwen, ook in de landbouwsector in India, is één van de speerpunten van de inzet van het kabinet. Vrouwen en meisjes in India worden hard geraakt door de impact van de Covid-19 crisis. Via een aantal projecten wordt getracht vrouwen en meisjes door middel van trainingen te ondersteunen zodat zij in de toekomst zoveel mogelijk in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
Is eveneens met de Indiase regering gesproken over de volgens Human Rights Watch3 ongefundeerde beschuldigingen van criminele handelingen door acht journalisten vanwege berichtgeving over de boerenprotesten in januari 2021? Zo ja, wat is besproken en zo nee, wat is uw opvatting over deze beschuldigingen en meer algemeen over het in diskrediet brengen van journalisten en anderen die over de protesten berichten?
Het kabinet volgt de mensenrechtensituatie in India, inclusief de (sociale) mediavrijheid, werknemersrechten en mensenrechten in de breedste zin van het woord, op de voet en in nauw overleg met EU-partners. Zorgen over mensenrechtenkwesties worden zowel op politiek als ambtelijk niveau regelmatig naar voren gebracht, bilateraal en in EU-verband. Meest recent is dit gebeurd in hoogambtelijke gesprekken met de nieuwe Indiase ambassadeur in Nederland.
In het kader van de lokale EU-India mensenrechtendialoog zullen diverse kanten van de mensenrechtensituatie worden belicht en zal het belang van een sterk maatschappelijk middenveld worden onderstreept.
Wat vind u van het in dit kader door de Indiase overheid afsluiten van internet, het censureren van sociale media en wat Amnesty International aanduidt als «the escalating crackdown on protesters, farming leaders and journalists» etc., alsmede de oproep van Amnesty tot «immediate and unconditional release of those arrested solely for peacefully exercising their rights to freedom of expression and peaceful assembly»?4
Zie antwoord vraag 3.
Is de toenemende bredere repressie van critici van de regering, waaronder maatschappelijke organisaties, vakbonden, journalisten, academici etc. zoals onder meer beschreven in het Global Report 2021 – India, Events in 2020 5 van Human Rights Watch tijdens de missie of tijdens andere recente contacten van de Nederlandse met de Indiase regering door Nederland aan de orde gesteld? Zo ja, wat was de Nederlandse inzet op dit punt en de Indiase reactie daarop? Zo nee, bent u dit alsnog van plan en zo ja, wanneer, dit indringend bij de Indiase regering aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot nieuwe onderhandelingen over mogelijke EU-India handels- en investeringsovereenkomsten? Staat u (nog steeds) achter de opvatting dat daarin (zo mogelijk bindende) bepalingen moeten worden opgenomen over het naleven van internationale verdragen op het gebied van onder meer arbeids- en mensenrechten? Heeft Nederland op dit gebied een bijdrage gedaan waarin de hierboven genoemde kwesties en recente ontwikkelingen zijn meegenomen aan de EU-India «High-Level Dialogue on Trade and Investment» van 6 februari?
Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage handelsakkoorden van 21 februari 2021 (bijlage bij de Geannoteerde Agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 2 maart 2021, kamerstuk 21 501-02, nr. 2294) liggen de onderhandelingen over een mogelijk EU-India handels- en investeringsakkoord sinds de zomer van 2013 stil. Na verschillende pogingen om de EU-India Free Trade Agreement onderhandelingen te heropenen, is in juni 2018 besloten de onderhandelingen voorlopig niet te herstarten wegens een blijvend gebrek aan een gelijk ambitieniveau. De Commissie blijft de strategische dialoog met India voortzetten, o.a. via de High Level Dialogue on Trade and Investment, om de onderhandelingen in de toekomst te kunnen heropenen. Momenteel is er geen zicht op een herstart van de onderhandelingen. Individuele lidstaten nemen niet deel aan bovengenoemde High Level Dialogue on Trade and Investment, Nederland heeft dan ook geen bijdrage gedaan.
Het bericht ‘De quota worden duur betaald’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «De quota worden duur betaald»?1
Ja.
Klopt het dat premier Rutte op 21 juni 2017 dreigde de vrijhandelsverdragen tussen de Europese Unie en de Faeröer eilanden te beïnvloeden als de nieuwe visserijwet werd ingevoerd?
Nee, de Minister-President heeft tijdens het gesprek met Minister-President Johannesen van de Faeröer eilanden aangegeven dat het wetsvoorstel, indien aangenomen, van negatieve invloed zou zijn op de Nederlandse economie en heeft daarom verzocht om het voorstel te herzien. MP heeft daarbij de optie genoemd dit op Europees niveau te bespreken.
Indien dit klopt, kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de premier contact op te laten nemen met de regering van de Faeröer en niet de ministers van Visserij of Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord onder vraag 2. De Minister-President heeft tijdens een gesprek met Eerste Kamerlid en adviseur uit de visserijsector, de heer Van Kesteren, toegezegd contact op te zullen nemen met zijn Faeröerse counterpart. Tijdens het gesprek met Minister-President Johannesen heeft hij aangegeven dat het wetsvoorstel, indien aangenomen, van negatieve invloed zou zijn op de Nederlandse economie. Er is vervolgens voor gekozen om de toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Ploumen niet ook met haar counterpart te laten bellen omdat de Nederlandse zorgen rondom dit wetsvoorstel, na het telefoongesprek van de Minister-President, reeds bekend waren.
Kunt u de verslagen van het contact tussen de Nederlandse regering en de Faeröer over deze kwestie openbaar maken?
Niet van ieder gesprek met de autoriteiten van de Faeröer eilanden is een verslag opgemaakt. Daar waar wel een verslag is opgemaakt, wordt dit niet openbaar gemaakt vanwege de mogelijk nadelige gevolgen voor de bilaterale betrekkingen.
Kunt u toelichten waarom Nederland hier besloot om op eigen houtje contact op te nemen met de regering van de Faeröer en niet op Europees niveau, terwijl het om een Europees vrijhandelsverdrag gaat en ging?
Nederland heeft het Faeröer wetsvoorstel ook op Europees niveau opgebracht. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben daartoe contact gelegd met de Europese Commissie. De Europese Commissie is vervolgens autonoom in het al dan niet agenderen en de kwestie is niet geagendeerd voor de jaarlijkse onderhandelingen over de visserijquota of via het tweejaarlijks Joint Comittee waar het EU-Faeröer vrijhandelsakkoord wordt besproken.
Klopt het dat het hierbij in feite maar om de visserijbelangen van één bedrijf ging? Kunt u toelichten waarom deze belangen zo belangrijk waren dat er dit dreigement aan te pas moest komen?
Nee, meerdere Europese visserijondernemingen hebben belangen in de Faeröerse visserij. Voor Nederland had deze aanstaande wijziging in beleid inderdaad met name gevolgen voor een grote speler in de visserijsector. De Nederlandse reserveringen bij het wetsvoorstel, waarbij buitenlandse eigenaren verplicht werden om binnen vier jaar afstand te doen van hun aandelen in Faeröerse visserijbedrijven binnen, zijn in algemene zin bij de Faeröerse overheid opgebracht.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is voor Nederland om zich op een dergelijke wijze te mengen met de democratische processen in een derde land, enkel omdat dit ten goede komt van een enkel Nederlands bedrijf? Zo ja, kunt u toelichten waarom u er dan toch voor heeft gekozen om u op een dergelijke manier in de lokale democratie te mengen?
Zie antwoord onder vraag 6. Meerdere Europese visserijondernemingen hebben belangen in de Faeröerse visserij. De Nederlandse regering heeft onder andere als taak het opkomen voor Nederlandse (economische) belangen in het buitenland. Deze nieuw voorgestelde wetgeving zou mogelijk verregaande negatieve gevolgen hebben voor de Nederlandse visserijsector. De gedane interventies zijn vanuit dat perspectief ondernomen. Tijdens de bilaterale contacten is kenbaar gemaakt dat Nederland zich bewust is van de autonomie van Faeröer op dit gebied en deze respecteert.
Heeft de Nederlandse regering inzake deze kwestie contact gezocht met Denemarken, aangezien deze verantwoordelijkheid draagt voor buitenlandse aangelegenheden en voor de rechtsprekende macht op de eilanden?
Ja, er is ook contact gezocht met Denemarken over deze kwestie, o.a. via de Nederlandse ambassade in Kopenhagen.
Klopt het dat het Nederlandse quotumbezit in de Faeröer eilanden problemen oplevert voor lokale vissers? Kunt u reflecteren op de vraag of dat wenselijk is voor de lokale economie op deze eilanden? Kunt u bovendien reflecteren op de vraag wat dit doet met de banden tussen beide landen en het sentiment dat op de eilanden wordt gevoeld jegens Nederland? Is dit sentiment wenselijk volgens u?
Het is ingewikkeld voor mij om een oordeel te vellen over Nederlands quotumbezit in Faeröer. Ik begrijp dat deze kwestie gevoelig ligt, onder andere vanwege het feit dat de visserijsector op Faeröer een belangrijke sector is. Belangrijk is natuurlijk dat de autonomie van een land wordt gerespecteerd. Maar we moeten de rechten van belanghebbenden niet uit het oog verliezen. Vanwege de wederzijdse interdependentie van Nederland en Faeröer op het vlak van visserij zijn Nederland en Faeröer op elkaar aangewezen. Het is daarbij derhalve belangrijk dat de bilaterale relatie tussen beide landen goed blijft. Mocht visserij een wissel trekken op deze relatie dan is dat een punt van aandacht.
Acht u het wenselijk dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiger (bedrijfs)belangen heeft die aanleiding zijn tot directe interventies in het wetgevingsproces van het land waar hij wordt geacht Nederland te vertegenwoordigen?
U doelt hierbij naar ik aanneem op het ambt van Honorair Consul. Honoraire Consuls zijn onbezoldigde ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij vervullen hun ambt als nevenfunctie en dragen onder andere zorg voor de promotie van economische relaties. Door hun grondige kennis van de lokale omstandigheden en hun brede netwerken vormen zij een belangrijk onderdeel van het postennet. In Faeröer is de visserij de belangrijkste economische sector. Hier zijn ook economische belangen van Nederland mee gemoeid. Bij de aanstelling van de Honoraire Consul was bekend dat hij als zakenman in de visserijsector actief was. Er is toen de afweging gemaakt dat zijn positie en netwerk zeer relevant waren voor de behartiging van de economische belangen van Nederland in Faeröer. Het zijn uitsluitend die belangen, die aanleiding hebben gegeven voor het handelen van de Nederlandse regering in het onderhavige geval.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Pogingen van de Europese Commissie om kritische EU-lidstaten en nationale parlementen buitenspel te zetten bij het EU-Mercosur-verdrag, naar aanleiding van berichtgeving in Politico |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u zich herinneren dat de Tweede Kamer wil dat EU-Mercosurverdrag van tafel gaat?
Ik ben bekend met de door het lid Ouwehand (PvdD) op 20 februari 2020 ingediende en gewijzigde motie die op 2 juni 2020 werd aangenomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1521). De motie verzoekt de regering de Europese Commissie te laten weten dat Nederland de steun voor het Mercosur-verdrag intrekt.
Zoals uw Kamer weet, heeft het kabinet nog geen positie ingenomen omtrent het voorgenomen akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosur landen.
Kunt u bevestigen dat behalve bij Nederland ook bij andere EU-lidstaten zeer grote bezwaren tegen het EU-Mercosurverdrag leven?1
De Europese Commissie heeft nog geen voorstel voor een raadsbesluit ter ondertekening van het akkoord gedaan aan de lidstaten.
Kunt u bevestigen dat de tijdelijk EU-voorzitter Portugal de ambitie heeft om het EU-Mercosurverdrag in haar eigen halfjaarlijkse termijn (voor eind juni) door de Raad te laten goedkeuren?2
Portugal heeft in haar voorzitterschapsprogramma aangegeven speciale aandacht te willen geven aan de afronding van het onderhandelingsproces van het EU-Mercosur associatieakkoord en bij te willen dragen aan het creëren van de voorwaarden voor het ondertekenen van het akkoord.
Kunt u bevestigen dat de EU-buitenlandcoördinator Borrell heeft gezegd dat het EU-Mercosur-verdrag mogelijk gesplitst wordt in een handelsverdrag en een politiek verdrag? Kunt u dit toelichten?
In zijn voordracht in het Europees Parlement op 19 januari jongstleden, heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, de heer Josep Borrell, het belang van het EU-Mercosur akkoord benadrukt. Hij gaf aan dat de situatie voor wat betreft het akkoord complex is. Borrell stelde dat er verschillende oplossingen denkbaar zijn en dat de Commissie en de Raad een beslissing zullen moeten nemen over het al dan niet splitsen van het akkoord. Borrell merkte ook op dat mogelijk aanvullende afspraken nodig zijn om een betere bescherming van het milieu te verzekeren.
Op basis van welk mandaat kan de Commissie besluiten tot een splitsing?
De Europese Commissie is gemachtigd om onderhandelingen te voeren over een akkoord met de Mercosur landen op basis van onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad heeft vastgesteld. Of de aard van een akkoord gemengd is of EU-only wordt bepaald door de uiteindelijke inhoud van het akkoord. Naar verwachting zal een associatieakkoord onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen.
De Commissie kan als onderhandelaar (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) ook een voorstel doen om het onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen. De aard van een akkoord zal pas definitief kunnen worden bepaald op basis van de uitonderhandelde tekst, voorafgaand aan ondertekening. Op basis van de inhoud doet de Commissie (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) een voorstel. De Raad besluit hier vervolgens over.
Kunt u bevestigen dat het splitsen van een associatieverdrag in meerdere onderdelen nog nooit eerder gedaan is?
In een associatieakkoord maakt de EU afspraken met een derde land. Deze afspraken zien vaak op de ontwikkeling van de politieke, sociale, culturele, handels- en veiligheidsrelatie. Het is niet ongebruikelijk dat een associatieakkoord ook een handelsgedeelte bevat. Evenmin is het echter ongebruikelijk dat de EU met een derde land in plaats van een associatieakkoord afzonderlijke akkoorden sluit over diverse onderdelen van de relatie. Dit is bijvoorbeeld recent gebeurd met Japan, Vietnam en Singapore.
Kunt u bevestigen dat bij een splitsing het Nederlandse kabinet haar vetorecht in de Raad verliest over het met afstand meest controversiële element van het EU-Mercosurverdrag (het handelsgedeelte)?
Mocht een apart handelsakkoord worden voorgelegd dat naar de aard «EU only» is, dan is het aan de Raad om te besluiten over de ondertekening en het is aan de Raad en het Europees Parlement om te besluiten tot goedkeuring van het akkoord. Nederland is vertegenwoordigd in de Raad en besluit hierover mee. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad.
Kunt u bevestigen dat bij een splitsing ook de Tweede Kamer niet meer de mogelijkheid heeft om het handelsgedeelte te ratificeren of te verwerpen, waardoor de Tweede Kamer feitelijk buitenspel wordt gezet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat wilt u zeggen tegen Nederlandse boeren, milieuorganisaties en andere burgers die zich zorgen maken over het democratische gehalte van de Europese Unie en nu zien dat wanneer lidstaten en nationale parlementen zeer kritisch zijn over een handelsverdrag de Europese Commissie op zoek gaat naar manieren om die kritische lidstaten en nationale parlementen te omzeilen? Denkt u dat deze opstelling van de Europese Commissie het vertrouwen in de Commissie ten goede komt?
Er is op dit moment geen voorstel van de Europese Commissie waarin het onderhandelingsresultaat wordt voorgelegd voor besluitvorming. In alle gevallen dienen de toepasselijke democratische procedures te worden doorlopen.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om deze ondemocratische splitsing van het verdrag te voorkomen, te beginnen door bij de zogenaamde Europese «brainstormsessie» deze maand kenbaar te maken dat een splitsing voor Nederland onacceptabel is, Nederland bij eventuele splitsing hoe dan ook tegen de afzonderlijke elementen gaat stemmen en de Kamer proactief over deze ontwikkelingen te informeren?
Het kabinet wil niet vooruit lopen op de besluitvorming over het EU-Mercosur akkoord. De Commissie heeft aangegeven met de lidstaten in gesprek te willen gaan over de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet worden, met name waar het gaat om de duurzaamheidsinzet, om ondertekening van het akkoord mogelijk te maken. De Commissie organiseert hiertoe overleg op werkniveau met de 27 lidstaten. Voor het kabinet blijft leidend dat pas een standpunt wordt bepaald als de definitieve teksten voor besluitvorming aan de Raad worden voorgelegd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de gestelde deadline voor inbreng voor het schriftelijk overleg Raad Buitenlandse Zaken Handel op 24 februari aanstaande, zodat voldoende tijd is hier verder op door te vragen?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De bevindingen van het Panel of Experts on Yemen dat Nederlandse wapenexportvergunningen zijn misbruikt. |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat onderdelen van Iraanse luchtafweerraketten die werden gesmokkeld naar Jemen en onlangs zijn onderschept, onderdelen bevatten die door de Nederlandse firma’s AMT Netherlands en Xsens Technologies geleverd zijn?1
Ja.
Wat heeft u gedeeld met en beloofd aan het Panel of Experts in de drie keer dat u contact had met het Panel?2
Op 25 november 2019 en op 9 februari 2020 onderschepte de VS in de Golf van Aden wapenzendingen die van Iran op weg waren naar Jemen. De zendingen bevatten onder andere luchtdoelraketten met onderdelen (miniatuurstraalmotoren en sensoren) van Nederlandse makelij. Zowel het VN Panel of Experts on Yemen als experts van het Comité 2231 (dat toeziet op naleving van het nucleaire akkoord met Iran) hebben de aangetroffen raketten onderzocht en stelden vervolgens vragen aan Nederland over de exporten van de onderdelen om zo de chain of custody in kaart te brengen. De Douane heeft direct een onderzoek ingesteld bij de twee betrokken Nederlandse bedrijven. Gebleken is dat de bedrijven te goeder trouw handelden. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van dekmantelconstructies. Bevindingen over de oorsprong van de goederen, de vergunningverlening, het daadwerkelijke transport alsmede ondersteunende documentatie zijn met de expertpanels gedeeld.
Is het juist dat u voor exporten in 2017 en in 2019 een of meer vergunningen heeft verleend aan AMT Netherlands om een of meer raketmotoren uit te voeren naar Hong Kong? Zo ja, hoe was de eindbestemming in de aanvraag of aanvragen geformuleerd? Om hoeveel stuks ging het in de verleende vergunning(en)?
Het kabinet benadrukt dat de onderhavige goederen geen kant-en-klare raketmotoren zijn. Voor de aangetroffen miniatuurstraalmotoren zijn na uitgebreid onderzoek en een gedegen risicoafweging in 2016 en 2019 exportvergunningen verleend, onder voorwaarde dat de goederen niet mochten worden doorgevoerd of verkocht aan derden. De motoren (twee zendingen van elk 30 stuks) zouden via een ontvanger in Taiwan geleverd worden en bestemd zijn voor eindgebruik op het vasteland van China. Gebleken is dat de ontvanger in Taiwan de motoren aan twee entiteiten in Hongkong leverde in plaats van aan de opgegeven eindgebruiker. De motoren zijn vervolgens in Iran terechtgekomen en gebruikt voor de productie van luchtdoelraketten.
Is het tevens juist dat voor de sensoren van het Nederlandse bedrijf Xsens Technologies een of meer exportvergunningen zijn verleend voor een bedrijf in China in de jaren 2015 en «16? Welke bedrijf was dat? Hoe vaak is dat gebeurd voor hoeveel stuks?
Nee, dat is onjuist. De sensoren van Xsens Technologies die zijn aangetroffen mogen zonder vergunning uitgevoerd worden. Vergelijkbare sensoren zijn wereldwijd vrij verkrijgbaar en worden op grote schaal verhandeld, ook door Xsens Technologies. Er zijn dan ook geen vergunningen verleend.
Kunt u aangeven waarom u destijds vergunningen heeft verleend voor de politiek gevoelige strategische goederen naar Hong Kong en China? Stonden de opgenomen eindbestemmingen bekend als bonafide? Zijn er niet eerder problemen geweest met exporten van de genoemde Nederlandse bedrijven?
AMT produceert verschillende soorten miniatuurstraalmotoren voor civiel eindgebruik, bijvoorbeeld modelvliegtuigen of commerciële onbemande vliegtuigen (Unmanned Aerial Vehicles – UAV’s). Sommige van deze miniatuurstraalmotoren zijn ook militair toepasbaar, bijvoorbeeld in kruisraketten of UAV’s die als overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapen kunnen dienen.
Voor de uitvoer van miniatuurstraalmotoren van het aangetroffen type is in beginsel geen exportvergunning vereist omdat het vermogen (stuwkracht) onder de internationaal afgesproken drempelwaarde voor een vergunningplicht ligt. Naar mening van het kabinet zijn deze motoren wel degelijk militair toepasbaar. Nederland voert daarom een zeer restrictief exportcontrolebeleid en heeft voor deze miniatuurstraalmotoren in 2012 een zogeheten ad-hoc vergunningplicht («catch-all») ingesteld.
Gezien de toepasbaarheid van de goederen, de bijzondere vergunningplicht en de bestemming geldt voor vergunningaanvragen van AMT de hoogste waakzaamheid. Bij de toetsing van de aanvragen is onder andere kritisch gekeken naar eventuele omleidingsrisico’s. Op geen enkele manier bleek destijds uit de beschikbare informatie dat de miniatuurstraalmotoren een bestemming buiten China zouden krijgen.
Deelt u de conclusie dat de Chinese exportcontrole in gebreke is gebleven of wat is uw visie op de gebeurtenissen? Bent u bereid daarover met de Chinese autoriteiten in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Exportcontrole en de implementatie van sancties dragen bij aan de bevordering van veiligheid en vrede. Internationale samenwerking en gelijkgezinde uitvoering zijn daarbij cruciaal. Schendingen van VN-sanctieregimes waaronder wapenembargo’s zijn ernstig en moeten worden geadresseerd. De Nederlandse medewerking aan het onderzoek van het expertpanel voor Jemen illustreert het belang dat het kabinet hecht aan dergelijk onafhankelijk onderzoek. Zonder medewerking van VN-lidstaten aan de naleving van VN-wapenembargo’s, zal de oorlogseconomie en daarmee ook het conflict in Jemen, moeilijk tot een einde gebracht kunnen worden. Bij de eerst geschikte gelegenheid zal deze kwestie onder de aandacht gebracht worden bij de Chinese autoriteiten.
Deelt u de conclusie dat de gebleken omleiding een verontrustende ontwikkeling is en bent u bereid nader onderzoek te doen naar de handelsroute die zowel de raketmotoren als de sensoren hebben afgelegd?
Wij delen uw mening dat deze omleidingskwestie verontrustend is. Er is dan ook reeds uitgebreid onderzoek naar gedaan. Deze casus onderstreept nogmaals hoe belangrijk het is dat bedrijven en andere organisaties zich ervan bewust zijn dat derde landen interesse kunnen hebben in hun producten, diensten en kennis die voor de vervaardiging van wapens kunnen worden gebruikt. Dat derde landen heimelijk technologie, goederen en onderdelen proberen te verwerven is algemeen bekend en Nederland is met zijn hoogwaardige industrie en kennisinstituten ook een doelwit voor die landen. In internationaal kader neemt Nederland hier overigens geen uitzonderingspositie in. In de brief aan uw Kamer van januari 20183 wordt een uitgebreide toelichting op het Nederlandse exportcontrolebeleid gegeven.
Op welke wijze voorkomt u een herhaling van dergelijk misbruik van een exportvergunning?
Voor export van strategische goederen, rechtstreeks of indirect, naar bestemmingen zoals China, Iran of Jemen is reeds de hoogste waakzaamheid van kracht. Naar aanleiding van deze kwestie zijn sinds begin 2020 verschillende maatregelen genomen. Met de betrokken Nederlandse bedrijven zijn gesprekken gevoerd die hebben geleid tot aanscherping van de interne bedrijfsvoering. Informatie over het verwervingsnetwerk wordt actief gedeeld in EU-verband en in de exportcontroleregimes zodat ook landen buiten de EU deze kennis kunnen benutten. AMT heeft laten weten geen zaken meer te doen met de betreffende partij in Taiwan.
Nederland heeft een voorstel in voorbereiding om het type miniatuurstraalmotoren dat is aangetroffen in de onderschepte luchtdoelraketten onder internationale exportcontrole te brengen.
Bent u bereid een gerechtelijk vooronderzoek te doen instellen naar mogelijke overtredingen van beide Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om al dan niet te besluiten of het strafrecht ingezet moet worden. Uit het onderzoek van de Douane, waaraan de betrokken bedrijven alle medewerking verleenden, is overigens gebleken dat de Nederlandse bedrijven te goeder trouw handelden en geen weet hadden van de uiteindelijke bestemming van hun goederen. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van verschillende dekmantelconstructies.
Is er bij u nog meer informatie bekend over Nederlandse firma’s wier producten een exportvergunning is verleend, maar waarvan de eindbestemming uiteindelijk een van de oorlogvoerende partijen in de oorlog in Jemen is geweest? Kunt u daarvan een overzicht geven?
Wij kunnen hierover in de openbaarheid geen uitspraken doen.
Het signaal dat de NVWA niet overgaat tot het aanwijzen van verschillende havens als ‘dedicated landing port third countries’. |
|
Maurits von Martels (CDA), Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD), Carla Dik-Faber (CU), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de visserijsector in aanloop naar de Brexit gevraagd heeft om de haven van Den Helder aan te wijzen als «dedicated landing port third countries»? Zo ja, kunt u nadere informatie geven over het verzoek en waarom de sector dit verzoek heeft gedaan en zo belangrijk vindt?
Op grond van de Europese verordening ter bestrijding van illegale visserij hebben vissersvaartuigen uit derde landen uitsluitend toegang tot aangewezen havens. Deze bepaling heeft ook betrekking op toegang tot havendiensten. Er zijn op dit moment in Nederland zes aangewezen havens waartoe vissersvaartuigen uit derde landen toegang krijgen (IJmuiden, Velzen, Harlingen, Scheveningen, Vlissingen en Eemshaven). De sector heeft in aanloop naar de Brexit én onafhankelijk van Brexit verschillende verzoeken gedaan om havens aan te wijzen als «dedicated landing port third countries» oftewel derde-landen-haven voor aanlanding van visserijproducten. Naast Den Helder is dit verzoek voor het aanlanden van verse vis ook gedaan voor Den Oever, Lauwersoog, Delfzijl, Oudeschild en Stellendam. En voor het aanlanden van bevroren vis is het verzoek gedaan voor het aanwijzen van de havens Amsterdam en Rotterdam.
De verzoeken die door de vissector zijn gedaan inzake Brexit zagen op het na Brexit kunnen voortzetten van het gebruik van alle Nederlandse havens waar VK-gevlagde vissersschepen voor Brexit incidenteel verse vis aanlandden. In aanloop naar Brexit is veelvuldig met verschillende economische sectoren gesproken over de gevolgen van Brexit en hoe sectoren zich daarop konden voorbereiden. Het feit dat Britse vissersvaartuigen na Brexit alleen toegang krijgen tot aangewezen derde-landen-havens, was onderdeel van die gesprekken. Daarbij is overigens niet naar voren gekomen dat Britse vissersvaartuigen onderhoud plegen bij werven in havens in Nederland die niet voor derde landen zijn aangewezen. Voor de sector is het belangrijk dat de havens en onderhoudswerven geen inkomsten verliezen als gevolg van de Brexit. Er zijn in totaal zeven verzoeken binnengekomen voor aanwijzing van havens met onderhoudswerf (Den Helder, Den Oever, Stellendam, Lauwersoog, Oudeschild, Yerseke en Urk).
Klopt het dat de sector hier al twee jaar voor pleit? Zo ja, kunt u toelichten waarom deze discussie al twee jaar loopt en nog steeds niet naar tevredenheid is opgelost? Op welke momenten heeft u de Kamer hierover geïnformeerd? Wat is de reden waarom u de sector al twee jaar aan het lijntje houdt?
Het klopt dat er in de loop van de afgelopen twee jaar verschillende verzoeken zijn ingediend voor het aanwijzen van derde-landen-havens voor het aanlanden van vis. In het kader van de voorbereidingen op (no deal) Brexit is regelmatig contact geweest met de visserijsector. In die contacten is reeds in een zeer vroeg stadium aangegeven dat Nederland 6 derde-landen-havens heeft, dat er dus ook in het geval van (no deal) Brexit het aanlanden van vis van VK-gevlagde vissersvaartuigen in Nederlandse havens mogelijk is en er daarom geen aanleiding was om ter voorbereiding op Brexit preventief aanvullende havens aan te wijzen. Ook omdat de gevolgen van Brexit voor VK-gevlagde vissersschepen sterk afhingen van deal/no deal (bij no deal zouden er ook importtarieven gelden) en de na Brexit in het VK geldende wet- en regelgeving. Het kunnen aanlanden in een derde-landen-haven hangt daarnaast ook samen met de faciliteiten in de haven en er gelden aanvullende toezichtsverplichtingen.
Afgesproken is om enige tijd na Brexit de effecten nader mee te nemen in een bredere herijking van de huidige aangewezen derde-landen-havens. Waarna integraal en in gezamenlijkheid te kunnen kijken naar de verschillende verzoeken die er liggen (ook buiten de Brexit context). En tot die tijd gebruik te maken van de bestaande aangewezen havens. Overigens blijkt uit een analyse dat er de afgelopen 5 jaar niet meer dan 11 aanlandingen per jaar van VK-gevlagde vissersvaartuigen in niet voor derde landen aangewezen havens plaatsvond.
De Kamer is middels brief van 27 maart 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 228) en brief van 4 december 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1268) geïnformeerd over de beperking van toegang van VK-gevlagde vissersvaartuigen tot uitsluitend aangewezen havens.
Bent u bekend met de wens uit de sector om meer havens – naast de in vraag 1 genoemde haven van Den Helder gaat het met name om de havens van Stellendam, Den Oever, Lauwersoog en Oudeschild op Texel – aan te wijzen als «dedicated landing port third countries»?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat u, nu er geen toestemming is gegeven voor het aanwijzen de in vraag 3 genoemde havens als «dedicated landing port third countries», de in deze havens opgebouwde Nederlandse visserijwerven en machinefabrieken op het gebied van vistuigen, vislieren en vangstsorteerdersexpertise de handel ontneemt, omdat Britse viskotters deze havens niet kunnen aandoen voor het aanlanden, onderhoud en (grote) renovatiewerkzaamheden?
Ja, de beperking die volgt uit de Europese verordening om illegale visserij tegen te gaan, heeft niet alleen betrekking op het lossen van vis, maar ook op de toegang tot havendiensten. Werven en bedrijven die gevestigd zijn in niet voor derde landen aangewezen aanlandingshavens en dit probleem in aanloop naar Brexit niet kenbaar hebben gemaakt (mogelijk omdat zij deze gevolgen niet hadden voorzien), worden nu geconfronteerd met deze gevolgen van Brexit per 1 januari 2021.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven die onderhoud en (grote) renovatiewerkzaamheden (kunnen) uitvoeren in de in vraag 3 genoemde havens, welke bedrijven nadeel ondervinden van het niet aanwijzen als «dedicated landing port third countries» en welke gevolgen dat heeft voor die bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb van de sector vertrouwelijk een overzicht gekregen van de geschatte omzetverliezen per werf. Het overzicht bevat enkel informatie over bij de brancheorganisatie aangesloten werven, welke zich bevinden in de havens Stellendam, Den Oever, Den Helder, Oudeschild, Urk, Lauwersoog en Yerseke. Het verlies in omzet verschilt per werf en varieert van enkele tonnen tot enkele miljoenen euro per jaar.
Ik heb geen feitelijke informatie over de impact op de lokale economie en de werkgelegenheid indien het onderhoud aan VK gevlagde vissersvaartuigen niet in Nederland kan plaatsvinden, maar ik kan me voorstellen dat er sprake is van een negatieve impact. Ook strookt dit gevolg van de Brexit niet met regionale ontwikkelingsprogramma’s (Regio Deals), waar de maritieme sector in het geval van Den Helder, Den Oever en Urk onderdeel van is. Ik vind dit een onwenselijke situatie en heb daarom met de Europese Commissie besproken dat ik voornemens ben om de genoemde havens aan te wijzen als derde-landen-haven. Om het risico op illegale aanlandingen zoveel mogelijk te beperken en ook in het licht van de lopende ingebrekestelling op het toezicht bij aanlanden, beperk ik de aanwijzing tot enkel VK-gevlagde vissersvaartuigen en specifiek voor het onderhoud van de vaartuigen. Op grond van de Europese verordening om illegale visserij tegen te gaan, moeten derde-landen-vissersvaartuigen drie dagen van te voren melden dat zij een haven willen binnenvaren. De betreffende derde-landen-vaartuigen moeten dan eerst een aangewezen haven voor het lossen van vis binnen varen om alle vis te lossen en het ruim te laten controleren (ook wanneer er geen vis aan boord is). Wanneer na controle blijkt dat het vaartuig alle vis heeft gelost, mag het rechtstreeks doorvaren naar één van de aangewezen derde-landen-havens voor onderhoud.
Kunt u aangeven wat het uitblijven van een besluit over het aanwijzen van deze havens als «dedicated landing port third countries» voor de lokale economie en werkgelegenheid betekent? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven – in de wetenschap dat het Verenigd Koninkrijk na de Brexit gezien wordt als een derde land, waardoor de regels voor illegal, unreported and unregulated fishing (IUU) verbieden dat schepen uit derde landen deze havens invaren (ook al hebben zij géén vis aan boord) omdat deze havens niet door Nederland zijn aangewezen als haven voor derde landen met vissersvaartuigen – waarom u geen gebruik heeft gemaakt van de administratieve aanpassing van de regelgeving zoals bijvoorbeeld Denemarken heeft gedaan, waardoor de Britse kotters toch gebruik kunnen maken van de onder vraag 3 genoemde havens voor onderhoud en (grote) renovatie? Welke stappen moet u zetten om dit alsnog mogelijk te maken?
Het in Europese regelgeving vastgelegde toezichtsregime geldt voor alle vissersvaartuigen uit derde landen, ongeacht of het vaartuig wel of geen vis aan boord heeft. Uit navraag bij het Deense Ministerie van Voedsel, Landbouw en Visserij blijkt dat dit probleem zich niet voordoet in Denemarken. Denemarken heeft 11 aangewezen havens voor derde-landen-vaartuigen en dit zijn ook de havens waar onderhoudswerkzaamheden plaatsvinden. Denemarken heeft, naar eigen zeggen, geen administratieve wijziging gedaan als gevolg van Brexit.
Kunt u aangeven waarom u en/of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen toestemming wenst te geven voor het binnenlopen van schepen onder de Britse vlag die geen vis of lading hebben in de onder vraag 3 genoemde havens?
Het verbod voor derde-landen-vissersvaartuigen om niet-aangewezen havens binnen te varen, volgt uit de Europese verordening ter voorkoming en bestrijding van illegale, ongerapporteerde en ongereguleerde visserij. Met betrekking tot het toezicht bij aanlanding is Nederland in oktober 2020 ingebreke gesteld door de Europese Commissie. Het is van belang dat wij in deze zorgvuldig opereren en werken volgens de geldende regelgeving. De Europese regelgeving biedt in principe geen mogelijkheden om ontheffingen te verlenen van het verbod om niet aangewezen havens binnen te varen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven zal ik havens met een scheepswerf, die hebben aangegeven dat zij omzet verlies hebben als gevolg van Brexit, aanwijzen als derde-landen-haven voor vissersvaartuigen uit het VK en specifiek voor onderhoud. Hiertoe wordt voorzien in een wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Omdat de Europese Commissie inmiddels met bovenstaande lijn heeft ingestemd, zal ik ten behoeve van vissersvaartuigen uit het VK waarvoor onderhoud in daartoe aan te wijzen havens is gepland in de periode voordat de voorziene regelingswijziging is geëffectueerd ontheffing verlenen. De sector is hiervan op de hoogte gesteld.
Klopt het dat u met deze weigering Brits gevlagde schepen geen toestemming geeft om het onderhoud of (grote) renovatie te laten uitvoeren bij de Nederlandse maritieme industrie? Zo ja, kunt u toelichten wat hiervan de reden is?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de NVWA (en of andere inspectiediensten) hiervoor boetes hebben uitgeschreven? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal boetes per haven?
De NVWA heeft tot nu toe enkel waarschuwingen gegeven bij overtredingen.
Kunt u een precies overzicht geven van de kosten die gemoeid zijn met de administratieve aanpassing om (lege) schepen toestemming te geven om van de havens gebruik te maken voor onderhoud en/of renovatie? Welke andere kosten zijn er verbonden van het aanwijzen van de onder vraag 3 genoemde havens?
De kosten voor het aanwijzen van nieuwe derde-landen-havens hebben betrekking op meerwerk voor de NVWA. In aanvulling op bestaande taken, moeten inspecteurs de ruimen van alle VK-gevlagde vissersvaartuigen controleren in aangewezen loshavens alvorens toestemming te geven voor het doorvaren naar een (nieuw) aangewezen onderhoudshaven. Tevens dient er vormgegeven te worden aan het verplichte toezichtsregime in de nieuw aan te wijzen onderhoudshavens. De NVWA heeft een inschatting gemaakt van de meerkosten en dit komt neer op € 7.000 / haven en in totaal € 49.000 per jaar voor 7 havens.
Kunt u een precies overzicht geven van de kosten voor inzet van NVWA-inspecteurs en/of andere diensten van de NVWA als er in deze havens ook producten aangeland worden en indien er alleen schepen kunnen invaren voor onderhoud en/of (grote) renovatie? Kunt u daarbij het verschuivingseffect weergeven, aangezien het toevoegen van een aantal havens een verschuiving van aanlanding zal betekenen, wat tot lagere kosten zal leiden in andere havens?
Het bezwaar tegen het aanwijzen van extra havens voor het aanlanden van verse vis uit derde landen heeft niet zozeer te maken met de meerkosten voor de NVWA, maar met de wens om illegale visserij optimaal tegen te gaan. De EU hanteert zeer strenge regels in het kader van het terugdringen van illegale visserij (de IUU- regelgeving). Om redenen van controle en toezicht op het mogelijk illegaal wegwerken van vis in de EU is het aantal aanlandplaatsen aan de buitengrenzen van de EU bewust gelimiteerd. EU gevlagde vissersvaartuigen kunnen gebruik maken van meer havens. Legitimatie daarvan ligt in het feit dat de EU-lidstaten in het kader van het EU verdrag aangesproken worden op het respecteren van de regels van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid. De EU-lidstaten dienen elkaar in dat verband te vrijwaren. Dat mechanisme is niet van toepassing op derde landen.
De EU heeft eind vorig jaar een infractieprocedure gestart tegen Nederland vanwege ontoereikend toezicht in de aanlandhavens van vis. Deze ziet ook specifiek op toezicht op aanlandingen van derde-landen-vaartuigen. Iedere extra aanwijzing van aanlandhavens voor vis heeft gevolgen voor het uitoefenen van toezicht en zal in het licht van de ingebrekestelling vragen oproepen bij de Europese Commissie.
Om die reden ga ik restrictief om met het aanwijzen van extra havens voor derde landen. Alleen wanneer de faciliteiten voor het uitvoeren van het verplichte toezichtsregime reeds beschikbaar zijn in de betreffende haven en het economisch belang voldoende onderbouwd is, ga ik over tot het aanwijzen van extra havens waar derde-landen-vaartuigen vis kunnen aanlanden. Voor dit moment komen alleen de havens Den Helder (verse vis) en Amsterdam en Rotterdam (bevroren vis) hiervoor in aanmerking.
Klopt het dat de haven van Den Oever niet is aangewezen maar dat er een kantoor van de NVWA gehuisvest is? Hoe ligt dit in andere havens?
Steunpunten van de NVWA voor administratieve taken bevinden zich in de volgende havens: Den Oever, Harlingen, Lauwersoog, Den Helder, IJmuiden, Scheveningen, Stellendam en Vlissingen. Dit betekent overigens niet dat de benodigde handhavingscapaciteit die nodig is voor inspecties van derde-landen-vaartuigen al beschikbaar zou zijn.
Hoeveel schepen met een Britse vlag doen Nederlandse havens aan? Kunt u hiervan een overzicht geven per haven per jaar over de afgelopen vijf jaar?
Aanvoerhaven
Aantal aanlandingen 2016
Aantal aanlandingen 2017
Aantal aanlandingen 2018
Aantal aanlandingen 2019
Aantal aanlandingen 2020
Den Helder
7
3
3
2
9
Den Oever
0
0
0
0
0
Lauwersoog
0
2
1
0
0
Oudeschild
0
1
0
0
0
Stellendam
0
0
1
0
2
Delfzijl
0
0
0
0
0
Kunt u de toets op handhaving, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets) van de NVWA die ten grondslag ligt aan het besluit om niet over te gaan tot aanwijzing van de onder vraag 3 genoemde havens zo snel mogelijk met de Kamer delen?
Een HUF-toets wordt uitgevoerd om de uitvoerbaarheid van nieuwe wet- en regelgeving te beoordelen en de benodigde kosten voor uitvoering te berekenen. Bij het aanwijzen van derde-landen-havens is geen sprake van nieuwe wet- en regelgeving, maar een wijziging in de werkwijze. Voor deze nieuwe werkwijze is dan ook geen HUF-toets gevraagd. De NVWA is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van deze wijziging en heeft aangegeven dat deze voor het toezicht uitvoerbaar is.
Bent u bereid om uw besluit (of dat van de NVWA) te heroverwegen en de onder vraag 3 genoemde havens aan te wijzen als «dedicated landing port third countries»? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 5, 6 en 12.
De afgebroken CAO-onderhandelingen bij de supermarkten |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Overleg supermarkt-cao weer afgebroken: «Geld klotst tegen de plinten»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het is jammer dat cao-partijen bij de supermarkt-cao nog niet tot overeenstemming zijn gekomen. Het proces van onderhandelingen verloopt soms vlot, maar heeft soms ook wat meer tijd nodig om tot een goed einde te worden gebracht. Ik hoop dat partijen er uiteindelijk samen uit gaan komen en een evenwichtig onderhandelingsresultaat weten te bereiken.
Deelt u de mening dat supermarkten in 2020 een recordomzet hebben geboekt van 45 miljard euro, een stijging van 11 procent ten opzichte van 2019?
Uit het aangehaalde artikel begrijp ik dat uit onderzoek van marktonderzoeker IRI volgt dat supermarkten 45 miljard euro hebben omgezet in 2020, hetgeen een stijging van 11 procent zou betekenen ten opzichte van 2019. Dat is inderdaad fors.
Hebt u gezien dat in het nieuwe jaar de klinkende cijfers gewoon doorzetten, met in de eerste week van 2021 alweer een groei van negen procent?
In hetzelfde artikel heb ik gelezen dat in de eerste week van 2021 sprake zou zijn van een groei van 9 procent.
Bent u het eens met de stelling dat deze cijfers een loonsverhoging rechtvaardigen voor de circa 300.000 supermarktmedewerkers, in lijn met de eis van de vakbonden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat de coronacrisis veel vraagt van Nederland en dat ook supermarktmedewerkers hard hebben gewerkt om de supermarkten draaiende te houden. Het is echter niet aan mij om me te mengen in de cao-onderhandelingen in een specifieke sector en te oordelen over de rechtvaardiging van een structurele en/of incidentele loonsverhoging. Het is aan de betrokken werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en een cao af te sluiten. Cao-partijen weten bovendien het beste welke afspraken in een specifieke sector passend zijn.
Is een (extra) loonsverhoging ook niet logisch vanwege de hoge werkdruk als gevolg van corona?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een moreel appel te doen op de werkgevers vanwege het feit «dat het geld tegen de plinten klotst»? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is het aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen en een cao af te sluiten. Het onderhandelingsproces in een specifieke sector is dan ook geen zaak waar ik mij in kan mengen.
Hebt u gezien dat een Kamermeerderheid voorstander is van een hoger minimumloon? Bent u bereid het minimumloon met tien procent te verhogen als een eerste stap richting 14 euro per uur? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan op de hoogte dat meerdere partijen voor een hoger wettelijk minimumloon (WML) pleiten in hun verkiezingsprogramma’s. De wijze waarop partijen dit invullen is echter verschillend. Zoals eerder aangegeven in mijn brief van januari vorig jaar,2 ben ik niet voornemens het WML in de resterende kabinetsperiode te verhogen. Overigens is het WML niet het enige dat bepalend is voor het inkomen van werknemers. Ook het bredere stelsel van inkomensondersteuning via de fiscaliteit en toeslagen speelt een rol. Goede weging van een verhoging van het WML dient dan ook in een bredere samenhang met deze instrumenten te worden bezien.
Administratieve lastendruk exporterend mkb. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
In hoeverre zijn bij u voorbeelden bekend van op export gerichte midden- en klein bedrijven (mkb) die worstelen met de hoeveelheid bureaucratie/administratieve lasten die er sinds de coronacrisis op hen af komen vanuit andere landen, zoals het moeten vertalen van grote hoeveelheden documenten omdat een monteur drie dagen (incl. reizen) naar het buitenland is geweest voor de installatie van een machine (waar iemand minstens een halve dag mee bezig is, zonder rekening te houden met vervolgvragen)?
Het kabinet staat in nauw contact met bedrijven, ook via VNO-NCW en MKB Nederland. Vanuit het bedrijfsleven worden vooral vragen gesteld over quarantaine-verplichtingen, zowel in het buitenland, als voor ondernemers en werknemers die vanuit het buitenland naar Nederland (terug)komen. Het is voor bedrijven niet altijd duidelijk wat de verplichtingen zijn en hoe de regels te interpreteren. De situatie kan bovendien snel veranderen.
Uit een peiling door RVO onder ondernemers met ca. 1000 respondenten blijkt dat de negatieve impact van corona op exporterende bedrijven vooral bestaat uit uitval of vertraging van de vraag, reisbeperkingen, sluiting van winkels/horeca en problemen met bevoorrading en transport/logistiek.
Waar kunnen mkb-ondernemers terecht met hulpvragen en waar kunnen hun problemen worden gemeld? Wordt er door het kabinet extra inzet van personeel georganiseerd om ondersteuning mogelijk te maken tijdens de coronacrisis voor de lappendeken aan reis- en douaneregels?
Ondernemers kunnen met hulpvragen terecht bij de in het begin van de coronacrisis ingerichte hulploketten o.a. bij de Kamer van Koophandel en RVO. Voor zover nodig is extra capaciteit beschikbaar gesteld voor de bemensing van deze loketten. Daarnaast voorzien ook de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland ondernemers van informatie via telefoon, email en sociale media.
Is er zicht op de (toegenomen) administratieve lastendruk voor mkb-ondernemers als gevolg van de coronacrisis? Wordt die bijgehouden en gemonitord?
In het algemeen wordt door het kabinet niet bijgehouden of de administratieve lastendruk stijgt of daalt. Dit omdat het kabinet heeft ingezet op een kwalitatieve regeldrukaanpak, waarbij gekeken wordt naar de belangrijkste knelpunten die ondernemers ervaren. Deze knelpunten worden opgehaald door een breed scala aan instrumenten, waaronder de life-events-aanpak (zie antwoord op vraag 5), de maatwerkaanpak en de Strategische commissie betere regelgeving bedrijven.
Ten aanzien van de regeldruk die voortvloeit uit de coronasteunpakketten dient te worden opgemerkt dat alle maatregelen voorzien zijn van een regeldrukparagraaf waarin wordt ingegaan op de regeldruk. Daaruit blijkt welke regeldruk er voortkomt uit de coronasteunpakketten.
Kunt u aangeven of en zo ja, hoeveel zaken als fraude bestempeld zijn door administratieve dwaling sinds het uitbreken van de coronacrisis?
Sinds het uitbreken van de coronacrisis zijn door RVO géén zaken als gevolg van administratieve dwaling van de mkb’er bestempeld als misbruik of oneigenlijk gebruik De aanvraagsystemen van RVO-regelingen zijn ingericht om zo adequaat mogelijk fouten op te sporen en bevatten meerdere drempels om «misbruik» als gevolg van administratieve dwalingen van de mkb’er te voorkomen. Zo worden aanvragen risicogericht beoordeeld en waar nodig worden er controlevragen gesteld, te beantwoorden door de aanvrager. Eventuele fouten in aanvragen worden hiermee vroegtijdig opgespoord en opgelost. Hiermee wordt voorkomen dat administratieve dwalingen worden aangemerkt als fraude. Bij ernstige vermoedens van opzettelijke niet-naleving wordt het betreffend geval eerst intensief onderzocht. Het onderzoek richt zich dan op de vraag of in redelijkheid kan worden aangenomen dat bewust onjuiste informatie is verstrekt, met als doel gebruik te maken van een regeling waarop geen recht zou zijn. Zo wordt door RVO op een zo zorgvuldig mogelijk wijze beproefd of er afwijkingen zijn in de vorm van misbruik of oneigenlijk gebruik met uitsluiting van administratieve dwaling van de mkb’er.
Bent u bereid om samen met ondernemersorganisaties de administratieve lastendruk rondom internationaal zaken doen in kaart te brengen? Kunt u aangeven hoe dit op een overzichtelijke manier periodiek aan de Kamer gerapporteerd zou kunnen worden?
Onderdeel van de aanpak van administratieve lastendruk door dit kabinet is de «Life eventsaanpak». Elke ondernemer krijgt in de levenscyclus van zijn onderneming te maken met één of meer grote veranderingen waarvoor overheidsdiensten nodig zijn, zogenoemde levensgebeurtenissen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het aannemen van een eerste werknemer. Het doel van de life eventsaanpak is het merkbaar verminderen van ervaren regeldruk voor ondernemers rondom deze life events.
Internationaal zakendoen buiten de Europese Unie kan ook worden beschouwd als een belangrijk life event voor een ondernemer. Vandaar dat in opdracht van Economische Zaken en Klimaat het rapport «Klantreis internationaal zakendoen buiten de Europese Unie» is opgeleverd (Kamerstuk 29 515, nr. 443). Deze klantreis heeft gekeken naar de regeldruk die wordt ervaren rondom internationaal zakendoen. Hiervoor is gesproken met 25 bedrijven en zes brancheorganisaties. Hierbij zijn een aantal concrete knelpunten naar voren gekomen die met name lagen op het gebied van de uitvoering en de informatievoorziening en niet op het vlak van de regelgeving zelf en de administratieve lasten. Wat betreft de informatievoorziening vanuit de overheid over export was het beeld dat die erg gefragmenteerd, onvolledig en onduidelijk is. Om een oplossing te bieden voor dit knelpunt heeft RVO de Exportwijzer ontwikkeld. Dit is een tool waarmee ondernemers een overzicht van de in hun situatie relevante informatie en mogelijkheden krijgen gepresenteerd dat kan worden opgeslagen en als leidraad of «checklist» kan dienen. Er wordt nu gewerkt aan een uitbreiding van deze exportwijzer met informatie over export van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de KvK en de Douane. Het streven is dat deze uitbreiding van de exportwijzer in januari 2021 beschikbaar komt voor ondernemers. Ook aan de andere knelpunten die het onderzoek naar voren heeft gebracht wordt gewerkt. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de Voortgangsrapportage regeldruk in juni 2020 (Kamerstuk 29 515, nr. 446).
Hoezeer deelt u de mening dat het in een tijd waarin mkb-ers grote moeite moeten doen om het hoofd boven water te houden, het van belang is dat we de administratieve lasten zo laag mogelijk houden?
Het Kabinet deelt deze mening ten zeerste.
Zijn de minsteries van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken en Klimaat bereid om met handelspartners van Nederland in gesprek te gaan om te kijken hoe belemmeringen als hierboven omschreven kunnen worden weggenomen?
De Europese Commissie, lidstaten en het bedrijfsleven zetten zich gezamenlijk in om markttoegangsproblemen in derde landen te adresseren, ook belemmeringen die sinds de COVID-19-crisis zijn opgekomen. De Europese Commissie rapporteert jaarlijks over haar inzet.1 Afhankelijk van de belemmering kan economische diplomatie bijvoorbeeld een oplossing bieden. Waar belemmeringen een grote economische impact hebben en er een systemisch belang speelt, kan de EU ook besluiten om gebruik te maken van geschillenbeslechting binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) of via een handelsakkoord, als dat aanwezig is. Helaas zijn niet alle belemmeringen op korte termijn op te lossen, bijvoorbeeld in die gevallen waar geen duidelijke strijdigheid is met WTO-regels. Het is van groot belang dat alle betrokken partijen zich inzetten om handelsbelemmeringen aan te pakken. Hiervoor is het ook belangrijk dat het bedrijfsleven problemen blijft melden. Dit kan via het Meldpunt Handelsbelemmeringen, maar ook rechtstreeks bij de Commissie via het Single Entry Point.2 Hiernaast zetten de Europese Unie en Nederland zich ook in multilaterale organisaties in voor het mkb, met name binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Zo hebben de EU en Nederland zich in december binnen de WTO nog aangesloten bij een plurilateraal pakket aan aanbevelingen ten gunste van het mkb, onder meer op het gebied van handelsfacilitatie, toegang tot financiën en internationale betalingen, transparantie, toegang tot marktinformatie, en betrekking van het mkb bij de ontwikkeling van nieuwe regelgeving.
Kunt u aangeven welke rol het postennetwerk kan spelen in het vereenvoudigen van administratieve lasten?
Het postennetwerk draagt bij aan actuele en snelle informatievoorziening over de, soms snel wisselende, situatie in landen en de voorschriften en regels waar Nederlandse ondernemers ter plekke rekening mee moeten houden. Bedrijven kunnen advies op maat krijgen over hoe met administratieve lasten op te gaan.
Kunt u aangeven in hoeverre Nederlandse bedrijven gecompenseerd worden voor toenemende lastendruk als gevolg van externe verstoringen als de pandemie, de Brexit of geopolitieke verschuivingen?
Administratieve lasten als gevolgd van externe verstoringen, zoals geopolitieke verschuivingen, natuurrampen of pandemieën, vallen in principe onder het ondernemersrisico en worden niet gecompenseerd. De overheid zal voor zover mogelijk wijzen op bekende risico’s en informatie beschikbaar stellen op grond waarvan ondernemers hun risico kunnen inschatten en kunnen afdekken, zoals bijvoorbeeld met de Brexit-campagne en -helpdesk.
Mogelijk kunnen Nederlandse bedrijven een beroep doen op Europese fondsen die worden ingericht ter ondersteuning van bedrijven die zijn geraakt door de coronacrisis respectievelijk door Brexit.
Wordt er in de EU bekeken hoe de administratieve lasten (red tape) van het mkb beperkt kunnen worden? Ziet u daarbij een verschil voor bedrijven die handel voeren binnen de Europese interne markt en handel met derde landen?
Met de agenda voor Betere Regelgeving voert de Europese Commissie bewust beleid om regeldruk (waaronder administratieve lasten) voor ondernemers te verminderen, waarbij het mkb geldt als de belangrijkste doelgroep. De Europese Commissie heeft een speciaal programma, genaamd REFIT (Regulatory Fitness=gezonde regelgeving) om bestaande EU-regelgeving tegen het licht te houden en onnodige regeldruk weg te nemen. Er is ook een Fit for future-platform, dat bestaat uit vertegenwoordigers van overheden, het bedrijfsleven en diverse maatschappelijke belangenorganisaties. Het platform adviseert de Commissie -vooral op basis van ontvangen signalen van belanghebbenden- over oplossingen om in concrete gevallen regeldruk zoveel mogelijk te verminderen.
Het beleid inzake Betere Regelgeving ziet ook op het proces van totstandkoming van EU-regelgeving. Belangrijke uitgangspunten bij de totstandkoming van EU-regelgeving zijn dat bij het ontwerp zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de positie van het mkb, dat het mkb goed wordt geconsulteerd en dat de effecten van voorgenomen regelgeving voor het mkb, vooraf goed in kaart worden gebracht.
Met het Betere Regelgevings-beleid kan regeldruk worden aangepakt die veroorzaakt wordt door EU-regelgeving. Belemmeringen en regeldruk die bedrijven ervaren bij het voeren van handel met derde landen, worden meestal niet veroorzaakt door EU-regelgeving, maar door regelgeving van derde landen. De handelsakkoorden waarover de EU onderhandelt of die al zijn afgesloten met derde landen bevatten verschillende bepalingen die direct of indirect leiden tot een lagere regeldruk voor (mkb) bedrijven, bijvoorbeeld door het stroomlijnen van douanevereisten.
Bent u bereid om dit hoger te agenderen in Europees verband en wanneer kunt u dat agenderen?
Het is een gegeven dat exporterende bedrijven, mkb’ers in het bijzonder, in sommige derde landen een hogere administratieve druk ervaren dan in de EU. Waar handelsmaatregelen onnodig handelsbelemmering en discriminerend zijn, kaart de EU deze structureel in internationale overleggen aan.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het handhaven van het EU-verdedigingsbeginsel door de douane. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Welke mogelijkheden hebben ondernemers wanneer zij het niet eens zijn met de opgelegde heffing van invoerrechten?
Wanneer ondernemers het niet eens zijn met de opgelegde heffing van invoerrechten, de zogenaamde uitnodiging tot betaling (verder: UTB), kunnen zij twee dingen doen.
Ten eerste kunnen zij in bezwaar gaan bij de inspecteur. In dat kader kan aan de ondernemer uitstel van betaling van de invoerrechten worden verleend. De inspecteur doet uitspraak op het bezwaar en als de ondernemer het niet eens is met deze uitspraak, dan kan deze in beroep bij de rechter (art. 44 Douanewetboek van de Unie verder: DWU (Verordening (EU) nr. 952/2013).
Ten tweede kunnen ondernemers in bepaalde gevallen een verzoek om terugbetaling indienen van al betaalde invoerrechten of kwijtschelding van nog niet betaalde invoerrechten. Deze gevallen zijn in het DWU nader uitgewerkt.
Deze mogelijkheden zijn overigens niet beperkt tot ondernemers; ook niet-ondernemers die een UTB ontvangen kunnen hiervan gebruik maken.
Hoeveel ondernemers maken jaarlijks (over de afgelopen tien jaar) bezwaar tegen de door de douane opgelegde invoerheffing? In hoeveel van de gevallen is het bezwaar door de douane gegrond verklaard?
In tabel 1 heb ik het aantal ondernemers dat bezwaar heeft aangetekend tegen het totale aantal beschikkingen van de Douane opgenomen:
Jaar
Aantal ondernemers
2011
1.677
2012
1.625
2013
1.572
2014
1.654
2015
2.672
2016
2.429
2017
2.215
2018
1.841
2019
1.798
2020 (t/m 17 november)
1.033
In tabel 2 heb ik het aantal geheel en gedeeltelijk gegrond verklaarde bezwaren opgenomen. Voor de volledigheid merk ik op dat één ondernemer gedurende het jaar meerdere bezwaarschriften kan indienen, waardoor de cijfers afwijkend zijn ten opzichte van de vorige tabel.
Jaar
Totaal aantal bezwaren
Geheel gegrond
Gedeeltelijk gegrond
2011
5.840
3.720
211
2012
4.412
2.570
237
2013
4.023
2.042
391
2014
3.823
1.937
145
2015
4.208
2.067
183
2016
3.741
1.765
155
2017
4.257
2.019
139
2018
4.607
2.687
172
2019
4.463
2.520
181
2020 (t/m 17 november)
2.384
1.446
95
Graag licht ik hierbij nog het volgende toe. In 2019 kwam ongeveer 60% van de bezwaren voort uit verzoeken om correcties van aangiften door de ondernemer zelf. Dit hangt samen met het feit dat een ondernemer soms al aangifte doet terwijl nog niet alle bescheiden compleet zijn. De bezwaarmogelijkheid wordt dan gebruikt om dit te herstellen. De Douane is hierover in gesprek met het bedrijfsleven in het Overleg Douane-Bedrijfsleven (ODB), als onderdeel van de strategische ontwikkelagenda van het ODB.
Kunt u een toelichting geven op het EU-verdedigingsbeginsel voor en na 2008 en dan met name op de vraag wanneer de douane wel en wanneer niet invoerrechten mag vorderen zonder voorafgaand de belastingplichtige te informeren?
Het EU-verdedigingsbeginsel kreeg voor de nationale douanebesluitvorming meer betekenis door het arrest van het Europese Hof van Justitie van 18 december 2008 «Sopropé» (zaak C-349/07). In dit arrest heeft het Europese Hof van Justitie kort gezegd geoordeeld dat, voordat een nadelig besluit wordt genomen, belanghebbende in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn mening te geven.
Na dit arrest heeft de Douane een extra stap toegevoegd aan de standaard werkwijze die vooraf gaat aan de totstandkoming van een nadelig besluit. Betrokkenen worden sindsdien door de inspecteur vooraf elektronisch (per e-mail) of per brief in kennis gesteld van voorgenomen besluiten en in de gelegenheid gesteld om hun reactie daarop te geven. Op deze manier kan de reactie van de betrokkenen worden meegenomen bij de definitieve besluitvorming. Met de inwerkingtreding van het DWU in mei 2016 is het verdedigingsbeginsel gecodificeerd.
Soms kunnen er gerechtvaardigde redenen zijn om de belastingplichtige niet vooraf te informeren. Het gaat hier bijvoorbeeld om situaties waarin niet kan worden gewacht met direct overheidsingrijpen ter bescherming van de gezondheid van mens, dier of plant.
Hoeveel zaken rond het EU-verdedigingsbeginsel in relatie tot het optreden van de douane liggen er momenteel onder de rechter? Wat is de gemiddelde afhandelingstermijn van deze zaken?
Slechts bij hoge uitzondering gaan zaken uitsluitend over het EU-verdedigingsbeginsel door naar de rechter. Voor zover bekend liggen er op dit moment twee zaken onder de rechter, die uitsluitend gaan over het EU-verdedigingsbeginsel. Daarnaast wordt het EU-verdedigingsbeginsel ook met enige regelmaat als subsidiair argument aangevoerd.
Bij een standaardprocedure zonder bijzonderheden waarbij alle rechtsmiddelen worden aangewend, bedraagt de doorlooptijd gemiddeld vier tot zes jaar.
Hierbij wil ik benadrukken dat elke zaak op zichzelf staat en – al naar gelang de omvang en complexiteit van de casus – een kortere of langere doorlooptijd en afhandelingstermijn heeft. Een doorlooptijd van meer dan tien jaar is wel uitzonderlijk.
Klopt het dat de douane over dezelfde partij goederen twee keer een invoerheffing kan opleggen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Kunt u verklaren op basis van welke juridische grondslag dit mogelijk is? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten hoe wordt voorkomen dat dit plaatsvindt?
Dit klopt niet. Invoerrechten zijn maar één keer verschuldigd, en zij worden ook maar één keer geïnd. Met het naleven van de geldende (Europese) wetgeving door de Douane, wordt voorkomen dat over dezelfde partij goederen twee keer een invoerheffing wordt opgelegd.
Tot hoelang na invoer door de ondernemer heeft de douane juridisch de mogelijkheid tot het opleggen van een belastingheffing met betrekking tot invoerrechten? Kunt u hierbij ook ingaan op de verjaringstermijnen en de mate van rechtszekerheid voor een ondernemer in relatie tot de geldende termijnen, ook met het oog op de aangenomen motie «menselijke maat in bezwaarprocedures» (Kamerstuk 31 066, nr. 477)?
Op de Douane rust op basis van de Europese douanewetgeving de verplichting een UTB op te leggen wanneer invoerrechten verschuldigd zijn en de verjaringstermijn voor heffing nog niet is verstreken. De termijn voor het heffen van invoerrechten bedraagt 3 jaar. Deze termijn kan verlengd worden tot 5 jaar wanneer sprake is van een strafrechtelijk vervolgbare handeling. Als sprake is van een bezwaar- en beroepsprocedure wordt de termijn opgeschort.
Met de regels waarin het DWU voorziet, zijn de verjaringstermijnen voor de ondernemer duidelijk en voorzienbaar. De Douane houdt zich aan deze termijnen en de overige regels opgenomen in het DWU. De Douane geeft daarbij invulling aan de menselijke maat1 door in nauw contact te blijven met de ondernemer en door een zorgvuldig proces te doorlopen.
Klopt het dat de douane na bezwaarmaking van de ondernemer zelfs tien jaar kan en mag doen over een reactie en/of uitspraak? Zo nee, graag een toelichting? Zo ja, deelt u de mening dat een termijn die kan oplopen tot tien jaar zeer onwenselijk is?
Het is niet zo dat de Douane zonder meer tien jaar kan en mag doen over een reactie of uitspraak. De Douane spant zich in de behandeltermijn waar mogelijk te beperken.
Het uitgangspunt van de Douane is om in goed overleg met de ondernemer zo snel mogelijk uitspraak op bezwaar te doen. Zorgvuldigheid en dienstverlening staan daarbij voorop. Daar waar een mogelijke termijnoverschrijding toch aan de orde is, zal daar in de regel overleg over plaats hebben met de betrokken ondernemer. Oorzaak kan bijvoorbeeld zijn dat aanvullend feitenonderzoek nodig is of dat gewacht wordt op relevante jurisprudentie in vergelijkbare zaken.
Voor de Douane gelden de beslistermijnen van de Algemene wet bestuursrecht. In beginsel bedraagt die beslistermijn zes weken. Deze termijn kan verlengd worden met nog eens zes weken. Daarna is nog verdere verlenging mogelijk, in overleg met de ondernemer.
Welke stappen kunt u zetten om juridisch te borgen dat reactie op bezwaar en beroep niet onbeperkt kan worden opgeschort, maar binnen een nader, met de sector in te vullen, redelijke termijn wordt beantwoord? Bent u bereid deze stappen te zetten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 7 is gesteld, streeft de Douane er naar bezwaren zo tijdig mogelijk en binnen de daarvoor geldende wettelijke termijnen af te handelen. Daar waar een mogelijke termijnoverschrijding toch aan de orde kan zijn, zal hierover in de regel contact worden gezocht met de betrokken ondernemer. Op het tijdsverloop in de beroepsfase hebben de Douane en belanghebbende geen invloed.
Bent u bekend met het artikel «Douane bijt zich vast in twee partijen knoflook uit China»?1
Ja.
Maken de douane en de Fiscale inlichtingen-opsporingsdient (FIOD) vaker afspraken met expediteurs om illegale zendingen aan te pakken? Zo ja, hoe vaak per jaar en op welke manier worden de gemaakte afspraken vastgelegd zodat de expediteur later geen problemen krijgt over het wel of niet doorvoeren van de zending en eventuele heffingen, zoals wel is gebeurd bij het voorbeeld in vraag negen?2
Douane en FIOD maken in principe geen afspraken met bedrijven over het handhaven en opsporen van andere bedrijven. Elk bedrijf wordt op zijn eigen merites beoordeeld en wordt op zijn eigen handelen gecontroleerd op het naleven van douane wet- en regelgeving. Op grond van de geheimhoudingsverplichting kan ik niet op individuele gevallen ingaan.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden voor het nog in te plannen notaoverleg Douane?
Ja.
Het rapport ‘Women's rights violations in Dutch palm oil supply chains: the case of Guatemala’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Women's rights violations in Dutch palm oil supply chains: the case of Guatemala»1, van ActionAid? Wat is uw appreciatie van het rapport?
Ja. Het kabinet is bekend met de problematiek zoals geschetst in het rapport en deelt de zorgen hierover. Guatemalteekse vrouwen, met name van inheemse afkomst, hebben veelvuldig te maken met onder andere discriminatie, (seksueel) geweld en landonteigening. Het is een regiobreed probleem, en het speelt in alle sectoren in de regio, zo ook palmolie.
Deelt u de zorgen over de mensenrechtenschendingen in de Guatemalteekse palmoliesector en de disproportionele gevolgen voor vrouwen van deze schendingen, zoals toegenomen onbetaalde zorgtaken en geweld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Nederlandse bedrijven significante invloed hebben in deze keten, aangezien 43% van de Guatemalteekse palmolie wordt geïmporteerd naar Nederland, en hierdoor ook een grote verantwoordelijkheid dragen voor het afdwingen van respect voor mens en milieu bij de Guatemalteekse palmoliebedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het u bekend welke inzet Nederlandse bedrijven leveren op het terrein van respect voor mens en milieu bij de Guatemalteekse palmolie bedrijven en is deze inzet wat u betreft voldoende?
Het kabinet ziet voor zichzelf, alsook het Nederlandse bedrijfsleven, een verantwoordelijkheid bij het verduurzamen van palmolie, omdat ongeveer een derde van de Europese palmolie via de Rotterdamse haven ons land binnenkomt, en Nederland enkele grotere private spelers in de palmoliesector kent. Het kabinet heeft daarom een integrale aanpak op de verduurzaming van palmolie, waar samenwerking met de private sector deel van uitmaakt (Kamerstuk 30196, nr. 539 en Kamerstuk 30 196 nr. 647). In 2018 resulteerde dit beleid erin dat 89% van de in Nederland verwerkte palmolie voor voeding, bestemd voor de binnenlandse markt en voor exportmarkten, gecertificeerd duurzaam was. Daarmee is Nederland koploper, in Europa alsook mondiaal.
De inzet van de palmoliesector op gecertificeerd duurzame palmolie doet niet af aan de verwachtingen van het kabinet dat bedrijven, dus ook de palmolie sector, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s). De Nederlandse palmoliesector geeft, bij monde van de ketenorganisatie voor oliën en vetten, aan dat de bedrijven die lid zijn van deze ketenorganisatie, waaronder ook bedrijven die actief zijn in de Guatemalteekse palmoliesector (zoals Bunge, Cargill en AAK), significante stappen zetten om te komen tot duurzame en traceerbare waardeketens door het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. In een verklaring1 geeft de ketenorganisatie verder aan dat al hun leden een NDPE (No Deforestation, No Peat, No Exploitation) beleid hebben, wat betekent dat ze palmolie verhandelen waarbij extra maatregelen worden genomen om de risico’s op ontbossing, uitbuiting en gebruik van brandbare veengronden terug te dringen. Unilever en Nestle hebben in reactie op het rapport aangegeven met leveranciers (in Guatemala) samen te werken en het gesprek met hen aan te gaan over het respecteren van mensenrechten.
De overheid heeft geen toezichthoudende rol bij de naleving van de OESO-richtlijnen door deze bedrijven en kan dan ook niet beoordelen of deze inzet voldoende is. Het stemt echter positief dat de bedrijven ontvankelijk zijn voor de boodschap dat zij verantwoordelijkheid hebben voor de omstandigheden in de keten en dat zij zoeken naar oplossingen. Dit blijkt uit hun reacties en uit hun beleid tot op heden.
Deelt u de conclusie van het rapport dat de onderzochte bedrijven tekortschieten bij de implementatie van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), met name als het gaat om het voorkomen en adresseren van risico’s voor vrouwen? Zo ja, welke gevolgen verbind u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De kern van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen is het identificeren en aanpakken van mogelijke risico’s voor mens en milieu in de keten, hier horen ook risico’s voor vrouwelijke werknemers en boerinnen bij. De OESO Due Diligence Handreiking, die bedrijven moet helpen bij het implementeren van de OESO-richtlijnen, raadt bedrijven aan om stakeholders en bronnen te raadplegen bij het doen van due diligence. Binnen het IMVO-beleid stimuleert het kabinet het gebruik van deze handreiking door bedrijven.
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de kwaliteit van de implementatie van de OESO-richtlijnen door specifieke bedrijven, aangezien de overheid hier geen toezichthoudende rol in heeft.
Welke stappen zet u binnen het nieuwe beleid voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) om te zorgen dat Nederlandse bedrijven internationaal ondernemen met respect voor vrouwenrechten?
De kern van het IMVO-beleid is dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Daarbij dienen bedrijven ook risico’s op het gebied van gender in kaart te brengen en te voorkomen of te mitigeren. De OESO Due Diligence Handreiking geeft duidelijk aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren in het toepassen van hun gepaste zorgvuldigheid en in welke situaties dit extra aandacht verdient. Ook financiert het kabinet de ontwikkeling van specifieke handreikingen voor bedrijven om gender te integreren in hun gepaste zorgvuldigheid. Deze handreikingen brengt het kabinet onder de aandacht bij bedrijven, zoals in de convenanten en bij de doelstelling van de overheid dat in 2023 90 procent van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen als referentiekader voor hun internationale activiteiten onderschrijft, en zullen ook via het voorziene IMVO-steunpunt worden aangeboden.
Aanvullend stelt het kabinet in de nota Van voorlichten tot verplichten, een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschapvan 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337), vernieuwd IMVO-beleid voor, bestaand uit een doordachte mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen, met een brede due diligence verplichting als kernelement. Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en het bereiken van een grotere impact.
Ziet u een belangrijke verbetering in de mate waarin Nederlandse bedrijven voldoen aan de internationale richtlijnen voor verantwoord ondernemen? Zo ja, waarin zit die verbetering en is het voldoende in het licht van de bevindingen in het rapport? Zo nee, wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat er wel aan deze richtlijnen wordt voldaan?
Op basis van de resultaten van in 2019 en 2020 uitgevoerde evaluaties, consultaties en onderzoek, concludeert het kabinet dat het IMVO-beleid onvoldoende effectief is. In de nota Van voorlichten tot verplichten, een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschapvan 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337), stelt het kabinet daarom vernieuwd IMVO-beleid voor, bestaand uit een doordachte mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen, met een brede due diligence verplichting als kernelement. Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en het bereiken van een grotere impact. Doel van de beleidsmix is dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen om negatieve gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten te voorkomen, te stoppen of te beperken. En dat achterblijvers en bedrijven uit het peloton ten minste basale invulling geven aan wat de internationale normen op het gebied van IMVO van hen vragen.
Deelt u de conclusie dat verplichte mensenrechten wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid (due dilligence-wetgeving) in Nederland leidt tot betere implementatie van de OESO-richtlijnen door Nederlandse bedrijven? Zo nee, welke maatregelen binnen het nieuwe IMVO-beleid zet het kabinet dan in om implementatie van IMVO- standaarden door Nederlandse bedrijven te verbeteren en toekomstige misstanden zoals die in Guatemala te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een tijdspad geven voor de nieuwe IMVO-maatregelen en wanneer u verbetering verwacht ten opzichte van de implementatie van standaarden door Nederlandse bedrijven?
Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting en zal daarom maximaal inzetten op het beïnvloeden van de ontwikkelingen in Europa om een Europese brede due diligence verplichting te realiseren. Hiervoor werkt het kabinet de komende tijd bouwstenen voor een verplichting uit, die ook gebruikt kunnen worden voor het invoeren van nationale dwingende maatregelen, mocht blijken dat Europa te lang op zich laat wachten. Het kabinet neemt het advies van de SER ter harte dat de voortgang van een Europees traject goed moet worden bewaakt en geeft in overweging om in de zomer van 2021 de balans in Europa op te maken.
Cruciaal voor de effectiviteit van beleid zijn de ondersteunende maatregelen die deel uitmaken van de doordachte mix. Zo zal er een IMVO-steunpunt worden ingericht dat bedrijven bedient via één loket. IMVO-voorwaarden bij inkoop en in het bedrijfsleveninstrumentarium zijn al onderdeel van beleid, maar de uitvoering zal verder worden geconcretiseerd. Financiële prikkels voor bedrijven blijven behouden. Het kabinet blijft stimuleren tot sectorale samenwerking. Om sectorale samenwerking optimaal te benutten, is het belangrijk deze goed af te stemmen op de verplichtende maatregel. Deze maatregelen worden nader uitgewerkt, waarbij prioriteit wordt gegeven aan het oprichten van het IMVO-steunpunt en het vaststellen van de nieuwe kaders voor de ondersteuning sectorale samenwerking.
De nieuwe IMVO-maatregelen zijn onderdeel van de algehele implementatie van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). De richtlijnen worden in de praktijk vertaald door middel van een Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten (NAP). Het Nederlandse NAP uit 2014 wordt momenteel herzien. Het kabinet verwacht het NAP in het najaar 2021 naar de Kamer te sturen.
Welke IMVO-eisen worden gesteld aan ondernemingen waarvan de staat mede-eigenaar is, zoals de Haven van Rotterdam?
De ambitie van de staat als aandeelhouder ten aanzien van IMVO is dat staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector. Het IMVO-beleid voor staatsdeelnemingen is in april jl. aan de Tweede Kamer gestuurd2. De staatsdeelnemingen kiezen hoe zij hier invulling aan geven op een manier die past bij het publieke belang dat zij borgen en de lange termijnstrategie van de onderneming. De verantwoordelijkheid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen ligt bij de staatsdeelnemingen zelf. De staat zal het gesprek actiever aangaan en de prestaties van de staatsdeelnemingen inzichtelijk maken.
De staat als aandeelhouder verwacht dat deelnemingen richtlijnen naleven ter ondersteuning van (1) het IMVO-beleid van de staatsdeelnemingen en (2) transparantie en rapportage. Ten aanzien van het IMVO-beleid betreft dit de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, UN Global Compact,UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en Corporate Governance Code. Ten aanzien van transparantie verwacht de staat als aandeelhouder dat deelnemingen meedoen aan de Transparantie-benchmark en rapporteren volgens de GRI-standaard en UN Guiding Principles Reporting Framework. Voor alle richtlijnen geldt het «pas toe of leg uit»-beginsel. Daarnaast zijn er vier maatschappelijke thema’s aangewezen die dusdanig belangrijk zijn dat de staat het belang hiervan expliciet heeft gemaakt binnen het aandeelhouderschap in de staatsdeelnemingen. Dit betreft de thema’s mensenrechten, veilige werkomgeving, klimaat en milieu en anti-corruptie en financiële transparantie. De staat verwacht dat de deelnemingen binnen hun strategie en activiteiten aandacht besteden aan deze thema’s, voor zover deze relevant zijn.
Deelt u de mening van de Haven van Rotterdam dat zij «niet direct betrokken zijn bij de handels- en goederenstromen die door de haven lopen»2 en daarom geen gepaste zorgvuldigheid uitvoeren over deze stromen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen onderneemt u om te zorgen dat de Haven, waarvan de staat mede-eigenaar is, haar beleid in lijn brengt met de OESO-richtlijnen?
Havenbedrijf Rotterdam (HbR) is onder andere verantwoordelijk voor de afhandeling van de scheepvaart in de haven van Rotterdam. In die keten zijn veel private bedrijven actief, waaronder de verladers zelf en de exploitanten van de (container)terminals die worden gebruikt voor de overslag van goederen. Nationale overheden en/of internationale instanties bepalen met wet- en regelgeving welke ladingstromen wel en niet geoorloofd zijn, HbR heeft hier geen sturende rol in. De bevoegdheid om illegale ladingstromen op te sporen en tegen te houden ligt bij de Douane en bij de Inspectie Leefomgeving Transport waar het transport van gevaarlijke stoffen betreft. Dat neemt niet weg dat ook het HbR een verantwoordelijkheid heeft waar het aankomt op maatschappelijk verantwoord ondernemen. De staatsdeelnemingen kiezen hoe zij hier invulling aan geven op een manier die past bij het publieke belang dat zij borgen en de activiteiten die zij uitvoeren. De staat als aandeelhouder verwacht dat staatsdeelnemingen relevante richtlijnen (waaronder de OESO-richtlijnen) naleven en stimuleert dat de deelnemingen concrete doelstellingen formuleren op het vlak van IMVO. Over dit thema wordt vanuit de aandeelhoudersrol ook het gesprek gevoerd met de betrokken staatsdeelnemingen.
Adviseren de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse ambassade in San José Nederlandse bedrijven die opereren in of exporteren uit Guatemala over de mogelijke risico’s voor mens, milieu en gendergelijkheid bij de palmolieproductie in Guatemala? Zo ja, heeft dit het handelen van Nederlandse bedrijven beïnvloed? Ziet u ruimte om deze inzet te verbeteren?
Ja, zowel RVO als de ambassade adviseren bedrijven. Zo informeert de Nederlandse ambassade te San Jose, als onderdeel van de werkzaamheden op het gebied van economische diplomatie, in gesprekken met bedrijven die in Guatemala actief zijn over richtlijnen op het gebied van IMVO. In het geval van de palmoliesector werkt Nederland samen met organisaties in Guatemala zoals «Centrarse», dat zich bezig houdt met maatschappelijk verantwoord ondernemen. En zijn palmolieproducenten getraind over RSPO-certificering en over arbeidsvoorwaarden in de keten. Daarnaast adviseert de ambassade Nederlandse bedrijven over de mensenrechtensituatie in Guatemala, mogelijke risico's op dit vlak en waar rekening mee moet worden gehouden met betrekking tot IMVO. Het is aan bedrijven zelf om deze adviezen op te volgen. Vanuit de ambassade is er onvoldoende capaciteit om van alle adviezen actief op te volgen in hoeverre deze zijn overgenomen.
RVO heeft momenteel geen projecten op palmolie in Guatemala. In algemene zin wordt echter bij RVO uitgegaan van (werken volgens) de OESO-richtlijnen voor het BZ-instrumentarium. Bedrijven wordt gevraagd de OESO-richtlijnen na te leven, inclusief een aantoonbaar beleid te voeren dat deze richtlijnen respecteert. Dat houdt in dat bijvoorbeeld bij de aanvraag van een subsidie voor een project, er met de indiener(s) wordt gekeken naar de risico’s op onder andere het gebied van mensenrechten en duurzaamheid. Op basis van deze analyse kunnen mitigerende maatregelen worden genomen. Conform de OESO-richtlijnen kunnen en mogen de indieners daarbij prioriteren. RVO zet zich expliciet in voor de bewustwording van en de verbetermogelijkheden op het thema gendergelijkheid in de advisering en communicatie richting Nederlandse bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat «Gender blind» projecten, oftewel waarin geen aandacht is voor genderverschillen, niet worden geaccepteerd.
Als uitvoerder van het buitenlandinstrumentarium heeft RVO een bepaalde mate van invloed op het gedrag van bedrijven. RVO kan met gerichte communicatie, advies of inspirerende voorbeelden, evenals met vereisten of voorkeuren in de instrumenten, het gedrag van bedrijven positief beïnvloeden op gebied van IMVO.
Het bericht dat een onomkeerbare ontwikkeling van regenwoud naar savanne dreigt voor de Amazone. |
|
Achraf Bouali (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amazon near tipping point of switching from rainforest to savannah»?1
Ja.
Hoe duidt u het risico dat de Amazone het omslagpunt nadert in de ontwikkeling van regenwoud naar savanne? Hoe verhoudt de recente studie genoemd in het bericht zich tot de eerdere inschatting van dit omslagpunt zoals door u omschreven in de brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel», waarbij u waarschuwt dat de Amazone haar essentiële rol bij het in stand houden van bestaande neerslagpatronen voor altijd kan verliezen?2
De nieuwe studie waarnaar in het artikel wordt verwezen, bevestigt helaas nog een keer de trend die in eerdere wetenschappelijke studies en in de brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» (Kamerstuk 30 196, nr. 708) ook is gesignaleerd. Dat is zorgwekkend en onderstreept het belang van ons beleid om ontbossing wereldwijd zo spoedig mogelijk te stoppen, zeker in kwetsbare gebieden als de Amazone.
Ziet u in deze studie aanleiding om de Nederlandse inzet op internationaal bosbehoud en bosherstel te intensiveren?
In lijn met de brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» is onze inzet op internationaal bosbehoud en bosherstel dit jaar aanzienlijk opgevoerd en deze intensieve aanpak willen wij ook de komende jaren vasthouden.
Welke maatregelen kunt u nemen om producten die bijdragen aan ontbossing in de Amazone te weren van de Europese markt?
Het kabinet streeft naar het behoud en herstel van bossen wereldwijd en naar duurzaam bosbeheer. Aan die doelstellingen werkt het kabinet door middel van diplomatieke inspanningen en financiering van relevante programma’s en interventies. Binnen de Europese Unie wordt, mede in het kader van de Green Deal, gewerkt aan wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, die helpen bij het verkleinen van de ecologische voetafdruk van de EU-consumptie en het ontbossingsvrij maken van handelsketens in overeenstemming met de regels van het multilateraal handelsstelsel. Ook werken we aan het stimuleren van de marktvraag naar ontbossingsvrije grondstoffen binnen en buiten de Europese Unie.
Herinnert u zich de brief van hetAmsterdam Declarations Partnership(ADP) die mede namens Nederland werd verstuurd aan de Braziliaanse vicepresident Mourão?3 Hoe heeft de Braziliaanse overheid hierop gereageerd? Welke actie zal het ADP ondernemen wanneer geen gehoor wordt gegeven aan de oproep in de brief om ontbossings-vrije handelsketens te realiseren?
De Braziliaanse overheid heeft ADP-voorzitter Duitsland in reactie op de brief laten weten met ons in gesprek te willen gaan. Dat is positief. Duitsland staat in contact met de autoriteiten over de modaliteiten voor deze dialoog, die hopelijk spoedig van start zal gaan. We wachten de gesprekken met de Braziliaanse overheid af en lopen niet vooruit op de inhoud daarvan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
De artikelen ‘Milieuwetten Brazilië versoepeld: bescherming kustbossen opgeheven’ en ‘Import sojabonen uit Brazilië 40 procent hoger’ |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Milieuwetten Brazilië versoepeld: bescherming kustbossen opgeheven» en «Import sojabonen uit Brazilië 40 procent hoger»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de vrijgekomen kustgebieden vooral voor economische doeleinden zullen worden gebruikt? Kunt u toelichten of u via diplomatieke kanalen uw zorgen hierover heeft geuit? Zo nee, waarom niet?
Op 28 september jl. heeft de Nationale Raad voor Milieu van Brazilië een aantal bestuursrechtelijke besluiten ingetrokken, inclusief een besluit uit 2002 over de bescherming van bepaalde kustgebieden, zoals mangroves en loofbossen langs de kust genaamd restingas. De Braziliaanse regering heeft vermindering van bureaucratie als reden hiervoor aangevoerd. Zij is van mening dat de bestaande boswet van 2012 bescherming biedt voor deze gebieden. De specifieke kustgebieden worden beschermd onder deze boswet, maar in mindere mate. Onder het oude besluit werd een gebied van 300 meter rondom deze specifieke kustgebieden beschermd. Onder de huidige boswet worden alleen de specifieke kustgebieden beschermd. Een aantal milieuorganisaties en ngo’s heeft kritiek geuit op de intrekking van deze besluiten. Zij waarschuwen voor negatieve gevolgen en wijzen o.a. op een negatieve impact op ecosystemen. Het is nog niet bekend of genoemde intrekking juridisch of politiek zal worden aangevochten.
Nederland voert, bilateraal en met Europese partners, een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over het belang van klimaat- en milieubescherming en de bestrijding van ontbossing. Zorgen over pogingen om de effectiviteit van het geheel van wet- en regelgeving in te perken worden daarbij ook geuit. Daarnaast benadrukt Nederland het belang van effectieve handhaving.
Bent u bekend met het feit dat Nederland in de eerste zes maanden van 2020 40% meer sojabonen uit Brazilië heeft geïmporteerd dan in het eerste halfjaar van 2019? Hoe komt het dat de import zo is gegroeid?
Ja. Deze toename hangt waarschijnlijk vooral samen met de dit jaar verder teruggelopen Europese productie van raapzaadolie en aanbod van Europees raapzaadmeel. Deze afname wordt deels gecompenseerd door geïmporteerde soja.
Brazilië en de VS zijn de allergrootste exporteurs van sojabonen. De import van sojabonen uit Brazilië in Europa is sinds 2018 sterk toegenomen. Dit heeft te maken met handelspolitieke en geopolitieke ontwikkelingen tussen de VS en China (een sterke stijging van de export van sojabonen uit de VS naar China en een grote daling van de export van Braziliaanse sojabonen naar China), en de voor export gunstige wisselkoers van de Braziliaanse Reaal.
De hoeveelheid soja die in het Nederlandse veevoer wordt verwerkt is in de afgelopen jaren niet substantieel toegenomen.3 De toegenomen hoeveelheid geïmporteerde sojabonen in Nederland is daarom waarschijnlijk bestemd voor elders in Europa. De bijzondere Nederlandse importpositie wordt voor een belangrijk deel bepaald door de havens van Amsterdam en Rotterdam en de aanwezigheid van grote crushers die een groot deel van het Europese achterland bedienen van sojabonen, schroot en olie.
Wat vindt u ervan dat Nederland sojabonen importeert uit een land waar milieuwetten worden opgeheven ten behoeve van economische doeleinden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, voert Nederland, bilateraal en met Europese partners, een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over het belang van klimaat- en milieubescherming en de bestrijding van ontbossing. Nederland voert deze dialoog aan de ene kant om zorgen over te brengen, maar ook om met Brazilië samen te werken aan de samenhangende doelen van economische ontwikkeling, verduurzaming van landbouwproductie, naleving van mensenrechten en behoud van waardevolle bossen en biodiversiteit. De open brief die Nederland op 15 september jl. samen met 6 Europese partners uit het Amsterdam Declarations Partnership (ADP) en België aan Brazilië heeft gestuurd, past in de Nederlandse ambitie om de dialoog met Brazilië over het verduurzamen en ontbossingsvrij maken van agrarische handelsketens te verdiepen. Daarnaast werkt Nederland samen met de andere lidstaten van de Europese Unie, mede in het kader van de Green Deal, aan het verduurzamen van de vraag naar agrarische grondstoffen als soja in de EU. Samen met de ADP-landen zet Nederland ook in op een ambitieuze uitwerking van de EU-mededeling over bescherming en herstel van bossen wereldwijd, gericht op effectieve maatregelen om de import van agrarische grondstoffen in de EU ontbossingsvrij te maken. Daarmee wordt een sterk signaal afgegeven aan landen als Brazilië om de productie van deze grondstoffen verder te verduurzamen.
Bent u het ermee eens dat de groei van de Nederlandse import van sojabonen voor met name veevoer uit Brazilië invloed heeft op de ontbossing in Brazilië? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consumptie van sojabonen via veevoer in vlees, zuivel en eieren is de afgelopen jaren niet substantieel toegenomen. Het volume van die consumptie is sinds 2015 afgedekt met duurzaamheidscertificaten die o.a. garanderen dat de productie vrij was van ontbossing.
Volgens de laatste Europese sojamonitor (meetjaar 2018) komt 77% van de soja die uit Brazilië naar Europa wordt geëxporteerd uit gebieden in het noorden van Brazilië, met een laag risico op ontbossing. Die regio is dus niet vrij van ontbossing. Zoals verder toegelicht in het antwoord op vraag 4, zet Nederland daarom in op Europese samenwerking en EU-maatregelen die gericht zijn op het helpen creëren van één Europese markt voor ontbossingsvrije en duurzaam geproduceerde soja.
Deelt u de mening dat Nederland als grote importeur medeverantwoordelijk is voor het voorkomen dat Brazilië de milieuwetten daadwerkelijk opheft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is voor zover mij bekend geen direct verband tussen het intrekken van het hierboven genoemde besluit over de bescherming van kustgebieden en sojateelt.
Twee andere besluiten die op 28 september jl. zijn ingetrokken respectievelijk aangepast door de Nationale Raad voor Milieu, hebben wel effect op de agrosector en daarmee mogelijk ook op de sojateelt. Het gaat ten eerste om een besluit over het reguleren van milieuvergunningen voor irrigatieprojecten. Dit besluit is ingetrokken en gaf prioriteit aan irrigatiemethoden met een lager verbruik van water en energie. Ten tweede is een besluit aangepast over de regulering van afvalverbrandingsovens. Volgens het aangepaste besluit mogen pesticides wel verbrand worden in draaitrommelovens waar dit voorheen was verboden.
Zie verder het antwoord op vraag 2 en 4.
Bent u bereid in EU-verband uw zorgen te uiten over deze opheffing van milieuwetten en in gesprek te gaan over mogelijke tegenmaatregelen, zowel op het diplomatieke vlak als bij de import van soja?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 4 voert Nederland een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over klimaat- en milieubescherming, zowel bilateraal als met Europese partners. Tegenmaatregelen zijn hierbij niet aan de orde.
Deelt u de mening dat in het kader van kringlooplandbouw en de eiwittransitie de import van sojabonen voor veevoer buiten Europa aan banden gelegd moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de LNV-visie «Waardevol en verbonden» is aangekondigd dat de komende periode een omslag gaat plaatsvinden waardoor veehouders steeds meer voer gebruiken dat zij zelf hebben geteeld of dat zij hebben aangekocht van bij voorkeur lokale of regionale producenten. Ook benutten zij in het veevoer steeds meer rest- en bijproducten uit de humane voedingsindustrie.
Zoals in de contouren van de Nationale Eiwitstrategie is toegelicht, wil het kabinet meer inzetten op andere teelten, innovatie en het gebruik van reststromen om in de nationale eiwitbehoefte te voorzien om zodoende de afhankelijkheid van o.a. geïmporteerde soja te verminderen. De Nationale Eiwitstrategie zal eind 2020 aan uw Kamer worden toegestuurd.
Het bericht 'Forse daling Nederlandse autoverkopen houdt aan en recente cijfers van de ACEA |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de forse daling van registraties van nieuwe personenauto’s in de Europese Unie met circa 19% in augustus en maar liefst krap 22% in Nederland en kent u de cijfers van de Europese brancheorganisatie voor auto-industrie, de European Automobile Manufacturers» Association (ACEA), van 17 september jl.? Zo ja, wat zeggen deze cijfers u?1
Ja. Deze cijfers geven aan dat de daling van augustus 2020 ten opzichte van augustus 2019 in Nederland van registraties van nieuwe personenauto’s iets sterker is dan het genoemde Europese gemiddelde. Bij het vergelijken van de periode januari tot en met augustus 2020 ten opzichte van dezelfde periode in 2019 ligt de daling in Nederland juist onder het Europese gemiddelde.
Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde leeftijd van het Nederlandse wagenpark over de afgelopen tien jaar, graag met een onderscheid in personenauto en bestelbusjes? Kunt u ook aangeven wat de ontwikkeling is in brandstofsoorten, ten minste uitgesplitst in benzine en diesel?
Het wagenpark heeft zich de afgelopen 10 jaar qua gemiddelde leeftijd als volgt ontwikkeld: er is een lichte stijging te constateren bij benzinepersonenauto’s van 10 naar 12 jaar, bij benzinebestelbusjes van 25 naar 28 jaar, en bij dieselpersonenauto’s van 7 naar 9 jaar. Bij dieselbestelbusjes blijft de gemiddelde leeftijd min of meer gelijk tussen de 8 en 9 jaar.2 3 Hierbij is het goed om op te merken dat veruit het overgrote deel van de bestelauto’s op diesel rijdt, die daarom ook gemiddeld genomen een stuk jonger zijn dan de kleine groep bestelauto’s op benzine.
Kunt u verklaren waarom het Nederlandse wagenpark steeds ouder wordt en kunt u dit onderbouwen?
Zoals in antwoord 2 weergeven is de gemiddelde leeftijd van het wagenpark iets toegenomen. Ten eerste gaan auto’s langer mee. Daarnaast groeit het aantal auto’s harder dan het aantal potentiele rijders.4 Deze groei manifesteert zich vooral op de occasionmarkt. Beiden zorgen ervoor dat de gemiddelde leeftijd van het wagenpark toeneemt. Ook is er een toegenomen export van relatief jonge en zuinigere dieselvoertuigen. Ten slotte zijn er als gevolg van de coronacrisis minder auto’s ingeruild voor een nieuwe of minder oude auto.5
Deelt u de mening dat een jonger wagenpark een bijdrage kan leveren aan een schonere en veiligere leefomgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met het gegeven dat een jonger wagenpark in principe een positieve bijdrage levert aan een veiligere leefomgeving. Ik deel deze mening niet zonder meer met betrekking tot de uitstoot van vervuilende stoffen. Zo hebben Euro-5 dieselauto’s (2010–2015) in de praktijk de hoogste uitstoot van stikstofoxiden. Eerdere Euroklassen dieselauto’s hadden in de praktijk een lagere stikstofuitstoot. Pas met de introductie van Euro-6d (temp) dieselauto’s (vanaf 2018/2019) is er sprake van een substantiële daling. Uiteraard is ook het gebruik en rijgedrag bepalend voor de uitstoot van voertuigen.
Klopt het dat voor tweedehands personenauto’s in Nederland diesel uit de gratie is en dat de markt voor occasion diesels vrijwel is ingestort?
De ontwikkeling van het aandeel dieselauto’s in het wagenpark vertoont een daling over de afgelopen jaren tot bijna 13% eind augustus 2020 ten opzichte van 17% eind 2012. Het aandeel dieselauto’s dat op de binnenlandse occasionsmarkt van eigenaar wisselde, lag de afgelopen jaren steeds rond de 15%. Naar verwachting zal het gekrompen dieselwagenpark zich uiteindelijk ook vertalen in lagere binnenlandse transacties van dieseloccasions.
Bij welk jaarlijks kilometrage is een tweedehands diesel eigenlijk nog aantrekkelijk voor een particulier?
De jaarlijks kilometrage, waarbij een tweedehands dieselauto voor particulieren voordeliger is dan een vergelijkbare tweedehands benzineauto, kan worden bepaald aan de hand van het kostenvoordeel per kilometer voor diesel en de hogere motorrijtuigenbelasting (MRB) voor diesel. Bij de omslagkilometrage wordt de hogere MRB als gevolg van de brandstoftoeslag juist terugverdiend door de lagere brandstofkosten per kilometer. Daarnaast is deze jaarlijks kilometrage afhankelijk van diverse andere kosten, zoals de meerprijs (of minderprijs) van een tweedehands dieselauto ten opzichte van een vergelijkbare benzineauto en bijvoorbeeld de extra te verwachten onderhoudskosten van een dieselauto.
Voor een gebruikte auto ligt het omslagpunt tussen benzine- en dieselauto’s lager dan voor een nieuwe auto omdat bij gebruikte auto’s sprake is van een minder groot verschil in de aanschafprijs.
Wat betekent minder diesels op de weg voor het terugdringen van de CO2-uitstoot als de gereden afstand gelijk blijft?
De gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte dieselauto’s in 2019 bedroeg 119 g/km. De gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte benzineauto’s in 2019 bedroeg 117 g/km. Wanneer nieuwe diesels worden vervangen door nieuwe benzineauto’s geeft dit een vermindering van gemiddeld 2 gram per kilometer als de gereden afstand gelijk blijft. Wanneer nieuwe diesels vervangen worden door nul-emissie auto’s is de CO2-winst 119 gram per gereden kilometer.
Wat is het idee van de overheid met betrekking tot diesels? Hoe en wanneer wordt gekomen tot een gelijker speelveld met minder verschillen tussen brandstoffen, accijnzen en motorrijtuigenbelasting?
In het regeerakkoord heeft het kabinet het streven uitgesproken van 100% nul-emissie nieuwverkoop van personenauto’s in 2030. In het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 heeft het kabinet deze ambitie verder geconcretiseerd met (fiscale) maatregelen die tot en met 2025 zijn uitgewerkt. Mijn inzet op het gebied van uitstootnormen is erop gericht dat auto’s zowel aanzienlijk zuiniger als blijvend schoner worden. Verjonging van het wagenpark met relatief schonere dieselvoertuigen levert weliswaar een vermindering op van stikstofuitstoot, maar levert qua CO2-prestatie nog onvoldoende op ten aanzien van de klimaatdoelstellingen van dit kabinet en de transitie naar emissievrij rijden.
Hoeveel nieuw te verkopen auto’s verwacht u in 2021 en met welke brandstofsoorten?
De prognose voor 2021, onder normale omstandigheden, is circa 430.000 nieuwverkopen met een brandstofmix van 79% benzine, 6% diesel, en 15% overig. De ontwikkelingen rond COVID-19 kunnen deze cijfers nog beïnvloeden.
Hoeveel import van personenauto's verwacht u in 2021 en met welke brandstofmix?
De prognose voor 2021, onder normale omstandigheden, is circa 180.000 importauto’s met een brandstofmix van 80% benzine, 15% diesel en 5% overig. De ontwikkelingen rond COVID-19 kunnen deze cijfers nog beïnvloeden.
Welke rol speelt de coronacrisis als het gaat om de aanschaf van voertuigen? Welke verschuiving is te verwachten of is al merkbaar?
Mede als gevolg van de coronacrisis, zijn in de Europese Unie in de eerste 8 maanden van dit jaar 32% minder personenauto’s verkocht ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. In Nederland is dit een vermindering van 25%. De verwachting is dat de verkoop in de komende periode afhankelijk is van het verdere verloop van de coronacrisis
Welke maatregelen zouden kunnen helpen om het wagenpark in Nederland te vernieuwen en te verjongen zodat het wagenpark schoner, zuiniger en veiliger wordt?
De mate waarin maatregelen om het wagenpark te vernieuwen daadwerkelijk bijdragen aan een schoner, zuiniger en veiliger wagenpark hangt af van zowel het type nieuwe voertuig als van het type voertuig dat wordt vervangen. Met betrekking tot de reductie van stikstofuitstoot is de vervanging van oudere dieselauto’s alleen zinvol als het om vervanging door de meest recente dieselauto’s gaat, die aan de eisen voor Real Driving Emissions voldoen (Euro-6d (temp) norm), of bij vervanging door een emissieloze personenauto. De stikstofuitstoot van recente Euro-5 dieselauto’s ligt evenwel ook op een hoog niveau. Mijn inzet met betrekking tot de Europese uitstootnormen van deze voertuigen is er dan ook op gericht dat auto’s zowel aanzienlijk zuiniger als blijvend schoner worden.
Met betrekking tot CO2 kan deze verjonging van het wagenpark op termijn leiden tot lagere uitstoot van CO2, dit is echter onvoldoende om significant tegemoet te komen aan de klimaatdoelstellingen van dit kabinet en de transitie naar emissievrij rijden. Alleen door inzet van volledig emissieloze auto’s kan de uitstoot van CO2 substantieel naar beneden worden gebracht. Om het aandeel emissieloze auto´s in Nederland te vergroten, heeft het Kabinet het streven uitgesproken van 100% nul-emissie nieuwverkoop van personenauto’s in 2030. De toegenomen verkoop van volledig elektrische auto’s heeft ervoor gezorgd dat de gemiddelde CO2-uitstoot van de nieuwverkopen is gedaald tot 100 g/km in 2019.
Om de Nederlandse automobilist, bij de keuze voor een nieuwe auto, te stimuleren om te kiezen voor een schone en zuinige auto, gelden fiscale voordelen, zoals de Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren (SEPP), een vrijstelling van BPM en MRB en een korting op de bijtelling bij privégebruik van een auto van de zaak. Daarnaast is in Nederland de BPM sterk gedifferentieerd op CO2-uitstoot en geldt er een dieseltoeslag in zowel de BPM als de MRB. Ook zet het kabinet zich in om het bezit en het gebruik van vervuilende auto’s minder aantrekkelijk maken. Zo betalen eigenaren van een oudere dieselauto per 1 januari 2020 een toeslag van 15% op de motorrijtuigenbelasting. Bij de beantwoording van Kamervragen is hierover eerder aan uw Kamer gerapporteerd.6
Welke voordelen kan een schoner en veiliger wagenpark ons land bieden? Wat betekent een moderne auto voor de verkeersveiligheid en indirect voor de leefomgeving van mensen?
Het belangrijkste doel van het Klimaatakkoord is de CO2-uitstoot in 2030 met 49% te verminderen vergeleken met 1990. Verder zal vermindering van uitstoot met emissieloos rijden ook leiden tot geluidsverlaging en daarmee de kwaliteit van de leefomgeving aanzienlijk verbeteren. Een veiliger wagenpark helpt daarnaast om ongelukken te voorkomen.
Kunt u deze vragen ruim voor de behandeling van de begroting van Infrastructuur en Waterstaat voor 2021 beantwoorden?
Ja.