Het bericht ‘Drugs per post neemt vlucht: 'Overal ter wereld meer dancefeesten'’. |
|
Inge van Dijk (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Drugs per post neemt vlucht: «Overal ter wereld meer dancefeesten»»?1
Ja.
Erkent u een stijgende lijn in postpakketten met drugs die in beslag zijn genomen?
Ja. Zie de tabel onder vraag 3 waarin de stijging is weergegeven.
Hoe groot is de stijging onderschepte postpakketten in vergelijking met de jaren voor corona?
De Douane heeft in de eerste zes maanden van 2022 in totaal bijna 13.500 postzendingen onderschept met daarin (synthetische) drugs. In de eerste zes maanden van 2021 betrof dit aantal 4.080. In 2021 heeft de Douane het toezicht op post fors geïntensiveerd. De capaciteit hiervoor is conform de opdracht van mijn Ministerie in de loop van 2021 toegenomen.
In de afgelopen jaren zijn de volgende aantallen drugs in de uitgaande post in beslag genomen (per volledig jaar):
Totaal stuks postzendingen
2016
2.318
2017
4.373
2018
4.498
2019
7.115
2020
5.204
2021
15.457
Is de stijging van in beslag genomen postpakketjes drugs te verklaren door nieuwe opsporingsmethoden?
De Douane is niet bekend met eventuele nieuwe opsporingsmethoden. Zij ziet de verhoging van haar controlecapaciteit op post in de loop van 2021 als één van de factoren die een rol heeft gespeeld bij de stijgende inbeslagnames.
Is de veiligheid van de postverwerkers te waarborgen met deze stijging van drugscriminaliteit?
Met name de medewerkers in de sortering en in de aflevering zijn kwetsbaar, en de bedrijven zien het als hun plicht hen zo goed mogelijk te beschermen. Onder andere door zelf steekproeven te houden met speurhonden en samen te werken met de lokale politie. Een concreet voorbeeld is ook de samenwerking tussen de Taskforce RIEC Zeeland-Brabant en pakketbezorger DPD, waarbij trainingen zijn ontwikkeld om personeel bewust te maken van signalen van ondermijnende criminaliteit. Deze trainingen worden zowel aan operationele als aan commerciële afdelingen gegeven, met het doel om klanten met mogelijk slechte intenties te detecteren.
Wat zijn de mogelijkheden om het nieuw gestarte project van de Douane in samenwerking met de Verenigde Staten uit te breiden naar andere belangrijke doellanden?
De Douane werkt nadrukkelijk samen met belangrijke doellanden, zoals de Verenigde Staten, Australië en Nieuw-Zeeland. Hierin wordt informatie uitgewisseld over bevindingen, modus operandi en andere relevante informatie, dit teneinde de pakkans in de landen te vergroten. Andere doellanden worden daaraan toegevoegd zodra daartoe afspraken zijn gemaakt en daarvoor capaciteit beschikbaar is.
Gezien de slechte reputatie zoals in het artikel wordt geschreven, hoe zou u de samenwerking met deze landen beschouwen en wat doet u om deze reputatie te verbeteren?
Er vindt intensieve justitiële samenwerking plaats met de Verenigde Staten, Australië en Nieuw-Zeeland. Deze samenwerking verloopt goed.
Er worden daarnaast regelmatig best practices op onder andere het gebied van de bestrijding van drugscriminaliteit uitgewisseld door het organiseren van wederzijdse werkbezoeken. Een verdere inzet op het voorkomen dat drugs vanuit Nederland naar het buitenland wordt geëxporteerd, wordt versterkt. Ook het opstarten van een postteam waarin douane en politie samen gaan werken om de opsporing te versterken, is een signaal aan andere landen dat Nederland deze problematiek serieus neemt.
Het handelsverdrag met Nieuw-Zeeland |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie na jaren onderhandelen een akkoord heeft bereikt over een handelsverdrag met Nieuw-Zeeland?
De Europese Commissie en Nieuw-Zeeland hebben op 30 juni jl. een onderhandelaarsakkoord bereikt, nadat de onderhandelingen in 2018 waren gestart. Momenteel wordt het onderhandelaarsakkoord door de Commissie juridisch opgeschoond en vertaald in alle EU talen. Het kabinet zal een definitief oordeel over het onderhandelaarsakkoord vormen wanneer dit ter besluitvorming aan de Raad wordt voorgelegd. Naar verwachting zal de Commissie het akkoord voor het einde van 2022 ter besluitvorming voorleggen aan achtereenvolgens de Raad en het Europees parlement.
Klopt het dat dit verdrag wordt gepresenteerd als «het meest duurzame handelsakkoord ooit»?1
De Europese Commissie heeft bij de presentatie van het onderhandelaarsakkoord benadrukt dat de overeengekomen tekst ongeëvenaard ambitieuze duurzaamheidsverbintenissen bevat. In het akkoord zijn verschillende bepalingen over duurzaamheid opgenomen. Het uitgebreide persbericht van de Commissie licht dit nader toe2.
Wat is er zo duurzaam aan het verlenen van concurrentievoordeel aan consumptiegoederen die in zeecontainers of vrachtvliegtuigen eerst een reis van 19.000 kilometers moeten afleggen voordat ze in onze supermarkten liggen?
In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Het kabinet zet in op een transitie naar een duurzame economie, en ziet daarbij geen tegenspraak tussen internationale handel en deze transitie. Bovendien zorgen natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, seizoenen etc.) voor internationale afhankelijkheden van grondstoffen en bepaalde consumptiegoederen. Voor de ketens van deze producten is lokale productie niet altijd of slechts beperkt mogelijk. Ook kan productie van bepaalde goederen elders efficiënter plaatsvinden.
Overigens is het niet zo dat preferentiële (verbeterde) markttoegang zich per se in een concurrentievoordeel op de EU markt vertaalt, zoals de vraag lijkt te veronderstellen. Een veelvoud van factoren heeft invloed op de concurrentiepositie van goederen.
Op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling bevat het onderhandelaarsakkoord zeer ambitieuze bepalingen. De bepalingen zijn meer vergaand in de reikwijdte van thema’s die hieronder vallen dan andere EU handelsakkoorden. Het is het eerste handelsakkoord met een hoofdstuk over duurzame voedselsystemen3. Ook wordt een nieuw handhavingsmechanisme geïntroduceerd, in lijn met de door de Commissie op 22 juni jl. gepubliceerde mededeling over «de kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige groei»4.
Klopt het dat de CEO van kiwigigant Zespri flink heeft gelobbyd voor het verdrag? Denkt u dat het importeren van kiwi’s uit Nieuw-Zeeland terwijl deze ook in Italië, Griekenland en Frankrijk gekweekt worden, bijdraagt aan de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs?
Het is gebruikelijk dat overheden die belanghebbende organisaties consulteren en vervolgens een eigen belangenafweging maken, over dergelijke lobbyactiviteiten transparant zijn. De Europese Commissie legt deze contacten bijvoorbeeld vast in het zogenoemde transparantieregister5. Het is aan de overheid van Nieuw-Zeeland om informatie te verstrekken over de organisaties waarmee door deze overheid contact is geweest tijdens de onderhandeling van het handelsakkoord. Het kabinet heeft hierover geen eigenstandige informatie.
De aanname dat lokaal geproduceerde producten minder bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van geïmporteerde producten, gaat niet altijd op. Als de productiewijze in het buitenland met minder emissies gepaard gaat dan de productie in Europa, kan import van producten juist voordelig zijn voor het klimaat, ondanks emissies uit transport. Daarbij komt dat de productie van bepaalde producten seizoensgebonden is, en in sommige maanden niet beschikbaar is Europa. Het gaat in het onderhandelaarsakkoord om verbeterde markttoegang. Met preferentiële tarieven wordt geen concurrentievoordeel gegeven ten opzichte van EU producten, wel wordt het mogelijke nadeel ten opzichte van Europese producten verkleind.
Tenslotte bevestigen beide partijen in het onderhandelaarsakkoord het urgente belang om de verplichtingen uit de Overeenkomst van Parijs te implementeren.
Kunt u bevestigen dat Europa vooral machines naar Nieuw-Zeeland exporteert en Nieuw-Zeeland vooral landbouwproducten naar Europa?
In 2021 voerde de EU ongeveer EUR 1,49 miljard aan machines uit naar Nieuw-Zeeland, iets meer dan een kwart van de totale uitvoerwaarde naar Nieuw-Zeeland aan producten van Euro 5,5 miljard. De EU importeerde voor ongeveer EUR 147 miljoen aan machines uit Nieuw-Zeeland, op een totale importwaarde van EUR 2,3 miljard dus zo’n 6,4%. Het klopt dat landbouwproducten een belangrijk deel zijn van de import vanuit Nieuw-Zeeland, namelijk EUR 1,82 miljard, zo’n 80% van de import. De EU exporteert voor EUR 766 miljoen landbouwgoederen naar Nieuw-Zeeland, zo’n 14% van haar totale export naar Nieuw-Zeeland6.
Klopt het dat de Europese import van agroproducten uit Nieuw-Zeeland 1,25 miljard betreft terwijl het omgekeerd gaat om een waarde van 524 miljoen euro? Zo nee, wat zijn de waardes dan?
Nee, zie het antwoord op vraag 5. Deze cijfers zijn afkomstig uit de Access to Markets Statistics van de Europese Unie.7
Klopt het dat studies in opdracht van de Europese Commissie aantonen dat dit akkoord stevige economische impact kan hebben voor onder andere de Europese zuivelsector?2 Bent u tevens bekend met de zorgen van Europese boerenorganisaties over concurrentie met de Nieuw-Zeelandse rund- en schaapvleessector?3
De ex-ante analyse10 en Sustainability Impact Assessment (SIA) 11 die de Commissie heeft laten uitvoeren, laat zien dat we over het algemeen een positief economisch effect voor de EU kunnen verwachten.
De analyses in de SIA zijn gebaseerd op twee scenario’s: een conservatief scenario, dat bestaat uit de afschaffing van tarieven op producten (waarvan uitgezonderd landbouwproducten), en enige liberalisering van de handel in diensten; en12 een ambitieus scenario, dat een volledige afschaffing van tarieven en quota omvat, ook voor de handel in landbouwproducten, en een vermindering van enkele niet-tarifaire belemmeringen voor niet-agrarische goederen. In deze berekeningen zijn positieve effecten door het vergemakkelijken van douaneprocedures13 en de bescherming van geografische aanduidingen14 niet meegenomen.
Binnen de SIA wordt als onderdeel van de overkoepelende analyse onder andere gekeken naar economische effecten voor de zuivelsector. In de sector analyse voor zuivel wordt geschat dat de totale productie van zuivel in de EU met 0,1 procent zal toenemen in het conservatieve scenario en met 0,1 procent zal dalen onder het ambitieuze scenario. De export zal in het conservatieve scenario stijgen met 0,2 procent, en in het ambitieuze scenario dalen met 0,1 procent. Voor Nieuw-Zeeland daarentegen is de geschatte procentuele verandering in de totale zuivelproductie –0,8 procent (conservatief) en 0,5 procent (ambitieus). De Nieuw-Zeelandse export zal in het conservatieve scenario dalen met 1 procent, en in het ambitieuze scenario stijgen met 0,9 procent.
De SIA geeft aan dat de verklaring voor deze resultaten in de scenario eigenschappen ligt. In het conservatieve scenario zal de handel in zuivelproducten niet geliberaliseerd worden, wat betekent dat de zuivelsector in Nieuw-Zeeland niet zal profiteren van de handelsovereenkomst. In het ambitieuze scenario wordt uitgegaan van volledige uitfasering van tariefquota.
De EU maakt gebruik van importheffingen en quota om gevoelige sectoren te beschermen. Zo zijn in het onderhandelaarsakkoord met Nieuw-Zeeland tariefquota overeengekomen voor de zuivelproducten melkpoeder, boter, hoog proteïne wei en kaas. Deze worden gefaseerd over 7 jaar ingevoerd.
De zorgen die door Copa-Cogeca zijn geuit over de rund- en schaapvleessector zijn mij bekend. Ook voor deze sectoren is een sector-analyse in de SIA opgenomen15. Hieruit blijkt enige verandering in productie voor met name rund- en schapenvlees in de EU (–1,4% in het ambitieuze scenario en +0,2% in het conservatieve scenario), en voor rundvlees en schapenvlees in Nieuw-Zeeland (+4,1% in het ambitieuze scenario en –0,1% in het conservatieve scenario). De SIA geeft aan dat de werkelijke stijging van de productie van rundvlees en schapenvlees (vergeleken met de huidige productie) afhankelijk is van productiecapaciteit in Nieuw-Zeeland, en naar inschatting beperkt zal zijn.
Voor rundvlees van hoge kwaliteit en schapenvlees zijn quota overeengekomen, deze worden gefaseerd over 7 jaar ingevoerd.
De uiteindelijke uitkomst van onderhandelingen zal tussen de scenario’s in liggen. De verwachtte effecten uit de SIA kunnen dus niet zonder meer worden overgenomen. Dat komt bijvoorbeeld door het gebruik van importheffingen en quota om gevoelige sectoren te beschermen. Het in de gaten houden van goed management en monitoring van het gebruik van de quota om marktverstoring te vermijden, zoals benadrukt door Copa-Cogeca, is belangrijk en steunt het kabinet volledig. Een ander punt is de totale impact van meerdere handelsakkoorden. De Europese Commissie heeft daarover in 2016 en 2021 een onderzoek gepubliceerd16. Het kabinet heeft in Brussel gepleit voor een zo spoedig mogelijke update van deze studie over de cumulatieve effecten van EU handelsakkoorden op landbouw, bij voorkeur voordat de Commissie het akkoord voorlegt aan de Raad. In de voorgaande studie zijn voor Nieuw-Zeeland een ambitieus en conservatief scenario opgenomen, deze kunnen dan worden vervangen door de uiteindelijke onderhandelingsresultaten.
Wat is de verwachte impact op intensivering, milieu-impact en dierenwelzijn van de veehouderij in Nederland, de rest van de EU en Nieuw-Zeeland?
De SIA17 wijst op een mogelijke beperkte toename van economische activiteiten in de Europese sector voor vlees afkomstig van herkauwers – rundvlees en schapenvlees – in het conservatieve scenario (0,2%), en een afname in het ambitieuze scenario (–1,4%). Voor Nieuw-Zeeland kan een omgekeerd effect optreden, en gaat het om een afname in het conservatieve scenario (–0,1%) resp. een toename in het ambitieuze scenario (4,1%)18. Het onderhandelaarsakkoord ligt tussen de gemodelleerde scenario’s in en bevat quota voor rund- en schapenvlees. De effecten op Nederlandse veehouderijen zijn niet apart van de EU gemodelleerd in de SIA.
Een mogelijke toename in productie kan gepaard gaan met een toename in uitstoot van broeikasgassen, zo blijkt uit de SIA19. In hoeverre dergelijke effecten zich materialiseren, is afhankelijk van de overeengekomen afspraken, de mate waarin hiervan gebruik wordt gemaakt door ondernemers en beleid gericht op het reduceren van emissies. Een grotere uitwisseling van goederen met betere milieuprestaties kan een positieve impact hebben op het mondiale klimaat door producten met lagere milieuprestaties te vervangen. In de SIA wordt dit het «technologie effect» genoemd.20 Over dierenwelzijn merkt de SIA op dat dierenwelzijnsnormen in Nieuw-Zeeland erg hoog zijn21. De SIA beveelt samenwerking met betrekking tot dierenwelzijnsnormen aan, met name met betrekking tot antimicrobiële resistentie. Het tariefcontingent voor rundvlees van hoge kwaliteit is overigens alleen van toepassing op dieren die met gras zijn gevoerd, waarmee dierenwelzijn in Nieuw Zeeland verder wordt bevorderd.
De klimaatdoelen zoals vastgelegd in klimaatwetten van de EU en van Nieuw-Zeeland blijven leidend. In het onderhandelaarsakkoord wordt het belang van internationale milieuverdragen en samenwerking op het gebied van dierenwelzijn juist door de EU en Nieuw-Zeeland benadrukt.
Is het volgens u eerlijk dat Europese boeren te maken gaan krijgen met oneerlijke concurrentie vanuit Nieuw-Zeeland zodat we daar meer machines naartoe kunnen sturen?
De onderhandelaars hebben namens de EU en Nieuw-Zeeland gewerkt aan afspraken om een gelijker speelveld te verkrijgen en non-discriminatie op elkaars markt te garanderen.
Het kabinet zal een definitief oordeel over het onderhandelaarsakkoord vormen wanneer dit ter besluitvorming aan de Raad wordt voorgelegd, indachtig de afspraken van het Coalitie Akkoord. Daarbij zal een brede afweging worden gemaakt, inclusief het betrekken van de transitie van de Nederlandse landbouw, duurzaamheid, en de verwachte impact van het handelsakkoord op verschillende Nederlandse sectoren waaronder de agrarische sector. De uiteindelijke concurrentiepositie van bepaalde sectoren is een afgeleide van verschillende factoren, waaronder scholing, infrastructuur, geografische factoren en lokale regelgeving. De aanname dat het zou gaan om preferentiële toegang voor machines in ruil voor landbouwgoederen, gaat voorbij aan de reikwijdte en de aard van de afspraken in het onderhandelaarsakkoord. Hierin zijn bijvoorbeeld ook afspraken opgenomen over verbeterde toegang tot overheidsaanbestedingen voor dienstenleveranciers, is rekening gehouden met gevoelige producten en zijn vergaande afspraken op het gebied van duurzaamheid gemaakt.
Bent u het ermee eens dat het niet eerlijk is enerzijds (terecht) van de boeren te verwachten dat ze verduurzamen en zich aan de stikstofregels houden, maar aan de andere kant de deuren wagenwijd openzetten voor producten van Nieuw-Zeelandse boeren?
Ieder land produceert op eigen wijze, in grote mate bepaald door lokale omstandigheden, mogelijkheden en comparatieve voordelen. Nieuw-Zeeland kent net als EU-landen regelgeving ten aanzien van milieu, arbeid, dierenwelzijnsnormen en stikstof. Nederlandse boeren moeten aan hoge duurzaamheideisen voldoen. Het kabinet zet voor wat betreft export vooral in op de export van producten van hoogwaardige kwaliteit, en zet bij handelsakkoorden in op duurzaamheid en bescherming van gevoelige sectoren.
In het onderhandelaarsakkoord worden voor een aantal producten quota opgenomen, namelijk voor schapenvlees, rundvlees van hoge kwaliteit, boter, melkpoeder, hoog proteïne wei en kaas. Zodra de quota gevuld zijn, moeten hogere tarieven betaald worden. Uit onderzoek van de Commissie22 blijkt dat het gebruik maken van quota een goede methode is om sensitieve sectoren te beschermen. Daarnaast kent de EU een stelsel van regels dat de interne markt beschermt, maar ook weerbaar maakt. Hieronder valt de bescherming voor gevoelige sectoren en/of producten. De EU en Nederland monitoren de markten continue op verstoringen. Bij een bedreigende plotselinge toename van import, kan de EU handelsdefensieve maatregelen nemen, zoals vrijwaringsmaatregelen.
In het onderhandelaarsakkoord met Nieuw-Zeeland worden ook afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van duurzaamheid, ook specifiek in de landbouw en over de gehele productieketen. Voor het eerst is in een onderhandelaarsakkoord een hoofdstuk opgenomen over duurzame voedselsystemen. In dat hoofdstuk wordt afgesproken samen te werken op een aantal gebieden, waaronder het efficiënte gebruik van natuurlijke hulpbronnen en landbouw inputs, inclusief het verminderen van het gebruik en het risico van chemische pesticiden en meststoffen.
Hoe wordt gegarandeerd dat er geen voedsel de EU en Nederland binnenkomt met risico’s voor voedselveiligheid, zoals met hormonen, chloor of gifresten, aangezien Nieuw-Zeeland het WTO-principe hanteert van alleen reguleren als er bewijs is dat iets schadelijk is?
Handelsakkoorden doen niets af aan de sanitaire en fytosanitaire eisen (afgekort SPS) die de EU stelt aan producten die op de EU markt worden geplaatst. Deze eisen zijn gericht op zeker stellen van voedselveiligheid, dieren- en plantgezondheid. Deze eisen zijn verankerd in EU wetgeving en gelden voor alle producten die op de markt komen. Het onderhandelaarsakkoord bevestigt het zogenaamde voorzorgsbeginsel, wat inhoudt dat verdragspartijen het gebrek aan sluitend wetenschappelijk bewijs niet zullen gebruiken als belemmering voor het treffen van maatregelen door de andere Partij bij een imminente dreiging op voedselveiligheid en/of milieu.
Welke strafmaatregelen zijn van toepassing als een andere partij bij het verdrag arbeidsprincipes of het klimaatakkoord van Parijs schendt?
Indien het onderhandelaarsakkoord in de huidige vorm in werking treedt, kan een verdragspartij in het geval van gebrekkige naleving van afspraken over arbeidsprincipes of over de Overeenkomst van Parijs een geschillenbeslechtingsprocedure starten. In het uiterste geval kan deze procedure ertoe leiden dat een partij compenserende maatregelen treft, zoals het opschorten van tariefpreferenties, tegen de andere partij die in gebreke is gebleken.
Als eerste stap dient een verdragspartij consultaties met de andere partij aan te vragen. Indien dit niet tot de gewenste resultaten leidt, kan de klagende partij een panel laten instellen. Dit panel stelt een rapport op met een oordeel over de vermeende schending en komt met aanbevelingen voor het naleven van de afspraken. Indien het panel stelt dat een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt, wordt de aangeklaagde partij geacht de noodzakelijke maatregelen te nemen om aan haar verplichtingen te voldoen en de klager en nationale adviesgroep hierover te informeren. Indien de aangeklaagde partij het rapport niet kan implementeren, de klager niet informeert of het panel oordeelt dat geen maatregelen getroffen zijn of dat deze niet in lijn zijn met de relevante verdragsbepalingen, kan een tijdelijke compenserende maatregel worden ingesteld, zoals het opschorten van tariefpreferenties.
Onder welke voorwaarden is er sprake van een schending van arbeidsprincipes of het klimaatakkoord van Parijs? Kunt u een overzicht geven van welke schendingen hier concreet onder vallen? Hoe wordt gecontroleerd of er sprake is van een schending?
In het onderhandelaarsakkoord staat dat door het doorlopen van de geschillenbeslechtingsprocedure een schending kan worden vastgesteld en compenserende maatregelen kunnen worden getroffen indien de bepalingen omtrent de fundamentele conventies van de internationale arbeidsorganisatie (ILO) of over handel en klimaat niet worden nageleefd. Het gaat om de bepalingen waarin de EU en Nieuw-Zeeland overeenkomen om de fundamentele ILO-principes, zoals vastgelegd in een viertal conventies, te respecteren, bevorderen en realiseren. Wat betreft klimaat komen zij overeen om de Overeenkomst van Parijs effectief te implementeren en niet te handelen in strijd met het doel van dit akkoord noch na te laten het doel bereiken. Een schending van de bepalingen in het onderhandelaarsakkoord kan voortkomen uit gebrekkige naleving of het nalaten van de ratificatie van de internationale verdragen, het aannemen van wetgeving die principes in deze verdragen schendt of gebrekkige implementatie van maatregelen in de praktijk. Het moet gaan om een systematische schending, geen geïsoleerde casus. Het is niet mogelijk om een uitputtende lijst van mogelijke schendingen op te stellen, daar hiervoor ontelbare voorbeelden denkbaar zijn.
Het onderhandelaarsakkoord voorziet in een comité inzake handel en duurzame ontwikkeling dat bedoeld is om op de implementatie van het hoofdstuk toe te zien. Middels regelmatige dialoog kan het onderhandelaarsakkoord bijdragen aan samenwerking tussen de EU en Nieuw-Zeeland op het terrein van handel, arbeid en milieu. Hier kunnen ook zorgen over gebrekkige naleving aangekaart worden.
Het maatschappelijk middenveld kan ook aan naleving meewerken via zogenaamde nationale adviesgroepen waarin het onderhandelaarsakkoord voorziet en waarin bedrijven, ngo’s en vakbonden vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast geldt voor alle EU handelsverdragen dat Europese NGOs, vakbonden en burgers een klacht kunnen indienen onder het klachtenmechanisme (Single Entry Point) over o.a. vermeende gebrekkige naleving van bepalingen over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden die in werking zijn. De Europese Commissie doorloopt vervolgens een aantal stappen om deze klacht te onderzoeken en kan vervolgacties nemen23.
Welke afspraken zijn er concreet opgenomen ten aanzien van duurzame voedselsystemen? Welke doelen zijn er gesteld en binnen welk tijdsbestek moeten deze doelen zijn gehaald?
In het hoofdstuk duurzame voedselsystemen erkennen de EU en Nieuw-Zeeland dat voedselsystemen divers en context specifiek zijn. Zo spelen vele actoren een rol in het voedselsysteem met onderling verbonden activiteiten op alle onderdelen van het voedselsysteem, waaronder: de productie, oogst, verwerking, transport, opslag, distributie, verkoop, consumptie en verwijdering (zoals afval) van voedselproducten. Ook wordt het «right to regulate» benadrukt en herbevestigd, hetgeen betekent dat niets in dit hoofdstuk mag worden uitgelegd als een verplichting om bijvoorbeeld invoervereisten te wijzigen.
Het hoofdstuk bevat bepalingen over samenwerking m.b.t. het versterken van beleid en het definiëren van programma's die bijdragen aan de ontwikkeling van duurzame, inclusieve, gezonde en veerkrachtige voedselsystemen en om gezamenlijk de transitie naar duurzame voedselsystemen te bewerkstelligen. Er worden (niet-gelimiteerd) een aantal voorbeelden van onderwerpen genoemd die besproken kunnen worden, zoals biologische landbouw, en de milieu en klimaateffecten van voedselproductie.
Er wordt een comité opgericht dat toezicht houdt op de implementatie van het hoofdstuk. Dit comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de EU en Nieuw-Zeeland.
Welke bindende afspraken zijn er opgenomen over de hervorming van subsidies voor fossiele brandstoffen? Wat houdt hervorming precies in?
In het onderhandelaarsakkoord verwijzen verdragspartijen naar recente verklaringen over het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstofsubsidies zoals het recente Glasgow pact (COP26 conclusies)24 en de plurilaterale WTO-verklaring25. In het onderhandelaarsakkoord bevestigen verdragspartijen dat ze zullen werken aan het gezamenlijk doel om fossiele brandstofsubsidies te hervormen en geleidelijk uit te faseren. Het proces van hervorming wordt niet nader omschreven, wel wordt benadrukt dat hierbij rekening zal worden gehouden met nationale omstandigheden, omdat emissiereductie uiteindelijk een nationale opdracht is. Ook zullen verdragspartijen gezamenlijk optrekken in relevante internationale fora, waaronder de WTO, teneinde de afbouw van fossiele brandstofsubsidies te bevorderen.
Nieuw-Zeeland heeft internationaal een leidende rol in de mondiale lobby voor het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstofsubsidies. In dit verband is Nieuw-Zeeland onder meer initiatiefnemer van de Friends for Fossil Fuel Subsidy Reforms, waar Nederland ook lid van is.
Hoe zijn deze afspraken anders dan de afspraken uit de COP26-verklaring over fossiele subsidies?
Met afspraken in dit onderhandelaarsakkoord bouwen de handelspartners voort op de afspraken gemaakt in Glasgow en de WTO-verklaring. De bepalingen in het onderhandelaarsakkoord verwijzen naar het Glasgow Pact en bevestigen de intentie van partijen om inefficiënte fossiele brandstofsubsidies af te bouwen. De toegevoegde waarde is erin gelegen dat het onderhandelaarsakkoord de link tussen handel en de hervorming van fossiele brandstofsubsidies legt en in een structuur voorziet voor samenwerking en regelmatig dialoog.
Welke fossiele subsidies gaan Nieuw-Zeeland en de Europese Unie concreet afbouwen naar aanleiding van het gesloten akkoord?
In het onderhandelaarsakkoord staan geen afspraken over de specifieke fossiele brandstofsubsidies die worden afgebouwd of over een concreet tijdspad voor het afbouwen van fossiele brandstofsubsidies. Het biedt een platform en een duidelijk kader voor verdragspartijen om samen te werken aan de opvolging van verklaringen omtrent fossiele brandstofsubsidies die zij reeds in andere fora ondertekend hebben. Deze kaders zijn van toegevoegde waarde in aanloop naar discussies over fossiele brandstof in multilateraal verband, zoals in de WTO, om bijvoorbeeld grote uitstoters en ontwikkelingslanden voldoende mee te krijgen.
In een brief aan de Kamer van 7 juli jl. is toegelicht dat Nederland bezig is met de uitwerking van beleid ter uitvoering van de hierboven genoemde verklaring en het kabinet ernaar streeft om tijdig voor COP27 een meer gedetailleerde invulling van het beleid aan uw Kamer te sturen. Hierover zal uw Kamer in het najaar nader geïnformeerd worden.
Binnen welk tijdsbestek moeten de fossiele subsidies «hervormd» zijn?
Zoals hierboven is uitgelegd wordt in het Glasgow Pact geen streefdatum genoemd en is in het onderhandelaarsakkoord geen afbouwpad overeengekomen. In internationaal verband zet Nieuw-Zeeland zich in voor zo snel mogelijke afbouw van fossiele brandstofsubsidies.
Zoals in de beantwoording van vraag 16 is uitgelegd, hebben zowel Nederland als Nieuw-Zeeland tijdens COP26 een verklaring ondertekend voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie. De ondertekenaars verklaarden nieuwe directe overheidssteun aan de internationale fossiele energiesector voor einde 2022 te zullen beëindigen. Hierboven is ingegaan op de opvolging van het Glasgow Pact aan Nederlandse zijde.
Wat is het verwachte effect op de uitstoot van broeikasgassen volgens de duurzaamheids- en economische impact assessments?
In het conservatieve scenario wordt in de SIA door het akkoord een afname van 0,15 megaton (mT) methaan (CH4) uitstoot verwacht (– 0,419%) en een toename van 0,03 mT distikstofoxide (N2O), een toename van 0,254%. In het ambitieuze scenario van volledige liberalisering van de tarieven wordt een toename van 0,53 mT CH4 verwacht en van 0,2 mT N2O.
De SIA verwacht dat het ambitieuze scenario leidt tot verlaging van de kosten van bepaalde goederen en diensten. Dat zal weer leiden tot extra vraag en productie, en daarmee gepaard gaande emissies (bijvoorbeeld voor Nieuw Zeelands rundvlees en schapenvlees). Aan de andere kant verwacht de SIA dat het effect van toegenomen uitstoot gedeeltelijk gecompenseerd wordt door een afname van de productie in bepaalde sectoren in de rest van de wereld. Producten worden dan uit Nieuw-Zeeland geïmporteerd, in plaats van uit andere landen. Als eindeffect verwacht de SIA dat een ambitieuze handelsovereenkomst zal leiden tot een toename van de totale CH4-emissies en N2O-emissies als gevolg van toename van vraag en de daarmee gepaard gaande productie26.
In hoeverre dergelijke effecten zich daadwerkelijk materialiseren, is afhankelijk van de overeengekomen afspraken in het onderhandelaarsakkoord, de mate waarin ondernemers hiervan gebruik maken en (nationaal) beleid gericht op het reduceren van emissies.
Wordt extra uitstoot gecompenseerd door de EU en Nieuw-Zeeland en zo ja, hoe?
In het onderhandelaarsakkoord committeren verdragspartijen zich aan implementatie van milieuverdragen, waaronder met name de Overeenkomst van Parijs, en zij werken op basis van gericht beleid aan het realiseren van hun respectievelijke doelstellingen voor emissiereductie.27 Hieruit vloeit voort dat de EU en Nieuw-Zeeland beleid voeren dat gericht is op het behalen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Mogelijke effecten van het handelsakkoord doen hier niets aan af. Het totaal aan emissies van zowel de EU als Nieuw Zeeland zal dus onder de plafonds van de Overeenkomst van Parijs moeten blijven.
De Overeenkomst van Parijs is voor zowel de EU als Nieuw-Zeeland van cruciaal belang en maakt onderdeel uit van gedeelde waarden. Het onderhandelaarsakkoord bevat bovendien bepalingen gericht op het stimuleren van handel in groene goederen en diensten handel door versnelde liberalisering. Daarmee kan het verdrag een bijdrage leveren aan het behalen van klimaatdoelstellingen.
Welke emissiereductienormen zijn er precies afgesproken? Hoe verschillen deze van de verplichting die de landen al hadden onder het klimaatakkoord van Parijs?
Er zijn geen reductienormen opgenomen in het onderhandelaarsakkoord. Het onderhandelaarsakkoord bepaalt dat partijen niet in strijd mogen handelen met het doel van de Overeenkomst van Parijs, noch mogen nalaten dit doel te bereiken. De Overeenkomst van Parijs is het eerste universele, juridisch bindende document ter bestrijding van klimaatverandering. De EU heeft zich gecommitteerd tot het reduceren van ten minste 55% van de uitstoot van haar broeikasgassen tot 2030, in vergelijking tot 1990 en klimaatneutraliteit in 2050. Nieuw-Zeeland heeft een vergelijkbare doelstelling en publiceerde 16 mei jl. het emissie reductieplan.
In het licht van de hiervoor genoemde verplichting bepaalt het onderhandelaarsakkoord onder meer dat partijen de emissie van broeikasgassen verminderen en de handel in emissies zullen promoten. Daarbij wordt de samenwerking met derde landen en internationale organisaties aangemoedigd op basis van, onder andere, de Overeenkomst van Parijs. De toegevoegde waarde is erin gelegen dat het onderhandelaarsakkoord de link tussen handel en klimaat legt en in een structuur voorzien voor samenwerking en regelmatig dialoog. Zo biedt het onderhandelaarsakkoord een platform voor het bevorderen van de Overeenkomst van Parijs. Het onderhandelaarsakkoord bevat bovendien bepalingen gericht op het stimuleren van handel in groene goederen en diensten handel door versnelde liberalisering.
Welke andere negatieve effecten voor mensenrechten, arbeid, milieu, natuur en dieren worden er voorzien in het duurzaamheidsimpactassessment (SIA)? Kunt u hier een samenvatting van geven?
De SIA geeft een overzicht van mogelijke positieve én negatieve effecten. In antwoorden op bovenstaande vragen kwamen reeds een aantal positieve effecten naar voren. Zo kan samenwerking tussen gelijkgestemde handelspartners zoals de EU en Nieuw-Zeeland de sociale en milieudoelstellingen juist bevorderen.
Ten aanzien van milieu verwacht de SIA dat handelsliberalisatie leidt tot het toenemen van de handel tussen de twee handelspartners, wat gepaard kan gaan met een toename van uitstoot van broeikasgassen (marginaal negatief volgens de SIA)28. Ten aanzien van sociale effecten (arbeid) en mensenrechten (het recht om te werken, wat gerelateerd wordt aan werkgelegenheid) verwacht de SIA dat effecten per sector verschillen. Zo wordt voor sommige sectoren een positief effect verwacht (bijvoorbeeld zuivel in Nieuw-Zeeland meer werkgelegenheid), en voor andere een negatief effect (rundvlees en schapenvlees in de EU). Met betrekking tot lonen wordt een beperkt positieve impact (Nieuw-Zeeland) en marginaal positieve impact (EU) verwacht. De SIA wijst op een verwacht positief effect op de beschikbaarheid van goederen en diensten.
Zoals reeds aangegeven, maakt de SIA gebruik van twee scenario’s om mogelijke effecten in kaart te brengen. De uiteindelijke uitkomst van onderhandelingen zal tussen de scenario’s in liggen. Het blijft daarnaast de vraag in hoeverre verwachte effecten zich materialiseren, onder andere omdat dit afhankelijk is van de mate waarin van de verlaagde tarieven in het handelsakkoord gebruik wordt gemaakt.
Welke concrete verbeteringen kunnen vrouwen, mannen en non-binaire personen in Nederland, de rest van de EU en Nieuw-Zeeland verwachten van de afspraken over gender en handel?
Op basis van de genderimpactanalyse in de SIA kan geconcludeerd worden dat een overeenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland naar verwachting een beperkt effect heeft op werkgelegenheid voor vrouwen. Zo kan de verwachte groei in productie van machines ook opgaan voor ondernemingen die geleid worden door vrouwen.29 In het onderhandelaarsakkoord zijn daarnaast bepalingen over handel en gender opgenomen met als doel het bevorderen van Womens Economic Empowermenten gendergelijkheid. Non-binaire personen worden niet expliciet genoemd in de SIA of onderhandelaarsakkoord.
Wanneer zal het Europees Parlement naar verwachting stemmen over het verdrag?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, wordt het onderhandelaarsakkoord momenteel door de Commissie juridisch opgeschoond en vertaald, om naar verwachting eind 2022 ter besluitvorming voor te leggen aan achtereenvolgens de Raad en het Europees parlement. Het is in eerste instantie aan de Raad te besluiten over ondertekening, waarna het akkoord wordt voorgelegd aan het Europees parlement. Het Europees parlement bepaalt zelf op basis van welke tijdlijn het voorstel in het EP behandeld wordt. De agendering voor stemming in het Europees parlement is vanwege deze redenen nog niet te voorzien.
Het artikel 'Voor Chinese apparatuur is geen plaats in het stroomnet' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in energietransitie»?1
Ja.
Welke invloed heeft de Chinese overheid op Chinese staatsenergiebedrijven? Hoe werkt deze invloed door op projecten die de staatsbedrijven in Nederland ondernemen?
Het in het artikel genoemde Chinese bedrijf, Ningbo Orient Cable, is geen Chinees staatsbedrijf, maar een private onderneming. Zoals benoemd in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» kan de Chinese overheid echter nauw betrokken zijn bij bedrijfsactiviteiten van zowel staatsbedrijven als private bedrijven. Dit geldt zeker voor Chinese bedrijven in de energiesector, aangezien deze sector wordt gezien als cruciaal voor de ontwikkeling en stabiliteit van het land. De invloed van de Chinese overheid op deze bedrijven kent veel vormen en wegen, onder andere via financiering en eigendomsstructuren, maar ook door het belang van goede relaties met de overheid om succesvol te kunnen zijn als bedrijf.
Het kabinet is zich bewust van de risico’s die in het artikel genoemd worden. Het gelijke speelveld kan door inmenging van de staat worden verstoord. Daar waar de EU strikte eisen stelt aan staatssteun, hebben Chinese bedrijven vaak gemakkelijker toegang tot goedkope financiering en subsidies. Conform motie Brekelmans en Mulder, vindt er momenteel meer onderzoek plaats naar de invloed van Chinese (staats)bedrijven in Nederlandse bedrijven.2
In de beantwoording op schriftelijke vragen van de leden Erkens en Van Striengeeft u aan dat de afspraken en kaders voor ongewenste inmenging met onder andere Tennet zullen worden gewijzigd, welke aanpassingen zullen hiervoor worden gemaakt in bijvoorbeeld de nieuwe Energiewet maar ook daarbuiten?2
Alle netbeheerders hebben op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Daarnaast is het een wettelijke taak van netbeheerders de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Deze verplichting wordt overgenomen in de nieuwe Energiewet. Met de recente wijziging van het Ontwikkelkader windenergie op zee is TenneT ook verplicht om bij de aanbesteding van het net op zee erop toe te zien dat toeleverende partijen voor het net op zee, al dan niet onderdeel van een consortium, passen binnen de voorwaarden en doelen die zijn gesteld in de Nationale Veiligheidsstrategie 2019.
Indien EZK het vermoeden heeft dat er mogelijk sprake is van een potentiële inbreuk op de nationale veiligheid bij TenneT dan treedt zij in overleg met TenneT. En wanneer EZK dit nodig acht, wordt daarbij de hulp van andere veiligheidsinstanties ingeschakeld. Andersom wordt van TenneT verwacht dat, wanneer er investeringen gedaan worden waarbij er impact zou kunnen zijn op de nationale veiligheid, dit vooraf afgestemd wordt met EZK.
Tevens wordt er in de nieuwe Energiewet een mogelijkheid gecreëerd voor het breder kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV). Om binnen de reikwijdte van de ADV te vallen, moeten opdrachten bij vitale aanbieders op gerubriceerde gegevens betrekking hebben, gerubriceerde gegevens noodzakelijk maken, of zelf gerubriceerde gegevens bevatten of betrekking hebben op als gevoelig aangewezen processen. Uit de Europese definities blijkt dat rubricering en een aanwijzing van gevoelige processen een wettelijke of bestuursrechtelijke grondslag dan wel bindende aanwijzing vanuit het Rijk vereisen. Deze grondslag met onderliggende algemene maatregel van bestuur (AMvB) wordt gecreëerd in de nieuwe Energiewet. Om tot een AMvB te komen wordt er samen met de netbeheerders gewerkt aan een afwegingskader conform de Nationale Veiligheidsstrategie.
U geeft ook aan dat in 2020 door het kabinet een nationale veiligheidsanalyse voor Tennet is uitgevoerd, kunt u met de Kamer delen welke aanbevelingen hieruit naar voren zijn gekomen? Hoe worden deze aanbevelingen verder opgepakt?
De uitkomsten van de genoemde Nationale Veiligheidsanalyse zijn met de Kamer gedeeld per brief van 19 mei 2020 over de kapitaalbehoefte van TenneT (Kamerstuk 28 165, nr. 325). In de bijlage bij deze brief staan de aanbevelingen voor wet- en regelgeving genoemd die een plek zullen krijgen in de nieuwe Energiewet.
Op welke manier houdt u toezicht op de aanbestedingen en projecten van netbeheerders, in het specifiek van regionale netbeheerders? Hoe wordt voorkomen dat er allerlei verschillende uitzonderingen worden gemaakt op bijvoorbeeld regionaal niveau, of op zee of op het hoogspanningsnetwerk, waardoor er vanwege een opeenstapeling toch een grote invloed en betrokkenheid van China ontstaat in ons elektriciteitsnet?
Netbeheerders houden aanbestedingen binnen de eigen verantwoordelijkheid, hebben zich aan wetgeving te houden en werken samen om te voldoen aan nationale wetgeving. Netbeheerders zijn bijvoorbeeld gebonden aan de Aanbestedingswet 2012 en Europese regelgeving daaromtrent. Bij de tenders die TenneT uitzet, zijn veiligheidseisen een belangrijk onderdeel waarop potentiële aanbieders en hun uiteindelijke aanbiedingen worden beoordeeld. Ook mag TenneT als speciaal sectorbedrijf binnen de huidige aanbestedingswetgeving eisen stellen aan aanbieders, zoals dat 50 procent van de waarde of dienst uit de EU komt.
Daarnaast wordt er door middel van de nieuwe Energiewet samen met de netbeheerders gewerkt aan een afwegingskader conform de Nationale Veiligheid strategie. Dit dient voor de AMvB voor het toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV) maar helpt tegelijkertijd de sector beter keuzes te maken en de relatie tussen de landelijke en de regionale netbeheerders, EZK en veiligheidsdiensten te versterken.
Tevens heeft de Minister van Financiën bevoegdheden als aandeelhouder van TenneT. Zoals aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Eppink en Eerdmans van 21 juni jl.5 zien de bevoegdheden als aandeelhouder niet op het geven van instructies aan deelnemingen en gaat de Minister van Financiën niet over individuele aanbestedingen en de gunning van specifieke contracten. Wel heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. Zoals in de beantwoording toegezegd, zal de Minister van Financiën bij dergelijke investeringen toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen. Voor de regionale netbeheerders geldt dit nu niet. De aandelen van de regionale netbeheerders zijn in handen van diverse provincies en gemeenten.
De Elektriciteitswet 1998 verplicht netbeheerders de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen, in hoeverre wordt er ook op andere punten ingezet behalve doelmatigheid? Hoe wordt voorkomen dat er voor de goedkoopste optie en dus Chinese uitvoerders wordt gekozen?
In een aanbestedingsproces is het verstandig om onderscheid te maken tussen kritieke en niet-kritieke producten of diensten. Deze inschatting heeft impact op de risico’s voor het net en voor de nationale veiligheid. Uitgangspunt is dat maatregelen voor het beperken van die risico’s proportioneel zijn. Het is immers niet zo dat per definitie alle producten of diensten van Chinese makelij een bedreiging voor de nationale veiligheid vormen of leiden tot ongewenste strategische afhankelijkheden die risico’s vormen voor het borgen van onze publiek belangen. Bij aanbestedingen voor kritieke producten of diensten kijkt de aanbestedende netbeheerder niet alleen naar prijs en kwaliteit, maar ook naar criteria om de nationale veiligheid te borgen.
In hoeverre is er sprake van een ongelijk speelveld doordat Chinese bedrijven staatssteun krijgen en hierdoor hun producten en diensten goedkoper kunnen aanbieden dan andere bedrijven op de markt? Gezien het belang van strategische autonomie, hoe kan er toch een gelijk speelveld worden gecreëerd?
Oneerlijke concurrentie uit derde landen heeft de bijzondere aandacht van het kabinet. Het is van belang dat er een gelijk speelveld is op de markt voor overheidsopdrachten tussen Europese bedrijven en bedrijven uit derde landen. Aanbestedende diensten en speciale sector bedrijven (nutsbedrijven) hoeven geen inschrijvingen toe te laten van bedrijven uit derde landen (tenzij het een Europese dochteronderneming is). Derde landen zijn landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA) onder de WTO, en/of waarmee de EU geen handelsakkoord heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt, zoals China. Daarnaast mogen speciale sector bedrijven, zoals TenneT, inschrijvingen afwijzen als meer dan 50% van de goederen afkomstig zijn uit derde landen.
In sommige gevallen kunnen ondernemingen uit derde landen producten en diensten aanbieden voor een lagere prijs dan Europese ondernemers. Wanneer dit mogelijk wordt gemaakt door staatssteun kan dit de concurrentie op de aanbestedingsmarkt verstoren. Op basis van de huidige aanbestedingsregelgeving moeten aanbestedende diensten in geval van abnormaal lage inschrijvingen om een toelichting verzoeken (op basis van artikel 2.116 Aanbestedingswet). Als die toelichting tekort schiet, kan een inschrijving terzijde worden gelegd. In sommige gevallen is dat zelfs verplicht, namelijk wanneer de lage inschrijving gevolg is van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal en arbeidsrecht.
Bij het aanpakken van staatssteun biedt het instrument van abnormaal lage inschrijving echter geen garanties. Daarom is het kabinet ook blij met de initiatieven op Europees niveau die op deze problematiek zien. Het kabinet heeft de laatste jaren in EU-verband ingezet op de (verdere) ontwikkeling van instrumenten die bij moeten dragen aan een gelijker speelveld. Zo heeft de EU in 2017 haar handelsdefensieve instrumentarium gemoderniseerd, waarmee onder andere anti-dumping en anti-subsidie maatregelen kunnen worden getroffen tegen producten uit derde landen die oneerlijke concurrentie op de Europese markt veroorzaken. Het voorstel voor de Verordening buitenlandse subsidies6 ziet op concurrentieverstoring door overheidssteun uit derde landen op de interne markt. Deze Verordening draagt bij aan een gelijker speelveld op de interne markt en daarmee worden bedrijven beter ondersteund als zij oneerlijke concurrentie ervaren als gevolg van overheidssteun uit derde landen. Een onderdeel van het instrument richt zich op het aanpakken van verstorende subsidies van derde landen aan ondernemingen die deelnemen aan aanbestedingsprocedures. Het voorstel zit in de afrondende fase. Afgelopen juni zijn de triloogonderhandelingen afgerond en is er een politiek akkoord bereikt7. Naar verwachting zal het Europees Parlement in november stemmen over het akkoord, waarna het instrument na aanname door de Raad en publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van kracht zal worden.
In deze context is het ook goed om te noemen dat de Verordening voor het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI)8 op 29 augustus in werking is getreden. Deze verordening heeft als doel om wederkerigheid op de markt voor overheidsaanbestedingen af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen. Wanneer de Europese Commissie een IPI-maatregel treft tegen een bepaald derde land, moeten aanbestedende diensten een fictieve scoreopslag toepassen op inschrijvingen uit dat land of in uitzonderlijke gevallen overgaan tot uitsluiting. Hoewel deze verordening zich niet op staatssteun richt, kan het wel bijdragen aan een gelijker speelveld tussen Europese bedrijven en bedrijven in derde landen.
Welke Europese wetgeving is er om bedrijven te ondersteunen in de oneerlijke concurrentie met staatsbedrijven uit China die fors gesubsidieerd worden door de overheid?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wordt er in de toekomst voor gezorgd dat de wetgeving zo wordt ingericht dat nieuwe technologische ontwikkelingen goed geborgd zijn en dat de wetgeving ook hierop van toepassing zal zijn?
Waar nodig wordt wetgeving geïntroduceerd of geactualiseerd om technologische ontwikkelingen goed te blijven borgen. Voor bijvoorbeeld de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo), die recent is aangenomen en onder andere toeziet op bedrijven op het gebied van sensitieve technologie, kan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) het toepassingsbereik van de wet voor sensitieve technologieën worden uitgebreid of versmald ten opzichte van de lijst van goederen voor tweeërlei gebruik en de lijst strategische goederen die het uitgangspunt vormen voor deze wet. Daarmee kan met lagere regelgeving flexibel worden ingespeeld op technologische ontwikkelingen. Deze AMvB wordt regelmatig herzien, zodat technologieën die relevant zijn voor de nationale veiligheid aan de reikwijdte van de wet kunnen worden toegevoegd of er vanaf kunnen worden gehaald.
Daarnaast komen er binnenkort meer mogelijkheden bij het aanbesteden om rekening te houden met risico’s op de nationale veiligheid. In de antwoorden op de Kamervragen van de leden Erkens en Van Strien van 21 juni jl.9 en de antwoorden op de Kamervragen van de leden Eppink en Eerdmans van 21 juni jl.10 heb ik aangegeven dat in de nieuwe Energiewet, die voor advisering bij de Raad van State ligt, er extra mogelijkheden worden gecreëerd zoals het kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied. Hiermee worden meer mogelijkheden geboden om risico mitigerende maatregelen te nemen dan mogelijk is op basis van de Aanbestedingswet 2012 voor risico’s van de nationale veiligheid en bescherming van vitale processen in het stroomnet.
Om de leveringszekerheid te waarborgen is het wettelijk verplicht voor netbeheerders om veiligheidsmaatregelen te treffen, hoe ziet u hier de rolverdeling tussen de overheid en de netbeheerders? Hoe wordt voorkomen dat de gehele verantwoordelijkheid voor een veilig elektriciteitsnetwerk komt te liggen bij de netbeheerders?
Als beheerders en eigenaars van het elektriciteit- en gasnet zijn netbeheerders verantwoordelijk voor het nemen van veiligheidsmaatregelen. De rol van de overheid en EZK is het maken van de juiste regelgeving die eraan bijdraagt dat netbeheerders het veiligheidsniveau op orde brengen en houden. Vervolgens is het aan de ACM als toezichthouder om dit te controleren. Daarnaast houdt Agentschap Telecom op basis van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) toezicht op de cybersecurity van de netbeheerders. Op deze manier is er een gedeelde verantwoordelijkheid voor een veilig elektriciteit- en gasnet.
Wat betreft het elektriciteitsnet op zee heeft u aangegeven bepaalde onderdelen te benoemen als vitaal of essentieel in het kader van de bescherming van vitale processen voor de nationale veiligheid en vervolgens zal Tennet hier opvolging aan geven bij het contracteren van toeleveranciers, hoe zal de opvolging van Tennet eruit zien? Welke toetsing wordt er gedaan en wordt het ministerie bij de toetsing betrokken? Waarom wel? Waarom niet?
De aanwijzing van het net op zee als vitaal heeft geen directe gevolgen voor TenneT. TenneT beheert het landelijk hoogspanningsnet en dit is al onderdeel van het vitale proces «Landelijk transport, distributie en productie elektriciteit».
Belangrijk bij het net op zee zijn ook de windparken. Elektriciteitsproducenten van tenminste 100MW zijn vitaal verklaard en vallen binnen het vitale proces «Landelijk transport, distributie en productie elektriciteit» en zijn bovendien een aanbieder van een essentiële dienst onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Hierbij horen ook de productie-installaties op zee (windparken). Op 19 mei 2021 is dit met de Kamer gedeeld11. Voor productie-installaties van ten minste 250 MW geldt een sectorale investeringstoets voor wijzigingen in zeggenschap over deze productie-installaties. Deze grens wordt in de nieuwe Energiewet naar installaties van 100 MW gebracht.
Zoals ook aangegeven bij vraag 5 zal de Minister van Financiën als aandeelhouder van TenneT bij de beoordeling van investeringsvoorstellen van TenneT toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen. En, zoals aangegeven bij vraag 3, is TenneT verplicht om bij aanbestedingen van het net op zee toe te zien op veiligheidsrisico’s verbonden aan partijen die als toeleveranciers ingeschakeld kunnen worden.
Hoe zorgt u ervoor dat u, naast het toezicht op welke buitenlandse bedrijven projecten en/of aanbestedingen worden toegekend, ook zicht houdt op buitenlandse bedrijven die verderop in de keten betrokken zijn door bijvoorbeeld materialen, in het specifiek stroomkabels, te leveren? Hoe wordt voorkomen dat ook middels keteneffecten de Chinese invloed beperkt blijft?
De overheid heeft bij aanbestedingen geen zicht op buitenlandse bedrijven die verderop in de keten betrokken zijn bij het aanleveren van materialen. Wel bevatten de instrumenten waar in het antwoord op vraag 7 en 8 naar verwezen wordt relevante verplichtingen in dit kader. Zo geldt een verplichting om buitenlandse financiële bijdragen te melden onder de aanbestedingscomponent van de verordening buitenlandse subsidies (van toepassing op opdrachten met een geraamde waarde van 250 mln. EUR of hoger) in bepaalde gevallen ook voor hoofdonderaannemers en voor hoofdleveranciers die betrokken zijn bij dezelfde opdracht. Verder kent het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) contractuele voorwaarden die van toepassing zijn op opdrachten waarbij een IPI-maatregel van toepassing was, om te voorkomen dat bij de uitvoering van de opdracht alsnog veel bedrijven zijn betrokken uit een land waarvoor een IPI-maatregel geldt. Bij het IPI geldt een drempelwaarde van 5 mln. EUR voor goederen en diensten, en 15 mln. EUR voor werken en concessies.
Strategische afhankelijkheden in de keten, met name op het gebied van grondstoffen en materialen, zijn een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. Diverse onderzoeken hebben laten zien dat de afhankelijkheden op het vlak van kritieke grondstoffen en materialen groot en geconcentreerd zijn. Dit onderwerp staat dan ook nationaal en internationaal, in het bijzonder in EU-verband, steeds hoger op de agenda. Zoals aangekondigd in de brief «Strategisch en groen industriebeleid»12 vindt het kabinet het belangrijk dat onze bedrijven toegang hebben en houden tot grondstoffen en materialen die nodig zijn om onze publieke belangen, waaronder op het gebied van verduurzaming en veiligheid, te kunnen borgen. Het is nodig dat de overheid op tijd risicovolle afhankelijkheden of systeemrisico’s signaleert en waar nodig maatregelen neemt. Het kabinet investeert daarom in meer kennis van en zicht op concentraties in (o.a.) zeggenschap in de bredere ketens, met als doel de keteneffecten van ongewenste invloed zo veel mogelijk te beperken. Dit vergt immers een diepe kennis van de herkomst van grondstoffen, materialen en eindproducten. Bedrijven hebben hierin zelf ook een belangrijke rol.
Het plan van de Europese Commissie om gelijke productiestandaarden te eisen van niet EU-landen en de onmogelijkheid om dat in bestaande handelsverdragen, zoals CETA, te regelen. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie heeft meegedeeld dat zij van plan is dezelfde duurzaamheidscriteria te eisen voor import van voedsel uit niet-EU landen als de duurzaamheidseisen die voor Europese boeren gaan gelden? Kunt u voorts bevestigen dat de EU milieu en klimaatheffingen op kan opleggen als niet-EU landen daar niet aan voldoen, en dat deze heffingen niet in strijd zijn met juridische bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie WTO?1
De Commissie heeft op 3 juni jl. het rapport gepubliceerd over een onderzoek naar de juridische haalbaarheid en rationale van het toepassen van EU gezondheids- en milieunormen op ingevoerde landbouw- en agrovoedingsproducten.2 Het rapport maakt duidelijk dat het in specifieke, onder WTO-regels omschreven omstandigheden mogelijk is om autonome maatregelen te nemen die in overeenstemming zijn met het WTO kader. Daarbij geeft het rapport aan dat een maatregel niet discriminerend mag zijn, noch een kwantitatieve beperking. WTO leden dienen gelijke binnenlandse en buitenlandse producten op gelijke wijze te behandelen. Ook moeten WTO leden gelijke producten uit derde landen onderling gelijk behandelen. Artikel XX Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) bevat mogelijke gronden waarmee eventuele afwijkingen van de GATT gerechtvaardigd zouden kunnen worden, bijvoorbeeld om het wereldwijde milieu te beschermen of om aan ethische bezwaren tegemoet te komen, mits aan strenge voorwaarden wordt voldaan.
De Commissie geeft aan dat de inzet van autonome maatregelen geval per geval bekeken moet worden op WTO-conformiteit, de technische en economische haalbaarheid van controle mechanismen, en de daadwerkelijke impact in relatie tot het te bereiken doel.
Het rapport bevat ook een breed overzicht van een aantal EU-rechtshandelingen of wetgevingsvoorstellen die worden voorbereid om productiemethoden die verband houden met dierenwelzijn of milieubescherming in te perken. Zo worden de herziening van de EU-dierenwelzijnswetgeving, het voorstel voor een verordening inzake ontbossingsvrije producten, het voorstel voor het in aanmerking nemen van milieuaspecten bij de vaststelling van MRL’s, en een horizontale kaderwet voor een duurzaam voedselsysteem genoemd. Het is mogelijk dat er, aanvullend op de onderwerpen die genoemd worden, op termijn ook andere onderwerpen op komen. Er is nu al een breed palet aan onderwerpen waar aan gewerkt wordt, en tijdens de Landbouw- en Visserijraad op 13 juni jl. hebben de lidstaten aan de Commissie gevraagd daarover op regelmatige basis te rapporteren aan de Raad.
De Commissie geeft ook aan dat er risico’s zijn verbonden aan het nemen van autonome maatregelen. Dat betreft onder meer de kans dat een derde land maatregelen aanvecht in het kader van het geschillenbeslechtingssysteem van de WTO.
Kunt u bevestigen dat boeren en tuinders al lange tijd vragen om gelijke productiecriteria of extra heffingen op «goedkope» levensmiddelen uit niet-EU-landen, om oneerlijke concurrentie tegen te gaan?
Ja, er zijn boeren en tuinders die daartoe hebben opgeroepen.
Erkent u dat het importeren van producten uit landen waar lagere productiestandaarden gelden op het gebied van milieu en dierenwelzijn zorgen voor oneerlijke concurrentie voor Europese en Nederlandse boeren?
Juist omdat producenten in Nederland en/of de EU soms extra duurzaamheidsinspanningen moeten verrichten, en hun producten in sommige gevallen moeten concurreren met geïmporteerde producten van producenten die niet altijd aan dergelijke hoge milieu, arbeid- of dierenwelzijnsregels hoeven te voldoen, pleit ik voor aandacht voor dit onderwerp. Zoals bijvoorbeeld bij de Landbouw- en Visserijraad. Het kabinet zet via verschillende fora bovendien in op het verhogen van internationale standaarden op het gebied van milieubescherming en dierenwelzijn. Indien de EU-besluit om autonome maatregelen te treffen voor het op de markt plaatsen van producten, dient dit een bijdrage te leveren aan het gestelde milieu of dierenwelzijnsdoel en moet ook gezocht worden naar een zo min mogelijk handel verstorende maatregel. Dat maakt dat niet elk type maatregel geschikt is.
Dit laat onverlet dat de concurrentiepositie van Europese en Nederlandse boeren ook van een groot aantal andere factoren afhankelijk is, waaronder infrastructuur, scholing, innovatie, arbeidsproductiviteit en natuurlijke omstandigheden. Nederlandse boeren concurreren bovendien vaak op de kwaliteit van hun producten. Het is derhalve geen gegeven dat EU-wetgeving omtrent productie de doorslaggevende factor vormt in de concurrentiepositie van EU-bedrijven.
Nederland is een van de meest concurrerende economieën ter wereld met een sterke export gerichte landbouwsector. Nederland zet hierbij in op de export van kwalitatief hoogwaardige, duurzame producten in plaats van focus op grote volumes. Tegelijkertijd bieden buitenlandse markten een uitgelezen kans voor het agro-bedrijfsleven om een concrete bijdrage te leveren aan de mondiale transitie, met hoogwaardige producten én met kennis en kunde.
Erkent u dat importheffingen gebaseerd op onze hogere milieustandaarden het speelveld weer gelijk kunnen trekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 gesteld, wordt het speelveld van de concurrentiepositie door vele verschillende factoren bepaald. Daaruit volgt dat importheffingen gebaseerd op hogere milieustandaarden niet automatisch bijdragen aan gelijk speelveld. De EU kan overigens geen autonome maatregelen treffen alleen omwille van het behoud van de concurrentiepositie van EU-bedrijven, omdat dit indruist tegen de WTO-regels.
In bilaterale handelsakkoorden worden importheffingen voor de handel met een derde land verlaagd vergeleken met de voor alle derde landen geldende WTO-tarieven. In deze handelsakkoorden gebruikt de EU-importheffingen en quota om gevoelige sectoren te beschermen.
Kunt u bevestigen dat er in Canada lagere productiestandaarden gelden op het gebied van onder andere dierenwelzijn en pesticiden dan in de EU? Kunt u voorts bevestigen dat desondanks Canadese landbouwproducten volgens afspraken in het vrijhandelsverdrag CETA (gedeeltelijk) tariefvrij naar de EU en dus ook Nederland mogen worden geëxporteerd?
Canada is lid van de OIE (Wereldorganisatie inzake Diergezondheid). Uit een evaluatierapport van deze organisatie blijkt dat er in Canada een relatief goed niveau van dierenwelzijn wetgeving en uitvoering is.
Met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hebben landen buiten de EU hun eigen wet- en regelgeving om te beoordelen of gewasbeschermingsmiddelen al dan niet op de markt mogen worden gebracht. Deze landen zullen daarbij rekening houden met bijvoorbeeld de landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden van dat land.
Omdat er geen internationaal geldende regelgeving is op het gebied van dierenwelzijn, zet de EU in bilaterale handelsakkoorden in op samenwerking om gezamenlijk met derde landen de standaarden voor dierenwelzijn te verhogen. Ook in CETA is voorzien in afspraken om samen te werken op het verbeteren van dierenwelzijn. CETA biedt juist een platform om met Canada samen te blijven werken aan dierenwelzijn, voedselgezondheid en milieubescherming.
De EU heeft een aantal regels op het gebied van dierenwelzijn waaraan bij de import van goederen in de EU moet worden voldaan. Deze regels worden door CETA niet aangetast.
Onder CETA worden tarieven op veel goederen afgebouwd. Dit geldt niet voor alle goederen en met name voor een aantal landbouwgoederen blijven importheffingen en in sommige gevallen beperkte quota gelden. De meest gevoelige sectoren zoals eieren en pluimveevlees zijn geheel van liberalisering uitgesloten.
Kunt u bevestigen dat de afspraken die gemaakt zijn in een bilateraal handelsverdrag tussen de EU en een handelspartner, zoals CETA met Canada, de beleidsvrijheid wegneemt om nadien hogere duurzaamheidscriteria te eisen dan wel importtarieven te verhogen als de handelspartner in kwestie niet aan deze criteria wil voldoen?
Nee, CETA bevat ambitieuze hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling. Het principe dat overheden het recht hebben om te reguleren wordt in CETA herbevestigd. De EU en Canada bevestigen in CETA expliciet dat overheden de vrijheid houden om beleidsmaatregelen te treffen ten behoeve van milieubescherming (artikel 24.3).
Met betrekking tot importtarieven is de EU gebonden aan bepaalde tarieven waarover zij in WTO-verband afspraken heeft gemaakt. De EU kan deze tarieven niet eenzijdig verhogen. CETA heeft hier geen invloed op.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande debat over de perspectief- en stikstofbrief voor de landbouw?
Nee.
Het bericht dat de Britten een wetsvoorstel hebben ingediend om Brexit-afspraken Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving «Brits wetsvoorstel ingediend om Brexit-afspraken Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen»?1
Ja.
Was u al eerder op de hoogte over de voornemens van de Britten om een wetsvoorstel in te dienen dat de mogelijkheid geeft Brexit-afspraken tussen de Europese Unie en Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen en wat is de inzet van de Europese Unie?
Ja, ik was van dit voornemen op de hoogte en ik heb ook actie ondernomen, net als de Europese Commissie. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2 komt het VK de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland (hierna: Protocol) niet in zijn totaliteit na. Sinds het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 spreken het VK en de Commissie over volledige implementatie van de afspraken in het Protocol, met als doel om praktische oplossingen te vinden voor problemen die bij de implementatie zijn geconstateerd. Helaas hebben deze gesprekken tot dusver niet tot een oplossing geleid. In deze gesprekken werd begin dit jaar duidelijk dat de Britse regering overwoog om unilateraal maatregelen te nemen die de werking van het Protocol zouden kunnen ondermijnen. Aangezien de Commissie deze gesprekken in nauwe samenspraak met de Raad voert, hebben deze signalen mij ook bereikt. Soortgelijke signalen werden bevestigd in gesprekken met het VK, waaronder in mijn gesprekken met de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss. De mogelijke unilaterale maatregelen van de Britse regering werden concreet via achtereenvolgens de Queen’s Speech (Britse equivalent van de troonrede) op 10 mei jl., de verklaring van de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss in het Britse parlement met de intentie om met een wetsvoorstel te komen dat wijzigingen kan aanbrengen aan de toepassing van het Protocol op 17 mei jl., en de publicatie en start van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel op 13 juni jl. De inzet van de Britse regering om het Protocol aan te passen is overigens niet nieuw. In een eerder gepresenteerd beleidsdocument van juli 20213 gaf het VK haar toekomstvisie op het Protocol, waaruit al bleek dat de Britse regering onder meer inzet op het wegnemen van de grenscontroles op de goederenstroom tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Het kabinet heeft de afgelopen periode in de EU en in de contacten met het VK zijn zorgen uitgesproken over iedere vorm van unilaterale actie en de noodzaak om te komen tot een gezamenlijke oplossing duidelijk kenbaar gemaakt. Het kabinet heeft daarbij benadrukt dat het cruciaal is dat het VK zich houdt aan de internationaalrechtelijke verplichtingen die het zelf is aangegaan. Ook heeft het kabinet steun uitgesproken aan de Commissie. Het is van belang dat het VK zo snel mogelijk de gesprekken met de Commissie hierover hervat, temeer omdat de Commissie richting het VK heeft aangegeven dat de mogelijkheden om oplossingen binnen de kaders van het Protocol te vinden nog niet zijn uitgeput. Dit komt overeen met de inzet van de Commissie die gecommitteerd blijft om gezamenlijk aan oplossingen te werken voor de praktische problemen die Noord-Ierse belanghebbenden ervaren. Ik heb er zodoende tevens bij de Britse Minister van Buitenlandse zaken Truss op aangedrongen de gesprekken met de Commissie, die sinds februari jl. stilliggen, zo spoedig mogelijk te hervatten. Deze boodschap is op alle niveaus en in samenspraak met internationale partners kracht bijgezet.
Vorige maand werd al duidelijk dat de Britten de grenscontroles wilde afschaffen op goederen die naar Noord-Ierland worden verscheept, heeft u of de Europese Unie tussentijd actie ondernomen op deze berichtgeving? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen de gevolgen, met name op het gebied van handel(sbetrekkingen), voor de Europese Unie en voor Nederland zijn als dit Britse wetsvoorstel aangenomen zou worden?
De Britse regering heeft de «Northern Ireland Protocol Bill»4 op 13 juni jl. ingediend bij het Britse Lagerhuis. Het wetsvoorstel is in strijd met een groot aantal onderdelen van het Protocol, waaronder afspraken over naleving van douaneformaliteiten, controles op de goederenstroom tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland, staatssteunregels en de rol van het Europese Hof van Justitie. Het wetsvoorstel zal – indien aangenomen in deze vorm – een aanzienlijk deel van het Protocol buiten toepassing stellen. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zal naar verwachting een aantal maanden in beslag nemen. Het is op voorhand niet te zeggen of het wetsvoorstel daadwerkelijk wordt omgezet in wetgeving en hoe de finale versie van de wet eruit komt te zien. De exacte implicaties van uiteindelijke wetgeving, onder andere op het gebied van handel, zijn dus momenteel niet in te schatten.
Wel staat vast dat de intentie van de Britse regering om eenzijdig de eigen internationaalrechtelijke verplichtingen niet na te komen tot juridische onzekerheid en onvoorspelbaarheid leiden. Dit is zorgelijk, temeer omdat Noord-Ierse belanghebbenden bij het Protocol juist gebaat zijn bij juridische zekerheid en voorspelbaarheid. Het is daarom van groot belang dat het VK zo snel mogelijk de gesprekken met de Europese Commissie hervat om zo tot een gezamenlijke oplossing binnen de kaders van het Protocol te komen. Het kabinet vindt, zoals de Commissie ook aangeeft, dat de EU zich dient te beraden op nadere stappen richting het VK, indien een gezamenlijke oplossing uitblijft. De EU heeft zich het recht voorbehouden alle beschikbare instrumenten in te zetten om de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en om de naleving van het Terugtrekkingsakkoord door het VK te bewerkstelligen. De Commissie bereidt zich in nauwe samenspraak met de Raad voor op elk mogelijk scenario.
Wat zijn de gevolgen voor Ierland als dit Britse wetvoorstel wordt aangenomen?
Het Protocol is na jaren van intensieve onderhandelingen overeengekomen als oplossing om drie doelen te verenigen: 1) de bescherming van het Goede Vrijdag (Belfast-) akkoord, 2) het voorkomen van een harde grens op het Ierse eiland, en 3) het beschermen van de integriteit van de interne markt van de EU. Het wetsvoorstel van de Britse regering – indien aangenomen in de huidige vorm – druist in tegen de internationaalrechtelijke verplichtingen van het VK en verstoort de balans tussen voornoemde doelen. Dit is niet alleen voor Ierland, als medewaarborger van het Goede Vrijdagakkoord en direct buurland van het VK, maar voor alle lidstaten een groot punt van zorg. De EU zal zich maximaal inspannen om samen met het VK aan oplossingen te werken die de balans tussen de doelen van het Protocol weet te bewaren. Alle lidstaten, inclusief Nederland, steunen de Europe Commissie in haar aanpak en tonen zich solidair met Ierland.
Wat zijn de mogelijkheden voor de Europese Unie om deze inbreuk op de Europese interne markt te voorkomen? Wat kan Nederland doen om de Europese Unie hierin te ondersteunen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen 2 en 3 steunt het kabinet de inzet van de Europese Commissie om de gesprekken met het VK te hervatten om zo een gezamenlijke oplossing te vinden binnen de kaders van het Protocol. Het kabinet vindt het een constructieve stap dat de Commissie de op 13 oktober jl. gepubliceerde non-papers op het gebied van Sanitaire en Fytosanitaire (SPS) goederen en douane in meer detail heeft uitgewerkt5 om richting het VK en Noord-Ierse belanghebbenden te benadrukken dat de mogelijkheden om oplossingen binnen de kaders van het Protocol te vinden nog niet zijn uitgeput en snel gerealiseerd kunnen worden. Het hervatten van de gesprekken ziet het kabinet als meest kansrijke weg om met het VK te komen tot volledige implementatie van het Protocol, waarmee de integriteit van de interne markt van de EU gewaarborgd is. Dit vereist politieke wil en maximale inzet van beide zijden. Het is in dat licht zorgwekkend dat het VK op het moment van schrijven niet bereid is om gesprekken met de Commissie over mogelijke oplossingen te hervatten.
In reactie op de start van de parlementaire behandeling van de «Northern Ireland Protocol Bill» heeft de Commissie aangekondigd om een volgende stap te zetten in de in maart 2021 gestarte inbreukprocedure vanwege het niet-nakomen van het Protocol op het gebied van vrij verkeer van goederen en reizen met gezelschapsdieren. Het gaat om het uitvaardigen van een zogenaamd met redenen omkleed advies (reasoned opinion), een formeel verzoek van de Commissie om voornoemde schendingen van het Protocol op te lossen. Indien het VK hier niet binnen twee maanden op reageert, kan de Commissie besluiten een zaak voor het Europees Hof van Justitie te brengen. Daarnaast heeft de Commissie op dezelfde dag twee nieuwe inbreukprocedures gestart, vanwege schendingen van het Protocol met betrekking tot het aanleveren van handelsdata en het bouwen en bemensen van de faciliteiten voor controles op SPS-goederen en de uitvoering van deze controles.
Het nemen van deze juridische stappen doet recht aan de gebrekkige implementatie van het Protocol door het VK in combinatie met de weigering van het VK om de gesprekken met de Commissie over de implementatie van het Protocol te hervatten. Het kabinet vindt, zoals de Commissie ook aangeeft, dat de EU zich dient te beraden op nadere stappen richting het VK, indien een gezamenlijke oplossing uitblijft. Hierbij kan worden gedacht aan het starten van nieuwe inbreukprocedures, het initiëren van een arbitrageprocedure onder het Terugtrekkingsakkoord, het beperken van beleidsmatige samenwerking met het VK of andere stappen die op basis van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst en het Terugtrekkingsakkoord mogelijk, proportioneel en effectief worden geacht. De ratificatie en implementatie van het Terugtrekkingsakkoord was immers een noodzakelijke voorwaarde voor het aangaan van een toekomstige relatie met het VK. De EU behoudt zich het recht voor alle beschikbare instrumenten in te zetten om de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en om de naleving van het Terugtrekkingsakkoord te bewerkstelligen.
Ik wens hierbij te benadrukken dat een gezamenlijke oplossing de voorkeur geniet. Het kabinet steunt het hierboven uiteengezette tweesporenbeleid – dialoog en druk – van de Commissie op alle niveaus, in nauwe samenspraak met internationale partners. Het kabinet hanteert daarbij de leidende principes van EU-eenheid, solidariteit, respect voor internationaal recht, zoals het nakomen van afspraken die onderdeel zijn van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst, en bescherming van de integriteit van de interne markt van de EU, bij de inzet op een positief en stabiel partnerschap met het VK.
Welke mogelijke maatregelen kan de Europese Unie nemen als het Verenigd Koninkrijk de handelsafspraken eenzijdig opzegt? Wat kan Nederland doen om de Europese Unie hierin te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de Brits-Nederlandse relatie door dit voorgestelde wetsvoorstel? Bespreekt u deze ontwikkelingen met uw Britse ambtgenoot? Wat zijn de uitkomsten van de bilaterale contacten tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk over deze ontwikkelingen?
Het VK blijft ook na uittreding uit de Europese Unie een belangrijke partner en bondgenoot waarmee op pragmatische wijze wordt samengewerkt, onder andere op het gebied van handel, klimaat, en vrede en veiligheid. Het is van belang dat deze samenwerking past binnen de kaders van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst als fundament van de bilaterale relatie met het VK na de Brexit. Voor het kabinet blijft het in letter en geest nakomen van beide akkoorden van groot belang. Het wetsvoorstel van de Britse regering waarmee grote delen van het Protocol eenzijdig buiten toepassing kunnen worden gesteld, ondermijnt het wederzijds vertrouwen dat noodzakelijk is om uitdagingen op het wereldtoneel gezamenlijk aan te gaan. Nederland zet het EU-geluid dan ook in alle bilaterale contacten kracht bij door het VK op te roepen zich te houden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen die het zelf is aangegaan. Dit doe ik bijvoorbeeld ook in de bilaterale gesprekken die ik voer met de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss. Een verbetering van de relatie tussen EU en VK, inclusief een oplossing ten aanzien van de problemen met het Protocol, zal meer ruimte bieden om het volledig potentieel van de bilaterale relatie te benutten. Dit vereist politieke wil en maximale inspanning van alle partijen.
Klopt het dat de Britten met dit besluit ook af willen van de jurisdictie van het Europees Hof van Justitie en de betekenis hiervan?
De Britse regering stelt met dit wetsvoorstel een groot aantal aanpassingen aan de toepassing van het Protocol in het VK voor, waaronder het beperken van de rol van het Europees Hof van Justitie (hierna: EU HvJ) bij de implementatie van het Protocol. Bepalingen van het Protocol die rechtsmacht geven aan het EU HvJ in relatie tot het Protocol zouden voor het VK niet meer van toepassing zijn. Het gevolg zou onder andere zijn dat een rechtbank of tribunaal in het VK geen zaak meer aanhangig kan maken bij het EU HvJ en niet gebonden zou zijn aan uitspraken van het EU HvJ die gedaan zijn op, of na, de dag waarop de wet in werking zou treden.
Het eenzijdig wegnemen van de mogelijkheid van het EU HvJ om uitspraak te doen over de interpretatie van deze EU-regelgeving, waaronder EU-regelgeving met betrekking tot de interne markt, zorgt voor juridische onzekerheid en is in strijd met de afspraken in het Protocol. Het voornemen van de Britse regering om de rol van het EU HvJ in te perken zou aanpassing van de juridische kaders van het Protocol vergen. De Europese Commissie sluit heronderhandeling van het Protocol uit, nadrukkelijk ook met betrekking tot de rol van het EU HvJ, aangezien Noord-Ierland via het Protocol gebonden is aan specifieke onderdelen van EU-interne markt regelgeving.
De winsten van oliebedrijven |
|
Henri Bontenbal (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent de kwartaalresultaten van olie- en gasbedrijven waarin zij een forse winstgroei laten zien?1
Ja, de berichtgeving is mij bekend.
Hoe beoordeelt u vanuit maatschappelijk en moreel perspectief het feit dat de kwartaalwinsten van de oliebedrijven voor een belangrijk deel te danken zijn aan hoge olie- en gasprijzen als gevolg van de crisis op de internationale energiemarkten en de oorlog in Oekraïne, met hoge energieprijzen voor huishoudens en bedrijven als gevolg, plus het feit dat het Rijk de Belasting op toegevoegde Waarde (BTW) op brandstoffen heeft verlaagd om de pijn voor huishoudens enigszins te verzachten?
In algemene zin heeft het kabinet geen moreel oordeel over winsten die bedrijven met een winstoogmerk boeken, zolang dit binnen de regels gebeurt en zij hierover een eerlijke belasting afdragen. Geopolitieke ontwikkelingen hebben invloed op de markt waarin deze bedrijven opereren en daarmee op de winstgevendheid van hun activiteiten. De prijzen voor olie en gas fluctueren en daarmee ook de winsten en verliezen die olie- en gasbedrijven maken. De oorlog in Oekraïne geeft enerzijds aanleiding voor afschrijvingen die veel bedrijven in Rusland hebben moeten doen. Tegelijk heeft het een opwaarts effect op de energieprijzen en daarmee op de winsten van olie- en gasbedrijven. Maatschappelijk gezien is het natuurlijk wrang dat er tegelijk huishoudens zijn die mede door de gestegen energieprijzen moeite hebben om rond te komen. Daarom heeft het kabinet op 11 maart een maatregelenpakket aangekondigd om de gevolgen van stijgende energiekosten voor huishoudens te dempen (Kamerstuk 35 929, nr. S).
Hoe beoordeelt u vanuit maatschappelijk en moreel perspectief het feit dat oliebedrijven als Shell en BP als gevolg van deze hoge winsten eigen aandelen opkopen en het dividend voor aandeelhouders verhoogt?
Het staat bedrijven vrij hun winsten aan te wenden op een manier die hen goeddunkt. Het kabinet ziet tegelijk dat er een grote noodzaak is tot investeringen in de energiesector met het oog op de transitie naar een duurzaam energiesysteem. In het Coalitieakkoord zijn op dat punt stevige ambities op geuit. Die investeringen moeten voor een belangrijk deel door bedrijven worden gedaan. Het kabinet zet bedrijven daartoe aan door de kosten van CO2-uitstoot te laten stijgen, via de Nederlandse CO2-heffing en het emissiehandelsysteem in de Europese Unie (EU). Met grote uitstoters gaan we bindende maatwerkafspraken maken op basis van wederkerigheid. Tegelijk is het van groot belang dat de randvoorwaarden om in Nederland te investeren op orde zijn. Daarom zet het kabinet in op een goed en voorspelbaar investeringsklimaat.
Wat is een redelijke, maatschappelijk verantwoorde winst die olie- en gasbedrijven mogen maken in de ogen van het kabinet?
Het kabinet heeft geen oordeel over de hoogte van een redelijke, maatschappelijk verantwoorde winst van individuele bedrijven. Wel zet het kabinet zich ervoor in dat bedrijven hun maatschappelijke rol vervullen en een redelijke bijdrage leveren aan de maatschappij. Dit ziet op verduurzaming, zorg voor de leefomgeving, scholing van mensen, innovatie, en ook belastingbetaling.
Deelt u de mening dat grote olie- en gasbedrijven een belangrijke rol kunnen én moeten spelen in de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening en het aan hun stand verplicht zijn fors te investeren in de verduurzaming van de energievoorziening, zeker wanneer deze bedrijven forse winsten maken? Bent u van mening dat deze bedrijven voldoende investeren in de energietransitie?
Grote olie- en gasbedrijven kunnen een belangrijke rol spelen in de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening. Maar door de energietransitie zullen er ook nieuwe spelers in de markt voor duurzame energiedragers actief worden. Het klimaat is er niet bij gebaat als bedrijvigheid en uitstoot worden verplaatst naar het buitenland. De verduurzaming van de industrie zal hier plaats moeten vinden. Het kabinet stuurt hierop door inzet van een combinatie van normering en beprijzing, intensivering van generieke subsidie-instrumenten en door maatwerkafspraken met grote uitstoters. Bedrijven die willen verduurzamen worden door de overheid ondersteund om deze transitie door te maken middels subsidies voor verduurzaming en innovatie en door in te zetten op het tijdig beschikbaar maken van hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Ik verwijs voor de details naar de Kamerbrief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de verduurzaming van de industrie.2
Hoe zorgt dit kabinet ervoor dat de mate waarin deze bedrijven worden ondersteund vanuit het klimaatbeleid van dit kabinet in verhouding staat met de inspanningen die deze bedrijven zelf doen om de overgang naar een klimaatneutrale energievoorziening te realiseren? Is de winstgroei aanleiding voor het kabinet om ook een grotere bijdrage van deze bedrijven te vragen ten behoeve van het investeren in de energietransitie?
Zie antwoord vraag 5.
De olietanker Sunny Liger |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u contact gehad met het bedrijf of de bedrijven die de Russische olie van de Sunny Liger willen lossen en/of kopen? Welke bedrijven zijn dat en kunt u gespreksverslagen aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Het kabinet heeft geen contact gehad met de eigenaren van deze olie of eventuele tussenpersonen. Andersom heeft ook de eigenaar van de olie geen contact met de Nederlandse overheid opgenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om alsnog te voorkomen dat de Sunny Liger in een Nederlandse haven kan aanmeren?
Het schip bevindt zich inmiddels niet meer in Nederlandse wateren.
Kunt u een lijst doen toekomen van schepen met Russische olie en kolen die de afgelopen 14 dagen in Nederland zijn aangekomen en hier gelost hebben? Kunt u een schatting maken van de totale waarde hiervan?
Aangezien de EU sancties in genoemde periode geen betrekking hadden op schepen met Russische olie en kolen, is een dergelijke overzicht niet beschikbaar en kan geen schatting worden gemaakt van de totale waarde.
Heeft de oproep van de Minister voor Klimaat en Energie om geen olie of kolen uit Rusland af te nemen, enig effect gehad? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Uit de beschikbare CBS-cijfers valt op dit moment nog niet op te maken dat de invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland substantieel is afgenomen. Het is echter te vroeg om hieruit conclusies te trekken. Handel geschiedt voorts op basis van wederzijds aangegane contracten tussen bedrijven. Bij afloop van een contract kan deze handel worden beëindigd. En verder geldt zoals bekend dat, in reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne, de EU een Russische kolen- en recent ook een olieboycot heeft aangenomen.
Kunt u voor de afgelopen tien maanden per maand aangeven hoeveel olie en hoeveel kolen Nederland heeft geïmporteerd uit Rusland?
Een deel van deze informatie kan door het CBS niet beschikbaar worden gesteld vanwege concurrentiebelangen.
januari 2022
89
februari
52
mei 2021
688
juni
821
juli
613
augustus
774
september
671
oktober
946
november
788
december
832
Januari 2022
1.060
februari
882
Wilt u een kopie van de antwoorden sturen aan de Oekraïense ambassadeur in Nederland?
Jazeker, de Oekraïense ambassade zal worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Het bleek helaas meer tijd te kosten om de gevraagde informatie binnen de gebruikelijke termijn te kunnen aanbieden.
De uitzonderingen op Europese mededingingsregels van containerrederijen en prijsafspraken |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wacht ons nieuw vrachtinfarct met vertraging in Chinese havens?»1
Ja.
Klopt het dat containerrederijen groeiende winsten maken die wellicht verband houden met hun uitzondering op de Europese mededingingsregels? Zo nee, waarom niet?
Containerrederijen rapporteren momenteel meer winsten vanwege de hoge prijzen voor containervervoer. Vorig jaar heeft de Europese Commissie naar aanleiding van persvragen aangegeven dat zij geen bewijs heeft ontvangen of concurrentieverstorend gedrag heeft vastgesteld van scheepvaartallianties met betrekking tot prijsstijgingen. Wel heeft de Commissie gezegd dat zij de sector zeer nauwlettend zal blijven volgen. Een verband met de groepsvrijstelling voor consortia is niet vastgesteld.
De hoge prijzen voor containertransport zijn een gevolg van verstoringen in de wereldwijde transportketen en daarmee een tekort aan vervoerscapaciteit, mede als gevolg van COVID-19. Vanwege de COVID-crisis zijn soms havens gesloten, is de mondiale containerlogistiek verstoord geraakt en is de online vraag naar producten zeer sterk gestegen. Daarnaast leidt de controle op sancties tegen Rusland sinds de afgelopen maanden tot oponthoud in Europese havens. Dit draagt bij aan de gesignaleerde kostenstijging.
Klopt het dat grote rederijen door deze uitzondering zelf mogen bepalen hoeveel schepen zij inzetten en hierdoor sterke invloed hebben op de prijs van containers? Zo nee, waarom niet?
De scheepvaartmarkt is een vrije markt waarin afzonderlijke rederijen zelf kunnen bepalen hoeveel capaciteit zij inzetten. Op het moment dat rederijen in consortiaverband opereren zijn zij gehouden aan de mededingingsregels. Daarbij is voor consortia een Europese groepsvrijstelling van toepassing die bepaalt dat scheepvaartondernemingen onder voorwaarden mogen samenwerken in consortia. De Europese Commissie houdt toezicht op de Europese mededingingsregels en de groepsvrijstellingsverordening. Zij heeft op basis van onderzoek en evaluatie geconstateerd dat de vrijstelling voor de consortia in het algemeen bijdraagt aan een verbetering van productiviteit en kwaliteit en efficiëntie. De consortia mogen niet samenwerken voor de vaststelling van prijzen of de beperking van scheepscapaciteit, omdat dit de mededinging sterk beperkt. Samenwerking die is toegestaan is gericht op efficiëntieverbetering en doelmatige benutting van de beschikbare capaciteit. Een billijk aandeel in de voordelen daarvan moet voorts worden doorgegeven aan de vervoergebruikers. De consortia mogen niet gebruikt worden ten einde de prijzen van containervervoer te beïnvloeden.
Herkent u de signalen dat de containerprijzen voor onder andere Nederlandse ondernemers torenhoog (tussen de $ 9.000 en $ 14.000 per container) zijn? Wat kunt u in nationaal, Europees en mondiaal verband doen om de transparantie van containervervoer via rederijen te verbeteren?
Ik herken de signalen van hoge dagprijzen op de spotmarkt van containertransport. Onderzoeksbureau Drewry rapporteert bijvoorbeeld dat het vervoer van een grote container van 40 voet eind september 2021 een hoogtepunt bereikte met een gemiddelde prijs van $ 10.377. Inmiddels is deze prijs wel wat gezakt tot $ 7.874 in april 2022.
Het is een taak van de Europese Commissie om toezicht te houden op de mededingingsregels die gelden voor containerrederijen. De Commissie kan in dat verband bijvoorbeeld eisen stellen aan de transparantie van consortia. Zo heeft de Commissie in 2016 veertien containerrederijen gebonden aan een aantal afspraken op het gebied van prijstransparantie. Indien hiervoor concrete aanleiding zou bestaan kan de Nederlandse overheid signalen of zorgen onder de aandacht brengen van de Europese Commissie. Navraag bij de ACM heeft uitgewezen dat er bij ACM recentelijk geen signalen zijn binnengekomen over de ontwikkelingen in het containervervoer over zee of vermeend misbruik van machtspositie.
Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek dat de Europese Commissie in 2015 is gestart naar illegale prijsafspraken tussen de rederijen? Indien er geen uitkomsten zijn, waarom is het onderzoek gestaakt? Indien er wel uitkomsten zijn, wat is hiermee gedaan?
De Commissie is in november 2013 een onderzoek gestart naar vermeende illegale prijsafspraken tussen containerrederijen. De Commissie heeft geen overtredingen vastgesteld in dit onderzoek. Wel hebben de scheepvaartondernemingen een aantal toezeggingen gedaan. Deze toezeggingen verminderen de kans dat consortia prijzen kunnen coördineren en verbeteren de prijstransparantie. In 2016 heeft de Commissie deze toezeggingen juridisch bindend gemaakt voor de betreffende scheepvaartondernemingen. Daarmee waren de zorgen van de Commissie weggenomen en is het onderzoek afgedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de Europese Commissie in 2021 opnieuw aangegeven dat zij geen bewijs heeft gevonden van een schending van de mededingingsregels door containerrederijen die op grond van de groepsvrijstellingsverordening onder voorwaarden allianties mogen vormen om gezamenlijke diensten aan te bieden. Wel heeft de Commissie in september vorig jaar bevestigd dat zij de sector zeer nauwlettend zal blijven volgen.
Waarom heeft de Europese Commissie in maart 2020 een kartelvrijstelling voor containerallianties tot april 2024 goedgekeurd?
De groepsvrijstellingsverordening voor consortia is in 2009 vastgesteld. Doel van de gemeenschappelijke exploitatie van lijnvaartdiensten is een betere en efficiëntere dienstverlening aan handels- en productiebedrijven waarbij meer havens bediend worden en vaardiensten vaker plaatsvinden. In 2018 is de Europese Commissie een consultatie en evaluatie van de vrijstellingsverordening gestart. Daarbij heeft de Commissie onder andere onderzocht of de verordening nog steeds bijdraagt aan deze doelen en of deze passend is onder de huidige marktomstandigheden. De Commissie kwam in november 2019 tot de conclusie dat de verordening bijdraagt aan de doelen en voordelen oplevert voor vervoergebruikers, onder andere in de vorm van lagere prijzen en een stabiele kwaliteit van de dienstverlening. Daarom heeft de Commissie in maart 2020 besloten om de groepsvrijstellingsverordening met vier jaar te verlengen.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van International Transport Forum (ITF) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waaruit blijkt dat het beoogde doel van de Europese Commissie niet wordt behaald met de uitzondering? Klopt het dat de containerrederijen samenwerken in een wereldwijd consortia en dat de afspraken die binnen dit consortia gemaakt worden geheim zijn? Klopt het dat Nederlandse ondernemers al langer vragen om openbaring? Wat doet u met deze uitkomsten?
Het door u genoemde onderzoek is mij bekend. Containerrederijen mogen nu op grond van de vrijstellingsverordening samenwerken in wereldwijde consortia, zolang het gezamenlijk marktaandeel van alle leden van het consortium niet meer dan 30% bedraagt. Afspraken binnen consortia zijn niet openbaar. Het klopt dat ondernemers (met name verladersorganisaties) bij de Europese Commissie al enige tijd geleden hebben gepleit voor minder geslotenheid en ondoorzichtigheid van containerrederijen. Recenter, in februari 2022, heeft de Europese Assocation for Forwarding, Logistics and Customs Services (CLECAT) bij EU Commissaris Vestager aangedrongen op onderzoek naar de huidige tarieven in deze sector. Omdat het toezicht hierop primair bij de Europese Commissie ligt, zou ik haar bevindingen willen afwachten.
Wat kunt u – in Europees verband – doen om de kartelvrijstelling voor containerallianties zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval per april 2024, te beëindigen?
De groepsvrijstellingsverordening is verlengd tot 25 april 2024. Het is aan de Commissie om voor het einde van deze termijn te onderzoeken of de verordening nog bijdraagt aan een betere kwaliteit en efficiëntie van containertransport. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek kan de Commissie besluiten om de verordening te verlengen, stop te zetten of (de voorwaarden voor vrijstelling) aan te passen. Nederland zal bij de eerstvolgende evaluatie door de Commissie bezien of het tegen die tijd een aanleiding ziet om in het kader van de consultatie te reageren.
De gevolgen van de zware sancties voor Nederlandse ondernemers die naar Rusland exporteren |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat veel Nederlandse ondernemers die voornamelijk of uitsluitend naar Rusland exporteren door de zware sancties (waardoor ze soms zelfs helemaal niet meer betaald kunnen worden vanuit Rusland) zwaar getroffen worden?1
Ja.
Wat gaat u doen om deze ondernemers te helpen?
Ondernemers in nood, zoals de verzenders van de brandbrief die het lid Van Houwelingen heeft meegestuurd, zou ik graag willen wijzen op de bestaande ondersteuning die wij aanbieden via RVO. RVO helpt bedrijven bij het zoeken van nieuwe afzetmarkten en het verleggen van aanvoerketens, nu de handel met Rusland is bemoeilijkt. Naast de in de brandbrief al aangehaalde BBZ-regeling biedt de overheid meerdere instrumenten waarmee bedrijven de impact op hun bedrijfsvoering kunnen overbruggen of hun bedrijfsactiviteiten kunnen verleggen. Voorbeelden hiervan zijn:
RVO biedt daarnaast ook ruime ondersteuning om bedrijven met hoge energiekosten te helpen verduurzamen, zoals de SDE++-regeling.
Met deze begeleiding en instrumenten helpen we Nederlandse ondernemers.
De handelsmissie van NABC naar Kameroen tussen 21 en 25 maart. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de mededeling van de Netherlands Africa Business Council (NABC) dat het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet actueel is in relatie tot de handelsmissie van 21 tot en met 25 maart naar Kameroen?1
Ja.
Klopt het dat het reisadvies niet actueel is, en op welke punten is het achterhaald?
Het reisadvies wordt periodiek aangepast. Onder invloed van snel wijzigende regels, zoals in het geval van de corona pandemie, kan aanpassing van een reisadvies korte tijd vertraging oplopen.
De grenzen van Kameroen waren voorheen gesloten voor niet-Kameroense reizigers, met uitzondering van ingezetenen, diplomaten en NGO-vertegenwoordigers. Inmiddels zijn de grenzen weer open en is het reisadvies aangepast aan de gewijzigde COVID-maatregelen. Het reisadvies verwijst nu naar een lokale site met de actuele eisen.
Welke mogelijkheden voor Nederlandse ondernemers zijn er in de gebieden van Kameroen die volgens het reisadvies wel veilig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw?
Voor Nederlandse ondernemers zijn er kansen in de landbouwsector (onder meer in tuinbouw, koffie en cacao), bosbouw, havenlogistiek, transport en maritiem management, energie en medische systemen. Aan de handelsmissie namen bedrijven deel die werkzaam zijn in de zadensector, koelindustrie, energie, havenfaciliteiten, elektrotechniek en transportinfrastructuur.
Hoe duurzaam is de stabiliteit en veiligheid in dit gebied?
Het is lastig om te voorspellen hoe duurzaam de stabiliteit en veiligheid zullen zijn in de gebieden van Kameroen die nu als relatief veilig zijn aangemerkt in het reisadvies. Stabiliteit en veiligheid zouden in de toekomst kunnen wijzigen onder invloed van veranderende politieke omstandigheden. Op dit moment zijn de conflictgebieden in Kameroen in het uiterste noorden en de noordwestelijke regio.
In hoeverre bent u op de hoogte van de mogelijkheden in andere delen van Kameroen, voor bijvoorbeeld landbouw, ten opzichte van de gebieden waar NABC de focus op legt?
De mogelijkheden voor het bedrijfsleven in Kameroen worden door de ambassade in Benin in beperkte mate verkend. Het kabinet en private partners (inclusief de schrijvers van de private Afrika strategie) zien namelijk acht andere Afrikaanse markten als meer beloftevol voor het mkb. Zodoende richt de publiek-private Taskforce Handelsbevordering NL-Afrika zich vooral op die acht markten.
Op welke manier legt u prioriteit bij duurzame handelsrelaties met Kameroen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van extra afspraken op het gebied van investeringen of vrijhandel?
De bevoegdheid voor het maken van afspraken over markttoegang voor goederen en diensten ligt bij de Europese Unie. In 2019 is het onderhandelingsmandaat op basis waarvan de Europese Commissie met Afrikaanse landen onderhandelt over «Economic Partnership Agreement» gemoderniseerd en uitgebreid met onder andere duurzame ontwikkeling en investeringen. Het uitgangspunt van de handelsafspraken van de EU met Afrikaanse landen is dat zij volledig tariefvrij en quotavrij naar de EU kunnen exporteren.
Welke mogelijkheden biedt het Economic Partnership Agreement tussen de EU en Kameroen voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en investeringen, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw? Hoe wordt hier gebruikt van gemaakt en wat is de kabinetsinzet hierop?
De EU heeft in 2009 met de Centraal Afrikaanse landen een EPA afgesloten die in 2014 voor Kameroen voorlopig in werking trad. De EPA is gekoppeld aan de Cotonou overeenkomst. De daarin opgenomen principes op het gebied van onder andere mensenrechten, democratie en duurzaamheid zijn van toepassing. De EPA moet daarom vooral gezien worden als een ontwikkelingsakkoord dat een platform biedt voor Kameroen en de EU voor technische assistentie op het handelsterrein, waaronder landbouw. Het kabinet is voorstander de EPAs op deze wijze te benutten en steunt de inzet van de Europese Commissie hierop.
Welke mogelijkheden biedt het Global Gateway initiatief voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en een beter investeringsklimaat, ook op het gebied van landbouw?
Met de Global Gateway strategie zet de EU zich in voor duurzame en kwalitatief hoogwaardige projecten op het terrein van connectiviteit. Hierbij spelen hoge standaarden een centrale rol en wordt rekening gehouden met de behoeften van de partnerlanden zodat projecten een positieve bijdrage leveren aan de lokale economie en het investeringsklimaat. Naast investeringen bevat de Global Gateway nadrukkelijk ook steun via technische assistentie, waaronder op het gebied van handels- en investeringsovereenkomsten.
De Global Gateway richt zich op een breed aantal sectoren waaronder ook digitale technologieën, klimaat en energie, vervoer, gezondheid, onderwijs en onderzoek. Innovatieve oplossingen van het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van klimaatslimme landbouw en agro-logistiek kunnen hier ook bij aansluiten.
Op welke manier houdt u rekening met het voorkomen van hongersnoden, en de daaruit volgende gevolgen, zoals opkomende migratiestromen, tijdens het leggen van handelsrelaties?
Onze inzet voor gelijkwaardige handels- en investeringsrelaties met (beloftevolle) Afrikaanse markten richt zich als vanouds sterk op kansen in de agrifood sector in die markten, gezien de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse oplossingen voor die sector. Deze inzet gaat gepaard met investeringen in private-sectorontwikkeling in een aantal Afrikaanse landen en kan zodoende bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling die ook perspectieven kan bieden voor jongeren.
Bent u zich ervan bewust dat het Afrikaans continent grotendeels afhankelijk is van Oekraïens en Russisch graan en dat de aanhoudende oorlog grote gevolgen heeft voor de voedselvoorziening in onder andere Kameroen? Zo ja, op welke manier ziet u een rol voor Nederlandse bedrijven in de handelsrelaties op het gebied van voedselvoorziening zoals landbouw?
Ja, dat geldt inderdaad voor veel Afrikaanse landen. In mijn brief aan uw Kamer van 18 maart jl2 over de humanitaire inspanningen voor Oekraïne en buurlanden ging ik al kort in op de gevolgen elders in de wereld van de Russische invasie in Oekraïne. Ik noemde daarin ook de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen om voedselzekerheid op structurele basis te versterken. Daarbij speelt Nederlandse kennis en kunde al een belangrijke rol, ook via verschillende programma’s van de ambassades. Een voorbeeld hiervan is het publiek-private samenwerkingsverband, SeedNL, dat zich richt op het versterken van zaaizaadketens in een aantal Afrikaanse landen.
Hoe is de ondersteuning vanuit de ambassade in Benin op dit moment geregeld voor Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief willen zijn?
De Honorair Consul van Nederland in Kameroen, voormalig uitvoerend secretaris (directeur) van de Kameroense werkgeversorganisatie, biedt ondersteuning aan Nederlandse ondernemers met zijn netwerk en deskundigheid. Zo heeft hij in samenwerking met NABC, en in opdracht van de ambassade in Benin, de handelsmissie naar Kameroen georganiseerd. De economisch medewerker van de ambassade in Benin biedt eveneens ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief (willen) zijn.
Welke beperkingen geeft het dat Nederland niet met een ambassade aanwezig is in Kameroen?
Nederland is, gezien het beperkt aantal middelen, gedwongen keuzes te maken aangaande aanwezigheid in het buitenland. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen brengt uiteraard enkele beperkingen met zich mee. Door een beperkte aanwezigheid is er minder capaciteit om direct in te springen op actuele politieke en economische ontwikkelingen en om bijvoorbeeld mee te doen aan politieke demarches. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen wordt echter opgevangen door de aanwezigheid van een Nederlandse Honorair Consul in het land. Deze verleent ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief zijn (zie ook antwoord vraag 11). Ook organiseert deze Honorair Consul handelsevenementen, samen met de ambassade van Nederland in Benin, waar deze handelsmissie een voorbeeld van is. De Nederlandse ambassadeur in Benin is daarnaast geaccrediteerd voor Kameroen en bezoekt het land op regelmatige basis. Tijdens deze bezoeken zijn, naast gesprekken met de overheid, ontmoetingen met Nederlandse ondernemers en de Nederlandse gemeenschap doorgaans een vast onderdeel van haar programma. Op politiek gebied werkt ze nauw samen met de EU delegatie en ambassadeurs en neemt ze deel aan de jaarlijkse politieke dialoog tussen EU en Kameroen. Zo blijft ze goed op de hoogte en kan ze de EU-positie beïnvloeden.
Het onafhankelijk worden van Russisch gas. |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de studie van Bruegel met daarin scenario’s voor een eerste winter zonder Russisch gas?1 Hoe beoordeelt u deze studie?
Ik ben bekend met deze blog waarin een aantal scenario’s met betrekking tot de levering van gas uit Rusland voor de komende maanden op hoofdlijnen wordt uitgewerkt. Een belangrijke aanname daarbij is dat de EU voldoende LNG kan aantrekken om het wegvallen van Russisch aanbod op te vangen. Daarbij wordt terecht de vraag gesteld hoe dit zich verhoudt tot de toenemende vraag naar LNG in Azië. Een ander element dat in de blog wordt aangekaart betreft het vullen van de gasopslagen waarbij wordt gewezen op eventuele opslagverplichtingen, iets waar zowel nationaal als in EU-verband aan wordt gewerkt. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of er een (financiële) rol is weggelegd voor overheden. Tot slot laat de blog zien dat Nederland maar beperkt direct afhankelijk is van gas uit Rusland. Via de interne Europese gasmarkt is ons land wel indirect afhankelijk. Eventueel wegvallen van aanbod zal in eerste instantie leiden tot krapte op de Europese en wereldmarkt, wat zich zal uiten in hogere prijzen en verleggen van gasstromen waar de schaarste het grootst is.
De eindconclusie volgens de auteurs van het blog is dat het op termijn mogelijk is om Russisch gas te vervangen, maar dat dat een uiterst kostbare aangelegenheid is en sterke coördinatie en overheidsinterventie vereist. Ook als aan deze voorwaarden kan worden voldaan, is het volgens de auteurs nog niet zeker dat het gas overal zal komen waar dit benodigd is vanwege fysieke beperkingen in de infrastructuur die op korte termijn zullen blijven bestaan. Uitzonderlijke maatregelen op het gebied van vraagreductie zijn ook nodig. In de blog wordt niet ingegaan op de wijze waarop deze maatregen tot stand zouden moeten komen.
Ik deel de analyse dat de gasmarkt een Europese markt is en dat leveringszekerheid naast een nationale ook een Europese benadering vereist. Dit sluit aan bij de discussies en Raadsconclusies rond leveringszekerheid die in de Energieraden en Europese raden zijn gevoerd. Daarnaast is met de landen van het Pentalateraal energieforum onlangs een verklaring onderschreven rond het voldoende vullen van de gasbergingen en is Nederland actief in verschillende gasrisicogroepen als uitvoering van de Gasleveringszekerheidsverordening (EU2017/1938).
Deelt u de analyse dat met een EU-brede energiebesparing van 10 tot 15 procent de onafhankelijkheid van Russisch gas fors is verminderd, in combinatie met een grootschalige aanpassing van de gasinfrastructuur om geïmporteerde lng te faciliteren? Bent u bereid hier op in te zetten binnen de EU?
Uiteraard kan met een EU-brede energiebesparing de afhankelijkheid van Russisch gas worden verminderd. Ik zet mij dan ook in voor ambitieuze Europese afspraken op het gebied van energiebesparing. Aanpassing van de Europese gasinfrastructuur om geïmporteerde LNG te faciliteren zal moeilijk te realiseren zijn omdat daarvoor deels nieuwe infrastructuur moet worden aangelegd, bijvoorbeeld om LNG dat aanlandt in Spanje naar de rest van de EU te transporteren. Dit is niet op korte termijn te bewerkstelligen. Datzelfde geldt voor het transport van LNG dat aanlandt in Griekenland naar andere delen van Zuidoost-Europa. Wel kan er op korte termijn worden geïnvesteerd in het vergroten van bestaande LNG-importcapaciteit en drijvende LNG-terminals. Samenwerking tussen bijvoorbeeld Nederland en Duitsland vindt hierop plaats in de Eemshaven. Daarnaast is het van belang om nieuwe LNG-infrastructuur zoveel mogelijk waterstof-ready te realiseren.
Zijn er andere studies bij u bekend over het onafhankelijk worden van Russisch gas?
Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) is recent naar buiten gekomen met een 10-puntenplan om de Europese afhankelijkheid van Russisch gas te verminderen. Ook de Europese Commissie heeft aangekondigd op korte termijn met een dergelijk plan te komen. Verder heeft het onderzoeksbureau Aurora Energy Research Ltd. hier recent onderzoek naar gedaan.2
Deelt u de opvatting dat energiebesparing van groot strategisch belang is, zeker vanwege de huidige situatie in Oekraïne, maar ook voor de lange termijn?
Ja.
Bent u bereid een Nationaal Energiebesparingsplan op te stellen voor alle sectoren, met daarin bijvoorbeeld plannen om nog dit jaar extra hybride warmtepompen te installeren, energieteams die langs huizen gaan en verduurzamingseisen voor verhuurders in de vrije sector?
Voor de gebouwde omgeving begin april het Nationaal Isolatieprogramma aangekondigd door mijn collega voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Kamerstuk 30 196 nr. 787). De ambitie is om tot en met 2030 2,5 miljoen woningen te isoleren met de nadruk op de slecht geïsoleerde woningen (label E, F en G). Het programma biedt onder andere ondersteuning van mensen bij het nemen van energiebesparende maatregelen en het verlagen van de energierekening. Via normering zal worden geborgd dat slecht geïsoleerde huurwoningen, zowel in het sociale als het particuliere segment, in 2030 zijn verbeterd. De uitwerking van de wijze van normering, die zowel sociale als particuliere verhuurders zal betreffen, zal onderdeel uitmaken van het programma verduurzaming gebouwde omgeving dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening begin juni zal presenteren. Verder verken ik samen met TNO hoe de ambitieuze Europese doelstellingen op energiebesparing eventueel te vertalen zijn in nationale doelen, mogelijk per sector. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Ik onderzoek daarnaast of er meerwaarde is om energieteams langs woningen en bedrijven te laten gaan. Veel gemeenten en energiecoöperaties hebben al energiecoaches die in teamverband opereren om huishoudens te ondersteunen bij het verduurzamen van de woning. In lijn met de motie Van der Lee en Erkens (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 41) verken ik in overleg met het bevoegd gezag de mogelijkheid voor een landelijk handhavingsteam voor het handhaven van de energiebesparingsplicht voor ETS-bedrijven die in 2023 wordt ingevoerd.
Het kabinet ondersteunt via beleid de verdere opschaling van hybride warmtepompen. Vanuit financieel oogpunt is sinds dit jaar de ISDE-subsidie opgehoogd van gemiddeld 20% naar 30% voor o.a. (hybride) warmtepompen. Daarnaast volgt er dit jaar een publiekcampagne hybride warmtepomp die zal bijdragen aan de bekendheid van de techniek. Ook wordt er met verschillende sectorpartijen gewerkt aan korte termijn acties die nodig zijn om de opschaling van de hybride warmtepomp verder te realiseren. Hierover is eerder gecommuniceerd naar de Kamer (Kamerstuk 32 813, nr. 904). Tot slot is de bijdrage van de hybride warmtepomp richting 2030 van groot belang voor de nodige aardgasreductie, zo kan een hybride warmtepomp tot 60% aardgasreductie realiseren. Om die reden zijn er vanuit het coalitieakkoord financiële middelen gereserveerd en wordt er reeds onderzocht welke juridische mogelijkheden er zijn voor een vorm van normering (dit in relatie tot het coalitieakkoord).
Wat zijn de mogelijkheden om op korte termijn (voor 2023) energiebesparing te realiseren binnen Nederland?
Zoals aangekondigd (Kamerstuk 29 023, nr. 283) ben ik samen met mijn collega, de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening begin april met een campagne gestart: «zet ook de knop om». Hiermee zetten we burgers, bedrijven, instellingen en overheden aan om meer energie te besparen. Het Nationaal Isolatieprogramma is op datzelfde moment aangekondigd. Een programma dat de ambitie heeft tot en met 2030 2,5 miljoen woningen te isoleren. Verder brengt TNO momenteel in kaart wat het energiebesparingspotentieel tot 2030 in Nederland per sector is. Ik zal uw Kamer rond de zomer over de resultaten informeren. Op de korte termijn zit er volgens TNO (Kamerstuk 32 813, nr. 863) veel potentieel bij bedrijven en instellingen die onder de energiebesparingsplicht vallen. Bedrijven onder deze verplichting moeten alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uitvoeren. Per bedrijfstak zijn hiervoor lijsten met maatregelen beschikbaar; de Erkende Maatregelenlijsten (EML). Begin dit jaar is de derde ronde van de ondersteuningsfaciliteit Versterking Uitvoering Energiebesparings- en Informatieplicht (VUE) met 9,5 miljoen euro opengesteld. Hiermee wordt extra capaciteit bij het decentrale bevoegd gezag mogelijk gemaakt om bedrijven te controleren op deze verplichting. In de Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nr. 1) is verder 56 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor toezicht en handhaving op deze verplichting in de periode 2022–2026. Ik ben in overleg met het decentrale bevoegd gezag hoe op korte termijn deze extra middelen effectief ingezet kunnen worden.
Per 1 januari 2023 gaat daarnaast de wettelijke verplichting in dat kantoren minimaal energielabel C moeten hebben. Het doel van deze verplichting is energiebesparing. De maatregelen die voor het verbeteren van het energielabel getroffen moeten worden, verminderen -gemiddeld genomen- het aardgasgebruik en verhogen het elektriciteitsgebruik. Op dit moment heeft nog minder dan de helft van de kantoren label C of beter. Er blijft dus energiebesparingspotentieel én mogelijke CO₂-reductie liggen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening onderneemt stappen om de naleving van de verplichting te bevorderen.
Bent u bekend met het overzicht van energiebesparingsmaatregelen van de NVDE?2 Kunt u op hun suggesties voor energiebesparingsmaatregelen ingaan? Bent u bereid deze maatregelen in te voeren?
De NVDE stelt terecht dat er een groot potentieel is voor thermische isolatie, vraagt om het uitbreiden van de doelgroep van de energiebesparingsplicht en wil eigen opwek verplicht stellen. Dergelijke isolatiemaatregelen vallen al onder de energiebesparingsplicht voor een deel van de bedrijven. Per 2023 wordt de doelgroep uitgebreid, waardoor onder andere ook EU ETS bedrijven onder de verplichting vallen. Bedrijven met een groot energiegebruik moeten dan ook een energiebesparingsonderzoek uitvoeren en uitvoeringsplan opstellen. Onderdeel van dit onderzoek wordt een isolatiescan. Naast het uitbreiden van de doelgroep wordt eigen opwek ook verplicht indien de terugverdientijd van de maatregelen vijf jaar of minder is.
De NVDE stelt verder voor om ook kleingebruikers onder de energiebesparingsplicht te brengen en de verplichting te verzwaren door de terugverdientijd naar zeven jaar in plaats van vijf jaar te brengen. Uw Kamer is eerder geïnformeerd dat er weinig meer energiebesparingsmaatregelen verplicht worden bij een terugverdientijd van zeven in plaats van vijf jaar (Kamerstuk 30 196, nr. 738). Omdat bedrijven doorgaans rekenen met een terugverdientijd van drie jaar of korter, ben ik van mening dat een verplichting die uitgaat van zeven jaar bovendien een te grote inbreuk betekent. Het onder de verplichting brengen van kleinverbruikers is interessant. Het gaat hierbij echter vaak om een relatief kleiner potentieel per bedrijf en een veel groter aantal bedrijven. Naast de lastendruk voor deze kleinere bedrijven, zou dit ook een extra lastendruk betekenen voor het decentrale bevoegd gezag die ertoe kan leiden dan bedrijven met een groter verbruik en een groter energiebesparingspotentieel niet meer gehandhaafd kunnen worden. Deze argumenten in overweging nemend vind ik kleinverbruikers onder de verplichting brengen op dit moment onwenselijk.
De NVDE roept op tot spoedcontroles op de uitvoering van de Wet milieubeheer. Zoals uiteengezet bij het antwoord op vraag 6 zijn hier inderdaad al middelen voor beschikbaar gesteld. Bespaarservice en ander advies worden door de markt aangeboden. Hoewel toezichthouders van het decentrale bevoegd gezag bedrijven kunnen stimuleren om bovenwettelijke maatregelen uit te voeren, zijn zij geen energieadviseurs. Wel worden bedrijven via RVO en MKB Nederland geïnformeerd over energiebesparende maatregelen. Ook de lijsten met Erkende Maatregelen bieden houvast voor ondernemers. Op deze lijsten staan overigens ook maatregelen om TL door led te vervangen waarvan de NVDE terecht opmerkt dat ook daar energiebesparingspotentieel te realiseren is. Ik wil wel opmerken dat in sommige gevallen het simpel vervangen van TL door led niet altijd kan en dat ook de armatuur van de verlichting aangepast moet worden. Dit leidt tot hogere terugverdientijden.
Het realiseren van energiebesparende maatregelen staat op de lijst Doelmatig Beheer en Onderhoud.4 Momenteel worden de EML geactualiseerd op basis van de huidige stand van de techniek en energieprijzen. Hierbij zal een duidelijkere koppeling gemaakt worden tussen de energiebesparende maatregel en het juist inregelen daarvan. Met de campagne «zet ook de knop om» zal ik mij op korte termijn inzetten om bedrijven en instellingen te motiveren om installaties beter in te regelen en zo minder energie te verspillen.
Met VNO/NCW en MKB-NL ben ik daarnaast in overleg om ondernemers verder te ontzorgen bij het treffen van energiebesparende maatregelen. Naast het aanbieden van digitale informatie en energieloketten wil ik daarbij ook expliciet kijken of het inzetten van actieteams richting bedrijven doelmatig kan zijn.
Op welke manieren kan het Nationale Isolatieprogramma naar voren worden gehaald?
Voor de uitvoering van het Nationaal Isolatieprogramma is in totaal ongeveer 4 miljard euro aan Rijksbijdrage beschikbaar tot en met 2030. In het Coalitieakkoord is een oplopende reeks opgenomen. Er zijn in het najaar van 2021 extra middelen vrijgemaakt om kwetsbare huishoudens (in huur en koopwoningen) te ondersteunen. Onder alle gemeenten is een bijdrage van 150 miljoen euro verdeeld om kwetsbare mensen op korte termijn te ondersteunen bij het nemen van energiebesparende maatregelen om zo hun energierekening te verlagen. Het kabinet heeft besloten om boven op de middelen die begin 2022 zijn uitgekeerd aan gemeenten, middelen die in het Coalitieakkoord zijn gereserveerd voor energiebesparing, sneller in te zetten. Dit betekent dat er dit jaar nog eens 150 miljoen euro versneld wordt ingezet via gemeenten voor het ondersteunen van mensen bij het nemen van energiebesparende maatregelen en verdergaande isolatie.
Hoe kunnen de energiebesparingsverplichtingen die in de afgelopen Miljoenennota werd aangekondigd voor de industrie al worden ingevoerd? Bent u hiertoe bereid?
Het uitbreiden van de doelgroep en het aantal maatregelen dat onder deze verplichting valt vergt een wijziging van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en verschillende wijzigingen van een ministeriële regeling. Deze moeten het daarbij behorende wetgevingsproces volgen en de AMvB wordt na een consultatie aan uw Kamer voorgelegd. Wanneer uw Kamer instemt met de wetgeving is 2023 de vroegst haalbare inwerkingtreding. Ook vergt deze verplichting het inrichten van een online loket voor het indienen van de energiebesparingsonderzoeken en rapportages in het kader van de informatieplicht energiebesparing. De planning en benodigde doorlooptijd hierbij is al strak.
Hoe kunnen de bestaande energiebesparingsverplichtingen voortkomend uit de wet Milieubeheer op korte termijn beter worden gehandhaafd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Op welke manieren kan de opwek van duurzame energie nog dit jaar worden versneld? Kan de SDE++-regeling extra worden opengesteld zodat de zaken die bij de afgelopen ronde buiten de boot vielen vanwege de enorme beschikkingen naar Carbon Capture and Storage (CCS) projecten alsnog doorgang kunnen vinden?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is nog bezig met de beoordeling van de aanvragen uit de SDE++-openstelling van 2021. Hiermee kunnen op korte termijn nog projecten een subsidiebeschikking uit deze ronde krijgen. Doordat aanvragen tijdens de beoordeling kunnen worden afgewezen, is het op voorhand niet te zeggen of en zo ja, welke projecten er buiten de boot vallen. In ieder geval wordt de SDE++ in 2022 voor de zomer (opnieuw) opengesteld. Het budget voor deze openstellingsronde ligt flink hoger dan in de laatste jaren het geval was, onder meer door extra geld dat in de Miljoenennota voor klimaatregelen is gereserveerd (Kamerstuk 35 925, nr. 1). Ik informeer uw Kamer nog deze maand meer gedetailleerd over deze openstellingsronde.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse gemeenten, bedrijven en organisaties een zakelijk energiecontract hebben met Gazprom en zo bijdragen aan de Russische staatskas?
Het is onwenselijk dat we als Europese landen op deze manier bijdragen aan de Russische staatskas. We moeten de afhankelijkheid van energie uit Rusland daarom zo snel mogelijk afbouwen in Europa. In het 5e sanctiepakket van de EU hebben de lidstaten afgesproken dat het verboden is voor aanbestedende diensten en speciale sectorbedrijven om nieuweopdrachten te gunnen aan Russische partijen gevestigd in de Russische Federatie, met inbegrip van dochters in de EU gevestigd die door deze partijen worden gecontroleerd of aangestuurd. Ook moeten bestaande lopende contracten met Russische partijen die zijn afgesloten vóór 9 april 2022 voor 10 oktober 2022 zijn beëindigd / afgewikkeld. Dit geldt ook voor opdrachten waarbij de opdrachtnemer een deel van de opdracht aan zo’n Russische partij heeft uitbesteed voor een waarde van meer dan 10% van de hoofdopdracht. Dit verbod geldt in principe ook voor energiecontracten die aanbestedende diensten of speciale sectorbedrijven hebben gesloten. De relevante sanctieverordening biedt bescherming voor de aanbestedende diensten en speciale sectorbedrijven tegen boetes, schadeclaims en schadevergoedingen als ze de opdrachten en overeenkomsten overeenkomstig deze verordening beëindigen of aanpassen (zie artikel 11 van Verordening (EU) nr. 833/2014).
EZK spoort aanbestedende diensten en speciale sectorbedrijven aan om de afhankelijkheid zo snel als mogelijk af te bouwen. Wel zijn er mogelijkheden om een ontheffing aan te vragen voor dit verbod. De bevoegde autoriteit kan op verzoek per geval bepalen of er een ontheffing wordt gegeven voor bv. de aankoop van aardgas, aardolie of andere brandstoffen. Bij toepassing moet het de Europese Commissie hiervan op de hoogte stellen. Het kabinet moet nog het beleid bepalen hoe zij de ontheffingsbevoegdheid zal toepassen in overeenstemming met de sanctieverordening, in het bijzonder voor energiecontracten.
Is het mogelijk de Nederlandse gemeenten aan te sporen dan wel te dwingen over te stappen naar een andere energieleverancier? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u in kaart brengen welke activiteiten Gazprom in Nederland uitvoert?
In Nederland is het bedrijf Gazprom Energy, een onderdeel van de Gazprom Group, actief en levert energie (elektriciteit en gas) aan de zakelijke markt en (semi-)publieke instellingen. Daarnaast levert Gazprom gas op de Title Transfer Facility, de Nederlandse gashandelsplaats. Verder heeft Gazprom betrokkenheid bij de gasopslag Bergermeer. Als onderdeel van de totstandkoming van deze gasopslag is een overeenkomst met Gazprom gesloten voor aanlevering van het kussengas. Dit kussengas is nodig om de druk in de gasopslag op peil te houden zodat gas geïnjecteerd en er uit gehaald kan worden. In ruil daarvoor, kan Gazprom 19,6 van de totale 48,2 TWh (Terawattuur) van de opslagcapaciteit gebruiken en heeft Gazprom bepaalde zeggenschapsrechten over de wijze waarop de berging wordt geopereerd.
Daarnaast heeft Wintershall Noordzee B.V., een onderneming waarin Gazprom 50% van de aandelen houdt, vergunningen voor de opsporing en winning van koolwaterstoffen op het Nederlandse deel van het continentaal plat. Bij één van deze vergunningen is Gazprom EP International medevergunninghouder.
Kunnen de activiteiten van Gazprom Energy, Wingas en Wintershall Noordzee in Nederland, dan wel dividenduitkeringen van deze bedrijven aan de Russische staat, stilgelegd worden? Bent u bereid hiertoe stappen te zetten?
Zolang (rechts)personen niet op de sanctielijsten van de EU zijn vermeld (zie in het bijzonder de bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen) is er geen juridische grondslag om de activiteiten van deze (rechts)personen stil te leggen. Dit is alleen anders indien de betrokken (rechts)personen onder controle of overwegende zeggenschap staan van personen of entiteiten die vermeld zijn op de sanctielijst.
Indien achterliggende investeerders een percentage aandelen of ander economisch belang heeft in de betrokken rechtspersonen, geldt dat alle rechten en inkomsten verbonden aan het percentage aandelen of aan het economisch belang bevroren zijn. Er kunnen dan ook geen dividenden of uitkeringen uit de reserves plaatsvinden naar deze aandeelhouders of rechthebbenden die op de sanctielijst zijn vermeld. Ook informatie-, vergader- en stemrechten zijn bevroren en kunnen niet worden uitgeoefend. Het is primair aan het bestuur van de betrokken rechtspersonen evenals hun financiële en juridische dienstverleners om hiervoor zorg te dragen. Indien de sancties niet worden nagekomen, zal via toezicht door de rijksoverheid handhavend worden opgetreden.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat Gazprom Energy zich presenteert als duurzame en sociale onderneming met «aandacht voor People, Planet en Profit»? Bent u bereid stappen te ondernemen om greenwashing door Gazprom tegen te gaan?
De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen en hier transparant over rapporteren. Gazprom is hierop geen uitzondering.
De overheid onderneemt momenteel stappen om greenwashing tegen te gaan. Zo heeft Nederland op 24 februari jl. in de EU Raad Concurrentievermogen ingestemd met het voorstel voor de nieuwe Europese Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Deze richtlijn verplicht een groot aantal bedrijven, inclusief Gazprom, om nauwkeurig te rapporteren over hun duurzaamheidsinspanningen aan de hand van tevoren vastgestelde criteria. Deze rapporten moeten vervolgens worden goedgekeurd door een accountant. Hiermee wordt greenwashing tegengegaan.
De nadelige gevolgen van het sluiten van de grenzen in Groot-Brittannië m.b.t. de invoer van aardappelpootgoed uit de EU. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jan Klink (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is de Minister bekend met het artikel «Brexit funding should be used for seed potato sector -IFA» waarin genoemd wordt dat de Irish Farmers’ Association (IFA) pleit voor het gebruik van Brexit Adjustment Reserve (BAR)-financiering om de productie van Ierse pootaardappelen te stimuleren?1
Ja.
Is de Minister zich bewust van de handelsproblemen m.b.t. de pootgoedsector, ingezet door Brexit, en daarmee de grote impact voor de Nederlandse markt voor pootgoed- en consumptieaardappelen? Zo ja, erkent de Minister dat de nadelige gevolgen voor deze sector voornamelijk het midden- en kleinbedrijf en kleinere exportbedrijven financieel schaadt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de handelsproblemen met betrekking tot de pootgoedsector als gevolg van Brexit. Brexit stelt in het algemeen het midden- en kleinbedrijven (mkb) voor flinke uitdagingen.2 De rijksoverheid heeft daarom afgelopen jaren communicatie over Brexit specifiek gericht op het mkb.
Is de Minister het eens dat dit voor deze sector niet alleen negatieve effecten heeft voor de export maar ook de doorontwikkeling van deze producten en daarmee de koppositie van Nederland als een van de meest innovatieve landen op dit gebied in gevaar brengt?
Deze ontwikkeling is niet behulpzaam voor de ontwikkeling van pootgoed en de koppositie van de pootaardappelsector. Tegelijkertijd is de Nederlandse pootaardappelsector erg innovatief en sterk aanwezig op de wereldmarkt. Die positie zie ik niet direct in gevaar komen.
Deelt de Minister de zienswijze dat, naast de nadruk van EU wet- en regelgeving op dynamic alignment, een uitzondering geboden zou moeten worden (derogatie) voor pootgoed met het Verenigd Koninkrijk en specifiek tussen Nederland en Schotland (wegens de overeenkomsten tussen Nederland en Schotland i.h.k.v. specifieke rassen en specifieke exportmarkten van pootgoed)? Zo ja, Is de Minister bereid om samen met Schotse regering op korte termijn op zoek te gaan naar samenwerking om middels deze stap impliciet de druk op beleidsmakers in het Verenigd Koninkrijk en de EU te vergroten?
Nee, ik deel deze zienswijze niet.
Kan de Minister specifieke duiding geven over de kansen voor een tijdelijke danwel permanente oplossing voor de export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk, op een termijn die uitkomst biedt voor het huidige seizoen voor pootgoed (komend voorjaar)?
In overleg met de Europese Commissie, andere-EU lidstaten en de Nederlandse pootgoedsector worden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de mogelijkheden voor export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk verkend. Dit is echter uiterst complex en tijdrovend.
Kan de Minister specificeren welke vooruitgang er is geboekt aangaande de op 24 september 2021 – door voormalig Minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Schouten – genoemde verkenning van mogelijkheden naar het voorzien van een Brexitgerelateerd internationaliseringsprogramma voor getroffen bedrijven vanuit de BAR?
Zoals u in de brief aan uw Kamer over de nationale invulling van de Brexit Adjustment Reserve3 kunt lezen, legt het kabinet op dit moment de laatste hand aan het internationaliseringsprogramma. De verschillende onderdelen en de bijbehorende interventies van het programma beogen een tijdelijke impuls te geven aan de internationale handel vanuit Nederland richting de belangrijkste handelsmarkten in de EU. Daarmee zal het programma de Nederlandse concurrentiepositie binnen post-Brexit Europa versterken. Het programma is gericht op de meest door Brexit geraakte bedrijven en sectoren. Door middel van individuele technische ondersteuning zal het programma maatwerk leveren zodat bedrijven zich aan kunnen passen aan de veranderde handelsstromen. Naast individuele ondersteuning zal ook collectieve ondersteuning geboden worden. Daarbij worden bedrijven uit de meeste getroffen (sub-)sectoren gezamenlijk en gericht ondersteund bij handelsbevorderingsactiviteiten (bijvoorbeeld matchmaking, missies en beurzen) binnen de voor hun sector meest kansrijke alternatieve Europese doelmarkten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) uitvoerder van het programma.
Kan de Minister aangeven welke «voortdurende inzet» er getoond wordt vanuit het Ministerie van LNV op het openen van nieuwe markten en openhouden van bestaande markten door de teams voor fytosanitaire markttoegang derde landen?
Vanuit het Ministerie van LNV wordt door het derdelandenteam voor fytosanitaire markttoegang gewerkt aan het openen van nieuwe markten en het openhouden van bestaande markten voor Nederlandse plantaardige producten. Dit gebeurt in samenwerking met de sector, de NVWA, de keuringsdiensten en landbouwraden. De internationale (beleids-)kaders waarin het derde landen team voor fytosanitaire markttoegang werkt zijn het Sanitaire en Fytosanitaire akkoord van de Wereldhandelsorganisatie (WTO-SPS) en de standaarden van de Internationale Plantenbeschermingsovereenkomst (IPPC). Dit werk vereist bilaterale technische onderhandelingen en afstemming met derde landen en met de Europese Commissie. In de kern is de inzet erop gericht de mogelijkheden van markttoegang in derde landen te versterken door het verspreiden van ziekten en plagen tegen te gaan en het internationale vertrouwen in de Nederlandse fytosanitaire garantiesystemen te helpen vergroten.
Erkent de Minister dat aanspraak maken op de BAR voor de Nederlandse agrarische sector kansen biedt om Nederlandse boeren die zich bezigen met pootgoed financieel te ondersteunen? Zo nee, welke andere kansen voor financiële ondersteuning ziet de Minister aangaande deze kwestie?
De BAR is opgericht om de hardst geraakte sectoren en lidstaten te ondersteunen in hun aanpassing aan de nieuwe situatie als gevolg van Brexit. Zoals in de brief van 11 februari jl. is aangegeven heeft het kabinet middelen ter beschikking gesteld om het bedrijfsleven te faciliteren in de aanpassing van hun operationele bedrijfsprocessen. De middelen komen beschikbaar via een aantal beoogde instrumenten waarvoor nog goedkeuring moet worden gegeven door de Europese Commissie. Zo zijn er regelingen beoogd voor nog te maken en reeds gemaakte eenmalige aanpassingskosten als gevolg van Brexit. Tenslotte is er het beoogde internationaliseringsprogramma, zie daarvoor het antwoord op vraag 6.
Kan de Minister bovenstaande vragen beantwoorden voor het commissiedebat Brexit / nieuwe relatie Verenigd Koninkrijk?
Ja.
Het bericht 'Heisa in de Achterhoek over nieuwe tak van de Betuweroute: ‘Het brengt ons helemaal niets’' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorgen die leven onder (vertegenwoordigers van) inwoners van Gelderland en Overijssel met betrekking tot het onderzoeken van de maatschappelijke en economische meerwaarde van de zogenaamde Noordtak van de Betuweroute?1
Ja, daar ben ik bekend mee. Ik hecht eraan te benadrukken dat er nog geen besluit voorligt of de noordtak van de Betuwelijn er wel of niet komt. Er zijn én worden hierover nu geen besluiten genomen. Op basis van het Toekomstbeeld OV2040 – de gezamenlijke visie van overheden, de OV-sector en maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen – zoeken we naar een lange termijn oplossing voor goederentreinen die vanuit Nederland naar Noordoost-Europa rijden. Het lopende vooronderzoek dat in oktober 2021 gestart is, is bedoeld om inzicht te krijgen in de problematiek, nut en noodzaak en belangen van alle betrokkenen. Het onderzoek moet leiden tot een beter inzicht in de problematiek van het spoorgoederenvervoer, maar nog niet tot besluitvorming over de oplossing. Wanneer het onderzoek is afgerond, zal ik uw Kamer informeren. Naar verwachting zal dit in het voorjaar van 2022 zijn. Op dat moment kan ook worden bepaald hoe de motie over de Noordtak Betuweroute (Kamerstuk 35 925 XII, nr. 24), waarin de regering wordt verzocht de maatschappelijke en economische meerwaarde van de zogenaamde Noordtak Betuweroute te onderzoeken, past in een eventueel vervolgproces. Hiermee sluit ik aan op de wijze waarop mijn voorganger op de motie heeft gereageerd, tijdens het debat van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van IenW.
Bent u bereid hen en andere regionale en lokale partijen zoals bijvoorbeeld bewonersgroepen en maatschappelijke organisaties meer te betrekken bij de uitvoering van dit onderzoek?
Het betrekken van en de dialoog met verschillende partijen is én blijft een belangrijke randvoorwaarde om tot een goede afweging te kunnen komen. De betrokkenen in het lopende vooronderzoek over de goederenroute naar Noordoost Europa zijn geografisch verspreid over Nederland en hebben verschillende belangen: de omwonenden en (bewoners) belangenorganisaties, provincies en regio’s uit diverse landsdelen, spoorbeheerder en spoorvervoerders (goederen en personen), havenbedrijven en werkgevers- en brancheorganisaties. Voor specifiek Oost-Nederland geldt dat de (bewoners) belangenorganisaties Regionaal Overleg Noordelijke Aftakking (RONA) en Landelijk Platform Overlast Goederen Treinen (PLOGT), de provincies Overijssel en Gelderland en de regio’s Twente en de Achterhoek betrokken zijn. Een grotere groep gemeenten is en wordt door de provincies geïnformeerd via de het bestuurlijk overleg goederen Oost en het bestuurlijk overleg Brabantroute.
Ook bij een eventueel vervolg op het lopende onderzoek zullen belanghebbenden worden betrokken. Als Staatssecretaris vind ik het belangrijk om niet over een regio te praten, maar met de bewoners van een regio. Bewonersgroepen en maatschappelijke organisaties spelen daarin vanzelfsprekend een rol.
Op welke manier worden hun zorgen over de leefbaarheid betrokken in de uitkomsten van dit onderzoek?
Het lopende onderzoek brengt de belangen van alle betrokkenen in kaart. Een goede leefbaarheid is vanzelfsprekend één van die belangen. In deze fase worden de leefbaarheidsaspecten kwalitatief in beeld gebracht en betrekken we breed de belanghebbenden. Indien het project – in welke richting dan ook – verder wordt onderzocht, wordt daarbij aangesloten bij de MIRT spelregels voor ruimtelijke en infrastructurele projecten, bijvoorbeeld via een m.e.r.-procedure. In deze onderzoeken en uitwerking zal in lijn met de wettelijke kaders en richtlijnen ook de leefbaarheid expliciet aandacht krijgen. De evaluatie van de aanleg van de Betuweroute heeft ons in ieder geval geleerd leefbaarheid voor omwonenden – en eventueel additionele maatregelen voor een betere inpassing – in een vroeg stadium inzichtelijk te hebben en hen te betrekken in het besluitvormingsproces.
Bent u bereid ook scenario’s te onderzoeken waar de lokale economie en maatschappij kunnen meeprofiteren van het eventueel aanleggen van de Noordtak van de Betuwelijn?
Ja, daar ben ik toe bereid. Ik stel daarbij wel voor dit pas aan de orde te hebben wanneer ook daadwerkelijk besloten zou worden tracé varianten te onderzoeken. Zoals gezegd is daar nu nog geen sprake en wordt daarover ook nu nog niet besloten.
Wordt bij de onderzochte scenario’s ook rekening gehouden met de mogelijkheden van een Noord-Oostwaartse verbinding op het spoor in Duitsland?
De uitkomsten van het lopende vooronderzoek goederentreinen naar Noordoost Europa zullen mede bepalen of én hoe een volgende stap genomen kan worden. In deze fase wil ik dan ook nog niets uitsluiten en de onderzoeksresultaten afwachten.
Wat is de stand van zaken en het verwachtte tijdpad met betrekking tot de werkzaamheden aan het zogenaamde derde spoor tussen Zevenaar en Oberhausen?
In antwoord op een vergelijkbare vraag van het lid Omtzigt heb ik aangegeven dat onze Duitse partners volop bezig zijn met de aanleg van het zogenoemde «derde» spoor. Over de voortgang wordt u Kamer regelmatig geïnformeerd, laatstelijk in de brief over spoorgoederenvervoer van 14 december 20212. In deze brief is aangegeven dat DB Netz verwacht dat nog lopende procedures voor bouwvergunningen in de komende jaren succesvol afgerond kunnen worden, zodat de drie sporen op het volledige, ruim 70 kilometer lange tracé tegen het eind van dit decennium in gebruik kunnen zijn.
Hoe verhoudt het volwaardig gebruik van de Betuweroute (uitgaand van afgeronde werkzaamheden aan het voornoemde derde spoor) zich tot de vraag en het aanbod voor een eventuele Noordtak van de Betuwelijn?
Met het gereedkomen van het «derde» spoor is het mogelijk de Betuweroute beter te benutten. Momenteel kunnen zo’n 100 goederentreinen per dag via de grensovergang Zevenaar-Emmerich rijden. Met het gereedkomen van het «derde spoor» kan dit aantal stijgen naar ongeveer 160 goederentreinen per dag. De capaciteit van de Betuweroute is echter groter. Een eventuele Noordtak maakt het mogelijk om goederentreinen die nu door de Randstad van en naar de grensovergang Oldenzaal-Bad Bentheim rijden, voortaan via de Betuweroute en de bedoelde noordtak te laten rijden. Deze treinen hebben over het algemeen een andere herkomst/bestemming in het achterland (Noordoost Europa, Rusland en China) dan treinen die via de grensovergang Zevenaar-Emmerich gaan (Ruhrgebied, Zuid-Duitsland, de Alpenlanden en Noord-Italië).
Welke lessen over hinderbeperking en participatie bij de besluitvorming zijn getrokken of kunnen worden getrokken uit (de aanleg van) het reeds bestaande deel van de Betuwelijn?
Het Tracébesluit voor de Betuweroute is tot stand gekomen na een uitgebreid besluitvormingsproces. Daarbij zijn de geldende wettelijke procedures voor inspraak gevolgd. Meer specifiek is in de milieueffectrapportage (m.e.r.) de hinderbeperking bezien. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar de volledige Planologische Kernbeslissing Betuweroute (Kamerstuk 22 589, nr. 193a).
In de evaluatie van de exploitatie van de Betuweroute schrijft de Algemene Rekenkamer dat er veel maatschappelijk verzet was tegen het aanvankelijke kabinetsbesluit uit 1993 (bijlage bij Kamerstuk 34 475 XII, nr. 2). Na een heroverweging is in 1995 dit besluit bevestigd en zijn wettelijke procedures voor inspraak in gang gezet. Deze procedures hebben veel aandachtspunten geïdentificeerd.
Sommige van deze aandachtspunten hebben geleid tot additionele maatregelen voor een betere inpassing; de bouw van Betuweroute is daardoor weliswaar duurder geworden, maar kon daardoor wel op meer maatschappelijk draagvlak rekenen.
Het rapport van de Europese Rekenkamer over de ineffectiviteit van Europese bestedingen richting de Balkan betreffende de rechtsstaat |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over de effectiviteit van Europese middelen richting kandidaat-lidstaten betreffende de rechtsstaat?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat de zevenhonderd miljoen euro die vanuit de Europese Unie aan deze landen is gespendeerd voor de rechtsstaat, amper effect heeft gehad?
De bevindingen van de Europese Rekenkamer (ERK) zijn zorgwekkend. Het kabinet is van mening dat een goed functionerende rechtsstaat essentieel is voor welvaart en stabiliteit op lange termijn. De aanbevelingen van de ERK adresseren de belangrijkste tekortkomingen t.a.v. de huidige inzet en sluiten goed aan bij de reeds bestaande Nederlandse inzet op het versterken van de rechtsstaat in kandidaat-lidstaten, met aandacht voor de rol van maatschappelijk middenveld en media en gebruikmakend van conditionaliteit. Het kabinet neemt de conclusies en aanbevelingen van de ERK zeer serieus en zal hier actief gebruik van maken bij de huidige en toekomstige EU- en bilaterale inzet op rechtsstaatshervormingen in de Westelijke Balkan.
Hoe leest u de kritiek dat vooral de risico’s op een duurzame verbetering van de rechtsstaat niet zijn uitgebannen?
In het ERK-rapport wordt geconcludeerd dat de meeste projecten uitgevoerd i.h.k.v. het Instrument voor Pretoetredingssteun (IPA) zich primair richten op operationele zaken. Trainingen, nieuwe reglementen en betere coördinatie hebben de justitiële efficiëntie en corruptiebestrijding wel degelijk op onderdelen verbeterd, zoals ook door de Nederlandse ambassades ter plaatse en het Nederlandse rechtsstatelijkheidsnetwerk wordt gemeld. Dit alles leidt echter niet direct tot een meer onafhankelijke rechtspraak of een versterking van de rechtsstaat. Hiervoor is politieke wil essentieel, zoals ook de ERK concludeert. Het kabinet vindt de conclusies zorgwekkend en zal de aankomende periode de conclusies en aanbevelingen van de ERK actief benutten om de belangrijkste tekortkomingen van de EU-inzet op rechtsstaatsterrein in de regio te adresseren.
Wat vindt u ervan dat sprake is van een grote willekeur in het handhaven van de voorwaarden voor financiële steun?
In het algemeen is het kabinet voorstander van consistente toepassing van conditionaliteit bij de toekenning van EU-fondsen. Het kabinet streeft dan ook naar het frequenter en consistenter inzetten van conditionaliteit bij de toekenning en tijdens de uitvoering van EU-fondsen ter bevordering van rechtsstaatshervormingen in de Westelijke Balkan, in lijn met de aanbevelingen van de ERK. De herziene uitbreidingsmethodologie biedt hier ook mogelijkheden toe.
Bent u het eens dat dit voornamelijk betekent dat de Europese Commissie helemaal niet goed controleert wat er met vele honderden miljoenen euro’s gebeurt?
Idealiter vindt een beoordeling van de doelmatigheid plaats voordat een project wordt uitgevoerd en zou een doelmatigheidscontrole dus onderdeel moeten zijn van de criteria voor goedkeuring van een project. Controles zoals de ERK die uitvoert op dit gebied zijn dan ook wenselijk om lidstaten en de Commissie kritischer te laten kijken naar de doelmatigheid voordat projecten worden goedgekeurd, zoals de ERK ook in zijn aanbevelingen noemt.
Waarom maakt de Europese Commissie zo weinig gebruik van de mogelijkheid om bijstand op te schorten op het moment dat er niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan?
Het opschorten of het in mindering brengen van IPA-steun kan zowel door de Commissie als door individuele lidstaten worden geopperd wanneer er sprake is van significante regressie of bij het aanhoudend uitblijven van voortgang. Hoe de besluitvorming tot stand komt is afhankelijk van het specifieke programma. Bij de inwerkingtreding van IPA III in 2021 zijn prestaties van de (potentiële) kandidaat-lidstaten centraler komen te staan. Dit ziet het kabinet als een positieve ontwikkeling. De toegang tot fondsen wordt nu gebaseerd op criteria zoals de verwachte impact en voortgang op het gebied van rechtsstaat, fundamentele rechten en openbaar bestuur. Dit is onder meer mogelijk door de focus te verleggen van landenenveloppen naar het behalen van thematische doelen. Op deze wijze kunnen (potentiële) kandidaat-lidstaten die goede resultaten boeken beloond worden met extra EU-steun en de landen die minder voortgang tonen juist minder EU-steun krijgen; het more for more, less for less principe. Het kabinet zal bij de discussie over de toekenning en/of continuering van deze fondsen inzetten op het verlenen van steun aan landen die hervormen en daarbij duurzame resultaten boeken. Wanneer gerechtvaardigd zal het kabinet tevens aandringen op opschorting/mindering van deze fondsen.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen dit rapport wederom als een bevestiging zien dat er veel geld wordt verspild in de Europese Unie?
Het kabinet vindt het belangrijk dat er strengere voorwaarden worden gesteld aan het ontvangen en uitgeven van middelen uit de EU-begroting. Op basis van dit rapport kan worden geconcludeerd dat de inzet van de EU heeft gezorgd voor operationele verbeteringen, zoals efficiëntere werkprocessen binnen de rechterlijke macht, of de ontwikkeling van nieuwe wetgeving. Deze verbeteringen hebben echter niet geleid tot een fundamentele versterking van de rechtsstaat, concludeert de ERK. Het kabinet zal zich er hard voor maken dat de EU zich in de toekomst meer richt op deze fundamentele versterking van de rechtsstaat, mede op basis van de aanbevelingen van de ERK.
Gaat u dit rapport en de bevindingen bespreken bij de eerstvolgende vergadering waar ook de rechtsstaat op de agenda staat? Zo nee, waarom niet?
Ja. De aanbevelingen van de ERK adresseren de belangrijkste tekortkomingen t.a.v. de huidige inzet en sluiten goed aan bij de reeds bestaande Nederlandse inzet op het versterken van de rechtsstaat, met aandacht voor de rol van maatschappelijk middenveld en media en gebruikmakend van conditionaliteit. Het kabinet kan zich ook goed vinden in de aanbeveling om de verslaglegging over en de monitoring van de projecten door de Commissie te verbeteren. Het kabinet zal daarom, mede op basis van het ERK rapport, bij zowel Commissie, EDEO als andere EU-lidstaten bepleiten dat prioriteit wordt gegeven aan de implementatie van de aanbevelingen.
Het exporteren van hamsters naar Hongkong |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hamsters uit Nederland testen in Hongkong positief op deltavariant»?1
Ja.
Bent u bereid om uw reactie aan de gezondheidsautoriteiten in Hongkong en hun antwoord daarop met de Kamer te delen?2 Zo nee, waarom niet?
Er is contact geweest tussen de Chief Veterinary Officers van beide autoriteiten. Nederland heeft in deze correspondentie de lokale autoriteiten om informatie gevraagd over de specifieke zendingen en om informatie over de ziektegevallen bij mensen en hamsters. Nederland heeft de lokale autoriteiten verder op de hoogte gesteld van de resultaten van de tracering van de hamsters en van de negatieve testresultaten van de in Nederland bij de handelaar aanwezige hamsters. De inhoud van deze mails is inmiddels door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport al reeds met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 295 nr. 1746 en nr. 1775).
Hoe oordeelt u over deze casus in het licht van de aanbevelingen van het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357), vanwege de in dit rapport genoemde risico’s die het internationale gesleep met dieren met zich meebrengt?
Bij het internationale transport van dieren bestaat de kans dat er onbedoeld ziekten mee komen. Om die reden stellen de ontvangende autoriteiten bij export van dieren, dierlijke producten of diervoeder vrijwel altijd veterinaire voorwaarden en dan is er dus een veterinair certificaat en/of exportregistratie nodig. De NVWA geeft een certificaat af indien aan de voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zijn erop gericht om te zorgen dat de dieren gezond zijn, en in het geval van consumptiegoederen veilig zijn voor mens en dier. Er zijn wereldwijde afspraken gemaakt over diergezondheid door de wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Deze hebben meestal betrekking op landbouwhuisdieren en voor die dieren relevante dierziekten en bepaalde voor de mens risicovolle zoönosen. De betreffende zendingen naar Hongkong SAR vonden plaats op basis van een certificaat waarvan de eisen zijn vastgesteld door de lokale autoriteiten. Daarin waren geen eisen opgenomen over SARS-COV-2.
Uiteraard wordt dit incident meegenomen in de opvolging van de aanbevelingen van de expertgroep Bekedam. Ik streef ernaar het Nationaal Actieplan Zoönosen in de zomer naar uw Kamer te sturen.
Bent u bereid om, in het belang van de volksgezondheid en in lijn met het advies van de commissie Bekedam, de internationale handel in dieren te verminderen en een einde te maken aan de handel in levende dieren met landen buiten de EU?
Op dit moment wordt gewerkt aan een Nationaal Actieplan Zoönosen, naar aanleiding van het rapport Bekedam. Of en hoe ik opvolging ga geven aan de aanbevelingen, die betrekking hebben op het internationaal transport van dieren, zal in dit actieplan worden verwerkt. Zoals gezegd, ik streef ernaar dit actieplan in de zomer aan de Kamer aan te bieden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om hamsters, cavia’s en chinchilla’s naar de andere kant van de wereld te exporteren? Zo ja, bent u gezien het dierenleed en de gezondheidsrisico’s die met deze export gepaard gaan bereid om per direct een exportstop op levende knaagdieren in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Transport van dieren kan bepaalde risico’s opleveren voor diergezondheid en dierwelzijn. Om die reden gelden er bij de handel in levende dieren diverse regels en richtlijnen waar aan moet worden voldaan. Die gaan bijvoorbeeld over de gezondheid en het welzijn van de dieren. Regels over diergezondheid in internationale handel zijn gebaseerd op de standaarden van de wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Deze zijn ook opgenomen in de huidige Europese regelgeving.
Zolang de handel van levende knaagdieren naar andere lidstaten of export naar derde landen binnen de kaders van deze regelgeving plaatsvindt, zie ik geen directe aanleiding de handel te verbieden.
Hoeveel levende knaagdieren worden er jaarlijks geëxporteerd door Nederland? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort en land van bestemming?
In onderstaande tabel wordt aangegeven hoeveel knaagdieren er sinds januari 2021 vanuit Nederland zijn geëxporteerd naar derde landen en gebieden. De geraadpleegde informatiebronnen maken niet in alle gevallen onderscheid in knaagdiersoort.
Aruba
155
Hongkong SAR
14
35.395
India
23
Koeweit
80
70
Maleisië
700
Singapore
1.046
Uruguay
50
Verenigde Arabische Emiraten
460
188
Aruba
40
Hongkong SAR
970
Verenigde Staten
41.320
Hoeveel levende knaagdieren worden er jaarlijks geïmporteerd naar Nederland, zonder weer uitgevoerd te worden? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort en land van herkomst?
In onderstaande tabel wordt aangegeven hoeveel knaagdieren er sinds januari 2021 vanuit derde landen zijn geïmporteerd naar Nederland. De geraadpleegde informatiebronnen maken niet in alle gevallen onderscheid in knaagdiersoort. Het is verder niet mogelijk om aan te geven of dieren die zijn geïmporteerd in Nederland zijn gebleven. Er is geen identificatie- en registratieplicht van deze dieren en voor transport binnen de Europese Unie geldt geen certificeringsplicht. Dergelijke transporten worden dus niet in het Europees traceringssysteem geregistreerd.
Egypte
1
100
Japan
10
1.596
Peru
11
155
Russische Federatie, De
1
1
Singapore
1
2
Verenigd Koninkrijk
12
177
Verenigde Staten
52
1.941
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De export van vervuilende brandstoffen naar Afrika |
|
Jaco Geurts (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder poldert over export vieze brandstof, geduld is op bij Greenpeace»?1
Ja.
Klopt het dat de inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in gesprek is met een aantal Nederlandse raffinaderijen en inzet op het vrijwillig verlagen van het zwavelgehalte in brandstoffen bestemd voor de export naar West-Afrika? Zo ja, waarom is een beperkt aantal partijen geselecteerd en waarom alleen West-Afrika?
De eerder gepubliceerde onderzoeken van de ILT2 zijn gericht op West-Afrika, omdat de vanuit Nederland naar die regio geëxporteerde brandstoffen van erg lage kwaliteit zijn met schade aan mens en milieu tot gevolg. De ILT is in gesprek met brandstofproducenten en exporteurs waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland op deze markt actief zijn.
Wat is het doel van deze gesprekken? Deelt u de mening dat het doel moet zijn om daadwerkelijk de emissies van voertuigen in West-Afrika te reduceren en een transitie op gang te brengen naar het gebruik van schonere brandstoffen?
Het doel van deze gesprekken van de ILT is toegelicht in eerdere antwoorden op Kamervragen:3 de ILT heeft de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren medio vorig jaar laten weten dat export van dit soort brandstoffen in strijd is met de Nederlandse Wet milieubeheer en de bedrijven dus opgeroepen om hun zorgplicht na te komen en met een plan van aanpak voor een snelle en effectieve transitie naar de gewenste brandstofkwaliteit voor export.
Inderdaad is het zaak om emissies van voertuigen wereldwijd te reduceren, ook in West-Afrika.
Kunt u onderbouwen dat de gekozen aanpak daadwerkelijk leidt tot emissiereductie in West-Afrika? Klopt het dat de landen in West-Afrika deze brandstoffen kopen omdat deze veel goedkoper zijn dan laagzwavelige brandstoffen? Deelt u de zorg dat wanneer raffinaderijen in Nederland abrupt gedwongen worden de export van de meer vervuilende brandstoffen te staken, dit zal betekenen dat deze landen dezelfde brandstoffen zullen betrekken uit andere landen (China, etc.)?
Gezondheidsschade door schadelijke producten staat mondiaal hoog op de politieke agenda. Ook laagwaardige brandstoffen zijn nadrukkelijk onderwerp van internationaal overleg. De eerder verschenen onderzoeken van TNO4, de NGO «Public Eye»5 en de ILT6 schetsen alle hetzelfde beeld: autobrandstoffen met gehalten zwavel, benzeen en mangaan – die veel hoger liggen dan de Europese standaarden – worden door Nederlandse en andere Europese bedrijven geëxporteerd naar landen, vooral in Afrika, waar de normen voor deze autobrandstoffen veel minder streng zijn of nog ontbreken.
De prijs aan de pomp van laagwaardige brandstoffen in West-Afrika is afhankelijk van veel factoren. Gezondheidswinst is relatief eenvoudig en goedkoop te behalen, bijvoorbeeld door brandstoffen grotendeels te ontzwavelen of door het gehalte aan benzeen en schadelijke metalen te verlagen.
Zelfs als de landen die nu laagwaardige brandstoffen afnemen, gelijksoortige brandstoffen gaan afnemen van producenten buiten Nederland, blijft het belangrijk dat in Nederland gevestigde bedrijven stoppen met het exporteren van brandstoffen, die o.a. grote gezondheidsschade kunnen aanrichten. De positie van Nederland in internationaal overleg over brandstofnormen wordt versterkt als het niet langer zelf verdient aan de laagwaardige brandstoffen. Landen die het ontstane gat in de markt zouden willen opvullen, zouden daarmee hun positie in het mondiale politieke speelveld verzwakken. Dit is bij deze landen bekend. Dat geldt in versterkte mate voor landen in de EU.
Ook de raffinaderijen in de landen die de wegvallende leveranties uit Nederland zouden kunnen overnemen zijn in staat schone brandstoffen te produceren. Die vormen immers het grootste deel van de wereldmarkt. Als de Nederlandse producenten, met een significant marktaandeel, een eerste stap zetten, geeft dat in principe andere producenten ruimte om een soortgelijke transitie te maken.
Om een einde te maken aan het nog resterende gebruik van laagwaardige brandstoffen hanteert het kabinet een driesporenbeleid. Ten eerste draagt Nederland actief bij aan nieuwe (internationale) afspraken over de import van laagwaardige brandstoffen door onder meer West-Afrikaanse landen. Een aanzienlijke verhoging van brandstofstandaarden door importerende landen zelf is een zeer effectieve maatregel om de kwaliteit van de uitgevoerde brandstoffen te verbeteren. Het United Nations Environment Programme (UNEP) zet zich mondiaal in om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. In dat kader is het zeer positief dat vijftien West-Afrikaanse landen, verenigd in de Economic Community of West African States (ECOWAS), in 2020 samen hebben besloten tot onder meer veel strengere brandstofnormen. Nederland draagt meerjarig, financieel bij aan de hierboven beschreven inzet van UNEP. Daarnaast, zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen gedeeld is met uw Kamer7, deelt de ILT al haar rapporten over de export van laagwaardige brandstoffen publiekelijk en is over de conclusies nauw contact met UNEP om via deze VN-organisatie een zo breed mogelijke groep van landen te bereiken.
Ten tweede zet ik mij in voor het maken van (bij voorkeur internationale) afspraken over de export van goede kwaliteit brandstoffen. Het meest effectieve instrument hiervoor is het aanpassen van wet- en regelgeving, zowel op nationaal als op Europees vlak. Ik verken momenteel de mogelijkheden hiertoe.
De ILT voert daarnaast gesprekken met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid om met hen te onderzoeken wat de handhavingsmogelijkheden zijn in België. Gelet op het forse marktaandeel van de export vanuit Belgische en Nederlandse havens (>25%), kan een positieve verandering hier al voor een wereldwijde verbetering zorgen.
Ten derde treedt de ILT zoals hierboven beschreven handhavend op in de richting van de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren. De ILT is hiertoe bevoegd op basis van artikel 18.2b uit de Wet milieubeheer en spreekt deze bedrijven aan op het naleven van hun wettelijke zorgplicht. Zie ook antwoord 2 en 3.
Naast dit driesporenbeleid, verwacht het kabinet van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat bedrijven, waaronder brandstofproducenten, de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en dat zij deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. In de beleidsnota Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)8 heeft het kabinet aangegeven dat IMVO-wetgeving nodig is om IMVO te bevorderen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren, die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Bent u bereid nader extern onderzoek te laten doen naar de meest effectieve aanpak om de toepassing van laagzwavelige brandstoffen in arme landen te stimuleren en hierover met de Kamer in gesprek te gaan?
De hierboven beschreven stappen vloeien voort uit een internationaal gevolgde aanpak. Extra onderzoek naar de meest effectieve aanpak acht ik daarom niet zinvol. De ILT houdt mij op de hoogte van hun bevindingen en van eventueel handhavend optreden. Vanzelfsprekend zal ik ook uw Kamer hierover informeren.
Overigens ligt het in de rede dat de producenten, in het kader van het door de ILT gevraagde plan van aanpak, onderzoeken welke aanpak de meeste kans geeft om hun huidige marktpositie in de landen die laagwaardige brandstoffen afnemen te behouden met leveranties van schone brandstoffen. Ik zal de Kamer ook graag op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit punt.
Wat zouden voor Nederland de gevolgen zijn voor het energieverbruik en uitstoot van broeikasgassen als Nederlandse raffinaderijen op korte termijn gedwongen worden de brandstoffen te ontzwavelen?
De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen maakt deel uit van het Europese emissiehandelssysteem (ETS). De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen mag hierdoor niet toenemen, waardoor deze raffinaderijen extra zullen moeten reduceren of extra emissierechten zullen moeten kopen.
Zijn de gesprekken en eventueel daaruit volgende afspraken die het ILT heeft en maakt met deze raffinaderijen in lijn met de Mededingingswet of wetgeving in andere landen? Met andere woorden: mogen deze bedrijven onder leiding en druk van het ILT wel onderlinge afspraken maken?
De ILT heeft hier aandacht voor en heeft hierover doorlopend contact met de ACM. Een eventuele interventie van de ILT is niet hetzelfde als onderlinge (prijs)afspraken tussen brandstofproducenten/-handelaren.
Klopt het dat ILT voornemens is een beleidsregel te publiceren om verdere ontzwaveling juridisch af te dwingen? Welke juridische grondslag bestaat daarvoor?
De ILT is bij artikel 18.2b Wet milieubeheer bevoegd te handhaven op de zorgplicht conform artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer. De ILT kan beleidsregels opstellen om bestaande wet- en regelgeving te verduidelijken en om beoogde handhaving en toezicht op die wet- en regelgeving toe te lichten. Beleidsregels zijn daarmee een effectief instrument om (nationaal) een level playing field te bereiken.
Is een internationale aanpak, binnen Europa en samen met landen in Afrika, niet veel effectiever dan een solitaire aanpak door het ILT? Met welke landen spreekt u hierover? Bent u bereid dit gesprek, als dat niet gevoerd wordt, alsnog te gaan voeren?
Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5. Het tegengaan van de export van laagwaardige brandstoffen is een meersporenbeleid, waarbij handhaving door de ILT één spoor is. In samenwerking met UNEP wordt gesproken met ontvangende landen om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. Dit neemt niet weg dat de vanuit Nederland opererende bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om schade door eigen toedoen te voorkomen en zich moeten houden aan hun wettelijke zorgplicht.
Een nieuw kritisch rapport over het EU-Mercosur handelsverdrag |
|
Jasper van Dijk , Christine Teunissen (PvdD) |
|
de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met de nieuwe publicatie van de Handel Anders! coalitie genaamd «Het EU-Mercosur handelsverdrag: een kritische analyse en een alternatief»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen uit dit rapport?
Het rapport gaat uit van een aantal aannames die niet zonder meer door het kabinet worden gedeeld. In de hierna volgende antwoorden wordt in meer detail ingegaan op een aantal van de aannames en stellingen van het rapport.
Bent u het eens met de stelling uit het rapport dat vrijhandelsverdragen zoals EU-Mercosur kampen met een groot democratisch tekort, omdat verkozen volksvertegenwoordigers en de samenleving aan beide kanten van de oceaan zeer weinig te zeggen hebben over de inhoud, en het Europees Parlement zich slechts mag uitspreken over de vraag of ze het verdrag in zijn geheel goed- of afkeurt en geen veranderingen of aanpassingen mag doorvoeren? Waarom wel of niet?
Nee, ik ben het niet eens met de stelling dat sprake is van een democratisch tekort. Zowel in de EU als in de Mercosur landen geldt dat een verdrag alleen in werking kan treden nadat de geldende besluitvormingsprocedures zijn doorlopen. Binnen de EU zijn de lidstaten en het Europees Parlement op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld.
Ten eerste kunnen de onderhandelingen over een handelsakkoord pas starten wanneer de Europese Commissie daartoe gemachtigd is door de lidstaten. De Raad stelt daartoe onderhandelingsrichtsnoeren vast. Tijdens de onderhandelingen consulteert de Commissie regelmatig de lidstaten en informeert het Europees Parlement. Als deel van het proces laat de Commissie een duurzaamheidseffectenbeoordeling (Sustainability Impact Assessment, SIA) uitvoeren. De SIA brengt de mogelijke economische, sociale en milieu effecten van een eventueel akkoord in kaart. Daarbij wordt het maatschappelijk middenveld (op Europees en nationaal niveau) betrokken.
Wanneer de onderhandelingen zijn afgerond is het aan de Europese Commissie om een voorstel te doen aan de Raad en het Europees Parlement ten aanzien van de besluitvorming over een mogelijk EU handelsakkoord. Zonder instemming van zowel de Raad als het Europees Parlement kan een dergelijk akkoord niet in werking treden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Tweede Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Wanneer sprake is van een zogenaamd «gemengd akkoord» dienen ook ieder van de lidstaten afzonderlijk met het verdrag in te stemmen en worden de nationale ratificatieprocedures doorlopen.
De afgelopen jaren is de transparantie van het EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op aandringen van Nederland. Tijdens de onderhandelingen met derde landen organiseert de Europese Commissie consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Ook publiceert de Commissie tegenwoordig verslagen van onderhandelingsrondes op haar website.
Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, onder andere via de reguliere voortgangsrapportage. Ook wordt in Nederland regelmatig met uw Kamer en met het maatschappelijk middenveld van gedachten gewisseld over lopende onderhandelingen. Het ministerie betrekt het maatschappelijk middenveld in het Breed Handels Beraad (BHB).2 Leden van de Handel Anders! coalitie nemen hier actief aan deel.
Kunt u bevestigen dat inheemse volkeren in onder andere Paraguay niet zijn geconsulteerd over het verdrag, terwijl dat een wettelijke verplichting is en zij grote zorgen hebben geuit over de verregaande gevolgen die het verdrag kan hebben voor hun leefgebied?
De Grondwet van Paraguay erkent in hoofdstuk V artikel 64 de landrechten van inheemse volkeren. Artikel 65 erkent dat inheemse volkeren deelnemen aan het sociale, economische, politieke en culturele leven van het land. De SIA wijst er op dat recent een aantal positieve stappen zijn gezet in Paraguay om de naleving van de rechten van inheemse volkeren te verbeteren.3
Een interministerieel comité is verzocht om rechterlijke beslissingen uit te voeren en wetgeving voor te bereiden om traditioneel land aan inheemse volkeren terug te geven. Daarnaast is in het kader van de Nationale strategie voor inheemse gemeenschappen een decreet aangenomen over het raadplegen van inheemse gemeenschappen voorafgaand aan beslissingen die relevant zijn voor hun gebieden en levensonderhoud. De vraag of deze verplichting zich uitstrekt tot de besluitvorming over het sluiten van een verdrag, en of hieraan in voldoende mate tegemoet is of nog wordt gekomen, is een vraag die uiteindelijk naar Paraguyaans recht beantwoord moet worden.
Heeft u op enig moment uw ongenoegen laten blijken over het feit dat de milieueffectrapportage (Sustainability Impact Assesment, SIA) over EU-Mercosur pas 2 jaar na het bereiken van het principe-akkoord werd gepubliceerd, terwijl een milieueffectrapportage bedoeld is om de onderhandelingen te sturen? Zo ja, welke reactie ontving u hierop? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u gedaan om vertraging van de milieueffectrapportage te voorkomen?
De SIA dient meerdere doelen. Een belangrijk doel van de SIA is inderdaad de ondersteuning van de onderhandelingen. Daarnaast kan de SIA gebruikt worden voor het evalueren van het onderhandelingsresultaat en eventueel het opstellen van gerelateerd beleid. In het algemeen streeft de Europese Commissie naar publicatie van de SIA voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht veel waarde aan tijdige publicatie van duurzaamheidseffectenbeoordelingen. Nederland heeft hier bijvoorbeeld toe opgeroepen in het gezamenlijke non-paper met Frankrijk over handel en duurzame ontwikkeling4 en opnieuw in de inbreng voor de herziening van de duurzaamheidsafspraken in EU handelsakkoorden.5
De Europese Commissie heeft aangegeven dat informatie die door de onderzoekers is verzameld tijdens het opzetten en uitvoeren van de SIA over de EU-Mercosur onderhandelingen voor een deel al tot hun beschikking was tijdens de onderhandelingen. De consultant die deze SIA uitvoerde heeft reeds in 2019 een interim- rapport voorgelegd aan de Commissie.6 In dit interim- rapport wordt ook de lange voorgeschiedenis van deze SIA beschreven, die reeds in 2009 begon. Vanwege de veranderende omstandigheden is deze SIA lopende de studie aangepast, bijvoorbeeld waar het gaat om effecten op de afspraken gemaakt in het kader van het Parijs klimaatakkoord. Ik verwijs u in dit verband ook naar de antwoorden d.d. 18 december 2019 op kamervragen gesteld door het lid Ouwehand.7
Deelt u de conclusie van de EU Ombudsman, Emily O’Reily, dat deze handelwijze van de Europese Commissie het vermogen van nationale parlementen om uitgebreid over het handelsakkoord te debatteren dreigt te verzwakken, en haaks staat op de Europese waarden die het handelsbeleid zou moeten belichamen? Waarom wel of niet?
De EU Ombudspersoon concludeert in haar besluit over het EU-Mercosur SIA dat de Europese Commissie niet heeft gezorgd voor een tijdige afronding van deze duurzaamheidseffectenbeoordeling.8 De ombudspersoon stelt vast dat daarmee sprake is van een gebrek aan goed bestuur van de kant van de Europese Commissie, al wijst zij in haar bevindingen die tot deze conclusie leiden ook op de verzachtende omstandigheid dat de plotselinge dynamiek in de onderhandelingen niet geheel te voorzien was. De Ombudspersoon dringt erop aan dat bij toekomstige handelsakkoorden de SIA beschikbaar is voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht net als de EU Ombudspersoon veel waarde aan tijdige publicatie van SIAs, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 5 hierboven.
Kunt u reageren op de kritiek van 200 economen die concluderen dat de milieueffectrapportage vele tekortkomingen bevat, waaronder het naïeve uitgangspunt dat alle afspraken zullen worden nageleefd, het ontbreken van de impact van het verdrag op inheemse volkeren, het buiten beschouwing laten van de gevolgen van de corona-pandemie en het gebruik van verouderde data om de impact op ontbossing en natuurverwoesting te meten?
Bevordering van de internationale rechtsorde is een opdracht aan iedere Nederlandse regering, voortvloeiend uit de Grondwet. In dat kader zet het kabinet zich in voor de effectieve naleving van aangegane verdragsverplichtingen, zowel door Nederland en de EU als door onze verdragspartijen. Het uitgangspunt hierbij is dat verdragsverplichtingen worden nagekomen; pacta sunt servanda.
Uiteraard is daarbij van belang dat een eventueel verdrag tussen de EU en de Mercosur landen voorziet in adequate mogelijkheden om naleving te verzekeren. In het ontwerp EU-Mercosur akkoord wordt daar op verschillende manieren in voorzien, waaronder door betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de implementatie van het verdrag en de opname van geschillenbeslechtingsprocedures.
Met het oog op de zorgen die leven in de Europese Unie over o.a. ontbossing en arbeidsrechten in de Mercosur landen heeft Commissaris Dombrovskis de lidstaten verzocht om nadere input op dit punt. Op 28 oktober 2021 heeft mijn voorganger in een brief aan de Commissie nadere input gedeeld over deze zorgen en mogelijkheden om deze te adresseren. Uw kamer heeft hiervan een afschrift ontvangen.9 Zoals eerder aangegeven wordt met deze inbreng niet vooruit gelopen op de uiteindelijke Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijk EU-Mercosur akkoord.
Wat betreft het gebruik van ontbossingsdata, heeft Nederland richting de Commissie en de uitvoerende partij (London School of Economics) in een eerdere fase aangegeven dat het wenselijk is om van recente data gebruik te maken. Door de vertraging in de oplevering van de SIA is inderdaad op onderdelen niet de meest recente data gebruikt. Dit laat onverlet dat het rapport van de SIA het belang van efficiënt nationaal beleid op duurzaamheidsgebied – waaronder het tegengaan van ontbossing – onderstreept en laat zien welke resultaten met dergelijk beleid kunnen worden bereikt. Het is een kernpunt in de aanbevelingen van de SIA (pagina 104–105). Ook in het position paper in reactie op de SIA dat de Commissie op 31 maart 2021 publiceerde wordt hier nader op ingegaan.10
In hoofdstuk V Mensenrechten van de SIA wordt uitgebreid aandacht besteed aan de positie van inheemse volkeren (par. 5.2.3 pagina 134–148) zowel in de EU als in de Mercosur landen. Ook wordt een aantal aanbevelingen gedaan om hun positie en de respectering van hun rechten te verbeteren (pagina 174).
Wat is de stand van zaken wat betreft het mogelijk splitsen van het EU-Mercosur verdrag? Zijn hier recent nog uitspraken over gedaan door de Europese Commissie? Wanneer kan Nederland zich hierover uitspreken?
Of de aard van een akkoord «gemengd» is of volledig onder de EU bevoegdheid valt («EU-only») wordt bepaald door de uiteindelijke inhoud van het akkoord. Naar verwachting zal een associatieakkoord tussen de EU en Mercosur onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen. De Commissie kan als onderhandelaar (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) ook een voorstel doen om het onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen. Op het moment dat de Commissie de teksten voor besluitvorming voorlegt zal de Raad hier vervolgens over besluiten. Er is op dit punt geen sprake van recente ontwikkelingen.
Wat is uw standpunt over de mogelijkheid dat het verdrag gesplitst wordt in een economisch en politiek deel? Deelt u de mening dat de Tweede Kamer niet buitenspel gezet mag worden bij de besluitvorming over dit verdrag, waaronder bij de onderdelen met grote gevolgen voor de Nederlandse landbouw?
Het kabinet zal pas een standpunt innemen over een akkoord met Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie zijn aangeboden aan de Raad voor besluitvorming. In het antwoord op vraag 3 hierboven is reeds uitgebreid ingegaan op de betrokkenheid van het Nederlandse parlement bij de totstandkoming van handelsverdragen.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van een EU-Mercosur akkoord voor de Nederlandse landbouw, wil ik de Kamer graag verwijzen naar de studie die het ministerie over dit onderwerp ter uitvoering van de motie Voordewind liet uitvoeren en waarvan de resultaten op 14 januari 2021 aan de Kamer zijn gestuurd.11
Kunt u reflecteren op het feit dat de Europese Commissie heeft toegezegd te kijken naar het versterken van de klimaatafspraken in het EU-Mercosur verdrag, maar het akkoord zelf niet wil aanpassen? Bent u het ermee eens dat een aanvullend protocol of interpretatieve verklaring de fundamentele bezwaren tegen het verdrag niet kunnen wegnemen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zal het kabinet pas een standpunt innemen over een verdrag tussen de EU en Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie aan de Raad zijn aangeboden voor besluitvorming. Daarin worden de mogelijkheden om afspraken over klimaat en het tegengaan van ontbossing effectief te handhaven uiteraard meegewogen.
Waarom is het voornemen om zoveel mogelijk over te schakelen op kringlooplandbouw en maatregelen die daaruit voort kunnen vloeien, niet meegenomen in het onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) en Ecorys naar de effecten van het EU-Mercosur verdrag op de Nederlandse agrarische sector, dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoe rijmt u dit met het feit dat kringlooplandbouw tot pijler van het beleid van de Minister van LNV is gemaakt?
Het onderzoek van de WUR en Ecorys geeft uitvoering aan de motie Voordewind. Deze motie verzoekt de regering de voor- en nadelen van de handel met de Mercosur-landen onder dit handelsverdrag voor de Europese land- en tuinbouw en in het bijzonder voor de Nederlandse (gezins-) bedrijven in de vlees- en zuivelsector, kwantificeerbaar in kaart te brengen.12 Het onderzoeksrapport is op 14 januari 2021 aan uw Kamer aangeboden.13 Hierbij is aangegeven dat het onderzoek toegespitst is op de economische effecten op de Nederlandse economie, en niet op de sociale en/of milieugevolgen van het akkoord. Deze zijn onderwerp van de SIA.
Is het EU-Mercosur verdrag verenigbaar met de Farm to Fork-strategie van de EU, waaronder het Farm to Fork-principe dat de import van dierlijke producten alleen wordt toegestaan als het niveau van dierenwelzijn minstens gelijk is aan wat de EU-regels voorschrijven?
In algemene zin zet Nederland m.b.t dierenwelzijn en handelsverdragen in de EU in op gelijkwaardigheid aan EU standaarden voor dierenwelzijn bij de gevoelige producten eieren en ei-producten, varkensvlees en pluimveevlees. Daarnaast bieden bilaterale afspraken en samenwerking juist een opening om afspraken te maken over verduurzaming en dierenwelzijn, die verder gaan dan multilaterale afspraken.
In de van Boer-tot-Bord strategie is opgenomen dat het handelsbeleid van de EU moet bijdragen aan een betere samenwerking met derde landen en het aansturen op ambitieuze beloften van derde landen op belangrijke gebieden als dierenwelzijn. Nederland steunt dit zoals aangegeven in het BNC fiche aangaande de evaluatie van het handelsbeleid.14
Kunt u reageren op de in het rapport aangehaalde berekening van natuurorganisatie FERN waaruit blijkt dat de toenemende vraag naar landbouwgewassen en veeteelt als gevolg van het EU-Mercosur verdrag in het meest optimistische scenario een gebied groter dan de Veluwe zal vernietigen, bovenop de reeds bestaande ontbossing?2
In de in opdracht van de Commissie uitgevoerde en hierboven geciteerde SIA werden ook mogelijke effecten van een toenemende vraag van landbouwproducten op ontbossing onderzocht. In hoofdstuk 4.3.2 (pagina’s 90–92) wordt toegelicht dat ecologisch intensiveren van landbouw niet behoeft te leiden tot een toename van ontbossing, maar juist kan bijdragen aan effectieve bos- en natuurbescherming. Dit wordt onderschreven in studies van Landbouw Universiteit Wageningen uitgevoerd in Nederland als ook in Brazilië.16 Deskundigen van de Verenigde Naties land- en bosbouw organisatie FAO concluderen dat ecologische intensivering een kennisintensief proces is dat een optimaal beheer van de ecologische functies en biodiversiteit van de natuur vereist om de prestaties, efficiëntie en het levensonderhoud van landbouwers te verbeteren.17
Kunt u reageren op de zeven voorstellen van de Handel Anders! coalitie voor het komen tot rechtvaardig en milieuvriendelijk handelsbeleid?
Hieronder ga ik nader in op de zeven voorstellen uit de publicatie van de Handel Anders! coalitie:
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 worden op het niveau van de EU en de lidstaten, de parlementen op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld. De afgelopen jaren is de transparantie van EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op verzoek van Nederland. Zo organiseert de Europese Commissie regelmatig consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Deze inzet dient onverminderd voortgezet te worden. Uw Kamer wordt regelmatig op de hoogte gehouden over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, bijvoorbeeld via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden. Ook bestaan er nationale en Europese richtlijnen die het werk van lobbyisten kadreren.
Het kabinet hecht er belang aan dat mondiale economische ongelijkheid afneemt en duurzame ontwikkeling bevorderd wordt via handelsbeleid. Open, op regels gebaseerde handel levert hier een bijdrage aan. Dit geldt zowel voor de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als voor EU-handelsakkoorden, welke een platform bieden voor dialoog en verdere samenwerking. Zo worden in handelsakkoorden afspraken gemaakt over handel en duurzame ontwikkeling, waaronder op het gebied van arbeidsrechten. Ook voorzien handelsakkoorden in de mogelijkheid om in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld wanneer producten gedumpt worden en ten aanzien van publieke dienstverlening. De SIA voor het onderhandelingsresultaat met de Mercosur landen concludeert dat bescheiden verwachte toename aan economische groei tot een verbetering van levensstandaarden zal leiden.
De SIA gaat uitgebreid in op de positie van inheemse volkeren. Tekortkomingen maar ook voortgang bij het beschermen van rechten van inheemse volkeren in de Mercosur-landen worden in het rapport uiteengezet. Het kabinet heeft gezien de ernstige zorgen over de rechten van inheemse volkeren enkele suggesties gedaan ter versterking van de positie van de inheemse volkeren in de Mercosur landen in de in het antwoord op vraag 7 hierboven aangehaald brief van 28 oktober 2021 aan Commissaris Dombrovskis.
Zoals in het coalitieakkoord opgenomen18, voert dit kabinet een actief handelsbeleid dat EU voorstellen en OESO richtlijnen steunt die risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens moeten voorkomen en aanpakken. We vergroenen onze handelsinstrumenten in lijn met de akkoorden van Parijs en Glasgow. Voorbeelden hiervan zijn het Commissievoorstel betreffende het tegengaan van het op de markt van de Unie aanbieden van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden19, de VN Beginselen voor het bedrijfsleven & mensenrechten20 en de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.21 Mijn ministerie heeft ook het SER advies voor Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidswetgeving voor duurzame waardeketens aan uw Kamer aangeboden.22
Het kabinet is van mening dat bedrijven met hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een belangrijke rol hebben in het voorkomen van misstanden in hun keten en dat effectieve en duidelijke wetgeving daarbij helpt. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord 2021–2025 zal de Minister voor BHOS namens Nederland internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wetgeving (IMVO) in de EU bevorderen en nationale IMVO-wetgeving invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Zoals bekend heeft de Europese Commissie op 23 februari jl. een wetgevingsvoorstel over «due diligence» gepubliceerd. Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn het BNC-fiche met het kabinetsstandpunt ten aanzien van het wetsvoorstel ontvangen.
Verder is uw Kamer via een BNC-fiche23 geïnformeerd over de kabinetsbeoordeling ten aanzien van het wetsvoorstel betreffende ontbossingsvrije producten dat de Europese Commissie op 17 november 2021 heeft gepubliceerd.
EU-handelsbeleid voorziet reeds in de mogelijkheid om maatregelen te nemen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Zo kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen worden genomen, bijvoorbeeld in geval van dumping.
Daarnaast regelt de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO), als onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, randvoorwaarden voor de goede werking van de interne landbouwmarkt en behoud van het gelijk speelveld. Ook biedt de GMO mogelijkheden om maatregelen te nemen bij ernstige marktverstoring op de landbouwmarkt.
Als laatste is in de ondernemerschapsagenda24 al een voorschot gegeven van de inzet op het versterken van het verdienvermogen voor duurzame landbouw. In de voorbije kabinetsperiode is onder meer ingezet op een betere positie van de boer in de keten25, door bijvoorbeeld het stimuleren van samenwerking en het voorkomen van oneerlijke handelspraktijken. Daarnaast zijn met de «agro-nutrimonitor» van de ACM, die is gebaseerd op empirisch feitenmateriaal, stappen gezet op het verkrijgen van beter inzicht in (eerlijke) prijsvorming en margeverdeling in de keten. In het huidige coalitieakkoord is onder andere afgesproken om te kijken naar bindende afspraken rond de bijdrage van de keten om de positie van de boer in de keten te versterken, het betrekken van de consument bij de verduurzaming van de landbouw en naar publieke beloningen voor maatschappelijke diensten.
Doel van het kabinet is niet dat de EU waar mogelijk zelfvoorzienend wordt. De voordelen van internationale handel, waaronder specialisatie en productie-efficiëntie, dienen behouden te blijven – uiteraard met oog voor duurzame ontwikkeling. De EU is een netto voedselexporteur, en de voedselvoorziening heeft (onder meer tijdens de Corona pandemie) aangetoond bijzonder robuust te zijn. Echter, de invasie van Rusland in Oekraïne toont aan dat verlegging van handelsstromen door verschillende oorzaken het belang onderschrijft van beleid dat gericht is op open strategische autonomie; juist diversifiëren zal daarin een grote rol moeten spelen om EU weerbaarheid en het open karakter van de Europese economieën te behouden.
Daarnaast onderzoekt het kabinet welke strategische afhankelijkheden er binnen de voedselwaardeketen zijn, en ontwikkelt beleid om deze te verminderen. Denk hierbij aan de initiatieven onder de Nationale Eiwitstrategie. Handels- en investeringsakkoorden versterken zekerheid omtrent de aanvoer van goederen en diensten die fundamenteel zijn voor Nederland, de Europese Unie en ook voor de rest van de wereld.
Het kabinet steunt de transitie naar kringlooplandbouw, en ziet daarbij geen tegenspraak tussen internationale handel en deze transitie. Natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, etc.) zorgen ervoor dat internationale afhankelijkheden van grondstoffen en landbouwproducten een gegeven zijn. Er zijn internationale handelsketens van agrogrondstoffen die voor Nederland en de wereld essentieel zijn en waar geen goede alternatieven voor bestaan. Voor deze ketens is lokale productie niet altijd of slechts beperkt mogelijk. Ook kan productie van bepaalde gewassen elders soms efficiënter plaatsvinden. Kringlopen beperken zich niet tot lokaal of regionaal niveau maar rijken over grenzen heen. Handelsakkoorden en omschakeling naar kringlooplandbouw sluiten elkaar dus niet uit.
Tenslotte, het kabinet deelt de aanname niet dat de EU via haar handelsbeleid het Mondiale Zuiden koloniseert, zoals ook blijkt uit het de reactie op voorstel 2 hierboven. De EU vormt met haar handelsbeleid een belangrijke speler in het mondiale handelssysteem en beïnvloedt via het handelsbeleid direct en indirect de Europese economie.
Net als globalisering soms ook heeft geleid tot groeiende ongelijkheid, heeft handelsbeleid niet enkel positieve effecten gehad op economische ontwikkeling en werkgelegenheid. Er zijn sectoren die negatieve gevolgen kunnen ervaren van het openstellen van markten. Het EU handelsbeleid voorziet in het nemen van maatregelen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Ook derde landen kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen nemen, bijvoorbeeld in geval van dumping. Het is van belang om binnen het EU handelsbeleid rekening te houden met gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door uitsluiting van liberalisering of door langere overgangsperiodes af te spreken. Ook kunnen duurzaamheidseffectenbeoordelingen van akkoorden leiden tot aandachtspunten voor flankerend beleid. Daarnaast is het van belang om de werking van bestaande handelsafspraken periodiek te evalueren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De TRIPS Raad van de WTO |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
de Th. Bruijn |
|
Klopt het dat op 13-14 oktober 2021 de Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS) Raad van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) bij elkaar komt?
Ja.
Hoe zal Nederland in deze vergadering vertegenwoordigd worden?
De Europese Commissie voert tijdens bijeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), waaronder die van deTrade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS) Council, het woord namens de Europese Unie. In de TRIPS Council worden onderwerpen besproken die onder de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie vallen, een exclusieve EU competentie. Nederland zal aanwezig zijn in de vorm van een afvaardiging van de Permanente Vertegenwoordiging in Genève, maar niet het woord voeren.
Wordt tijdens de Raad de TRIPS waiver met betrekking tot COVID-vaccinaties besproken? Zo ja, zal Nederland zich voor die TRIPS waiver uitspreken? Zo nee, waarom niet?
Ja, hierover zal worden gesproken. Nederland zal zich in deze Raad niet uitspreken voor enige positie, gezien de Europese Commissie het woord voert namens de Europese Unie.
Het kabinet heeft er, in lijn met de motie-Piri c.s. (35 663, nr. 21), binnen de Europese Unie op aangedrongen dat de EU zich constructief opstelt wat betreft een beperkt waiver-voorstel gericht op coronavaccins.
Zowel de inspanningen van Nederland als die van de Europese Commissie zijn er op gericht dat het stelsel van intellectuele eigendom geen blokkerende (maar juist een faciliterende) rol speelt bij het inzetten van de bestaande capaciteit of het creëren van nieuwe capaciteit voor de productie van COVID-19 vaccins. In de TRIPS-raad heeft de EU daartoe naast gesprekken over tijdelijke opschorting («waiver») van intellectuele eigendomsrechten ook een eigen voorstel gepresenteerd. Het kabinet zal binnen de EU blijven aandringen op proactieve en constructieve onderhandelingen aan de hand van concrete teksten over zowel het EU-voorstel als een beperkt waiver-voorstel.
Onderschrijft het kabinet de noodzaak om 70% van de wereldbevolking te vaccineren? Deelt het kabinet de zorgen dat in sommige werelddelen pas een paar procent van de bevolking gevaccineerd is?
Ja, het kabinet deelt deze ambitie en draagt zowel financieel (90 miljoen EUR) als in natura (27 miljoen vaccins) significant bij aan de verschillende pijlers van de Access to Covid-19 Tools Accelerator. Daarnaast zet het kabinet stevig in op het versterken van gezondheidssystemen om te zorgen dat de pandemie bestreden wordt, maar ook om de reguliere zorg in stand te houden en beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën.
In de recent gepresenteerde Strategy to Achieve Global Covid-19 Vaccination by mid-2022 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aangegeven daarbij in te zetten op 10% vaccinatie in alle landen tegen eind september, 40% tegen eind december en 70% tegen eind juni. Met een wereldwijde productie van bijna 1,5 miljard doses per maand is de verwachting van de WHO dat er vanuit het oogpunt van de voorziening voldoende doses zullen zijn om de wereldwijde vaccinatiedoelen te bereiken, mits er een billijke verdeling is.
Deelt het kabinet de mening dat de TRIPS waiver bij kan dragen aan het verhogen van de globale vaccinatiegraad, wat weer het risico op mutaties en verspreiding wereldwijd verlaagd?
Ja, indien met het tijdelijk vrijgeven van octrooien op vaccins, die vaccins ook daadwerkelijk sneller beschikbaar komen. Het maken van vaccins is echter niet eenvoudig. Om productiecapaciteit uit te kunnen breiden is veel meer kennis en technologie nodig dan wat in octrooien is opgenomen. Het delen van dergelijke vertrouwelijke kennis kan niet worden afgedwongen en ook het «vrijgeven van patenten» biedt hiervoor geen oplossing. De bereidwilligheid om kennis te delen zou zelfs af kunnen nemen bij het gedwongen vrijgeven van die octrooien. Het stelsel van intellectuele eigendom biedt op dit moment immers een juridische basis voor samenwerking en het veilig delen van rechten en benodigde kennis. Vaccinfabrikanten werken zo op grote schaal samen om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Hierover dient tijdens de tekstonderhandelingen meer diepgaand gesproken te worden binnen de WTO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 13 oktober 2021?
Nee, dit is op deze korte termijn niet mogelijk gebleken.
De uitgaande handelsmissie naar Hongarije op 15 – 17 september 2021 |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
de Th. Bruijn |
|
Klopt het dat er van 15 tot en met 17 september een handelsmissie gepland is naar Boedapest? Zal er een bewindspersoon aanwezig zijn bij deze missie?
Ja. Deze handelsmissie van 15 tot en met 17 september 2021 naar Hongarije is gericht op duurzame mobiliteit en slimme logistiek en wordt georganiseerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is geen bewindspersoon bij de missie betrokken. De missie wordt geleid door de economische afdeling van de Nederlandse ambassade in Boedapest en RVO en naar verwachting nemen vertegenwoordigers van tien Nederlandse bedrijven deel. Het programma omvat onder andere een seminar over slimme mobiliteit en duurzame logistiek, een bijeenkomst over stedelijke mobiliteit en logistiek, matchmakingssessies en bedrijfsbezoeken. Bij verschillende onderdelen worden Hongaarse bedrijven en/of lokale Hongaarse autoriteiten betrokken.
Bent u zich bewust van de verscheidene aangenomen wetten die de fundamentele rechten van LHBTI-personen in Hongarije ernstig schenden? Hoe kijkt u daar tegen aan?
Ja. Het kabinet heeft zich hier meermaals hard tegen uitgesproken, waaronder in een gezamenlijke verklaring van 17 EU lidstaten op 22 juni jl.1 Daarin worden ernstige zorgen geuit over de door het Hongaarse parlement goedgekeurde amendementen, die LHBTIQ-personen discrimineren en het recht op vrije meningsuiting – en daarmee het Handvest van de Grondrechten van de EU – schenden en wordt deze flagrante vorm van discriminatie veroordeeld. Nederland blijft er bij de Europese Commissie, als hoeder van de verdragen, op aandringen alle beschikbare instrumenten in te zetten om volledige eerbiediging van het EU-recht te waarborgen. In dit kader verwelkomt het kabinet de twee inbreukprocedures die de Commissie is gestart tegen Hongarije met betrekking tot gelijke rechten van LHBTIQ’s. Nederland zal Hongarije in EU-verband blijven aanspreken op naleving van de beginselen van rechtsstaat, democratie en mensenrechten. Ook zal Nederland zijn aanhoudende zorgen blijven opbrengen in bilateraal verband.
Hoe wordt tijdens de handelsmissie aandacht besteed aan de situatie van LHBTI-personen in Hongarije?
Zowel ter voorbereiding op als tijdens deze handelsmissie wordt aandacht besteed aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving. Op 7 september jl. is bij een voorbereidende bijeenkomst voor deelnemers aan de missie uitgebreid ingegaan op IMVO en in het bijzonder de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving tijdens presentaties van de ambassade en RVO. Tevens krijgen Hongaarse deelnemers aan de handelsmissie tijdens de handelsmissie uitleg over het Nederlandse IMVO-beleid en zal de ambassadeur in haar speech aandacht aan LHBTIQ besteden.
Ook heeft de voormalig ambassadeur van Nederland in Boedapest de anti-LHBTIQ-wetgeving recentelijk opgebracht tijdens een bijeenkomst met het Nederlands bedrijfsleven. Voorts hebben het European Diversity Charter in Hongarije en leden van het Hungarian Business Leaders Forum, waarvan de Nederlandse ambassade in Boedapest en een aantal Nederlandse bedrijven lid zijn, een verklaring gepubliceerd waarin het belang van diversiteit en inclusiviteit wordt onderstreept.2 Daarnaast organiseren Nederlandse bedrijven in Hongarije pro-LHBTIQ evenementen die actief ondersteund worden door de Nederlandse ambassade.
Hoe wordt deze handelsmissie ingezet om de situatie in Hongarije te verbeteren?
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 3 en 4 heeft Nederland op verschillende manieren zijn ernstige zorgen geuit over de Hongaarse LHBTIQ-wetgeving en wordt bij deze handelsmissie zowel voorafgaand als tijdens de missie bij de betrokken Nederlandse en Hongaarse bedrijven en autoriteiten aandacht gevraagd voor IMVO en de Hongaarse LHBTIQ-wetgeving.
Kunt u een overzicht geven van de Hongaarse en Nederlandse bedrijven die deel zullen nemen aan deze missie? Hoe worden deze bedrijven geselecteerd?
De tien Nederlandse bedrijven die voornemens zijn deel te nemen aan deze missie en de Hongaarse bedrijven die bij de missie zijn betrokken, zijn actief op het terrein van elektrisch vervoer, design, fietsinfrastructuur en stedelijke logistiek. Het staat Nederlandse bedrijven vrij om gebruik te maken van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief handelsmissies, mits zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven.
Wordt er gecontroleerd of deze bedrijven zich aan de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen) houden, specifiek met betrekking tot het principe van non-discriminatie en corruptie?1 Hoe wordt dit gecontroleerd?
Zoals hierboven is aangegeven, verlangt de overheid van bedrijven dat zij Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO).Uitgangspunt hierbij is dat de voorwaarden niet gericht zijn op het uitsluiten van bedrijven, maar op verbetering en dat ze proportioneel worden toegepast (onder andere in relatie tot de omvang van de ondersteuning en de aard van IMVO-risico’s).
Wanneer een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Het IMVO-kader voor handelsmissies is ook gepubliceerd op de website van RVO. Als onderdeel van het aanmeldproces voor een handelsmissie onder leiding van een bewindspersoon, vult het bedrijf een zelfscan in. Deze bestaat uit zes vragen over het bedrijfsbeleid op het terrein van IMVO, gebaseerd op de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen. Met deze IMVO-zelfscan toetst de Nederlandse overheid of een bedrijf de OESO-richtlijnen kent en volgt. IMVO-zelfscans zijn zes maanden geldig. Steekproefsgewijs worden de ingevulde zelfscans gecontroleerd. De zelfscan invullen is één van de deelnemersvoorwaarden. RVO controleert de deelnemerslijst van missies onder leiding van een bewindspersoon verder aan de hand van de Transparantiebenchmark4, Wereldbanklijst5 en FMO-uitsluitingslijst6.
Indien een redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf dat zich heeft aangemeld voor een handelsmissie zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Een redelijk vermoeden moet in ieder geval gebaseerd zijn op objectief waarneembare feiten. In het geval van een melding bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen zal RVO eveneens het gesprek met het bedrijf in kwestie aangaan. Een dergelijk gesprek wordt gevoerd aan de hand van de antwoorden die het bedrijf heeft gegeven in de zelfscan. Op basis hiervan neemt het Ministerie van Buitenlandse Zaken een beslissing over deelname van een bedrijf aan de handelsmissie, al dan niet aan de hand van een verbetertraject. Het uitgangspunt van het IMVO-kader is verbeteren in plaats van uitsluiten. Op voorwaarde dat het bedrijf dit verbetertraject uitvoert, kan het bedrijf mee op handelsmissie. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben. Er wordt bij handelsmissies niet specifiek gekeken naar de maatschappelijke impact die deelnemende bedrijven hebben op de maatschappelijke positie en rechten van LHBTIQ-personen.
Van Hongaarse bedrijven die betrokken zijn bij deze missie wordt in beginsel niet gevraagd de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Indien evenwel signalen zouden zijn ontvangen over mogelijke misstanden bij deze bedrijven, dan kan RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf en kan deelname heroverwogen worden.
Wordt er in de selectie van de bedrijven gekeken naar de maatschappelijke impact die bedrijven hebben op de maatschappelijke positie en rechten van LHBTI-personen in Hongarije? Zo ja, hoe wordt dit meegenomen in het wel of niet deelnemen van een bedrijf aan de handelsmissie? Zo nee, waarom niet?
Er wordt bij handelsmissies niet specifiek gekeken naar de impact die deelnemende bedrijven hebben op de maatschappelijke positie en rechten van LHBTIQ-personen. Wel moeten bedrijven wanneer zij zich aanmelden voor een handelsmissie verklaren de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen.
Deelt u de mening dat handel niet alleen van groot economisch belang is voor Nederland, maar ook een nuttig instrument is om positieve verandering in de wereld ter weg te brengen?
Ja. Voor het belang dat dit kabinet hecht aan mensenrechten en de centrale plaats van mensenrechten in BZ en BHOS-beleid, verwijs ik u naar de beleidsnota «Investeren in Perspectief» en de jaarlijkse mensenrechtenrapportages.
Deelt u ook de mening dat het daarom belangrijk is dat er tijdens deze handelsmissie stil gestaan wordt bij de situatie van LHBTI-personen in Hongarije? Vindt u het ook onwenselijk als er Hongaarse bedrijven deelnemen aan deze missie, die zich niet aan de OESO-richtlijnen houden en bijdragen aan het verslechteren van de mensenrechtensituatie in Hongarije?
Ja. Zoals aangegeven wordt ook tijdens deze handelsmissie aandacht gevraagd voor IMVO en de Hongaarse LHBTIQ-wetgeving. Indien signalen zouden zijn ontvangen over mogelijke misstanden bij Hongaarse bedrijven die betrokken zijn bij deze handelsmissie, dan kan RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met deze bedrijven en kan deelname heroverwogen worden.
Hoe zullen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de ambassade bedrijven begeleiden in het omgaan met de mensenrechtensituatie in Hongarije en het principe van non-discriminatie?
Naast bovengenoemde maatregelen, zal Nederland in contacten met bedrijven en de Hongaarse overheid waar opportuun aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Hongarije en het non-discriminatie beginsel.
Hoe zal het ministerie er zorg voor dragen dat deze handelsmissie naast handelsbevordering ook de juiste boodschap op gebied van LHBTI-rechten in Hongarije afgeeft?
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 3, wordt zowel ter voorbereiding op als tijdens deze handelsmissie aandacht besteed aan IMVO en de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving in presentaties en speeches van RVO en de ambassade.
Kunt u toelichten welke instrumenten u tot uw beschikking heeft om ook het bedrijfsleven te activeren een bijdragen te leveren aan het verbeteren van de situatie in Hongarije, en welke instrumenten u daar reeds voor ingezet heeft?
Zoals aangegeven wordt met het bedrijfsleven op diverse manieren aandacht besteed aan IMVO en de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving en zal Nederland waar opportuun aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Hongarije en het non-discriminatie beginsel. IMVO maakt integraal onderdeel uit van de dienstverlening door RVO. Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief deze handelsmissie, moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven en worden daarbij ondersteund.
Kunt u deze vragen voor het begin van de handelsmissie beantwoorden?
Ja.
Het klachtenmechanisme voor de naleving van duurzaamheidsafspraken in handelsverdragen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brief van FNV, CNV & CNVI, VCP, Handel Anders, SOMO en Milieudefensie over het klachtenmechanisme voor de naleving van duurzaamheidsafspraken in handelsverdragen, het zogenaamde Single Entry Point (SEP)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme niks verandert aan het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA)? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Ja, het klachtenmechanisme verandert niet de inhoud van CETA en de afspraken die de EU en Canada overeen zijn gekomen. Wel kan het klachtenmechanisme de naleving verbeteren van afspraken over onder andere handel en duurzame ontwikkeling in bestaande handelsakkoorden, zoals CETA.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme voor CETA hooguit kan leiden tot formele consultaties met Canada en bij een negatieve uitkomst tot het voorleggen van de klacht aan een expertpanel, dat alleen een niet-bindend advies kan geven? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Het klachtenmechanisme is er voor alle handelsakkoorden. Onder het klachtenmechanisme kunnen klachten worden ingediend over zowel handelsbelemmeringen als duurzame handel. Klachten over het niet naleven van duurzaamheidsafspraken in EU handelsakkoorden of het Algemeen Preferentieel Stelsel hebben dezelfde status onder het mechanisme als klachten over handelsbelemmeringen die strijdig zijn met markttoegang afspraken onder een EU handelsakkoord of WTO-regels.
Via het klachtenmechanisme kan vermeende gebrekkige naleving van de genoemde verplichtingen bij de Commissie worden aangekaart, waaronder ook de verplichtingen in CETA. Het klachtenmechanisme geeft Europese bedrijven en het maatschappelijk middenveld gestroomlijnde toegang tot de Commissie en draagt bij aan stevigere monitoring van de naleving van bestaande handelsafspraken tussen de EU en derde landen.
De bestaande afspraken over handel en duurzame ontwikkeling onder EU handelsakkoorden zijn juridisch bindend. Middels een jaarlijkse dialoog monitoren verdragspartijen, zoals de EU en Canada, de naleving van deze afspraken en identificeren ze kansen en problemen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling. Daarnaast voorzien deze akkoorden, waaronder CETA, in geschillenbeslechting ten aanzien van de duurzaamheidsafspraken die in het akkoord zijn gemaakt.
Wanneer de Commissie een klacht ontvangt en meent dat Canada de verplichtingen onder het handelsakkoord met de EU niet nakomt, dan kan dit leiden tot de inzet van verschillende instrumenten. De EU kan diplomatieke middelen inzetten om het probleem aan te kaarten of geschillenbeslechting starten. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de geschillenbeslechtingsprocedure die geldt voor de hoofdstukken over handel en duurzaamheid in CETA dan voorziet deze procedure erin dat een rapport met bevindingen en aanbevelingen door een panel van deskundigen wordt opgesteld. Indien het deskundigenpanel stelt dat een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt, dienen partijen volgens het verdrag in overleg te treden en worden zij geacht binnen drie maanden passende maatregelen te nemen of een actieplan vast te stellen, rekening houdende met dit rapport (artikel 24.15 lid 11 CETA).
Het antwoord op uw vraagt luidt dus nee, daar er wel degelijk juridisch bindende verplichtingen uit de duurzaamheidshoofdstukken voortvloeien die, indien nodig, in een geschillenbeslechtingsprocedure kunnen worden vastgesteld wanneer partijen van inzicht verschillen over de reikwijdte van deze verplichtingen.
Klopt het dat de «duurzaamheidsafspraken» waar klachten over ingediend kunnen worden via het SEP niet-afdwingbare afspraken zijn? Kunt u bevestigen dat bij bestaande handelsverdragen het klachtenmechanisme dus ook geen sancties kan opleggen als de afspraken worden overtreden? Bent u het ermee eens dat het mechanisme dus in feite een tandeloos instrument is?
Het klachtenmechanisme is niet tandeloos. Doel van het klachtenmechanisme is om Europese bedrijven en het maatschappelijk middenveld betere en gestroomlijnde toegang tot de Commissie te geven en bij te dragen aan stevigere monitoring van de naleving van bestaande afspraken tussen de EU en derde landen. Doordat personen en organisaties een vermeende schending bij een centraal punt kunnen melden, versterkt dit de monitoringsfunctie van de Commissie. Ook zorgt het mechanisme voor betere stroomlijning van de behandeling van klachten door de Commissie. Deze klachten kunnen leiden tot de inzet van verschillende instrumenten die de EU in relatie tot derde landen tot haar beschikking heeft, zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie zelf bepaalt welke klachten het in behandeling neemt zonder raadpleging van externe deskundigen? Hoe wordt er dan gegarandeerd dat klachten die raken aan het economisch belang van de EU niet kunnen worden afgewimpeld?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling. Het klachtenmechanisme heeft juist als doel dat externe partijen, zoals ngo’s, vakbonden en bedrijfsleven, vermeende schendingen aankaarten bij de Commissie. Dit geldt zowel voor klachten over handel en duurzame ontwikkeling, als voor klachten over handelsbelemmeringen. De Commissie verzoekt externe partijen middels het klachtenformulier om de nodige informatie aan te leveren voor de analyse van de klachten. De benodigde informatie kan in overleg met de Commissie worden aangevuld. Vervolgens is het aan de Commissie, waar nodig in overleg met de Raad, om bij vermeende schendingen passende vervolg acties te nemen.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme geen toegevoegde waarde heeft wanneer de afspraken waar een klacht over ingediend kan worden in eerste instantie al boterzacht en niet toereikend zijn om het milieu, mensen- en arbeidsrechten en dierenwelzijn te beschermen, zoals het geval is in bestaande handelsverdragen?
Nee, het klachtenmechanisme heeft een toegevoegde waarde daar het kan bijdragen aan de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden. Deze verplichtingen zijn juridisch bindend.
Verdragspartijen bij EU handelsakkoorden bevestigen onder andere dat ze fundamentele arbeidsrechten zullen respecteren, bevorderen en verwezenlijken en zeggen toe om zich in te spannen voor ratificatie van fundamentele ILO-conventies en de implementatie daarvan. Tevens bevestigen verdragspartijen dat ze hun verplichtingen zullen nakomen onder multilaterale milieu akkoorden waarbij ze partij zijn en spreken af bestaande milieuwetgeving te handhaven en bestaande beschermingsniveaus niet te zullen verlagen.
Klopt het dat er geen tijdslijnen zijn vastgesteld waarbinnen de Europese Commissie moet reageren? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Nee, het klachtenmechanisme berust op bestaande juridische kaders. Daarbij geldt dat de Commissie gehouden is aan de algemene regels voor een goede administratie. Dat is vastgelegd in de Europese code voor Goed administratief gedrag. Hierin staat dat (de ambtenaar van) de Commissie erop zal toezien dat over verzoeken of klachten aan de EU-instelling binnen een redelijke termijn, zonder vertraging en in ieder geval niet later dan twee maanden na datum van ontvangst een besluit wordt genomen. Voor de specifieke stappen die onderdeel van de behandeling van een klacht kunnen uitmaken, zijn geen tijdspaden voorzien. Het kabinet heeft de Commissie verzocht om te onderzoeken of deze kunnen worden opgesteld. De Commissie heeft aangegeven deze zomer het functioneren van het klachtenmechanisme te evalueren2.
Klopt het dat er geen richtlijnen zijn vastgesteld waar de onderbouwing van het besluit om een klacht wel of niet in behandeling te nemen aan moet voldoen en indieners geen mogelijkheden hebben om een besluit aan te vechten? Vindt u dit getuigen van transparantie?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling. Het is aan de Europese Commissie, waar nodig in overleg met de Raad, om bij vermeende schendingen vervolgacties te nemen. De EU is immers partij bij handelsakkoorden en de Commissie vertegenwoordigt de EU vis-a-vis derde landen. De indiener van een klacht wordt door de Commissie geïnformeerd of diens klacht aanleiding geeft tot actie en zo ja, welke stappen voorzien zijn. De Commissie weegt bij de volgorde van behandeling en het inzetten van middelen bij een bepaalde klacht de situatie in derde landen, als ook de juridische basis en het systemisch belang. Zij doet dit mede met het oog op het behalen van een efficiënt en effectief resultaat.
Waarom kunnen ngo’s, vakbonden of burgers van buiten de EU niet zelfstandig een klacht indienen bij het mechanisme, terwijl het klachtenmechanisme juist alleen betrekking heeft op landen buiten de EU? Is dit omdat het maatschappelijk middenveld binnen de EU minder zicht heeft op wat er buiten de EU speelt binnen lokale gemeenschappen?
Het klachtenmechanisme is bedoeld om de monitorings- en handhavingsfunctie van de Commissie te versterken, in het geval derde landen de afspraken vis-a-vis de EU niet of onvoldoende nakomen. Daarom ligt het voor de hand dat organisaties en personen binnen de EU zich kunnen wenden tot de Commissie, die de EU vis-a-vis derde landen vertegenwoordigt.
Indien in de omgekeerde situatie organisaties in derde landen vermoeden dat er sprake is van een schending door de EU, ligt het voor de hand dat zij zich wenden tot de eigen overheid.
In geval organisaties in derde landen schendingen door de eigen overheid willen aankaarten, kunnen ze samenwerken met organisaties binnen de EU die zich tot de Commissie kunnen wenden. Organisaties in derde landen kunnen bijvoorbeeld in samenwerking met een EU-burger, een entiteit van wie het kantoor, de administratie of hoofdvestiging in de EU geregistreerd is of een ngo die overeenkomstig het recht van een EU-lidstaat is opgezet een klacht indienen.
Waarom kunnen er geen klachten ingediend worden als de EU of een EU-lidstaat zelf een duurzaamheidsafspraak schendt? Bent u van mening dat de EU of EU-lidstaten nooit duurzaamheidsafspraken schenden?
Voor het aankaarten van vermeende gebrekkige naleving van Europeesrechtelijk vastgelegde duurzaamheidsverplichtingen door de EU of een EU-lidstaat bestaan aparte procedures. Zo kunnen burgers en bedrijven naar de nationale rechter stappen wanneer zij van mening zijn dat Europese regels worden overtreden door een lidstaat, en waarbij die nationale rechter vervolgens de zaak bij het EU Hof van Justitie kan aankaarten. Daarnaast kan de Commissie via een inbreukprocedure tegen een lidstaat de naleving van Europeesrechtelijke verplichtingen handhaven.
Kunt u bevestigen dat de Trade Barrier Regulation waar het klachtenmechanisme onderdeel van is wel procedurele rechten toekent aan bedrijven die klachten indienen bij de Commissie over opgelegde handelsbarrières, maar niet aan burgers of organisaties die klachten indienen met betrekking tot duurzaamheid? Bent u het ermee eens dat dit tekenend is voor het constant prioritair stellen van handels- en investeringsbelangen boven de bescherming van mens, dier en milieu?
Het is inderdaad zo dat de Trade Barrier Regulation (TBR) procedurele rechten toekent aan bedrijven daar onder artikel 5, lid 4, bepaald is dat de Commissie binnen 45 dagen dient te besluiten over een klacht. De verordening inzake handelsbelemmeringen heeft specifiek betrekking op ondernemingen of bedrijfstakken van de Unie die klachten indienen over belemmeringen van het handelsverkeer.
De werking van de Trade Barrier Regulation (TBR) is echter niet wezenlijk anders dan die van het nieuwe klachtenmechanisme. Onder de TBR verordening hebben bedrijven de mogelijkheid zich rechtstreeks tot de Commissie te wenden wanneer ze handelsbarrières ervaren in derde landen. Het is aan de Commissie om de klacht te beoordelen en vervolgens aan een passende oplossing te werken. Onder het nieuwe klachtenmechanisme geldt dat zowel bedrijven als ngo’s of individuele personen zich rechtstreeks tot de Commissie kunnen wenden. Vervolgens is het aan de Commissie om de klacht te beoordelen en vervolgens aan een passende oplossing te werken. Dat geldt voor klachten over zowel duurzaamheid als markttoegang.
Daarbij dient de Commissie zich bij het behandelen van klachten te houden aan de Europese Code voor Goed administratief gedrag, zoals genoemd in het antwoord op vraag 7. Het kabinet heeft de Commissie in aanvulling daarop gevraagd om te bekijken of het mogelijk is om een tijdspad op te stellen voor specifieke stappen in het proces van behandeling van binnengekomen klachten.
Klopt het dat u de Sociaal Economische Raad (SER) heeft gevraagd een aantal bijeenkomsten te organiseren met het maatschappelijk middenveld over het klachtenmechanisme? Hoeveel bijeenkomsten zijn er geweest en wie waren er bij deze gesprekken? Wat was uw rol bij deze bijeenkomsten?
Zoals u is medegedeeld in een Kamerbrief van 25 juni jl. hebben de afgelopen maanden met ondersteuning van de Sociaal Economische Raad (SER) gespreksrondes plaatsgevonden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers alsmede het bredere maatschappelijk middenveld3. Deze gespreksrondes zijn op verzoek van het kabinet georganiseerd, zoals ook is toegezegd in de brief aan de Eerste Kamer van 16 november 2020. Het doel van deze bijeenkomsten was om additionele input te verzamelen over (de werking van) het klachtenmechanisme en dit te delen met de Commissie. In totaal hebben drie digitale bijeenkomsten plaatsgevonden. Tijdens de eerste bijeenkomst heeft Denis Redonnet, de Chief Trade Enforcement Officer van de Commissie, het klachtenmechanisme gepresenteerd en vragen van deelnemers hierover beantwoord. Aan de sessies namen verschillende vakbonden, ngo’s en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven deel, te weten: FNV, CNV, SOMO, Milieudefensie, VCP, Handel Anders, en VNO-NCW/MKB NL. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd op (hoog) ambtelijk niveau vertegenwoordigd. Het ministerie heeft het doel van de bijeenkomsten en het proces toegelicht.
Waarom heeft u de SER niet om een formeel advies gevraagd, maar hebt u uw eigen conclusies getrokken uit de gesprekken?
Het kabinet wilde zo snel mogelijk de inbreng van een bredere groep belanghebbenden verzamelen om additionele input over de werking van het klachtenmechanisme te kunnen leveren aan de Commissie. Het heeft de SER daarom gevraagd dit proces te faciliteren. Het staat de SER uiteraard vrij om desgewenst een eigen advies te schrijven over het klachtenmechanisme.
Waarom was er tijdens de bijeenkomsten van de SER geen ruimte voor een discussie over de belangrijkste kritiekpunten van het maatschappelijk middenveld op handelsverdragen, namelijk de scheve balans tussen de bescherming van investeerders enerzijds en de bescherming van mens, dier en milieu anderzijds? Waarom is het ministerie niet alsnog bereid geweest deze kritiek mee te nemen?
Conform de brief aan de Eerste Kamer van 16 november jl. heeft het kabinet met ondersteuning van de SER gespreksrondes georganiseerd en aan deelnemers gevraagd om additionele inbreng te leveren op het nieuwe klachtenmechanisme.
Tijdens de gespreksrondes vroeg een aantal deelnemers aandacht voor hun fundamentele bezwaren betreffende de reikwijdte, afdwingbaarheid en toegankelijkheid van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. De gespreksrondes richtten zich – zoals ook toegezegd aan de Eerste Kamer en door het ministerie in de gespreksrondes steeds helder gecommuniceerd – specifiek op de werking van het nieuwe klachtenmechanisme en waren niet bedoeld om de Commissie te voorzien van inbreng op het instrumentarium waarover de EU beschikt vis-a-vis derde landen.
In de brief aan Commissaris Dombrovskis is gecommuniceerd dat een aantal deelnemers fundamentele problemen heeft met de reikwijdte, afdwingbaarheid en toegankelijkheid van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. De Commissie had reeds toegezegd om de inzet voor afspraken over handel en duurzame ontwikkeling, vastgelegd in het 15-punten plan, vroegtijdig te zullen herzien. In dit kader zijn onlangs de online consultaties gestart, zodat belanghebbenden aan de Commissie hierop hun inbreng kunnen leveren. Zoals reeds is gesteld in het antwoord op vraag 4, zal het kabinet ook hierop zijn input geven en belanghebbenden in Nederland hierover consulteren.
Bent u het eens met de stelling dat de slagkracht van het SEP beperkt is zolang mensenrechten, arbeidsrechten en duurzaamheid slechts als niet-afdwingbare duurzaamheidshoofdstukken in handelsverdragen worden opgenomen?
Zie het antwoord op vraag 3 en 6.
Klopt het dat het klachtenmechanisme al in november 2020 gelanceerd is en sindsdien ook in werking is getreden? Kunt u toelichten waarom u in uw communicatie met de Eerste Kamer spreekt van een «verdere uitwerking» als het mechanisme al uitgewerkt en operationeel is?2
Dat klopt en hierover is de Kamer ook geïnformeerd middels de brief van 16 november jl. De Commissie heeft meermaals aangegeven dat het mechanisme zich zal moeten bewijzen in de praktijk en open te staan voor verbeteringen in de verdere uitwerking, zoals ook in deze brief vermeld staat.
Loopt er een officiële procedure voor het «verder uitwerken» van het klachtenmechanisme bij de Europese Commissie of is Nederland door de Europese Commissie gevraagd na de lancering inbreng te leveren over het mechanisme? Zo nee, zijn de suggesties voor een verdere uitwerking die u op 24 juni jl. naar de Eurocommissaris van Handel hebt verstuurd op eigen initiatief geweest?3
Als voorstander van een dergelijk klachtenmechanisme heeft het kabinet besloten om in te gaan op de uitnodiging van de Commissie om inbreng te leveren op het klachtenmechanisme, waarover u geïnformeerd bent via de brief van 25 juni jl. Op 20 juli jl. is een ontvangstbevestiging van de heer Dombrovskis ontvangen in reactie op de brief van Minister Kaag. Commissaris Dombrovskis geeft aan dat het functioneren van het klachtenmechanisme deze zomer geëvalueerd zal worden en dat de Commissie op basis daarvan deze herfst met een eerste jaarlijks «Implementation and Enforcement» rapport zal komen.
Is er een eindpunt of -datum voor de «verdere uitwerking» van het mechanisme? Zo ja, wanneer is dit?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoeveel klachten zijn er sinds de lancering van het klachtenmechanisme al ingediend? Waar gingen deze klachten over?
Tot op heden heeft de Commissie 19 formele klachten ontvangen via het klachtenmechanisme. Al deze formeel ingediende klachten gaan over handelsbelemmeringen. Daarnaast heeft de Commissie tot op heden met 90 individuen of organisaties vooroverleg gevoerd over klachten (pre-notification), waarvan een aantal gesprekken voortduren. Slechts één zeer recent contact in het kader van dit vooroverleg heeft betrekking op handel en duurzame ontwikkeling, de overige contacten gaan over vermeende handelsbarrières.
Aan hoeveel van de binnengekomen klachten heeft de Europese Commissie besloten opvolging te geven? Wat was de onderbouwing hiervoor?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling en zet daartoe alle middelen in die zij tot haar beschikking heeft. De Commissie weegt bij de volgorde van behandeling en het inzetten van middelen bij een bepaalde klacht de situatie in derde landen, als ook de juridische basis en het systemisch belang. Zij doet dit mede met het oog op het behalen van een efficiënt en effectief resultaat.
Hoeveel van de binnengekomen klachten zijn er naar tevredenheid van de indiener opgelost?
Zoals aangegeven, neemt de Commissie alle klachten in behandeling. Over de klachten die via het klachtenmechanisme ontvangen en naar tevredenheid van de indiener behandeld zijn, zijn nog geen gegevens beschikbaar.
Wat bedraagt de gemiddelde doorlooptijd momenteel voor het afronden van de behandeling van een klacht?
De Commissie beschikt nog niet over voldoende gegevens over de gemiddelde doorlooptijd van de klachten die onder het klachtenmechanisme zijn ingediend, omdat het klachtenmechanisme pas onlangs gelanceerd is. De Commissie neemt veelal reeds contact op met derde landen terwijl een casus nog geanalyseerd wordt. Wanneer door de Commissie een analyse van de klacht en een actieplan is opgesteld, is de klachtenprocedure voltooid en zal de Commissie aan het actieplan opvolging geven.
Bent u bereid om zowel de eventueel ingediende klachten als de reactie daarop van de Europese Commissie openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De Commissie ontvangt klachten via het klachtenmechanisme en het is dan ook aan de Commissie om over het openbaar maken ervan te besluiten. Momenteel hanteert de Commissie nog geen standaard procedure voor openbaarmaking. De Commissie geeft als reden dat het een nieuw mechanisme betreft dat nog in ontwikkeling is. Bovendien is zorgvuldigheid geboden wat betreft de openbaarmaking van de identiteit van indieners van een klacht en van vertrouwelijke informatie.
Bent u het eens met het kritiekpunt van de CNV & CVNI, FNV, Handel Anders, SOMO, VCP en Milieudefensie dat het klachtenmechanisme de problemen van verdragen zoals CETA niet oplost?
Nee, het kabinet is het niet eens met de stelling dat een verdrag zoals CETA leidt tot een slechte bescherming van mens, dier en milieu. De EU kan haar beschermingsniveau handhaven en, indien nodig, verhogen. CETA bevat afspraken over duurzame ontwikkeling, milieubescherming en arbeidsrechten en biedt een platform voor samenwerking op deze gebieden en op het gebied van dierenwelzijn.
Het klachtenmechanisme is bedoeld om de monitorings- en handhavingsfunctie van de Commissie te versterken. Klachten over het niet naleven van duurzaamheidsbepalingen in handelsakkoorden hebben dezelfde toegang tot dit klachtenmechanisme als klachten over handelsbelemmeringen.