Het bericht “EU wil meer concurrentie met haven Rotterdam” |
|
Barry Madlener (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU wil meer concurrentie met haven Rotterdam»?1
Ja.
Wat vindt u van de voorstellen van de Europese commissaris Siim Kallas, die tot meer concurrentie leiden voor onder andere de Rotterdamse haven?
Op 24 mei heb ik kennis genomen van de mededeling van de Europese Commissie getiteld «Havens: motoren voor groei», alsmede van een voorstel voor een EU verordening waarmee een structuur wordt vastgesteld voor de toegang tot de markt voor havendiensten en voor financiële transparantie van zeehavens (hierna Havenverordening). Met de Havenverordening wordt het beginsel van vrijheid van dienstverlening op zeehavens van toepassing verklaard en wordt hiervoor een eenvormige juridische structuur gecreëerd, die rechtszekerheid moet bieden aan investeerders in zeehavens. Ik bestudeer dit zogenoemde Havenpakket momenteel. Via de BNC procedure zal ik u volgens afspraak uiterlijk op 14 juni 2013 informeren.
Hoeveel EU-geld zal direct of indirect worden ingezet via de Europese begroting om de concurrenten van de Rotterdamse haven te versterken? Welke gevolgen heeft dit EU beleid voor de tweede Maasvlakte?
In de mededeling van de Europese Commissie wordt ingegaan op het verband tussen de Havenverordening en onder andere de nieuw te verschijnen TEN-T verordening voor de Europese Meerjarenbegroting in de jaren 2014 -2020. De Havenverordening is van toepassing op alle zeehavens in het TEN-T netwerk zoals zal worden vastgelegd in de nieuwe TEN-T verordening: 83 havens op het kernnetwerk en 236 havens op het uitgebreide netwerk. Drie Nederlandse havengebieden (de havens in de regio’s Amsterdam, Rotterdam en Zeeland) liggen op 3 van de 9 multimodale corridors van het TEN-T kernnetwerk. Alleen projecten die bijdragen aan het functioneren van de corridors van het kernnetwerk komen in aanmerking voor medefinanciering vanuit het TEN-T budget. De Europese Commissie overweegt om, bij de beoordeling van voorgestelde havengerelateerde projecten, ook de mate waarin havens aan de Havenverordening voldoen in de afweging te betrekken. De Havenverordening bepaalt overigens niets ten aanzien van de verdeling van het TEN-T budget en aan deze verordening zelf is ook geen budget verbonden. Wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor de Tweede Maasvlakte in Rotterdam is op dit moment niet aan te geven.
Voor de financiering van het Europese infrastructuurbeleid TEN-T zal waarschijnlijk tot 2020 een budget beschikbaar zijn van € 13,2 miljard, plus € 10 miljard uitsluitend bestemd voor de cohesielanden. Dit budget zal worden vastgelegd in de nieuwe Connecting Europe Facility verordening. Ik zet mij in voor een zo groot mogelijke bijdrage aan Nederlandse projecten, waaronder de aanleg van nieuwe sluizen te IJmuiden en Terneuzen.
Gaat het kabinet actie ondernemen tegen deze EU voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zoals gesteld zal ik u via het BNC fiche uiterlijk op 14 juni 2013 informeren over het Kabinetsstandpunt op hoofdlijnen. Besluitvorming over de Havenverordening vindt plaats volgens de gewone wetgevingsprocedure. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid. Het Europees Parlement heeft medebeslissingsbevoegdheid. Het standpunt van het Kabinet zal in de Raad worden ingebracht.
Kan het kabinet garanderen dat er geen cent Europees geld zal worden ingezet om de Rotterdamse haven te beconcurreren? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet zet zich voortdurend in voor eerlijke concurrentie tussen zeehavens en geeft daarbij prioriteit aan een Europese aanpak van concurrentieverstorende staatssteun. De TEN-T middelen zijn bestemd voor ondersteuning van projecten met Europese meerwaarde in de gehele EU. Toekomstige aanvragen uit de Lidstaten worden op gelijke wijze beoordeeld. Nederland is voorstander hiervan.
De oproepen van de Dierenbescherming om te stoppen met de verkoop van konijnen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Dierenbescherming tegen winkeliers: stop met verkoop konijnen»1 en «Delft opgeschrikt door konijnenmishandeling»?2 Kunt u zich voorstellen dat de Dierenbescherming tot een dergelijke oproep komt, gelet op het grote aantal konijnen dat op straat of in opvangcentra belandt en op de erbarmelijke omstandigheden waaronder deze dieren worden gefokt en getransporteerd vanuit onder andere Oost-Europa? Zo neen, waarom niet?
Ja. Initiatieven die gestart worden om te zorgen dat konijnen, en andere dieren, uit de opvang een goed thuis krijgen bij een nieuwe eigenaar krijgen, vind ik een goede zaak. Het initiatief van de Dierenbescherming is daar een mooi voorbeeld van.
Wat vindt u ervan dat opvangplekken van konijnen bomvol zitten en veel konijnen letterlijk op straat worden gezet, terwijl tegelijkertijd volop met konijnen wordt gefokt om te verkopen in onder andere tuincentra en dierenwinkels? Deelt u de zorgen van de Dierenbescherming en anderen over deze situatie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u het aprilnummer van Dibevo Vakblad gezien, een uitgave van de brancheorganisatie van fokkers, handelaren en verkopers van huisdieren die ook inspraak heeft op uw beleid? Heeft u dan ook gelezen dat de auteur van «Manipuleren kun je leren» aan het woord wordt gelaten en tips geeft hoe je twijfelende ouders in een dierenwinkel kunt overhalen een konijn aan te schaffen voor hun kind?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brancheorganisatie van verkopers van huisdieren in de praktijk aanstuurt op impulsaankopen, terwijl zij beweert in te zetten op weloverwogen aankopen en voorlichting over onder andere gedrag, huisvesting en kosten? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de lobby vanuit de sector tegen wettelijke maatregelen om impulsaankopen en dump van dieren terug te dringen, omdat zij dat zelf wel goed zou kunnen reguleren?
De verkoper wordt bij het in werking treden van het besluit Gezelschapsdieren verplicht om mogelijke kopers te wijzen op de zorg die een dier behoeft en ze daarmee te behoeden voor impulsaankopen. De koper heeft bij de aanschaf van een gezelschapsdier ook de verantwoordelijkheid zich vooraf goed te informeren over de specifieke behoeftes van het dier en hij dient daarbij de consequenties van het houden van dat dier te overzien.
Aan die informatievoorziening draagt de overheid bij via een bijdrage aan het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren. Op de website van dit informatiecentrum kunnen potentiële kopers informatie verkrijgen alvorens over te gaan tot het aanschaffen van een huisdier.
Een vorm van zelfregulering vanuit de sector, zoals certificatie, kan een goede aanvulling vormen op de voorschriften van het Besluit gezelschapsdieren, die voor een deel uit doelvoorschriften bestaan.
Zoals toegezegd stuur ik uw Kamer voor de zomer een beleidsbrief dierenwelzijn, waar impulsaankopen onderdeel van uit maakt.
Bent u bereid om de roep om zelfregulering vanuit de sector te weerstaan en de oproep van de Dierenbescherming om de verkoop van konijnen een halt toe te roepen mee te nemen in uw beleidsbrief dierenwelzijn, waarin u terugkomt op uw toezegging om impulsaankopen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Correcte etikettering van producten uit bezette gebieden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden van 29 november 2012 op mijn vragen over het rapport «Trading Away Peace: How Europe helps sustain illegal Israeli settlements»? Wanneer geeft u uitvoering aan uw toezegging om de Kamer extra te informeren over de analyse van het rapport, de twaalf aanbevelingen uit het rapport, de mogelijke interdepartementale stappen en de opties voor betere handhaving van EU-regelgeving ten aanzien van de herkomstvermelding bij producten afkomstig uit bezette gebieden?1
In mei 2012 besloten de EU-ministers van Buitenlandse Zaken bestaande EU-wetgeving en bilaterale overeenkomsten die van toepassing zijn op producten uit nederzettingen volledig en effectief te handhaven. Over de modaliteiten van die handhaving is Nederland in overleg met EDEO en EU-lidstaten. Zodra dit overleg is afgerond, wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten hiervan, evenals over de kabinetsvisie op het rapport «Trading away peace».
Staat u nog steeds achter het kabinetsbeleid om producten uit bezette gebieden correct te etiketteren, zoals door uzelf aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling op 19 december 2012, zoals door de minister-president onderstreept op 8 maart 2013 en zoals door uzelf op 12 maart 2013 en 8 mei 2013 nogmaals herhaald? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht aan correcte uitvoering van EU-besluiten. Dat geldt ook voor het onder vraag 1 genoemde besluit van de EU-ministers van Buitenlandse Zaken.
Is er volgens het kabinet nog steeds een «wettelijke plicht» om te voorkomen dat de consument onjuist wordt voorgelicht zoals door u aangeven op 12 maart 2013? Zo neen, waarom niet?
Op grond van Europese richtlijnen en hieruit voortvloeiende nationale wetgeving mogen consumenten niet misleid worden over de herkomst van producten.
Wanneer zal de correcte herkomstvermelding voor Nederlandse consumenten een feit zijn?
Uitvoering van het EU-besluit van mei 2012 aangaande etikettering van producten uit nederzettingen is in beginsel een verantwoordelijkheid van lidstaten. Gelet op de gemeenschappelijke interne markt hecht Nederland eraan dat EU-lidstaten in hun handhavingsbeleid zoveel mogelijk uniform te werk gaan. Dit vereist dat de voorgenomen maatregelen, die in veel opzichten een technisch karakter hebben, nauwgezet worden afgestemd met andere lidstaten. De discussie over deze technische aspecten vergt tijd. Dat geldt ook voor het overleg over de wijze waarop EDEO bovengenoemde coördinatie tussen lidstaten kan bevorderen, bijvoorbeeld door het uitvaardigen van zogenaamde «EU wide guidelines». Nederland is een sterk voorstander van deze mogelijkheid en heeft HV Ashton aangemoedigd het initiatief dat zij hiertoe nam daadwerkelijk uit te voeren.
Wat zijn op dit moment de discussiepunten in de Europese Unie waarover nog onenigheid bestaat?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, in navolging van de Britten en Denen, ten minste facultatieve richtlijnen op te stellen voor Nederlandse ondernemers, wanneer eenduidige EU-afspraken niet in zicht zijn?
Op dit moment is deze vraag niet aan de orde. EDEO en lidstaten werken eensgezind aan de uitvoering van het EU-voornemen van mei 2012.
Hoe kan een ontwerprichtlijn over correcte herkomstvermelding «per ongeluk» – zoals u aangaf op 8 mei 2013 – op de site van het ministerie van Economische Zaken worden gepubliceerd in dezelfde week dat u aankondigde spoed te willen maken met de correcte etikettering? Kunt u deze ontwerprichtlijn naar de Kamer sturen?
AgentschapNL heeft een concept-versie van een voorlichtingsdocument aan supermarktketens abusievelijk op zijn website geplaatst. Ik acht het onwenselijk de hierdoor ontstane verwarring te vergroten door dit concept-document aan de Kamer te zenden.
Het (voorbarig publiceren van het) advies omtrent etikettering van producten uit Joodse nederzettingen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het etiketteren van Israëlische nederzettingenproducten een politiek besluit is, geboren uit frustratie over het nederzettingenbeleid, en geenszins te maken heeft met de juridische vereisten van het voorkomen van «consumentenmisleiding», daar de Nederlandse en Europese wetgeving omtrent misleiding resp. uit 1991 en 2000 stammen en tot voor kort het labellen van Joodse nederzettingenproducten nooit een issue was?
Er is geen sprake van een besluit tot specifieke etikettering van producten uit nederzettingen. Het gaat hier om het geven van voorlichting aan bedrijven over correcte etikettering van producten. Dat is een technische kwestie. Hiermee wordt gehoor gegeven aan een uitdrukkelijk verzoek van het Nederlandse bedrijfsleven om voorlichting over bestaande EU-regelgeving, alsmede aan afspraken gemaakt door de Raad van ministers van de EU in mei vorig jaar.
Zo nee, kunt u dan de koppeling uitleggen die de minister van Buitenlandse Zaken zelf maakte tijdens het PvdA Grote Midden-Oostendebat tussen enerzijds zijn frustratie over het nederzettingenbeleid en anderzijds zijn inzet om ervoor te zorgen dat Europese consumenten in de supermarkt aan etiketten kunnen zien dat ze in illegale nederzettingen zijn gemaakt, zodat ze weten wie ze daarmee ondersteunen?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het etiketteren van Israëlische nederzettingenproducten een discriminerend besluit is, aangezien dergelijke etikettering niet gebruikt wordt voor territoriale disputen zoals Tibet, Noord- Cyprus, Kahsmir, Kosovo et cetera? Zo nee, waarom niet?
De bestaande-EU regelgeving over het weergeven van de herkomst van producten geldt voor alle producten die in de EU worden geïmporteerd, ongeacht land van herkomst.
Kunt u toelichten waarom het op 6 maart 2013 door Agentschap NL gepubliceerde «Advies inzake herkomstetikettering voor producten uit door Israël bezette gebieden» binnen enkele dagen van de website Agentschap NL verwijderd werd?2
AgentschapNL heeft onbedoeld een concept advies op de website geplaatst, terwijl consultaties binnen de EU en nationale besluitvorming nog niet waren afgerond. Zodra deze vergissing is opgemerkt, is het concept advies van de website verwijderd.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de minister-president tegenover NOS aangaf dat minister «Timmermans de komende weken een voorstel zal doen aan de ministerraad», omtrent implementatie van de EU-raadconclusies, en het kabinet «er de komende weken nog nader over zal spreken», terwijl het Advies inzake herkomstetikettering via Agentschap NL al lang en breed de deur uit was?3
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voorts aangeven of de minister-president foutief geïnformeerd was, daar hij ten onrechte tegenover NOS stelde dat Duitsland producten uit nederzettingen labelt?
De minister-president doelde op Denemarken, dat, evenals het VK, een advies aan Deense supermarkten heeft uitgebracht over correcte etikettering van producten uit nederzettingen.
Is het waar dat het advies nog in de conceptfase was, zoals Haaretz stelt4, en dus voortijdig op de website Agentschap NL is gepubliceerd? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en welke actie heeft u ondernomen richting het Nederlandse bedrijfsleven om dit te rectificeren, daar de inhoud van het advies nog steeds vindbaar is op websites als afg.nl ?
Zie de beantwoording op vragen 4 en 5.
AgentschapNL heeft de Nederlandse brancheorganisaties verzocht het bericht, indien reeds overgenomen, te verwijderen van hun websites.
Bent u bereid te onderzoeken of het voorbarig publiceren van het advies een negatief effect heeft gehad op de import en verkoop van Israëlische producten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hiertoe geen aanleiding.
Deelt u de overtuiging dat het moreel en historisch gezien verwerpelijk is de «verboden te kopen bij Joden-oproep» van radicale organisaties (zoals de ook in Nederland actieve BDS) te faciliteren door middel van gewijzigde etikettering? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een dergelijke kwalificatie niet gepast voor het geven van voorlichting aan het Nederlandse bedrijfsleven over bestaande Europese regelgeving.
Bent u ervan op de hoogte dat president Abbas meermaals heeft gezegd dat er geen Jood in het toekomstige Palestina mag wonen, terwijl er in Israël miljoenen Arabieren wonen?5 Deelt u de mening dat Joden overal ter wereld moeten kunnen wonen, dus ook in Judea en Samaria? Zo ja, hoe rijmt u dit met het ontmoedigen van het kopen van hun producten?
Nee. Verder ben ik van mening dat discriminatie op basis van etnische afkomst of religieuze overtuiging te allen tijde ongeoorloofd is.
Kunt u de breuk toelichten met de beleidslijn van het vorige kabinet, die omvatte dat handelssancties niet als middel gebruikt dienen te worden om het Midden-Oosten Vredesproces te beïnvloeden?6
Zoals hierboven betoogd is er geen sprake van een handelssanctie. Er is ook geen sprake van een breuk met de beleidslijn van het vorige kabinet: het EU-besluit van mei 2012 om bestaande EU-regelgeving die van toepassing is op producten uit Israëlische nederzettingen strikter te handhaven is genomen ten tijde van het vorige kabinet.
Deelt u de mening dat speciale etikettering van nederzettingenproducten indruist tegen het WTO-verdrag dat stelt dat labeling geen onnodige obstakels voor internationale handel mag vormen?7 Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van speciale etikettering van nederzettingenproducten. De EU-regelgeving betreffende etikettering is niet in strijd met het WTO verdrag.
Bent u bereid, alvorens advies uit te brengen aan de ministerraad in het kader van zorgvuldigheid, in gesprek te gaan met de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) die, omdat zij het etiketteren niet steunen, uitgesloten werden van de EU conferentie, alsook met de Manufacturers Association of Israël?8 Zo nee, waarom niet?
De drama’s in de textielindustrie in Bangladesh |
|
René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ploumen: drama Bangladesh geen incident» en «Brand zet C&A op scherp»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke Nederlandse bedrijven producten laten maken in de fabriek die is ingestort? En heeft u contact gehad met deze bedrijven na het drama?
Volgens de Nederlandse brancheorganisaties voor textiel zijn er geen Nederlandse bedrijven bekend die producten laten maken in de fabriek die is ingestort.
Deelt u de opvatting dat extra regelgeving naast de OESO-richtlijnen voor Nederlandse bedrijven die produceren in Bangladesh, niet direct een oplossing is, omdat er hierdoor minder investeringen richting Bangladesh zullen gaan, zeker vanuit de kleinere Nederlandse bedrijven?
Ik ben van mening dat extra Nederlandse regelgeving geen oplossing is voor de problematiek verbonden aan de arbeidsomstandigheden in Bangladesh. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Daarnaast kunnen Nederlandse bedrijven verbeteringen bewerkstelligen door hun invloed in de keten aan te wenden voor het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Deelt u de mening van het Business Social Compliance Initiative dat er weliswaar nationale regels zijn voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken, maar dat die niet worden nageleefd en dat er door de nationale en lokale overheid niet op naleving wordt gecontroleerd?
Het is juist te stellen dat er voor de brand- en bouwveiligheid van fabrieken voldoende regelgeving bestaat, maar dat de handhaving van deze regels te wensen overlaat. Dit is deels te wijten aan een capaciteitsprobleem van de overheid (gebrekkige kennis en te weinig inspecteurs), maar ook corruptie is een probleem. Langere tijd heeft naleving geen prioriteit gehad bij de overheid in Bangladesh.
Mentaliteitsverandering bij de overheid ten aanzien van de urgentie om arbeidsomstandigheden en -veiligheid te verbeteren van arbeiders in de textielsector gaat geleidelijk. Dit proces is de laatste jaren op gang gekomen onder toenemende druk van onder andere de media, buitenlandse afnemers, overheden en maatschappelijk middenveld.
Welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid richting landen als Bangladesh om te zorgen dat er de overheid aldaar verantwoordelijkheid neemt voor het opstellen, maar vooral het naleven van regels inzake brand- en bouwveiligheid en om overtreders van die regels te straffen?
Met het oog op de EU als voornaamste afzetmarkt van de textielsector in Bangladesh trekt Nederland gezamenlijk op met andere EU- landen. De Nederlandse ambassadeur intervenieert gezamenlijk met andere EU- ambassadeurs richting de Bengaalse overheid om kwesties als brand- en bouwveiligheid bij de overheid aan de orde te stellen. Ook trekken de EU- ambassadeurs gezamenlijk op om alle betrokken partijen, waaronder Bengaalse overheid, werkgeversorganisaties, vakbonden, internationale afnemers en fabriekseigenaren, op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
De Nederlandse ambassade in Bangladesh gaat zich extra inzetten voor verbetering van arbeidsomstandigheden in de kledingsector. Nederland zal, samen met de Bengaalse Staatsecretaris voor Handel, de lokale donorgroep voor private sectorontwikkeling voorzitten. Deze groep zal alle donorinspanningen voor veilige arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh gaan inventariseren, coördineren en monitoren. Een inventarisatie van bestaande MVO-activiteiten en afspraken in de kledingsector is reeds uitgevoerd. Eén van de initiatieven is gericht op versterking van de reguliere arbeidsinspectie.
Een ander belangrijk recent initiatief is het Bangladesh Fire and Building Safety Accord waaraan steeds meer internationale modemerken zich committeren. Om overlap te voorkomen en synergie te vergroten tussen bestaande en nieuwe activiteiten, is de Nederlands-Bengaalse coördinatie van groot belang. Ook zal de donorgroep vinger aan de pols houden inzake de voortgang en te behalen resultaten. Nederland als voorzitter van de groep zal de politieke dialoog namens alle landen voeren met de overheid en werkgeversorganisaties.
Nederland zal als donor ook zelf gaan bijdragen door 9 miljoen euro beschikbaar te stellen voor het verbeteren van de werkomstandigheden in de kledingfabrieken in Bangladesh. Het voorgenomen project is ter aanvulling van het Better Work project, een grootschalig project van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de International Finance Corporation voor naleving van arbeidsrechten, dat naar verwachting binnenkort van start zal gaan. De ambassade gaat het nieuwe project vormgeven met aanvullende financiële bijdragen van de internationale modemerken, zoals de ambassade ook gedaan heeft met een MVO waterzuiveringsprogramma in de textielsector. Mijn ministerie is in gesprek met de Nederlandse textielsector over hoe zij gaat deelnemen aan de Nederlandse inspanning in Bangladesh. De sector heeft voor dit doel 5 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Tot slot draagt Nederland reeds bij aan een aantal samenwerkingsprojecten in de textielsector waar ook de Bengaalse overheid bij betrokken is. Nederland heeft 200.000 euro toegezegd aan de ILO ter uitvoering van het Nationaal Actieplan Brandveiligheid in Bangladesh naar aanleiding van de brand eind vorig jaar in de Tazreen fabriek en ruim 20.000 euro aan het Duitse Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) voor acute noodhulp ten behoeve van de slachtoffers van de in april jl. ingestorte Savar fabriek.
Klopt het bericht dat het gemeentebestuur van Dhaka aangifte heeft gedaan tegen de eigenaren van het bedrijf?
Voor zover de ambassade na kan gaan, heeft de Bengaalse overheid aangifte gedaan tegen de eigenaar van het gebouw. Ook de eigenaren van de vijf kledingfabrieken die zich in het complex bevonden, zijn door de overheid aangeklaagd.
Deelt u de mening dat Nederland het juridische proces in Bangladesh moet respecteren voordat het zelf met nieuwe maatregelen en regels komt?
Ja, deze mening deel ik. De eerste verantwoordelijkheid voor het handhaven van
nationale regels voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken in Bangladesh ligt bij de Bengaalse overheid.
Is het waar dat de Nederlandse overheid deelneemt aan een dialoog van de Nederlandse brancheorganisaties in de textielsector, VGT, CBW-MITEX en MODINT, die gericht is op zelfregulering om misstanden in de textielsector aan te pakken? Zo ja, wat is het doel van die dialoog en wat zijn uw verwachtingen?
Ja, de Nederlandse overheid neemt deel aan de stakeholderdialoog van de Nederlandse textielsector. Doel van de dialoog is te komen tot een actieplan dat is gericht op verbeteringen in de keten van de textiel- en kledingindustrie. Concrete werkzaamheden binnen dit overleg zijn het gezamenlijk vaststellen van de belangrijkste problemen in de textielketen, de gewenste aanpak van deze problemen en afspraken over wie, wat, waar en hoe een bijdrage zal leveren aan de uitvoering van het actieplan. Uiteraard wordt hierbij waar dit kan, aangehaakt bij reeds bestaande internationale initiatieven. De textielsector zal op haar MVO-congres «Groen is de rode draad» op 20 juni het actieplan presenteren.
Ik heb waardering voor de inzet en initiatieven van de Nederlandse textielsector en voor de rol die maatschappelijke organisaties vervullen ook bij het agenderen van problemen. Alleen met alle partijen samen kunnen we tot een effectieve oplossing komen. Ik verwacht dat het actieplan ambitieuze en afrekenbare doelstellingen bevat om MVO-kwesties in de textielketen aan te pakken en te verbeteren.
Deelt u de opvatting dat zelfregulering en bedrijfsinitiatieven zoals BSCI en de Fair Wear Foundation goede manieren zijn om dit soort drama’s in de toekomst te voorkomen?
Ja. Door samen te werken in initiatieven als BSCI en de Fair Wear Foundation kunnen bedrijven onderling informatie delen en creëren zij meer invloed in de keten om verbeteringen van arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen. Maar dit is niet voldoende. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Ook de internationale gemeenschap speelt een rol; bij het vaststellen en toezien op internationale standaarden en het verlenen van financiële en technische assistentie.
Aangezien u bij meerdere gelegenheden hebt aangegeven dat het Nederlandse bedrijfsleven een koploperspositie heeft daar waar het aankomt op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, deelt u de mening dat striktere nationale regels die koploperspositie negatief beïnvloeden en dat er altijd Europese, maar liever nog internationale samenwerking gezocht moet worden?
Ik ben van mening dat Europese en internationale samenwerking essentieel is in het vormgeven van beleid op het vlak van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik wil het onderwerp in overleg met Commissaris Barnier een plek geven op de Europese (handels)agenda.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg op 23 mei over uw nota beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving dat winkeliers boetes moeten betalen als ze niet meedoen aan de koopzondagen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving dat winkeliers boetes moeten betalen als ze niet meedoen aan de koopzondagen?1
Ja
Deelt u de mening dat dergelijke boetes belemmerend kunnen werken voor de vestigingsvrijheid en keuzevrijheid van ondernemers?
Partijen zijn vrij om al dan niet een (huur)overeenkomst te sluiten. Als een winkelier niet op zondag open wil zijn, doet hij er verstandig aan niet een overeenkomst te sluiten die hem daartoe verplicht. Als in een winkelcentrum zondagsopening het vertrekpunt is voor de huurcontracten, kan dat voor bepaalde ondernemers reden zijn zich daar niet te vestigen. Er is geen wezenlijk verschil met andere factoren die een vestigingsplaats meer of minder geschikt maken, zoals verplichtingen om deel te nemen aan een winkeliersvereniging inzake het gebruik van gezamenlijke voorzieningen en de huurprijs. Al deze factoren zijn van invloed op de keuze van ondernemers waar zich te vestigen.
Is het u bekend hoe vaak zulke boeteclausules in contracten zijn opgenomen? Zo niet, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Het is mij niet bekend hoe vaak er boeteclausules in overeenkomsten worden opgenomen. Verhuurders en winkeliers zijn vrij om (binnen de wettelijke kaders) de inhoud van (huur)overeenkomsten te bepalen. De regering wil zich niet in deze private aangelegenheid mengen. Ik acht het daarom niet zinvol onderzoek te doen naar boeteclausules die in huurovereenkomsten zijn opgenomen.
In hoeverre is het veelvuldig opnemen van boeteclausules bij gesloten winkels op zondag in contracten, te verenigen met de vrijheid van vestiging van ondernemers? Is de consequentie hiervan niet dat ondernemers zich in veel winkelcentra niet kunnen vestigen als zij om welke reden ook hun winkel niet op zondag open willen stellen?
Dat ondernemers door middel van overeenkomsten verplicht worden om hun winkel op zondag te openen en er boeteclausules in de huurovereenkomsten worden opgenomen betekent niet dat dergelijke bepalingen in strijd zijn met de vrijheid van vestiging in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Op grond van het VWEU zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging van onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden, althans voor zover het gaat om beperkingen van overheidswege. In het onderhavige geval is daar geen sprake van nu het gaat om de commerciële verhoudingen tussen twee private partijen. De Europeesrechtelijke vrijheid van vestiging is dan ook niet in het geding en partijen zijn vrij om (binnen de wettelijke kaders) de inhoud van hun overeenkomst te bepalen.
Heeft u inzicht in hoeveel ondernemers een boete boven het hoofd hangt?
Nee, ik heb hier geen zicht op.
Is het juridisch mogelijk dat ondernemers onder oude contracten, gedwongen worden door nieuwe wetgeving om alle koopzondagen open te gaan? Is hier geen sprake van strijd met de verwachtingen die men bij het aangaan van een contract redelijkerwijs kon hebben?
Indien het initiatiefwetsvoorstel van de leden Verhoeven en Van Tongeren tot wijziging van de Winkeltijdenwet wordt aangenomen en bekrachtigd en indien een gemeente vervolgens besluit meer koopzondagen toe te staan dan voorheen, kan dat gevolgen hebben voor winkeliers, in het geval dat zij een huurovereenkomst hebben waarin staat dat zij een boete moeten betalen voor elke toegestane koopzondag waarop zij niet opengaan. Of winkeliers in verband hiermee verplicht kunnen worden tot een ruimere zondagsopenstelling, dient van geval tot geval te worden bepaald. Onder omstandigheden zal de winkelier zich erop kunnen beroepen dat sprake is van onvoorziene omstandigheden die in de weg staan aan het ongewijzigd in stand houden van de overeenkomst (artikel 258 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Overigens ligt het in de rede dat gemeenten die, indien dit initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen, het aantal koopzondagen willen vergroten de belangen van onder andere werknemers en winkeliers in hun afweging zullen betrekken, waaronder winkeliers in winkelcentra.
Op welke manier waarborgt u de vrijheid van ondernemerschap om op bijvoorbeeld religieuze gronden en/of sociaal-economische gronden niet mee te doen met de koopzondagen?
De Winkeltijdenwet regelt de tijden waarop winkels in ieder geval open mogen zijn en kent daarnaast bevoegdheden toe aan gemeentelijke organen om deze tijden te verruimen. Winkeliers moeten binnen de kaders van deze wet blijven en mogen hun winkels niet openen op momenten dat zij volgens de Winkeltijdenwet niet geopend mogen zijn. De Winkeltijdenwet bevat geen bepalingen waarin staat dat de winkels gedurende deze tijden ook daadwerkelijk open moeten zijn en laat de openingstijden zoveel mogelijk over aan de marktpartijen. De regering wil op dit punt niet ingrijpen in de bestaande contractsvrijheid.
Het bericht "Jumbo verstuurt 3-procentsbrief aan leveranciers huismerk" |
|
Bart de Liefde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jumbo verstuurt 3- procentsbrief aan leveranciers huismerk»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Amerikaanse specialist Daymon 3% korting eenzijdig op wil leggen aan zijn leveranciers van Jumbo? Welke rol kunt u in deze kwestie spelen?
De prijzen die een afnemer aan een leverancier betaalt en de kortingen die hij krijgt, zijn het resultaat van de onderhandelingen tussen die leverancier en die afnemer. Het gaat bij die onderhandelingen om de verhouding tussen individuele ondernemingen. De overheid hoort zich daarmee in beginsel zo min mogelijk te bemoeien. Dit geldt ook voor de verhouding tussen Daymon en zijn leveranciers.
Hoe beoordeelt u dit in het licht van de gedragscode waaraan u momenteel met de ketenpartijen werkt? Welke gevolgen kan deze ontwikkeling hebben voor de totstandkoming van de gedragscode?
Uitgangspunt is dat brancheorganisaties van leveranciers en van afnemers de gedragscode eerlijke handelspraktijken met geschilbeslechting door een neutrale instantie gezamenlijk via zelfregulering tot stand brengen. Het ministerie van Economische Zaken speelt hierbij een faciliterende rol.
Het is de bedoeling dat de gedragscode met geschilbeslechting oneerlijke handelspraktijken, waaronder het eenzijdig wijzigen van overeengekomen leveringsvoorwaarden, zoals prijzen, kortingen en betalingstermijnen, zal tegengaan. In de agrofoodsector en de sector voor mode, textiel en schoeisel vindt nu tussen brancheorganisaties van leveranciers en van afnemers overleg plaats over de vormgeving van pilots voor een gedragscode. Ik zal de Tweede Kamer voor 1 september 2013 informeren over de vormgeving van deze pilots en begin 2014 over de resultaten daarvan. Het succes van deze pilots hangt niet alleen af van het tot stand brengen daarvan door de betrokken brancheorganisaties, maar ook van de bereidheid van individuele ondernemingen zich te binden tot het naleven van de gedragscode. Zoals de staatssecretaris u bij het Verslag Algemeen Overleg Voedsel en voedselprijzen met uw Kamer op 21 maart aangaf is mogelijke wetgeving pas aan de orde als de aanpak via zelfregulering onverhoopt niet succesvol is.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling in het licht van de motie Graus (Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 127) om tot een eerlijker verdienmodel te komen voor boeren, tuinders en vissers? Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie?
Bij de problematiek van de oneerlijke handelspraktijken en die van een eerlijker verdienmodel voor boeren, tuinders en vissers gaat het om twee verschillende onderwerpen. Het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken door een gedragscode met geschilbeslechting door een neutrale instantie houdt verband met de wenselijkheid, dat ondernemingen er vanuit kunnen gaan, dat eenmaal gemaakte afspraken ook worden nagekomen. Hierdoor weten leveranciers, mogelijk boeren, tuinders of vissers, dat gemaakte afspraken worden nagekomen. Een eerlijker verdienmodel voor boeren, tuinders en vissers heeft echter betrekking op de inkomenspositie van deze groepen. Hierbij spelen bijvoorbeeld ook mogelijkheden tot samenwerken in producentenorganisaties, de verdeling van de marges en marktmacht in de keten, de rol van de consument en het onderscheidend vermogen van producten die deze groepen produceren een rol. De uitwerking van het eerlijker verdienmodel heeft de Staatssecretaris ter hand genomen en zij heeft al toegezegd uw Kamer hierover voor de zomer te informeren.
Kunt u aangeven hoe deze ontwikkeling zich verhoudt met de motie Dijkgraaf (Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 99) waarin de regering wordt verzocht beleidsregels op te stellen voor de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie?
In deze motie wordt de regering verzocht beleidsregels op te stellen voor de NMa met daarin aanwijzingen voor het bieden van ruimte voor afspraken in de agronutriketen voor publieke belangen als dierenwelzijn en milieu. Deze motie gaat dus over de ruimte die de mededingingsregels aan ondernemingen bieden om onderling afspraken te maken en heeft niet te maken met de discussie rondom de problematiek van de oneerlijke handelspraktijken. Aan deze beleidsregels wordt op dit moment gewerkt. De staatssecretaris heeft al toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover te informeren. Uiteindelijk zal ik de beleidsregels vaststellen.
Het bericht dat supermarktketens weigeren effectieve naleving van leeftijdgrenzen bij alcoholverkoop toe te passen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel over leeftijdscontrole bij de verkoop van alcohol?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van bijvoorbeeld marktleider Albert Heijn om in zijn winkels een aantoonbaar ineffectieve wijze van leeftijdscontrole in te voeren?2 3 4
Supermarkten worden geacht de wet goed na te leven. Uit de metingen die de afgelopen jaren zijn gedaan naar de naleving van de leeftijdgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende drank blijkt dat de naleving van de leeftijdsgrens in supermarkten nog volstrekt onvoldoende is. Ik heb de supermarkten (en ook de horeca en de verenigingen) daarop aangesproken en ik heb afspraken gemaakt met de branche over de verbetering van de naleving. De naleving van de leeftijdgrenzen wordt periodiek gemeten, zoals ik heb geschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer (27 565, nr. 122). Het is echter aan de supermarkten zelf om te bepalen op welke wijze de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken worden nageleefd en welke systemen zij daarvoor hanteren.
Kunt u naast het in de NRC genoemde leeftijdscontrolesysteem Ageviewers andere leeftijdscontrolesystemen noemen, waarvan in geen enkele winkel waar deze systemen geacht worden te functioneren is vastgesteld dat niet-leeftijdsgerechtigden gemakkelijk kunnen slagen in het kopen van alcohol? Zo nee, hoe draagt de inzet van deze andere systemen er dan toe bij dat voorkomen wordt dat niet-leeftijdsgerechtigde jongeren gemakkelijk alcohol kopen via het supermarktkanaal?
Als systemen aantoonbaar bijdragen aan het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrenzen, juich ik het gebruik daarvan toe. De inzet van dergelijke systemen blijft echter wel de verantwoordelijkheid van de winkel zelf. Het is niet aan mij een voorkeur uit te spreken voor de inzet van één bepaald systeem.
Hoe schat u de maatschappelijke waarde in van leeftijdscontrole op afstand, gelet op de effectiviteit en de ervaringen van een supermarktorganisatie die het systeem in haar winkels inzet, hierover duidelijk aan haar klanten communiceert en daardoor geen noemenswaardige onvrede van klanten van welke leeftijd dan ook bespeurt?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de inzet van leeftijdscontrole op afstand leidt tot goede naleving van de leeftijdsgrenzen.5Jongeren drinken nog te veel en komen nog te gemakkelijk aan alcohol, terwijl alcohol erg schadelijk is, onder andere voor de ontwikkeling van de hersenen. Een goede naleving van de leeftijdsgrenzen door verstrekkers van alcoholhoudende dranken heeft daarom grote maatschappelijke waarde. Wanneer leeftijdscontrolesystemen een bijdrage leveren aan het verbeteren van de naleving, dan juich ik het gebruik daarvan toe.
Wat vindt u van de afwijzing van het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) van het leeftijdscontrolesysteem Ageviewers, in het licht van de oproep van de GGD, het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP en het Trimbos Instituut om over te stappen op aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen en uw antwoorden op eerdere vragen?5
De keuze om al dan niet gebruik te maken van een bepaald systeem is de eigen verantwoordelijkheid van een supermarktorganisatie. Ook zijn deze organisaties zelf verantwoordelijk voor het maken van afspraken met hun franchisers en filiaalhouders over een goede naleving van de wet. De burgemeester is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken. Als door een gemeentelijke toezichthouder wordt geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van artikel 20 van de Drank- en Horecawet in een supermarkt, zal een boete volgen voor de verstrekker. Als wordt vastgesteld dat artikel 20 van de Drank- en Horecawet binnen een periode van 12 maanden 3 maal is overtreden, kan de burgemeester op grond van artikel 19a van de Drank- en Horecawet supermarkten tijdelijk de bevoegdheid ontzeggen alcoholhoudende drank te verkopen. Ik ga er van uit dat supermarkten dergelijke sancties zoveel mogelijk willen voorkomen. De inzet van effectieve leeftijdscontrolesystemen kan daar een bijdrage aan leveren.
Als de leeftijdgrens goed wordt nageleefd in supermarkten, bijvoorbeeld door het gebruik van een effectief leeftijdscontrolesysteem, dan kan dat de inspanningen verminderen die nodig zijn voor het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij deze supermarkten. Dat betekent dat gemeentelijke toezichthouders zich meer kunnen richten op andere verstrekkers en sectoren waar alcohol wordt verkocht, zoals de horeca en de sportkantines.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat franchisers en filiaalhouders binnen de supermarktbranche alle ruimte krijgen van hun hoofdorganisaties om juist die leeftijdscontrolesystemen in te zetten, waarvan is aangetoond dat ze effectief zijn, zeker omdat zij de daadwerkelijke verstrekkers van alcohol zijn en niet hun hoofdorganisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, nu duidelijk is geworden dat iedere organisatie die dat zou willen, de leeftijdsgrenzen gemakkelijk optimaal kan naleven, organisaties die dit niet doen debet zijn aan het creëren van een toezichtprobleem, gelet op het feit dat zij het onderliggende nalevingsprobleem eenvoudig kunnen oplossen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, als blijkt dat supermarktorganisaties het hun franchisers onmogelijk blijven maken gebruik te maken van aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen, dit leidt tot verdere maatschappelijke schade, openbare ordeproblemen en onnodige kosten voor gemeenten die meer toezicht moeten houden dan noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u de VNG gevraagd hoe zij het belang inschat van de invoering van aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen en de inherente besparingen op het terrein van toezicht die daarmee worden gerealiseerd?
Ik heb de VNG hierover om een reactie gevraagd. De VNG geeft aan dat zij de oproep voor de inzet van aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen ondersteunt. Zij spreekt zich niet uit voor de inzet van één bepaald systeem, maar benadrukt het belang van een goede naleving door verstrekkers, zowel supermarkten als slijterijen. Inzet van leeftijdscontrolesystemen zal door de VNG kritisch worden gevolgd. Een gebrekkige naleving leidt volgens de VNG tot een toename van overlast en onveiligheid, waardoor gemeenten meer capaciteit moeten vrijmaken voor handhaving en controle. Over de wijze waarop besparingen op het terrein van toezicht kunnen worden gerealiseerd door de inzet van leeftijdscontrolesystemen, kan door de VNG pas een uitspraak worden gedaan als daar voldoende ervaring mee is opgedaan.
Overweegt u initiatieven te steunen waarmee het toezicht in de detailhandel zich kan toespitsen op de aanwezigheid van (in)effectieve controlesystemen, in plaats van het opsporen van illegale verkooptransacties, hetgeen in de huidige situatie noodzakelijk is en aanzienlijk meer toezichtscapaciteit vergt om hetzelfde resultaat te bereiken? Zo nee, welke argumenten prevaleren boven de evidente gezondheidswinst van jeugdigen die hiermee kan worden behaald en de aanzienlijke besparingen die daardoor bij gemeenten en justitie en politie kunnen worden gerealiseerd?
Ik waardeer initiatieven van gemeenten (zoals Eindhoven) die zoeken naar een aanpak waarmee kan worden voorkomen dat de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcohol worden overtreden. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat de wet 3 jaar na inwerkingtreding ervan zal worden geëvalueerd. Daarbij kunnen dergelijke initiatieven ook worden meegenomen.
Het transitokenteken voor de doorvoer van niet-gekentekende voertuigen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het transitokenteken voor de doorvoer van niet-gekentekende voertuigen?
Ja.
Deelt u de constatering dat dit kenteken in de praktijk vanwege de strenge eisen nauwelijks wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Het transitokenteken is ontwikkeld voor het vervoer van voertuigen, die geen Nederlands kenteken hebben, van het ene land naar het andere land door Nederland heen. Het transitokenteken heeft per 1 januari 2007 het 7-daagse kenteken vervangen, dat veel problemen opleverde bij (her)registratie in andere landen en erg fraudegevoelig was. In 2012 is het transitokenteken circa 800 keer verstrekt. Mijn inschatting is dat het merendeel van de doorvoer van voertuigen met behulp van een trailer gebeurt. Hierbij is voor de door te voeren voertuigen geen kenteken nodig.
Een transitokenteken wordt niet administratief verstrekt, zoals sommige bedrijven graag zouden zien, maar alleen nadat de RDW het voertuig fysiek heeft geïdentificeerd en, als deze geen geldige buitenlandse APK heeft, heeft onderworpen aan een technische controle. Daarnaast moet ook worden aangetoond dat het voertuig voldoet aan de toelatingseisen. Hiermee wordt de verkeersveiligheid gewaarborgd en ervoor gezorgd dat er geen gestolen voertuigen worden doorgevoerd. De RDW heeft een efficiënte procedure ingericht voor het verkrijgen van een transitokenteken, namelijk als een voertuig voor de middag wordt gecontroleerd is het transitokenteken om 15.00 uur dezelfde dag gereed in Veendam. Deze kan worden opgehaald of via de post verzonden (dan is deze de volgende dag bij de aanvrager).
Deelt u de constatering dat andere landen een eenvoudigere procedure voor de uitvoer van niet-gekentekende voertuigen kennen, waardoor de Nederlandse exportbedrijven een concurrentienadeel hebben? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat de toelatingseisen voor het verkrijgen van een kenteken voor de doorvoer van niet-geregistreerde voertuigen per lidstaat kunnen verschillen, omdat de eisen niet Europees zijn geharmoniseerd. Het is dus mogelijk dat in andere lidstaten eenvoudigere procedures worden gehanteerd. Dit kan consequenties hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse branche. Vanwege het grote belang dat ik hecht aan de verkeersveiligheid en diefstalbestrijding acht ik het eventuele verschil gerechtvaardigd.
Deelt u de constatering dat doorvoerbewijzen uit andere landen vaak minder zware veiligheidseisen met zich meebrengen en dit daarom ten koste kan gaan van de Nederlandse verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven zijn de eisen voor het verkrijgen van een doorvoerbewijs niet Europees geharmoniseerd, waardoor het mogelijk is dat in andere lidstaten voor voertuigen een doorvoerbewijs kan worden verkregen dat aan minder strenge veiligheidseisen voldoet. Indien dergelijke voertuigen door Nederland rijden brengt dit een gering risico voor de verkeersveiligheid met zich mee. Hier valt helaas weinig aan te doen, omdat wij voertuigen die zich in het internationale verkeer bevinden geen belemmeringen mogen opleggen.
Bent u bereid om samen met de sector te onderzoeken of er tot een eenvoudigere, snellere en kostenefficiëntere wijze van het afgeven van transitokentekens kan worden gekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeker bereid met de sector te onderzoeken of de procedures nog sneller en beter kunnen, maar teruggaan naar het verleden met administratieve verstrekking is vanwege fraude geen optie. De eventuele aanpassing moet passen binnen de randvoorwaarden van de verkeersveiligheid en de bestrijding van voertuigdiefstal in Nederland en in het buitenland.
De Nederlandse inzet aangaande financiële transparantie in de grondstoffensector |
|
Jan Vos (PvdA), Marit Maij (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van de heer Soros?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een Europese variant van sectie 1504 van de Amerikaanse Dodd-Frank Act, de EU Transparantie en Accountancy Richtlijnen, een belangrijke stap is in toename van transparantie over betalingen door de mijnbouw-, olie- en houtkapindustrie aan overheden en eveneens leidt tot transparantie door de overheden van de grondstofrijke landen over deze inkomsten en de besteding van deze gelden, afname van corruptie en omkoping en daarmee toename van goed bestuur en democratisering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Door de richtlijn komt informatie beschikbaar voor de lokale bevolking om inzicht te krijgen in de aanwending van de opbrengsten uit de grondstoffenexploitatie. Deze transparantie kan bijdragen aan het tegengaan van corruptie.
Deelt u de mening dat in het belang van een gelijk speelveld de EU Transparantie en Accountancy Richtlijnen wat betreft vereisten voor verplichte rapportage van betalingen door de mijnbouw-, olie- en houtkapindustrie aan overheden niet mogen onderdoen aan de Amerikaanse vereisten op dit vlak zoals vastgelegd in sectie 1504 van de Amerikaanse Dodd-Frank Act en bekrachtigd door de Securities and Exchange Commission (SEC)? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op het internationaal gelijke speelveld voor het bedrijfsleven dient de Europese rapportageplicht zoveel mogelijk in lijn te zijn met verplichtingen in de Amerikaanse wetgeving. De administratieve lasten van grote Europese ondernemingen die in deze sector internationaal actief zijn en ook een Amerikaanse beursnotering hebben, worden zo beperkt.
Deelt u de mening dat deze Europese richtlijnen veel positieve effecten zullen hebben in grondstofrijke ontwikkelingslanden omdat zij de bevolking in staat stellen de regering aan te spreken op de besteding van de inkomsten uit de grondstoffensector en daarmee corruptie tegengaan en duurzaam grondstoffenbeheer stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Door de Europese richtlijnen komt informatie beschikbaar voor de lokale bevolking waarmee zij inzicht krijgt in de inkomsten van haar overheid. Het kabinet acht internationale regels voor transparantie in de grondstoffensector van belang voor corruptiebestrijding.
Klopt de berichtgeving dat Nederland in de Europese Raad pleit voor een uitzondering op de rapportageverplichting in de Europese richtlijn voor landen waar in het strafrecht is opgenomen dat informatie niet publiek mag worden gemaakt? Zo ja, waarom en voor welke landen is dat nu het geval?
Nee, het kabinet acht een uitzonderingsclausule niet wenselijk. Ik verwijs u naar de brief aan uw Kamer van 8 februari jl. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 303).
Deelt u de mening dat naar aanleiding van eventuele uitzonderingsclausules in Europese regelgeving het gevaar bestaat dat juist overheden van landen met repressieve regimes, hoge corruptie en weinig transparantie het openbaar maken van betalingen van bedrijven aan de overheid strafbaar zullen stellen om te voorkomen dat bedrijven openbaar maken hoeveel geld zij aan deze overheden betalen voor de winning van grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht een uitzonderingsclausule niet wenselijk, mede met het oog op de mogelijkheid voor regimes om met een verbod op rapportage of met geheimhoudingsverplichtingen te ontkomen aan Europese transparantiebepalingen.
Deelt u de mening dat een uitzondering op de Europese richtlijnen, zoals Shell en de regering bepleiten, juist landen uitlokt om zulke wetgeving te implementeren? Zo nee, waarom niet, aangezien er op deze manier ruimte wordt geboden om via wetgeving de Europese regeling te omzeilen en transparantie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het momenteel nergens wettelijk verboden is voor bedrijven om betalingen aan overheden openbaar te maken? Zo ja, waarom pleiten dan zowel de regering als Shell voor een uitzondering in de Europese regeling hieromtrent? Zo nee, in welke landen bestaat een dergelijk verbod?
Het kabinet is bekend met het feit dat er landen zijn die een ruim geformuleerd verbod kennen op publicatie van (staats)geheime en gevoelige informatie en met de uiteenlopende opvattingen over de consequenties ervan. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of dergelijke wetgeving van toepassing is op betalingen van bedrijven aan overheden.
Het kabinet verwacht dat als eenmaal een kritische massa van bedrijven en landen deze rapportageverplichting toepast minder landen zullen stellen dat hun binnenlandse verboden op openbaarmaking worden overtreden. Dit is ook de verwachting van de Europese Commissie op basis van haar consultaties. Ook in de Dodd-Frank Act en in de uitwerking daarvan in de SEC-regels is geen uitzonderingsclausule opgenomen.
De voorwaarden voor onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Japan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen waarom het openen van de Japanse markt voor de export van Nederlands kalfsvlees een belangrijke voorwaarde was voor het beginnen van onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Japan?1
De EU achtte het van belang dat Japan nog voor het lanceren van onderhandelingen zou aantonen in staat te zijn tot het aanpakken van non-tarifaire handelsbelemmeringen. Indien dit niet het geval is, dan zou er ook weinig perspectief zijn op succesvolle onderhandelingen. In dit verband gold oplossing van problemen met betrekking tot Nederlands – maar ook Frans – kalfs- en rundvlees als één van de lakmoesproeven.
Kunt u bevestigen dat het kabinet tot nu toe het naleven van mensenrechten- en walvisverdragen door Japan niet als belangrijke voorwaarde heeft gehanteerd voor het sluiten van een vrijhandelsakkoord, maar dit slechts «onder de aandacht» wil brengen bij de onderhandelingen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom de export van dierlijke producten voor Nederland belangrijker is dan mensenrechten en het naleven van het moratorium op de commerciële walvisjacht? Zo nee, waarom stelt u dan dat de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Japan kunnen beginnen nu de Japanse importrestricties met betrekking tot Nederlands kalfsvlees zijn opgeheven, terwijl Japan nog steeds doorgaat met de walvisvangst en experts waarschuwen dat Japan de mensenrechten niet respecteert?
Parallel aan onderhandelingen over een handelsverdrag zal een kaderovereenkomst worden gesloten waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. Deze overeenkomst stoelt op de gedeelde waarden van Japan en de EU. Vanzelfsprekend krijgen mensenrechten daarin een belangrijke plaats. De EU zet in op opname van een clausule die het respect van beide verdragspartijen voor mensenrechten, democratie en rechtstaat vastlegt en bepaalt dat deze beginselen leidend zullen zijn in binnen- en buitenlands beleid. De EU streeft bovendien naar een verbindende relatie tussen deze clausule en de handelsovereenkomst. Dit kan ertoe leiden dat de handelsovereenkomst bij grove schending van de mensenrechten wordt opgeschort. De walvisvaart behoort niet tot deze categorie fundamentele EU-beginselen.
Bent u bereid een nieuwe positie in te nemen met betrekking tot de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Japan, waarbij u het naleven van mensenrechtenverdragen en het moratorium op de commerciële walvisjacht als voorwaarde hanteert?
Nee. De onderhandelingen met Japan zullen worden aangegrepen om deze thema’s verder aan de orde te stellen. In het bijzonder zetten Nederland en de EU in op opname van een stevig duurzaamheidshoofdstuk in het vrijhandelsakkoord. Dit biedt aanknopingspunten om met Japan de walvisvaart te bespreken. Bovendien dient een vrijhandelsakkoord te voorzien in voortzetting van het EU-verbod op de invoer van walvisproducten.
Zoals bij het antwoord op vraag 2 vermeld, krijgt de eerbiediging van mensenrechten een prominente plaats in de kaderovereenkomst. Japan is een belangrijke (handels) partner en een land waarmee de EU en Nederland waarden delen ten aanzien van democratie en mensenrechten. In VN-verband werken de EU en Japan op een aantal mensenrechtendossiers nauw samen, zoals bij het indienen van gezamenlijke VN-resoluties met betrekking tot Noord-Korea.
Het standpunt van de EU en Nederland ten aanzien van de doodstraf is bij de Japanse autoriteiten bekend. Nederland en andere Europese partners benadrukken consequent en continu de EU-positie ten aanzien van de doodstraf waarbij de autoriteiten, waaronder de minister van Justitie, worden opgeroepen om als eerste stap naar afschaffing van de doodstraf in ieder geval een moratorium op uitvoering in te stellen. In reactie op drie recente executies heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 22 februari jl. een verklaring uitgebracht waarin Japan wordt opgeroepen om de doodstraf af te schaffen.
Kunt u aangeven wat er in het hoofdstuk duurzame ontwikkeling van een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan volgens u geregeld zou moeten worden en welke status een dergelijk hoofdstuk zou moeten hebben?2 Welke dierenwelzijns- en milieunormen moeten daarin worden vastgelegd volgens u? Hoe verhoudt de export van vlees van kalfjes, die veelal na een lange transportperiode enkele weken alleen staan en vervolgens in groepjes op harde vloeren worden vetgemest, zich tot deze normen over dierenwelzijn?
Vrijhandelsakkoorden van de EU verwijzen naar nakoming van verplichtingen uit hoofde van internationale verdragen. Arbeidsnormen uit conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie, bepalingen uit multilaterale milieuovereenkomsten en samenwerking op klimaatgebied horen hierbij. Ook internationaal erkende standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen komen aan de orde.
De EU streeft ernaar dat samenwerking op het gebied van onder andere natuurlijke hulpbronnen, maritiem beleid en visserij zal worden opgenomen in de parallel aan de handelsovereenkomst uit te werken kaderovereenkomst.
Nederland zal voorstellen om samenwerking op het gebied van dierenwelzijn onderdeel te laten uitmaken van het uiteindelijke handelsverdrag, hoewel de import van dierlijke producten uit Japan beperkt is.
De kalveren waarvan het vlees wordt geëxporteerd naar Japan, zullen grotendeels binnen Nederland zijn geboren, gemest en geslacht. De dieren zullen voorts binnen de kaders van de EU-regelgeving voor minimumnormen ter bescherming van kalveren (Richtlijn 2008/119/EG), voor transport (Verordening 1/2005/EG) en voor het slachten (Verordening 1099/2009/EG) moeten worden behandeld.
Wanneer heeft u voor het laatst gesproken met Japan over het naleven van het moratorium op de walvisjacht, wat is daar door Nederland toen ingebracht en op welke wijze heeft Japan daarop gereageerd?
Sinds 1986 bestaat een moratorium op commerciële walvisjacht. De Japanse walvisvangst in de zuidelijke Atlantische Oceaan vindt echter volgens Japan plaats in het kader van wetenschappelijk onderzoek, wat is toegestaan onder de bepalingen van de «International Whaling Convention».
Nederland heeft tijdens de jaarvergadering van de «International Whaling Commission» in juli 2012 benadrukt tegen walvisjacht te zijn, inclusief het doden van walvissen voor wetenschappelijke doeleinden. Daarbij heeft Nederland aangegeven dat het doden van walvissen voor wetenschappelijke doeleinden onnodig is en Japan uitgenodigd het tegendeel aan te tonen. Hier werd door Japan niet op gereageerd. Ook in de bilaterale contacten met Japan is dit onderwerp diverse malen aan de orde gesteld.
Welke vervolgstappen gaat u nemen om Japan aan te sporen te stoppen met de illegale walvisjacht?
In december 2012 heeft Nederland samen met de Verenigde Staten, Australië en Nieuw-Zeeland een gemeenschappelijke verklaring uitgegeven waarin opnieuw afstand wordt genomen van de walvisvaart voor wetenschappelijke doeleinden. Zowel in het kader van de IWC als, waar opportuun, in bilaterale contacten met Japan zal Nederland afkeur uitspreken over de walvisvangst, ook die voor wetenschappelijke doeleinden.
Deelt u de mening dat er geen sprake kan zijn van een vrijhandelsakkoord met een land dat internationale verdragen met de voeten treedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit standpunt over te brengen aan de Japanse regering?
Ik deel uw mening niet dat Japan internationale verdragen met de voeten treedt. De bilaterale betrekkingen zijn uitstekend. Japan is een belangrijke (handels) partner en een land waarmee Nederland waarden ten aanzien van democratie en mensenrechten deelt. Het Nederlandse standpunt ten aanzien van walvisvangst is bij de Japanse autoriteiten bekend. In contacten met Japan blijft Nederland dit aan de orde stellen.
Lasten bij invoer van biologische wijnen |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat van biologische wijnen bij invoer in Nederland opnieuw moet worden aangetoond dat zij voldoen aan de eisen die aan een biologische wijn worden gesteld, nadat deze wijnen in het EU land van herkomst al aan deze eisen hebben voldaan?
Gelden voor andere biologische producten gelijksoortige regels bij het importeren in Nederland?
Welk voordeel hebben wijnhandelaren wanneer een wijn een keurmerk heeft dat de wijn biologisch is?
Herkent u zich in de kritiek uit de branche dat er veel administratieve lasten zijn en dat de controles erg streng zijn?
Het bericht ‘EU: China dupeert Europese staalmarkt.’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw analyse over de analyse van de Europese Commissie waarin wordt geconcludeerd dat China illegale subsidies verstrekt aan zijn staalindustrie en daarmee de concurrentiepositie van Europese staalproducenten ondermijnt? 1
De analyse van de Europese Commissie betreft een vertrouwelijk document in het kader van een lopend antisubsidie onderzoek. Ik kan dan ook niet inhoudelijk ingaan op deze analyse.
Hoe staat het kabinet tegenover het advies van de Europese Commissie om de invoer van Chinees voorgelakt staal tot 50 procent aan importbelasting op te leggen in de vorm van zogeheten «compenserende rechten»?
Wanneer de Europese Commissie een voorstel doet voor het instellen van compenserende rechten, dan beoordeelt het kabinet dit voorstel op een aantal aspecten, namelijk de aanwezigheid van handelsverstorende subsidies, de geleden schade door de Europese producenten, het verband tussen de subsidies en de geleden schade en het bredere belang van de Unie (inclusief de belangen van handelaren en gebruikers).
Ook in de huidige zaak kijkt het kabinet naar deze aspecten. Indien er sprake is van handelsverstorende subsidies en de Europese producenten schade ondervinden als gevolg van deze subsidies, dan staat het kabinet in principe achter het instellen van compenserende rechten om zo het level playing field te herstellen.
Kunt u aangeven welke juridische status dit rapport van de Europese Commissie heeft? Welke procedure doorloopt het eventuele opleggen van protectionistische maatregelen door de Europese Commissie?
De Europese Commissie is sinds 22 februari 2012 bezig met het antisubsidie onderzoek naar gecoat staal uit China. Daarnaast is de Commissie sinds 21 december 2011 bezig met een antidumping onderzoek naar gecoat staal uit China. Het antidumping onderzoek heeft in september 2012 geleid tot het instellen van een voorlopig antidumping recht van 13,2 tot 57,8% van de douanewaarde, afhankelijk van de Chinese producent. Het antisubsidie onderzoek heeft niet geleid tot het opleggen van een voorlopig compenserend recht.
Het antisubsidie onderzoek moet binnen 13 maanden na aanvang leiden tot een beslissing over het al dan niet instellen van compenserend recht en het antidumping onderzoek moet binnen 15 maanden leiden tot een beslissing over het al dan niet instellen van een antidumping recht. Dat betekent dat beide procedures uiterlijk 21 maart 2013 moeten zijn afgerond. Daartoe moet de Europese Commissie eerst haar voorstellen presenteren aan de lidstaten in het Anti-dumping Comité. Vervolgens gaan de voorstellen via de Raadswerkgroep Handelsvraagstukken naar de Raad van Ministers. De lidstaten kunnen in de Raad de voorstellen van de Europese Commissie met enkelvoudige meerderheid aanvaarden of verwerpen.
Heeft het onderzoek van de Europese Commissie zich alleen gericht op China of zijn ook andere belangrijke staal producerende landen zoals de Verenigde Staten en Brazilië in het rapport meegenomen?
De antisubsidie en antidumping onderzoeken richten zich alleen op gecoat staal uit China. Dat is waar de Europese industrie (de «klagende partij») om heeft gevraagd.
Wat is de visie van het kabinet op het voornemen van de Europese Commissie om nieuwe anti-subsidieheffingen tot 50 procent in te voeren op beklede staalproducten uit China?
Ik neem aan dat u met beklede staalproducten bedoelt gecoat staal. Zie antwoord op vraag 2.
Wat is de inzet van het kabinet binnen de Europese Unie om de positie van de Nederlandse staalindustrie zo goed mogelijk te waarborgen?
De basismetaalindustrie waar de staalindustrie een onderdeel van is, is een belangrijke industrie voor Nederland. Het zorgt voor een bijdrage aan de werkgelegenheid van 20 000 mensen en een bruto toegevoegde waarde van bijna € 2 miljard per jaar. De industrie exporteert jaarlijks voor bijna € 6 miljard wereldwijd, maar voornamelijk binnen Europa. Het kabinet volgt de concurrentiepositie van deze sector op Europees en mondiaal niveau en streeft daarbij naar handhaving van een level playing field.
Nederland kijkt met interesse naar het lopende overleg in Europa over de moeilijke situatie van de staalindustrie op dit moment. Nederland zal deelnemen aan de High Level Roundtable voor de staalindustrie, waarvan de eerstvolgende bijeenkomst plaats zal vinden op 12 februari aanstaande. Daar zullen voorstellen worden gedaan om het concurrentievermogen te vergroten op het gebied van energie, klimaatbeleid, duurzaamheid, R&D, handel, grondstoffen, werkgelegenheid en scholing.
Bloedkolen uit Colombia |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bloedkolen uit Colombia»1 en het artikel «Die Türen stehen weit offen»2 in Der Freitag3?
Ja.
Is het waar dat kolencentrales op Nederlandse bodem samen 8,5 miljoen ton per jaar verbruiken en dat daarvan 2,3 miljoen ton uit Colombia komt? Klopt het dat Colombia meer dan 90% van haar steenkolenproductie exporteert en dat de Europese Unie de belangrijkste afnemer van Colombiaanse kolen is?
Nederland importeerde in 2011 7,4 miljoen ton steenkool, waarvan ongeveer 50% uit Colombia komt. Volgens de officiële cijfers van het Sistema de Información Minero Colombiano (SIMCO) produceerde Colombia in 2011 85,8 miljoen ton steenkool, waarvan het 81,2 miljoen ton exporteerde (94,7% van de totale productie). Colombia exporteerde 40,9 miljoen ton steenkool naar de Europese Unie, ofwel 50,3% van zijn totale export.
Is het waar dat bijna 100% van alle kolen in Colombia wordt gewonnen door vijf buitenlandse bedrijven (BHP Billiton, Anglo American, Xstrata, Glencore en Drummond)? Klopt het dat circa tweederde van alle steenkool gewonnen wordt door Europese multinationals? Klopt het dat deze bedrijven relatief weinig belasting (hoeven te) betalen aan Colombia?
De genoemde bedrijven wonnen in de belangrijkste Colombiaanse productiegebieden 86% van de totale steenkoolproductie (SIMCO). Aangezien de bedrijven in wisselende consortia werken die bovendien bestaan uit bedrijven uit verschillende landen, kan niet met nauwkeurigheid worden aangegeven welk deel van de Colombiaanse steenkool door Europese multinationals wordt gewonnen.
Buitenlandse investeerders in de Colombiaanse mijnbouwsector profiteren van een gunstig belastingregime: op de sector zijn enkele specifieke fiscale en douanevoordelen van toepassing.
Wat is uw reactie op de volgende beschreven misstanden bij de kolenwinning in Colombia:
Ik heb kennis genomen van bovenstaande misstanden die in de artikelen worden geschetst. Ik ben me ervan bewust dat zich rond de winning van Colombiaanse steenkool problemen hebben voorgedaan op het gebied van veiligheid, mensenrechten en arbeids- en vakbondsrechten. Ook nu staat de sector nog altijd voor grote uitdagingen op deze terreinen.
Primair ligt er op dit vlak een verantwoordelijkheid bij de Colombiaanse overheid om er voor te zorgen dat internationale verdragen, internationaal erkende normen en nationale wetgeving op de genoemde vlakken worden verankerd en gehandhaafd. Vermeende misstanden die niet in lijn zijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen kunnen gemeld worden bij het Colombiaanse Nationaal Contact Punt. Dit neemt niet weg dat bedrijven eveneens een verantwoordelijkheid dragen op basis van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Om die verantwoordelijkheid invulling te geven laten Nederlandse bedrijven die steenkool importeren uit Colombia periodieke audits uitvoeren, waarin ook sociale en milieuaspecten worden beoordeeld. In het kader van de steenkooldialoog worden tussen de deelnemende mijnbouwbedrijven, energiebedrijven, vakbonden en NGO’s verdere afspraken gemaakt om deze audits uit te voeren.
In het initiatief Better Coal werken de energiebedrijven aan Europese afspraken over een gezamenlijk audit-protocol. Indien de steenkooldialoog en Better Coal op afzienbare tijd werkbare afspraken gaan vastleggen en uitvoeren, zal dit de beste basis leggen voor toekomstige verbeteringen.
Deelt u de mening dat duurzame winning van steenkolen een prioritair thema zou moeten zijn in de relatie tussen Nederland en Colombia? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in de activiteiten die de Nederlandse ambassade in Colombia ontplooit? Welke gevolgen zullen de bezuinigingen op de posten hebben voor inzet op deze thema’s als duurzaamheid?
De bevordering van duurzame handel tussen Colombia en Nederland is één van de Nederlandse prioriteiten m.b.t. Colombia. In het kader van de Nederlandse steenkooldialoog werken energiebedrijven, mijnbouwbedrijven en maatschappelijk middenveld aan het versterken van de ketenverantwoordelijkheid van de steenkool verwerkende bedrijven in Nederland. De ambassade ondersteunt de steenkooldialoog bij zijn activiteiten in Colombia en zet zich met middelen uit de Transitiefaciliteit in voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Nederland is momenteel voorzitter van de Voluntary Principles on Security and Human Rights, een dialoog over veiligheid en mensenrechten tussen overheden, bedrijven in de extractieve en energiesector en NGO’s. Nederland is voornemens ook het Colombiaanse Comité Minero-Energético (CME) te ondersteunen bij de implementatie van de Voluntary Principles bij bedrijven in de extractieve sector in Colombia.
Hoe beoordeelt u het voorstel van energiebedrijven om op geaggregeerde wijze bekend te maken uit welke mijnen zij steenkool betrekken, zonder dat zij informatie over de specifieke leveranciers van steenkolen vrijgeven? Moet, bij dergelijke misstanden, ethische overwegingen niet prevaleren boven bedrijfseconomische overwegingen?
Ik zie het begrip «due diligence» als belangrijkste uitgangspunt voor de invulling van ketenverantwoordelijkheid door bedrijven. Dat wil zeggen dat bedrijven mogelijke risico’s op schendingen van milieu of mensenrechten in de keten in kaart brengen en beleid voeren om deze risico’s te voorkomen of te verminderen. De energiebedrijven hebben hier invulling aan gegeven door samen te werken in de steenkooldialoog en Better Coal. Binnen deze initiatieven wordt gewerkt aan gezamenlijke afspraken om genoemde risico’s te voorkomen of te verminderen. Hierdoor vergroten zij hun invloed in de keten om veranderingen te bewerkstelligen.
De energiebedrijven hebben op geaggregeerd niveau bekend gemaakt uit welke mijnen zij inkopen. Zij sluiten daarbij individueel niet uit dat zij bij mijnen inkopen die ter discussie staan en accepteren daarmee de daaruit voortvloeiende individuele ketenverantwoordelijkheid. Deze transparantie volstaat in dit stadium als basis voor verdere stappen. Wanneer de eerdergenoemde afspraken die de energiebedrijven onderling hebben gemaakt om risico’s van schendingen van milieu en mensenrechten te voorkomen dan wel te verminderen niet worden ingevuld zoals redelijkerwijs van verantwoorde bedrijven mag worden verwacht, zouden de energiebedrijven individueel bekend moeten maken bij welke mijnen zij inkopen. Zij moeten dan individueel kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid.
Nuon heeft een lijst gepubliceerd van de belangrijkste landen die steenkool leveren aan de Nederlandse markt, inclusief een lijst van de mijnen die het meest exporteren naar de Nederlandse markt. Deze stappen laten zien dat de energiebedrijven zich bewust zijn van hun ketenverantwoordelijkheid.
Ik wil graag van de energiebedrijven horen hoe zij de voortgang van de steenkooldialoog en hun deelname aan het Better Coal initiatief zien. Om die reden nodig ik hun CEO’s uit voor een gesprek. Tijdens dit gesprek zal de verdere ambitie op het vlak van transparantie ook aan bod komen.
Wat is de stand van zaken van de kolendialoog? Wat is uw reactie op de constatering in het eerstgenoemde artikel dat «tweeënhalf jaar later er nog niets concreets uit deze gesprekken is voortgekomen en de import van de bloedkolen gewoon verder gaat»?
De dialoog loopt nog. Op dit moment heeft de steenkooldialoog de volgende resultaten geboekt:
Hoe beoordeelt u de initiatieven op het gebied van transparantie die binnen de steenkolendialoog zijn genomen en waarover de Kamer eerder werd geïnformeerd? Deelt u de mening dat op het gebied van transparantie de afgelopen jaren onvoldoende vooruitgang is geboekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor volledige transparantie van Europese en Nederlandse energiebedrijven? Hoe zult u dit bevorderen? Welke afspraken zijn hierover gemaakt in het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia?
Zelfregulering op basis van dialoog zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 6,8 en 7 heeft mijn voorkeur. In het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia en Peru zijn afspraken gemaakt over handel en duurzaamheid. Als zodanig bevat het vrijhandelsakkoord geen afspraken over transparantie van energiebedrijven over hun productieketen.
De overname van NYSE Euronext |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Amsterdamse beurs te koop na overname moederbedrijf»?1
Ja.
Wat zijn naar uw mening de consequenties van de overname voor de beurs in Amsterdam?
Uit het persbericht van IntercontinentalExchange (ICE) en NYSE Euronext van 20 december 2012 blijkt dat ICE de mogelijkheden zal onderzoeken om de continentale aandelen- en derivatenhandel (de beurzen van Amsterdam, Parijs, Brussel en Lissabon) te verzelfstandigen door middel van een eigen beursnotering voor deze beurzen. Dit zou, aldus voornoemd persbericht, gerealiseerd moeten worden na de overname van NYSE Euronext door ICE. De plannen voor het continentale deel van NYSE Euronext, waaronder NYSE Euronext Amsterdam, zijn echter nog niet concreet. Zodra dat het geval is zullen deze plannen uiteraard goed bestudeerd dienen te worden waarbij ik zowel de Nederlandse als de Europese belangen in het oog zal houden.
Wat betekent de overname voor de toekomst van de beurs in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat een vertrek van de beurs uit Amsterdam onwenselijk zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat Nederland blijft beschikken over handelsplatformen die goed toegankelijk zijn voor zowel grote als kleinere ondernemingen om kapitaal aan te trekken. Zowel ondernemingen als beleggers zijn gebaat bij goed functionerende en liquide handelsplatformen waar voldoende handel plaatsvindt. Een vertrek van de beurs uit Nederland zou daarom onwenselijk zijn.
Wat is de rol van de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij deze overname? Hoe worden deze toezichthouders betrokken bij het vervolg van deze overname?
Voor deze overname dien ik een verklaring van geen bezwaar af te geven. Voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar zal ik advies inwinnen bij de AFM. DNB zal betrokken worden bij de beslissing met het oog op het prudentieel toezicht op NYSE Euronext als exploitant van een multilaterale handelsfaciliteit. Daarnaast zullen de AFM en DNB betrokken worden in hun hoedanigheid als toezichthouders op de clearing en settlement van beurstransacties.
Beschikt u over voldoende informatie om, op basis van het overnamebod, een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven een verklaring van geen bezwaar? Zo nee, welke informatie ontbreekt nog?
Op dit moment is nog geen aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar ingediend. Alle voor de beslissing vereiste informatie dient derhalve nog te worden ontvangen.
Wanneer verwacht u een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor de overname van NYSE Euronext?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht dient binnen dertien weken na ontvangst van de complete aanvraag beslist te worden. Deze termijn, die dus nog niet is gaan lopen omdat nog geen aanvraag is ingediend, kan worden geschorst, onder meer wanneer informatie ontbreekt en/of wordt opgevraagd.
Gevolgen van forse verhoging van Frans bieraccijns |
|
Barry Madlener (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hollands biertje in Frankrijk fiks duurder»?1
Is het waar dat Frankrijk van plan is om de bieraccijns met 160% te verhogen en de accijns op wijn niet verhoogt?
Welke gevolgen heeft dit voor de export van Nederlands bier naar Frankrijk?
Beschouwt u deze Franse plannen als een protectionistische maatregel voor de Franse wijnproductie? Zo neen, waarom niet?
Wat gaat u doen om de negatieve gevolgen voor de Nederlandse bierexport tegen te gaan?
Ziet u aanleiding om in het kabinet een tegenmaatregel voor te stellen? Zo ja, wat gaat u doen? Zo neen, waarom niet?
Het bericht ‘niet ondertekenen verdrag export onbegrijpelijk’ |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «niet ondertekenen verdrag export onbegrijpelijk»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland het internationale verdrag voor de export van gevaarlijke stoffen (ILO-verdrag 170) niet wil ondertekenen?
Verdrag 170, chemische stoffen, maakt deel uit van een pakket ILO-verdragen op het gebied van arbeidsomstandigheden, waarover het kabinet bij brief van 9 mei 20122 een standpunt heeft gezonden aan de Kamer. Ik heb in het Algemeen Overleg van 28 november jl. aan de VC-SZW toegezegd sociale partners nader te zullen consulteren over de eventuele ratificatie van dit verdrag. Naar aanleiding van het overleg tussen Kabinet en de Stichting van de Arbeid op 19 december heb ik de Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 554, nr 425). Daarin is aangegeven dat aan de Stichting advies zal worden gevraagd over de ratificatie, met daarbij aandacht voor de administratieve lasten. Op verzoek nadien van de sociale partners zal de adviesaanvraag echter niet aan de Stichting worden voorgelegd maar aan de SER. Uiteraard zal de Kamer, conform deze toezegging, over de uitkomsten geïnformeerd worden.
Deelt u de mening dat, door het niet ondertekenen van dit verdrag, werknemers in andere landen mogelijk in gevaar kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van eventuele risico’s voor werknemers in derde landen en eventuele gevolgen daarvan voor het al dan niet ratificeren van dit verdrag, zal aan de orde worden gesteld in de nadere consultatie van sociale partners. Zonder op de uitkomsten daarvan vooruit te lopen, wijs ik erop dat, langs alternatieve weg, eveneens informatie te verkrijgen is over chemische stoffen, door middel van de website echa.europa.nl. Met behulp van deze website kunnen gebruikers toegang verkrijgen tot diverse databases over de classificatie van zoveel mogelijk gevaarlijke stoffen.
Zijn de administratieve lasten, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft berekend, voor de Nederlandse bedrijven inderdaad slechts «enkele tientjes per transport»? Zo nee, hoe hoog zijn deze bedragen dan?
Het rapport van het RIVM is gebaseerd op een quick scan. Daarbij is een globale inschatting gemaakt van de kosten voor Nederlandse bedrijven als Verdrag 170 wordt geratificeerd. Deze kosten variëren volgens het RIVM en zijn afhankelijk van bedrijfsomvang, exportervaring van het bedrijf en de uitgebreidheid van het assortiment aan stoffen dat het bedrijf exporteert. Met inachtneming hiervan, komt het RIVM tot een indicatie van de lasten. Voor grote bedrijven variëren deze van 80 – 160 euro per klant. En voor kleine bedrijven variëren de lasten tussen de 200 en 400 euro per klant.
Hoe staan andere EU-lidstaten hierin? Hebben deze lidstaten het verdrag wel ondertekend, met als gevolg dat Nederlandse bedrijven feitelijk en op verkeerde gronden een concurrentievoordeeltje hebben?
Het verdrag is door 5 van de 27 EU-landen geratificeerd. Tweeëntwintig landen zijn niet tot ratificatie overgegaan.
Het omzeilen van de internationale sancties jegens Iran door Turkije |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt getoond dat Turkije de internationale sancties tegen Iran omzeilt? Hoe beoordeelt u dit artikel?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht.
Zijn de internationale sancties tegen Iran inderdaad op deze relatief eenvoudige wijze door Turkije te omzeilen?
De in het artikel genoemde transacties zijn niet in strijd met de sancties van de VN-Veiligheidsraad tegen Iran. Die VN-sancties zijn de enige sancties tegen Iran waaraan Turkije gebonden is.
Is Turkije vanuit de internationale gemeenschap aangesproken op deze handelwijze, die haaks staat op de internationale afspraken ter zake? Zo ja, op welke wijze en met welke bewoordingen heeft Turkije gereageerd?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2, handelt Turkije niet in strijd met internationale afspraken waaraan het gebonden is. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Indien het bericht juist is, wat betekent dit in uw ogen voor de positie van Turkije in de internationale gemeenschap en wat betekent dit voor de relatie tussen de EU en Turkije?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze kwestie op Europees niveau aan te kaarten en samen met andere Europese landen actie te ondernemen richting Turkije om te waarborgen dat de internationale sancties jegens Iran niet worden ondergraven?
Zowel de EU als individuele lidstaten, waaronder Nederland, hebben Turkije, mede als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie, meermaals opgeroepen zich aan te sluiten bij de EU-sancties tegen Iran. Turkije heeft de EU-sancties tegen Iran echter niet in zijn eigen wetgeving overgenomen.
Ik zal mij blijven inzetten voor zo breed mogelijke toepassing van sancties tegen Iran, met als doel Iran er toe te bewegen aan de internationale verplichtingen in relatie tot zijn nucleaire programma te voldoen. In dit licht wil ik Turkije, bilateraal en in EU-verband, blijven aansporen tot het overnemen van de EU-sancties tegen Iran.
Geweld in de Braziliaanse sojateelt |
|
Henk van Gerven , Jan Vos (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Bleker (CDA), Uri Rosenthal (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de schending van landrechten en het geweld tegen inheemse bevolkingen en kleine boeren door grootschalige sojaboeren in Brazilië in met name Mato Grosso do Sul/ grensregio Dourados, zoals onlangs in de Kamer naar voren gebracht door Genito Gomes Kaiowá, wiens vader (Nicio Gomes) door «pistoleros» (huurmoordenaars) om deze reden vermoord werd?1
Ja.
Welke acties heeft u ondernomen om dit geweld en andere sociale en milieuproblemen omtrent sojateelt zoals ontbossing aan de orde te stellen bij de Braziliaanse regering, de Nederlandse importeurs en Nederlandse financiers?
De afgelopen jaren is duurzaamheid prominent op de agenda van het Nederlandse bedrijfsleven komen te staan. Sinds 2005 hebben sojaproducenten, handelaren, verwerkers en NGO’s, waaronder het Productschap voor MVO, Nevedi, Unilever, Nutreco, Rabobank, Solidaridad en WNF in het kader van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) samen gewerkt aan het vaststellen van een duurzaamheidsstandaard voor soja. In deze standaard worden zowel ecologische, economische als sociale componenten meegenomen. De standaard voor duurzame soja is in mei 2010 vastgesteld.
De Nederlandse industrie heeft zich inmiddels gecommitteerd om in 2015 alleen nog maar duurzame soja te importeren en te verwerken, los van herkomstland of gebied («Intentieverklaring ketentransitie verantwoorde soja»). Nederland is daarmee mondiaal voorloper in verduurzaming van de sojateelt en handelsketen.
De Nederlandse overheid heeft vanaf het begin dit initiatief van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) gesteund en gefaciliteerd. Richting de Braziliaanse overheid, producenten, verwerkers, handel en financiers is dat ook de boodschap die de Nederlandse overheid uitdraagt.
Daarnaast is in oktober 2008 het Initiatief Duurzame Handel (IDH) opgericht. Dit betreft een publiek – privaat platform gefinancierd door het bedrijfsleven, NGO’s en de overheid dat ook een belangrijke bijdrage levert aan de verduurzaming van internationale agroketens, waaronder die van soja. Onderdeel van IDH is sinds dit jaar ook het Soy Fast Track initiatief dat gericht is op het ondersteunen en stimuleren van duurzame soja. Hierin wordt samengewerkt met het platform van Nederlandse bedrijven, Task Force Duurzame Soja.
De Nederlandse ambassade in Brasília brengt waar mogelijk MVO op in de contacten met Nederlandse bedrijven. Hierbij wordt gesproken over mogelijke implicaties van de herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, waarbij bedrijven geacht worden zich aan de regels te houden. De richtlijnen maken duidelijk dat overheden een taak hebben te beschermen en bedrijven een expliciete taak hebben om mensenrechten te respecteren. Tevens worden bedrijven gewezen op mogelijkheden om zich aan te sluiten bij initiatieven van het Braziliaanse instituut (NGO) Ethos op het gebied van het verbeteren van werkomstandigheden.
Bent u op de hoogte van het rapport van Profundo/ Milieudefensie2 waaruit blijkt dat 57% van de sojateelt voor veevoer gebruikt wordt en dat de veestapel in Nederland zo’n 876 duizend hectare (anderhalf miljoen voetbalvelden) land voor sojateelt gebruikt in Latijns Amerika?
Ja. Ad3 Overigens wordt het Profundo rapport zelf niet correct geciteerd: het geschatte ruimtebeslag van de sojateelt voor veevoer dat de Nederlandse veestapel consumeert wordt geschat op 365 525 ha, in plaats van de vermelde 876 000 ha (tabel 9).
Bent u bereid om, gezien de Nederlandse status als grootste Europese soja importeur, met de Braziliaanse regering contact op te nemen en het geweld tegen indianen en kleine boeren in de Mato Grosso aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe? Bent u bereid daarbij specifiek aandacht te vragen voor het geweld tegen de Guarani-Indianan dat recentelijk dreigt te escaleren?3
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse ambassade contact met CIMI (Conselho Indigenista Missionário) of andere organisaties die voor rechten van inheemse bevolking, kleine boeren en of plantagearbeiders opkomen? Zo ja, hoe intensief is dit contact. Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog gebeuren? Is of wordt er met ngo’s gesproken over de recente geweldsescalatie?
De Nederlandse overheid kaart de rechten van de inheemse bevolking met regelmaat aan bij de Braziliaanse regering. Zo is tijdens het bezoek van EU parlementsleden van de EU-Mercosul groep aan Brazilië op 31 oktober en 1 november jl. de invloed van de winning van soja op de leefomstandigheden van de inheemse bevolking specifiek aan bod gekomen. Ook wordt FUNAI, het onderdeel van de Braziliaanse overheid verantwoordelijk voor heeft op (de bescherming van) de inheemse bevolking in Brazilië, regelmatig uitgenodigd om met de EU ambassades van gedachte te wisselen over de ontwikkelingen.
Ook in het kader van de Universal Periodic Review, 4-jaarlijkse VN Mensenrechtenraad-toetsing van de mensenrechtensituatie in alle lidstaten, van Brazilië heeft Nederland specifiek aandacht gevraagd voor de situatie van de inheemse bevolking.
Tijdens de internationale dag van de Mensenrechten op 10 december, zal de Nederlandse ambassade met de VN, de EU delegatie en het Braziliaanse Mensenrechtensecretariaat een publicatie te presenteren over Braziliaanse mensenrechtenverdedigers. Tien mensenrechtenverdedigers werden hiervoor geïnterviewd, waaronder de Guarani-Kaiowá leider dhr. Eliseu Lopes.
De Nederlandse ambassade heeft contact met CIMI en ondersteunt de organisatie al sinds enkele jaren. Zo bracht de Nederlandse ambassadeur in Brazilië op 10 december 2009, de Internationale Dag van de Mensenrechten, een bezoek aan de Guarani-indianen. De ambassade heeft vervolgens CIMI financieel ondersteund met een project waarmee de Guarani-indianen op hun rechten werden gewezen en werden ondersteund om zich beter te organiseren.
Ook in 2010, 2011 en 2012 zijn projecten en bijeenkomsten van CIMI gesteund door de Nederlandse ambassade met als doel herbebossing en bewustmaking van jonge indianen en het herwinnen van hun traditionele manier van leven.
«Conselho Indigenista Missionário» (CIMI) is bovendien uitgenodigd om deel te nemen aan een seminar rond mensenrechten in Brussel in november 2012.
Is het waar dat er met betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Brazilië en de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven een haalbaarheidsstudie is gemaakt naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid van de Nederlandse overheid/ambassade? Acht u die betrokkenheid verantwoord, gezien de negatieve sociale en milieu gevolgen van de massale sojateelt zoals geweld tegen inheemse bevolking en ontbossing?
De Nederlandse ambassade is niet betrokken bij noch bekend met een haalbaarheidsstudie naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja door de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven.
Is het u bekend dat bepaalde Nederlandse banken een significante rol spelen als financier van de uitbreidingsinvesteringen van de grootschalige sojaplantages ter plekke? Hebt u, of de Nederlandse ambassadeur, met deze banken gesproken over het risico op het medefinancieren van geweld tegen inheemse bevolking en kleine boeren en hebt u of de Nederlandse ambassadeur gesproken met deze banken over het voorkomen van mede-financiering van sojaplantages die grote sociale en milieuproblemen veroorzaken zoals ontbossing en schending van arbeidsrechten?
Zie beantwoording onder 2 en 8.
Bent u bereid bij deze banken aan te dringen op een moratorium dan wel een effectieve «code of conduct» waarbij vertegenwoordigers van inheemse organisaties, kleine boeren en plantage arbeiders betrokken zijn bij opstellen en monitoring?
Er is één Nederlandse bank die overwegend actief is in de agrarische sector in Brazilië. Als onderdeel van zijn MVO-beleid, beschikt deze bank reeds over een «code of conduct». Deze «code of conduct» bevat sociale en ecologische regels en criteria waaraan financieringsverzoeken worden getoetst.
Kunt u uzelf en de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de onderzoeken van de procureur-generaal Marco Antônio Humero (te Dourados, Mato Grosso do Sul) en overige procureurs die onderzoek doen naar het geweld van sojaboeren plus «pistoleros» en de rol van hun financiers, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft?
Ja, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft.
Het rapport “Trading Away Peace: How Europe helps sustain illegal Israeli settlements” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Trading Away Peace: How Europe helps sustain illegal Israeli settlements», waarin wordt gesteld dat Europees beleid de instandhouding van Israëlische nederzettingen in Palestijnse gebieden bevordert?1
Bent u in principe voorstander van correcte etikettering van producten, ook als het gaat om producten afkomstig uit Israëlische nederzettingen?
Kunt u in reactie op de twaalf aanbevelingen per aanbeveling aangeven wat het huidige Nederlandse standpunt is?
Kunt per aanbeveling aangeven in hoeverre u bereid bent de aanbeveling nationaal te implementeren, alsmede de bereidheid en wijze waarop u ze in EU- en VN-verband zult bevorderen?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 14 november 2012, zodat de antwoorden kunnen worden meegenomen in het algemeen overleg op die datum over de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november a.s.?