De governance gap op het gebied van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Erkent u dat er bij de bescherming van de mensenrechten tegen negatieve effecten van internationaal ondernemen (denk aan uitbuiting, vervuiling en landgrab) sprake is van een global governance gap?1
Ja. De eerste pijler van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) betreft «de bestaande verplichtingen van staten om de mensenrechten en fundamentele vrijheden te respecteren, te beschermen en te realiseren». Helaas is de realiteit dat niet alle staten ter wereld de internationale mensenrechtenstandaarden onderschrijven én handhaven.
Bent u van mening dat de in ontwikkeling zijnde Business and Human Rights Treaty2, in aanvulling op de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights, een waardevol instrument kan zijn in het adresseren van de governance gap op het gebied van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen?
De unanieme vaststelling van de UNGP’s vier jaar geleden in de VN Mensenrechtenraad was een mijlpaal in het tegengaan van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen. Hoewel er nog veel ruimte voor verbetering is, is er in de afgelopen vier jaar veel werk gemaakt van implementatie van de UNGP’s. Zo zijn veel landen bezig met het ontwikkelen van Nationale Actieplannen Mensenrechten en Bedrijfsleven (NAP’s). Nederland was het tweede land ter wereld dat een dergelijk plan daadwerkelijk vaststelde, in december 2013. Het kabinet ziet dit als een belangrijke route voor implementatie van de UNGP’s. De governance gap kan het beste worden ingevuld als nationale overheden hun duty to protect serieus nemen en daar ook beleid op ontwikkelen. Daarom investeert Nederland veel in het aanmoedigen van andere landen, binnen en buiten de EU, om een eigen NAP vast te stellen. We delen daartoe uitgebreid de in Nederland opgedane ervaringen en geleerde lessen.
Deze inzet wordt aangevuld met ons beleid op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Het kabinet verwacht van bedrijven dat ze in het buitenland dezelfde mensenrechtenstandaarden eerbiedigen als in Nederland. Het IMVO-beleid is er onder meer op gericht bedrijven te wijzen op die verantwoordelijkheid, en hen te helpen die verantwoordelijkheid op een goede manier in te vullen. De sectorconvenanten, waarover gesproken wordt met dertien sectoren zoals geïdentificeerd in de Sectorrisicoanalyse, zijn hiervan een goed voorbeeld. Van betreffende sectoren wordt verwacht dat ze duidelijke afspraken maken om de risico’s op mensenrechtenschendingen in hun ondernemingen en productieketens te voorkomen en zo nodig recht te zetten.
Er zijn specifieke modaliteiten denkbaar waarmee een verdrag toegevoegde waarde zou kunnen bieden aan bovenstaande aanpak, voornamelijk op het vlak van toegang tot recht voor slachtoffers van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen. Het kabinet verwacht in deze kwesties meer inzicht te krijgen aan de hand van twee lopende studies. De eerste betreft het onderzoek dat in het kader van het Nationaal Actieplan wordt uitgevoerd door de Universiteit Utrecht, om in kaart te brengen hoe de zorgplichten van bedrijven op het gebied van MVO in de Nederlandse wet en jurisprudentie zich verhouden tot de UNGP’s en tot de situatie in de ons omringende landen. Daarnaast zal het Accountability and Remedy-onderzoeksproject3 van het Kantoor van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) waarschijnlijk nieuw licht op deze zaak werpen.
Er bestaat echter een risico dat overheden en bedrijven de langdurige verdragsonderhandelingen als excuus gebruiken om geen werk te maken van implementatie van de UNGP’s. Een verdrag zal bovendien niets veranderen aan de onwil of gebrekkige capaciteit van nationale overheden om hun duty to protect in de praktijk te brengen. Bijna alle landen ter wereld onderschrijven bijvoorbeeld de ILO-conventies tegen kinderarbeid en gedwongen arbeid, maar deze (vaak bedrijfsgerelateerde) mensenrechtenschendingen zijn nog niet de wereld uit.
Een ander bezwaar van een mogelijk verdrag is dat het de niet-bindende, maar hoge, standaard die is neergelegd in de UNGP’s zou kunnen verwateren of zelfs ondermijnen. Tot slot presenteert de resolutie A/HRC/26/94 van de initiatiefnemers Ecuador en Zuid-Afrika (en medeondertekenaars Bolivia, Cuba en Venezuela) een serieus probleem in de vorm van de voetnoot die de reikwijdte van het verdrag zou beperken tot transnationale ondernemingen. Dit houdt in dat nationaal geregistreerde ondernemingen buiten werking van het verdrag zouden vallen, wat neerkomt op een onacceptabele institutionalisering & te weinig effectiviteit van dubbele standaarden.
Overigens moet opgemerkt worden dat ook in het kader van de Raad van Europa wordt gewerkt aan een niet-bindend juridisch instrument op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven.5 De onderhandelingen over dit instrument worden voorgezeten door Nederland en zijn in een vergevorderd stadium. Deze onderhandelingen vinden plaats in een inclusieve en constructieve sfeer, waarbij alle stakeholders (naast overheden ook ngo’s, werkgeverskoepels, werknemerskoepels, de Europese Commissie en de OHCHR) continu betrokken zijn.
Wat is de inzet en agenda van Nederland tijdens de eerste sessie van de Open Ended Intergovernmental Working Group (IGWG) die op 6 juli a.s. in Geneve van start gaat? Welke contacten met andere landen binnen en buiten Europa hebben er plaatsgevonden en zullen er nog plaatsvinden in de aanloop naar de onderhandelingen?
De zorgen die het kabinet heeft over dit verdragsproces zijn niet vergelijkbaar met de onderhandelingen over TTIP. De EU-consensus, die in de stemverklaring bij resolutie A/HRC/26/9 werd uitgesproken tijdens de Mensenrechtenraad van vorig jaar juni, gaat uit van niet-deelname aan de IGWG door de EU-lidstaten. Dit standpunt komt voort uit de zorgen over de resolutie waarmee het proces is ingezet (zie antwoord op vraag 2), evenals een gebrek aan openheid en dialoog van de kant van de initiatiefnemers. Dit is een cruciaal punt om draagvlak te scheppen voor een eventueel nieuw verdrag. De UNGP’s danken hun succes juist voor een groot deel aan het inclusieve proces waarbij alle stakeholders werden betrokken – overheden, maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven.
De EU heeft inderdaad een aantal parameters gesteld waarop verbetering nodig is alvorens de positie van niet-deelname aan de IGWG heroverwogen kan worden. Deze parameters zijn:
Deze parameters zijn in de opvatting van het kabinet belangrijke voorwaarden voor het welslagen van de verdragsonderhandelingen. Helaas is tot dusver van de kant van de initiatiefnemers geen teken vernomen dat tegemoetgekomen zal worden aan de zorgen van de EU. Over deze zaak is regelmatig contact tussen de EU-lidstaten in het kader van de Raadswerkgroep Mensenrechten. Gezien de EU-consensus vinden contacten buiten de EU voornamelijk plaats via de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO), in het bijzonder de EU-Delegatie in Genève.
Waarom neemt u wel deel aan de onderhandelingen over het Transatlantic Trade and Investment Partnership(TTIP) waarbij de rechten van bedrijven en investeerders worden bestendigd (o.a. door investeringsbescherming), terwijl u nog niet heeft toegezegd om deel te nemen aan de onderhandelingen ten behoeve van de Business and Human Rights Treaty, welke de Nederlandse burger en die van andere landen beter zal beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de parameters die zijn gesteld door de vertegenwoordiger van de Europese Unie in de Verenigde Naties, Mr Jerôme Bellion-Jourdan, om deel te nemen aan de IGWG?3
Zie antwoord vraag 3.
De handelsmissie naar India en het verzoek van een aantal NGO’s om te pleiten voor de vrijheid van organisatie en meningsuiting |
|
Jan Vos (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat een aantal maatschappelijke organisaties (Greenpeace, Landelijke India Werkgroep, ICCO, FNV, Amnesty International) een open brief aan de Minister-President heeft geschreven waarin zij oproepen tijdens de aankomende handelsmissie naar India (4 t/m 6 juni a.s.) te pleiten voor vrijheid van organisatie en meningsuiting?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van deze organisaties, die van plan waren mee te reizen met de delegatie, te kennen heeft gegeven geen visa te zullen verstrekken? Wat is uw oordeel over dit besluit?
De handelsmissie naar India bestond naast de Minister-President en twee bewindspersonen ook uit vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en van NGO’s. Het is mij niet bekend dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van NGO’s die van plan was mee te reizen, te kennen heeft gegeven geen visa te verstrekken. Er is voorafgaand aan de missie besloten de deelname van NGO’s te beperken tot lokale vertegenwoordigers vanuit de overweging dat dit de kans vergroot op een constructieve en effectieve dialoog met de Indiase autoriteiten over de rol van het (Indiase) maatschappelijk middenveld. Dit is ook met een aantal NGO’s besproken.
Bent u ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse zaken een reeks NGO’s (niet-gouvernementele organisaties), waaronder Hivos, ICCO en Greenpeace, op een zwarte lijst heeft geplaatst en de bankrekeningen van onder meer Greenpeace India heeft bevroren?2 Bent u ervan op de hoogte dat ook andere internationale NGO’s en een reeks Indiase maatschappelijke en mensenrechtenorganisaties getroffen zijn door de maatregelen? Wat is u oordeel over deze maatregelen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse Zaken maatregelen heeft genomen waardoor een aantal Nederlandse en andere buitenlandse NGO’s hun werk moeilijker kan uitvoeren in India en de samenwerking met lokale Indiase NGO’s wordt belemmerd. Dit is een tendens die al langer gaande is. India ziet een steeds kleinere rol weggelegd voor buitenlandse actoren. Dat werd al duidelijk met het stopzetten van de OS-relaties met donoren in 2003. Zo nam de vorige regering reeds maatregelen om de buitenlandse financiering van lokale NGO’s te beperken. Tegelijkertijd kent India zelf een groot maatschappelijk middenveld dat een belangrijke rol speelt in het maatschappelijk debat in India.
Het kabinet is van mening dat het maatschappelijk debat gebaat is bij de uitwisseling van expertise, ervaring en kennis tussen binnenlandse en buitenlandse NGOs en bij de samenwerking tussen maatschappelijk middenveld, overheden en bedrijven. Dit komt ook naar voren in het nieuwe beleidskader Samenspraak en Tegenspraak (Kamerstuk 33 625, nr 104). In India, maar ook in andere landen, ziet het kabinet dat de ruimte voor internationale NGO’s om te opereren beperkter wordt. Dit vindt het kabinet een zorgelijke ontwikkeling.
Deelt u de zorg over het verslechterende klimaat voor (kritische) maatschappelijke organisaties in India? Herkent u het beeld dat de New York Times onlangs schetste van premier Modi’s ambitieuze agenda in de strijd tegen armoede en voor India’s rol op het wereldtoneel, die echter contrasteert met «a repressive social order»? Deelt u de mening van de Amerikaanse ambassadeur Richard Verna die in dit verband spreekt van «a potentially chilling effect of recent actions by the Indian government against charities and advocacy groups»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te voldoen aan de oproep van de Nederlandse NGO’s om tijdens de handelsmissie niet alleen de economische samenwerking te bevorderen, maar ook aandacht te vragen voor de onontbeerlijke rol van maatschappelijke organisaties in India?
Tijdens de missie is niet alleen gesproken over economische onderwerpen en mogelijkheden tot economische en politieke samenwerking, maar is ook aandacht besteed aan de rol van NGO’s in de maatschappij.
Ik heb het belang van samenwerking tussen Nederlandse NGO’s en Indiase NGO’s aan de orde gesteld tijdens mijn onderhoud met de Minister of State for Home Affairs, Mr Haribhai P. Chaudhary. Daarin heb ik tevens de zorg uitgesproken over de verminderde ruimte voor internationale NGO’s om in India te opereren. Er is afgesproken dat de komende maanden wordt besproken hoe internationale NGO's binnen de Indiase wetgeving en context kunnen bijdragen aan sociale en economische ontwikkeling.
Tijdens de lancering van de India-Nederland MVO dialoog is aandacht besteed aan de rol van NGO’s (zie eveneens antwoord op vraag 7). Ik wil voorts benadrukken dat de Nederlandse Ambassade ook al enige tijd met de Indiase autoriteiten in gesprek is om ervoor te zorgen dat NGO’s uit India en Nederland op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken.
Bent u bereid de Indiase autoriteiten er specifiek op te wijzen dat de restricties die aan eerdergenoemde NGO’s worden opgelegd in strijd zijn met zowel de grondwettelijke bescherming als met het in internationale verdragen vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering?
De toetsing of de restricties die aan de NGO’s worden opgelegd in overeenstemming zijn met de Indiase Grondwet laat ik over aan de Indiase High Courts en Supreme Court. Ik benadrukte tijdens mijn onderhoud met Minister of State, Mr Haribhai P. Chaudhary dat een vrij, onafhankelijk, actief en kritisch maatschappelijk middenveld via een dialoog met bedrijven en overheden veel kan bijdragen aan inclusieve groei en ontwikkeling. Ook heb ik aangegeven dat internationale samenwerking tussen NGO’s meerwaarde oplevert en kan bijdragen aan de inspanningen om uitvoering te geven aan de ontwikkelingsagenda in India. Ten slotte benadrukte ik het zorgelijk te vinden als restrictieve regelgeving deze constructieve samenwerking in de weg staat.
Op welke wijze is bij de voorbereiding van de handelsmissie naar India invulling gegeven aan het kabinetsbeleid 4 om organisaties op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten te betrekken? In hoeverre zijn gesprekken met of deelname van NGO’s onderdeel van de handelsmissie zelf?
Voorafgaand aan de missie naar India is contact geweest met verschillende Nederlandse NGO’s en vertegenwoordigers van NGO’s maakten deel uit van de missie. Zoals bij andere handelsmissies organiseerden het Ministerie van Buitenlandse zaken en RVO een voorbereidingsbijeenkomst voor de deelnemende bedrijven en NGO’s waarin alle elementen van IMVO zijn opgenomen.
Tijdens de handelsmissie heb ik, samen met een vertegenwoordiger van de Indiase overheid, de eerste bijeenkomst van de India-Nederland MVO dialoog geopend. In de dialoog kunnen bedrijven en NGO’s ervaringen uitwisselen met het implementeren van MVO-richtlijnen. De Indiase counterpart is het Indian Institute of Corporate Affairs (IICA). Ook India is van mening dat voor de effectiviteit van deze dialoog betrokkenheid van maatschappelijke organisaties essentieel is. Maatschappelijke organisaties kunnen bedrijven enerzijds kritisch aanspreken en anderzijds helpen bij het invoeren van en invulling geven aan maatschappelijk verantwoord beleid. Er waren dan ook verschillende NGO’s aanwezig bij de bijeenkomst: Women on Wings, Cordaid, ICCO India Ltd., Solidaridad en IUCN. In mijn openingsspeech heb ik het belang benadrukt van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Indiase gesprekpartners vermelden?
In de kwartaalrapportage aan de Tweede Kamer zal, zoals gebruikelijk, over de recente handelsmissies gerapporteerd worden, waaronder de missie naar India. In de rapportage zal ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de NGO problematiek is besproken met de verschillende gesprekspartners in India en de afspraken die zijn gemaakt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de handelsmissie?
Er is voor gekozen deze vragen na afloop van de missie te beantwoorden zodat ik u direct kon laten weten op welke momenten ik de positie van NGO’s heb besproken.
Het afschaffen van statiegeld en het opnieuw niet nakomen van gemaakte afspraken over het gebruik van PVC in verpakkingsmateriaal door de supermarktketens |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat dat de supermarktketens opnieuw niet aan de voorwaarden voor het afschaffen van het statiegeld voldoen, zoals in Brandpunt wordt gemeld?1
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is net als vorig jaar de aangewezen instantie om te toetsen of het verpakkende bedrijfsleven voldoet aan de prestatiegaranties die in de Raamovereenkomst Verpakkingen afgesproken zijn.
De ILT heeft dit jaar de vier relevante prestaties getoetst, te weten:
Uit de toetsing door de ILT bleek dat aan de prestatiegarantie voor PVC niet voldaan is. Het rapport van de ILT is gebundeld met de rapportage over de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst Verpakkingen en de onderzoeken naar zwerfafval op 18 juni jl. aan uw Kamer aangeboden, met de brief over ondermeer het besluit over statiegeld op grote PET-flessen.
Kunt u reageren op de constateringen van Recycling Network en aangeven welke gevolgen dit zal hebben voor de afschaffing van het statiegeld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de conclusies van Radar dat het onderzoek dat voor de afschaffing van statiegeld pleitte (uitgevoerd door TNS Nipo) een niet-neutrale vraagstelling gebruikt die aanstuurt op het afschaffen van statiegeld?2
Het onderzoek waar u naar verwijst, is een onderzoek dat gedaan is in opdracht van het verpakkende bedrijfsleven. Het is aan de partijen zelf om te bepalen wat ze willen onderzoeken. Mijn besluit is gebaseerd op de uitkomsten van de toetsing van de prestatiegaranties door de ILT. Daarbij zijn ook de uitkomsten van de volgende onderzoeken betrokken:
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg Grondstoffen en Afval voorzien op 25 juni 2015?
Ja.
Nieuwe onderzoeken over de effectiviteit van statiegeld en het niet nakomen van afspraken uit de Raamovereenkomst verpakkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Afschaffing statiegeld staat op losse schroeven, supermarktketens voldoen nog steeds niet aan PVC-afspraak»?1 Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt hierover?2 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in beeld te brengen hoe en voor welke producten producentenverantwoordelijkheid effectief kan worden uitgewerkt voor afvalstromen zoals matrassen?3 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in overleg te treden met de Duitse, Waalse en Vlaamse regering over relevante evaluaties en andere onderzoeksresultaten met betrekking tot statiegeld in Duitsland en België?4
Ja.
Deelt u de constatering dat de supermarkten nog steeds niet hebben voldaan aan de afspraak om geen PVC-verpakkingen meer te verkopen? Zo ja, waarom heeft u nog niet besloten het statiegeld definitief te handhaven nu de supermarkten aantoonbaar opnieuw de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen? Zo nee, op basis waarvan bent u van mening dat de supermarkten zich wel aan de afspraken hebben gehouden?
Op 18 juni jl. is uw Kamer per brief5 geïnformeerd over de uitkomsten van de toetsing en het besluit over statiegeld op grote PET-flessen.
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van de Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en milieuinspectie (VROM-inspectie) en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat geheel is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT heeft verschillende rapporten over dit onderwerp geschreven. Op 9 januari 2013 is een gewijzigd Besluit in werking getreden waarna collectieve uitvoering van het Besluit mogelijk is. Tevens is een algemeen verbindendverklaring van kracht geworden waarmee de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) normadressant is voor de realisatie van de recyclenormen. Tot die tijd is door de ILT toezicht gehouden op de kwaliteit van de monitoringsrapportages (zoals die door de collectieve organisatie Nedvang zijn opgesteld), maar omdat het collectief geen normadressant was, is niet geconcludeerd of wel of niet voldaan is aan de recyclingnormen. Wel is het collectief op de hoogte gebracht van de bevindingen en verzocht de kwaliteit van de rapportages te verbeteren.
Hieronder staat het overzicht waarbij de kwaliteit van de rapportages is getoetst:
Toezicht recyclenorm Besluit verpakkingen, onderdeel bedrijfsmatig kunststof verpakkingsafval in 2011 (december 2012);
Hergebruik en monitoring verpakkingen nader bekeken, kunststof en glas monitoring 2010 (maart 2012);
Kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in beeld, inzameling, sortering en toepassing van plastic (januari 2011);
Recycling kunststofverpakkingen, op weg naar een volwaardige kunststofrecycling (maart 2010);
Quick scan recycling verpakkingsglas (februari 2010);
Quick scan recycling papier en karton (januari 2010);
Quick scan inzameling en verwerking kunststof verpakkingsafval afkomstig van huishoudens (2009).
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van VROM-inspectie en ILT van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat niet of niet volledig is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
Het betreft de volgende rapportages:
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel kunststof verpakkingsafval in 2012 (december 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel glazen verpakkingsafval in 2011 (oktober 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel houten verpakkingen 2013 (maart 2015).
De eerste twee rapportages betroffen een periode waarin de StAV nog geen normadressant was. De ILT heeft geïntervenieerd door middel van een waarschuwing, omdat het waarschijnlijk was dat zonder verdere maatregelen in de volgende jaren de norm niet zou worden gehaald.
Na 9 januari 2013 is de StAV normadressant voor realisatie van de recyclenormen geworden. Sinds die tijd zijn ook toezichtinterventies uitgevoerd.
Deelt u op grond van deze overzichten de analyse dat de afgelopen jaren regelmatig niet werd voldaan aan de afspraken en verplichtingen en dat hier niet meer gesproken kan worden van incidenten?
In 2013 is geconstateerd dat voor verpakkingsglas en bedrijfsmatige kunststof verpakkingen in 2012 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. In 2014 is voor houten verpakkingen ook geconcludeerd dat voor het jaar 2013 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. Of hier sprake is van incidenten zal de toekomst moeten uitwijzen. De sector is gewaarschuwd en heeft tijd gekregen orde op zaken te brengen.
In het kader van de toetsing van de prestatiegaranties kan geconcludeerd worden dat het verpakkende bedrijfsleven zichtbare stappen heeft gezet om aan de prestatiegaranties te voldoen. Er is aan zes van de zeven prestatiegaranties voldaan. De toegenomen recycling bij huishoudens en de stijging van het percentage recyclaat in grote PET-flessen laten ook zien dat de resultaten beter zijn dan vorig jaar.
Het is overigens goed om te vermelden dat als het gaat om recycling van afval, Nederland één van de koplopers is in de Europese Unie.
Kunt u – tegen de achtergrond van bovengenoemde conclusies van de milieuinspectie – per soort verpakkingsmateriaal en soort verpakking aangeven welke onzekerheidsmarge thans geldt voor de gerapporteerde recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT beschikt niet over informatie op basis waarvan de onzekerheidsmarge aangegeven kan worden. De reden hiervoor is dat de ILT haar bevindingen baseert op steekproeven die zij uitvoert in de recyclingketen en niet uitputtend alle brongegevens onderzoekt die aan de monitoringsrapportage van StAV ten grondslag liggen.
Zijn de volgende onderzoeken inmiddels beschikbaar en kunt u deze uiterlijk twee weken vóór het Algemeen overleg grondstoffen en afval voorzien op 25 juni 2015 naar de Kamer sturen:
In het Uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval (HHA) wordt binnen actielijn IV gewerkt aan het sluiten van ketens, waarbij het vooral gaat om huishoudelijke product- en materiaalketens. Uitgangspunten daarbij zijn de afspraken die in het Publiek kader huishoudelijk afval gemaakt zijn met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Koninklijke Vereniging voor afval- en reinigingsmanagement (NVRD): de vervuiler betaalt, burgers en bedrijven krijgen de ruimte, en marktfalen wordt aangepakt.
Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het doel om in 2020 nog maar 100 kg huishoudelijk restafval per inwoner per jaar te produceren, en wordt een concrete bijdrage geleverd aan de transitie naar een Circulaire Economie.
Eind mei heeft de Stuurgroep VANG-HHA ingestemd met een voorstel voor een verdere uitwerking van de ketenaanpak, die deze zomer zal plaatsvinden.
Vervolgens is dit het stramien waarbinnen huishoudelijk afvalketens opgepakt gaan worden. Dit document wordt dan ook breed verspreid via onder andere de website www.vang-hha.nl.
In het verder uit te werken voorstel voor de ketenaanpak is een praktisch ingestoken selectiemethode vastgesteld.
Uiteindelijk zullen alle stromen immers aan bod komen. Voor de selectie van de ketens die in 2015 als eerste opgepakt worden, zijn de volgende criteria gehanteerd:
Impact op het milieu en het volume van de afvalstroom;
Kansen voor innovatie die een substantiële bijdrage kan leveren aan een circulaire economie;
Waarde productketens en/of kosten voor de afvalverwerking;
Dynamiek in de productketen vanuit de politiek in Europa en Nederland, en de energieke samenleving;
Huidige praktijk van inzameling en verwerking.
Gegeven deze aandachtspunten wordt in 2015 een start gemaakt met de volgende ketens: kunststoffen, matrassen, voedsel, meubilair, KCA, textiel en drankenkartons. Eind 2014 was al begonnen met luiers/incontinentiemateriaal.
Voor luiers/incontinentiemateriaal is reeds een start gemaakt met het helder krijgen van de kansen en belemmeringen voor het sluiten van de luierketen. Deze kansen, belemmeringen en risico’s zijn met ketenpartijen opgesteld en ook in een gemeenschappelijk eindbeeld geformuleerd.
Vanuit dit eindbeeld voor de keten luiers/incontinentiemateriaal worden vervolgens acties geformuleerd en samen met de ketenpartijen uitgewerkt. Deze verdere uitwerking wordt naar verwachting in augustus opgeleverd.
Inmiddels heeft een groot aandeel van de markt brancheverduurzamingsplannen gemaakt. Deze plannen vertegenwoordigen rond 80% van het verpakkingsgewicht dat op de Nederlandse markt wordt gezet.
Het spreekt voor zich dat het toetsen van de brancheverduurzamingsplannen door de toetsingscommissie zorgvuldig en goed voorbereid moet verlopen. Dit vraagt de nodige doorlooptijd.
Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) verwacht voor de zomer de eerste set vastgestelde brancheverduurzamingsplannen toe te kunnen sturen. De planning is om in het najaar een tweede set plannen en voor het eind van het jaar een derde set plannen naar het Ministerie van Infrastructuur en Milieu te sturen.
In het derde kwartaal van dit jaar zal uw Kamer geïnformeerd worden over de dan vastgestelde plannen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de brief5 over onder andere de besluitvorming over statiegeld ontvangen. Met die brief is ook de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst aan uw Kamer aangeboden.
Kunt u aangeven voor welke «probleemketens» bij huishoudelijk afval zoals genoemd in uw brief8 en ter uitvoering van de motie Dik-Faber inmiddels een analyse is gedaan om de keten te sluiten, op grond van welke criteria juist deze ketens zijn gekozen, welke milieueffecten (inclusief zwerfafval) binnen deze analyse in aanmerking worden genomen en welke randvoorwaarden worden gehanteerd bij de keuze voor een mogelijke aanpak?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in de milieuanalyse van de mogelijke afschaffing van statiegeld op grote PET-flessen voor frisdrank en water die in opdracht van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken wordt opgesteld een vergelijking wordt gemaakt tussen het milieueffect van het afschaffen van statiegeld op deze flessen en het milieueffect dat in de toekomst wordt verwacht van het totale pakket aan maatregelen gericht op alle verpakkingen krachtens de Raamovereenkomst (kunststof, papier, karton, etc.), dus ook voor niet-drank verpakkingen?
Ja. De analyse is 18 juni jl. met de brief5 over ondermeer de besluitvorming over statiegeld aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bereid in deze milieuanalyse ook een vergelijking op te laten nemen die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld binnen de sector drankverpakkingen en een vergelijking die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld ten aanzien van de verpakkingen voor frisdrank en water, zodat de Kamer ook inzicht heeft in de effecten op deze twee niveaus? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom er ook zonder deze vergelijkingen op sector en productcategorieniveau toch sprake is van een eerlijke vergelijking?
De analyse is reeds uitgevoerd en op 18 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.
Het is niet meer mogelijk om deze vraag daarin mee te nemen. In de analyse is verder onderbouwd hoe de vergelijking is uitgevoerd. De analyse is onafhankelijk en wetenschappelijk getoetst.
Welke informatie is inmiddels verkregen over de kosten en baten van een statiegeldsysteem voor blikjes en flesjes in onze buurlanden? Is het waar dat de milieuimpact studie die is uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse regering de netto kosten van het meest uitgebreide statiegeldsysteem (scenario 1) berekent op slechts 8 miljoen euro en dat alle scenario’s uitkomen op slechts 2 á 3 cent brutokosten per verpakking (exclusief alle opbrengsten)? Hoe verklaart u het grote verschil met de kosten die ons eerder voor Nederland zijn voorgehouden? Klopt het dat in het Vlaamse onderzoek in de meeste scenario’s kosten en opbrengsten van statiegeld globaal in evenwicht zijn en dat er zelfs een scenario is waarin de opbrengsten hoger zijn en dat in al deze scenario’s de winst van minder zwerfafval niet eens is meegenomen? Welke conclusies trekt u hieruit voor uw besluit over het Nederlandse statiegeldsysteem?
De Vlaamse studie is verricht ten behoeve van de afweging voor een mogelijke invoering van statiegeld op eenmalige drankenverpakkingen. Het betreft dus aannames voor een systeem dat er nog niet is. Het is een interessante studie waarin van een aantal statiegeldscenario’s een kosten-batenanalyse is gemaakt.
Daarnaast wordt ook gekeken naar een groot aantal kwalitatieve factoren zoals de effecten op de werking van het bestaande (FOSTPLUS) systeem en het scheidingsgedrag van de burger. Zoals in de Vlaamse studie wordt aangegeven, is het Nederlandse systeem duurder omdat er in Nederland hogere personeelskosten zijn voor het sorteren van de flessen die zijn ingeleverd bij supermarkten en vanwege het tellen van alle flessen in telcentra. De conclusies uit deze studie kunnen niet een-op-een worden geprojecteerd op de Nederlandse situatie. De scenario’s die in Vlaanderen zijn bekeken, zijn namelijk gebaseerd op een referentiesituatie die niet gelijk is aan de Nederlandse situatie.
In de Nederlandse onderzoeken naar zwerfafval, is gekeken naar zwerfafvalbeleid in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Er is ook gekeken naar informatie over beloningssystemen in relatie tot zwerfafval.
In 2010 is een onderzoek uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk naar het opnieuw implementeren van een statiegeldsysteem als remedie tegen zwerfafval. Uit dit onderzoek blijkt dat de kosten voor het implementeren van dit systeem zich terugverdienen. Daarnaast leidt recycling tot milieuvoordelen.
In Duitsland is een enquête uitgevoerd van het Duitse» Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit» waaruit is gebleken dat statiegeld heeft geleid tot minder flesjes en blikjes in het zwerfafval, ondanks de duidelijk gestegen verkoop van eenmalige drankenverpakkingen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de onderzoeken over zwerfafval en mijn voornemens voor een integrale aanpak zwerfafval ontvangen.
Deelt u de mening dat effectieve uitwerking van producentverantwoordelijkheid extra aandacht verdient wanneer het gaat om het op de markt brengen van (wegwerp)producten die leiden tot relatief veel zwerfafval en hoe geeft u daar invulling aan?
Ja. Om die reden zijn hiervoor afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Eén van de elementen waarmee de producenten en importeurs van verpakkingen bij de productie van hun verpakkingen rekening moeten houden, is het voorkomen van zwerfafval.
Daarnaast krijgt dit onderwerp extra aandacht in de integrale aanpak van het zwerfafval die ik in de komende maanden samen met een brede coalitie ga uitwerken, zoals aangekondigd in de brief hierover die uw Kamer op 18 juni jl. ontvangen heeft.
Het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei 2015 |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u de lijst «groene goederen» toesturen?1
Er is op dit moment nog geen vastgestelde lijst met «groene goederen». Hierover wordt vanaf juli 2014 in Genève onderhandeld tussen 17 WTO-leden, waaronder de EU. Lopende de onderhandelingen zijn de diverse voorstellen nog niet openbaar. Wel is duidelijk dat de producten, waarover gesproken wordt, vallen in de categorieën luchtvervuiling, beheer van afval, hernieuwbare energie en energiebesparing, waterzuivering, geluidsoverlast en «resource efficiency». De voorstellen bouwen voort op een lijst van oorspronkelijk 54 milieugoederen die door de APEC (Asia-Pacific Economic Cooperation) landen in 2012 is opgesteld. Tevens wordt besproken om aanverwante diensten onder het akkoord te laten vallen. Geloofwaardigheid («environmental credibility») en uitvoerbaarheid (voor de industrie en douane) zijn belangrijke criteria bij de nominatie van goederen en de samenstelling van de lijst die nu in voorbereiding is.
Hoeveel van de producten worden door Nederlandse bedrijven geproduceerd? Wat is de totale waarde van deze industrie?
Gezien het feit dat de lijst niet vaststaat, is nog geen uiteindelijk oordeel te geven over de omvang en waarde van de Nederlandse export in deze producten. Wel heeft de Europese Commissie studies laten verrichten naar de economische effecten van handelsliberalisatie van de 54 producten op de APEC-lijst en een eerdere groslijst van de EU met 165 producten. Voor de EU betrof de export van deze productcategorieën € 71 miljard respectievelijk € 146 miljard (8% van de totale EU export). De EU is wereldleider in export en import van groene goederen en diensten, gevolgd door China en andere APEC landen.
Wat is de waarde van de totale hoeveelheid export van deze producten en naar welke landen worden deze producten geëxporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven meegenomen in de onderhandelingen over het Groene Goederen handelsakkoord?
Het Nederlands bedrijfsleven wordt via de geëigende kanalen geraadpleegd over de belangen die het heeft (offensief en defensief). De Europese Commissie houdt verder regelmatig consultaties en «stakeholderbijeenkomsten» waar het bedrijsleven en maatschappelijke organisaties voor worden uitgenodigd.
De meest recente bijeenkomst met stakeholders vond plaats op 3 juni jl.
in Brussel. Hieraan namen hieraan ruim 200 deelnemers deel.
Wat zijn de verwachte economische effecten van dit handelsakkoord?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verwachte effecten op klimaatverandering en milieuvervuiling van dit handelsakkoord?
De Europese Commissie voert op dit moment een «sustainability impact assessment» uit om te achterhalen wat de effecten van een dergelijk akkoord zijn op de economie, op de aanpak van milieuvraagstukken (waaronder klimaat) en op de bijdrage aan de millennium ontwikkelingsdoelen (MDGs) en de duurzame ontwikkelingsdoelen (sustainable development goals/SDGs). Concrete gegevens zijn op dit moment nog niet voorhanden en zijn afhankelijk van de uiteindelijke lijsten. Wel is de verwachting dat een groene goederenakkoord leidt tot betere markttoegang en goedkopere groene goederen en aanverwante diensten. Dit zal bijdragen aan een verbeterde aanpak van milieuvraagstukken, waaronder klimaat.
Wat is het belang van dit handelsakkoord voor de klimaatonderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het besluitvormingsproces in de EU eruit voor dit handelsakkoord?
De voortgang en het onderhandelingsresultaat zullen worden besproken in de Raad Buitenlandse Zaken Handel op basis van het onderhandelingsmandaat van de Raad aan de Commissie van 8 mei 2014.
De Kamer zal hierbij steeds worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet. Het streven is het akkoord dit najaar af te ronden om daarmee bij te dragen aan een succesvolle Klimaatconferentie (CoP 21 UNFCCC) in december in Parijs en de Ministeriële WTO Conferentie in Nairobi.
Het bericht dat de VS vasthouden aan een Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) met investeringsgeschillenbeslechtingsclausule (ISDS) |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «US rejects EU proposal for investment court, insists on retaining ISDS»?1
Ik heb op 17 april jl. met de Amerikaanse hoofdonderhandelaar USTR Michael Froman gesproken. Tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven dat de discussie over investeringsbescherming ook in de Verenigde Staten speelt en er ook daar stemmen opgaan om het huidige systeem te verbeteren. Samen met de collega’s van Zweden, Denemarken, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg heb ik voorstellen gedaan voor verbetering in het paper Improvements in CETA and beyond (bijlage bij Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465). Op dit moment werkt de Europese Commissie deze voorstellen verder uit in samenwerking met de lidstaten en het Europees parlement. Zodra er een EU positie is, zullen de onderhandelingen met de Amerikanen op dit gebied worden hervat.
Is het waar dat de Amerikanen uw plan voor een Internationaal Hof voor Handel – in plaats van het beruchte ISDS – verwerpen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent de verwerping van dit voorstel voor het onderhandelingsproces?
Zie antwoord vraag 1.
Is een TTIP-verdrag inclusief ISDS-clausule voor u aanvaardbaar? Laat u uw eigen voorstel voor een Internationaal Hof daarmee vallen? Hoe verhoudt zich dat tot de diverse moties die zijn aangenomen op dit punt?
Een investeringsbeschermingshoofdstuk in het TTIP-verdrag moet voorzien zijn van de nodige waarborgen voor het behoud van beleidsruimte, een transparante en onafhankelijke procedure voor het beslechten van investeringsgeschillen, inclusief een beroepsmechanisme. Ik heb daartoe voorstellen gedaan, inclusief een permanent hof die zijn overgenomen door Eurocommissaris Malmström als inzet voor TTIP en andere akkoorden. De motie die op dit punt is aangenomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 964) zie ik als ondersteuning van beleid.
Ziet u nog alternatieven voor een TTIP-verdrag zonder ISDS-clausule? Zo ja, welke?
In het onderhandelingsmandaat van de EU staat dat het opnemen van investeringsbescherming en ISDS in TTIP afhankelijk is van een goede oplossing voor de zorgen die bestaan rondom dit mechanisme. Hiervoor worden op dit moment concrete voorstellen nader uitgewerkt die in lijn zijn met de Nederlandse inzet. Deze voorstellen zullen worden besproken in de onderhandelingen met de VS, en we wachten de resultaten daarvan af.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een voorstel om ISDS te hervormen? Zo ja, kunt u de inhoud en vorderingen van dit voorstel toelichten? In hoeverre komt dit voorstel overeen met uw voorstel voor een Internationaal Hof voor Handel?
Het is duidelijk dat Frankrijk, net als Nederland, kijkt naar structurele hervormingen van het huidige mechanisme van investeringsbescherming. Het Franse voorstel richt zich hierbij op vier onderwerpen:2 het right to regulate;3 een institutioneel raamwerk voor een permanent hof voor investeringsgeschillen;4 eisen voor arbiters en transparantie van tribunalen; en5 de relatie tussen arbitrage en lokale rechtsmiddelen.
In grote lijnen zijn de Franse voorstellen in lijn met de Nederlandse inzet ten aanzien van ISDS en investeringsbescherming. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over de kwaliteitseisen voor arbiters, betere bescherming van het right to regulate, de mogelijkheid voor staten om gezamenlijk bindende interpretaties te geven over een investeringsbeschermingsverdrag en het terugdringen van misbruik van het geschillenmechanisme dat daarbij hoort. Over een aantal andere voorstellen heeft Nederland nadere vragen, zoals over uitzonderingen op het beginsel van non-discriminatie, die het zouden toestaan buitenlandse investeerders anders te behandelen. Ook vereisen voorstellen als het opleggen van boetes bij frivole claims of het toestaan van claims bij schending van nationaal recht eerst nog nadere verduidelijking door Frankrijk. Daarbij is het Nederlandse uitgangspunt dat een gebalanceerd en gemoderniseerd investeringsbeleid nodig is dat ook als voorbeeld voor andere strategische onderhandelingen gebruikt kan worden.
Wat is uw reactie op het feit dat Eurocommissaris Malmström in eerste instantie niet de ambitie blijkt te hebben om een Internationaal Hof voor Handel op te nemen in TTIP? Klopt het dat Malmström de optie van een Internationaal Hof alleen op lange termijn haalbaar acht? Wat is daarop uw reactie?2
Eurocommissaris Malmström heeft de ambitie om tot de oprichting van een permanent hof te komen. Dit kan niet op korte termijn gerealiseerd worden en daarom doet Malmström tevens concrete voorstellen voor TTIP die op de kortere termijn beter te realiseren zijn, zoals een bilateraal beroepsmechanisme.
Wat zijn de gevolgen voor de onderhandelingen nu blijkt dat president Obama geen speciale bevoegdheid krijgt van de Amerikaanse Senaat om handelsverdragen af te sluiten met Azië en de EU?3
Dit is niet correct. Op 18 juni jl. heeft het Huis van Afgevaardigden een voorstel goedgekeurd om Obama meer bevoegdheden te geven om handelsverdragen af te sluiten (Trade Promotion Authority – TPA). Op 24 juni jl. heeft ook de Senaat haar goedkeuring gegeven. Het voorstel gaat nu naar Obama ter ondertekening.
Acht u het nog reëel dat TTIP binnen de ambtstermijn van Obama kan worden afgerond?
Ja, maar inhoud gaat boven snelheid. Als het niet lukt om tot een goed resultaat te komen in komende anderhalf jaar, dan heb ik liever langere onderhandelingen zodat we tot een goed akkoord kunnen komen.
Klopt het dat goedkeuring van TTIP überhaupt «bijzonder lastig» gaat worden, omdat het Congres zich nu tegen onderdelen van het verdrag kan verzetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 8 is het voorstel voor TPA inmiddels goedgekeurd door het Congres.
Het bericht ‘TTIP tast gezondheid EU aan’ |
|
Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «TTIP tast gezondheid EU aan»?1
De bescherming van de volksgezondheid staat voor het kabinet niet ter discussie door de sluiting van TTIP. De Europese standaarden voor voedselkwaliteit en voedselveiligheid blijven onverkort van kracht. De EU en haar lidstaten controleren en handhaven ook bij import uit derde landen op deze regelgeving.
Erkent u dat de EU dankzij het vrijhandelsakkoord met de VS (TTIP) een interessante afzetmarkt voor ongezonde producten uit de VS zal worden? Zo nee, blijven de invoertarieven voor ongezonde producten ongewijzigd onder TTIP?
Welke producten in Europese supermarkten te koop zijn, wordt bepaald door vraag en aanbod. De voorkeuren van de consument zijn daarin een belangrijke factor. Ook op dit moment zijn er namelijk al volop Amerikaanse producten in de supermarkt verkrijgbaar.
Het voorbeeld dat in het artikel wordt genoemd (chocolade), suggereert dat verdere verlaging van de invoertarieven als gevolg van TTIP ertoe zou leiden dat meer Amerikaanse in plaats van Europese chocolade zal worden geconsumeerd. Ook voor deze, uit de VS geïmporteerde chocoladeproducten geldt overigens dat zij aan de Europese kwaliteits- en veiligheidseisen zullen moeten blijven voldoen.
In het Taric-register staan ook andere voorbeelden. Tomatensap zonder toegevoegde suikers bijvoorbeeld. Dit is een verwerkt product dat doorgaans als gezond wordt beschouwd. Op dit moment moet een Amerikaanse exporteur een importheffing van 16,8% aan de EU betalen. Die heffing wordt vervolgens doorberekend in de uiteindelijke prijs aan de Europese consument. TTIP beoogt ook de invoerheffing op dit product te verminderen, zodat de Europese consument uiteindelijk een lagere prijs voor dit product betaalt.
Klopt het dat invoertarieven de reden zijn dat onze supermarkten niet vol liggen met ongezonde Amerikaanse producten? Zo nee, hoe oordeelt u over de voorbeelden in het artikel uit het Taric-register?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit artikel zich tot uw uitspraak: «Wij en andere landen in Europa hebben een aantal rode lijnen getrokken. Bijvoorbeeld als het gaat om voedselveiligheid, dierenwelzijn en het milieu»?3
Het kabinet accepteert geen verlaging van onze standaarden voor voedselveiligheid, dierenwelzijn en het milieu.
Deelt u de mening dat de prijs voor goedkope Amerikaanse producenten uiteindelijk betaald zal worden via stijgende zorgkosten, in het bijzonder voor de lagere inkomens? Erkent u dat hiermee de ongelijkheid wordt vergroot? Hoe gaat u tegemoet komen aan dit probleem, nu en straks?
Nee ik deel deze zorg niet. Ik heb geen reden om te verwachten dat het consumptiepatroon ongezonder wordt door TTIP.
Klopt het, dat de hoogte van invoertarieven samenhangt met de vraag hoe (on)gezond een product is? Klopt het dat ongezonde producten evenredig een hoger invoertarief kennen?4
Nee, dit klopt niet. De hoogte van invoertarieven hangt niet samen met de vraag hoe gezond een product is. Bij invoertarieven is hoofdzakelijk een verschil zichtbaar tussen verwerkte en onverwerkte producten.
Kunt u een lijst beschikbaar stellen van alle ongezonde producten waarover momenteel onderhandeld wordt en waarvan de invoertarieven door TTIP mogelijk verlaagd kunnen worden? Indien u dit niet wilt doen, erkent u dan dat het voor de Kamer moeilijk wordt om u te controleren wanneer u zegt dat u een rode lijn heeft getrokken rond voedselveiligheid? Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen?
Een dergelijk lijst is er niet en is ook niet nodig. Het uitgangspunt in de TTIP onderhandelingen is dat – net als nu al het geval is – producten die vanuit derde landen worden geïmporteerd voldoen aan de Europese regelgeving op het terrein van voedselveiligheid.
Erkent u dat het vanwege de matige koopkrachtplaatjes in Nederland voor de lagere inkomens aantrekkelijk wordt om straks goedkope, doch ongezonde producten afkomstig uit de VS te kopen? Hoe gaat u deze ontwikkeling tegen?
Ik deel uw mening niet. Ik ben in algemene zin van mening dat de aankoop van consumptiegoederen en voedsel een private aangelegenheid is. Uiteraard wordt wel toegezien op de veiligheid van consumptie. Verder kan ik het instrument van de gezondheidsvoorlichting, zo nodig doelgroepgericht, hanteren om te zorgen dat mensen goed geïnformeerd zijn over de gevolgen van hun keuzen.
Wat zijn de gevolgen van het verlagen van de invoertarieven van producten uit de VS voor de Europese volksgezondheid? Op welke onderzoeken baseert u zich daarbij?
De EU zal haar standaarden voor voedselveiligheid voor import van Amerikaanse producten niet verlagen. Zoals eerder toegelicht zal de verlaging van invoertarieven op zichzelf geen gevolgen hebben voor de Europese volksgezondheid.
Kunt u de strekking van dit artikel duiden in het licht van het WRR-rapport «Naar een Voedselbeleid»? Kunt u in het bijzonder ingaan op de passages: «Vooral het gemeenschappelijk landbouwbeleid en vrijhandelsverdragen hebben grote invloed op de nationale voedselproductie en -consumptie» (p. 21) en: «Voedsel geldt in de onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord binnen TTIP als een van de gevoelige onderwerpen?» (p. 124)?5 In welke food strategy past TTIP volgens u?6
Het WRR rapport «Naar een Voedselbeleid» constateert dat voedsel voor Nederlandse consumenten in overvloed beschikbaar is en dankzij historisch lage prijzen meer dan ooit betaalbaar. Dit komt mede door de invloed van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op de nationale voedselproductie en -consumptie en doordat de wereldhandel in voedsel de afgelopen decennia (gedeeltelijk) is geliberaliseerd.
De WRR geeft aan dat het principe van vrijhandel in de internationale handelsafspraken, zoals de WTO, voorop staat en dat uitzonderingsbepalingen zich vooral richten op voedselveiligheid. Dit geeft de mogelijkheid om handelsbeperkende maatregelen te nemen voor het garanderen van voedselveiligheid, de dier- en plantgezondheid of voor het beschermen van de volksgezondheid tegen verspreiding van ziektes of tegen additieven, contaminanten en toxines in voedsel. De WRR refereert er aan dat overheden zich daarbij wel moeten baseren op duidelijk wetenschappelijk bewijs en moeten verwijzen naar internationale standaarden.
Dit sluit aan bij het uitgangspunt van het kabinet en de EU dat bij de onderhandelingen over TTIP niet op het Europees niveau van consumentenbescherming wordt ingeboet en de beleidsvrijheid behouden blijft om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel randvoorwaarden, in lijn met onder andere WTO-verplichtingen, dat de (handels)maatregelen proportioneel dienen te zijn ten opzichte van het beoogde doel, deze niet mogen leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme mogen zijn.
Ten aanzien van het WRR-rapport «Naar een Voedselbeleid» heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aangegeven dat het kabinet rond het zomerreces de reactie aan uw Kamer zal sturen.
Op welke afspraken van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) kunt u zich beroepen als het gaat om het nemen van beschermende maatregelen, wanneer de volksgezondheid of het milieu worden bedreigd?
In het kader van de WTO zijn er afspraken gemaakt over beschermende maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid of het milieu voor het eigen grondgebied. Zo kunnen invoerbeperkende maatregelen worden genomen ter bescherming van het milieu op basis van artikel XX van de GATT/WTO. Dit artikel geeft aan binnen welke kaders een invoerbeperkende maatregel ter bescherming van mens, plant, dier of milieu te rechtvaardigen is.
Als het gaat om maatregelen ter bescherming van mens, plant en dier tegen de verspreiding van ziektes of ziekte veroorzakende organismen, additieven, contaminanten en toxines in voedsel kan de WTO-overeenkomst over sanitaire en fytosanitaire maatregelen van toepassing zijn.
Voor het nemen van maatregelen waarbij technische eisen worden gesteld aan een product, kan de WTO-overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen toegepast worden.
Er zijn dus binnen de WTO verschillende mogelijkheden om de volksgezondheid en het milieu te beschermen. Zoals ook in antwoord 10 aangegeven, geldt voor alle maatregelen dat deze niet-discriminatoir en proportioneel aan het beoogde doel moeten zijn.
Het anti-dumping onderzoek naar de import van Transformatorstaal in de EU |
|
Fred Teeven (VVD), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Staalbedrijf Vlissingen dreigt dupe te worden van maatregel Europa», waardoor een onmisbare grondstof voor dit bedrijf ineens veel duurder zou worden?1
Ja.
Op basis waarvan trekt de Europese Commissie de conclusie dat Grain Oriented Electrical Steel (GOES) voor te lage prijzen op de Europese markt wordt aangeboden? Onderschrijft u die conclusie? Zo ja, op basis waarvan?
De Europese Commissie is op 14 augustus 2014 een antidumping onderzoek gestart naar GOES uit China, Japan, Korea, Rusland en de VS. Het onderzoek duurt maximaal 15 maanden, maar de Commissie kan binnen 9 maanden voorlopige antidumping heffingen opleggen op basis van de voorlopige onderzoeksresultaten. Die heffingen zijn recent opgelegd, en variëren tussen de 22 en 36%.
De Commissie concludeert dat China, Japan, Korea, Rusland en de Verenigde Staten GOES dumpen op de Europese markt en dat de Europese producenten van GOES daar schade van ondervinden. Ook ziet de Commissie een oorzakelijk verband tussen de dumping en geleden schade. Daarmee is volgens de Commissie voldaan aan de voorwaarden voor het nemen van voorlopige antidumping maatregelen. De Commissie erkent dat de antidumping maatregelen niet in het belang zijn van Europese gebruikers van GOES, maar stelt dat dit geen afdoende reden is om van de maatregelen af te zien.
Een zwakte in het onderzoek is dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar kwaliteit GOES. Daardoor is het niet duidelijk of er over de hele linie sprake is van dumping en schade of alleen voor GOES van lage of hoge kwaliteit. De Commissie onderkent dit en geeft aan dat ze tijdens het vervolgonderzoek zal kijken of hoge kwaliteit GOES aparte beoordeeld moet worden.
Een ander aspect dat om nadere analyse vraagt is de recente prijsstijging van GOES op de wereldmarkt. De Commissie heeft voor het bepalen van dumping naar de periode juli 2013 – juni 2014 gekeken. Vanaf juli 2014 zijn de wereldmarktprijzen voor GOES echter sterk gestegen. Dat geldt voor alle GOES, maar in het bijzonder voor GOES van hoge kwaliteit. Een van de redenen is de Europese Ecodesign verordening voor transformatoren uit 2014 die stapsgewijs strengere eisen stelt aan de efficiency van in de EU verkochte transformatoren. Voor een hogere efficiëntie is hoogwaardiger GOES nodig.
Kunt u bevestigen dat het invoeren van een invoerheffing over GOES, gezien het huidige prijsniveau, onnodig is vanuit het oogpunt van anti-dumping maatregelen? Kunt u een toelichting hierop geven?
Gezien de recente stijging van de wereldmarktprijzen is het de vraag in hoeverre er op dit moment nog sprake is van dumping en/of door de Europese industrie geleden schade. Ook kunnen de gevolgen van een antidumping heffing mogelijk groter zijn voor Europese gebruikers van GOES dan door de Commissie voorzien. Nederland heeft de Commissie verzocht hierover duidelijkheid te verschaffen.
Hoe beoordeelt u de beweringen dat Nederlandse bedrijven zich door een importheffing uit de markt zullen prijzen, wat tientallen banen kan kosten? Bent u bereid hiertegen maatregelen te treffen? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan?
Door stijgende prijzen van GOES zullen de productiekosten van transformatoren waarschijnlijk toenemen. Met antidumping heffingen nemen de kosten van geïmporteerde GOES extra toe. Ik kan niet beoordeelden of Europese producenten van transformatoren zich hiermee uit de markt zullen prijzen, en hoeveel banen dit zal kosten.
In het algemeen geldt dat de Nederlandse overheid bedrijven niet compenseert voor schade geleden als gevolg van antidumping maatregelen van de EU tegen derde landen of antidumping maatregelen van derde landen tegen de EU.
Deelt u de mening dat de hoogste kwaliteit staal alleen in Japan verkrijgbaar is?
Het is mij niet bekend of de hoogste kwaliteit GOES alleen in Japan geproduceerd wordt.
Heeft u reeds op een eerder moment bij de Europese Commissie aandacht gevraagd voor deze anti-dumping heffingen? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
De Commissie heeft op 15 april jl. de voorlopige onderzoeksresultaten naar de Lidstaten gestuurd en ze op 30 april gepresenteerd in het Handelsdefensief Comité. Voor 15 april was er niets bekend over de resultaten van het onderzoek, nog over mogelijke heffingen.
Volgens de huidige besluitvormingsregels heeft de Commissie het recht zelfstandig te beslissen over voorlopige maatregelen en worden de lidstaten pas achteraf schriftelijk geconsulteerd. Nederland zal zich bij deze consultatie kritisch opstellen (zie antwoord op vragen 2 en2.
Vindt u het wenselijk dat door deze anti-dumping heffingen op raadselachtige grondslag de werkgelegenheid in een kwetsbare regio wordt bedreigd? Zo nee, welke actie gaat u hierop ondernemen?
Nederland heeft de Commissie verzocht duidelijkheid te verschaffen over de grondslag voor de antidumping heffingen. Bij de schriftelijke consultatie over de maatregel zal Nederland zich kritisch opstellen.
Het bericht dat EU-landen door het vrijhandelsakkoord tussen de EU en de VS (TTIP) nieuwe wetten moeten toetsen op de impact die zij hebben op bedrijven |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Gelekt TTIP voorstel: EU landen moeten inderdaad eerst hun nieuwe wetten laten toetsen op impact bedrijven»?1
Een van de pijlers in TTIP is het bevorderen van compatibiliteit van regelgeving. In het onderdeel over samenwerking op het terrein van regelgeving wordt bezien hoe regelgevende instanties tussen de EU en de VS kunnen samenwerken en hoe regelgeving op elkaar kan worden afgestemd. Het gaat om verschillen in (technische) voorschriften die de handel tussen de EU en de VS onnodig bemoeilijken.
In de EU mogen bijvoorbeeld alleen wetenschappelijk beoordeelde, veilige en toegelaten UV-filters worden gebruikt in zonnebrandproducten. Dit geldt ook voor de VS, maar daar is een andere goedkeuringsprocedure van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat producenten in de EU en in de VS een vergunningsaanvraag moeten indienen op basis van verschillende veiligheidsbeoordelingen. Door uitwisseling van wetenschappelijke beoordelingen over UV-filters tussen regelgevende instanties kunnen (technische) voorschriften in de toekomst beter op elkaar worden afgestemd of kan worden volstaan met één goedkeurings-procedure. Op het moment dat uiteenlopende beoordelingen systematisch tot een ander niveau van bescherming leiden, is het op elkaar afstemmen van regelgeving niet aan de orde. De EU heeft bijvoorbeeld gedetailleerde voorwaarden voor het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde producten. Deze regels zijn voor sommige producten strenger dan vergelijkbare regels in de VS. De Nederlandse en EU-inzet is dat dit verschil in regelgeving in TTIP onverkort gehandhaafd blijft.
De EU heeft op dit terrein in de onderhandelingen een tekstvoorstel gedaan, dat in aanloop naar de 9de onderhandelingsronde openbaar is gesteld op de website van de Europese Commissie. Het betreft een eerste voorstel dat in de loop van de onderhandelingen grotendeels nog moet worden uitgewerkt. Een van voorstellen is de oprichting van een regulerende instantie (de zogenaamde «regulatory cooperation body»). Het artikel van Sargasso waarnaar verwezen wordt, wekt de indruk dat uitsluitend bedrijven door deze instantie geconsulteerd worden. Dit berust op een misverstand. Voor het kabinet is het essentieel dat een brede vertegenwoordiging van bedrijven en maatschappelijke organisaties bestaande uit onder meer vakbonden, consumentenorganisaties en andere publieke belangenbehartigers wordt geconsulteerd. Dit is ook expliciet zo weergegeven in het huidige voorstel van de EU.
Daarnaast sluit het voorstel uit dat deze instantie eigenhandig wetgeving aanneemt. De regulerende instantie beschikt daarmee alleen over een adviesrecht.
Nederland heeft er bij de Europese Commissie op aangedrongen hier onverkort aan vast te houden. Ik heb deze aandachtspunten ook opgebracht tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei jl.3 De Europese Commissie heeft tijdens deze Raad bevestigd dat deze instantie enkel een adviesrecht heeft, dat Europese en nationale democratische procedures niet doorkruist mogen worden en dat alle belanghebbenden een gelijkwaardige inbreng hebben. Overigens is consultatie van wetgevingsvoorstellen op zich niet nieuw. Nederlandse wetsvoorstellen worden breed geconsulteerd, bijvoorbeeld via internetconsultaties. Dit is een transparant proces en vindt plaats in een vroeg stadium van het wetgevingsproces. De eindafweging over wetsvoorstellen blijft volledig bij de wetgever.
Klopt het, dat nieuwe wetten onder TTIP vooraf gescreend gaan worden op de mate waarin zij verenigbaar zijn met de belangen van bedrijven?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u dit met de motie-Jasper van Dijk (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1476) waarin de regering wordt verzocht om niet akkoord te gaan met een regulatory cooperation body, tenzij alle belanghebbenden evenredig betrokken worden en het orgaan niet meer dan een adviesrecht heeft, zodat de politiek verantwoordelijk blijft?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Kenneth Haar van Corporate Europe Observatory: «Het voorstel van de Commissie introduceert een systeem dat iedere nieuwe milieu, gezondheids- en arbeidsstandaard op Europees en nationaal niveau bedreigt»?
Met de aangehaalde uitspraak van de heer Haar dat het voorstel van de Europese Commissie de Europese en nationale milieu, gezondheids- en arbeidsstandaarden zou bedreigen, wordt het voorstel niet juist weergegeven. Het voorstel maakt duidelijk dat samenwerking op het gebied van regelgeving beoogt de handel en investeringen te faciliteren. Daarbij blijft het hoge beschermingsniveau voor mens, dier en milieu behouden. De Nederlandse inzet blijft erop gericht dat TTIP niet tornt aan onze standaarden op het terrein van mens, dier en milieu.
Wat is uw reactie op de uitspraak van David Azoulay van het Center for International Environmental Law: «Het meest afschrikwekkende aan het voorstel is dat het mogelijkerwijs wordt toegepast op bestaande regels. Het verlamt niet alleen toekomstige wetgeving, maar stuurt ons terug in de tijd»?
Het doel is om bruggen te slaan tussen de regelgevende systemen in de EU en de VS. Door in een vroeg stadium van wetgevingsprocessen samen te werken, kunnen de overheden in de EU en de VS expertise en ideeën uitwisselen. Dit moet leiden tot regelgeving die niet onnodig handelsbelemmeringen creëert en ook doeltreffender en efficiënter is. Uitwisseling van bijvoorbeeld wetenschappelijke beoordelingen tussen regelgevende autoriteiten kan nuttig zijn, zodat (technische) voorschriften in de toekomst beter op elkaar afgestemd zijn of mogelijk zelfs één goedkeuringsprocedure volstaat. Bij het maken van afspraken over het samenwerken op het terrein van regelgeving moeten democratische procedures volledig gerespecteerd worden en moeten onze standaarden op het terrein van mens, dier en milieu worden gehandhaafd. Ik zet mij er voor in dat de Europese Commissie onverkort aan deze randvoorwaarden in de onderhandelingen vasthoudt.
Deelt u de mening dat nationale parlementen alle ruimte moeten hebben om nieuwe regels te maken, ook als die indruisen tegen belangen van bedrijven? Zo ja, kunt u garanderen dat parlementen deze vrijheid behouden, ook indien TTIP wordt ingevoerd?
Ja. Het is voor Nederland cruciaal dat samenwerking op het terrein van regelgeving onder TTIP niets verandert aan de democratische manier waarop regelgeving in de EU en in de lidstaten wordt opgesteld. Daarmee dienen het Europese parlement en nationale parlementen de volledige ruimte te behouden om nieuwe regels te maken.
Deelt u de mening dat nationale parlementen een volwaardige stem moeten hebben in de aanvaarding van TTIP?
Ja. Nederland is van mening dat TTIP een gemengd akkoord is. Dit betekent dat nationale parlementen op twee momenten een stem hebben in de aanvaarding van TTIP: voor de EU-bevoegdheden via de Raad, en voor de nationale bevoegdheden via de nationale ratificatieprocedure.
Voor de EU-bevoegdheden worden de lidstaten, via de Raad, gevraagd met het akkoord in te stemmen zodra de onderhandelingen zijn afgerond. Dit betekent vervolgens dat het kabinet in samenspraak met het parlement dan zal moeten besluiten of Nederland in de Raad kan instemmen met het voorliggende akkoord.
Verscheidene lidstaten, waaronder Nederland, wijzen al geruime tijd in Brussel op het gemengde karakter van het akkoord. In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei jl. staat een verdere toelichting over de goedkeuringsprocedure.
Hoe oordeelt u over deze opmerking van Eurocommissaris Malmström: «Het verdrag treedt al wel in werking na goedkeuring door de lidstaten en het Europarlement, dus voordat jullie Tweede Kamer zich erover uitspreekt»?3
Zoals hiervoor weergegeven, is Nederland, samen met andere lidstaten, van mening dat sprake is van een gemengd akkoord in plaats van een verdrag dat uitsluitend onder de competentie van de EU valt. Voor Nederland betekent dit dat een gemengd akkoord pas na goedkeuring van beide Kamers in werking kan treden.
Bij een gemengd akkoord kan wel voorlopige toepassing van de EU-delen van het verdrag aan de orde zijn. De Europese Commissie kan daartoe na afronding van het akkoord een voorstel voorleggen aan de Raad. De Raad beslist vervolgens over de ondertekening en de voorlopige toepassing namens de Europese Unie. Het kabinet zal, in samenspraak met uw Kamer, besluiten of Nederland in de Raad wil instemmen met dit voorstel tot ondertekening en voorlopige toepassing. Voorlopige toepassing namens de EU kan alleen gelden voor die delen van het akkoord waarvoor de Europese Unie een exclusieve bevoegdheid heeft.
Deelt u de mening dat het «voorlopig» in werking laten treden van een ingrijpend verdrag veel ergernis zal oproepen, zeker als de nationale parlementen het verdrag nog moeten behandelen? Wat onderneemt u tegen deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 8.
Labeling van producten uit Israëlische steden op de Westelijke Jordaanoever |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het bericht waar dat 16 van de 28 lidstaten van de EU willen dat producten die afkomstig zijn uit Israëlische steden op de Westelijke Jordaanoever als zodanig worden gelabeld?
Wat is de precieze strekking van het verzoek dat deze lidstaten aan EU-buitenlandcoördinator Mogherini hebben gericht? Welk oogmerk kent het?
Waarom heeft Nederland dit verzoek actief ondersteund?
Bent u zich ervan bewust dat u hiermee mogelijk het klimaat schept waarin een boycot van Israëlische producten kan gedijen? Is dit gewenst?
Het uitbrengen van richtsnoeren over correcte etikettering van producten uit Israëlische nederzettingen, die strijdig zijn met internationaal recht en waarvan de voortdurende uitbreiding een ernstige bedreiging vormt voor het vredesproces, is van een geheel andere orde dan een boycotmaatregel. Het gaat hier om het geven van voorlichting aan consumenten. Het betreft geen importverbod. Voor de goede orde hecht het kabinet eraan te benadrukken tegenstander te zijn van een boycot van Israël.
Vindt u het – gelet op alle onrecht, schendingen van mensenrechten en totaal gebrek aan respect voor democratische waarden in de betreffende regio – proportioneel en gerechtvaardigd om uitgerekend de handel met de democratische rechtstaat Israël op deze wijze te schaden en te stigmatiseren?
Het kabinet stimuleert het zaken doen door het Nederlandse bedrijfsleven met Israëlische bedrijven binnen de grenzen van 1967 en met Palestijnse bedrijven in de Palestijnse Gebieden (de Westelijke Jordaanoever en Gaza), mede in het kader van de respectievelijke bilaterale samenwerkingsfora met Israël en de Palestijnse Autoriteit. In het geval van Israël wordt hiermee tevens gevolg gegeven aan de motie Van der Staaij en Voordewind over het aanmoedigen van economische relaties tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven (Kamerstuk nummer 23 432-363). Door het correct etiketteren van producten uit Israëlische nederzettingen wordt voorkomen dat consumenten misleid worden ten aanzien van de herkomst van een product; consumenten kunnen dan zelf een bewuste keuze maken of zij een Israëlisch product willen kopen, een Palestijns product of een product uit een Israëlische nederzetting.
Hoe heeft Israël gereageerd op het aan Mogherini gerichte verzoek?
Het kabinet betreurt het uitlekken van de brief van de zestien lidstaten. De Israëlische regering heeft geen officiële reactie gegeven op het verzoek. Wel deed de demissionaire Minister van Buitenlandse Zaken Lieberman tegenover Israëlische media uitspraken over het verzoek.
Wat zijn de consequenties van de beoogde labeling voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Het bedrijfsleven vraagt om duidelijkheid over plichten en verantwoordelijkheden ten aanzien van deze kwestie. Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt is het bedrijfsleven gebaat bij een uniforme uitvoering door alle lidstaten van de EU-regelgeving met betrekking tot etikettering.
Zal het effect van labeling niet zijn dat Nederlandse bedrijven het zakendoen op de Westbank zullen aanmerken als besmet? Staat dit niet haaks op de handelsmissies die Nederland heeft ondernomen richting Israël?
Zie antwoord vraag 5.
Kan de beoogde labeling niet veel grotere en ongewenste consequenties krijgen, nu Israël en de Palestijnse gebieden op tal van manieren economisch en anderszins verknoopt zijn? Met andere woorden, krijgt de beoogde labeling niet een reikwijdte die veel verder gaat dan door u gewenst? Schaadt dit ook niet de Palestijnse belangen?
De Palestijnse Autoriteit heeft de brief verwelkomd. Door het correct etiketteren kan voorkomen worden dat consumenten worden misleid t.a.v. de herkomst van een product. Deze duidelijkheid voorkomt ook dat producenten die niet in nederzettingen actief zijn nadeel ondervinden doordat klanten en bedrijven producten mijden uit onzekerheid over de herkomst ervan.
Op welke wijze bevordert de beoogde labeling in uw ogen het vredesproces? Wordt dit juist niet verder verstoord, omdat de druk op de Palestijnen om te bewegen aan de onderhandelingstafel hiermee wordt verminderd?
Nederland voert een actief beleid, zowel bilateraal, via de band van de EU, als in het kader van de VN ter ondersteuning van een door middel van onderhandelingen te bereiken twee-statenoplossing. Het is zaak deze oplossing overeind te houden. Nederland oefent consequent druk uit op beide partijen om stappen te zetten die het onderling vertrouwen vergroten en een klimaat creëren waarin hervatting van onderhandelingen mogelijk is. Beide partijen dragen daarin een belangrijke verantwoordelijkheid. Ondertussen zal Nederland tegenwicht bieden aan ontwikkelingen die de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing bedreigen. Intrekking van Nederlandse steun aan de brief is niet aan de orde.
Bent u bereid om uw steun aan het verzoek aan Mogherini in te trekken en er in Europees verband op aan te dringen dat stappen in het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen moeten plaatsvinden aan de onderhandelingstafel?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel “Experts kritisch op wapenexportplan” |
|
Fred Teeven (VVD), Ronald Vuijk (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Experts kritisch op wapenexportplan»?1
Ja.
Hebt u regelmatig overleg met de ambtenaren van de Centrale Dienst In- en Uitvoer (CDIU) over de problematiek rondom het afgeven van exportvergunningen voor wapenleveranties en wapen gerelateerde leveringen? Zo ja, welke problemen zijn de afgelopen jaren uit dit regulier overleg naar voren gekomen? Zo nee, bent u bereid regelmatig overleg te gaan voeren met de CDIU over lopende zaken?
Ja. De afgelopen jaren was tijdens het periodieke overleg met de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) vooral aandacht voor de oplopende behandeltermijnen van vergunningaanvragen, de ontwikkeling en implementatie van het nieuwe automatiseringssysteem en de ontwikkelingen ten aanzien van de sancties op Rusland en Iran. Vooral de sancties op Rusland vergen veel capaciteit van de Douane. Niet alleen van de CDIU, maar ook van de Douane aan de grens.
Op dit moment zie ik dat de behandeltermijnen van aanvragen weer beginnen terug te lopen. Ik ben verheugd om te zien dat het proces «in control» is, alhoewel de termijnen naar mijn mening nog te lang zijn. Ik verwacht dan ook dat de behandeltermijnen binnen afzienbare tijd zover zijn teruggebracht dat deze geen belemmering vormen voor het exporterende bedrijfsleven.
Klopt het dat exportvergunningen in het kader van wapenleveranties en wapen gerelateerde leveringen eerst worden verstrekt bij de afronding van de leveringen? Is het waar dat sondaties over te verkrijgen exportvergunningen onvoldoende zekerheid geven aan het bedrijfsleven over de uiteindelijke afgifte van exportvergunningen?
Een vergunning wordt verstrekt voorafgaand aan de daadwerkelijke levering van de goederen. Omdat de politieke en veiligheidssituatie in de wereld snel kan veranderen, is het wenselijk om het moment van besluitvorming over een vergunningaanvraag en het moment van levering niet te ver uiteen te laten lopen.
Omdat sommige bedrijven lange productieprocessen hebben, of veel moeten investeren om een contract te kunnen afsluiten, bestaat de mogelijkheid om voorafgaand aan de vergunningaanvraag een sondage te doen. Tijdens deze sondageprocedure wordt een inschatting gemaakt of een eventuele vergunningaanvraag zal worden toegekend of afgewezen. Indien er sprake is van gelijkblijvende feiten en omstandigheden, kan een exporteur erop vertrouwen dat de uitkomst van een vergunningaanvraag gelijk is aan die van de eerdere sondage.
Ziet u mogelijkheden om een systeem rondom de exportvergunningen in te voeren, waarbij een vergunning voor wapenleveranties en wapen gerelateerde leveringen wordt verstrekt aan vergunning verzoeker op het moment dat een aanbieding wordt gedaan? Zo nee, waarom kan een dergelijk systeem niet worden ingevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de duur van geldigheid van een exportvergunning beperkt tot 1 jaar? Is er wel eens overleg met vergunning verzoekers geweest over de mogelijkheid van een langere geldigheidsduur van een exportvergunning?
De geldigheidsduur van een exportvergunning kan variëren van enkele maanden tot enkele jaren. Bij het afgeven van vergunningen wordt zoveel mogelijk maatwerk geleverd. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat de politieke en veiligheidssituatie in de wereld verandert en dat de exporteur behoefte heeft aan rechtszekerheid. In de praktijk komt het erop neer dat vergunningen meestal voor de duur van één jaar worden afgegeven.
Ziet u mogelijkheden om in Europees verband concurrentieverstoring te voorkomen, waar het betreft (verkapte) staatssteun aan wapen exporterende bedrijven c.q. bedrijven die wapen gerelateerde leveringen doen (in dit verband wordt gewezen op bijvoorbeeld scheepswerven in Spanje en Italië)?
De Spaanse scheepswerf Navantia is voor 100% in handen van de Spaanse Staat en de Italiaanse scheepswerf Fincantieri is voor meer dan 99% in handen van de Italiaanse Staat, maar het is niet gezegd dat dit tot al dan niet verkapte staatssteun leidt. Wat wel gezegd kan worden, is dat in Europees verband al jaren gewerkt wordt aan het terugdringen van concurrentieverstoringen op de markt voor defensiematerieel.
In juli 2004 werd het Europees Defensie Agentschap (EDA) opgericht en een van de eerste opdrachten van de ministers van Defensie van de lidstaten aan EDA was de ontwikkeling van een gedragscode voor de verwerving van defensiematerieel. Die gedragscode schreef voor dat als de deelnemende landen militair materieel met een waarde van meer dan € 1 miljoen willen aanschaffen, ze die opdracht publiceren op de website van het EDA. De criteria voor gunning van de opdracht moesten vooraf bekend zijn en landen mochten niet tussen aanbieders discrimineren.
Met Richtlijn 2009/81/EG is een volgende stap gezet in het terugdringen van de concurrentieverstoring op de markt voor defensiematerieel en werden de aanbestedingsprocedures aangescherpt en werd bijvoorbeeld de drempelwaarde omlaag gebracht tot € 412.000,–. Nog altijd blijven er uitzonderingen op openbare aanbesteding mogelijk, maar dan moet de lidstaat die daar een beroep op doet wel onderbouwen dat er essentiële veiligheidsbelangen in het geding zijn.
Met de Mededeling «Naar een meer competitieve en efficiëntere defensie- en veiligheidssector» van juli 2013 liet de Europese Commissie vervolgens weten nog niet klaar te zijn met het slechten van concurrentieverstorende obstakels op de Europese markt voor defensiematerieel. Gezien de duidelijke link tussen politieke, economische en veiligheidsbelangen is er nog wel een weg te gaan, maar er worden wel degelijk stappen gezet. In 2016 zal de Europese Commissie Richtlijn 2009/81/EG evalueren en bezien in hoeverre de komst van de Richtlijn al verandering heeft gebracht.
Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) en de komst van de “azijnkip” |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Brussel: kippen kunnen ontsmet met azijnzuur»?1
Het artikel geeft geen volledige beschrijving van de stand van zaken. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid aan lidstaten voorstellen te doen voor het toelaten van decontaminerende middelen op dierlijke producten, maar een dergelijk voorstel ligt er op dit moment niet.
Klopt het dat de Europese Commissie overweegt om de «azijnkip» toe te laten, waarbij kippen worden ontsmet met het middel perazijnzuur? In hoeverre verschilt de azijnkip van de chloorkip?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminerende middelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Hiertoe vindt allereerst een risicobeoordeling plaats door de EFSA. Op basis daarvan is het aan de Europese Commissie of zij aan de lidstaten toelating van een middel voor decontaminatie wil voorstellen.
Chloorverbindingen en perazijnzuur zijn verschillende stoffen met een verschillend werkingsmechanisme en verschillende eigenschappen voor wat betreft effectiviteit en veiligheid voor consument, werknemers en milieu. Deze stoffen moeten dan ook individueel worden beoordeeld.
Hoe oordeelt u over de publicatie «A Rotten Deal: Why TTIP threatens EU food safety standards for poultry» van Friends of the Earth Europe?2
De publicatie vermeldt terecht dat de Europese Unie veel waarde hecht aan het farm-to-fork principe: het borgen van de voedselveiligheid in alle schakels van de keten. Dit principe is en blijft van essentieel belang bij alle onderhandelingen waarbij voedselveiligheid een punt van aandacht is.
Ik deel de suggestie niet dat de toelating van decontaminerende middelen voor pluimveevlees per definitie leidt tot een afname van de voedselveiligheid. De EU hanteert het principe dat bij de toepassing van decontaminerende middelen geborgd moet worden dat de hygiëne in de productieketen niet afneemt.
Deelt u de conclusie dat toelating van pluimveevlees tot de EU, met de toevoeging van chemische middelen als peroxyazijnzuur, verband houdt met de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Aanvragen voor toelating van decontaminerende middelen voor dierlijke producten worden, los van de lopende TTIP-onderhandelingen, conform de geldende EU procedures beoordeeld en afgehandeld. De EU heeft op dit vlak eigen wetgeving met bijbehorende risicobeoordeling.
Wat is uw reactie op de constatering: «The US poultry industry has made it clear that it won’t support this trade deal unless it creates better access to the EU market for US poultry products»?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de Amerikaanse pluimveesector.
Deelt u deze constatering: «The EU’s ban on the use of antimicrobial rinses came into effect in 1997 […] This requirement means that imports of US poultry treated with chemical rinses are not permitted»? Waarom dreigt de Europese Commissie dit standpunt te veranderen?
Decontaminatie van pluimveevlees in de EU is op dit moment niet toegelaten, omdat daarvoor tot dusverre geen middelen zijn goedgekeurd. Decontaminatie is in de EU wettelijk alleen toegestaan als dat gebeurt met middelen die daarvoor zijn toegelaten onder de voorwaarden die voor toelating zijn gesteld. De Europese Commissie heeft geen plannen om dit wettelijke kader van «decontaminatie uitsluitend met toegelaten stoffen» te wijzigen.
Staat u nog steeds achter uw bewering dat u niet instemt met TTIP als dit betekent dat de EU de import van chloorkippen moet toestaan?3 Waarom gaat u wel akkoord met de zogenaamde «azijnkip»?
Ik heb benadrukt dat er aan de Europese voedselstandaarden geen concessies zullen worden gedaan. Dit blijft mijn opvatting en dit is ook de strekking van het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie. Ook voor de discussie over perazijnzuur geldt dat Nederland niet akkoord zal gaan als toelating hiervan een verlaging van de voedselveiligheid zou betekenen.
Deelt u de mening dat TTIP, overeenkomstig het WTO-verdrag, slechts voedselveiligheid als legitieme reden zal erkennen om eventueel importen tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt voor de EU bij de onderhandelingen over TTIP is dat niet op het Europees niveau van consumentenbescherming wordt ingeboet en de beleidsvrijheid behouden blijft om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel beperkingen, in lijn met onder andere WTO-verplichtingen. Zo dienen de (handels)maatregelen proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel, mogen deze niet leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme zijn.
Wat is volgens u het gevolg voor boeren en het MKB, als «wederzijdse erkenning» van milieu dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden gaat gelden binnen TTIP, indien de importtarieven worden afgeschaft?
Op het gebied van voedselveiligheid, dier- of plantgezondheid kunnen de EU en VS vaststellen dat bijvoorbeeld procedures en controles gelijkwaardig zijn en voor beide partijen het gewenste niveau van bescherming bieden. Organisaties, procedures en testmethodes kunnen in dat geval wederzijds erkend worden. Een mogelijk voorbeeld is dat kan worden afgesproken dat wanneer de NVWA Nederlandse zuivelproducten heeft goedgekeurd, de VS deze ook zal toestaan zonder zelf opnieuw inspecties uit te voeren. Dit vermindert dure onderzoeken die nu vaak dubbel plaatsvinden om toegang tot elkaars markten te verkrijgen. Dit kan veel tijd en geld schelen.
Dit betekent echter niet dat op het vlak van milieu, dierenwelzijn of arbeidsstandaarden alle regelgeving en standaarden geharmoniseerd moeten worden om handel te laten plaats vinden. Op dit moment vindt al zeer omvangrijke handel plaats in tal van producten tussen de EU en de VS (evenals tussen EU en vele andere landen wereldwijd), ondanks verschillen die in wetgeving en standaarden op deze punten kunnen bestaan.
Het voldoen aan hoge standaarden en kwaliteitseisen geeft verder ook kansen om producten met extra toegevoegde waarde in de markt te profileren.
De EU heeft daarnaast aangegeven dat het aan geldende EU standaarden vasthoudt, zoals op het gebied van genetisch gemodificeerde organismen en hormoonvlees. Voor dierenwelzijn zal de EU de beleidsvrijheid behouden en is in het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie voor TTIP opgenomen dat gestreefd moet worden naar equivalentie op het terrein van dierenwelzijn.
Verlaging van importtarieven en het opheffen van non-tarifaire handelsbelemmeringen in de VS en de EU stimuleert onderlinge handel en heeft voordeel voor consumenten en bedrijven, vooral ook voor het MKB. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en economische groei. Nederland is een wereldspeler op landbouwgebied en is na de VS de grootste exporteur van agrarische producten in de wereld. De open en op export georiënteerde economie van Nederland kan daarom veel voordeel hebben bij het vergroten van toegang tot buitenlandse markten. Producten met hoge kwaliteit kunnen daarbij extra toegevoegde waarde genereren. De effecten in de verschillende sectoren moet echter nauwkeurig in ogenschouw worden genomen en er dient een goede balans te worden gevonden in markttoegangskansen tussen de EU en de VS. Daarbij zal ook worden besproken of er in bepaalde gevallen uitzonderingen dienen te worden gemaakt voor gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door het afspreken van bepaalde tariefquota.
Deelt u de mening dat het toelaten van Amerikaanse producten die met lagere standaarden zijn geproduceerd, kan leiden tot oneerlijke concurrentie voor Europese boeren en het MKB die wél moeten voldoen aan Europese standaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het denkbaar dat Europese producenten vervolgens zullen gaan pleiten voor lagere Europese standaarden, teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 8 aangegeven behoudt de EU de eigen beleidsvrijheid om wetgeving op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu, alsmede op het terrein van dierenwelzijn, vast te stellen. Net als de EU heeft de VS consumentenbescherming hoog in het vaandel. Trans-Atlantische standaarden vormen daarmee ook een kans: zij zijn hoger dan waar ook in de wereld en zullen beide economieën sterker maken. Als TTIP leidt tot een gemeenschappelijke aanpak, wordt het waarschijnlijker dat deze over de hele wereld gevolgd zal worden. Dit kan leiden tot algemene verbetering van de regelgeving in plaats van tot neerwaartse nivellering.
Ik ben het oneens met de suggestie dat standaarden niet meer verhoogd worden uit angst voor hoge schadeclaims. Onder het mechanisme van investeringsbescherming kunnen buitenlandse investeerders aanspraak maken op schadevergoeding indien zij schade lijden aan hun investering door overheidshandelen in strijd met de gemaakte internationale afspraken. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en stellen voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang, zoals op het terrein van milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden, non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Op dit moment is er over investerings-bescherming in TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau. In de TTIP-onderhandelingen eist Nederland in dit kader maximale beleidsvrijheid voor overheden.
Hoe voorkomt u dat Europese milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden niet meer verhoogd worden als TTIP van kracht wordt? Deelt u de mening dat dit risico bestaat, uit angst voor hoge schadeclaims als gevolg van de investeringsbescherming (ISDS)? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kunnen maatregelen (zoals wetsvoorstellen) ter verhoging van maatschappelijke standaarden nog succesvol door de Regulatory Cooperation Council komen, als zij eerst worden beoordeeld op «handelsverstorende effecten»?
De in TTIP mogelijk in te stellen «Regulatory Cooperation Body» is bedoeld om informatie uit te wisselen tussen regelgevende instanties in de EU en de VS en de samenwerking tussen deze instanties te bevorderen. Daarmee kan dit orgaan nuttige adviezen geven om onnodige verschillen in regelgeving weg te nemen zonder dat de beleidsvrijheid van overheden ingeperkt wordt. Dit orgaan zal niet over de bevoegdheid beschikken om wetgeving aan te nemen of standaarden aan te passen. Het is de nadrukkelijke inzet van Nederland dat deze bevoegdheid in de handen blijft van de regelgevende en wetgevende instanties in de EU en de VS.
Hoe voorkomt u dat standaarden na het afsluiten van TTIP later alsnog worden verlaagd, omdat het een zogenaamd levend verdrag betreft (living agreement)?
Zoals in antwoord 8, 11 en 12 aangegeven behoudt de EU beleidsvrijheid om op de genoemde terreinen wetgeving vast te stellen onder de genoemde randvoorwaarden. Toelating van eventuele nieuwe decontaminerende middelen in de EU dient dan ook volgens de procedures te verlopen die in de EU-wetgeving zijn opgenomen, inclusief strikte risicobeoordeling. Hieraan wordt door de EU vastgehouden, ook na het afsluiten van TTIP.
Hoe kunt u garanderen dat de chloorkip buiten de EU blijft als TTIP een levend verdrag is? Deelt u de mening dat op een later moment alsnog kan worden besloten om de chloorkip toe te laten?
Zie antwoord vraag 14.
Het rapport van Oxfam Novib over investeringen van de Wereldbank |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de inhoud van het rapport van Oxfam Novib «The suffering of others» van 2 april 2015?1
Ja, ik ken het rapport.
Kunt u een waardering geven van de conclusies en aanbevelingen die in het rapport worden gedaan ten aanzien van misbruik van gelden van de International Finance Corporation (IFC)?
Ik neem het rapport zeer serieus. Hoewel het stuk weinig nieuwe informatie bevat en ook niet aantoont dat de problemen structureel zijn, zal ik IFC tijdens de Voorjaarsvergadering aansporen om de conclusies en aanbevelingen in de reguliere dialoog die IFC met het middenveld heeft te bespreken. Ik zal de resultaten van die dialoog nauwlettend in de gaten houden.
De afgelopen paar jaar heeft Nederland zich in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep sterk gemaakt om de risico’s, die inherent zijn aan investeren via financiële intermediairs, nog beter te beheersen. IFC heeft mede daardoor de afgelopen jaren diverse verbeteringen doorgevoerd, neergelegd in een Actie Plan naar aanleiding van het Audit report 2013 van IFC’s Compliance Advisor/Ombudsman. Ook blijft IFC werken aan een interne cultuur waarin het realiseren van ontwikkelingseffecten en vermijden van ecologische en sociale schade een centrale plaats innemen. Genoemd kunnen ook worden training voor het personeel en het benoemen van een vice president Corporate Risk and Sustainability. Nederland zal de IFC hierin de komende jaren verder blijven aanmoedigen.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat de effecten van investeringen door de IFC het tegenovergestelde zijn van wat door de Wereldbank wordt beoogd?
Deze conclusie vind ik te algemeen gesteld. IFC steunt haar klanten actief, ook financiële intermediairs, om hun capaciteit ten aanzien van het analyseren en beheersen van sociale en milieu risico’s te verbeteren en waar nodig in lijn te brengen met IFCs Sustainability Framework.
Er zijn altijd risico’s verbonden aan investeringen, ook bij investeringen in ontwikkelingslanden. IFC steunt deze financiële intermediairs dan ook niet alleen met geld, maar verleent ook technische assistentie zodat zij kunnen voldoen aan de eis van IFC dat het risico op negatieve neveneffecten op mens en milieu adequaat wordt afgedekt.
Uiteraard kan het altijd beter. Dat vind IFC ook en daarom hanteert ze sinds 1 januari 2012 ook strengere regels. De voorbeelden in het Oxfam rapport hebben allemaal betrekking op investeringen die voor die tijd gedaan zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling in het rapport dat er geen publieke informatie is over de besteding van 94% van de investeringen van de IFC?2
Het rapport heeft de stelling dat er geen publieke informatie is over 94% van de IFC investeringen in financiële intermediairs met een risico rating «high risk», dus niet over 94% van alle IFC investeringen. Daarbij gaat de stelling in het rapport over de klanten van de financiële intermediairs waarin IFC investeert.
Dat hierover geen publieke informatie is, betekent niet dat IFC ook geen informatie heeft – integendeel, IFC houdt nauwgezet dergelijke investeringen in de gaten. In veel landen verbiedt de privacywetgeving het verspreiden van informatie over leningen verstrekt door financiële instellingen. Echter, in het geval er aanwijzingen zijn dat een IFC klant de performance standards schaadt kan de Compliance Advisor/Ombudsman informatie over de investeringen opvragen.
Kunt u aangeven wat de financiële bijdrage is van Nederland aan dit type activiteiten van de IFC?
Nederland levert geen bijdragen aan IFC investeringen in investeringsfondsen. Wel draagt Nederland bij aan het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP), dat onder meer via banken financiering ondersteunt voor kleine boeren. IFC beheert dit programma. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Conflict-Affected States in Africa Program (CASA). Met CASA ondersteunt IFC capaciteitsopbouw voor banken en diens klanten in fragiele staten in Afrika.
Hoe controleert u wat er met de financiële bijdrage van Nederland aan de IFC gebeurt?
Het is voor de controle door Nederland op IFC in de eerste plaats essentieel om sterk vertegenwoordigd te zijn in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep. Hier worden de interne regels vastgesteld. Doordat Nederland voorzitter is van een kiesgroep kunnen we direct met het management van de bank in gesprek gaan wanneer er een investeringsbeslissing genomen wordt of wanneer er bij een bestaande investering problemen ontstaan. Dit is in het geval van de Honduras casus ook gebeurd, en wordt ook in het Oxfam rapport benoemd. Zie voorts ook mijn antwoord onder 1.
Nederland heeft haar trustfundbeleid aangescherpt, zoals ook een paar keer met de Tweede Kamer besproken. Er is gekozen om focus aan te brengen en Nederland steunt steeds minder trustfunds, maar wel met een wat grotere bijdrage. Hierdoor krijgt Nederland een stoel aan tafel bij betreffende steering committees. Daarnaast is er regulier overleg tussen medewerkers van mijn ministerie en IFC, dit geldt zeker ook voor GAFSP en CASA. Nederland wordt door de omvang van haar bijdragen en actieve rol in steering committees als een belangrijke donor beschouwd door IFC.
In hoeverre is het type activiteiten dat de IFC ontplooit nog steeds de meest aangewezen manier om de doelstellingen van de Wereldbank te bereiken?
IFC levert met haar activiteiten een belangrijke bijdrage aan het versterken van de private sector in ontwikkelingslanden, dat een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van de doelstellingen van de Wereldbankgroep. De op de financiële sector gerichte activiteiten maken hier een belangrijk deel van uit. Met het steeds verder verbeteren van haar risicomanagement kan IFC het ontwikkelingseffect van haar operaties blijven vergroten.
Tussen 2010 en 2013 investeerde IFC USD 15,5 miljard in financiële intermediairs, waaronder USD 7 miljard in op het MKB gerichte banken en USD 1,4 miljard in microkrediet instellingen. De door IFC gesteunde financiële intermediairs hebben mede hierdoor in 2013 meer dan 5 miljoen leningen met een totale waarde van USD 275 miljard verstrekken aan kleine bedrijven in ontwikkelingslanden en 29 miljoen microkredieten met een totale waarde van USD 28 miljard aan individuen.
Doordat IFC de financiële intermediairs waarin ze investeert ook technische assistentie geeft ontstaat er een multiplier effect. IFC beïnvloed zo namelijk niet alleen de IFC middelen bij die klant, maar alle middelen van die klant. Wanneer de IFC klant daarnaast ook nog externe middelen katalyseert, bijvoorbeeld door gezamenlijk met een andere partij aan een bedrijf te lenen, zullen voor de gezamenlijke lening aan dat bedrijf de performance standards moeten gelden. Op deze wijze worden belangrijke ontwikkelingswinsten gerealiseerd.
Bent u bereid de Nederlandse bijdrage aan de IFC te heroverwegen, indien de IFC geen volledige transparantie geeft over haar investeringen en de effecten ervan?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding.
Het artikel ‘Einde dreigt voor winkelcentrum bij school’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Einde dreigt voor winkelcentrum bij school»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de boetes van de Voedsel- en Warenautoriteit en het feit dat geen tabaksartikelen meer verkocht mogen worden in dit winkelcentrum met detailhandel vergunning?
Artikel 7, tweede lid, van de Tabakswet bevat een verbodsbepaling om in inrichtingen voor onderwijs tabak aan particulieren te verstrekken dan wel aanwezig te hebben. In het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksproducten is bepaald dat een onderwijsinstelling in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs een «inrichting voor onderwijs» is. De Rooi Pannen is een dergelijke inrichting en mag om die reden geen tabak aan particulieren verstrekken dan wel aanwezig hebben.
Het winkelcentrum wordt aangemerkt als een onderdeel van De Rooi Pannen. Hierdoor mag ook in het winkelcentrum geen tabaksverkoop plaatsvinden. Het winkelcentrum wordt aangemerkt als een onderdeel van de onderwijsinstelling omdat geoordeeld is dat sprake is van verwevenheid tussen het winkelcentrum en de onderwijsinstelling. Gebleken is dat het winkelcentrum primair een onderwijsdoelstelling heeft. Dit blijkt onder meer uit de aan het pand toegevoegde detailhandelsbestemming. Deze bestemming is door de gemeente toegekend met als doel om studenten van De Rooi Pannen bij de in het onderwijswinkelcentrum gevestigde winkels stage te kunnen laten lopen en is in zoverre beperkt dat de in het winkelcentrum gevestigde detailhandel samen dient te vallen met de opleidingen van De Rooi Pannen. Ik onderschrijf handhaving op grond van de Tabakswet, ook handhaving bij onderwijsinstellingen waarbij de situatie niet in overeenstemming met de Tabakswet is.
Overigens staat de huidige Tabakswet het onderwijsconcept (waar de praktijk wordt geleerd door studenten) van De Rooi Pannen niet in de weg. Alleen de verkoop van tabak is verboden in een winkelcentrum dat onderdeel uitmaakt van een onderwijsinstelling. Studenten worden niet beperkt in het opdoen van detailhandelervaring in het winkelcentrum.
Deelt u de opvatting van De Rooi Pannen en van de betrokken winkels dat het juist van het grootste belang is dat detailhandel studenten over de juiste kennis over de vigerende wet- en regelgeving rondom tabak leren en in de praktijk, in een echte winkel, onder strikt toezicht leren toepassen?
Ik deel de opvatting van De Rooi Pannen en van de betrokken winkels dat het belangrijk is dat detailhandel studenten over de juiste kennis over de vigerende wet- en regelgeving rondom tabak beschikken. Dat kan echter ook op andere wijze. Ik prijs het initiatief van deze onderwijsinstelling voor vmbo en mbo om detailhandel studenten verkoopervaring te laten opdoen in een echte winkel onder strikt toezicht, zolang er geen tabaksproducten worden verkocht.
Deelt u de opvatting dat de huidige tabakswet niet voorziet in een situatie zoals die van het winkelcentrum bij De Rooi Pannen, omdat hier weliswaar de praktijk geleerd wordt door scholieren en studenten, maar het wel een echt winkelcentrum betreft waarbij ook het bestemmingsplan ruimte biedt voor detailhandel?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat studenten op De Rooi Pannen ook in de toekomst hun praktijkervaring kunnen opdoen in dit nabij gelegen winkelcentrum?
Ik zie geen noodzaak om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat studenten op De Rooi Pannen in het kader van hun opleiding tabak kunnen verkopen in dit winkelcentrum dat onderdeel uitmaakt van de onderwijsinstelling. Roken is een verslaving die zeer schadelijk is voor de gezondheid. Mijn beleid is er opgericht te voorkomen dat jongeren beginnen met roken. Instellingen vervullen een belangrijke voorbeeldfunctie waar het erom gaat een gezonde norm te stellen voor leerlingen en studenten en hen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van (mee)roken. Daarom zet ik samen met de Onderwijsraden en het Longfonds in op het realiseren van 100% rookvrije schoolterreinen, ook in het MBO. Het is mijn overtuiging dat praktijkervaring door studenten van De Rooi Pannen ook kan worden opgedaan zonder dat tabaksproducten worden verkocht.
Het Trans-Atlantic Trade and Investment Partnership en arbeidsnormen, REACH, REFIT en chemische ontsmetting van kippenvlees |
|
John Kerstens (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «FNV: meer kanker door vrijhandelsverdrag TTIP» en met het artikel «Kippen in de toekomst mogelijk ontsmet met azijnzuur»?1
Ja.
Is ratificatie van de fundamentele verdragen van de International Labour Organization (ILO) door de Verenigde Staten voorwaarde voor de totstandkoming van TTIP, wanneer in de position paper van de Europese Commissie ten aanzien van het hoofdstuk in TTIP over duurzame ontwikkeling staat dat de onderhandelingen de verplichtingen van de beide partijen op het gebied van arbeid en de ILO-principes moeten reflecteren en dat de fundamentele ILO-verdragen essentiële elementen zijn die geïntegreerd moeten worden in de context van het handelsakkoord2, en de VS slechts twee van de acht fundamentele ILO-verdragen hebben geratificeerd (Verdrag 105 tegen Dwangarbeid en Verdrag 182 tegen de Ergste vormen van kinderarbeid)? Zo nee, waarom niet? Worden de acht fundamentele ILO-verdragen ook bindend in het TTIP verdrag opgenomen? Zo nee, waarom niet?
De inzet bij elk bilaterale handelsovereenkomst van de EU is om een hoofdstuk Handel en Duurzame Ontwikkeling op te nemen. Dit is bijvoorbeeld al opgenomen in de handelsakkoorden met Zuid-Korea en Canada. Daarin worden onder meer mechanismen voor monitoring en handhaving opgenomen. Het doel van dit hoofdstuk is om te borgen dat de toegenomen handel niet ten koste gaat van milieu of arbeidsrechten, maar juist ondersteunend is aan milieubescherming en sociale ontwikkeling.
De inzet is hierbij onder meer dat partijen de verplichtingen en principes van de International Labour Organization (ILO), waaronder op gebied van bestrijding van dwangarbeid en kinderarbeid, herbevestigen en samenwerken op dit vlak. In dat kader beschouwt de EU de fundamentele ILO-arbeidsrechten, zoals verankerd in de kernconventies van de ILO, een essentieel element van dit hoofdstuk.
Het Amerikaanse Congres heeft de ILO-kernconventies niet geratificeerd, omdat sommige elementen van de federale wetgeving en wetgeving op statenniveau strijdig zouden zijn met de gedetailleerde vereisten van de conventies. Op hoofdlijnen is de VS wetgeving in overeenstemming met de intenties van de conventies. Er is wel een aantal aandachtspunten op het gebied van vakbondsvrijheid en in de landbouwsector. Dit zijn zaken die in TTIP aangekaart moeten worden. Ik zal de sociaaleconomische Raad (SER) hierover om advies vragen.
Hoe wordt in het TTIP-verdrag gegarandeerd dat de fundamentele arbeidsnormen ook daadwerkelijk worden nageleefd? Zal hiervoor een toezicht- en klachtenmechanisme in worden gesteld? Zo ja, hoe zal dit mechanisme vorm worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen zijn nog in volle gang. De uiteindelijke vorm van het verdrag en het duurzaamheidshoofdstuk is daarmee nog niet bekend. De EU heeft voorgesteld om een regulier comité in te stellen om de implementatie van het duurzaamheidshoofdstuk te monitoren3. Hierbij kunnen partijen ook experts uit het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties (zoals de ILO) om advies vragen. Nederland zal ook het SER-advies betrekken in de Nederlandse positie over invulling van het duurzaamheidshoofdstuk.
Is de Europese chemische stoffen verordening REACH voor de Nederlandse regering het uitgangspunt en bodemstandaard bij de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uitgangspunt bij de onderhandelingen is dat wijziging van wetgeving aan beide zijden niet nodig is. De Commissie heeft op dit punt ook geen mandaat. De Europese verordening over de productie van en handel in chemische stoffen (REACH) zal daarmee door de TTIP-onderhandelingen niet veranderen.
Op gebied van chemie is de inzet van de EU om afspraken te maken over:
Nederland heeft onlangs de Europese Commissie opgeroepen om snel te komen met bindende Europese grenswaarden voor de 50 meest gebruikte kankerverwekkende stoffen in Europa; klopt het dat het stelsel van grenswaardenstelling van kankerverwekkende stoffen zoals wij dat kennen in Nederland (via de Sociaal Economische Raad) uitgangspunt voor Nederland is in de onderhandelingspositie over TTIP? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Europese en nationale wetgeving inzake arbeidsomstandigheden staan voor wat betreft de EU niet ter discussie in de onderhandelingen. Met de VS wordt dan ook niet onderhandeld over de grenswaardenstelling van kankerverwekkende stoffen, zoals wij die in Nederland kennen. De beoogde «labour clause» in TTIP zal ook formeel in het verdrag vastleggen dat alle aan werk gerelateerde wetgeving en voorschriften van toepassing zullen blijven. Dit geldt dus ook voor de voorschriften ten aanzien van arbeidsomstandigheden.
Uitgangspunt van de EU is dat het recht om nieuwe regelgeving op dit terrein te initiëren overeind blijft. Deze inzet wordt door de VS niet betwist.
Kunt u aangeven hoe de REFIT-operatie, gericht op vereenvoudiging en vermindering van de EU-regelgeving, waar de Europese Commissie momenteel mee bezig is, zich verhoudt tot de gelijktijdige onderhandelingen over TTIP? Wordt er bij de versimpeling en vermindering van regelgeving vooruitgelopen op de afspraken die worden gemaakt binnen TTIP? Zo ja, om welke regelgeving gaat het in dat geval?
Het REFIT-programma en de onderhandelingen over TTIP zijn twee separate processen. Het REFIT-programma heeft als doel de kwaliteit van EU wet- en regelgeving te verbeteren en een duidelijk, stabiel en voorspelbaar regelgevingskader te creëren. Het kabinet is van mening dat een juist regelgevingskader economische groei bevordert, zorgt voor een beter investeringsklimaat, de werkgelegenheid en innovatie stimuleert, en tegelijkertijd voldoende bescherming biedt aan consumenten, werknemers, gezondheid en milieu. Het REFIT-programma loopt niet vooruit op mogelijke uitkomsten van de onderhandelingen over TTIP.
Is het juist om te stellen dat nu uit het op aanvraag van de Europese Commissie door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EAV) uitgebrachte advies over een aanvraag van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw over de goedkeuring van het gebruik van perazijn voor het ontsmetten van kippenvlees3, blijkt dat de Europese Commissie een aanpassing van de regelgeving ten aanzien van de chemische ontsmetting van kippenvlees overweegt, de Europese Commissie overweegt om deze regelgeving aan te passen? Zo ja, wanneer wordt het voorstel voor de aanpassing verwacht? Wat is uw oordeel over deze (eventuele) aanpassing? Vindt u het chemisch ontsmetten van vlees wenselijk?
In 2013 heeft de VS de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminatiemiddelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Aan de toelating van perazijnzuur gaat een risicobeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA) vooraf. Ook zal de Europese Commissie een formeel voorstel aan de lidstaten moeten voorleggen. Pas als een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten dat voorstel steunt, is de toelating een feit.
De gevolgen van de ISDS clausules in Nederlandse handelsverdragen voor ontwikkelingslanden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat bedrijven van investeringsbeschermingsclausules (ISDS) in handelsverdragen gebruik maken om geld te claimen bij landen die in hun ogen beperkende regels opstellen om bijvoorbeeld het milieu of de volksgezondheid te beschermen?1 Zo ja, wat vindt u daar eigenlijk van?
De afspraken in handels- en investeringsverdragen over investeringsbescherming geven buitenlandse investeerders het recht een beroep te doen op de in het verdrag voorziene regeling voor de beslechting van geschillen, Investor-State Dispute Settlement (ISDS). Een investeerder kan hier een beroep op doen indien hij meent schade te hebben geleden aan zijn investering door ongerechtvaardigd overheidsingrijpen. Er moet dan worden vastgesteld dat bepaald overheidshandelen in strijd is met de gemaakte internationale afspraken uit het verdrag. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en het stellen van voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden en de staat derhalve onjuist heeft gehandeld. Een dergelijke alternatieve route van internationale geschillenbeslechting is van belang, omdat de kwaliteit van nationale rechtsgang of een eerlijk proces in het buitenland niet overal gegarandeerd is.
Om de zorgen te adresseren dat publieke belangen, zoals het milieu en volksgezondheid gewaarborgd blijven, is er op dit moment over investeringsbescherming met name in het kader van TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau. Nederland zet zich er in dat kader voor in om het traditionele regime van investeringsbescherming te verbeteren en te vernieuwen. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd, zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Misbruik van het systeem moet voorkomen worden. Daarnaast dient het ISDS-mechanisme transparanter te worden en dient de onafhankelijkheid van arbiters gegarandeerd te worden. Hiertoe heeft Nederland samen met een aantal andere EU-lidstaten – waaronder Duitsland en Frankrijk- voorstellen ingediend. Deze zijn op 6 maart jl. tevens naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465). Zie hierover ook de brief van 9 april jl. in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481). Op 6 en 7 mei jl. heeft de Europese Commissie haar visie hierop toegelicht, waarover u op 8 mei verslag heeft ontvangen.
Kunt u een overzicht sturen van alle handelsverdragen die Nederland heeft afgesloten of waar zij via de EU deel vanuit maakt waarin ISDS-clausules zijn opgenomen? Bij hoeveel van de door Nederland afgesloten handelsverdragen is een dergelijke clausule opgenomen?
Nederland heeft 107 investeringsbeschermingsverdragen (IBO’s) gesloten, waarvan er op dit moment 92 van kracht zijn. De verdragen met Bolivia, Venezuela en Zuid-Afrika zijn beëindigd en zeven verdragen zijn tussentijds herzien. Het verdrag met Indonesië wordt per 1 juli 2015 beëindigd. Er zijn vijf verdragen getekend, maar nog niet geratificeerd (Brazilië, Chili, Eritrea, Oman en de Verenigde Arabische Emiraten). Zie voor een volledig overzicht de bijgevoegde lijst.2
In vrijwel alle IBO’s is voorzien in een internationale geschillenbeslechtingsprocedure tussen een investeerder en een staat (ISDS). De uitzonderingen hierop zijn drie akkoorden afgesloten voor 1972 (met Kameroen, Ivoorkust en Soedan). Ook in het Verdrag inzake het Energiehandvest van 1994 (hierna: Energiehandvestverdrag) is een hoofdstuk over investeringsbescherming en ISDS opgenomen. Bij dit verdrag zijn zowel Nederland als de EU partij.
De EU is pas sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009 bevoegd tot het sluiten van verdragen met afspraken over investeringsbescherming. Op dit moment zijn in twee vrijhandelsakkoorden een investeringsbeschermingshoofdstuk opgenomen. Deze betreffen het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Singapore en het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) tussen de EU en Canada. Beide akkoorden zijn nog niet getekend en niet geratificeerd.
Kunt u een overzicht sturen van het gebruik van deze clausules vanaf 2000 tot heden, en daarbij aangeven welk bedrijf van de investeringsbescherming gebruik heeft gemaakt, tegen welke regels of besluit het aanroepen van de ISDS-clausule gericht was, hoeveel geld er werd geëist en of, en zo ja hoe hoog er is uitgekeerd per zaak? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat uit te (laten) zoeken?
Voor een overzicht van het gebruik van ISDS-clausules verwijs ik u naar Annex I van de bijgevoegde studie van UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development).3 Deze bevat een overzicht van het gebruik van de ISDS-clausule in bij UNCTAD bekende zaken onder internationale investeringsovereenkomsten door Nederlandse investeerders tot en met 2013. Het gaat hier specifiek om ISDS-zaken op grond van Nederlandse IBO’s en het Energiehandvestverdrag. De UNCTAD-studie komt tot de conclusie dat er relatief vaak een beroep op Nederlandse IBO’s en het Energiehandvestverdrag wordt gedaan in internationale arbitrage.
Cijfermatig is elf procent van de wereldwijde ISDS-zaken door een Nederlandse investeerder aanhangig gemaakt via een Nederlandse IBO of het Energiehandvestverdrag (tot en met 2013 gaat het om 61 van de in totaal 552 aangespannen zaken). Tevens geldt dat 20 procent van alle zaken tegen een Europees land is ingesteld. Een mogelijke verklaring hiervoor is de positie die Nederland als investeringsland wereldwijd inneemt met betrekking tot inkomende en uitgaande investeringen, gecombineerd met het hoge aantal geratificeerde Nederlandse IBO’s en het Energiehandvestverdrag.
Wat in het overzicht opvalt is dat de investeringsverdragen waar Nederland partij bij is door een grote verscheidenheid aan bedrijven worden gebruikt. Het betreft zowel grote moeder- en dochtermaatschappijen, als moeder- en dochtermaatschappijen uit de categorie midden-en kleinbedrijf. Ook is er een aantal natuurlijke personen met de Nederlandse nationaliteit geweest die een zaak aanhangig hebben gemaakt via Nederlandse IBO’s.
Volgens UNCTAD zijn er in het algemeen twee soorten overheidsgedragingen waartegen arbitrage onder genoemde investeringsverdragen wordt gestart: het annuleren dan wel breken van contractuele afspraken en het intrekken dan wel weigeren van vergunningen. Volgens de bijgevoegde UNCTAD-studie zijn de zaken onder investeringsverdragen waar Nederland partij bij is en de specifieke omstandigheden daarbij zeer divers en variëren zij van de «klassieke» scenario’s zoals directe onteigening en privatisering, tot zaken als het gedwongen faillissement van bedrijven.
Het grootste deel van de geschillen die Nederlandse bedrijven zijn gestart onder genoemde verdragen was volgens het UNCTAD-rapport gericht tegen Latijns-Amerikaanse landen (ca. 35 procent) en ca. 30 procent van de geschillen vond plaats binnen de EU, voornamelijk gericht tegen Oost-Europese landen. Deze percentages hebben betrekking op alle geschillen die sinds de eerste geratificeerde Nederlandse IBO tot eind 2013 zijn geïnitieerd Het meest ingeroepen verdrag is de Nederland – Venezuela IBO (14 keer), gevolgd door de IBO met Tsjechië (6 keer). In het geval van zaken tegen voormalige communistische staten gaat het volgens UNCTAD vaak om kwesties die verband houden met de economische transitie van deze staten (bijv. privatisering en economische hervormingen).
De UNCTAD-studie heeft een volledig overzicht van toegekende en niet toegekende claims, en bijbehorende arbiters- en proceskosten niet kunnen achterhalen vanwege een gebrek aan beschikbare data. Waar de gegevens hierover wel bekend zijn is dit aangegeven in annex II van bijgevoegde studie van UNCTAD.
Sinds de stijging van het aantal arbitragezaken in de afgelopen jaren is de noodzaak gegroeid om de kwaliteit van arbitragetribunalen te waarborgen. Dit is ook een van de vier punten die de Europese Commissie noemt in haar op 4 mei jl. gepresenteerde paper over verbetering in investeringsbescherming en ISDS. In dit voorstel komt de Nederlandse inzet4 voor verbetering goed naar voren. In CETA werden al verbeteringen doorgevoerd op de bestaande praktijk, zoals het instellen van een gedragscode, mogelijkheid voor derde partijen voor het instellen van amicus curiae briefs,publieke hoorzittingen en transparantie conform UNCITRAL-transparantieregels. De Commissie stelt in haar jongste voorstellen verder voor om een vaste lijst met arbiters in te stellen, benoemd door de staten. Zo worden expertise en onafhankelijkheid van degene die uitspraak moeten doen in een geschil gewaarborgd. Ook wordt de transparantie verder verbeterd door de mogelijkheid te creëren voor directe belanghebbenden om deel te nemen aan het proces.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat we enerzijds via ontwikkelingshulp landen financieel ondersteunen en anderzijds via onze handelsverdragen ervoor zorgen dat deze landen grote sommen met geld moeten inleveren aan bedrijven?
In dit antwoord ga ik ook in op het SOMO-rapport (2015) «Socialising losses, privatising gains; how Dutch investment treaties harm the public interest». Het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid benadrukt de samenhang tussen het handels- en ontwikkelingsbeleid, waarbij de ambities om wereldwijde, duurzame inclusieve economische groei en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland te realiseren worden gecombineerd. Zonder handel en investeringen komt duurzame ontwikkeling niet verder. Nederland investeert actief in een ondernemingsklimaat in binnen en buitenland. Deze investeringen bevorderen de werkgelegenheid, brengen know-how, stimuleren een technologie-overdracht en dragen daarmee positief bij aan economische groei.
Afdoende rechtszekerheid is een belangrijke voorwaarde voor het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en het aantrekken van buitenlandse investeringen. In landen waar nationale wetgeving en instituties onvoldoende bescherming bieden, kunnen investeringsbeschermingsovereenkomsten dienen als alternatief voor het bieden van rechtszekerheid. Uit de studie «De regionale effecten van bilaterale investeringsverdragen op directe buitenlandse investeringen» van het CPB5 blijkt dat IBO’s tussen OESO-landen en al hun handelspartners investeringen bevorderen, in tegenstelling tot wat het SOMO-rapport suggereert. Op bilateraal niveau nemen volgens het CPB de investeringen tussen verdragspartners bij een IBO met gemiddeld 35 procent toe. Het door SOMO voorgestelde alternatief om de rechtstoegang voor investeerders te beperken tot nationale rechtsbescherming biedt dus niet altijd voldoende rechtszekerheid en zal ten koste gaan van investeringen.
Om duurzame groei te bevorderen is het van belang dat de investeringen en handel op een duurzame wijze ingebed raken in de samenleving, zodat de positieve effecten ervan ook daadwerkelijk de lokale samenleving bereiken. Het kabinetsbeleid op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) draagt hieraan bij. Dit stoelt op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO richtlijnen. In de meest recente investeringsbeschermingsovereenkomsten die Nederland gesloten heeft, wordt ook expliciet verwezen naar de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
In EU verband zet Nederland in op verduurzaming van handelsverdragen. Hierover heb ik gesproken met mijn collega’s uit Zweden, Duitsland, Luxemnburg en Denemarken tijdens de informele Handelsraad van 25 maart 2014 te Riga. De Commissie pakt dit op, zoals recentelijk in de verdragen met Canada, Vietnam en Myanmar.
Bent u bereid om de reeds afgesloten handelsverdragen waar Nederland partij in is te herzien en de ISDS-clausules hieruit te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de brief van 9 april jl. in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481), wil Nederland de investeringsbeschermingsovereenkomsten moderniseren en herzien.
Conform mijn toezegging tijdens het VAO over TTIP op 9 april jl. – naar aanleiding van de aangehouden motie van het lid Thieme over het aangeven van een concreet tijdpad voor herziening van de investeringsverdragen – zal ik hieronder ingaan op het proces van de herziening van de bestaande portefeuille van 92 IBO’s.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het huidige debat over de herziening van het beleid ten aanzien van investeringsbescherming en geschillenbeslechting in IBO’s zal Nederland de modeltekst voor dergelijke akkoorden aanpassen. Dit zal in overleg gaan met alle stakeholders. Hierbij wordt aangesloten op de EU-standaard waarover op dit moment het debat nog gaande is. Vervolgens zal een proces van heronderhandeling van de bestaande IBO’s gestart worden.
Een notificatie waarin aangegeven wordt op welke punten de IBO aangepast zou moeten worden, dient minstens vijf maanden voorafgaand aan de beoogde start van de heronderhandelingen aan de Commissie te worden voorgelegd. Vervolgens dient Nederland voor elk voorstel voor heronderhandeling van een IBO conform de EU Verordening tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen (No. 1219.2012), autorisatie te vragen aan de Europese Commissie. Nederland gaat in een keer autorisatie aan de Commissie vragen om alle IBO’s te mogen herzien. De Europese Commissie kan autorisatie onder bepaalde voorwaarden weigeren indien:
De Commissie zal binnen 90 dagen een oordeel geven op het autorisatieverzoek, een termijn die eveneens geldt voor de goedkeuring door de Commissie voor ondertekening en de afsluiting van het nieuwe verdrag De wederpartij zal in moeten stemmen met heronderhandeling van de IBO.
In welke mate wordt Nederland door multinationals gebruikt voor treaty shopping, waarbij brievenbusfirma’s van multinationals zich alleen in Nederland vestigen om gebruik te maken van bepalingen in onze vrijhandelsakkoorden?
Ik deel die mening. Nederland wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor binnenlandse en buitenlandse investeerders. Een uitgebreid netwerk van investeringsbeschermingsverdragen maakt daar onderdeel van uit. Bedrijven die zich in Nederland als rechtspersoon hebben gevestigd en een investering hebben gedaan in een land waarmee Nederland een verdrag over investeringsbescherming heeft afgesloten, kunnen een beroep op dat verdrag doen. De huidige Nederlandse IBO’s stellen hieraan verder geen specifieke voorwaarden. In de nieuwe verdragen van de Commissie is treaty shopping niet langer mogelijk en Nederland wil dit ook herzien in de eigen IBO’s.
Zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie van Ojik (Kamerstuk 21 501-02-1397) heb aangegeven, acht ik het gebruik van een IBO door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten verricht onwenselijk. Ik ben bereid te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om in IBO’s een bepaling op te nemen, waarbij alleen bedrijven die substantiële economische activiteiten ontplooien, gebruik zouden kunnen maken van de verdragsvoordelen (investeringsbescherming). Uw suggestie om daarbij ook te kijken naar het fiscale recht neem ik hierin mee.
Deelt u de mening dat treaty shopping moet worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid mogelijkheden te onderzoeken om een einde te maken aan deze praktijk, bijvoorbeeld door in aansluiting bij het fiscaal recht substance eisen te stellen aan bedrijven die onder afgesloten en nog af te sluiten vrijhandelsverdragen vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Vleesaanbiedingen onder 4,12 euro per kilo zonder dierenwelzijnskeurmerk |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Waarom baseert u uw beleid en uitspraken op de cijfers van Wakker Dier1, zonder deze vooraf te verifiëren?2
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van de leden De Liefde en Lodders van 10 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1523).
Waarom hanteert u dezelfde definitie als Wakker Dier, namelijk een verkoopprijs onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke cijfers u uw beleid baseert om tegen de verkoop van vlees onder 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk te zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw definitie van «een redelijke prijs»? Wie bepaalt wat een redelijke prijs is?
Naar mijn mening is er sprake van een «redelijke prijs» als de verschillende kosten van de productie in de prijs tot uitdrukking komen. Daarbij vind ik dat alle ketenschakels een redelijke beloning moeten krijgen voor de inspanningen die zij leveren. De hoogte van de prijs wordt bepaald op een markt van vraag en aanbod.
Kunnen schommelingen in de wereldmarkt nog van invloed zijn op wat u een redelijke prijs vindt voor vlees?3 Zo ja, bent u van mening dat Wakker Dier dan ook haar definitie dient aan te passen? Zo nee, waarom niet, u baseert immers uw beleid tot op heden op de onverifieerde cijfers en gebruikte definities van Wakker Dier?
Schommelingen op de wereldmarkt veranderen mijn definitie van een «redelijke» prijs niet. Dat is onderdeel van de prijs. Het is aan Wakker Dier of zij de door haar gehanteerde definitie wil aanpassen aan schommelingen op de wereldmarkt. Overigens is mijn beleid niet gebaseerd op gegevens en definities van Wakker Dier, zoals ik ook in mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) en in antwoord op de vragen van 10 maart jl. heb verwoord.
Hoeveel vleesaanbiedingen waren er in 2013 en 2014, hoeveel daarvan waren een aanbieding die voldoet aan de Wakker Dier-prijsgrens van 4,12 euro per kilo en welk percentage van het totaal verkochte vlees in supermarkten is onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk verkocht?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van de leden De Liefde en Lodders van 10 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1523).
Deelt u de mening dat Wakker Dieren alle vlees- en pluimveesectoren over één kam scheert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat Wakker Dier hiermee de sector te kort doet?
Zoals ik reeds in mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) en in antwoord op vragen op 10 maart jl. heb aangegeven, vind ik het om meerdere redenen niet gewenst dat met vleesaanbiedingen het beeld wordt opgeroepen dat vlees een stuntartikel is. Daarbij is niet enkel de omvang van het verschijnsel van belang.
Deelt u de mening dat Wakker Dier de hele sector onnodig en onterecht zwartmaakt, terwijl het slechts om zo’n 3,1% van alle vleesaanbiedingen in 2014 gaat, en dus 96,9% van de aanbiedingen dus wel door de Wakker Dier-beugel kunnen? Zo nee, kunt u dan gemotiveerd en met cijfers toelichten waarom u het niet met deze uitspraak eens bent?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u reageren op de berekening dat het percentage vleesaankopen onder de 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk slechts zo’n 0,8% van de totale vleesaankopen in 2014 bedraagt? Indien u op een ander percentage uitkomt, kunt u dan aangeven op welke wijze dit berekend is en welke cijfers daarvoor als input zijn gehanteerd?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van de leden De Liefde en Lodders van 10 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1523).
Bent u bereid elders data op te vragen, bijvoorbeeld bij Gesellschaft für Konsumforschung (GfK)? Zo nee, welke zwaarwegende redenen heeft u om de Kamer geen informatie te willen verschaffen over de prijsvorming op de consumenten-vleesmarkt in Nederland?
Ik voer geen eigen onderzoek uit naar aanbiedingen in de supermarkt. Wel is er informatie beschikbaar over de prijsvorming in de keten. Ik verwijs u hiervoor naar de WUR-LEI-prijzenmonitor die de ontwikkeling van de prijzen af boerderij en de supermarkt op de voet volgt (www.agrimatie.nl). Verder heb ik op 18 december 2014 het rapport «Prijsvorming van voedsel» aan uw Kamer gestuurd waarin ook aandacht wordt besteed aan de prijsvorming van pluimveevlees in de afzetketen (Kamerstuk 31 532, nr. 143).
Het bericht 'TTIP-deal bedreigt de democratie' |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het betreffende bericht?1
Ja.
Is er de afgelopen dagen op de informele EU-top in Riga gesproken over de complicaties rond het vrijhandelsakkoord tussen de VS en Europa? Zo ja, wat zijn de concrete belemmeringen voor een afronding in 2015 van het akkoord tussen de VS en Europa?
De onderhandelingen over het EU-VS handelsakkoord (TTIP) stonden centraal bij de lunchbespreking van de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel (RBZ) op 24 en 25 maart jl., zoals in het verslag is te lezen dat op 9 april jl. naar uw Kamer is verstuurd. Tijdens de RBZ ging veel aandacht uit naar de vernieuwingsvoorstellen voor investeringsbescherming en het geschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS) mede op basis van een paper dat Nederland met Duitsland, Frankrijk, Zweden, Denemarken en Luxemburg heeft opgesteld. Dit paper is als bijlage bij de geannoteerde agenda voor deze RBZ meegestuurd (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465).
De TTIP-onderhandelingen zijn breed en complex. Er worden veel technische dossiers besproken, die veel zorgvuldigheid vereisen. Een voorbeeld van een voor Nederland belangrijk punt zijn de publieke aanbestedingen. Daarbij is het in de VS niet altijd mogelijk om als Nederlands (of Europees) bedrijf mee te dingen voor opdrachten. Dit geldt vooral op staatsniveau. Dit is een voorbeeld van belemmeringen die we weg willen halen in TTIP, maar waar wel met zorg over onderhandeld moet worden.
Is er door Eurocommissaris Malmström een tijdpad opgesteld om resultaten te bereiken? Kan de Kamer worden geïnformeerd over dit tijdpad? Wat is naar uw oordeel een realiseerbaar moment voor de afronding van het TTIP-akkoord?
De Europese Raad heeft de ambitie uitgesproken om eind 2015 de onderhandelingen af te ronden. Het is van belang om vaart in de onderhandelingen te houden om snel de vruchten te kunnen plukken van dit akkoord. We moeten echter wel zorgvuldig te werk gaan: inhoud gaat daarom voor snelheid.
Bent u van oordeel dat het TTIP-akkoord «de democratie bedreigt»? Zo ja, waarom? Zo nee, welke kansen ziet u voor Europa en de bevordering van de vrijhandel?
TTIP tornt niet aan de Europese wetten en regels die op democratische wijze tot stand zijn gekomen. We maken afspraken met de VS over het wegnemen van onnodige handelsbelemmeringen. Deze afspraken worden ook op democratische wijze gesloten.
De EU-lidstaten, via de Raad van de Europese Unie, en het Europees parlement moeten met het akkoord instemmen zodra de onderhandelingen zijn afgerond. Daarnaast ligt het voor de hand dat het akkoord ook ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan de nationale parlementen. Verscheidene lidstaten, waaronder Nederland, maken zich daar al geruime tijd in Brussel sterk voor. Dit is gelijk aan de procedure zoals ik die uiteengezet heb voor het EU-Canada handelsakkoord (Kamerstuk 31 985 nr. 23).
Ook tijdens de onderhandelingen zorgen lidstaten ervoor dat de Commissie binnen het onderhandelingsmandaat blijft. Ik spreek uw Kamer daar met regelmaat over in het overleg voorafgaand aan elke (informele) Raad Buitenlandse Zaken over handel.
Bevordering van vrijhandel en het opstellen van duidelijke en transparante regels is belangrijk voor de internationale handel. Nederland is bij uitstek een land dat profiteert van handel. Sinds 2008 is buitenlandse handel de enige bron van economische groei in Nederland geweest. Hierdoor is werkgelegenheid behouden in een economisch lastige tijd. Dit geldt ook voor veel andere lidstaten.
Kunt u op korte termijn met de Kamer overleggen over de uitkomsten van de besprekingen in Riga?
Zoals met elke RBZ stuur ik een verslag daarvan naar de Kamer. Het verslag van de afgelopen RBZ heeft uw Kamer op 9 april jl. ontvangen. Dit verslag wordt bij het Algemeen Overleg (AO) voor de eerstvolgende RBZ geagendeerd. De volgende RBZ is op 7 mei a.s. Het AO ter voorbereiding op deze RBZ heeft uw Kamer op 30 april gepland.
Het bericht dat het dragen van gevaarlijk krachtige laserpennen niet verboden is |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van de NOS waaruit blijkt dat gevaarlijke laserpennen tot ernstig letsel (kunnen) leiden? Herkent u het beeld dat in deze uitzending wordt geschetst?1
Ik herken het beeld dat in de uitzending wordt geschetst. Aangetoond wordt wat het belang is van een verantwoorde omgang met dergelijke voorwerpen.
Wat doen politie en justitie op dit moment teneinde de handel in zware laserpennen aan te pakken? Hebben zij hier voldoende middelen en mogelijkheden voor? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De politie en het Openbaar Ministerie (OM) beschikken over voldoende middelen om de handel in laserpennen aan te pakken en zij zullen optreden indien sprake is van een strafbaar feit. Daarbij wordt samengewerkt met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Op de wettelijke mogelijkheden en de toereikendheid daarvan ga ik in in antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij het volgende meegedeeld over de NVWA.
De NVWA ziet toe op de verhandeling van laserproducten op Nederlands grondgebied. Daartoe heeft de NVWA voldoende middelen en mogelijkheden. De NVWA ziet echter niet toe op het bezit of gebruik door particulieren en heeft geen toezichtsbevoegdheid op het verhandelen van laserproducten in andere lidstaten of landen buiten Europa. Toezicht op verkoop via niet in Nederland gevestigde webwinkels is niet mogelijk.
De NVWA treedt zowel proactief als reactief op. Proactief worden in samenwerking met de Douane inkomende goederen via water en luchthavens in de gaten gehouden via een permanent zoekprofiel voor «Laserproducten» op de Douane-informatiesystemen. Inkomende goederen die op deze wijze worden geïmporteerd, worden gecontroleerd. Aanvullend zijn medewerkers van de Douane door de NVWA opgeleid in het herkennen van laserproducten die mogelijk niet aan de veiligheidseisen voldoen.
Naast dit toezicht worden consumenten en bedrijven geïnformeerd over de eisen aan en risico’s van te sterke laserproducten via de website van de NVWA.
Reactief wordt toezicht gehouden naar aanleiding van consumentenklachten of -meldingen. Deze meldingen worden gedaan via de meldkamer van de NVWA. Daarnaast komt het voor dat inspectiediensten de NVWA op de hoogte brengen van de verhandeling van mogelijke onveilige laserproducten en wordt er tevens samengewerkt met Europese toezichthouders.
Om de handel zo goed mogelijk tegen te gaan heeft de NVWA de afgelopen jaren productonderzoek en inspecties verricht naar zowel laserpennen als lasergadgets die bestemd of aantrekkelijk zijn voor kinderen. Dit heeft onder meer geleid tot het staken van de verkoop van producten dan wel het weren van producten van de markt (importweigering).
Kunt u meer vertellen over de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de aanpak van de koop en de verkoop van zware laserpennen?2 Treden zij proactief en reactief op? Wat is door deze instantie de afgelopen jaren ondernomen teneinde de handel zo goed als mogelijk tegen te gaan? Hebben zij hier voldoende middelen en mogelijkheden voor? Kunt u op elke vraag afzonderlijk uitgebreid ingaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is na inwerkingtreding van de expliciete strafbaarstelling van de gevaarzetting en het hinderen van het luchtverkeer gebleken dat het onverantwoord gebruik van laserpennen beter aangepakt kan worden? Zo ja, kunt u daarop in gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij gebrek aan feitelijke aantallen – ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6 – is hierop geen eenduidig antwoord te geven. Navraag bij het OM leert dat de aanpak door de aangepaste strafbepaling in enige mate eenvoudiger is geworden, omdat een passende strafbepaling voor de verboden gedragingen voorhanden is.
Hoe vaak is van onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen aangifte dan wel melding gedaan? Hebben deze aangiftes en meldingen uiteindelijk tot een onderzoek en/of een veroordeling geleid?
In het geval van een incident met een laserpen kan registratie plaatsvinden als het gebruik van de laserpen specifiek in de aangifte wordt gemeld. Veelal richten aangiftes zich echter op een delict, zoals bijvoorbeeld (zware) mishandeling, en niet op het middel waarmee het delict is gepleegd.
De telling van zaken waarin een specifiek delict ten laste is gelegd – bijvoorbeeld de artikelen 164, 165 en 429 van het Wetboek van Strafrecht, die het veroorzaken van gevaar of hinder voor onder meer de luchtvaart strafbaar stellen – geeft bovendien geen reëel overzicht van alle incidenten met enkel laserpennen. De officier van justitie kan er immers voor kiezen om iemand die een laserpen heeft gebruikt, te vervolgen voor bijvoorbeeld (poging tot) zware mishandeling.
Momenteel is er dan ook geen landelijk overzicht beschikbaar van het aantal incidenten met laserpennen.
Gezien het voorgaande en gezien het ontbreken van personalia hebben de politie en het OM mij meegedeeld dat in hun registraties niet te achterhalen valt of de »41 Nederlandse jongeren die een gat in hun oog hebben gekregen», zoals in de eerder bedoelde NOS-uitzending is gezegd, aangifte hebben gedaan bij de politie. Ik kan dan ook niet zeggen of deze zaken onderzocht worden door de politie dan wel of vervolging is ingesteld door het OM.
Bent u bekend met de 41 personen die letsel hebben opgelopen door onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen? Worden deze zaken onderzocht door politie of justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het enkel dragen en voorhanden hebben van een krachtige laserpen niet leidt tot een strafbaar feit op grond van de Wet Wapens en Munitie maar dat tevens moet worden aangetoond dat gelet op de aard of de omstandigheden waaronder de pen is aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd is letsel aan personen toe te brengen of te dreigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is een dergelijke minimale strafbaarstelling voldoende voor politie en justitie om het dragen en/of het onverantwoord gebruiken van krachtige laserpennen effectief aan te pakken? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het klopt dat in het geschetste voorbeeld slechts dan sprake is van een strafbaar feit in de zin van de Wet wapens en munitie als aangetoond kan worden dat, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder de laserpen is aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd is letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Ik deel niet de zienswijze dat sprake zou zijn van een minimale strafbaarstelling. De betreffende bepaling uit de Wet wapens en munitie en de in mijn antwoord op vraag 6 genoemde strafbepalingen bieden de politie en het OM voldoende mogelijkheden om het dragen en onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen effectief aan te pakken.
Deelt u de mening van de oogarts die in betreffende NOS-uitzending de wens uitsprak dat het dragen van een zware laserpen verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het huidig wettig instrumentarium afdoende.
Bent u bereid uw onderzoek naar (zware) luchtdrukwapens uit te breiden met onderzoek naar (zware) laserpennen?3
Nee, ik zie hiertoe geen aanleiding.
De verkoop van voetbalkaartjes via Marktplaats |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het aanbod van voetbalkaartjes via websites zoals Marktplaats.nl?1
Ja.
In hoeverre ontstaan met de verkoop van voetbalkaartjes buiten de betaald voetbalorganisaties (bvo's) om veiligheidsrisico’s omdat supporters van de ene club in een vak terechtkomen van een andere club of omdat via die manier hooligans in het stadion komen?
De aanpak van zwarthandel en de illegale (door)verkoop is één van de speerpunten van de KNVB. De KNVB ziet illegale (door) verkoop van toegangskaarten als een ernstig probleem: hogere prijzen, onzekerheid en veiligheidsrisico’s omtrent uitsupporters in thuisvakken. De veiligheidsrisico’s worden door de lokale voetbalpartners (gemeente, politie Openbaar Ministerie, betaalde voetbalorganisaties) voor iedere voetbalwedstrijd meegewogen en benoemd. Daarnaast heeft de KNVB de mogelijkheid om, indien zij ongeldige kaarten signaleert, deze te annuleren.
Bent u bekend met geweldsincidenten in voetbalstadions waarbij bezoekers betrokken waren die kaartjes buiten de bvo’s of de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om hebben gekocht? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die incidenten?
Ja, ik ben bekend met geweldincidenten in voetbalstadions waarbij bezoekers betrokken waren die kaartjes buiten de bvo’s of de KNVB om hebben gekocht. Het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV) is een politie-instelling gericht op het uitwisselen van informatie over voetbal en veiligheid en vergaart informatie rond voetbalvandalisme en -geweld. Jaarlijks verschijnt het jaaroverzicht en wordt een landelijk beeld gegeven van wat er in het seizoen is gebeurd op het gebied van openbare orde en veiligheid, gerelateerd aan het voetbal. Bij het signaleren van geweldsincidenten ligt echter de nadruk op het geweldsincident en in mindere mate op de manier waarop de toegangskaarten zijn verkregen. Ik ben dan ook niet bekend met de exacte aard en de omvang van die incidenten waarbij de betrokken bezoekers kaartjes buiten de bvo’s of de KNVB om hebben gekocht.
Weet u of door de verkoop van voetbalkaartjes buiten de bvo’s om sprake is van prijsopdrijving? Zo ja, in welke mate is daar sprake van? Zo nee, weet u dat niet of is er geen sprake van prijsopdrijving?
Ik sluit niet uit dat daar sprake van is. Vooral indien kaarten schaars zijn. Daarnaast is ook sprake van verkoop door personen die te goeder trouw zijn en kaartjes doorverkopen omdat zijzelf verhinderd zijn om de wedstrijd te bezoeken. Soms zelfs tegen een lager tarief.
Hebt u kennis, bijvoorbeeld via het Landelijk Meldpunt Internetoplichting, van de mate waarin bij de verkoop van voetbalkaartjes sprake is van oplichting of wanprestatie door de verkoper? Zo ja, kunt u die kennis delen? Zo nee, kunt u dit dan laten onderzoeken?
De Nationale politie heeft mij bericht dat er meldingen bekend zijn over fraude met voetbalkaartjes. Er wordt echter niet specifiek geregistreerd op fraude met voetbalkaartjes, maar op fraude met toegangsbewijzen in het algemeen.
Dit betekent dat in de registratie ook fraude met bijvoorbeeld kaartjes voor popconcerten en andere evenementen is opgenomen.
Over welke mogelijkheden beschikken de bvo’s en de KNVB om de verkoop van voetbalkaartjes buiten de daarvoor geëigende kanalen tegen te gaan? Zijn die mogelijkheden afdoende om te waarborgen dat alleen goedwillende supporters tegen de normaal daarvoor geldende prijzen veilig voetbalwedstrijden kunnen bijwonen? Zo nee, ziet u voor uzelf een rol weggelegd om in overleg met de KNVB hiervoor te gaan zorgen en zo ja, welke rol?
Nee, dit lijkt vooralsnog niet nodig. De KNVB heeft standaardvoorwaarden opgesteld teneinde een ordelijk en veilig verloop in de ruimste zin van het woord te kunnen bewerkstelligen en een dergelijk onordelijk en onveilig gedrag bij voetbalevenementen tegen te gaan. Daarnaast is doorverkoop buiten de privésfeer niet toegestaan. Bij doorverkoop in de commerciële sfeer kan de KNVB aan de verkopende persoon een landelijk stadionverbod (incl. maximaal € 450 boete) opleggen. Ook kan de bond op basis van artikel 5 van de KNVB standaardvoorwaarden de kaarten blokkeren, wanneer getraceerd is om welk kaartje het gaat. Uitgangspunt is dat een ieder die betrokken is bij de voetbalsport in Nederland, en niet in de laatste plaats de fans, er belang bij heeft dat voetbalevenementen op een ordelijke en veilige wijze verlopen. Gedragingen van personen (alleen of in een groep) die de openbare orde en/of de veiligheid bij voetbalevenementen verstoren dan wel in gevaar brengen, zijn schadelijk voor het aanzien en het belang van het Nederlandse voetbal.