Het bericht dat op station Amsterdam Centraal slimme reclameborden worden ingezet |
|
Cem Laçin , Maarten Hijink |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Klaas Dijkhoff (VVD), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Reclameborden op A'dam CS weten wanneer en hoelang jij kijkt»?1
Ja.
Hoeveel slimme reclameborden gebruiken Exterion en eventuele andere exploitanten in Nederland?
NS heeft aangegeven dat er op 21 september 2017 74 van dit type reclameborden op treinstations stonden. Het is op voorhand niet zeker of er sprake is van verwerking van persoonsgegevens, omdat niet duidelijk is of de camera's identificeerbare beelden verwerken. Alle exploitanten dienen zich, wanneer zij persoonsgegevens verwerken, te houden aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Wanneer een exploitant zich hier niet aan houdt, kan dit een reden zijn voor de Autoriteit Persoonsgegevens om vragen te stellen, onderzoek te doen en eventueel een sanctie op te leggen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangekondigd informatie in te winnen en, indien hier aanleiding voor is, maatregelen te nemen. Alle borden vallen binnen de bevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Het is ons niet bekend hoeveel van de in het bericht bedoelde type reclameborden worden gebruikt door Exterion en eventuele andere exploitanten in Nederland, noch welke data en technieken hiervoor worden gebruikt. Naar aanleiding van de maatschappelijke onrust heeft Exterion overigens bekend gemaakt dat de camera's voorlopig zijn uitgeschakeld.2
Welke data verzamelen de slimme reclameborden van Exterion op Amsterdam Centraal en welke technieken worden hiervoor gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen mensen voorkomen dat hun beeltenis gekoppeld wordt aan andere gegevens die door apparaten worden uitgezonden? Zo ja, hoe?
Wij hebben geen aanwijzing dat er gegevens die door apparaten worden uitgezonden, worden gekoppeld aan de beeltenis van mensen.
In welke mate gebruiken staatsdeelnemingen en andere bedrijven digitale volgsystemen en welke data wordt hiermee verzameld? Deelt u de mening dat bedrijven dit alleen zouden moeten kunnen doen als zij hiervoor uitdrukkelijk toestemming hebben van burgers via een «opt-in» van gebruikers?
Staatsdeelnemingen verschillen in hun rechtspositie onder de Wbp niet wezenlijk van andere bedrijven. Het is in zijn algemeenheid niet mogelijk om een overzicht te geven van bedrijven die data verzamelen, noch van de technieken waarmee data worden verzameld. Dit is immers geen limitatieve verzameling van bedrijven en technieken. Staatsdeelnemingen en andere bedrijven dienen in al hun handelen, en daarmee ook in de verwerking van persoonsgegevens, binnen de grenzen van de wet te blijven. Verwerking van persoonsgegevens is alleen toegestaan wanneer dit rechtmatig geschiedt voor een welbepaald doel en proportioneel is. Toestemming of «opt-in» is hiervoor één van de grondslagen, maar niet de enige. De verwerking van persoonsgegevens kan bijvoorbeeld ook noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een overeenkomst, voor het vervullen van een wettelijke plicht, of in het gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke zijn. De Wbp bepaalt voor alle verwerkingsverantwoordelijken wanneer een nieuwe verwerking van persoonsgegevens moet worden gemeld. In beginsel wordt een nieuwe geautomatiseerde verwerking gemeld, tenzij een verwerking is vrijgesteld. Overigens is het in casu niet duidelijk of er sprake is van verwerking van persoonsgegevens. Wij zien geen aanleiding om staatsdeelnemingen te verplichten advies te vragen aan de Autoriteit Persoonsgegevens in andere gevallen dan in de wet is voorgeschreven.
Kunt u een overzicht geven van bedrijven die data verzamelen en technieken waarmee zij data verzamelen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en dit onderzoek met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bespreekt u de exploitatie van de ruimte op stations met de NS en Prorail om ervoor te zorgen dat die exploitatie binnen de kaders van de wet plaatsvindt?
NS exploiteert de stations in Nederland. Voor een groot deel vindt de exploitatie plaats door derden. Alle exploitanten hebben zelfstandig de verplichting om voor wat betreft hun exploitatie zich te houden aan wet- en regelgeving. NS geeft aan dat zij ook in haar contracten met derden vastlegt dat deze zich dienen te houden aan wet- en regelgeving.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft regelmatig overleg met NS en Prorail, ook specifiek over stations. De voorliggende vragen over reclameborden zijn in het overleg niet naar voren gekomen, omdat NS geen aanleiding had te denken dat het wellicht niet binnen de kaders van de wet zou plaatsvinden.
Kunt u aangeven waarom de NS zelf niet onderzoekt of de exploitatie van deze borden binnen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) plaatsvindt?
De exploitant Exterion is zelfstandig verantwoordelijk dat de exploitatie binnen de grenzen van de Wbp plaatsvindt. Dit geldt ook voor eventuele verwerking van persoonsgegevens met behulp van de cameratoepassing in de borden en exploitant zal daarom in dat kader zelf een afweging moeten maken. In april 2017 heeft NS naar aanleiding van een vraag van een journalist bij de exploitant van de borden, Exterion, navraag gedaan over de werking van de borden. Daarbij heeft Exterion expliciet aangeven dat met de gebruikte techniek geen beelden worden vastgelegd of persoonsgegevens worden verwerkt en dat zij voldoen aan wet- en regelgeving. Op basis van de verklaring van Exterion was er voor NS geen aanleiding om te veronderstellen dat Exterion mogelijk niet in overeenstemming met privacy wet- en regelgeving zou handelen.
Vragen staatsdeelnemingen advies aan organisaties als de Autoriteit Persoonsgegevens over innovaties die mogelijk de Wbp of andere wetgeving overtreden? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit niet gebeurt en bent u bereid hen hier opdracht toe te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Voorziet u problemen met de opkomst van dergelijke apparatuur enerzijds en de verwachte toename van het aantal apparaten met netwerktoegang door het zogenaamde «internet of things»?
De opkomst van deze apparaten en het «internet of things» hangt nauw samen met keuzes van consumenten. Wanneer in dit kader verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt, zal dit, net als in andere situaties, wel binnen de grenzen van de wet moeten blijven. Transparantie over het gebruik van deze apparatuur is ons inziens van groot belang om consumenten in staat te stellen bewust om te gaan met het beschermen van hun privacy en te voorkomen dat hierover maatschappelijke onrust ontstaat.
CETA en het succes van de op de Canadese markt aanwezige genetisch gemodificeerde zalm |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat er de afgelopen vijf maanden genetisch gemodificeerde zalm op de Canadese markt werd verkocht?1
Ja.
Wordt deze genetisch gemodificeerde zalm toegestaan op de Nederlandse markt?
Nee.
Welke middelen heeft de Nederlandse regering om te voorkomen dat deze genetisch gemodificeerde zalm wordt geëxporteerd naar de Nederlandse markt?
Genetisch gemodificeerde dieren en/of afgeleide producten daarvan worden niet toegelaten in de Europese Unie. Dit is geregeld in Richtlijn 2001/18/EG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en Verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.
Kan deze genetisch gemodificeerde zalm via de Europese interne markt toch op de Nederlandse markt terecht komen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er vandaag de dag genetische gemodificeerde zalm in Nederland op de markt gebracht? En in andere lidstaten van de Europese Unie (EU)?
Export van genetisch gemodificeerde zalm naar de EU is niet toegestaan.
Hoe precies is de herkomst van in Nederland te consumeren zalm te herleiden? Is deze indien nodig eenvoudig te herleiden tot Canadese producenten?
Verordening nr. 1379/2013 voor visserijproducten en aquacultuurproducten stelt eisen aan de etikettering van visproducten. Op deze etiketten moet staan waar de vis gevangen is. Zo is voor consumenten te herleiden waar hun vis vandaan komt. Op de website van de Europese Commissie is precies te vinden welke informatie over visproducten voor de consument beschikbaar moet zijn.2
Is de Canadese producent van de genetisch gemodificeerde zalm verplicht om deze genetische modificatie op de verkoopverpakking te vermelden? Is dat eveneens het geval bij nevenproducten?
Genetisch gemodificeerde zalm wordt niet op de EU-markt toegelaten.
Is het mogelijk dat Europese importeurs genetisch gemodificeerde zalm importeren zonder dat bekend is dat dit om een genetisch gemodificeerd product gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om deze genetisch gemodificeerde zalm in Europa te importeren onder het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA-verdrag)?
Nee.
Welke artikelen van het CETA-verdrag hebben betrekking op genetisch gemodificeerd voedsel in zijn algemeenheid? Kunt u het precieze artikel in het CETA-verdrag aangeven waarin de regels omtrent import van genetisch gemodificeerde vis voor de Europese markt is vastgelegd?
In CETA zijn geen afspraken gemaakt over de EU-import van genetisch gemodificeerde vis. CETA verandert daarmee niks aan de EU-geldende regelgeving over de toelating van genetisch gemodificeerde organismes op de EU-markt. Wel gaan artikel 25.1 en 25.2 over biotechnologie en genetische modificatie in algemene zin. Op basis van deze artikelen informeren partijen elkaar over wetgeving en over nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen.
Welke strekking hebben deze artikelen en is daarbij ruimte voor interpretatie? Welke van deze artikelen zijn direct toepasbaar op de zalm?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht “BNG Bank: Europese investeringsbank verstoort de markt” |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het halfjaarbericht van de BNG Bank, waarin de bank vaststelt dat de Europese Investeringsbank (EIB) de markt verstoort?1 2
Ja.
In hoeverre deelt u de mening van de BNG Bank? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Kabinet heeft richting de Kamer meermaals benadrukt dat het cruciaal is dat projecten waar publieke middelen worden ingezet toegevoegde waarde moeten bieden, zonder dat de markt wordt verstoord.3 Dit geldt dus voor de EIB, alsook voor BNG. Als aandeelhouder van beide instellingen, ziet Nederland hier actief op toe.
Klopt het dat de activiteiten van de EIB en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) niet altijd betrekking hebben op het bestrijden van marktfalen, zoals de BNG Bank beweert?
De Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) richten zich vanuit de langetermijnstrategie van de Europese Unie (Europe2020) op een concurrerende, sociale en groene markteconomie. De doelstelling is daarbij het verhelpen van marktfalen of suboptimale investeringssituaties.4 EFSI maakt het mogelijk risicovollere investeringen te doen dan EIB zelf op de balans zou kunnen nemen.
In hoeverre past dit in de onderliggende doelstellingen van de EIB en het EFSI, bijvoorbeeld complementair zijn aan Europese marktinvesteringen in plaats van deze te vervangen?
Doel van de EIB is om additioneel te zijn aan de markt. Dit betekent dat projecten die de EIB ondersteunt niet of niet in dezelfde mate uitgevoerd kunnen worden zonder steun van de EIB. De EIB financiert dan ook in principe slechts één derde van een project, tot een maximum van 50%. Additionaliteit van EIB leningen is van belang zodat middelen doelmatig besteed worden en er geen verdrukking van andere partijen plaatsvindt.
Zijn er inderdaad projecten gefinancierd door de EIB en het EFSI die evengoed door de BNG Bank gefinancierd hadden kunnen worden?3 Zo ja, welke? Vindt u dit een wenselijke situatie?
De financiering die de EIB in 2016 in Nederland verstrekte6, in totaal 2.6 miljard euro, ging naar verschillende publieke en private entiteiten, waarbij de overlap met BNG beperkt lijkt. Ook stelde de EIB in december 2.016 EUR 250 miljoen ter beschikking aan BNG. Deze lening volgde op een eerder getekende samenwerkingsovereenkomst tussen de twee financiële instellingen om kennis en ervaring uit te wisselen om zo de publieke investeringen in Nederland te stimuleren.7
Speelt het probleem van concurrentie tussen Europese fondsen en banken die speciaal zijn opgericht om (semi-)overheidsinstellingen te financieren ook in andere landen een rol? Zo ja, welke?
Het uitgangspunt van additionaliteit is een aandachtspunt voor elke investering met publieke middelen, niet alleen in Nederland, maar ook in Europa en elders in de wereld.
Bent u bereid om de klacht van de BNG Bank te bespreken met het bestuur van de EIB en het EFSI? Zo ja, bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zitting in de Raad van Bewindvoerders van de EIB. Hier zal Nederland aandacht blijven vragen voor het belang van de «additionaliteit» van EIB investeringen ten opzichte van de markt bij de beoordeling van specifieke projecten.
Het bericht “Laat een prachtig huwelijk niet op de klippen lopen” |
|
Albert van den Bosch (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van de voorzitter van VNO-NCW, Hans de Boer, getiteld «Laat een prachtig huwelijk niet op de klippen lopen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het belang van het marinebouwcluster voor de Nederlandse economie? Hoe beoordeelt u de samenwerking in het marinebouwcluster tussen het bedrijfsleven en het Ministerie van Defensie? Is deze samenwerking nog verder te verbeteren? Kunt u dit toelichten?
Het marinebouwcluster is een verband van enkele grote en vele middelgrote en kleinere bedrijven en kennisinstellingen dat intensief samenwerkt met het Ministerie van Defensie. Het belang van de maritieme sector voor de Nederlandse economie is groot. De marinebouw is een aansprekend en innovatief onderdeel van de maritieme sector dat internationaal in hoog aanzien staat. De marinebouw speelt een belangrijke rol in de topsector Water en Maritiem, kent een groot exportpotentieel en is ook leverancier van hoogwaardige producten en schepen voor de Koninklijke marine.
Het Ministerie van Defensie vervult een belangrijke rol voor de sector bij nieuwe ontwikkelingen binnen de marinevloot, waarbij steeds de behoefte van Defensie leidend is. Hierbij is Defensie regelmatig launching customer voor nieuwe producten.
Een recent voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van het Above Water Warfare(AWW) cluster door Thales Nederland (Kamerstuk 31 125, nr. 73). Andersom is de beschikbaarheid van de kennis en kunde van de sector van vitaal belang voor Defensie, bijvoorbeeld waar het onderhoud en de verbeteringen van de schepen en systemen betreft. Binnen het ecosysteem waarin de betrokken partijen samenwerken, wordt groot belang gehecht aan nieuwe initiatieven en samenwerkingsmogelijkheden. Defensie is bijvoorbeeld nauw betrokken bij het Kennis & Innovatiecontract van de topsector Water en Maritiem. Uiteenlopende initiatieven zijn genomen, bijvoorbeeld op het gebied van human capital, energiesystemen en digitalisering.
Zijn er analyses beschikbaar van de totale werkgelegenheid in en rondom de marinebouw, de ontwikkeling en bouw van systemen en componenten hiervoor, de met marine- en componentenbouw gerelateerde kennisinstellingen en de aan deze technologieën en hun toepassingen gerelateerde opleidingen op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs? Kunt u deze gegevens, zo mogelijk verdeeld naar regio’s in Nederland, met de Kamer delen?
Het Ministerie van Economische Zaken laat periodiek onderzoek uitvoeren naar de positie van de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde bedrijven. Onderzoeksbureau Triarii concludeerde in 2016 (Kamerstuk 31 125, nr. 66) dat de omzet van deze sector is gestegen en dat er ook voor de komende jaren een omzetstijging wordt verwacht. Dit onderzoek gaat niet specifiek in op het marinebouwcluster.
Op 17 mei jl. heeft Nederland Maritiem Land het rapport gepresenteerd «De Marine en Marinebouw Cluster, een ecosysteem onder druk». In dit rapport komt naar voren dat bij de maritieme sector als geheel sprake is van ruim 40.000 werkzame personen in 2015 en een productiewaarde van ruim € 9 miljard. Deze cijfers omvatten naast de marinebouwactiviteiten ook activiteiten voor andere maritieme opdrachtgevers zoals scheepvaart, offshore en visserij.
Het Ministerie van Economische Zaken is voornemens om de directe en indirecte economische waarde en het kennisontwikkelende effect van het Nederlandse marinebouwcluster nader te laten onderzoeken. Naar verwachting zal dit onderzoek in het eerste kwartaal van 2018 zijn voltooid.
Mochten die gegevens er niet zijn, deelt u de mening dat een studie op korte termijn van belang is zodat daarmee de economische impact van het marinebouwcluster meegewogen kan worden in toekomstige beleidsvorming?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de zorg van de voorzitter van VNO-NCW dat als er niet snel (nieuwe) vervangingsorders komen, dit funest zal zijn voor de Nederlandse marinebouw? Acht u het belangrijk om dergelijke kennis in Nederland te behouden? Zo ja, hoe wilt u zich er voor inzetten om deze kennis te behouden?
Defensie en veiligheid behoren tot de kerntaken van de overheid. Voor de verwezenlijking van haar taken moet zij onder meer kunnen beschikken over een slagvaardige krijgsmacht. Investeringen zijn noodzakelijk om de komende decennia effectief te kunnen blijven in de context van een verslechterde veiligheidssituatie, waarin tegenstanders in toenemende mate beschikken over technologisch hoogwaardige systemen, ook in het maritieme domein.
De samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie is vastgelegd in de Defensie Industrie Strategie (DIS) van de ministeries van Economische Zaken en Defensie (Kamerstuk 31 125, nr. 20). Deze samenwerking stelt bedrijven in staat om innovatieve producten en diensten te ontwikkelen en een hoogwaardige bijdrage te leveren aan de Nederlandse veiligheid. De DIS bevat ook andere beleidsinstrumenten die gedurende de levenscyclus van defensiematerieel kunnen worden ingezet. Deze beleidsinstrumenten dragen ertoe bij dat de kennis en kunde van de marinebouwsector kan worden behouden en zo mogelijk versterkt.
Uit de periodieke onderzoeken naar de positie van de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie als geheel, zoals recent nog het onderzoek van Triarii, blijkt dat het Ministerie van Defensie voor deze sector verreweg de belangrijkste klant is. Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 3 en 4 zal Economische Zaken onderzoek laten doen naar de economische waarde van in het bijzonder het marinebouwcluster. Tegen de achtergrond van de DIS is de inzet van Defensie erop gericht om zoveel mogelijk gebruik te maken van de in Nederland aanwezige kennis en om deze te bevorderen op terreinen waaraan behoefte bestaat. Besluitvorming over investeringsprojecten is afhankelijk van de keuzes van een volgend kabinet.
Hoe beoordeelt u de capaciteit van de Defensie Materieel Organisatie om meerdere hoogwaardige marinebouwprojecten gelijktijdig te kunnen faciliteren en sturen, aangezien het Ministerie van Defensie een onlosmakelijk onderdeel is van het marinebouwcluster voor het gezamenlijk ontwikkelen en bouwen van nieuwe marineschepen en er de komende jaren weer geïnvesteerd zal kunnen worden?
De rol van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) bij de verwerving van defensiematerieel is veelzijdig. In veel gevallen is de DMO opdrachtgever voor de defensie- en veiligheidsgerlateerde industrie maar de DMO is ook leverancier van systeem-integrerende producten zoals operationele informatiesystemen. De DMO zorgt ervoor dat zij de daarvoor benodigde kennis opbouwt en behoudt, en werkt samen met kennisinstituten en bedrijven aan de benodigde innovaties en technologieontwikkeling.
Met de brief van 21 juni 2016 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 115) heb ik de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die zijn genomen om de prestaties van de zogenoemde «voorzien-in keten» te verbeteren, waaronder maatregelen die betrekking hebben op de personele capaciteit. De uitvoering van deze maatregelen verloopt grotendeels volgens plan, zoals uiteengezet in het departementale jaarverslag over 2016 (Kamerstuk 34 725 X, nr. 1). Besluitvorming over nieuwe investeringen, bijvoorbeeld investeringen in marinematerieel, en de eventuele gevolgen hiervan voor de personele capaciteit van Defensie en van de DMO in het bijzonder, is aan het volgende kabinet.
Indien deze capaciteit versterking zouden behoeven, worden daartoe door u plannen ontwikkeld? Kan de Kamer voor de begrotingsbehandeling Defensie in het komende najaar over deze plannen worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat DNB het beheer van vertrouwelijke data wil uitbesteden |
|
Maarten Hijink , Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de plannen van De Nederlandsche Bank (DNB) om het databeheer uit te besteden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
DNB heeft veel gevoelige en (toezichts-)vertrouwelijke data in haar beheer. Daarom moeten het databeheer en de bijbehorende informatiebeveiliging van DNB van het hoogste niveau zijn, om de snel wijzigende uitdagingen op het gebied van digitalisering het hoofd te bieden. Ik vind het daarom positief dat DNB onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om op het terrein van databeheer samen te werken met een externe partij. Omdat DNB (toezichts)vertrouwelijke data onder zich heeft, vraagt dit maximale zorgvuldigheid in de aanbestedingsprocedure en in de samenwerking met de externe partij. DNB blijft uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de data die zij uit hoofde van haar taak heeft verkregen.
Welke scenario’s liggen er precies op tafel om de «datakluis» uit te besteden aan derden?
DNB overweegt het beheer van haar datacentrum uit te besteden aan een externe partij. Het betreft dan middelen, personeel en diensten. Het programma van eisen wordt op dit moment bepaald. Vervolgens wordt de aanbestedingsstrategie bepaald. Indien wordt besloten tot uitbesteding dan wordt de start van de aanbestedingsprocedure voorzien in het eerste kwartaal van 2018. Naast datacentrumdiensten wordt ook gekeken naar de uitbesteding van werkplekbeheer en netwerkbeheer.
Wie zijn er betrokken bij het maken (en uitvoeren) van de plannen?
Deze plannen worden gemaakt in opdracht van de directie van DNB. Er is een speciaal projectteam ingesteld dat zich onder andere bezighoudt met het maken van deze plannen. De Chief Information Officer van DNB heeft de dagelijkse leiding. Onder andere een adviseur van I-interim Rijk neemt deel aan het projectteam.
Onder welke voorwaarden valt deze uitbesteding, op welke wijze kan worden ingegrepen en welke middelen heeft DNB op het moment dat data in de verkeerde handen valt?
DNB streeft naar een veilige, robuuste en betrouwbare beschikbaarheid van haar ICT-systemen en data. Dit streven zal bij een uitbesteding in de contractvoorwaarden worden vertaald, waaronder in een exitclausule voor het geval DNB ontevreden is over de kwaliteit van de dienstverlenging van de externe partij. De eindverantwoordelijkheid blijft bij DNB. Het uitbesteden van databeheer vraagt daarom actieve aansturing vanuit DNB om te borgen dat haar data op de juiste manier beheerd worden.
Gaat het om alle digitale gegevens die DNB wil laten uitvoeren door een derde? Kunt u de Kamer informeren welke impactstudies zijn gemaakt op alle onderdelen?
Nee, gegevens met de rubricering «staatsgeheim» zijn uitgezonderd en blijven fysiek bewaard in de kluis van DNB. DNB is van plan om haar overige digitale gegevens bij een externe partij onder te brengen, met extra waarborgen ten aanzien van informatiebeveiliging naarmate de gegevens hoger geclassificeerd zijn.
DNB heeft twee marktanalyses uitgevoerd. De eerste marktanalyse had betrekking op de sourcing naar commerciële partijen en het bepalen van een business case. Hierbij is DNB geholpen door een gerenommeerd adviesbureau. In de tweede marktanalyse is vergaand gekeken naar samenwerking met niet-commerciële partijen in Nederland (zelfstandige bestuursorganen en ministeries) en in het buitenland (met name andere centrale banken in het Europees Stelsel van Centrale Banken).
Ook is onderzocht of het voornemen van DNB in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving van Nederland (waaronder de Wet op het Financieel Toezicht) en regels vanuit de Europese Centrale Bank. DNB concludeert dat dit het geval is.
Tot slot zijn er diverse referentieonderzoeken uitgevoerd bij andere centrale banken die DNB al voor zijn gegaan bij het uitbesteden van databeheer.
Welke samenloop hebben deze plannen met het ontwikkelen van nieuwe zaken zoals het aandeelhoudersregister?
Het voornemen van DNB om haar databeheer uit te besteden staat los van de ontwikkeling van een centraal aandeelhoudersregister. DNB is een potentiële publieke gebruiker van het nog nader uit te werken en ontwikkelen centraal aandeelhoudersregister.
Vindt u het wenselijk dat de toezichthouder op de financiële sector haar gegevens door derden laat beheren? Wat zegt het over haar positie in het veld als DNB zelf het beheer niet kan voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voornemen van DNB sluit aan bij de ontwikkelingen in de financiële markt en de ICT-industrie in het algemeen. Ook andere toezichthouders in Europa hebben reeds gekozen om hun databeheer extern onder te brengen, waaronder enkele Scandinavische centrale banken.
Het databeheer en de bijbehorende informatiebeveiliging van DNB moeten van het hoogste niveau zijn. Ik vind het daarom positief dat DNB onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om op het terrein van databeheer samen te werken met een externe partij. Dit vraagt wel maximale zorgvuldigheid in de aanbestedingsprocedure en in de samenwerking met de externe partij. DNB blijft uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de data die zij uit hoofde van haar taak heeft verkregen.
Vindt u dat DNB, als toezichthouder op een sector waarin technologie een steeds grotere rol speelt, zelf de kennis en kunde dient te ontwikkelen om goed toezicht te kunnen blijven uitoefenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ook DNB is van mening dat eigen kennis, kunde en ervaring een goede basis vormen voor goed toezicht op een sector waarin technologie een steeds grotere rol speelt. Daarom blijft DNB investeren in de kennis en expertise van de eigen medewerkers binnen de toezichtdivisies.
Kunt u ingaan op de stelling: «Je moet als uitbestedende partij voortdurend blijven monitoren en aansturen. Hoe gevoeliger de te beveiligen informatie, hoe meer er afhangt van dat toezicht. Daar heb je deskundigen voor nodig»? In hoeverre deelt u deze mening?
Ik onderschrijf deze stelling. De eindverantwoordelijkheid voor het databeheer blijft bij DNB. DNB zal zich daarom versterken met kennis, kunde en ervaring om de externe partij goed aan te kunnen sturen.
Welke deskundigen zijn nodig om voortdurend te kunnen blijven monitoren en aansturen? Moet DNB hiervoor ook op zoek naar technisch personeel? Is het aantrekken van het personeel dat hiervoor nodig is gemakkelijker dan het aantrekken van het personeel dat data beheert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Goed databeheer door een externe partij vraagt voortdurende en kwalitatief hoogstaande aansturing vanuit de uitbestedende partij. DNB zal hiervoor een regieorganisatie inrichten. DNB verwacht dat hierbij functies ontstaan op het gebied van o.a. contractmanagement. DNB zal deze medewerkers werven, en het is de verwachting dat deze expertise op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Daarnaast zal DNB met het huidige eigen personeel richting blijven geven aan de ICT-strategie en het gebruik van technologie en data. Daarom wordt kennis van de bedrijfskritische applicaties en pakketten niet uitbesteed. DNB heeft het vertrouwen dat zij adequaat de aansturing van het uitbestede werk langdurig op zich kan nemen.
Ziet u ook de gevaren als verminderde flexibiliteit, meer bureaucratie en beperkingen in de aanbestedingsprocedure als gevolg van het uitbesteden van het databeheer? Zo nee, waarom niet? Welke andere gevaren ziet u?
Elke vorm van uitbesteding heeft voor- en nadelen. Schaalbaarheid en het op de voet volgen van technologische ontwikkelingen zijn aansprekende voordelen. Een nadeel kan zijn de meer zakelijke relatie met de externe partij gebaseerd op contractafspraken, wat als bureaucratisch ervaren kan worden, maar anderzijds ook scherpte kan brengen in de afspraken.
Klopt het dat het niet gemakkelijk is om te borgen dat degene aan wie de data wordt verstrekt, deze data goed beheert, zoals hoogleraar cybersecurity Michel van Eeten aangaf?2 Waaruit bestaat deze moeilijkheid?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de overheid zelf de nodige expertise moet opbouwen om data veilig te kunnen beheren, zodat dit niet aan marktpartijen over hoeft te worden gelaten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat de rijksoverheid blijvend expertise opbouwt op het terrein van het veilige beheer van data. Die expertise is zowel nodig wanneer dat beheer intern plaatsvindt, alsook wanneer wordt besloten om dit beheer uit te besteden.
Welke vorderingen in het aantrekken en opleiden van in ICT-gespecialiseerde werknemers zijn gemaakt sinds Minister van Wonen en Rijksdienst in zijn reactie op het rapport van de Tijdelijke commissie ICT (commissie-Elias) heeft toegezegd meer ICT-expertise binnen de rijksoverheid op te bouwen? In hoeverre kunnen uitvoerende organisaties als DNB hiervan gebruik maken?
De Minister van Wonen en Rijksdienst realiseert dit jaar de beoogde verdubbeling van de formatie van I-Interim Rijk, de interne pool van flexibel inzetbare en ervaren professionals op het gebied van informatiemanagement en ICT. Daarnaast start dit jaar ook de tweede tranche van het Rijks ICT-traineeproject. De Minister van Wonen en Rijksdienst zal de Kamer eind dit jaar een plan sturen ter versterking van de arbeidsmarktpositie van het Rijk als ICT-werkgever.
Zelfstandige bestuursorganen zoals DNB kunnen onder voorwaarden gebruik maken van voorzieningen van de rijksoverheid. Hiervoor gelden de voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 21a van de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen.
Het onderzoek dat een meerderheid van de zorgwebsites geen veilige HTTPS-verbinding heeft |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat een meerderheid van de zorgwebsites geen veilige HTTPS-verbinding heeft?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat zorgwebsites de plicht hebben om gevoelige gegevens optimaal te beveiligen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs allereerst naar de schriftelijke vragen van Kamerleden Dijkstra en Verhoeven (D66) en de antwoorden daarop over de verplichtingen van zorgaanbieders om gegevens te beveiligen en de concrete maatregelen die in dat kader worden genomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2690).
Wanneer er bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt is het gebruik van HTTPS al verplicht op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Dit heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangegeven in hun antwoord op de vragen over beveiligde websiteverbindingen door Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF).2 Zoals de overheid die verantwoordelijkheid heeft voor overheidswebsites, zo hebben zorgaanbieders die voor hun zorgwebsites.
Bent u bereid om, in navolging van de verplichting dat overheid websites HTPPS beveiligd moeten zijn, dit ook te verplichten voor websites van zorgaanbieders en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ziekenhuizen en zorgaanbieders om het belang van beveiligde websites te benadrukken en de Kamer hierover te rapporteren? Zo nee, waarom niet?
Met het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» wordt veel aandacht besteed aan de bewustwording op dit onderwerp. Hierin wordt ook dit onderwerp meegenomen. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de veiligheid van de persoonsgegevens.
Ziet u nog andere concrete maatregelen om de beveiliging van medische gegevens van patiënten op websites van zorgaanbieders en ziekenhuizen zo optimaal mogelijk te beveiligen? Zo ja, kunt u deze verder toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek ‘De schaduwzijden van Graniet’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport (augustus 2017) «De schaduwzijden van Graniet» over moderne slavernij (schuldslavernij), kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden in Zuid-Indiase granietgroeves?1
Ja.
Is het waar dat de winning van natuursteen al jaren geleden is aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden? Klopt het dat u al in 2015 in gesprek was met brancheorganisaties om te kijken welke ondersteuning de overheid kon bieden aan sectoren om te komen tot afspraken over het voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens (in het bijzonder natuursteen) en het verbeteren van arbeidsomstandigheden? Wat is van dit alles terecht gekomen? Mag de conclusie getrokken worden dat «werken aan eerlijk werk» nog in de kinderschoenen staat, dat er (in de Indiase granietgroeves) nog vrij weinig vooruitgang is geboekt? Zo ja, hoe verklaart u dit?2
Het klopt dat arbeidsrisico’s in de natuursteensector in 2014 zijn geïdentificeerd. Naar aanleiding daarvan zijn door het kabinet gesprekken gestart met de natuursteensector hoe een bijdrage kan worden geleverd aan het voorkomen van de meest ernstige vormen van uitbuiting en de verbetering van arbeidsomstandigheden. Inmiddels richten de betrokken partijen zich op het sluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) natuursteen convenant. De genoemde problemen in de natuursteenketen zijn van dien aard dat een individueel bedrijf vaak te weinig invloed heeft om daadwerkelijk verschil te maken en voortgang te boeken op het gebied van eerlijk werk op het niveau van de groeves. Omdat de aanpak van problemen in de natuursteenketen met een multistakeholder-benadering naar verwachting meer succes heeft, werken de partijen nu aan een convenant. De in het rapport genoemde bedrijven zijn allen betrokken bij de convenantsbesprekingen.
Bent u bereid de geconstateerde schuldslavernij, kinderarbeid en slechte werkomstandigheden opnieuw aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s, en gezamenlijke actie entameren om deze algemeen erkende misstanden verder tegen te gaan?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Hoe hebben de rijksoverheid en het importerende bedrijfsleven in de afgelopen jaren hun verantwoordelijkheid genomen om maatschappelijk verantwoord ondernemen, in het bijzonder ten aanzien van bedoelde natuursteengroeves, te verbeteren en echt waar te maken? In hoeverre is en wordt geborgd dat richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) inderdaad helpen voorkomen dat bedrijfsactiviteiten een negatief effect hebben op mens en milieu, zoals het in stand houden van oneerlijke werkgelegenheid en uitbuiting?
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Aangezien het evident is dat misstanden voorkomen moeten worden in deze sector dienen bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek in hun keten tegen te gaan. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten aanpakken. Het kabinet speelt daarbij een aanjagende en faciliterende rol, zoals bij het tot stand komen van het IMVO natuursteen convenant, waaraan nu wordt gewerkt.
Wat gaat u concreet doen ten aanzien van de Nederlandse bedrijven, genoemd in het rapport, die graniet importeren uit de granietgroeves met zeer slechte werkomstandigheden?
Op basis van de OESO-richtlijnen hebben de genoemde bedrijven allen een individuele verantwoordelijkheid om (mogelijke) misstanden inzichtelijk te krijgen en vervolgens aan te pakken. Hierop zullen we de bedrijven blijven aanspreken.
We realiseren ons dat de bedrijven niet alle misstanden alleen kunnen aanpakken en daarom werken we samen aan een natuursteenconvenant om meer slagkracht te realiseren in het oplossen van problemen zoals beschreven in het rapport. In een IMVO-convenant werken de bedrijven samen met de overheid, NGO’s en vakbonden aan het oplossen van problemen, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid.
Hoe gaat u, afgezien van uw inzet voor «werken aan eerlijk werk»3, duurzaam inkoopbeleid door het bedrijfsleven in algemene zin daadwerkelijk verder helpen en verbeteren?
Het kabinet zet in op het stimuleren van bedrijven om de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen na te leven. Deze richtlijnen vragen van bedrijven een gedegen due diligence op mogelijke misstanden in de ketens. Het inkoopbeleid van bedrijven is een belangrijk onderdeel van de due diligence.Naast het IMVO-convenantenbeleid en het eigen inkoopbeleid van de overheid stimuleren wij bedrijven ook met onze instrumenten (b.v. handelsmissies, subsidies, etc.), die IMVO-criteria hanteren. Daarnaast geven zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als MVO Nederland, The Shift, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Nationaal Contactpunt (NCP) voorlichting over de implementatie van OESO-richtlijnen.
Bent u bereid bedrijven te verplichten volledig transparant te zijn over hun keten (beleid) op het gebied van hun zorgplicht voor het bevorderen van mensenrechten?
Het kabinet meent dat een vrijwillige, maar niet vrijblijvende, aanpak zoals in de convenanten wordt nagestreefd het beste werkt, omdat bedrijven dan zelf verantwoordelijkheid nemen om mensenrechten te respecteren. Volgens de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles (UNGPs) dienen bedrijven wel transparant te zijn over de wijze waarop ze negatieve gevolgen voor mensenrechten identificeren en aanpakken.
Daarnaast bestaat er een aantal rapportageverplichtingen. De EU Richtlijn 2014/95 over de bekendmaking van niet-financiële informatie verplicht organisaties van openbaar belang (beursgenoteerde organisaties en financiële instellingen) met 500 of meer werknemers te rapporteren over onder andere mensenrechten. Het «Besluit bekendmaking niet-financiële informatie», dat vanaf 24 maart 2017 in werking is getreden, waarborgt de uitvoering van deze richtlijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden, die graniet/natuursteen uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van mensen- en arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Voor Rijksinkopen geldt sinds 1 april dat de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing zijn voor aanbestedingen boven de Europese aanbestedingsdrempel en binnen de risicosectoren die door KPMG zijn vastgesteld in de MVO Sector Risico Analyse. De kern van de ISV is dat bedrijven die opereren in risicosectoren due diligence moeten uitvoeren conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Er wordt gewerkt aan een pilotproject dat gericht is op verduurzaming van het inkoopproces van overheden. Het doel is het zodanig inrichten van het inkoopproces van overheden dat natuursteenbedrijven die aangesloten zullen zijn bij het convenant of op andere wijze aantoonbaar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden, voorkeur krijgen boven leveranciers die dat niet doen. De voorbereidingen voor deze pilot zijn vanaf dit voorjaar getroffen. Het project wordt naar verwachting vanaf het vierde kwartaal van dit jaar geïmplementeerd.
Met de decentrale overheden is ook een stap gezet. Als onderdeel van het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen dat op 11 september 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is op 8 december 2016 het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) 2016–2020 gelanceerd. Inmiddels hebben ruim 100 decentrale overheden (gemeenten, provincies, waterschappen) het Manifest MVI ondertekend. De ondertekende partijen dienen een actieplan te maken, waarin ze aangeven wat hun ambities zijn voor MVI. Onderdeel van dat actieplan is om aan te geven hoe decentrale overheden in hun inkoop voldoen aan de ISV. De deelnemende overheden kunnen hiermee worden aangesproken op hun inkooppraktijk.
Het faillissement van Aldel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Verbazing over stap opzij Klesch» en «Overname Klesch zou zelfs 75 banen extra kunnen opleveren»?1 2
Ja
Wilt u ervoor zorgen dat de medewerkers van Aldel hun werk behouden? Op welke wijze kunt u eraan bijdragen dat dit gebeurt?
In principe grijpt de overheid niet in bij individuele bedrijven in moeilijkheden, hoe pijnlijk faillissementen ook kunnen zijn – in de eerste plaats voor de direct betrokkenen. Te snelle interventie verstoort de totstandkoming van oplossingen door marktpartijen. Ook zijn faillissementen onderdeel van een gezonde dynamiek in de economie, waardoor inefficiënte activiteiten worden beëindigd en nieuwe activiteiten een kans krijgen. Bij een faillissement kan de markt zijn werk doen door bijvoorbeeld een doorstart van gezonde onderdelen, al dan niet samen met nieuwe partners of met vers kapitaal.
Wanneer er rond het faillissement of een doorstart van Klesch ontslagen te betreuren zouden zijn, dan biedt in eerste aanleg de dienstverlening door UWV ondersteuning bij het vinden van nieuw werk. Deze dienstverlening is gestoeld op een persoonlijke, gerichte aanpak voor wie dat nodig is. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests en netwerktrainingen. De intensiteit is afhankelijk van een inschatting van het individuele risico op langdurige werkloosheid. Ook kan zo mogelijk worden aangesloten bij lopende mobiliteitsinitiatieven.
Intussen is echter bekend geworden dat York Capital Management de fabriek zal overnemen, die wordt voortgezet onder de naam DAMCO Aluminium Delfzijl Coöperatie U.A., kortweg «Aldel». De werkgelegenheid bij Aldel zal als gevolg van deze overname naar verwachting groeien van de huidige 175 fte tot circa 250 fte eind 2018. Hiermee is eventuele betrokkenheid van het Rijk bij behoud van werkgelegenheid of begeleiding van werknemers van werk naar werk momenteel niet aan de orde.
Hoeveel overheidssubsidie gaat verloren met dit faillissement?
Aan Klesch Aluminium Delfzijl BV is in 2016 en 2017 in totaal 4,57 miljoen euro betaald uit de subsidieregeling Indirecte emissiekosten ETS. Dit betreft compensatie van hogere elektriciteitskosten om oneerlijke concurrentie te voorkomen met landen waar geen hogere elektriciteitsprijzen gelden die voortvloeien uit het ETS. Producenten in onder meer de aluminium-, staal-, kunstmest-, papier- of kunststoffensector kunnen hier aanspraak op maken. De uitgekeerde compensatie wordt gerelateerd aan de energieconsumptie van bedrijven in eerdere jaren. Het betreft dus niet een activiteit of investering die nog moet plaatsvinden en door een faillissement geen doorgang meer vindt.
Welk deel van de 60 miljoen euro die beschikbaar is gesteld om van de Eemshaven te verduurzamen is al besteed en welk deel niet?
U doelt vermoedelijk op de Regionale Investeringssteun Groningen (RIG). Dit fonds met in totaal 40 miljoen euro is in 2014 opgezet naar aanleiding van het advies van de commissie Willems. Deze commissie is in het leven geroepen naar aanleiding van het faillissement van het toenmalige Aldel en de kwetsbare situatie van de chemische sector in de Eemsdelta. De RIG wordt mogelijk gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken en de regio Groningen. De RIG is opgedeeld in vier tranches van ieder 10 miljoen euro. De eerste twee tranches zijn inmiddels toegekend. De aanvragen in de derde tranche worden momenteel beoordeeld, de vierde en laatste tranche is in voorbereiding.
Daarnaast is voor verbetering van de regionale arbeidsmarkt vanuit het Rijk (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) twintig miljoen euro beschikbaar gesteld. Indien deze (verschillende) investeringen bij elkaar opgeteld worden, komt de totale investering op 60 miljoen euro.
Ziet u mogelijkheden om in samenwerking met de provincie en gemeente bij te dragen aan het behoud van werkgelegenheid van de mensen die werken bij Aldel, zeker nu de prijs van aluminium op de wereldmarkt goed is?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat een «private equity»-investeerder in deze tijden waarin de aluminiumindustrie er niet slecht voorstaat met Klesch als eigenaar al zo vaak failliet is gegaan? Is er sprake van een maximaal gebruik van fiscale en juridische mogelijkheden om de winsten te maximaliseren? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om dit een halt toe te roepen? Zo nee, waarom gebeurt dit dan toch?
Ik heb geen breed inzicht in de keuzes en achterliggende motieven ten aanzien van de investeringen van Klesch Group, noch in het gebruik van fiscale en juridische mogelijkheden die met die investeringen gemoeid zijn. Op de faillissementen rond Klesch kan ik derhalve niet ingaan.
Ten aanzien van private equity in meer algemene zin: er is door het kabinet gekeken naar de twaalf maatregelen die door u en het lid De Groot zijn voorgesteld in de initiatiefnota «Private Equity: einde aan de excessen». Er zijn inmiddels diverse fiscale en juridische maatregelen genomen om excessieve schuldfinanciering te voorkomen. Ook heeft kabinet een onderzoeksrapport laten opstellen naar private equity waarin specifiek werd gekeken naar de diverse stakeholders.
Klopt het dat door een faillissement zelfs extra werk, tot 75 banen meer, gecreëerd kan worden? Hoe kan dat, deugt het beleid van «private equity»-investeerder Klesch dan wel?
Ten eerste zijn ondernemingen en investeerders zelf verantwoordelijk voor belangrijke beslissingen, voor de bedrijfsvoering en voor de continuïteit. Ik laat me derhalve niet uit over het beleid van Klesch.
Afgaand op uitspraken van de locatiedirecteur over redenen van het faillissement van Klesch Aluminium bleven investeringen in de fabriek achterwege, waardoor de capaciteit en daarmee de werkgelegenheid en het rendement terugliepen. Het uitblijven van die investeringen zou een gevolg zijn van structurele betalingsproblemen bij Noble Group, die de grondstoffen leverde en de enige klant was van Klesch.
De nieuwe eigenaar, York Capital Management, heeft aangegeven vanaf begin 2018 te zullen investeren in de fabriek totdat die uiteindelijk op volle capaciteit zal draaien. Met het vergroten van de capaciteit wordt ook meer werkgelegenheid gecreëerd.
Wilt u ondanks al het sprinkhanengedrag in het verleden met Aldel uw best doen om de werkgelegenheid voor de vakmensen bij Aldel zoveel mogelijk te behouden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Moderne slavernij, kinderarbeid en onveilig en ongezond werk in Indiase granietgroeves die aan Nederlandse en Europese markt leveren |
|
Isabelle Diks (GL), Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «The Dark Sites of Granite – Modern Slavery, child labour and unsafe work in Indian granite quarries. What should companies do?» en de diverse artikelen daarover in onder meer de Nederlandse, Belgische, Indiase, Britse en Duitse media?
Ja.
Hoe beoordeelt u het rapport en de aanbevelingen in het rapport aan bedrijven en de overheden van zowel India en de Indiase deelstaten als de Europese Unie (EU) en haar lidstaten?
Het rapport stelt ernstige arbeidsomstandigheden in de Indiase steengroeves aan de orde. Schuldslavernij, ongezond en gevaarlijk werk, kinderarbeid, lage lonen, gebrek aan schriftelijke contracten, slechte huisvesting en gebrek aan drinkwater vormen een serieus probleem voor de kwetsbare arbeiders van de granietgroeves. Dat geldt ook voor organisatie van bescherming van werknemers. Veel werknemers zijn wel lid van vakbonden maar deze zijn veelal inactief. Daarbij valt het op dat kinderarbeid in de onderzochte granietgroeves is afgenomen, maar in de steenafvalverwerking nog steeds veel voorkomt.
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens in lijn met de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, dienen dan ook hun verantwoordelijkheid te nemen om misstanden in hun keten tegen te gaan.
Daarnaast erkent het kabinet het belang van multi-stakeholder samenwerking. Het kabinet speelt daarbij een aanjagende en faciliterende rol, zoals bij het tot stand komen van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) natuursteen convenant, waaraan nu wordt gewerkt.
Ten slotte stelt het rapport terecht dat naast een due diligence verplichting van importerende bedrijven, de Indiase overheid zelf verantwoordelijk is voor goede wet- en regelgeving en handhaving, om daadwerkelijk arbeidsomstandigheden in de natuursteensector te verbeteren.
Bent u bereid er bij de Nederlandse brancheorganisaties en bedrijven in de natuursteensector op aan te dringen in het convenant in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) dat nu in onderhandeling is, stevige afspraken te maken over het systematisch bestrijden van de in het rapport beschreven zeer ernstige schendingen van mensenrechten?
Ja, dit is het doel van convenantsbesprekingen.
Het doel van IMVO-convenanten is om individuele bedrijven te helpen bij de aanpak van problemen en misstanden, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid, die zij alleen veel moeilijker kunnen aanpakken. Het Sociaal Economische Raad (SER) advies IMVO-convenanten en het kabinetsbeleid op het gebied van IMVO vormt de basis voor de nadere afspraken in deze convenanten. IMVO-convenanten zijn vrijwillig maar de afspraken die partijen gezamenlijk maken om misstanden te voorkomen zijn niet vrijblijvend.
Bent u eveneens bereid ervoor te zorgen dat het eigen inkoopbeleid van de overheid en van decentrale overheden bij het leveren van graniet en andere steensoorten de voorkeur geeft aan bedrijven die gaan deelnemen aan het convenant en daar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden?
Voor Rijksinkopen geldt sinds 1 april dat de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing zijn voor aanbestedingen boven de Europese aanbestedingsdrempel en binnen de risicosectoren die door KPMG zijn vastgesteld in de MVO Sector Risico Analyse. De kern van de ISV is dat bedrijven die opereren in risicosectoren due diligence moeten uitvoeren conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Er wordt gewerkt aan een pilotproject dat gericht is op verduurzaming van het inkoopproces van overheden. Het doel is het zodanig inrichten van het inkoopproces van overheden dat natuursteenbedrijven die aangesloten zullen zijn bij het convenant of op andere wijze aantoonbaar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden, voorkeur krijgen boven leveranciers die dat niet doen. De voorbereidingen voor deze pilot zijn vanaf dit voorjaar getroffen. Het project wordt naar verwachting vanaf het vierde kwartaal van dit jaar geïmplementeerd.
Met de decentrale overheden is ook een stap gezet. Als onderdeel van het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen dat op 11 september 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is op 8 december 2016 het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) 2016–2020 gelanceerd. Inmiddels hebben ruim 100 decentrale overheden (gemeenten, provincies, waterschappen) het Manifest MVI ondertekend. De ondertekende partijen dienen een actieplan te maken, waarin ze aangeven wat hun ambities zijn voor MVI. Onderdeel van dat actieplan is om aan te geven hoe decentrale overheden in hun inkoop voldoen aan de ISV. De deelnemende overheden kunnen hiermee worden aangesproken op hun inkooppraktijk.
Gaat u de in het rapport beschreven mensenrechtenschendingen in uw bilaterale contacten met de Indiase regering aan de orde stellen?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Gaat u er eveneens in de EU op aan dringen om de schokkende situatie in Indiase granietgroeves indringend met India te bespreken en samen naar oplossingen te zoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat de recente ondertekening door Nederland van het 2014 ILO Protocol to the Forced Labour Convention, 1930 vertaald worden in nieuw beleid en nieuwe maatregelen tegen dwangarbeid in productieketens van Nederlandse bedrijven, waaronder schuldslavernij in India?
Zoals in de memorie van toelichting bij het Protocol is aangegeven, is het streven van het kabinet om door middel van de IMVO-convenanten afspraken te maken met Nederlandse bedrijfssectoren over het bevorderen van respect voor mens en milieu, bij hun buitenlandse toeleveranciers. Als uit due diligence van de bedrijven blijkt dat dwangarbeid een risico is dan wordt er van deze bedrijven verwacht dat zij maatregelen nemen om dit risico aan te pakken.
Binnen het programma arbeidsuitbuiting is de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de financiële sector een pilot gestart om via banktransacties arbeidsuitbuiting in productieketens van Nederlandse bedrijven te signaleren. Dit programma is op Nederland gericht. De uitkomsten van de pilot kunnen desgewenst met India worden gedeeld.
Bent u bereid bovenstaande kwesties ook nadrukkelijk voor te leggen aan uw opvolgers?
Het uitgaande kabinet draagt uiteraard zorg voor een goede overdracht aan het nieuwe kabinet.
Het bericht dat meerderheid van de zorgsites onbeveiligd is |
|
Pia Dijkstra (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meerderheid zorgsites onbeveiligd, privacy autoriteit dreigt met boetes»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het feit dat twee op de drie websites van zorginstellingen geen gebruik maken van een veilige verbinding?
De vertrouwelijkheid van medische informatie en de vertrouwelijke omgang met persoonsgegevens in de gezondheidszorg is essentieel en is een kernwaarde voor zowel patiënten als zorgaanbieders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders hun verantwoordelijkheid moeten en kunnen nemen ten aanzien van informatiebeveiliging.
Zoals aangegeven in mijn eerdere reactie op vraag 2, 4 en 5 van Kamerlid Oosenburg (PvdA) over de beveiliging van ziekenhuiswebsites (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1216) zijn informatiebeveiliging en privacybescherming in de eerste plaats verantwoordelijkheden van de zorgaanbieder zelf. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verplicht de verantwoordelijke het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen waarbij het beveiligingsniveau passend moet zijn bij de aard van de te beschermen gegevens. In de gezondheidszorg zijn de NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513 de normen om dit beveiligingsniveau te bereiken. Het versleutelen van het informatieverkeer via een beveiligde (https-) verbinding is een voorbeeld van een maatregel, die uit die norm kan voortkomen. Voor iedere website en dienst zal de verantwoordelijke organisatie moeten bepalen of een beveiligde verbinding nodig is.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet hierop toe en kan zo nodig handhavend optreden. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de naleving van relevante wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging in de zorg, voor zover die raakt aan kwaliteit en veiligheid van zorg.
Om zorgaanbieders nog beter toe te rusten om hun verantwoordelijkheden ten aan zien van informatiebeveiliging te nemen heb ik aanvullend hierop met branchepartijen het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» opgesteld. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 20 juni jl. (Kamerstuk 31 765, nr. 275). Het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» benoemt in de praktijk bewezen «good practices». Deze «good practices» hebben betrekking op de cultuur, structuur en compliance aan bestaande regelgeving van zorgaanbieders. Ik ben voornemens het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» uit te breiden naar andere sectoren (zoals bijvoorbeeld apothekers en huisartsen) ter verhoging van informatieveiligheid en de privacybescherming. De NVZ-campagne ZEKER is mijns inziens een mooi voorbeeld van het oppakken van de eigen verantwoordelijkheid door de zorgsector om de bewustwording op informatiebeveiliging en privacybescherming te verhogen.
Ik wil tot slot benadrukken dat patiënten er op moeten kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische gegevens goed is geregeld. Dit is noodzakelijk voor de vertrouwensrelatie met de zorgverlener. Beveiliging van patiëntgegevens is een doorlopend punt van aandacht en zal altijd een onderwerp blijven waar alle partijen zich voor moeten hardmaken. Met het «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» heeft de sector een belangrijke stap gezet om de bescherming van medische gegevens verder te verbeteren. De Autoriteit Persoonsgegevens kan ook handhavend optreden als een aanbieder de beveiliging desondanks niet op orde heeft.
Heeft u een verklaring waarom minder dan een kwart van de websites van de geestelijke gezondheidszorg, verloskundigen, thuiszorg en fysiotherapie een veilige verbinding afdwingt? Zo ja, wat is deze verklaring? Zo nee, kunt u dit laten uitzoeken?
Ik heb niet een specifieke verklaring waarom de ene zorgsector een hoger percentage beveiligde verbindingen heeft dan de andere zorgsector. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in een conclusie van PBLQ-rapport «Onderzoek naar de beveiliging van patiëntgegevens» (Kamerstuk 31 765, nr. 259). Daarin staat dat er groeiende bewustwording is bij zorgaanbieders als het gaat om informatiebeveiliging en privacybescherming. Dat leidt tot het nemen van maatregelen en beschikbaar stellen van capaciteit door zorgaanbieders op dat terrein. Het bewustwordingsproces is dus gaande, maar nog niet voltooid. In het nieuwsbericht van de NOS van 17 augustus jl. wordt bewustwording ook als verklaring genoemd. Ik wil door middel van de verbreding van het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» bijdragen aan een vergroting van de bewustwording en daarmee betere beveiliging, maar dat is niet een vrijblijvende keuze. Iedere zorgaanbieder zal dit op orde moeten hebben.
Hoe komt het dat ziekenhuizen en huisartsen het relatief gezien goed doen? Is er een «best practice» te destilleren die door andere professionals overgenomen kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als informatie onderschept wordt via onbeveiligde websites? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de veiligheid van gegevens wordt beschermd en dat de zorgsector voldoende geëquipeerd moet zijn om zich te kunnen wapenen tegen kwaadwillende meelezers?
Zie antwoord vraag 2.
De winstgroei in hypotheken van ABN AMRO |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe kijkt u aan tegen de nieuwe bankregels van Basel IV van het «Basel Committee on Banking Supervision» in verband met de Nederlandse hypotheekmarkt? Deelt u de mening dat deze maatregelen grote invloed zullen hebben op hypotheekportefeuilles van Nederlandse banken?1 Hoe ziet u mede in dat licht de groei van hypotheken bij ABN AMRO?2
Tijdens de financiële crisis stond de solvabiliteit van banken flink onder druk. In het Bazelse Comité is naar aanleiding hiervan een pakket maatregelen overeengekomen (het Bazel III raamwerk) dat de kwaliteit en de hoeveelheid kapitaal die banken wereldwijd moeten aanhouden, substantieel heeft verbeterd en vergroot. Dit raamwerk heeft als doel om de risico-inschattingen ten aanzien van diverse activa te verbeteren. In het Bazelse Comité zijn de onderhandelingen momenteel nog gaande over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden (ook vaak aangeduid als Bazel IV).
Als lid van het Bazelse Comité zal DNB zich bij het definitief vormgeven van de hervormingen blijven inzetten voor een proportionele behandeling van onder andere Nederlandse hypotheken. Het doel is dat de risicogewogen kapitaaleisen in redelijke verhouding blijven staan met de daadwerkelijke onderliggende kredietrisico’s.
Ik laat me niet uit over de (groei van) hypotheekportefeuilles van individuele banken.
Deelt u de mening dat in de originele bankregels van Basel IV «eigen» risicomodellen van banken vervangen moeten worden door standaard modellen? Bent u op de hoogte van het feit dat ABN AMRO afgelopen maanden enkele eigen risicomodellen voor reserveringen op verliezen op leningen aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) en hypotheekleningen versoepelde?
Het gebruik van eigen risicomodellen door banken kan bijdragen aan een betere risico-inschatting en efficiëntere kapitaalallocatie. De financiële crisis heeft echter laten zien dat te veel vrijheid hierin tot een te lage inschatting van de onderliggende risico’s kan leiden. Om die reden worden op dit moment in het Bazelse Comité meerdere initiatieven geconsulteerd en/of uitgewerkt, waaronder het verder harmoniseren en stellen van beperkingen aan het gebruik van interne modellen voor het bepalen van de risicogewogen activa of de introductie van een herziene kapitaalvloer.3
Ik ben ervan op de hoogte dat ABN AMRO in de kwartaalrapportage4 over het tweede kwartaal 2017 heeft aangegeven dat de modellen t.a.v. woninghypotheken en midden- en kleinbedrijf zijn aangepast.
Kunt u, gezien het staatsbelang van 60%, uitleggen waarom ABN AMRO op deze wijze vooruitloopt op Basel IV en waarom ze haar hypotheekportefeuille op deze wijze in gevaar brengt?
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de operationele activiteiten van de bank, waaronder de vormgeving van de risicomodellen, valt onder de directe verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van ABN AMRO. Als aandeelhouder ben ik niet betrokken bij de afwegingen die ABN AMRO maakt bij dergelijke activiteiten.
Hoe denkt u de vergaande consequenties van Basel IV te implementeren in de Nederlandse bankensector? Hoe denkt u de onconventionele maatregelen, die nodig zijn om meer kapitaal te verwerven voor eventuele buffers, te gaan organiseren?
In een eerder stadium heeft DNB richting de banken gecommuniceerd dat zij rekening moeten houden met een aanscherping van de kapitaaleisen als gevolg van lopende discussies in het Bazelse Comité en de introductie van een kapitaalvloer5. Aangezien hier nog geen akkoord op is bereikt, geldt deze verwachting nog steeds en ziet DNB erop toe dat banken hierop voldoende anticiperen.
Is de transparantie van de kapitaalpositie van Nederlandse banken die nodig is voor implementatie van de Basel IV-maatregelen toereikend? Zo nee, hoe denkt u deze transparantie te gaan realiseren?
Nederlandse banken zijn onder CRD-IV/CRR verplicht om jaarlijks te publiceren over hun kapitaalpositie. In jaarverslagen rapporteren banken vanuit deze verplichting onder meer hun kapitaalratio’s, leverage ratio, en hoogte van de risicogewogen activa. Op dit moment is nog niet duidelijk of een akkoord over Bazelse raamwerk mogelijk additionele transparantie-eisen zal bevatten.
Deelt u de mening van de Deense Minister van Financiën dat hij met de Europese Unie (EU) een soepeler risicoweging voor hypotheken wil bespreken, mochten de Basel IV-regels werkelijkheid worden?3
Nadat de onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn afgerond, volgt nog een EU-traject. Nederland zal haar inzet in dit traject bepalen nadat de uitkomst van de onderhandelingen in Bazel bekend is.
Is de groei van de hypotheken van ABN AMRO toe te schrijven aan meer verkochte hypotheken of aan een andere waardering van de hypotheekportefeuille in het kader van de kapitaalmarktunieregels?
In het kwartaalverslag7 over het tweede kwartaal 2017 heeft ABN AMRO aangeven dat het aantal nieuwe woninghypotheken de aflossingen oversteeg. Het volume aan uitstaande woninghypotheken is gestegen met 0,3 miljard euro. De hogere productie is een gevolg van de positieve ontwikkeling van de Nederlandse economie, waardoor zowel het aantal transacties als de huizenprijzen stegen.
Hoe verhouden de nieuwe uitgangspunten voor risicowaardering van hypotheken en andere leningen vanuit de kapitaalmarktunie zich met de striktere regels die in Basel IV zijn geformuleerd?
Er is mij niet bekend dat in het kader van de kapitaalmarktunie er andere of versoepelde regels zouden gelden voor de risicowaardering van hypotheken voor banken.
In hoeverre is de hypotheekportefeuille van Nederlandse banken inmiddels gesecuritiseerd? Is daarmee de risicoweging van de hypotheekportefeuille van Nederlandse banken afgenomen? Kunt u de cijfers naar de Kamer sturen?
Het volume van door Nederlandse banken uitgezette gesecuritiseerde hypotheken is van ongeveer 90 miljard euro in 2006 afgenomen tot minder dan 50 miljard in 2016. Door securitisatie wordt een deel van het risico overgedragen aan derde partijen. Daarmee wordt de hypotheekportefeuille op de balans van de bank kleiner. Dat zegt op zichzelf niet direct iets over de risicoweging van de bestaande hypotheekportefeuille. Die is afhankelijk van de samenstelling en onderliggende kwaliteit van de portefeuille.
Bent u gelukkig met de schone schijn die door de regels van de kapitaalmarktenunie worden gecreëerd, inclusief de nieuwe mogelijkheden om risico’s te herwaarderen en op zo een wijze te verpakken dat onduidelijker wordt wat de inhoud (en het risico) van een product is?
Ik ga ervan uit dat gedoeld wordt op de nieuwe regelgeving voor securitisaties, een van de concrete onderdelen van het actieplan kapitaalmarktunie. Over deze voorstellen is kort geleden een politiek akkoord bereikt, dat nog moet worden bekrachtigd. Ook nu al is het mogelijk om (hypotheek)leningen te securitiseren en eventueel door te verkopen. Maar in de nieuwe regelgeving is juist veel aandacht voor transparantie en worden daaraan geharmoniseerde eisen gesteld. Daarnaast worden investeerders in securitisaties verplicht adequate due diligence te doen. Kern is dat aan leningen altijd risico’s zijn verbonden. Zolang deze risico’s bekend zijn en goed kunnen worden ingeschat, kunnen ze ook worden beprijsd. Daarvoor is het cruciaal dat kopers ook voldoende kennis van de leningportefeuilles hebben. Ik ben van mening dat de nieuwe regelgeving daar in belangrijke mate aan zal bijdragen.
Bent u van mening dat de «internal rating based»-kapitaalmodellen, zoals omschreven in Basel IV, strijdig zullen zijn met de versoepelde modellen van de kapitaalmarktunie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Bazelse raamwerk heeft als doel om financiële instellingen veiliger en weerbaarder te maken, om risico’s daadwerkelijk te kunnen ondervangen. Deze regels zijn complementair aan de doelen van de kapitaalmarktunie, aangezien ze bijdragen aan een stabiele omgeving waarin de markt voor financiering tot verdere ontwikkeling kan komen.
Het mogelijk steunen van de fossiele sector door middel van exportkredietverzekeringen, in dit geval Boskalis en van Oord |
|
Sandra Beckerman , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boskalis en Van Oord in omstreden gaspijpleiding», waaruit blijkt dat Boskalis en Van Oord mee gaan bouwen aan de omstreden pijpleiding Nord Stream 2?1
Ja.
Heeft de overheid in enige vorm ondersteuning verleend dan wel gaat zij die verlenen aan dit project via diplomatieke diensten of door publieke financiering? Meer in het bijzonder, gaat Atradius DSB deze opdracht met een grootte van 250 miljoen euro verzekeren? Is in enig geval van ondersteuning rekening gehouden met aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Atradius DSB heeft medio 2016 namens de staat, evenals de andere betrokken Europese en niet-Europese exportkredietverzekeraars, een niet-bindende letter of interest aan de projectorganisatie van Nord Stream 2 afgegeven. Hiermee heeft het kabinet aangegeven bereid te zijn eventuele verzekering van het aandeel van het Nederlandse bedrijfsleven in de orders van het project in overweging te nemen.
Bij de beoordeling van eventuele aanvragen zal naar de politieke en financiële risico’s worden gekeken en zal een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen worden uitgevoerd. Vanzelfsprekend zullen alle projecten moeten passen binnen het geldende sanctieregime alsook de Europese energie wet- en regelgeving.
Conform het aan uw Kamer gezonden mvo-beleidsdocument worden alle aanvragen voor exportkredietverzekering (ekv) gescreend. Door deze screening wordt bepaald of een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen moet worden uitgevoerd voor een aanvraag. Bij aanvragen waarbij de contractprijs hoger ligt dan 10 miljoen euro, of projecten met een lagere contractprijs die een gevoelige sector of gevoelig gebied betreffen, wordt altijd een dergelijke beoordeling uitgevoerd. Als gevoelige sectoren zijn onder meer geïdentificeerd: de olie- en gasindustrie, de baggerindustrie en de chemische industrie. Ook voor Nord Stream 2, inclusief de werken van de Nederlandse bedrijven, zal dus een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen plaatsvinden. Deze beoordeling zal vervolgens aan mij en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden voorgelegd. Voor goedkeuring geldt dat de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar moeten zijn na beoordeling aan de hand van internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de aanleg van Nord Stream 2 een verdere uitbreiding van de infrastructuur voor fossiele brandstoffen behelst en dat dit project daarmee niet bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen van Parijs? Zo nee, waarom niet?
Om te voldoen aan het Akkoord van Parijs zet Nederland met de uitwerking van de Energieagenda stappen op weg naar een CO2-arme energievoorziening in 2050. Om die reden wordt bij de uitwerking van de Energieagenda in Nederland gewerkt aan een duurzame warmtevoorziening.
Echter, in de transitieperiode kan aardgas op de Europese gasmarkt voorlopig nog niet worden gemist om burgers en bedrijven van warmte en elektriciteit te voorzien. Mede door de dalende gasproductie in Nederland en andere Europese landen kunnen tijdens de transitieperiode dan ook investeringen in de transportinfrastructuur nodig zijn om te kunnen voldoen aan de Europese vraag naar warmte en elektriciteit.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een politiek omstreden project? Waarom wel/niet?
Er is in Europees en trans-Atlantisch verband veel discussie over het project. Elementen in de discussie zijn de importafhankelijkheid van Rusland, de betrokkenheid van Gazprom, de gevolgen voor Oekraïne en de ontwikkeling van de vraag naar gas in Europa tegen de achtergrond van de afnemende gasproductie in de EU, onder meer door de teruglopende Nederlandse gasproductie.
De Nederlandse overheid speelt geen actieve rol bij de totstandkoming van deze pijplijn. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 13 mei 2015 (Kamerstuk 34 000-V nr.69) is het no business as usual in de relatie met Rusland vanwege de illegale annexatie van de Krim en de voortdurende ondermijning van de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een controversiële transactie?2 Waarom wel? Waarom niet?
In het beleid en begrippenkader met betrekking tot de ekv komt het begrip controversieel niet voor. Aanvragen voor ekv worden op zakelijke wijze beoordeeld op de aanvaardbaarheid van financiële risico’s, alsmede op het voldoen aan het mvo-beleidskader voor de ekv. De politieke discussie rondom de wenselijkheid van de totstandkoming van Nord Stream 2, die momenteel zowel in Nederland als in Europa wordt gevoerd, is van een andere orde en valt buiten het toetsingskader van de ekv. Het reputatierisico voor de Nederlandse staat maakt overigens wel integraal onderdeel uit van deze beoordeling.
Hoe draagt de aanleg van dit grootschalige en politiek omstreden infrastructuurproject bij aan de omschakeling naar een fossielvrije energievoorziening?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat transacties die bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten kunnen worden uitgesloten van toegang tot overheidssteun, gezien de bindende verplichtingen aangegaan in Parijs om de klimaatdoelstellingen te halen? Zo nee, welke andere, meer effectieve mogelijkheden ziet u om overheidssteun te laten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen uit het akkoord van Parijs?
Zoals ik reeds op 12 juli 2017 aan uw Kamer heb geschreven in de antwoorden op Kamervragen over het steunen van de fossiele sector door de ekv, zie ik geen reden om de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten uit te sluiten van toegang tot de ekv. De ekv is een generiek en vraaggestuurd product. De ekv maakt het voor Nederlandse bedrijven (in het algemeen) mogelijk op gelijke voet te concurreren met hun buitenlandse concurrenten. Indien Nederland er eenzijdig voor zou kiezen geen exportkredietverzekering meer te verstrekken, zou dat een concurrentienadeel betekenen en zouden meer orders naar het buitenland gaan of zouden Nederlandse bedrijven hun productiefaciliteiten naar het buitenland verplaatsen. Op de afweging met betrekking tot een investering in fossiele projecten in het land waar de opdracht wordt verstrekt zou de uitsluiting geen enkele consequentie hebben. Wanneer Nederlandse bedrijven niet meer kunnen participeren in olie- en gasprojecten zullen buitenlandse bedrijven dit gat opvullen en zullen de projecten alsnog tot stand komen.
De ekv staat in beginsel open voor alle Nederlandse bedrijven die behoefte hebben aan de verzekering van betalingsrisico’s gerelateerd aan hun transacties.
Tegelijkertijd maak ik me sterk voor internationale afspraken en overeenkomsten ten aanzien van het exportkredietverzekeringsbeleid die klimaatrelevante initiatieven kunnen stimuleren. Meer algemeen draagt overheidssteun op verschillende manieren bij aan het realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Voor de Nederlandse internationale inzet in ontwikkelingslanden verwijst het kabinet u graag naar de HGIS-nota 2017 (Kamerstuk 34 551 nr. 1) waarin de publieke klimaatuitgaven staan opgenomen alsook naar de Kamerbrief (Kamerstuk 33 625 nr. 154) over de betrokkenheid van de private sector bij deze inzet. Het kabinet streeft naar maximale synergie tussen klimaat en ontwikkeling. Daarom zet het kabinet zich, zoals beschreven in de Energieagenda (Kamerstuk 31 510 nr. 64), in voor vergroening van energie-investeringen in opkomende economieën en ontwikkelingslanden en zal het Rijk voor de coherentie van het internationale beleid positie bepalen hoe om te gaan met publieke bilaterale bijdragen aan de exploratie van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen in relatie tot de emissieruimte.
Administratieve rompslomp bij de import van elektrische auto’s |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «GM launches 5.300 dollar electric car in China?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat de import van Neighbourhood Electric Vehicles (NEVs)2, ook wel Low-speed Electric Vehicles (LSEV) genoemd, gestimuleerd zou moeten worden om de transitie van veelal vervuilende brommobielen naar elektrische voertuigen versneld te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u een dergelijke transitie gestalte geven?
Ik vind het een positieve ontwikkeling dat de elektrische aandrijving bij steeds meer verschillende vervoersmiddelen zijn intrede doet. In Nederland zijn ook verschillende elektrische brommobielen3 beschikbaar. Een aantal hiervan kan qua aanschafprijs de concurrentie aangaan met brommobielen met een verbrandingsmotor. Ik zie daarom geen noodzaak om de import van elektrische brommobielen te stimuleren.
Is het waar dat Chinese NEVs/LSEVs, die voorzien zijn van een Europese typegoedkeuring (EEC) en een Certificaat van Conformiteit (COC), in Nederland verplicht aanvullend onderworpen dienen te worden aan een aanvullend onderzoek van de RDW voor elke geïmporteerde NEV/LSEV, waar in landen als Zweden en Italië de verplichting van een dergelijk aanvullend onderzoek niet geldt en EEC en COC voldoende zijn voor de afgifte van een kentekenbewijs? Zo nee, is de Nederlandse importregulering in het kader van een gelijk speelveld vergelijkbaar met die in andere Europese landen? Zo ja, bent u bereid de regelgeving voor de import van NEVs/LSEVs alsnog op gelijke wijze in te richten als in andere Europese landen het geval is?
Er zijn in Nederland 2 mogelijkheden om een voertuig te registreren:
1) Fysiek met het voertuig en het Certificaat van Overeenstemming (CVO) naar een keuringsstation
Elk voertuig dat is voorzien van een Europese Typegoedkeuring (ETG) en een Certificaat van Overeenstemming (Certificate of Conformity (COC)), wordt zonder aanvullend technisch onderzoek in Nederland toegelaten. Het voertuig moet wel worden geïdentificeerd om te waarborgen dat het juiste voertuig met de juiste gegevens wordt geregistreerd. Dit onderzoek omvat een eenvoudige identificatie en gebeurt ook in andere EU lidstaten. Er is dus sprake van een gelijk speelveld. Ten opzichte van veel lidstaten is de Nederlandse procedure zelfs eenvoudiger.
2) De individuele keuring
Als het voertuig geen Europese Typegoedkeuring en geen Certificaat van Overeenstemming heeft, maar wel een Individueel Goedkeuringscertificaat (IGC) uit een andere EU-lidstaat, controleert de RDW aan welke eisen het voertuig getoetst is. Hierbij kan het voorkomen dat het niveau in de andere lidstaat op bepaalde aspecten lager is dan in Nederland. In dat geval zullen er aanvullende testen verricht moeten worden.
Als het voertuig géén Europese Typegoedkeuring heeft en ook géén Individueel Goedkeuringscertificaat uit een andere EU-lidstaat, kan het bij de RDW worden aangeboden voor een individuele keuring met gebruikmaking van beschikbare (deel)certificaten. In de meeste gevallen zal deze keuring moeten plaatsvinden op het RDW Testcentrum in Lelystad, omdat hier specifieke meetapparatuur voor nodig is en er vaak dynamische testen uitgevoerd moeten worden.
Klopt het dat bij de import van elke NEV/LSEV de lange cijferreeksen van de EEC en COC met de hand opnieuw ingevoerd moeten worden en een fysieke keuring voor een bedrag van 145 euro moet worden uitgevoerd door een RDW-keurmeester, dit voor een test die al gedaan is voor het verkrijgen van EEC en COC? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke omslachtige procedure onwenselijk en onnodig is? Zo nee, waarin wijkt de toelatingsprocedure af van de hier omschreven procedure?
Bij de import van het voertuig worden de registratiegegevens opgehaald uit de Europese Typegoedkeuringen Registratie (ETR) database. Om de bij een specifiek voertuig behorende gegevens op te halen, worden het Typegoedkeuringsnummer, Variant en Uitvoering in de database ingevoerd. Vervolgens worden alle technische gegevens automatisch geladen in het kentekenregister. Er is geen sprake van een fysieke keuring wanneer een voertuig in het bezit is van een Typegoedkeuringsnummer en een Certificaat van Overeenstemming (CVO). De kosten voor de identificatie van het voertuig en het vaststellen van de registratiegegevens bedragen 56 euro. Uiteraard komen daarbij de kosten voor het kentekenbewijs en de tenaamstelling. In totaal komt men dan op 105 euro (prijspeil 2017). Een fysieke keuring bij een voertuig dat enkel beschikt over een Individueel Goedkeuringscertificaat (en geen Typegoedkeuringsnummer of CVO) uit een andere EU-lidstaat is alleen nodig als de keuringseisen in de andere lidstaat op een lager niveau liggen.
Deelt u de mening dat het stimuleren van goedkoop elektrisch vervoer een speerpunt van beleid zou moeten vormen en dat onnodige belemmeringen weggenomen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dat mogelijk maken?
Vereniging DOET, de branchevereniging voor elektrisch rijden, zet in op de transitie naar 100% elektrisch rijden met duurzame energie. Eén van de branchegroepen binnen de vereniging richt zich specifiek op Light Electric Vehicles (LEV). Als we ons richten op 'goedkope' elektrische voertuigen dan is het gehele spectrum van Light Electric Vehicles (LEV) relevant. Voertuigen die onder deze LEV-categorie vallen zijn e-bakfietsen, voertuigen uit de bijzondere bromfietsencategorie zoals de Segway, Stint, E-one en Trikke, en voertuigen zoals speed pedelecs, elektrische brom- en snorfietsen, elektrische bromfietsen op drie wielen, elektrische motorfietsen, elektrische motor tricycles en quadricycles. Een overzichtelijk schema van de specificaties per type voertuig is in beeld gebracht in de laatste pagina's van het rapport: Regelgeving toelating en inzet4.
Het stimuleren van Light Electric Vehicles en het wegnemen van onnodige belemmeringen is onderdeel van beleid, zoals ook in de Green Deal Elektrisch Vervoer aangegeven. Zo is Nederland lid van de werkgroep normontwikkeling voor toelating van Personal Light Electric Vehicles (CEN pLEV 17128) waarmee voertuigen die buiten de bestaande typegoedkeuring vallen alsnog gekeurd kunnen worden. Het concept is inmiddels gepubliceerd, waarmee Nederland zich reeds gaat voorbereiden op de implementatie van de norm. Daarnaast werkt de werkgroep LEV van het Formule E-Team - financieel ondersteund door EZ - op dit moment via verschillende sporen aan de stimulering van LEV, waaronder een verkenning van een living lab Light Electric Vehicles. Ook wordt gewerkt aan een startgids voor gemeenten.
Geldt de bij vragen 3 en 4 genoemde procedure ook bij andere voertuigen? Zo ja welke? Zo, nee, waarom niet?
De procedures voor import zijn voor alle kentekenplichtige voertuigen gelijk.
Het opdrijven van prijzen van hotelkamers door boeking-websites |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de afspraak van boekingsites (zoals Booking.com en Expedia.nl) met hotels dat hoteleigenaren op hun website niet mogen adverteren met een lagere prijs dan op de boekingsite?1 Deelt u de mening dat een «laagste prijs»-clausule hoteleigenaren belemmert in hun advertentiemogelijkheden?
Ja, ik heb de berichtgeving ook gelezen. Nee, ik deel deze mening niet. Het staat hoteleigenaren vrij om zoveel te adverteren als zij willen. De contracten die boekingssites en hoteleigenaren sluiten hebben soms wel gevolgen voor de prijsstelling die hotels op hun eigen website kunnen voeren.
Zou het goed zijn om deze constructie te verbieden, zeker nu «laagste prijsgarantie»-claims recent verboden zijn in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk en Italië? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet en komen Nederlandse hotels daarmee niet in een situatie van oneerlijke concurrentie ten opzichte van hotels in de genoemde landen?
Nee, ik vind het geen goed idee om deze constructie te verbieden. In december 2015 heb ik uw Kamer de brief «Werken aan toekomstbestendige wetgeving: digitale platforms en de deeleconomie, waaronder particuliere verhuur aan toeristen» (Kamerstuk 33 009, nr. 12) gestuurd. Deze brief en de toelichting op deze brief bevatten het kabinetsstandpunt over platforms. Zoals in deze brief is aangegeven, bieden platforms zoals Booking.com en Expedia.nl kansen voor zowel ondernemers als consumenten. Een platform brengt de vraag van consumenten en het aanbod van ondernemers samen. Een ondernemer, zoals een hotel, kan zijn product via één of meer platforms aanbieden en daarmee proberen een groter publiek te bereiken dan via andere distributiekanalen, zoals de eigen website of fysieke locatie. Hierdoor kan hij zijn omzet verhogen.
Consumenten krijgen via platforms toegang tot een groot en divers aantal producten. Platforms maken het voor consumenten bovendien gemakkelijker om producten te vergelijken. Daarnaast kunnen platforms zorgen voor meer concurrentie tussen ondernemers die hun product op een platform aanbieden, wat tot voordelen voor de consument leidt. Eén van de modellen die een platform kan gebruiken om inkomsten te vergaren uit de dienst die het aan ondernemers en consumenten levert, is dat ze commissie aan ondernemers vraagt voor elk product dat zij via een platform verkoopt. Deze commissie kan worden gezien als de prijs die een ondernemer betaalt voor het kunnen aanbieden van zijn dienst via een platform. Het is aan een ondernemer zelf om te bepalen of hij gebruik wil maken van een specifiek platform als verkoopkanaal, of dat hij zijn product via een ander platform of een ander verkoopkanaal, zoals de eigen website, wil aanbieden. Een ondernemer dient zelf de afweging te maken tussen de prijs die hij voor het gebruiken van een platform moet betalen (de commissie) en de voordelen die hij geniet door een groter publiek te bereiken.
Het is overigens niet vreemd dat contracten met boekingssites dergelijke voorwaarden bevatten. Als dat niet het geval zou zijn, dan zou de consument de service van de boekingswebsite kunnen gebruiken om vervolgens (tegen een lagere prijs) te boeken op de site van het hotel zelf. In dat geval zullen de boekingswebsites, met een duidelijke meerwaarde voor de consument, verdwijnen. Om deze reden heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) recent in Europees verband afspraken gemaakt met Booking.com en Expedia.nl. Afgesproken is dat de contracten geen bepalingen meer bevatten waarop de prijs op het desbetreffende platform de laagste prijs is, maar wel toegestaan blijven bepalingen dat de prijs op de site van het hotel zelf niet lager is dan de prijs op de boekingssite. Zie ook https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/17128/Versoepeling-voorwaarden-hotelboekingssites-leidt-tot-gevarieerder-aanbod/.
Ik zie niet waarom er oneerlijke concurrentie plaats zou vinden tussen hotels in verschillende landen. Het staat hotels vrij om al dan niet een contract te sluiten met een platform, hotels bepalen hun eigen prijs op de platforms en concurreren daarnaast ook op kwaliteit. Hotels worden, met name diegene die los worden geboekt, veelal gekozen op basis van locatie. Het is moeilijk voor te stellen dat een Nederlands hotel rechtstreeks concurreert met een hotel in Frankijk.
Wist u dat de commissie die hotels moeten afdragen aan boekingsites in tien jaar tijd is gestegen van 6% naar 15%? Deelt u de mening van de Koninklijke Horeca Nederland dat een dergelijke prijsontwikkeling niet gezond is voor de branche?
Nee, ik ben niet op de hoogte van de inhoud van dergelijke overeenkomsten die tussen twee private partijen worden gesloten. Er wordt door de jaren heen gesproken over verschillende tarieven; zo is in eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 1529) een percentage tot 30% genoemd. Ik kan geen oordeel geven over deze gestelde ontwikkeling omdat ik deze niet kan constateren en bovendien niet kan beoordelen of een dergelijk percentage voor een individuele ondernemer de tegenprestatie van de boekingssite kan rechtvaardigen.
Vindt u het ook treurig dat de boekingwebsites, door hun voorwaarden om beschikbare kamers te hebben, hotelkamerleegstand bevorderen, wat een prijsopdrijvend effect kan hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan ondernemers zelf om hier afspraken over te maken of niet, ik zie geen rol voor de overheid weggelegd om de bezettingsgraad van hotels te bevorderen.
Wat vindt u ervan dat Booking.com studenten aanzet tot het illegaal verhuren van hun studentenkamer in vakantietijd?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze conclusie deel ik niet. De letterlijke tekst die is verspreid middels zadelhoezen is: «List your apartment on join.booking.com». Als ik kijk naar de actie van Booking.com dan zet deze aan tot het verhuren van appartementen via Booking.com en niet tot het verhuren van studentenkamers. Daarnaast is het niet mogelijk om, zonder gedetailleerde informatie van diegenen die hun appartement aanbieden, te bepalen of dit «illegaal» is of niet, zie ook het antwoord op vraag 6.
Is het aanzetten tot verhuren alsmede het aanbieden van studentenkamers conform de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet bevat geen specifieke bepalingen die een organisatie als Booking.com verbiedt zich tot studenten te richten om hun woonruimte te verhuren als vakantieverblijf. De wet verbiedt wel het doorverhuren van een onzelfstandige woonruimte zoals een studentenkamer. Huurcontracten, een zaak van huurder en verhuurder, bevatten daarnaast vaak contractuele bepalingen die de mogelijkheden van onderhuur beperken. Strijdig handelen met een dergelijke bepaling kan leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst.
Het bericht ‘NAM erkent (gedeeltelijke) overschrijding, maar ontkent overtreding’ |
|
Malik Azmani (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NAM erkent (gedeeltelijke) overschrijding, maar ontkent overtreding»?1
Ja.
Waarom geldt er een 20% bandbreedte bij een maximaal plafond? Waarom mag er bij een oud veld meer gewonnen worden dan de 20% bandbreedte?
Aan het begin van een winning is het nog niet exact voorspelbaar hoeveel er uit een olie- of gasreservoir gewonnen kan worden. Daarom wordt er door de mijnbouwmaatschappijen bij het opstellen van een winningsplan een onzekerheidsmarge gehanteerd op de productievoorspelling. Deze marge bepaalt daarmee de maximaal verwachte productie (ook wel high case genoemd) en de minimaal verwachte productie (ook wel low case genoemd). Op basis van ervaring is bekend dat een onzekerheidsmarge van 20% redelijk is. De NAM hanteert – net als andere mijnbouwondernemingen – voor vrijwel al haar winningsplannen een onzekerheidsmarge van 20%.
Een winningsplan houdt dus geen rekening met nogmaals 20% boven de maximaal verwachte productie. De onzekerheidsmarge bepaalt juist dat maximum.
Bij welke velden heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) deze 20% bandbreedte gebruikt om meer dan het maximale niveau gas uit het veld te halen?
Zie antwoord vraag 2.
Bij welke velden, zoals Hardenberg-Oost, en over welke periode heeft de NAM de 20% bandbreedte overschreden? Welke reden heeft dit? Welke risico’s zou deze overschrijding kunnen? In hoeverre was deze overschrijding te voorkomen?
SodM heeft op basis van haar gegevens een voorlopig oordeel neergelegd in een vooraankondiging van een last onder dwangsom. Daarin heeft SodM gesteld dat de NAM bij de gaswinning uit de velden Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk de onzekerheidsmarge heeft overschreden. De procedure schrijft voor dat de NAM daarop een zienswijze kan geven, waarin ook de reden van overschrijding kan worden gegeven. SodM is op dit moment bezig met de beoordeling van die zienswijze, waarbij ook wordt bekeken in hoeverre de overschrijding was te voorkomen.
SodM heeft mij inmiddels laten weten dat de overschrijding in het algemeen niet tot grote risico’s zal leiden. Daarbij is wel aangegeven dat de NAM aan sommige aspecten van de winning extra aandacht moet besteden.
Hoe kan er ruis ontstaan tussen het Staatstoezicht op de Mijnen en de NAM? In hoeverre moeten de winningsplannen en/of regelgeving worden aangepast zodat deze ruis niet kan ontstaan?
In het geval van Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk is SodM met de NAM in procedure over de naleving van de winningsplannen Hardenberg-Oost en Gaag-Monster. Voor zover uit deze procedure blijkt dat winningsplannen nader verduidelijkt moeten worden, zal NAM worden gevraagd om deze aanpassing te realiseren.
Daarnaast ben ik als vergunningverlener aan het bezien hoe de randvoorwaarden in mijn instemmingsbesluiten op de winningsplannen zodanig geformuleerd kunnen worden, dat het zowel voor de mijnbouwmaatschappijen als de omgeving helder is wat op dit punt wel of niet is toegestaan op basis van het instemmingsbesluit.
In hoeverre is de maximale boete van 2 miljoen euro overeenkomstig met de overtreding? Zijn er nog andere mogelijkheden om de NAM een straf op te leggen?
Het bedrag van 2 miljoen euro is als dwangmiddel bedoeld om de NAM te bewegen de vermeende overtreding zo snel mogelijk ongedaan te laten maken.
Er is geen sprake van een boete of straf. SodM is nog niet overgegaan tot het opleggen van een dwangsom maar indien er een dwangsom wordt opgelegd krijgt de overtreder ook eerst een redelijke periode geboden om de overtreding te beëindigen voor de dwangsom wordt verbeurd.
Het bericht ‘Stationsschip Zr. Ms. Zeeland gerepareerd en bevindt zich weer op zee in Caribisch gebied’ |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stationsschip Zr. Ms. Zeeland gerepareerd en bevindt zich weer op zee in Caribisch gebied»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de migratiestroom vanuit Afrika op de Middellandse Zee onhandelbare proporties begint aan te nemen?
Er is al langer sprake van een hoog aantal migranten dat op irreguliere wijze aankomt in Italië. Vanuit de Europese Unie wordt Italië in dit verband ook ondersteuning geboden. Deze ondersteuning maakt deel uit van een alomvattende Europese aanpak die ziet op interventies langs de gehele migratieroute. Naast de ondersteuning aan Italië en het versterken van de Europese buitengrenzen, ziet deze aanpak op het adresseren van de grondoorzaken voor migratie, het bevorderen van de bewustwording van migranten via informatiecampagnes, het bieden van vrijwillige terugkeer aan irreguliere transitmigranten in plaats van dat zij verdere risico’s nemen bij doorreis, de versterking van de Libische Kustwacht, het aanpakken van mensensmokkel en het verbeteren van de samenwerking met derde landen onder andere op het gebied van terugkeer.
Zoals ook uit rapportages van de Europese Commissie blijkt en door recente berichtgeving is bevestigd2, neemt het aantal migranten dat vrijwillig terugkeert naar hun herkomstlanden vanuit Libië en transitlanden significant toe. Ook is de Libische Kustwacht steeds beter in staat om de eigen territoriale wateren te controleren en wordt mede daardoor voorkomen dat nog meer migranten in levensbedreigende situaties op zee komen. Dit verklaart ook deels waarom het aantal aankomsten ten opzichte van vorig jaar relatief gelijk blijft en bevestigt het belang om deze aanpak voort te zetten. In vergelijking met dezelfde periode vorig jaar is inmiddels sprake van een daling van ongeveer 4%. Tot en met 17 augustus 2017 zijn dit jaar circa 97.500 migranten in Italië aangekomen. Tot op heden blijft de eerder verwachte grote toename van het aantal aankomsten uit.
Voor een omschrijving van de verdere inzet van het kabinet en de EU, verwijs ik u kortheidshalve naar de geannoteerde agenda’s en verslagen van de Europese Raad, de Raad Algemene Zaken, de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken.
Deelt u de opvatting dat het van daadkracht zou getuigen als u nu de Koninklijke Marine zou opdragen om Zr. Ms. Zeeland op de Middellandse Zee in te zetten waar haar aanwezigheid meer vereist is dan in het Caribisch gebied? Zo nee, waarom niet?
Defensie stelt voor 92 vaardagen per jaar een stationsschip beschikbaar aan de Kustwacht in het Caribisch gebied voor de uitvoering van rechtshandhavingstaken. Het stationsschip is een belangrijke schakel in de keten van kustwachtmiddelen om deze taken te kunnen uitvoeren. Gelet op de ontwikkelingen in het Caribisch deel van het Koninkrijk meent het kabinet dat de aanwezigheid van deze capaciteit daar vereist is.
Inzet van marineschepen in de Middellandse Zee kan in verschillende operaties, waaronder Frontex, Navo Standing NATO Maritime Group en EUNAVFOR MED Sophia. Nederland leverde het afgelopen jaar marineschepen aan al deze operaties. De veiligheidssituatie in en rond Europa vraagt op veel plaatsen om inzet van eenheden van Defensie in het algemeen en marineschepen in het bijzonder. In de afwegingen voor inzet wordt de Middellandse Zee steeds nadrukkelijk beschouwd, zowel uit oogpunt van maritieme veiligheid als in het kader van het aanpakken van mensensmokkel en illegale migratie.
Kunt u aangeven welke maatregelen de regering neemt om de migratiestroom vanuit Afrika op de Middellandse Zee tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in NAVO-verband aandringen op collectieve actie om illegale immigratie vanuit Afrika tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De Navo speelt reeds een rol in de internationale migratiecrisis. Zoals gemeld in het verslag van de bijeenkomst van de Navo-ministers van Defensie op 26 en 27 oktober 2016 (Kamerstuk 28 676, nr. 258, 18 november 2016), verleent de maritieme Navo-operatie Sea Guardian ondersteuning op het gebied van logistiek en informatiedeling aan de EU-operatie EUNAVFOR MED Sophia. Dit is een belangrijk voorbeeld van de wijze waarop de Navo en de EU elkaar kunnen ondersteunen en versterken. Het mandaat van deze EU-operatie is er onder meer op gericht om de netwerken van mensensmokkelaars aan te pakken. Daarnaast wordt de Standing NATO Maritime Group 2(SNMG-2) nog altijd in de Egeïsche Zee ingezet om mensensmokkelnetwerken in kaart te brengen.
Het bericht “Krachtige luchtpistolen zomaar in de winkel” |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat superkrachtige luchtdrukwapens met een kracht van 270 joules op dit moment zonder vergunning te verkrijgen zijn in Nederland, en dat ook na inwerkingtreding van de aangekondigde nieuwe wet Nederland een walhalla blijft voor «powerbuksen»?1
Het is mij bekend dat in Nederland zeer krachtige luchtdrukwapens vrij verkrijgbaar zijn. In mijn brief van 13 april 20162 heb ik gereageerd op zorgen van uw Kamer hierover en heb ik aangekondigd de Wet wapens en munitie (Wwm) te willen wijzigen zodat er een vergunningplicht gaat gelden voor luchtdrukwapens met een schotkracht hoger dan 80 joule.
Deelt u de mening dat gebruik van (zware) luchtdrukwapens en vuurwapens zoveel mogelijk moet worden ontmoedigd en dat, zoals het lid Kooiman (SP) eerder al in vragen aan de orde stelde2, reclame voor (zware) luchtdrukwapens en vuurwapens aan banden gelegd zou moeten worden?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de door u aangehaalde schriftelijke vragen4, staat het fabrikanten en organisaties vrij reclame te maken voor producten waarvan de verkoop en het bezit op grond van wet- en regelgeving is toegestaan, behoudens afspraken die in het kader van de Nederlandse Reclame Code zijn gemaakt. Om die reden is er geen speciaal beleid ten aanzien van het maken van reclame voor luchtdruk- en vuurwapens of het ontmoedigen daarvan. Wel gelden strenge regels voor het bezit en gebruik van wapens.
Moeten personen die een «powerbuks» (luchtdrukwapen met een kracht van meer dan 80 joules) zonder vergunning gekocht hebben, dan wel nog gaan kopen, bij inwerkintreding van de nieuwe Wet Wapens en Munitie direct een vergunning aanvragen voor het bezit van dat wapen om niet in overtreding te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens om de Wwm zodanig te wijzigen dat luchtdrukwapens met een schotkracht hoger dan 80 joule, worden toegevoegd aan artikel 2, Categorie III van de Wwm. Daarmee worden dergelijke luchtdrukwapens gelijkgesteld met vuurwapens en geldt er een vergunningplicht voor het bezit ervan.
De schotkracht van 80 joule past bij de manier waarop de schietsport met luchtdrukwapens in Nederland in vrijwel alle gevallen wordt beoefend, inclusief het in de buitenlucht schieten op 100 meter waarvoor relatief veel schotkracht benodigd is. Ik vind het belangrijk dat wanneer iemand een nog krachtiger wapen wil bezitten, dezelfde strenge voorwaarden gaan gelden als voor bezitters van vuurwapens. Volgens het rapport van het NFI, dat ik u op 13 april 2016 toestuurde bij eerdergenoemde brief, is de kracht van het luchtdrukwapen dan immers vergelijkbaar met die van een vuurwapen.
Het NFI concludeerde in het eerdergenoemde onderzoek dat er vele factoren van invloed zijn op de kans op penetratie van de huid, waaronder de kinetische energie en de diameter van een projectiel, maar ook de vorm van het projectiel en de verschillen in de menselijk huid, per individu en per lichaamsdeel. Onder alle omstandigheden geldt dat met alle luchtdrukwapens voorzichtig moet worden omgesprongen. Mede daarom geldt er een duidelijke verbodsbepaling met betrekking tot het dragen van luchtdrukwapens en treedt de politie op bij misbruik van het wapen. In beide gevallen zal doorgaans worden overgegaan tot inbeslagname van het wapen en het opmaken van een proces-verbaal.
Bij het bepalen van de grenswaarde is tot slot rekening gehouden met de gevolgen voor huidige bezitters en de uitvoeringslasten. Afhankelijk van de precieze uitwerking zullen de huidige bezitters van een wapen dat boven de grenswaarde uitkomt een verlof moeten aanvragen of anders afstand moeten doen van hun wapen. In het geval van een grenswaarde van 14 joules zou het om een zeer groot aantal personen gaan omdat er meer bezitters zijn van lichtere luchtdrukwapens.
Vindt u het nodig dat luchtwapens voor sportschieten een vergelijkbare kracht hebben als die van vuurwapens? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Op grond waarvan is precies gekozen voor een limiet van 80 joules, waardoor nog steeds zeer krachtige wapens vrij verkrijgbaar blijven?»
Zie antwoord vraag 3.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) stelde reeds in 2015 dat mogelijk dodelijke verwondingen al kunnen optreden bij gebruik van een luchtdrukwapen met een kracht van 14 joules, acht u het in dat licht niet zorgvuldiger om een vergunningsvrije limiet van rond of onder de 14 joules wettelijk vast te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom sluiten we als Nederland niet meer aan bij de limieten van landen om ons heen als het gaat om vrij te (ver)kopen luchtdrukwapens?3
Ik heb de situatie in de ons omringende landen betrokken in mijn brief van 13 april 2016. De normen voor de schotkracht en de nadere regels rond luchtdrukwapens lopen behoorlijk uiteen. Samen met de afwegingen zoals genoemd in mijn antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 6 heeft dat geleid tot de keuze voor een limiet van 80 joule.
Bent u bereid de door u voorgestelde vergunningsvrije (ver)koop van luchtdrukwapens met een kracht van minder dan 80 joules te herzien? Zo ja, wanneer en hoe zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de onderhavige berichtgeving bevat geen informatie die niet is betrokken bij de eerdergenoemde brief aan uw Kamer of bij het algemeen overleg van 3 november 20166 waarin ik met uw Kamer over luchtdrukwapens heb gesproken.
Het bericht van PostNL dat goede bezorging op het platteland binnen enkele jaren onmogelijk wordt |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «PostNL vreest voor bezorging op platteland»?1
Ja.
Kunt aangeven of de bewering van bestuursvoorzitter Herna Verhagen van PostNL klopt dat goede bezorging op het platteland binnen enkele jaren onmogelijk wordt als de regels niet worden versoepeld waar PostNL mee te maken heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 10 juli jl. heb ik u mijn analyse toekomst postmarkt doen toekomen (Kamerstuk 29 502, nr. 140). Uit deze analyse en de onderliggende evaluatie van de universele postdienst (UPD) blijkt dat door dalende volumes de financiële houdbaarheid van de UPD onder druk staat. In de eerdergenoemde analyse heb ik ook verschillende mogelijke oplossingsrichtingen geschetst om deze financiële houdbaarheid te verbeteren, ook met het oog op bezorging op het platteland. De keuze voor nieuw beleid is aan het volgende kabinet.
Zorgt het voorstel van bestuursvoorzitter Herna Verhagen van PostNL om de regels voor PostNL te versoepelen er juist niet voor dat het versturen van brieven en kaarten voor inwoners op het platteland nog lastiger wordt doordat PostNL nog meer brievenbussen kan weghalen? Zo ja, leidt dit voorstel van PostNL er dan toe dat er nog wel goede bezorging op het platteland is, maar dat deze inwoners op het platteland zeer lastig brieven en kaarten kunnen versturen doordat er geen brievenbus meer dichtbij hun woning is?
In de huidige Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 zijn eisen gesteld aan het aantal brievenbussen en de bereikbaarheid van deze brievenbussen. Deze eisen zijn uitgebreid met u besproken in voorbereiding op de wijziging van de Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 die op 1 januari 2016 in werking is getreden. De vraag in hoeverre deze eisen nog voldoen aan de huidige behoeften kan onderdeel zijn van de discussie over de toekomst van de postmarkt die dient te worden gevoerd. Daarbij dient ook aandacht te worden besteed aan de specifieke behoeften op het platteland. In het betreffende bericht van mw. Verhagen wordt hier nog niet op vooruitgelopen.
Kunt u aangeven hoeveel brievenbussen van de 19.000 brievenbussen PostNL al heeft weggehaald? Kunt u hierbij weergeven hoeveel brievenbussen verhoudingsgewijs zijn weggehaald in de stad en hoeveel op het platteland?
Eind 2016 beschikt PostNL volgens de post- en pakketmonitor van ACM gepubliceerd op 10 augustus 2017 over iets meer dan 17.000 brievenbussen2. Per saldo zijn er 2082 brievenbussen gereduceerd, waarvan 74% van de brievenbussen in stedelijk gebied stonden en de overige 26% op het platteland. Onder stedelijk gebied worden gebieden met meer dan 5.000 inwoners verstaan en onder platteland de gebieden met minder dan 5.000 inwoners.
Kunt aangeven of de bewering van bestuursvoorzitter Herna Verhagen van PostNL klopt dat er op termijn geen ruimte meer is voor meerdere postbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn analyse toekomst postmarkt heb laten weten gaat de postmarkt op lange termijn waarschijnlijk op in een bredere bezorgmarkt. Deze bezorgmarkt groeit, zoals ook blijkt uit de eerder genoemde post- en pakkettenmonitor 2016 van de ACM. Postbedrijven zullen een transitie moeten maken om te kunnen profiteren van deze groeiende markt. In de transitiefase is het vooral van belang de betaalbaarheid van de UPD te borgen, rekening houdend met de belangen van bedrijven die actief zijn in de postmarkt. De grootste efficiëntiewinsten zijn te behalen bij de bezorging in niet-stedelijke gebieden. Ik heb er daarom op gewezen dat een hybride model zou kunnen ontstaan; concurrentie waar het kan, samenwerking waar het moet. In dichter bevolkte gebieden zal waarschijnlijk ruimte voor concurrentie blijven, terwijl samenwerking in rurale gebieden de financiële druk op de UPD kan verlichten.
Kloppen de cijfers van PostNL dat het besluit Aanmerkelijke Marktmacht (AMM) die de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan het postbedrijf oplegt het postbedrijf tussen de 30 en 50 miljoen euro per jaar gaat kosten? Zo ja, kunt u zo specifiek mogelijk weergeven waar deze kosten uit bestaan?
De door PostNL en ACM gepubliceerde cijfers betreffen een verwachting, omdat de precieze uitwerking van het AMM-besluit op voorhand niet exact kan worden voorspeld en het besluit nog niet definitief is geïmplementeerd. De daadwerkelijke impact hangt af van de precieze invulling van de tarieven en voorwaarden uit het besluit en de gedragsreactie van andere partijen in de markt daarop.
Kunt u aangeven of de krimp van de postmarkt, met name de gewone geadresseerde post (brieven en kaarten), hoger is dan voorzien op het moment van de laatste wijziging van de Postwet 2009?
Uit de evaluatie van de UPD, die ik u als bijlage bij de analyse toekomst postmarkt heb doen toekomen, blijkt dat het volume van binnenlandse brieven over de periode 2010 – 2015 daalde met 38% naar ongeveer 406 miljoen stuks in 2015. In de vorige evaluatieperiode (2006–2010) daalden de UPD-volumes ook al met 30%. De UPD-volumes daalden sterker dan werd voorspeld in de vorige evaluatie van de UPD in 2011. De voorspelling was een daling van ongeveer 30%. De krimp is dus hoger dan voorzien op het moment van de laatste wijziging van de Postwet 2009.
Kunt aangeven of de bewering van bestuursvoorzitter Herna Verhagen van PostNL klopt dat soepele regels voor PostNL een mogelijke vijandige overname van PostNL moeilijker maakt?
De regels op de postmarkt zijn er om de publieke belangen op de postmarkt te borgen. De aantrekkelijkheid van een bedrijf voor een mogelijke overname hangt af van een samenstel aan factoren, zoals de verwachting van partijen over de te behalen efficiencywinsten, synergievoordelen of schaalgrootte. Het is niet aan mij daarover uitspraken te doen.
Dat is een zaak voor de aandeelhouders, het bestuur en beleggingsanalisten. Voor het kabinetsbeleid met betrekking tot (vijandige) overnames verwijs ik u naar mijn brieven van 20 mei jl. en 4 juli jl. (Kamerstukken 29 826, nr. 70 en 83).
Betalen door data te delen en de verkoop van consumentendata aan bedrijven en de overheid |
|
Maarten Hijink |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Betalen door data te delen»1 en «Roomba maker may share maps of users» homes with Google, Amazon or Apple»2?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat producten of diensten gratis of met korting kunnen worden aangeschaft wanneer consumenten sociale media gegevens – waaronder de vriendenkring, interesses en persoonsgegevens – moeten afstaan?
Het gratis of met korting aanbieden van producten of diensten is een marketinginstrument dat al lange tijd gebruikt wordt om verkoop te bevorderen, zoals de «1 + 1 gratis» aanbiedingen in de winkel. Ook in de digitale wereld worden producten en diensten gratis of met korting aangeboden. Vaak staat daar iets Beantwoording vragen over het betalen door data te delen tegenover zoals het afstaan van (persoons)gegevens of het via sociale media verspreiden van informatie over het product of de dienst.
In ons bestaande systeem van consumentenbescherming is het van belang dat de consument zelf kan beslissen of hij een product of dienst gratis of met korting aanschaft, op voorwaarde dat hij helder en volledig geïnformeerd wordt als er voorwaarden worden gesteld aan de aanschaf zoals het delen van gegevens. De consument moet op basis van volledige en begrijpelijke informatie kunnen beslissen of hij wel of niet bereid is op die voorwaarden een product of dienst aan te schaffen. Daarnaast zijn gegevens die kunnen worden herleid tot een identificeerbaar persoon (persoonsgegevens) beschermd door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Met ingang van 25 mei 2018 wordt de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Uit de Wbp en de AVG volgt dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt wanneer hiervoor een in die wet dan wel verordening genoemde rechtsgrond aanwezig is, zoals ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene.
Vindt u dat mensen voldoende bewust worden gemaakt van de gevolgen van het prijsgeven van persoonlijke data om ergens korting op te kunnen krijgen? Vindt u het bijvoorbeeld voldoende als het bedrijf betreffende voorwaarden alleen opneemt in de algemene voorwaarden, zoals in Engeland – bij wijze van experiment – gebeurde bij een WiFi-provider die mensen verplicht stelde toiletten schoon te maken?3
Zoals hierboven aangegeven mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt wanneer hiervoor een rechtsgrond aanwezig is. In dit geval is het op grond van de Wbp noodzakelijk dat de betrokkene hiervoor ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven. Het is aan de toezichthouder – de Autoriteit persoonsgegevens (AP) – en, in ultimo, aan de rechter, om te bepalen of in voorkomende gevallen aan deze voorwaarde voldaan is. Daarbij is onder meer relevant of betrokkene voldoende is geïnformeerd over de gegevensverwerking en of betrokkene een (voorafgaande) keuzemogelijkheid heeft gehad om in te stemmen met de gegevensverwerking dan wel om deze te weigeren.
De AVG stelt nadere voorwaarden aan de toestemming als rechtsgrond voor gegevensverwerking. De verwerkingsverantwoordelijke moet kunnen aantonen dat de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens. Indien de betrokkene toestemming geeft in het kader van een schriftelijke verklaring die ook op andere aangelegenheden betrekking heeft, moet het verzoek om toestemming in een begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal zodanig worden gepresenteerd dat een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt met de andere aangelegenheden. Betrokkene heeft het recht zijn toestemming te allen tijde op eenvoudige wijze in te trekken.
Daarnaast bepaalt artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw) dat voor het plaatsen en lezen van informatie op het randapparaat van een eindgebruiker (bijvoorbeeld in de vorm van cookies) toestemming nodig is van die eindgebruiker en dat deze toestemming moet worden verkregen nadat de eindgebruiker hierover duidelijk en volledig is geïnformeerd, onder andere over het doel van het plaatsen en lezen van informatie en de personen met wie deze informatie wordt gedeeld. Toestemming in de zin van artikel 11.7a Tw kan niet worden verkregen door middel van acceptatie van de algemene voorwaarden. De toestemming is een wilsuiting die vrij, specifiek en op informatie berustend moet zijn. De wilsuiting moet dus ook specifiek zien op het accepteren van de voorgestelde verwerking van gegevens dan wel het plaatsen of uitlezen van gegevens. Voor een rechtsgeldige toestemming is verder van belang dat deze blijkt uit een handeling van de eindgebruiker zoals het «doorklikken» op een webpagina nadat de eindgebruiker er op is gewezen dat deze handeling betekent dat hij akkoord is met het plaatsen en lezen van cookies. Voor «tracking» cookies, waarmee het surfgedrag van internetgebruikers wordt gevolgd om gebruiksprofielen op te stellen op grond waarvan de eindgebruiker anders wordt behandeld dan andere eindgebruikers, geldt sinds januari 2013 het bij amendement Van Bemmel/
Van Dam geïntroduceerde rechtsvermoeden dat hierbij sprake is van verwerking van persoonsgegevens. De plaatser van tracking cookies zal dan ook aan de Wbp moeten voldoen, tenzij hij kan aantonen dat hij géén persoonsgegevens verwerkt.
In het generieke consumentenrecht zoals opgenomen in ons Burgerlijk Wetboek (BW) worden regels gesteld die zien op informatieverstrekking aan consumenten. Op grond van artikel 230l, lid 1, aanhef en onder g, respectievelijk 230m lid 1, aanhef en onder r van boek 6 van het BW moeten handelaren en degene die namens hem of voor zijn rekening optreedt, voordat de consument gebonden is aan een overeenkomst of een aanbod daartoe, op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie verstrekken over de functionaliteit van digitale inhoud, waaronder mede wordt verstaan het gebruik maken van tracking en/of personalisering.
Op grond van de regels omtrent oneerlijke handelspraktijken mag, kortgezegd, de handelaar en degene die ten behoeve van hem handelt geen onjuiste of misleidende informatie verstrekken of weglaten, verborgen houden of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekken als de gemiddelde consument hierdoor een ander besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dan hij anders had genomen. Een voorbeeld is de situatie waarin een product als gratis wordt aangeboden en de consument op een niet duidelijke plaats geïnformeerd wordt over wat er met zijn gegevens gebeurt. De consument kan dan namelijk zijn keuze onder meer niet op dit belangrijke aspect baseren.
Er zijn dus verschillende wettelijke kaders die voorwaarden stellen aan het gebruik van persoonlijke data. Bovendien wordt er toezicht gehouden op de naleving van deze wettelijke kaders, namelijk als het gaat om bescherming van persoonsgegevens door de Autoriteit persoonsgegevens en als het gaat om generieke consumentenbescherming door de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Hoe wenselijk vindt u het dat huishoudelijke apparatuur privacygevoelige informatie deelt met de fabrikanten en derde (commerciële) partijen?
Het verwerken van een persoonsgegeven is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Deze inbreuk kan alleen gerechtvaardigd zijn wanneer de verwerking geschiedt in overeenstemming met de beginselen voor verwerking, waaronder rechtmatigheid, doelbinding, dataminimalisatie en transparantie zoals vastgelegd in de eerdergenoemde wettelijke kaders.
In de situatie die hier aan de orde is betekent dit dat verwerking van persoonsgegevens door Google alleen mag plaatsvinden wanneer hier een rechtsgrond, zoals ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene, voor is. De betrokkene moet hier helder en volledig geïnformeerd worden over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Wil de overheid inzicht in diezelfde informatie over de leefomgeving van de woning, dan dient krachtens artikel 10, eerste lid, van de Grondwet, een wettelijke bepaling te bestaan die de overheid een dergelijke bevoegdheid toekent.
De verwerking moet blijven binnen het doel waarvoor de gegevens worden verzameld en op transparante wijze geschieden. Verdere verwerking door een private partij voor een ander doel, zoals verstrekking aan een derde partij, kan wederom alleen wanneer betrokkene hiervoor ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven of indien, in het geval van de overheid, de wet daarvoor een grondslag kent. Daarnaast is het essentieel dat bedrijven zorgvuldig omgaan met de data die ze in dit kader verwerken.
De technologische ontwikkelingen en adoptie hiervan gaan snel. Er zijn toepassingsmogelijkheden die voorheen niet voorstelbaar waren. Ook ontstaan er nieuwe business modellen. Dit biedt kansen voor onze maatschappij en economie. Het kabinet vindt het belangrijk dat wet- en regelgeving voldoende ruimte bieden aan innovatie, vernieuwing en ondernemerschap, met inbegrip van de publieke belangen en waarden die door regelgeving geborgd moeten worden. Op het gebied van het omgaan met persoonsgegevens heeft de overheid zowel in Europees als nationaal verband voorwaarden en waarborgen vastgesteld, zoals hierboven aangegeven. De genoemde wetgeving bevat algemene verplichtingen voor private en publieke organisaties en rechten voor burgers. Hieraan moet het bedrijfsleven en de overheid zich houden.
Vindt u dat Google of de overheid, bijvoorbeeld via data verkregen door een stofzuiger, inzicht moet kunnen hebben in het fysieke leefomgeving van een woning, het schoonmaakgedrag van gezinnen en andere privacygevoelige details?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat de voorwaarden die van toepassing zijn op producten voldoende duidelijk maken dat data die verzameld worden door apparatuur met een internetverbinding commercieel uitgebuit kunnen worden? Moeten consumenten niet beter geïnformeerd worden over en beschermd worden tegen het verkopen van privacygevoelige informatie?
Het is niet mogelijk hier in zijn algemeenheid een uitspraak over te doen. Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven om in overeenstemming met de wet te handelen, transparant te communiceren over het gebruik van persoonsgegevens en het consumentenvertrouwen te behouden. Indien bedrijven zich niet aan de wet houden, dan is het aan de AP om op te treden dan wel, bij overtreding van de consumentenregels, aan de ACM.
De overheid hecht groot belang aan veiligheid en vertrouwen in het digitale domein en vervult een actieve rol in de bewustwording bij consumenten over ontwikkelingen rondom persoonsgegevens. De overheid heeft haar verantwoordelijkheid daarbij vertaald in wet- en regelgeving die erop gericht is om de consument te beschermen. Daarnaast neemt de overheid verantwoordelijkheid in het voorlichten van burgers, bijvoorbeeld via veiliginternetten.nl. Hierop staan onder meer praktische adviezen op het gebied van privacy. Ook is de overheid initiatiefnemer van en partner in de campagne Alert Online.
De ACM geeft via haar informatieloket ConsuWijzer informatie aan consumenten over het beschermen van online privacy https://www.consuwijzer.nl/thema/online-privacy en over de toepassing van artikel 11.7a Tw bijvoorbeeld in de Q&A’s via https://www.acm.nl/nl/download/publicatie/?id=14496. De AP geeft via haar website voorlichting aan burgers en bedrijven over de rechten en plichten op het gebied van privacybescherming (https://autoriteitpersoonsgegevens.nl).
Acht u het denkbaar dat in de nabije toekomst commerciële partijen of de overheid via Internet of Things (IoT) apparatuur inzicht krijgen in praktisch alle elementen van het dagelijks bestaan van mensen waaronder het gebruik van de wasmachine, de inhoud van de koelkast, het schoonmaakpatroon en het gebruik van sociale media?
Het is moeilijk om een algemene uitspraak te doen over de ontwikkeling van Internet of Things in de toekomst, omdat dit afhangt van veel verschillende factoren, waaronder ook de behoefte aan slimme apparaten bij de consument zelf en de bereidheid om deze gegevens te delen. Waar inzicht in deze gegevens wordt verlangd door private partijen is zoals hiervoor beschreven in het antwoord op de vragen 4 en 5 thans de Wbp en vanaf uiterlijk 25 mei 2018 de AVG maatvoerend. Voor zover de overheid hiermee inzicht zou willen verkrijgen in het gedrag van burgers inzake het gebruik van de wasmachine, inhoud van de koelkast en schoonmaakpatroon lijkt sprake te zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en is de overheid mitsdien gebonden aan de eisen die artikel 10, eerste lid, van de Grondwet en 8 van het EVRM stellen. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dient te zijn voorzien bij formele wet, en moet tevens noodzakelijk en proportioneel zijn in relatie tot het te dienen doel dat met de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt nagestreefd.
Kunt u aangeven in welke landen wetgeving van kracht is die dergelijke praktijken strenger reguleert dan nu in Nederland het geval is? Welke mogelijkheden ziet u om Nederlandse burgers beter te informeren en beschermen tegen het ongewenst delen van persoonlijke data?
Vanaf 25 mei 2018 zal in alle Europese lidstaten de Algemene verordening gegevensbescherming van kracht zijn, waarmee het kader voor bescherming van persoonsgegevens van consumenten in belangrijke mate geharmoniseerd zal zijn. Dit betekent dat alle burgers een zelfde niveau van bescherming zullen hebben binnen de Europese Unie.
De AVG bevat een uitgewerkte regeling van de informatie die door de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene moet worden verstrekt bij de verkrijging van persoonsgegevens, zowel wanneer de gegevens bij de betrokkene zelf worden verzameld als wanneer de gegevens niet van de betrokkene zijn verkregen. Ook het recht op inzage en het recht op rectificatie en het wissen van de gegevens zijn in de AVG verankerd. Bovendien bepaalt de AVG dat de communicatie met de betrokkene in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal moet plaatsvinden.
Kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen en ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de recente berichtgeving in Nederlandse en Duitse media rond kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen, maar ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen?1
Ja.
Zal dit schandaal gezien de strijdigheid met het recht en gezien het feit dat ook Nederlandse consumenten gedupeerd zijn en Nederlanders teveel schadelijke luchtvervuiling inademen, ook juridische gevolgen hebben in Nederland?
Op de interne Europese markt moeten bedrijven op gelijke voorwaarden kunnen concurreren. Kartelvorming verstoort de concurrentie en is daarom via Europese regelgeving verboden. Een eventuele kartelvorming door autofabrikanten treft de gehele Europese Unie en is daarom een zaak voor de Europese Commissie.
Bent u bekend met het bericht dat de Duitse verkeersminister voornemens was om een «deal» te sluiten met de Duitse autobouwers, waarbij de in Duitsland verkochte voertuigen in aanmerking kwamen voor een «vrijwillige terugroeping» en er in ruil daarvoor geen intrekking van de typegoedkeuring zou plaatsvinden?2 De in Nederland en andere EU-lidstaten verkochte voertuigen zouden dan geen upgrade krijgen en blijvend niet aan de emissienormen voldoen. Wat vindt u van een dergelijk voorstel?
Voor voertuigen die binnen Europa zijn verkocht is een Europese typegoedkeuring noodzakelijk. Een software-update die wordt uitgevoerd via een vrijwillige terugroepactie van een voertuigfabrikant moet worden goedgekeurd door de betreffende typegoedkeuringsinstantie. In principe is een dergelijke update vervolgens beschikbaar voor heel Europa.
Klopt het dat EU-regels voor emissies voorzien in een uitzondering dat (soms) meer mag worden uitgestoten als dat nodig is om de motor te beschermen en dat veel autobouwers zich hierop beroepen als zij op manipulaties zijn betrapt? Waarom is dit toegestaan? Waarom mag een auto worden verkocht die kennelijk alleen kan functioneren als het uitlaatgasbehandelsysteem wordt uitgeschakeld?
Zoals ik in diverse overzichtsbrieven over dieselfraude3 heb aangegeven staat EU regelgeving een aangepaste werking van het emissiebestrijdingssysteem expliciet toe wanneer dit nodig is om de motor te beschermen. In mijn brief van 10 juli jl. heb ik aangegeven dat ik het afkeur dat verschillende fabrikanten emissiebestrijdingssystemen toepassen van bedenkelijke kwaliteit, waardoor ze deze noodgedwongen onder praktijkomstandigheden anders moeten afstellen om de motor te beschermen. Momenteel is er geen juridisch aanknopingspunt om fabrikanten met deze handelwijze te vervolgen en sancties op te leggen. Vanaf september 2017 wordt de Real Driving Emmission test gefaseerd ingevoerd, waarmee de uitstoot van het voertuig onder praktijkomstandigheden wordt gemeten en moet voldoen aan de normen. Hiermee worden voertuigfabrikanten gedwongen auto’s te maken die op de weg aan de norm voldoen.
Klopt het dat het geen gehoor geven aan een terugroeping voor een software-update geen gevolgen heeft voor de Algemene Periodieke Keuring (APK) of voor de typegoedkeuring, ook al voldoet de auto aanwijsbaar niet aan de emissienormen? Het actief verwijderen van roetfilters heeft binnenkort consequenties, maar moet het niet opvolgen van een maatregel tot terugroeping niet dezelfde gevolgen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant dat voertuigen die niet conform de regelgeving zijn weer in conformiteit worden gebracht. Momenteel is er in Nederland geen juridische grondslag waarmee de consument verplicht kan worden gehoor te geven aan een terugroepactie. Het verwijderen van roetfilters wordt inderdaad binnenkort verboden. Daar is het echter de gebruiker die het roetfilter actief laat verwijderen. Bij de toepassing van sjoemelsoftware is de fabrikant in gebreke. De consument mag niet de dupe worden van fouten die door de fabrikant zijn gemaakt. Om de consument zo goed mogelijk te informeren wordt momenteel onderzocht of het mogelijk is de consument bij een APK te waarschuwen over een openstaande terugroepactie.
Hoeveel auto's in Nederland voldoen nu niet aan hun typekeuring? Wat betekent dit voor de luchtkwaliteit? Is gezien het steeds groter wordende dieselschandaal en het feit dat de luchtkwaliteit in Nederlandse steden niet verder verbeterd, het bronbeleid, als basis voor het Nederlandse luchtkwaliteitsbeleid, mislukt?
Momenteel is bij meer dan 92.000 van de ongeveer 169.000 voertuigen van Volkswagen AG een software-update uitgevoerd, waarbij de frauduleuze software is verwijderd. Bij bijna 77.000 in Nederland geregistreerde voertuigen staat nog een terugroepactie van Volkswagen AG open. Zolang er nog voertuigen zijn waarbij de update niet heeft plaatsgevonden blijft de terugroepactie openstaan.
Zoals de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 9 november 20164 aan uw Kamer heeft gemeld is sinds de start van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk verbeterd en is het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijdingen gedaald. Voor stikstofdioxide (NO2) zijn de concentraties tussen 2009 en 2015 flink gedaald. In 2009 was langs bijna 1.100 kilometer weg nog sprake van concentraties boven de grenswaarde. In 2015 was dit nog slechts 9,9 km. Er resteert voornamelijk een aantal knelpunten langs drukke binnenstedelijke wegen die spoedig zullen worden aangepakt. Ondanks de dieselfraude is het Europees bronbeleid succesvol gebleken.
Als een simpele software-update volgens veel onderzoekers onvoldoende helpt om sjoemeldiesels weer aan de normen te laten voldoen3, wordt dan voor deze voertuigen alsnog de typegoedkeuring ingetrokken? Kunnen deze voertuigen worden geweerd uit stedelijke milieuzones? Wat betekent dit voor de eigenaren van dergelijke voertuigen?
Alleen de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring voor een voertuig heeft afgegeven kan een typegoedkeuring ook weer intrekken. Zoals in eerdere overzichtsbrieven dieselfraude aangegeven is het intrekken van een typegoedkeuring alleen effectief voor voertuigen die nog in productie zijn. Het in conformiteit brengen van voertuigen die reeds op de markt zijn gebracht kan worden bereikt met een service-update.
Gemeenten zijn bevoegd tot het instellen van milieuzones. Het is ter beoordeling van gemeenten of het effectief, proportioneel en uitvoerbaar is om toegangscriteria zodanig aan te passen dat dergelijke voertuigen geweerd kunnen worden.
Wat is de toekomst voor dieselmotoren, nu blijkt dat de autoindustrie er niet in is geslaagd om zonder manipulaties fraude en illegale afspraken, dieselmotoren te bouwen die tegelijk schoon, zuinig en aantrekkelijk voor consumenten zijn?
Regels omtrent de uitstoot van dieselmotoren worden continu aangescherpt. Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 4 wordt de nieuwe testprocedure binnenkort van kracht, waardoor de praktijkemissies naar verwachting veel beter met de norm overeenkomen. Daarnaast ziet de Europese Commissie toe op de naleving van regelgeving omtrent concurrentie. Het is aan de voertuigindustrie om te bepalen of ze onder deze strenge eisen in staat zijn om aantrekkelijke dieselvoertuigen voor de consument te produceren.