Het bericht dat België zijn kerncentrales langer zou openhouden |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «België moet kerncentrales Tihange en Doel mogelijk langer openhouden»?1
Ja.
Kunt u bij uw Belgische ambtsgenoot informeren of het waar is dat onder andere de kerncentrales van Tihange en Doel mogelijk ook na 2025 nog open moeten blijven en kunt u de Kamer hierover informeren?
In het Belgische regeerakkoord is opgenomen dat de regering de noodzakelijke maatregelen zal treffen om de kernuitstap in 2025 mogelijk te maken. Momenteel onderhandelen de federale en gewestelijke ministers van Energie van België over een nieuw af te sluiten energiepact. Deze onderhandelingen worden naar verwachting deze maand afgerond. Onderdeel van het energiepact is het vaststellen van een langere termijn visie (2030 en 2050) van de Belgische energiemix.
Het is nog onduidelijk of en zo ja in hoeverre daarin wordt vastgehouden aan het huidige federale regeerakkoord over de geplande kernuitstap tegen 2025. Nederland wacht de resultaten van deze onderhandelingen af en gaat vooralsnog uit van de afspraken in het regeerakkoord.
In hoeverre wijkt het openhouden van deze kerncentrales na 2025 af van eerdere voornemens of beloften van de Belgische regering om de centrales te sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze kerncentrales langer open blijven? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om de Belgische regering ertoe aan te zetten om deze centrales wel tijdig te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een veilige exploitatie van kerncentrales is voor Nederland leidend. De veiligheid van de Belgische centrales is op de eerste plaats een Belgische verantwoordelijkheid. Nederland volgt de ontwikkelingen met betrekking tot de veiligheid van de kerncentrale in Tihange op de voet. Ter opvolging van de motie Wassenberg (Kamerstuk 25 422, nr. 189) heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de verantwoordelijke Belgische Minister, Minister Jambon, geïnformeerd over het dringende verzoek van de Tweede Kamer om de kerncentrale in Tihange zo snel mogelijk te sluiten. Daarnaast heeft de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) onlangs zijn samenwerking met de Belgische toezichthouder, het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC),versterkt door het tekenen van een overeenkomst die gericht is op intensivering van samenwerking waar het de grensoverschrijdende veiligheidsgerelateerde aspecten van kerncentrales betreft.
Zoals de Minister van Infrastructuur en Milieu in haar Kamerbrief (Kamerstuk 25 422, nr. 206) van 14 september jl. heeft aangegeven is er op dit moment feitelijk geen aanleiding om te twijfelen aan de veiligheid van de reactor in Tihange.
De exacte invulling van de energiemix is op de eerste plaats een nationale bevoegdheid. In België verzorgen de zeven kernreactoren circa 60% van de Belgische elektriciteitsopwekking. Verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit van België met haar buurlanden vergroot de mogelijkheid dat import van elektriciteit de weggevallen productie (deels) kan vervangen. De Nederlandse en Belgische elektriciteitsmarkt zijn al goed met elkaar verbonden door middel van fysieke interconnecties. Daarnaast is verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit staand beleid.
Hoe verhoudt het langer openhouden van de kerncentrale van Tihange zich tot de wens van de Kamer dat de Nederlandse regering bij de Belgische regering op sluiting van deze kerncentrale aandringt?2 Deelt u de mening dat het mogelijk langer openhouden van deze kerncentrale nog meer dan voorheen het belang benadrukt dat u bij de Belgische regering aandringt op sluiting? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit opnieuw namens de Nederlandse regering duidelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze problematiek in Europees verband te bespreken? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Conform de EU-verordening inzake de governance van de Energie Unie dienen alle EU-lidstaten een integraal nationale energie en klimaatplan (INEK) op te stellen waarin zij aangeven welke bijdrage zij zullen leveren om de Europese 2030 doelstellingen voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en het verminderen van broeikasgasemissies te behalen. Eén van de verplichtingen die lidstaten bij het opstellen van hun INEK hebben is om buurlanden voorafgaand aan indiening te consulteren over de voorgestelde doelen en maatregelen die zij in hun INEK voorstellen. Lidstaten dienen vervolgens in hun INEK aan te geven wat zijn met de inbreng die uit deze consultatie volgt hebben gedaan. Hiernaast hebben de voorgaande Minister van Economische Zaken en de Belgische Minister van Energie Marghem een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend waarin beide landen onder meer hebben vastgelegd om verder te investeren in marktintegratie en verdere uitbreiding van interconnectiecapaciteit. De Nederlandse en Belgische landelijke hoogspanningsnetbeheerders (TenneT en Elia) werken intensief samen aan projecten om de bestaande interconnectie beter te benutten, maar ook aan een uitbreiding van de interconnectiecapaciteit. Nederland zal deze mogelijkheden komend jaar benutten om ook op Europees niveau en bilateraal het nationaal beleid en maatregelen van onze buurlanden te bespreken.
De berichten 'CO2-uitstoot auto's in EU met een derde omlaag in 2030' en ‘Autokoper gaat weer voor groot en zwaar’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie voor de nieuwe emissie-eisen van nieuwe auto’s vanaf 2025 en 2030?1
Ja.
Bent u van mening dat deze eisen voldoende streng zijn om de Nederlandse, Europese en mondiale reductiedoelstellingen voor CO2 te halen? Zo nee, wat gaat u doen om deze emissie-eisen aan te scherpen?
U ontvangt op korte termijn het bnc-fiche met daarin het kabinetsstandpunt en de Nederlandse inzet voor de aankomende onderhandelingen.
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s is gestegen als gevolg van de nieuwe belastingregels?2
Ja.
Hoe valt dit te rijmen met uw eerdere belofte dat de Autobrief II (Kamerstuk 34 391) zal leidden tot meer milieuwinst?3
Het kabinet heeft besloten per 2017 de CO2-afhankelijkheid van het stelsel van auto gerelateerde belastingen te verminderen en meer in te zetten op de transitie naar emissievrij rijden. Uit de doorrekening is destijds al gebleken dat dit zou kunnen leiden tot een tijdelijke lichte toename van de CO2-uitstoot bij nieuw verkochte auto’s. Het aantal nieuw verkochte nul-emissie auto’s stijgt in 2017 echter ook sneller dan in voorgaande jaren en de verwachting is dat deze trend zal doorzetten. De verwachting is dan ook dat de gemiddelde CO2-uitstoot de komende jaren weer gaat dalen.
Is het nu waargenomen effect aanleiding de belastingregels te herzien en/of andere aanvullende maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Welk effect heeft het Europese voorstel op de voorspelde uitstoot van het Nederlandse wegverkeer, tegen de achtergrond dat in de Nationale Energieverkenning – waar het regeerakkoord op is gebaseerd – wordt uitgegaan van een veel lagere gemiddelde CO2-uitstoot (namelijk 73g/km in 2025) dan het nu voorliggende Europese voorstel?
In het bnc-fiche dat u op korte termijn ontvangt, zal ook ingegaan worden op de mogelijke effecten van dit voorstel op de beoogde reducties in Nederland.
Zijn de ambities van het regeerakkoord om de verkeersemissies te laten dalen met behulp van Europees bronbeleid nog haalbaar als de EU-eisen minder streng worden dan gehoopt en ook de effecten van de Autobief II zo tegenvallen?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent de ambitie van het regeerakkoord om uiterlijk in 2030 uitsluitend nog emissieloze auto’s te verkopen dat er een importverbod voor brandstofauto’s komt? Hoe verhoudt dit zich tot Europese marktregels?
Een importverbod is onder meer in strijd met het Europees verdrag, waarin vrij verkeer van personen en goederen is vastgelegd. In het bnc-fiche wordt hier nader op ingegaan.
Mocht u geen importverbod willen overwegen, kunt u dan aangeven welk type maatregelen u aanvullend denkt te nemen om uw doelstellig uit het regeerakkoord te halen?
Zie antwoord vraag 8.
Reorganisatie en bezuinigingen bij DowDuPont |
|
Arne Weverling (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «DowDuPont snijdt in eigen vlees»?1
Ja.
Klopt het aantal arbeidsplaatsen dat in het bewuste artikel genoemd wordt en hoe zijn die arbeidsplaatsen verdeeld over de verschillende locaties, fabrieken en bedrijven?
Het genoemde aantal van 500 arbeidsplaatsen geldt enkel voor DuPont. Momenteel opereren Dow en DuPont als aparte bedrijven onder de holding DowDuPont. In totaal werken er circa 3.300 medewerkers.
DuPont heeft diverse vestigingen in Nederland met in totaal 500 medewerkers, waarvan 300 in Dordrecht, 110 in Leiden en 30 in Wageningen, 30 in Landgraaf en 30 in Zaandam.
Dow Benelux heeft twee vestigingen in Nederland. Met 2.700 medewerkers is de vestiging in Terneuzen het grootst (1.650 in operations, 150 in R&D en 900 bij het servicecentrum dat technische dienstverlening biedt). Momenteel loopt een wervingscampagne voor 300 extra medewerkers voor het servicecentrum. Daarnaast heeft Dow een productielocatie in Delfzijl met 50 medewerkers. De verwachting is dat in 2020 meer dan 3.000 mensen bij Dow werkzaam zullen zijn.
Welke investeringen en desinvesteringen is deze chemiereus van plan te doen of zijn bij u bekend? Wat betekent dit eventueel voor Nederland? Hoe kan Nederland haar vestigingsklimaat dusdanig aantrekkelijk houden dat verlies van banen en (nieuwe) investeringen vermeden kan worden? Wat is daarvoor nodig?
Dow Chemicals geeft momenteel uitvoering aan een investeringspakket voor de periode 2016–2019 met een totale omvang van circa 500 miljoen euro in Nederland. Ook DuPont investeert jaarlijks tientallen miljoenen in de verbetering van productieprocessen, in R&D-activiteiten en in de vermindering van energie- en grondstoffengebruik.
Afgelopen zomer zijn de chemiebedrijven Dow en DuPont gefuseerd, met de bedoeling het fusiebedrijf op een later moment te splitsen in drie verschillende onderdelen. Dergelijke bedrijfseconomische keuzes zijn aan het bedrijf zelf.
Ongeacht het vestigingsklimaat zullen bedrijven, zeker kapitaalintensieve bedrijven van deze omvang, zoeken naar synergievoordelen. Mogelijke investeringen of desinvesteringen in Nederland als gevolg van deze plannen zijn nog niet bekend.
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat beschouw ik het als mijn rol om, in samenwerking met het volledige kabinet, te zorgen dat Nederland een aantrekkelijk investerings- en vestigingsklimaat heeft. Een breed palet aan factoren bepaalt het vestigingsklimaat. Welke factoren precies van belang zijn voor specifieke investeringen, en in welke mate, verschilt per bedrijf, per sector en per activiteit. Ook beschouw ik het als mijn rol om de voordelen van het Nederlandse vestigingsklimaat onder de aandacht te brengen bij bedrijven die hier willen investeren of herinvesteren.
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik verantwoordelijk voor de verduurzaming van de industrie. Ik richt me op een vestigingsklimaat dat niet alleen bijdraagt aan de werkgelegenheid, maar ook aan de verduurzaming van de Nederlandse economie. Om onze klimaatdoelen te halen, is het belangrijk dat bedrijven de investeringen doen die bijdragen aan de daling van de CO2-uitstoot, op zo’n manier dat Nederland koploper kan worden, de industrie haar bijdrage levert aan de 49% CO2-emissiereductie in 2030 en klimaatneutraal is in 2050.
Welke bijdrage levert dit bedrijf zowel direct als indirect in banen en toegevoegde waarde nu voor de Nederlandse economie?
Voor directe werkgelegenheid zie vraag 2.
Op reguliere basis huren Dow en DuPont extra mankracht in. Doorgaans gaat het om circa 1000 contractorbanen onder supervisie van Dow en circa 150 onder supervisie van DuPont. Verder worden op diverse locaties onderaannemers ingehuurd: doorgaans circa 500 bij Dow en circa 150 bij DuPont. Deze aantallen lopen overigens flink op tijdens bijvoorbeeld grootschalig onderhoud.
Dow schat de indirecte werkgelegenheid van het bedrijf op tussen de 8000 en 11000, DuPont schat de indirecte werkgelegenheid op 500, met name in de regio Dordrecht. Voor Dow Terneuzen geldt dat het een belangrijke technische dienstverlener voor andere bedrijven in de regio.
Precieze cijfers over de toegevoegde waarde van de holding DowDuPont zijn niet beschikbaar. Voor Dow geldt dat circa 5% van de wereldwijde omzet van Dow in Terneuzen gegenereerd wordt ($ 48 miljard in 2016).
Welke rol kan een bedrijf als deze, met haar belangrijke fabrieken, spelen in de verdere verduurzaming van onze economie? Waarom zou het juist belangrijk zijn om te streven naar behoud en een solide toekomst voor betrokken medewerkers en locaties? Welke kansen en bedreigingen zijn er te benoemen?
De chemische industrie kan een belangrijke rol spelen in de verduurzaming van onze economie, bijvoorbeeld door het omzetten van duurzame energie in waterstof of door de ontwikkeling van nieuwe materialen. Een daling van de industriële CO2-uitstoot kan onder meer gerealiseerd worden door beter gebruik te maken van reststromen, zowel binnen een bedrijf als tussen bedrijven. Dow werkt aan verschillende projecten die daarop gericht zijn, waaronder één project met staalproducent ArcelorMittal in Gent. Dow Chemicals heeft een technologie ontwikkeld om koolmonoxidegas (CO) uit de hoogovens te gebruiken voor de productie van grondstoffen voor plastics. Er worden twee proeffabrieken gebouwd in Gent, waarvan de eerste eind 2018 moet draaien. In 2022 wordt besloten of het businessplan economisch levensvatbaar is.
De industriële CO2-uitstoot is sterk geconcentreerd bij een beperkt aantal bedrijven, waaronder DowDuPont, in vijf industriële clusters. Deze sterke mate van concentratie biedt de mogelijkheid om op kosteneffectieve en gerichte wijze CO2-reductie te realiseren. Als we daarmee het innovatief vermogen van ons bedrijfsleven aanspreken, kan dat tot slimme oplossingen leiden. Op die manier kunnen verduurzaming en verdienvermogen hand in hand gaan.
Een bedreiging schuilt in de sterke internationale concurrentie waarmee de chemische industrie geconfronteerd wordt. Te strenge maatregelen op nationaal niveau hebben geen of slechts beperkt effect op de mondiale uitstoot, maar raken wel aan onze werkgelegenheid en ons BBP. Met andere woorden: we leveren banen en geld in, zonder dat we dichter bij onze klimaatambities komen. Mede om die reden zet ik in op een Europees reductiedoel van 55% voor 2030.
Het rapport Breaking the Barriers to the Circular Economy |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Breaking the Barriers to the Circular Economy», waaruit blijkt dat de circulaire economie nog onvoldoende momentum heeft?1
Ja.
Neemt u de geconstateerde knelpunten (te lage grondstofprijs, gebrekkige consumentenkennis en tekortschietende gedragsverandering) serieus? Hoe gaat u deze knelpunten oplossen?
De genoemde knelpunten en belemmeringen neem ik serieus. Daarom is in het Rijksbrede programma «Nederland circulair in 2050»2 (hierna: het Rijksbrede programma) en het Grondstoffenakkoord opgenomen dat via transitieagenda’s de versnelling van de transitie naar een circulaire economie uitgewerkt wordt. Deze transitieagenda’s worden in januari gepresenteerd. In het Regeerakkoord is aangegeven dat de uitvoering daarvan ter hand genomen wordt. Ik wil de kabinetsreactie op de transitieagenda’s voor de zomer van 2018 aan uw Kamer aanbieden.
Deelt u het standpunt uit het rapport dat de lage prijs voor nieuwe grondstoffen (virgin materials) ten opzichte van gerecyclede grondstoffen een van de grootste barrières is op weg naar een circulaire economie? Zo nee, uit welk onafhankelijk onderzoek blijkt dat de lage prijs geen grote barrière is op weg naar een circulaire economie? Hoe gaat u deze barrière verhelpen?
Zoals in het Rijksbrede programma is aangegeven, is de prijs van grondstoffen een van de factoren die relevant zijn om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. De transitieagenda’s, die op dit moment worden uitgewerkt, besteden aandacht aan de weg waarlangs bestaande belemmeringen aangepakt dienen te worden.
Op welke wijze vermindert het Grondstoffenakkoord het totale (nieuw en gerecycled) grondstofgebruik?
Hiervoor zijn drie doelstellingen in het Rijksbrede programma geformuleerd:
Om de realisatie van de doelstellingen uit het Grondstoffenakkoord te waarborgen, wordt parallel aan het opstellen van de transitieagenda’s een monitoringssysteem ontwikkeld. Hiermee wordt niet alleen de uitvoering van de transitieagenda’s gevolgd, maar ook de mate waarin de maatschappelijke veranderingen doorzetten. Het monitoringssysteem laat dus zien hoe snel de circulaire transitie zich ontwikkelt. Samen met PBL, Universiteit Utrecht, CBS en RIVM wordt dit systeem opgezet. Gelijktijdig met de transitieagenda’s wordt dit pakket in januari 2018 aan uw Kamer aangeboden.
Overigens, zoals toegezegd in de aanbiedingsbrief_ bij het Rijksbrede Programma, zal Uw Kamer jaarlijks een voortgangsrapportage van het Rijksbrede programma ontvangen waarin het kabinet zal ingaan op zowel de uitvoering van de acties als op de voortgang van de transitie.
Deelt u de mening dat met een jaarlijkse besteding van 10 miljard euro aan producten en diensten het Rijk een sterke trendsetter kan zijn bij het stimuleren van een herstel- en hergebruikeconomie?2 Wat zijn de nieuwe doelstellingen die dit kabinet aan het inkoopbeleid stelt? Op welke manier stimuleert het Rijk ook decentrale overheden om de 50 miljard euro die zij jaarlijks besteden in te zetten voor de circulaire transitie?
Ja, circulair inkopen is één van de instrumenten die het kabinet inzet om een circulaire economie te bevorderen. Het Rijk heeft daarin een voorbeeldfunctie en een rol als trendsetter. De afgelopen jaren zijn hierin al diverse stappen gezet, zoals de inkoop van circulaire uniformen door het Ministerie van Defensie en de tijdelijke rechtbank in Amsterdam door het Rijksvastgoedbedrijf. De komende jaren wil het kabinet doorgaan op dit pad en waar mogelijk komen tot verdere grootschalige circulaire inkopen.
Het Rijk staat hierin niet alleen. Een groeiende groep van overheden ziet een belangrijke taak voor zichzelf in het tot stand brengen van een circulaire economie. Vele van hen hebben daarom net als het Rijk het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) ondertekend. Al deze organisaties stellen een actieplan op, gericht op de bredere MVI-thema’s, maar in de meeste gevallen ook op circulair inkopen. Vanuit het Rijk wordt dit ondersteund, onder meer door kennis te verspreiden via het expertisecentrum PIANOo, door een nieuwe Green Deal Circulair Inkopen, door de Circulair Inkopen Academy en door het ondersteunen van Communities of Practice.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Circulaire Economie dat op 13 december 2017 gepland staat?
Ja.
Het bericht ‘EU-exportsancties Rusland te onduidelijk’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «EU-exportsancties Rusland te onduidelijk»?1
Ja.
Klopt het dat de export naar Rusland in de eerste helft van het jaar met 35% is toegenomen? Hoeveel van deze toename is afkomstig van het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vermeldt in een persbericht van 2 oktober 2017. dat de export naar Rusland in de eerste zeven maanden van 2017 is toegenomen naar bijna 3,2 miljard euro. Dat is 35 procent meer dan in dezelfde periode vorig jaar. Ondanks de groei is de exportwaarde van goederen nog altijd 20 procent lager dan in 2013. Het belang van Rusland in de export van Nederland is afgenomen. Was Rusland in waarde nog de tiende exportbestemming in 2013, inmiddels is het land gezakt naar plaats 15. In 2016 exporteerden bijna 3.000 bedrijven naar Rusland. Dat is een kwart minder dan in 2013. Vanuit Russisch perspectief daalde het importaandeel van goederen afkomstig uit Nederland van 1,9 procent in 2013 naar 1,7 procent in 2016. Mogelijk spelen hier ook de Russische tegenmaatregelen een rol.
Het CBS heeft geen gegevens over het aandeel van het midden- en kleinbedrijf.
Kunt u aangeven hoe ondernemers momenteel vanuit de overheid worden geholpen met informatie over export naar sanctielanden en welke rol de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hierin speelt?
Ik onderstreep het belang van adequate informatievoorziening met betrekking tot sanctiemaatregelen. Verschillende overheidsorganisaties werken hierin samen, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Kamer van Koophandel, de Douane, brancheorganisaties en de ambassades wereldwijd. De overheid gebruikt daarvoor verschillende kanalen: websites, apps (NL exporteert), informatiebijeenkomsten en directe contacten met individuele bedrijven. Voor de handel met Rusland en Iran zijn handboeken met een uitleg van de respectievelijke sanctieregelingen samengesteld. Regelmatig organiseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken seminars over dit onderwerp. De RVO heeft een speciaal sanctieloket. In 2016 beantwoordde dit loket ruim 300 vragen van ondernemers over de sancties Rusland.
Daarnaast kunnen bedrijven hun voorgenomen transacties bij de Douane laten toetsen aan sanctiewetgeving via zogeheten indelingsverzoeken of sondages.
Herkent u het beeld dat veel bedrijven, en met name in het mkb, niet goed weten wat ze wel en niet naar Rusland mogen exporteren en dat dit mede wordt veroorzaakt doordat informatie niet eenvoudig voor bedrijven toegankelijk is?
Aan een goede informatievoorziening aan bedrijven wordt continue gewerkt. Sanctieregelgeving is immers lastige materie. In het beeld dat de informatie niet eenvoudig toegankelijk is herkent het kabinet zich echter niet. De overheid doet veel aan voorlichting en vraagbeantwoording om de regelgeving met betrekking tot sancties toe te lichten. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat met name voor het mkb moeilijk te achterhalen is wie de uiteindelijke eindgebruiker en/of het uiteindelijke eindgebruik van het product in Rusland is en of sprake is van gesanctioneerde personen en eigendomsstructuren, terwijl dit wel een verplichting conform de sanctiewetgeving is? Hoe helpt de overheid deze grote groepen bedrijven dit toch inzichtelijk te maken?
Bij handel in sanctiegoederen zullen Nederlandse bedrijven in eerste instantie zelf onderzoek moeten doen naar het feitelijke eindgebruik. Ook dienen zij zich bewust te zijn van geldende sanctieregelgeving. Soms is het lastig om eigendomsstructuren in kaart te brengen. De Nederlandse ambassade in Moskou ondersteunt bedrijven met informatie bij het doen van hun onderzoek naar dergelijke eigendomsstructuren via een zogeheten company check. Zie ook: https://www.nederlandwereldwijd.nl/landen/rusland/zakendoen/company-check
Het eerste onderzoek door bedrijven kan aanleiding geven voor inschakeling van verdere, benodigde professionele expertise. Tot slot hebben bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid in het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
Exportvergunningen worden alleen afgegeven als er voldoende duidelijkheid is over de eindgebruiker en het voorgenomen eindgebruik.
Bent u er bekend mee dat mkb-bedrijven vaak geen of moeilijk inzicht hebben in hoe betaling vanuit Rusland plaatsvindt en welke banken daarbij betrokken zijn? Klopt het dat Nederlandse banken verplicht zijn dit te controleren, maar de verantwoordelijkheid veelal bij mkb-bedrijven neerleggen?
Op grond van artikel 4 lid 3 van Verordening 833/2014 (sanctieverordening Rusland) is voor financiering of financiële bijstand in verband met de in Bijlage II van deze Verordening genoemde goederen die bestemd zijn voor de aardolie-industrie een vergunning nodig. Het Europese Hof van Justitie heeft in de Rosneft-uitspraak van 28 maart 2017 (ECLI:EU:C:2017:236) bepaald dat de verwerking van betalingen die verband houden met deze goederen door een bank of andere financiële instelling niet onder deze vergunningplicht valt. Er is derhalve geen aparte vergunning nodig voor de verwerking van deze betalingen, ook niet als dit gebeurt door een gesanctioneerde Russische bank. Dit betekent dat, wanneer de te exporteren goederen niet onder de Verordening vallen of indien op grond van artikel 3 van de Verordening een vergunning voor te exporteren goederen is afgegeven, Nederlandse banken en/of mkb-bedrijven niet hoeven na te gaan hoe betaling vanuit Rusland plaatsvindt en welke banken daarbij betrokken zijn.
Klopt het dat het handboek Rusland verouderd is en de criteria voor de toetsing op een vergunning voor Rusland niet van tevoren voor ondernemers inzichtelijk zijn? Zo ja, waarom is dat niet op orde?
Nee, dit klopt niet. De informatie in het handboek is correct. Het handboek is recentelijk niet actief aangepast omdat de sancties Rusland inhoudelijk gelijk gebleven zijn.
Klopt het dat de doorlooptijden voor een vergunning niet altijd gehaald worden en kunt u inzichtelijk maken hoeveel aanvragen in 2015, 2016 en 2017 zijn ingediend voor export naar Rusland en hoe vaak de oorspronkelijke doorlooptijd verlengd moest worden?
Op grond van de Awb dient er binnen acht weken een besluit te worden genomen over een vergunningaanvraag. In de periode 2015, 2016 en 2017 (tot medio november) zijn er in totaal 156 aanvragen voor exportvergunningen van sanctiegoederen met eindbestemming Rusland in behandeling genomen.
Jaartal
Aantal aanvragen
% op tijd afgehandeld
2015
69
51%
2016
46
96%
2017
41
91%1
van de inmiddels afgehandelde aanvragen.
De redenen voor het overschrijden van de behandeltijd zijn divers en soms technisch van aard. In sommige gevallen gebeurt dit ook in overleg met de bedrijven zelf.
Jaarlijks worden er ook circa 30 indelingsverzoeken of sondages ingediend. Op die manier kunnen Nederlandse bedrijven voorgenomen transacties toetsen aan sanctiewetgeving.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat het bedrijfsleven profiteert van de aantrekkende economie en handelskansen moet kunnen grijpen en daarin niet belemmerd moet worden door een gebrek aan informatie over vergunningscriteria en/of lange doorlooptijden?
Ja, die mening deel ik, de genoemde belemmeringen zie ik niet. Zie ook de antwoorden op vragen 3 en 8.
Bent u bereid zo snel mogelijk de informatievoorziening naar ondernemers en met name het mkb over sanctielanden, en dus ook het sanctiebeleid voor Rusland, te verbeteren door bijvoorbeeld een toegankelijke website en/of een app te maken en er naar te streven alle vergunningsaanvragen tenminste binnen de doorlooptijd af te handelen? Zo ja, kunt u dit spoedig realiseren en de Kamer informeren over de voorgenomen aanpak? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke website is reeds voorhanden, via het sanctieloket van RVO. In 2017 waren er tot nu toe ruim 15.000 page views. Er is ook een app beschikbaar (NL exporteert). Het kabinet streeft er naar de vergunningaanvragen binnen de doorlooptijd af te handelen. In voorkomende gevallen kan dit bij ingewikkelde aanvragen langer duren. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 8 wordt meer dan 90% van de aanvragen op tijd behandeld.
Het bericht dat de AFM stopt met het onderzoek naar bijzonder beheer bij banken |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de Auroriteit Financiële Markten (AFM) stopt met het onderzoek naar bijzonder beheer bij banken?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het onderzoek naar bijzonder beheer bij banken niet binnen het mandaat van de AFM valt?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2015 een verkennend onderzoek gedaan bij de bijzonder beheerafdelingen van banken, die kredieten van MKB-ondernemingen behandelen. De aanleiding voor dit verkennend onderzoek waren de bevindingen ten aanzien van kredietverlening uit een eerdere verkenning van de AFM en verontrustende signalen die de AFM had ontvangen over de werkwijze van bijzonder beheerafdelingen van banken. Het past in de taak van de AFM om op basis van deze signalen onderzoek te doen.
De AFM heeft op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geen handhavende bevoegdheden op het terrein van zakelijke kredietverlening. Dit komt omdat de huidige wettelijke bescherming van zakelijke klanten in de Wft verschilt per financieel product en type klant. Dit vindt zijn oorsprong in Europese sectorale regelgeving, waarbij veelal per producttype is bepaald welk type klant beschermd wordt. Voor verzekeringen en beleggingsproducten geldt dat zowel consumenten als MKB-ondernemingen beschermd worden door de Wft. Voor spaarproducten en kredietverlening geldt dat louter consumenten beschermd worden. Omdat bij bijzonder beheerafdelingen van banken met name kredieten van MKB-ondernemingen worden behandeld, heeft de AFM een beperkt mandaat om toezicht te houden. De banken hebben op vrijwillige basis meegewerkt aan het verkennend onderzoek naar bijzonder beheer.
Heeft de AFM contact met u opgenomen over het voornemen te stoppen met het onderzoek en heeft de AFM hierbij ook het gebrek aan mandaat naar voren gebracht?
Nee.
Als onderzoek naar bijzonder beheer niet onder het mandaat van de AFM valt, op basis waarvan heeft de AFM dan haar eerdere onderzoeken naar bijzonder beheer bij banken gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om onderzoeken, zoals naar het bijzonder beheer bij banken, wel onder het mandaat van de AFM te brengen?
Van 1 september 2016 tot en met 8 oktober 2016 heeft er een open consultatie plaatsgevonden naar de effectiviteit en gewenste mate van bescherming voor zzp-ers en mkb-ers bij financiële diensten en producten. Op 12 april 2017 heb ik uw Kamer over de resultaten van deze consultatie en de vervolgstappen geïnformeerd.2
Uit de consultatie kwam naar voren dat een effectievere bescherming van kleinzakelijke klanten wenselijk is. Tegelijkertijd gaven veel respondenten aan dat dit niet hoeft te betekenen dat er direct aanleiding is om dit in wetgeving neer te leggen. Ook de sector zelf is zich ervan bewust dat een hogere mate van bescherming voor kleinzakelijke klanten wenselijk is. De NVB is op dit moment bezig om, in overleg met onder andere vertegenwoordigers van kleinzakelijke klanten, een gedragscode kleinzakelijke financiering op te stellen. Mede gegeven het beeld dat naar voren is gekomen uit de consultatie en het feit dat de NVB bezig is met het opstellen van een gedragscode, is in eerste instantie ingezet op verbetering van de bescherming van kleinzakelijke klanten door middel van zelfregulering.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 april jl. vind ik het van belang dat de belangrijkste problemen die in de consultatie naar voren zijn gekomen worden geadresseerd in deze gedragscode, dat er voldoende draagvlak is voor de gedragscode onder de stakeholders en dat de gedragscode afdwingbaar is. Daarnaast zou de gedragscode een aantal elementen moeten bevatten die de bescherming van kleinzakelijke klanten verbetert. Hieronder valt mijns inziens ook dat de kredietgever een duidelijke onderbouwing geeft van de (kosten)maatregelen waaronder renteopslagen en de rol, werkwijze en (mogelijke) overgang naar bijzonder beheer. Om te bepalen of de gedragscode effectief is, acht ik het wenselijk dat de werking van de gedragscode wordt gemonitord en dat de gedragscode na drie jaar wordt geëvalueerd. De NVB heeft mij laten weten dat de gedragscode naar verwachting in de loop van het tweede kwartaal van 2018 in werking zal treden.
Klopt het, dat er een knelpunt zit in de bestaande situatie waarbij banken geen wettelijke zorgplicht hebben richting het (klein) MKB?
Zie antwoord vraag 5.
Aangezien de AFM het onderzoek heeft gestaakt, is er wel sprake van een lopend onderzoek dat niet is afgerond? Klopt dat? Wat is de precieze aanleiding voor het staken van het onderzoek?
De AFM heeft na het uitbrengen van het rapport inzake het verkennend onderzoek naar bijzonder beheerafdelingen van banken aangekondigd de opvolging van de aanbevelingen tegen het licht te houden. Uit de verkenning kwamen geen aanwijzingen naar voren dat banken te snel overgaan tot overdracht van kredieten aan bijzonder beheer, het opzeggen van de kredietrelatie of dat zij op een faillissement aansturen. Wel schiet de informatie en communicatie over het bijzonder beheertraject van banken vaak tekort, waardoor ondernemers onvoldoende weten wat hen te wachten staat. Het is MKB-ondernemingen daarnaast niet altijd duidelijk hoe een bank rekening houdt met hun belangen bij het nemen van maatregelen en de verwachtingen van de klant en de bank over het doel van bijzonder beheer lopen uiteen. In de tussentijd is de sector aan de slag gegaan met de aanbevelingen van de AFM door het opstellen van de Handreiking Bijzonder Beheer en het ontwikkelen van een gedragscode, waarin ook bijzonder beheer een plek heeft. Derhalve heeft de AFM alsnog besloten geen vervolgonderzoek naar de opvolging van de aanbevelingen uit te voeren. Er is geen sprake van een gestaakt vervolgonderzoek.
Zijn er tussenconclusies uit het gestaakte onderzoek die wel gedeeld kunnen worden met de Kamer?
Zie antwoord vraag 7.
Aangezien eerder is aangegeven dat de AFM naar aanleiding van haar eerdere onderzoek kijkt of de handreiking die banken hebben gedaan voldoende wordt nageleefd, wie gaat daar nu toezicht op houden?
De AFM heeft mij laten weten dat er na het verkennend onderzoek van de AFM in 2015 een nieuwe situatie is ontstaan. Zo heeft de NVB naar aanleiding van het verkennend onderzoek van de AFM de Handreiking Bijzonder Beheer opgesteld. Deze Handreiking bevat aanbevelingen van de NVB aan banken (gebaseerd op de AFM aanbevelingen) en is een initiatief van de sector zelf dat moet leiden tot gedragsverandering en tot beter wederzijds begrip voor de positie van klant en bank. Banken hebben zich volgens de NVB gecommitteerd aan de uitvoering van de Handreiking, net zoals zij hebben aangegeven de aanbevelingen van de AFM uit haar verkenning naar bijzonder beheer over te zullen nemen.
De NVB heeft aangegeven de werking van de Handreiking Bijzonder Beheer in de praktijk te zullen inventariseren en daarbij telkens een of twee punten in het bijzonder uit te lichten. Zo heeft de NVB in 2016 een evaluatie door EY laten uitvoeren naar de kwaliteit van de klachtenprocedure bij banken voor klanten in bijzonder beheer. De resultaten en aanbevelingen van dit onderzoek zijn op 3 oktober 2016 gepubliceerd.3 In 2018 zal de NVB een onderzoek laten uitvoeren naar de communicatie richting klanten bij de overgang naar bijzonder beheer en de communicatie over het klachtenproces. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door een extern en onafhankelijk bureau. De NVB verwacht de resultaten van dit onderzoek in de tweede helft van 2018 te kunnen publiceren.
Ik acht het van belang dat de banken opvolging (blijven) geven aan de aanbevelingen van de AFM (en die van de NVB in haar Handreiking) en dat de NVB de werking van de Handreiking blijft evalueren. Daarnaast werkt de NVB op dit moment aan het opstellen van een gedragscode kleinzakelijke financiering. Zoals hierboven aangegeven acht ik het wenselijk dat de werking deze gedragscode wordt gemonitord en geëvalueerd.
Bent u bereid de AFM te vragen het reeds begonnen onderzoek alsnog te hervatten, zodat het dossier bijzonder beheer tot een bevredigende afronding kan komen?
Nee. Ik deel de observatie van de AFM dat er na het verkennend onderzoek van de AFM in 2015 een nieuwe situatie is ontstaan. De sector is zich ervan bewust dat een hogere mate van bescherming voor kleinzakelijke klanten wenselijk is en zet stappen om dit te bewerkstellingen. Ik wil deze initiatieven de kans geven. Het is hierbij wel van groot belang dat de werking van deze initiatieven wordt gemonitord en geëvalueerd.
Wanneer deze initiatieven het beschermingsniveau onvoldoende verbeteren, zal ik bezien of aanvullende (wettelijke) maatregelen nodig zijn om de gewenste mate van bescherming te bereiken. Hiervan kan sprake zijn wanneer de gedragscode de geconstateerde problemen onvoldoende adresseert of als uit de evaluatie blijkt dat de bescherming van kleinzakelijke klanten onvoldoende is geborgd.
Het bericht 'Volkerak weer deels opengesteld' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Volkerak weer deels opengesteld»?1
Ja.
Klopt het dat één zijde van het Volkerrak wordt opengesteld voor palingvisserij? Hoe beoordeelt u dit tegen de achtergrond van het feit dat vissen zwemmen en de belasting aan de andere zijde van het Volkerrak met dioxines en pcb’s nog niet onder de door u al veilig gehanteerde norm valt?
Het is juist dat één zijde van het Volkerak wordt opengesteld voor palingvisserij. Op 28 september is een beleidsregel2 ingesteld over het sluiten en openen van gebieden voor de visserij op aal en wolhandkrab, mede naar aanleiding van de motie van de leden Van Veldhoven en Jacobi3 die verzoekt om herijking van vervuilde gebieden. Ik beoordeel dit besluit als juist, omdat de beleidsregel is toegepast. In het Volkerak zijn de afgelopen jaren alen bemonsterd op drie locaties, van west naar noordoost. De grens van het gebied dat open is gesteld voor aalvisserij op basis van de beleidsregel is getrokken op de middelste bemonsterde locatie die gedurende twee jaar voldeed aan de in de beleidsregel gestelde normen. Bij het toepassen van de beleidsregel is eveneens besloten twee extra gebieden te sluiten voor de visserij op aal en wolhandkrab, namelijk Amsterdam-Rijnkanaal gelegen tussen de Lek en de Maas en de Weespertrekvaart4. Overigens geldt er in het gehele land een vangstverbod in de trekperiode op aal (september – november).
Hoe beoordeelt u het besluit tegen de achtergrond van het op 7 november 2017 uitgebrachte advies van International Council for the Exploration of the Sea (ICES) dat, gelet op de omvang van het aalbestand, er niet op gevist zou moeten worden (zie bijlage)?
ICES roept in haar wetenschappelijk advies op om alle antropogene impacts, waaronder vervuiling, tot een minimum te beperken vanwege de negatieve gevolgen daarvan voor de instandhouding van de soort. Nederland heeft reeds besloten om vervuilde gebieden te sluiten voor de visserij op aal en wolhandkrab om risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen. De gesloten gebieden maken onderdeel uit van het Nederlandse aalbeheerplan, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie in 2011. In 2018 moeten de lidstaten in het kader van het EU-aalherstelplan voor de derde keer rapporteren over de door hun genomen maatregelen en de effecten daarvan.
Hoe beoordeelt u het besluit tegen de achtergrond van de voor mariene gebieden door de Europese Commissie voorgestelde nul Total Allowable Catches (TAC's) voor 2018?2
De Europese Commissie heeft in haar voorstel voor de vangstmogelijkheden 2018 een verbod opgenomen voor vangsten van aal groter dan 12 cm. De EU Raad van Visserijministers zal tijdens de Raad van 11 en 12 december 2017 hier een besluit over nemen. Het voorstel betreft de visserij op de Noordzee en de kustwateren en vloeit voort uit het advies van ICES van mei 2017. Met het voorstel wil de Europese Commissie volwassen aal de kans geven om te trekken naar de Sargassozee. Nederland heeft in haar nationale beheerplan (2011) reeds een vangstverbod van 3 maanden (september-november) ingesteld, vanwege de uittrekkende aal. Dit verbod geldt voor alle Nederlandse wateren, dus ook voor de kustzone. Het Volkerak is binnenwater en valt daarmee buiten het voorstel van de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het, met name gelet op de geringe omvang van deze met uitsterven bedreigde vissoort en het feitelijke palingvangstverbod op open zee, niet verantwoord is om in het Volkerak wél vangst toe te staan?
Ik maak mij zorgen over de toestand van de aal. Herstel van het Europese bestand verloopt zeer moeizaam. In Nederland lijken er tekenen van herstel te zien. We zetten alle zeilen bij om bij te dragen aan het herstel. De rapportage die lidstaten in 2018 moeten indienen zal moeten uitwijzen of de maatregelen het gewenste effect hebben bereikt voor de uittrek van volwassen aal en of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat banken brandonveilige stallen financieren |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de campagne die de Eerlijke Bankwijzer is gestart om banken – als leningverstrekkende partijen voor veehouderijen – te wijzen op de brandrisico’s van stallen?1
Ja.
Deelt u de mening dat banken die leningen verstrekken voor de bouw van stallen tevens een verantwoordelijk hebben om de ondernemer te wijzen op het belang van goede brandveiligheid en daarnaast brandveiligheid mee zouden moeten wegen in de beoordeling van een leningaanvraag?
Ondernemers dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving van overheden en gemeenten. Sinds 2014 zijn brandveiligheidsvoorschriften voor nieuw te vergunnen stallen opgenomen in het Bouwbesluit. Deze voorschriften moeten door gemeenten worden meegenomen in de vergunningsaanvragen en vervolgens moet daarop worden gehandhaafd. Voor dit toezicht zijn de regionale omgevingsdiensten de eerst aangewezenen. Banken hebben geen formele verantwoordelijkheid in dit kader. Het is overigens alleen maar toe te juichen als banken die agrarische ondernemers een lening verstrekken hen wijzen op maatregelen voor brandpreventie en hier eventueel extra eisen aan stellen.
Op welke wijze zijn ING, ABN Amro en de Rabobank betrokken bij de totstandkoming van het Actieplan Stalbranden?
De ING, ABN Amro en de Rabobank zijn hier niet direct bij betrokken geweest.
De Rabobank geeft in haar reactie op de website van EerlijkGeldwijzer aan wel via de huisverzekeraar Interpolis/Achmea vanaf het begin van het Actieplan Stalbranden betrokken te zijn geweest.
In hoeverre hebben deze banken reeds aanvullende maatregelen genomen, voor zover bij u bekend?
De Eerlijke Geldwijzer heeft op 2 oktober jl. aan de drie banken (ING, ABN Amro en Rabobank) gevraagd welke maatregelen de banken hebben genomen of gaan nemen. De reactie van de banken is op de website van EerlijkeGeldwijzer opgenomen.
Bent u bereid om druk uit te oefenen op banken waarvan de overheid aandeelhouder is om hen te wijzen op de extra verantwoordelijkheid die zij zouden moeten nemen ten aanzien van dierenwelzijn?
Banken waarvan de staat aandeelhouder is zijn, net als andere ondernemingen, gebonden aan wet- en regelgeving over dierenwelzijn. De raad van bestuur is er verantwoordelijk voor dat de onderneming opereert in overeenstemming met deze wet- en regelgeving. De banken dienen zich hierbij bewust te zijn van hun maatschappelijke positie, maar dit betekent niet dat de onderneming zichzelf per definitie strengere normen zou moeten opleggen. Dit is in overeenstemming met het vennootschapsrecht, waaruit volgt dat de raad van bestuur belast is met de operatie en het dagelijks bestuur van de vennootschap.
Bent u tevens bereid om in gesprek te treden met andere Nederlandse banken (die niet in overheidshanden zijn) die ook leningen verstrekken aan agrarische ondernemers waar een grotere inzet op het voorkomen van stalbranden mogelijk en wenselijk is?
Ik ben bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken in gesprek te gaan om te bekijken of banken mogelijk een rol kunnen spelen in het beter voorkomen van stalbranden. Indien deze gesprekken positief uitpakken kan zij mogelijk aansluiten bij het Actieplan Stalbranden 2.0 dat nu wordt opgesteld.
Kunt u de Kamer een actueel overzicht verschaffen van het aantal dieren -uitgesplitst per soort- dat de afgelopen jaren is omgekomen bij stalbranden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar bijlage I van de brief die aan uw Kamer is gezonden met als kenmerk (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) op 30 augustus jl. en de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 25)
Deelt u de mening dat de aanpak van stalbranden onverminderd hoog op de agenda dient te staan ten einde een nieuwe «horrorzomer» met duizenden slachtoffers te voorkomen?2
Ja, ook het huidige kabinet vindt het van groot belang het aantal stalbranden te verminderen en heeft dat in haar regeerakkoord ook vastgelegd. Samen met verzekeringsmaatschappijen en private ketenkwaliteitssystemen worden vóór 2019 afspraken gemaakt over de bestrijding van knaagdieren door ondernemers en een periodieke elektrakeuring. Verder wil ik u voor de inzet op stalbranden verwijzen naar de brief die op 30 augustus jl. aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Het bericht dat bedrijven ongevraagd klantgegevens delen met Facebook |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van de Consumentenbond waaruit blijkt dat bedrijven ongevraagd klantgegevens met Facebook delen?1
Ja.
Hoeveel bedrijven delen hun gegevens ongevraagd met Facebook of andere online platforms? Hoeveel gegevens van klanten zijn hier bij betrokken?
Facebook heeft desgevraagd geen cijfermatige informatie verstrekt over het delen van klantgegevens door bedrijven met Facebook.
Hoeveel bedrijven sluiten geen overeenkomst met Facebook af waarin de voorwaarden voor het gebruik van gegevens zijn vastgelegd terwijl zij wel gebruikersgegevens delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat direct marketing niet als zwaarwegend bedrijfsbelang moet worden gezien en dat deze bedrijven hiermee de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) overtreden? Zo nee, waarom niet?
Om een rechtmatigheidsoordeel te kunnen vellen, is (nader) onderzoek nodig naar de wijze waarop de bedrijven persoonsgegevens van betrokkenen verwerken. Met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens heeft de wetgever de onafhankelijke Autoriteit Persoonsgegevens belast, die als onafhankelijke toezichthouder zelf haar prioriteiten bepaalt. Naar aanleiding van het onderzoek van de Consumentenbond heeft de Autoriteit Persoonsgegevens laten weten dit signaal serieus te nemen; zij doet echter geen uitspraken over de vraag of zij ook zelf een onderzoek zal instellen.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beoordelen of bij Facebook Custom Audience targeting sprake is van een gerechtvaardigd belang waarop de gegevensverwerking kan worden gebaseerd.
Hoe vaak heeft de Autoriteit Persoonsgegevens in de afgelopen vijf jaar sancties opgelegd aan bedrijven die op deze manier de Wbp overtreden? Hoe hoog waren eventuele opgelegde dwangsommen en boetes? In welke mate verschilt het aantal overtredingen van het aantal opgelegde dwangsommen en boetes? Kunt u een verklaring geven voor dit verschil?
Per 1 januari 2016 kan de Autoriteit Persoonsgegevens een bestuurlijke boete opleggen. Tot op heden heeft zij van die bevoegdheid nog geen gebruik gemaakt. In haar jaarverslagen heeft zij opgenomen in hoeveel trajecten sprake was van een last onder dwangsom (https://autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/publicaties/jaarverslagen). De AP laat weten dat door haar onderzochte bedrijven en organisaties veelal al maatregelen nemen om de geconstateerde overtredingen te beëindigen naar aanleiding van het voornemen tot het opleggen van de last en de daarop volgende hoorzitting.
Deelt u de mening dat, indien het aantal beboete bedrijven laag is, het begrip «zwaarwegend bedrijfsbelang» nader dient te worden geduid zodat helder is dat direct marketing zonder toestemming van klanten niet toegestaan is?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben klanten die op deze wijze worden benadeeld om het bedrijf dat de gegevens heeft doorgespeeld naar een online platform de direct marketing te laten stoppen?
De betrokkene kan vragen om de gegevensverwerking voor deze doeleinden te beëindigen. Indien het gegevensverwerking in het kader van direct marketing betreft, kan verzet worden aangetekend op grond van artikel 41 van de Wbp. Indien de gegevensverwerking was gebaseerd op toestemming, kan de toestemming worden ingetrokken op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wbp. In beide gevallen moet de verwerking van de persoonsgegevens eindigen. Het is niet nodig dat de betrokkene een motivering geeft. Vanaf 25 mei 2018 – als de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing wordt – kunnen betrokkenen een klacht indienen bij de AP indien zij menen dat onrechtmatig met hun persoonsgegevens wordt omgegaan.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat bedrijven zich ook op dit vlak aan de Wbp gaan houden?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Corrupte constructies: Shell in het nauw’ |
|
Maarten Hijink , Sadet Karabulut , Sandra Beckerman |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het artikel «Corrupte constructies: Shell in het nauw» in Vrij Nederland, waarin een reconstructie wordt gegeven van de onderhandelingen bij de aankoop van een Nigeriaans olieveld?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, het artikel «Corrupte constructies: Shell in het Nauw»» in Vrij Nederland is bekend. Het OM en de FIOD doen onderzoek naar deze zaak. Lopende dit onderzoek zal niet inhoudelijk worden gereageerd.
Deelt u de mening dat Shell op geen enkele wijze zaken had mogen doen met Etete, die op onwettige wijze oliemeer OPL 245 aan zijn eigen bedrijf Malabu toewees? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Shell ondanks kennis over de corruptie van Etete aandrong op een deal omdat OPL 245 een «big apple» was waarvan ze zich niet konden veroorloven die te verliezen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de «alternatieve structuur» van Shell, waarbij een betaling werd gedaan aan de Nigeriaanse staat, die vervolgens werd doorbetaald aan Malabu/Etete?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Shell zich bij de beoordeling van de deal vooral richtte op eventuele reputatieschade en niet op morele en mensenrechtelijke overwegingen? Hoe kan deze enkel op winstbejag gerichte denkwijze bestreden worden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze worden corrupte constructies als deze momenteel bestreden? Welke mogelijkheden ziet u om corrupte constructies in de toekomst beter te voorkomen?
Zoals uit bovenstaand antwoord blijkt, is het onderzoek naar Shell momenteel nog lopende.
In zijn algemeenheid kent Nederland een integrale aanpak van corruptie, van preventie tot repressie. Dit beleid is uiteengezet in de Kamerbrief van 10 maart 2015 (Kamerstuk 34 000 VII, nr. 40) en wordt voortgezet door het huidige kabinet. Het Nederlandse Openbaar Ministerie, de rijksrecherche en de FIOD zijn belast met de detectie, opsporing en vervolging daarvan. De FIOD richt zich daarbij op zowel binnenlandse als buitenlandse corruptie, met dien verstande dat de binnenlandse ambtelijke corruptie tot het taakgebied van de Rijksrecherche behoort. In 2016 heeft het kabinet een investering van 20 miljoen euro gedaan voor de bestrijding van corruptie en witwassen (Kamerstuk 29 911, nr. 134). Met deze investering is onder meer het Anti Corruptie Centrum bij de FIOD opgericht dat zich bezighoudt met het taakgebied van de FIOD aangaande corruptie.
Naast opsporing en vervolging is het bevorderen van integriteit en bewustzijn bij het internationaal opererende bedrijfsleven van groot belang als preventieve maatregel om buitenlandse corruptie te bestrijden. In de communicatie tussen de
Nederlandse overheid en bedrijven, zoals in de aanloop naar economische missies en rondetafelgesprekken, wordt het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen aan de orde gesteld. Ook wordt actief samengewerkt met Nederlandse en buitenlandse Ambassades om bewustzijn aangaande corruptie te verbeteren en mogelijkheden voor het melden van (het vermoeden van) corruptie bespreekbaar te maken.
Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader (Kamerstuk 26 485, nr. 164) en omvatten naast thema’s als mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu ook corruptie.
Hoe beoordeelt u de noodzaak voor een bindend mensenrechtenverdrag voor multinationals in het licht van het feit dat Shell zijn eigen «business principles en code» of conduct niet na lijkt te kunnen leven?
In het geval van corruptie is er al sprake van bindende wetgeving. Corruptie, waaronder omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland, is strafbaar voor de Nederlandse wet. Deze verplichting vloeit voort uit het OESO anti-omkopingsverdrag, dat door Nederland is geratificeerd. Een bindend mensenrechtenverdrag voor multinationals zal in dit kader dus geen verandering brengen.
Zal Nederland gehoor geven aan de oproep van Olanrewaju van de Nigeriaanse NGO HEDA Resource Center om een diepgaand onderzoek en vervolging in te stellen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Opsporingsinstanties in diverse landen, waaronder de FIOD, zijn betrokken bij het onderzoek naar deze zaak. Opsporingsinstanties en het Openbaar Ministerie zijn bevoegd te beslissen over onderzoek en vervolging.
De uitzending van Kassa 'Nabestaanden dupe van niet-transparante uitvaartondernemers' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van Kassa over «Nabestaanden dupe van niet-transparante uitvaartondernemers «van 4 november 2017 gezien? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. In de uitzending komen verschillende vraagstukken aan de orde die elk om een eigen oplossing vragen. Rode draad daarbij is goede communicatie en informatievoorziening tussen nabestaanden en de uitvaartondernemers / mortuariumbeheerders.
Wat vindt u van de regeling dat ziekenhuizen drie uur verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de overledenen en deze zorg vervolgens overdragen naar een commerciële uitvaartondernemer zonder dat de nabestaanden hiervan op de hoogte zijn?
Als een patiënt in het ziekenhuis komt te overlijden, zal de verpleging zorg dragen voor de laatste verpleegkundige verzorging van de overledene. Aansluitend zal de overledene om redenen van hygiëne na 3 uur worden overgebracht naar een mortuarium, tenzij hierover andere afspraken zijn gemaakt. Zoals de uitzending laat zien, zal de zorg voor overledenen in een aantal gevallen moeten starten zonder dat de nabestaanden op de hoogte zijn. Op het moment dat nabestaanden geïnformeerd zijn door de uitvaartondernemer, dienen zij volledige openheid van zaken te krijgen en hebben zij keuzevrijheid ten aanzien van de invulling van de verdere zorg voor de overledene.
Nabestaanden zijn vervolgens vrij in hun keuze van de uitvaartondernemer. Zij zouden zich niet gedwongen moeten voelen om een bepaalde keuze te maken. Ik begrijp uit de signalen dat dit toch voorkomt en daarom vind ik het belangrijk dat de uitvaartsector dergelijke situaties voorkomt en haar verantwoordelijkheid hierin neemt.
De Branchevereniging Gecertificeerde Nederlandse Uitvaartondernemingen (BGNU) heeft mij laten weten dat zij samen met de Vereniging van Mortuariumbeheerders in de Gezondheidszorg (VMG) de bestaande werkafspraken met elkaar aanscherpen, de brochure voor patiënten gaan verhelderen en dat voorlichting aan het publiek zal worden gegeven. Tevens vindt overleg plaats over uitbreiding van het Keurmerk Uitvaartzorg met objectieve toetsingscriteria voor mortuariumbeheerders.
Wat vindt u ervan dat commerciële uitvaartondernemingen mortuariumruimte huren in ziekenhuizen of instellingen?
Zij hebben de mogelijkheid om die keuze te maken en er zijn geen formele beletsels.
Deelt u de mening dat nabestaanden zich vervolgens gedwongen kunnen voelen deze uitvaartondernemer de laatste zorg (wenselijke zorg) te laten uitvoeren? Zo ja, kunt u in gesprek gaan met ziekenhuizen en zorgverzekeraars over dit punt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of mortuariumkosten moeten worden betaald door nabestaanden indien voorafgaand aan het verlenen van diensten, waarvoor achteraf kosten in rekening worden gebracht, er geen overeenkomst (inclusief informatie over de financiële gevolgen van die overeenkomst) is gesloten tussen nabestaanden en opdrachtnemer? Zo ja, waarom zouden in deze situatie deze kosten moeten worden betaald?
Ik heb vernomen van de sector dat het gebruikelijk is dat de mortuariumbeheerder de kosten voor het mortuarium factureert aan de uitvaartondernemer die door de nabestaanden is gekozen. De nabestaanden moeten hierover duidelijk geïnformeerd worden. Dat het mortuarium door haar gemaakte kosten in rekening brengt, lijkt mij niet onredelijk mits de nabestaanden hierover vooraf duidelijk worden geïnformeerd.
Het mortuarium mag geen kosten maken die niet nodig zijn zonder de nabestaanden hierover te hebben geïnformeerd en hiervoor vooraf expliciete toestemming van de nabestaanden te hebben verkregen.
Hebben nabestaanden mogelijkheden om de mortuariumkosten, waarvoor zij geen toestemming hebben gegeven, niet te betalen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Is het reëel dat nabestaanden klachten over postmortale kosten moeten indienen bij een partij waarmee geen overeenkomst is gesloten?
Het aanspreekpunt voor nabestaanden is de uitvaartverzorger. Nabestaanden kunnen klachten het beste indienen bij de veroorzaker van de klacht ongeacht of hier een overeenkomst mee gesloten is. Wanneer nabestaanden een beroep willen doen op bepaalde rechten die zij hebben ten aanzien van informatievoorziening en duidelijkheid over kosten, dan dienen zij zich te wenden tot degene met wie zij een overeenkomst hebben gesloten.
Wanneer zij samen niet tot een oplossing komen, dan kunnen nabestaanden gebruik maken van de klachtmogelijkheid van de Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen. Uiteraard staat ook de gang naar de rechter open.
Bij welke instantie kunnen nabestaanden terecht als mortuariabeheerders hun verantwoordelijkheid niet nemen doordat zij achteraf kosten in rekening brengen zonder dat er een overeenkomst is afgesloten tussen nabestaanden en opdrachtnemer?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze zou de informatievoorziening van ziekenhuizen en verpleeghuizen ten aanzien van de mortuariumkosten kunnen worden verbeterd? Bent u bereid om met hen hierover in gesprek te gaan?
Zoals uit de uitzending blijkt, kunnen de verschillen van inzicht tussen uitvaartondernemers en nabestaanden, zich ook voordoen buiten instellingen. De kern van de oplossing ligt in goede communicatie tussen die partijen. Het is aan uitvaartondernemers en mortuariumbeheerders om tijdig te communiceren met de nabestaanden zodra die in beeld zijn. Zoals gezegd vind ik het belangrijk dat de uitvaartsector haar verantwoordelijkheid hierin neemt en zij heeft mij laten weten dit op te pakken. Zie in dit kader mijn antwoord op vraag 4.
De dramatische effecten van sleepnetten op de Noordzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het onderzoek van het Wereld Natuur Fonds (WNF) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat de populaties van zeedieren op de bodem van de Noordzee gemiddeld met meer dan 30% zijn afgenomen, voornamelijk als gevolg van de boomkorvisserij?1
Ja.
Deelt u de mening dat de boomkorvisserij, waarbij sleepnetten over de zeebodem worden getrokken en de bodem met zware kettingen als het ware wordt omgeploegd, een verwoestend effect heeft op het bodemleven van de zee? Zo ja, bent u bereid tot uitfasering van deze vorm van visserij? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op de vragen 3 en 4 van het lid Futselaar (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 579).
Hoe kan het dat ondanks dat de boomkor inmiddels op zijn retour is en vervangen wordt door voor de bodem minder schadelijke technieken, de bodemfauna in de Noordzee nog geen herstel vertoont?1 Betekent dit dat deze technieken medeverantwoordelijk zijn voor de achteruitgang van de dieren in en op de zeebodem?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat ook bij de pulsvisserij de bodemfauna, zowel in de ondergrond als op de bodem wordt weggevangen, gedood of verspreid?2 Deelt u de mening dat ook in de pulsvisserij nog steeds sprake is van aanzienlijke bijvangst? Deelt u de mening dat ook de pulsvisserij schade toebrengt aan de zeebodem? Zo nee, waarom niet?
Het pulstuig is lichter dan de traditionele boomkor, waardoor het tuig de zeebodem minder diep penetreert. De vissnelheid is langzamer waardoor het in totaal beviste oppervlakte kleiner is. Dit draagt bij aan minder verstoring aan de zeebodem. De pulskor heeft een verbeterde selectiviteit op tong, een reductie van 46% op het brandstofgebruik en meer dan 50% vermindering van ongewenste vangst van bodemleven en ondermaatse vis. Het is een veelbelovend alternatief voor de traditionele boomkor. Er loopt reeds onderzoek naar de lange termijn effecten van pulsvisserijop het mariene ecosysteem en organismen, dat in opdracht van mijn ministerie wordt uitgevoerd en mede gefinancierd wordt uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij.
Op welke wijze beschermt u het bodemleven tegen deze verschillende vormen van bodemvisserij? Bent u bereid om te komen met ambitieuze doelen voor het herstel van het bodemleven? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4 van het lid Futselaar (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 579).
De gaslobby |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het rapport «The Great Gas Lock-In» van Corporate Europe Observatory (CEO), waaruit onder meer blijkt dat Shell met 18 medewerkers voor bijna 5 miljoen euro heeft gespendeerd aan een lobby voor gas en daarmee op de gedeelde eerste plaats staat van gasproductiebedrijven in de Europese Unie?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat Shell in de adviesraad van de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit zit om zo studenten te beïnvloeden voor een verdere gaswinning en voor een verdediging van de belangen van het bedrijf in plaats van die van maatschappij en het milieu?2
Het is de verantwoordelijkheid van de Erasmus Universiteit om de inhoud van het onderwijs vast te stellen en om het curriculum te bepalen, uiteraard met de betrokkenheid van docenten en studenten. Het meedenken door een bedrijf over de inhoud van het onderwijs met het oog op de arbeidsmarkt kan positief zijn, maar zo’n bedrijf mag geen beslissende invloed hebben in wat voor vorm dan ook. Zie in dit verband ook de brief aan uw Kamer van 4 september 2017 met antwoorden van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) over banden tussen het onderwijs en de fossiele brandstofindustrie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2608).
Op welke momenten heeft Shell toegang tot regeringsvertegenwoordigers? Is dat op directe manieren (via een congres,) of via incognito rapporten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat we als overheid benaderbaar willen zijn, voor burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Het is voor ieder bedrijf mogelijk om op bijeenkomsten regeringsvertegenwoordigers aan te spreken, om rapporten toe te sturen aan de overheid en om op eigen initiatief een overleg aan te vragen. Voor Shell zijn dit in principe dezelfde mogelijkheden en momenten als voor andere bedrijven.
Bent u het eens met het milieubureau van de Verenigde Naties (UNEP) die in het onderzoek «Emissions Gas Report» duidelijk laat zien dat de toekomst niet ligt bij aardgas, maar bij tal van andere mogelijkheden zoals windmolens en zonnepanelen? Zo nee, waarom niet?3
Het kabinet neemt haar verantwoordelijkheid voor het klimaatakkoord van Parijs. De uitstoot van CO2 moet drastisch verminderen richting 2050. Om dit mogelijk te maken moet onze energievoorziening de komende decennia dan ook ingrijpend veranderen.
Het kabinet streeft er naar om de vraag naar aardgas op termijn aanzienlijk te verminderen.
Wat vindt u van de tegenstelling dat de EU enerzijds milieubewust en een «groen baken» wil zijn en dat anderzijds een overcapaciteit aan pijpleidingen en LNG-terminals aan het ontstaan is?4
De EU kent grote ambities ten aanzien van de verduurzaming van de energievoorziening en de vergroening van de economie. Gedurende de transitie blijven investeringen in de gasinfrastructuur in de middellange termijn nog nodig voor de leveringszekerheid en voor de veiligheid van de infrastructuur. In de toekomst zou deze infrastructuur (gedeeltelijk) ingezet kunnen worden voor hernieuwbaar gas zoals biogas of waterstof.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er niet verder wordt geïnvesteerd in meer pijpleidingen en andere gasinfrastructuur, omdat is aangetoond dat de huidige gasinfrastructuur meer dan voldoende is en de vraag naar aardgas al daalt? Kunt u uw antwoord uitsplitsen op uw acties in Nederland en in de EU?5
Netbeheerders baseren hun investeringen in uitbreiding van de gasinfrastructuur op onderbouwde en concrete capaciteitsvragen van marktpartijen. Netbeheerders maken dus zelf geen inschatting van de behoefte aan gas (of elektriciteit), dat laten zij over aan partijen die gas (en elektriciteit) in- en verkopen. Netbeheerders houden periodiek zogenaamde «open seasons» of organiseren ander momenten waarop partijen kunnen aangeven welke behoefte zij hebben aan additionele capaciteit en dat zij daar ook voor willen betalen. Pas dan wordt capaciteit bijgebouwd. Daarnaast zijn investeringen nodig voor onderhoud aan en vervanging van bestaande infrastructuur. Onafhankelijke toezichthouders beoordelen uiteindelijk deze investeringsbeslissingen.
Leveringszekerheid is een belangrijke factor in het bepalen van de benodigde capaciteit voor het transport van gas. Het netwerk moet op de koudst mogelijke dagen kunnen voorzien in de vraag naar gas. Dit betekent dat zelfs met de verwachte daling van de vraag naar gas de benodigde capaciteit van het netwerk niet evenredig en gelijktijdig zal krimpen.
Voor Nederland wordt de verwachte vraag naar gastransportcapaciteit vastgelegd in het Netwerk Ontwikkelingsplan (NOP) dat periodiek wordt opgesteld door Gasunie Transport Services (GTS, de beheerder van het landelijk gastransportnet). Voor dit plan worden publieke consultaties gehouden; de reacties van marktpartijen en andere stakeholders zijn in te zien op de website van GTS. Het NOP is gebaseerd op scenario’s die uitgaan van het gehele energiesysteem (onder meer de jaarlijkse Nationale Energieverkenning) en die overeenstemmen met de Europese scenario’s van de EU. Ontwikkelingen in de energietransitie worden nadrukkelijk meegenomen, zoals het aanpassen van de netten op groter aanbod van zonne- en windenergie en het faciliteren van duurzame gassen zoals groen gas en waterstof. Bij het plannen van de gasinfrastructuur moet ook rekening worden gehouden met ontwikkelingen in de markt en infrastructuur van de omliggende landen.
Op Europees niveau is de Europese koepelorganisatie van netbeheerders, ENTSOG, verantwoordelijk voor het opstellen van het Ten Year Network Development Plan. In dit plan wordt een overzicht gegeven van welke infrastructurele projecten er staan gepland. Alle partijen kunnen via een publiek consultatieproces reageren op dit plan.
Op welke manieren gaat u de lobby voor meer pijpleidingen en gasterminals transparanter maken en aan banden leggen, zowel in Nederland als in de EU? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij vraag 6 aangegeven verlopen investeringsbeslissingen in het gasnetwerk niet via lobbyen maar met publieke consultaties in een transparant proces voor de planning van pijpleidingen en gasterminals waarbij de kosten uiteindelijk door marktpartijen zelf gedragen worden. Onafhankelijke toezichthouders beoordelen de investeringsbeslissingen van netbeheerders in pijpleidingen. Wat betreft LNG-terminals zijn het marktpartijen die op basis van commerciële overwegingen en verwachtingen besluiten tot het zelf doen van investeringen. Daarnaast kunnen activiteiten in Brussel ook verband houden met wettelijke verplichtingen, zoals de samenwerking tussen Europese netbeheerders. Er is geen aanleiding om de bestaande regels en voorschriften met betrekking tot lobbyen aan te passen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat maatschappelijke organisaties die strijden tegen gaswinning dezelfde mogelijkheden krijgen als gaslobbyisten en dus ook toegang krijgen tot Europese bestuurders en zelf voorstellen kunnen doen aan welke projecten van gemeenschappelijk belang de Europese Commissie voorrang zou moeten geven? Kunt u uw antwoord uitsplitsen op uw acties in Nederland en in de EU?
Als het gaat om de Nederlandse overheidsvertegenwoordiging in Brussel, dan hebben maatschappelijke organisaties dezelfde toegang als bedrijven en brancheorganisaties uit de gassector. Het is aan al deze partijen zelf om te bepalen hoe ze hun lobby richting, of overleg met, de Commissie of het Europees Parlement regelen.
Verder geldt dat de Europese Commissie bij de periodieke vaststelling van de lijst met investeringsprojecten in de Europese energie-infrastructuur, de zogenoemde Projecten van Gemeenschappelijk Belang, ook maatschappelijke organisaties consulteert.
Hoeveel ontmoetingen hebben de Eurocommissarissen en hun ambtenaren gehad met lobbyisten van gasbedrijven, alsmede met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties? Welke maatregelen moet de Commissie volgens u nemen om hierin evenwicht te bereiken?
U kunt de gegevens over de afspraken van de Eurocommissarissen inzien in het EU Transparency Register. Het kabinet beschikt verder niet over eigen informatie over de ontmoetingen tussen de Eurocommissarissen en hun ambtenaren met lobbyisten van gasbedrijven en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Het staat zowel de bedrijven als maatschappelijke organisaties vrij om afspraken te maken met de Eurocommissarissen en hun ambtenaren. Het is aan de Eurocommissarissen en hun ambtenaren om transparant te zijn en om de afweging te maken aan wie en hoe ze hun vergadertijd willen besteden.
Bent u het met het Internationaal Energie Agentschap eens dat methaanuitstoot door gasbedrijven voorkomen moet worden en verminderd kan worden met driekwart? Kunt u uw antwoord toelichten?6
De Nederlandse overheid erkent dat de uitstoot van methaan zoveel mogelijk beperkt moet worden gezien de negatieve impact van dit gas op het klimaat. Nederland heeft zich daarom gecommitteerd aan de Clean Air & Climate Coalition. Dit is een initiatief uit 2012 van de Verenigde Naties, overheden, bedrijven en ngo's om de uitstoot van broeikasgassen en vervuilers terug te dringen, onder andere CO2, methaan en roet. Een van de initiatieven onder CACC is het Oil & Gas Methane Partnership, een initiatief waaraan verschillende grote spelers uit de fossiele industrie zich hebben verbonden met als doel het terugdringen van methaanuitstoot. Tijdens de GLACIER-conferentie in Alaska op 31 augustus 2015 heeft Nederland een joint statement ondertekend waarin olie- en gasbedrijven opgeroepen worden lid te worden. Inmiddels hebben verschillende bedrijven uit de olie- en gassector de positieve stap gezet om zich aan te sluiten bij dit belangrijke initiatief.
De methaanemissies van de Nederlandse E&P-sector (exploratie en productie binnen de olie- en gassector) zijn laag in vergelijking met andere aardgasproducerende landen. Daarnaast zijn in de olie- en gassector diverse maatregelen genomen waardoor in de loop der jaren een aanzienlijke emissiereductie van methaan is bereikt.
In het debat met uw Kamer op 14 november 2017 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van vragen van het lid Wassenberg (PvdD) toegezegd uw Kamer nader te informeren over de meetmethodiek van methaanuitstoot in de olie- en gasindustrie in Nederland en de mogelijke bronnen van methaanuitstoot, zoals onder andere oude reeds afgesloten putten. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer hierover uiterlijk in het tweede kwartaal van 2018 informeren.
Twijfels over veiligheid gasmeters |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tienduizenden slimme gasmeters vervangen na twijfels over veiligheid»?1
Ja.
Klopt het dat 40.000 gasmeters vervangen dienen te worden? Wat is hiervan de oorzaak?
In verschillende uitzendingen van het tv-programma Kassa werd de veiligheid van de slimme gasmeters van Landis + Gyr G4/G6 (DSMR 4.2 generatie) in twijfel getrokken. Het betrof bijna 44.000 geïnstalleerde meters met een productiefout. Het schroefdraad bleek korter dan de productspecificaties van de netbeheerder aan de meterfabrikant voorschrijven. Hierdoor is niet zeker dat de betreffende meters de normale levensduur van minimaal 20 jaar mee kunnen en worden ze vervangen.2
Daarnaast kwam in de uitzending van 18 november jl. naar voren dat ook ruim 17.000 gerepareerde Landis + Gyr G4/G6 meters (DSMR 4.2 generatie) zijn geïnstalleerd. Hierbij zijn de meters met een productiefout gerepareerd door ze te voorzien van een adapter. Uit onderzoek van het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) blijkt dat er bij een kleine 1.500 van deze 17.000 gerepareerde meters door de fabrikant een verkeerde lijm is gebruikt. SodM stelt dat zowel de netbeheerders als de fabrikant niet hebben aangetoond dat deze reparatie aan alle veiligheidseisen voldoet. Daarop heeft SodM de betrokken netbeheerders gesommeerd de meters met de verkeerde lijm per direct te vervangen. De vervanging voor de overige 15.500 gerepareerde meters wordt voor 1 april 2018 gepland, evenals de nog ongeveer 26.000 originele meters met een te kort schroefdraad.
Welke onderzoeken zijn er gedaan naar deze gasmeters en welke veiligheidsrisico’s zijn er?
Allereerst hebben de netbeheerders zelf onderzoek gedaan en laten doen naar de gasdichtheid van gasmeters met een kortere schroefdraad en de gerepareerde meters, onder andere door certificeringsorganisatie KIWA en Holland Innovative. De netbeheerders constateren op basis van de onderzoeken dat de gasmeters geen onmiddellijk veiligheidsrisico opleveren. Ook wordt een risico op de lange termijn niet aangetoond.
SodM heeft inmiddels onderzoek gedaan naar het handelen van de netbeheerders. Daaruit blijkt dat de netbeheerders direct zijn gestopt met het plaatsen van meters na de eerste signalen uit de praktijk over de productiefout. SodM constateert dat de KIWA-rapporten over de te korte schroefdraad niet geschikt zijn om iets te kunnen zeggen over de langetermijnveiligheid van de meters. Daarom stelt SodM dat de netbeheerders de vervanging van alle meters met een te kort schroefdraad (inclusief de gerepareerde meters) voor 1 april 2018 moeten inplannen. De netbeheerders hebben toegezegd dit te zullen doen.
Het televisieprogramma Kassa liet eveneens onderzoek uitvoeren naar de veiligheid van de desbetreffende meters. In dit onderzoek van C+B advies en expertise staat dat er ernstige veiligheidsrisico’s aan de gasmeters zitten en dat deze zo snel mogelijk vervangen moeten worden.
Momenteel doet SodM nader onderzoek naar de wijze waarop de netbeheerders hun veiligheidsmanagementsysteem inrichten en toepassen bij de gasmeters. Hieruit moet blijken of de netbeheerders de veiligheid van slimme gasmeters hebben geborgd. Het gaat hierbij ten eerste om de verificatie van de veilige installatie van alle circa vier miljoen geïnstalleerde gasmeters. Daarnaast gaat het om het waarborgen van de toekomstige veilige installatie van slimme gasmeters.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel van deze gasmeters er nog hangen bij mensen thuis?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke termijn worden deze gasmeters vervangen?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
Bent u ook van mening dat deze meters zo snel mogelijk moeten worden vervangen?
Ja. Ik volg de lijn van SodM.
Kunt u aangeven wie opdraait voor de kosten van het vervangen van deze gasmeters?
Wie verantwoordelijk is voor de kosten van het vervangen van de meters wordt nog onderzocht. Wat mij betreft staat voorop dat de consument niet voor de kosten hoeft op te draaien.
Hoe wordt het ophangen van ondeugdelijke meters voorkomen?
De netbeheerders zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van de gasmeters. Zij hanteren hiervoor een veiligheidsmanagementsysteem en gebruiken procedures die de veiligheid van de gasmeters moeten borgen. Voordat gasmeters worden opgehangen, test een onderzoeksinstituut of de gasmeter voldoende stevig is, duurzaam is en de juiste meterstanden aangeeft. Een tweede veiligheidscontrole wordt uitgevoerd door de monteur van de gasmeter. Onderdeel van deze veiligheidscontrole is een functioneringstest, een druk- en lekkagetest en een test van de veiligheid van de huisinstallatie van de consument.
Leidt deze vervangingsoperatie tot vertraging van de uitrol van de slimme meter?
De netbeheerders hebben laten weten dat, door de vervanging van de gasmeters efficiënt in te plannen, dit naar verwachting niet zal leiden tot vertraging van de grootschalige aanbieding van de slimme meter.
Regionale samenwerking tussen publieke en private mediabedrijven |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de provincie Friesland om het voornemen om te komen tot een Fries Mediacentrum te beëindigen?1
Ja.
Klopt het dat soortgelijke samenwerkingen tussen regionale omroepen en regionale kranten in Limburg, Brabant en Twente eerder ook al zijn stukgelopen?
Ja.
Deelt u de conclusie van de provincie Friesland dat de Mediawet te veel beperkingen kent waardoor het niet mogelijk is om in een combinatie van mediabedrijven met verschillende wijzen van financiering een vorm van samenwerking te vinden die leidt tot een nieuwe geldstroom? Zo nee, waarom niet?2
Samenwerking tussen publiek gefinancierde media-instellingen en commerciële mediabedrijven is gebonden aan regelgeving op Europees niveau. Het gaat hierbij om de Europese staatssteunregels en de Omroepmededeling. Het uitgangspunt is dat publiek geld dat bedoeld is voor het uitvoeren van een publieke taakopdracht, niet mag weglekken naar commerciële bedrijven. In Nederland is die regelgeving uitgewerkt in art. 2.141 van de Mediawet, in het dienstbaarheidsverbod. Het is een belangrijk uitgangspunt van ons rechtssysteem dat publiek geld rechtmatig besteed wordt, en het dienstbaarheidsverbod vormt daarvoor een belangrijke waarborg.
De afgelopen jaren verkeert de geschreven (regionale) pers in financieel zwaar weer door teruglopende reclame-inkomsten en oplagecijfers. Het is logisch dat er in tijden van druk behoefte is aan bundeling van krachten door samen te werken in de journalistiek en nieuwsvoorziening. In de praktijk is die samenwerking echter vaak lastig. Dat is ook te zien in deze casus. Publieke media-instellingen mogen in principe geen winst maken, terwijl commerciële mediabedrijven niet kunnen overleven zonder die winst. Dat is een inherent verschil in belang, waar samenwerkingen (overigens ook buiten de mediasector) vaak op stuklopen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Ik ben hier in de beantwoording van de schriftelijke vragen over het onderzoek naar de journalistiek ook uitgebreid op ingegaan.3
Klopt het dat samenwerking tussen Omrop Fryslân en de NDC Mediagroep onherroepelijk zou leiden tot ingrijpen van het Commissariaat voor de Media? Zo nee, op welke wijze kunnen een privaat en een publiek mediabedrijf wel samenwerken?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Het Commissariaat heeft onlangs een nieuwe brochure uitgebracht waarin helder wordt uitgelegd in welke gevallen samenwerking is toegestaan, en onder welke voorwaarden. In deze brochure staat onder andere een handig stroomschema waarin partijen kunnen bekijken of hun beoogde samenwerking mag volgens de Mediawet.4 Als partijen willen samenwerken, maar er onduidelijkheid is over de mogelijkheden, kunnen zij hierover met het Commissariaat in gesprek gaan. Naar aanleiding van de brochure organiseert het Commissariaat bovendien voorlichtingsbijeenkomsten voor lokale, regionale en landelijke publieke omroepen om uit te leggen welke manieren van samenwerking mogelijk zijn.
Als een organisatie de Mediawet schendt, is het Commissariaat bevoegd om in te grijpen. Dit is overigens in de praktijk nog nooit nodig geweest bij dit type samenwerkingen, laat het Commissariaat mij weten.
Is er contact geweest tussen het Commissariaat voor de Media en de provincie Friesland over de mogelijkheden die de Mediawet biedt voor samenwerking tussen private en publieke samenwerking? Zo ja, wat is daarbij besproken?
Ik heb hierover navraag gedaan bij zowel het Commissariaat als bij de provincie Friesland. Beide partijen laten mij weten dat er geen contact is geweest over het Fries Regionaal Mediacentrum.
Op welke wijze gaat u – mede in het licht van de genoemde problemen die in Friesland, Limburg, Brabant en Twente – werk maken van de afspraak uit het regeerakkoord dat samenwerking (publiek en privaat) op lokaal en regionaal niveau wordt bevorderd?3
In een eerdere brief aan uw Kamer heeft mijn voorganger al uiteengezet wat de knelpunten zijn bij het opzetten van samenwerkingen tussen publieke media-instellingen en private mediabedrijven. Hierin werd al geschetst dat het vanwege de hierboven genoemde Europese regelgeving niet mogelijk zal zijn om samenwerking tussen publieke en private bedrijven winstgevend te maken voor de private partijen. Simpelweg de Nederlandse wetgeving aanpassen is dus geen directe oplossing voor het door u geconstateerde probleem.6
De toegang tot het handelsregister van de Kamer van Koophandel |
|
Jan Paternotte (D66), Erik Ziengs (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het besluit van uw voorganger, de Minister van Economische Zaken, om per 1 januari 2018 geen staffelkorting meer te hanteren voor grotere afnemers van data die de Kamer van Koophandel (KvK) beschikbaar maakt via het handelsregister?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het besluit tot afschaffing van de staffelkorting samenhangt met de Wijziging van de Handelsregisterwet 2007 en enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen (Kamerstuk 34 687), die controversieel is verklaard gedurende de kabinetsformatie?2
Nee. Het vaststellen van de tarieven voor handelsregisterinformatieproducten door de Minister van Economische Zaken vindt plaats op basis van artikel 50 van de Handelsregisterwet 2007. Het handelsregister wordt gefinancierd uit een Rijksbijdrage en uit vergoedingen voor informatieproducten. Voor de inzage of de verstrekking van gegevens uit het handelsregister is door afnemers een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen vergoeding verschuldigd. Deze vergoedingen zijn opgenomen in de Financiële regeling handelsregister 2014.
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 staat los van de genoemde tariefwijziging. De voorgestelde aanvulling van artikel 50 van de Handelsregisterwet 2007 in dit wetsvoorstel betreft een andere materie, namelijk het creëren van een grondslag om de afname van bepaalde handelsregisterproducten te mogen financieren door middel van inputfinanciering.
Vindt u dat een dergelijk ingrijpend besluit voor de toegang tot het handelsregister gepast is in een periode waarin voornoemde wetgeving controversieel is verklaard? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de KvK te verzoeken de uitvoering van deze maatregel op te schorten tot na behandeling van gewijzigde Handelsregisterwet in de Kamer?
Zoals gezegd, staat het wetsvoorstel tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 los van deze tariefswijziging.
Wat is uw visie op de verhouding tussen de dienstverlening van de KvK op basis van het handelsregister en de ruimte voor dienstverleners die bedrijfsmatig gebruik maken van de open data van het handelsregister?
De Kamer van Koophandel heeft op basis van de Handelsregisterwet 2007 de wettelijke taak het handelsregister te houden. De Kamer van Koophandel draagt binnen deze taak zorg voor de registratie van ondernemingen en rechtspersonen. Onderdeel van deze wettelijke taak is voorts de verstrekking van de over deze ondernemingen en rechtspersonen geregistreerde handelsregistergegevens. Daarbij treft de Kamer van Koophandel maatregelen die ertoe strekken te waarborgen dat het handelsregister juist, actueel en volledig is.
Het handelsregister biedt meer dan enkel een informatiefunctie. Het is mede ingesteld ter bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Derden te goeder trouw mogen afgaan op de juistheid van het register (derdenwerking). Ook vormt het als authentieke bron onderdeel van het stelsel van basisregistraties van de overheid en heeft het een actieve rol in de bijdrage aan de rechtshandhaving (fraudepreventie). De handelsregistertaak is een taak van openbaar gezag.
Eenieder kan gebruik maken van de openbare gegevens uit het handelsregister voor tal van doeleinden, waaronder bijvoorbeeld ook de opname van gegevens in de eigen informatieproducten van bijvoorbeeld handelsinformatiebureaus. Te denken valt aan cliënt-analyses en kredietwaardigheidsrapporten.
Daar waar echter bijvoorbeeld uittreksels uit het handelsregister worden doorverkocht uit een private schaduwregistratie onder de noemer «Kamer van Koophandel-uittreksels», raakt dit enerzijds de rechtszekerheid in het economisch verkeer en anderzijds raakt het aan de financiering van het handelsregister. Ook komt de privacy van ondernemers in het geding, wanneer bijvoorbeeld in deze schaduwregistraties gezocht kan worden op het niveau van natuurlijke personen. Bovendien kunnen gegevens uit schaduwregistraties onjuist, gewijzigd of onvolledig zijn. Zo registreert de Kamer van Koophandel jaarlijks 2,5 miljoen mutaties.
Kortom het handelsregister vormt een waardevolle bron van gegevens. Daarbij hebben de Kamer van Koophandel en de dienstverleners die bedrijfsmatig gebruik maken van handelsregisterinformatie, ieder hun eigen taak en ruimte. Om dat waar nodig verder te verhelderen wordt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 het databankenrecht voorbehouden aan de Kamer van Koophandel.
Naast de handelsregisterproducten waar afnemers een vergoeding voor verschuldigd zijn, is in 2016 gekozen om een deel van de in het handelsregister beschikbare data gratis en geanonimiseerd beschikbaar te stellen aan de markt als open data. Een ieder kan deze open data gratis gebruiken en hier waarde aan toevoegen.
Is de KvK bezig met nieuwe manieren om hun data sneller en beter te ontsluiten? Zo ja, hoe worden belanghebbende marktpartijen en doelgroepen daarbij betrokken?
Ja. De Kamer van Koophandel is doorlopend bezig om informatie beter en sneller te registreren, te muteren en beschikbaar te stellen. De Handelsregisterwet 2007 stimuleert digitale aanlevering naar en verstrekking uit het handelsregister. De dienstverlening vindt dan ook meer en meer digitaal plaats en primair via online en mobiele kanalen. Er wordt gewerkt aan het digitaal kunnen registreren van gegevens, steeds meer gegevens kunnen volledig digitaal worden gemuteerd. Voor het ontsluiten van gegevens uit het handelsregister zijn in samenwerking met afnemers nieuwe datakanalen ontwikkeld waarbij de Kamer van Koophandel het handelsregister zoveel als mogelijk aansluit op klantprocessen. Dataservice en de digitale levering via Application Programming Interfaces (API’s) zijn hier voorbeelden van. Sinds medio dit jaar zijn ook sets van open data beschikbaar en is het mogelijk om 30 keer gratis gegevens in te zien via een applicatie die door de Kamer van Koophandel is ontwikkeld.
Periodiek vindt kwalitatief en kwantitatief marktonderzoek plaats. De resultaten worden gebruikt bij visievorming of toetsing van ideeën. Bij de ontwikkeling van producten en diensten worden belanghebbende afnemers ook via diverse structuren betrokken en geïnformeerd. Dit vindt onder meer plaats via de bij wet ingestelde Gebruikersraad Handelsregister, waarin zowel publieke als private partijen vertegenwoordigd zijn en betrokken zijn bij een goede ontsluiting van handelsregisterinformatie.
Daarnaast onderhoudt de Kamer van Koophandel bilateraal contact met afnemers en stakeholders via accountmanagers. Tijdens deze contacten worden afnemerswensen besproken, die meegenomen worden in ontwikkeltrajecten. Veelal is voor een grootschalige lancering van bijvoorbeeld een nieuw leveringskanaal sprake van een pilot, waarbij afnemers gevraagd wordt het kanaal te testen, waarop de gebruikersfeedback wordt meegenomen in de ontwikkeling.
Kunt u aangeven wat de visie van de KvK is ten aanzien van big data en welke rol zij momenteel hierin neemt?
De mogelijkheden van het slim combineren en gebruiken van data lijken tot op heden eindeloos. De Kamer van Koophandel realiseert zich, evenals ik, dat het handelsregister voor velen een interessante bron van gegevens is.
Het bericht dat de woekerhandel in concertkaarten kan voortduren |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de woekerhandel in concertkaartjes toch niet wordt aangepakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat de toegankelijkheid van culturele en sportieve evenementen belemmerd wordt door de secundaire tickethandel? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit ligt genuanceerder. Doorverkoop van toegangskaarten is niet altijd ongewenst. Zo kunnen mensen op het laatst verhinderd zijn en op die manier hun kaartje van de hand doen. De belemmering van de toegankelijkheid van evenementen is daarnaast voornamelijk gelegen in de schaarste van de kaarten omdat een concerthal of stadion een maximale capaciteit heeft en de vraag die capaciteit overstijgt.
Erkent u dat de secundaire tickethandel alomtegenwoordig is, zeker nu grote spelers als LiveNation (eigenaar van Ticketmaster en Seatwave) zich actief begeven op deze markt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van de secundaire tickethandel?
Vanuit de media, het veld en beide Kamers is er veel aandacht voor de secundaire handel in toegangskaarten en de mogelijke misstanden die het gevolg zouden zijn van die handel. De problemen die worden genoemd zijn divers: te hoge prijzen, in transparante markt, prijsopdrijving (onder meer door gebruik van computers die tickets automatisch opkopen), oneerlijke handelspraktijken en fraude. Het initiatiefwetsvoorstel doorverkoop toegangskaarten (Kamerstuk 31 461) is door de Eerste Kamer verworpen, vooral vanwege vermeende ineffectiviteit en gebrek aan handhaafbaarheid. Tegelijkertijd bestaat er veel sympathie voor aanvullende maatregelen die de markt voor de doorverkoop van toegangskaarten beperken. Die sympathie bestaat ook in uw Kamer, getuige de motie hierover van het lid Kwint c.s. van 13 november jl.2 die is ingediend tijdens de Cultuurbegroting en aangenomen op 21 november jl.
Op basis van de bestaande regelgeving beschikt de ACM reeds over instrumenten om consumenten te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken, ongeoorloofde afspraken en misbruik van marktmacht. Blijkt er sprake van de verkoop van valse kaarten, dan kunnen consumenten ook zelf aangifte doen.
De ACM houdt de markt goed in de gaten en treedt waar nodig op. In 2010 en in 2011 heeft de ACM de online doorverkoop van toegangskaarten onderzocht en acht websites een last onder dwangsom opgelegd omdat zij de regels omtrent informatievoorziening onvoldoende naleefden. In 2016 heeft de ACM gekeken naar de hoge prijzen op de doorverkoop website van Seatwave. De ACM gaf aan dat de hoge prijzen niet het gevolg zijn van ongeoorloofde gedragingen van Ticketmaster en/of Seatwave (beide onderdeel van Live Nation), maar concludeerde dat deze worden veroorzaakt door vraag en aanbod. In juli van dit jaar heeft de ACM de (primaire) online aanbieders van concert-, theater- en festivaltickets nog aangesproken de zgn. «onvermijdbare kosten» die per ticket worden berekend reeds duidelijk aan te geven bij de geadverteerde prijs3.
Al met al is mijn beeld dat er al veel onderzoek verricht is en dat er in concrete gevallen al opgetreden wordt tegen doorverkoop. Gezien het feit dat de sport- en cultuursector echter nog steeds aangeven last te hebben van doorverkoop, zal ik samen met de Minister van OCW met de sector in gesprek gaan over de geschetste problemen en de omvang en oorzaken daarvan.
Deelt u de mening dat het gevaar bestaat dat Nederland een steeds grotere rol speelt in de doorverkoop van tickets, als wij – in tegenstelling tot omringende landen – geen maatregelen nemen tegen het (grootschalig) doorverkopen van tickets? Zo nee, waarom niet?
Het gevaar dat Nederland een steeds grotere rol speelt herken ik niet. Voorzover ik nu kan overzien kent van de landen om ons heen alleen België een verbod op doorverkoop. Het is vanzelfsprekend lastig om als individueel land de doorverkoop van toegangskaarten aan banden te leggen. Eventuele maatregelen op het gebied van doorverkoop van tickets zouden dan ook bij voorkeur in Europees verband genomen moeten worden.
Bent u het eens met de meerderheid van de Staten-Generaal dat maatregelen moeten worden genomen tegen de uitwassen van de secundaire tickethandel? Erkent u dat dit een uitgelezen kans is voor het nieuwe kabinet om met voorstellen te komen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de voorkeur van de Eerste Kamer om de doorverkoop van tickets bestuursrechtelijk aan te pakken en/of via de Wet oneerlijke handelspraktijken? Wat zijn dienaangaande de mogelijkheden?
Op 24 oktober heeft de meerderheid van de leden van de Eerste Kamer tegen het initiatiefwetsvoorstel doorverkoop toegangskaarten gestemd. Daarbij heeft de Eerste Kamer geen moties aangenomen waarin wordt opgeroepen tot het aanpakken van de doorverkoop van toegangskaarten door middel van het bestuursrecht of de Wet oneerlijke handelspraktijken. Gezien de onafhankelijke positie van de ACM past het mij niet om de ACM op het gebied van de wet oneerlijke handelspraktijken te instrueren een bepaalde markt aan te pakken. Het is aan de ACM zelf om op basis van prioriteringsbeleid keuzes te maken.
Bent u bereid te bezien welke rol de Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan spelen in de bestrijding van de professionele doorverkoop van kaarten? 8. Bent u bereid maatregelen tegen de grootschalige secundaire tickethandel voor te leggen aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij die maatregelen tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Bent u ook zo enorm geschrokken van het bericht dat zorgverzekeraars oogartsen dwingen om uitsluitend goedkope injecties te gebruiken, die bij een deel van de patiënten niet werken en tot gevolg hebben dat zij maatschappelijk blind zullen worden?2
In het verleden heeft het Zorginstituut ranibizumab en bevacizumab (medicijnen die in het door u aangehaalde rapport ondermeer genoemd worden) meerdere keren beoordeeld3 , 4. De conclusie van het Zorginstituut was toen dat er geen therapeutische meerwaarde van het ene medicijn ten opzichte van het andere medicijn was. Ook was er toen geen wetenschappelijke bewijs dat als de patiënt faalt op het ene medicijn, de patiënt wel baat heeft bij het andere medicijn.
Het Zorginstituut heeft in het advies in 2012 aangegeven dat zij met de beroepsgroep hierover afspraken zal maken om inzicht te krijgen in de therapeutische waarde van ranibizumab als tweedelijnsbehandeling.Het Zorginstituut heeft hiervoor het initiatief bij de fabrikanten gelegd.
Navraag bij het Zorginstituut heeft aan het licht gebracht dat geen enkele fabrikant van alternatieven voor bevacizumab aan het Zorginstituut studies ter beschikking heeft gesteld die onderbouwen dat producten als aflibercept en ranibuzimab wel werken bij patiënten die niet reageren op bevacizumab.
Als er nieuwe goed onderbouwde wetenschappelijke studies zijn die een nieuw licht op de beoordelingen van het Zorginstituut kunnen werpen, dan lijkt mij de meest geëigende weg dat de fabrikanten van de betrokken medicijnen een dossier bij het Zorginstituut indienen. Dan kan het Zorginstituut op basis van dit dossier een oordeel vellen.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars bij onderhandelingen met ziekenhuizen en zorginstellingen eigenstandig kunnen afdwingen slechts 10% van de oogbehandelingen met dure injecties te vergoeden, terwijl de dure ooginjecties in het basispakket zitten en oogartsen volgens richtlijnen verplicht zijn deze voor te schrijven?3
De drie dure injecties zitten in het pakket. Onderzoek heeft aangetoond dat deze middelen min of meer gelijkwaardig zijn, zoals ondermeer ook in het eerder genoemde rapport van het Zorginstituut beschreven staat. Er is echter een fors prijsverschil tussen de middelen. Ik vind het daarom heel goed dat zorgverzekeraars gebruik maken van deze kennis, en dus afspraken maken met ziekenhuizen over de inzet van het meest doelmatige middel.
Als een patiënt met een goedkoop middel uitkomt in de behandeling, is het ondoelmatig als de patiënt met een even goed, maar duurder middel wordt behandeld.
Dat patiënten niet allemaal reageren op het goedkoopste middel, is bekend. Dat is precies de reden waarom er door zorgverzekeraars voor gekozen is om niet alleen het goedkoopste middel in te kopen, maar juist nog ruimte over te laten voor de inzet van het duurdere middel als daar in de behandeling behoefte aan is. Dit is niet hard wetenschappelijk onderbouwd, maar de praktijk leert dat het goed is voor patiënten en behandelaren om deze ruimte te hebben.
Erkent u dat zorgverzekeraars hier hun zorgplicht ontduiken? Wat gaat u hieraan doen?
Op basis van de informatie die ik nu heb, kan ik niet stellen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht ontduiken. De vraag is nu aan de orde of er wetenschappelijk bewijs is die aangeeft dat een patiënt die geen baat heeft bij behandeling met bevacizumab, wel baat heeft bij behandeling met de andere medicijnen.
Zoals ik hierboven aangegeven heb, zouden de fabrikant(en) dit in de vorm van een dossier bij het Zorginstituut moeten aanleveren. Pas als deze vraag beantwoord is, komt men aan de vraag toe over de zorgplicht.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de alarmerende signalen dat zorgverzekeraars tijdens de onderhandelingen met instellingen percentages afdwingen over het aantal dure ooginjecties dat mag worden gebruikt?
Zie het antwoord op vraag vier.
Bent u zich bewust van de maatschappelijke kosten van slechtziend- en blindheid door de dreigende onderhandeling van duizenden patiënten? Acht u dit wenselijk?
Zowel voor de individuele patiënt als voor de maatschappij is slechtziend- en blindheid onwenselijk.
De vraag is echter, gezien ook de rapporten die het Zorginstituut eerder over deze middelen heeft uitgebracht, of het therapeutisch zinvol is om een patiënt te behandelen met aflibercept en ranibuzimab als de patiënt niet reageert op bevacizumab.
Wat gaat u doen om te garanderen dat zorgverzekeraars niet langer het verantwoorde gebruik van de meer kostbare ooginjecties kunnen beperken?
Als de fabrikanten in de vorm van een dossier nieuwe bewijslast overleggen, waardoor het Zorginstituut tot een ander oordeel komt dan een aantal jaren geleden, dan zullen zorgverzekeraars rekening houden met dit oordeel.
Het bericht “Minister Schultz in beeld als nieuwe baas Schiphol” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving «Minister Schultz in beeld als nieuwe baas Schiphol»?1
Ja.
Kent u de aangenomen motie-Koopmans van 2 december 2010 over de gedragsregels voor oud-bewindspersonen om (de schijn) van belangenverstrengeling te voorkomen?2
Ja.
Kent u de brief van oud-minister Donner van 26 april 2011 als reactie op deze motie?3
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de vragen en antwoorden tijdens twee mondelinge vragenuurtjes, waarin het lid Van Tongeren oud-minister Eurlings en later Minister Schultz vragen stelde over een overstap naar een Nederlands (staats)bedrijf op het terrein van het ministerie waar de bewindspersoon de verantwoordelijkheid heeft?4
Ja.
Hoe beoordeelt u een voorgenomen overstap naar een (staats)bedrijf van een zittend Minister? Welk beoordelingskader gebruikt u daarbij?
Het kabinetsbeleid is dat er een afkoelingsperiode van twee jaar geldt voor het lobbyen op het eigen beleidsterrein.6 Het is aan bewindspersonen zelf om te bepalen, op basis van hun eigen integriteit, of en op welke termijn het verstandig is om werkzaam te zijn op hetzelfde beleidsterrein.
Vindt u dat er, bij gebrek aan formeel op schrift gestelde regels voor bewindspersonen, aansluiting gezocht zou moeten worden bij regels in de ons omringende landen zoals Groot-Brittannië, dat een afkoelingsperiode kent, of bij de regels die voor medewerkers van de departementen gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u de Europese gedragsregels voor oud-Eurocommissarissen passend en vindt u het voornemen deze verder aan te scherpen een goede zaak? Zouden Nederlandse ministers uit zichzelf langs de lijnen van deze gedragscode moeten handelen? Zult u de adviezen uit het in februari 2014 gepubliceerde rapport van de EU over anti-corruptie toepassen?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De Europese gedragsregels gelden voor oud-eurocommissarissen. Voor Nederlandse ministers geldt het kabinetsbeleid.
Is er een extra verantwoordelijkheid voor het vermijden van (de schijn) van belangenverstrengeling wanneer een eventuele volgende werkkring van een oud-minister een staatsbedrijf betreft?
Zie antwoord vraag 5.
Zou juist wanneer de Staat de meerderheidsaandeelhouder van een bedrijf is, er een afkoelingsperiode moeten zijn voordat een oud-bewindspersoon daar aan de slag kan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een beschrijving geven van de politieke (eind)verantwoordelijkheid die u de afgelopen jaren voor het dossier Schiphol, ruimtelijke ordening in de regio en luchtvaart gedragen heeft?
Ik heb het luchtvaartdossier de afgelopen 10 jaar niet in mijn portefeuille gehad. Wel het ruimtelijk ordening beleid op rijksniveau.
Heeft u er de laatste vier jaar op enig moment interesse in getoond om toe te treden tot de raad van bestuur van Schiphol nv? Zo ja, wanneer en hoe?
Nee.
Heeft u belangstelling om toe te treden tot de raad van bestuur van Schiphol nv?
Ik ben tot dusver niet benaderd en heb er derhalve niet over nagedacht en zie daar op basis van speculaties ook geen aanleiding toe.
Op welke wijze wordt voor de nieuwe topfunctie van Schiphol geworven, nu de heer Nijhuis terugtreedt? Kunt u de procedure beschrijven?
Omdat bij Schiphol het structuurregime van toepassing is, benoemt de raad van commissarissen de nieuwe CEO. Daarbij stelt de raad van commissarissen eerst de profielschets op en vervolgens een longlist van potentiële kandidaten. Hieruit volgt de shortlist. De raad doet dit in nauw overleg met het Ministerie van Financiën. Bij deze benoeming wordt ook het beleidsdepartement Infrastructuur en Milieu betrokken. Na sondering bij de Minister van Financiën benoemt de raad van commissarissen de nieuwe CEO.
Is er met u als aandeelhouder in de afgelopen twee weken op enig moment gesproken en/of gemaild over de opvolging van de heer Nijhuis als CEO van Schiphol? Zo ja, kunt u dan de desbetreffende verslagen en/of e-mails aan de Kamer doen toekomen?
Nee dat is er niet met de Minister van financiën, maar uiteraard is de Minister van Financiën kort voor de bekendmaking wel geïnformeerd door de heer Nijhuis over zijn vertrek. De raad van commissarissen is inmiddels met de procedure gestart.
Heeft u de afgelopen vier jaar op enig moment contact gehad met de Minister van Infrastructuur en Milieu over de mogelijke opvolging van de CEO van Schiphol?
Nee
Kunnen deze vragen voor woensdag 25 oktober 2017 om 11.00 uur beantwoord worden?
Ja
Het bericht dat Groninger winkeliers duizenden euro’s aan boetes krijgen |
|
Maarten Hijink , Anne Kuik (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gronings conflict over koopzondag loopt uit de hand»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat zowel ondernemers met een eigen pand als ondernemers die huren, worden verplicht op koopzondag open te gaan en anders worden beboet?
Ik begrijp het belang van winkeliers, verhuurders van panden en het consumentenbelang om een bepaalde mate van coördinatie te bewerkstelligen in een winkelgebied. De aantrekkelijkheid van een winkelgebied is immers ook één van de redenen waarom winkeliers, groot en klein, zich juist daar willen vestigen. Daar tegenover staat het belang van (kleine) winkeliers, die soms al 60 tot 70 uur in de week werken, en geen dag rust hebben terwijl zij dit soms wel willen. Ik vind het belangrijkste dat partijen zich redelijk tegen elkaar opstellen en het goede gesprek met elkaar hierover aan gaan. Eigenaren van winkelpanden en winkeliers dienen samen te ondernemen in een winkelcentrum. Het is redelijk dat een winkelier die expliciet akkoord is gegaan om op overeengekomen tijden zijn of haar winkel te openen, vervolgens aan deze verplichting gehouden kan worden, contracten zijn er niet voor niets. Ik wil echter ook dat de keuzevrijheid van de ondernemer om open te gaan voldoende geborgd is. Met name kleine ondernemers dienen niet via omwegen gedwongen te worden zeven dagen per week te werken.
Ons contractenrecht geeft de vrijheid om sancties (boetes) te verbinden aan het niet nakomen van contractuele verplichtingen. Als daar gebruik van gemaakt wordt betekent dit dat ondernemers er niet in onderling overleg goed uit zijn gekomen. Boetes zijn een laatste redmiddel waarvan ik liever zie dat deze niet gebruikt hoeven te worden. De ruimte waarin eenzijdige wijzigingen in de openingstijden mogen worden doorgevoerd is verduidelijkt door het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 20172. Huurder en verhuurder dienen zich redelijk tegenover elkaar gedragen.
Hoe vaak komt het in Nederland voor dat ondernemers verplicht worden om open te zijn op koopzondag? Hoe vaak worden in Nederland geldboetes uitgedeeld als gevolg van het niet openen van een winkel op koopzondag?
Uit de recente evaluatie van de Winkeltijdenwet3 blijkt dat een ruime meerderheid (93%) van de winkeliers aangeeft dat er geen boetebeding in het huurcontract is opgenomen. Indien er wel sprake is van een boetebeding geeft 22% aan dat het mogelijk is om onder het boetebeding uit te komen door middel een onderbouwd verzoek aan de verhuurder. Van de respondenten geeft 4% van de ondernemers aan open te zijn vanwege contractuele verplichtingen. Er zijn geen cijfers bekend over het aantal gevallen waarin daadwerkelijk een boete wordt opgelegd.
Ziet u met ons dat de openstelling zeven dagen in de week voor een kleine winkelier in moeilijker is dan voor grotere winkels?
Een contractuele verplichting om op zondag open te zijn betekent niet automatisch dat een ondernemer zeven dagen in de week open is of moet zijn. Daarnaast gaan contractuele verplichting tot openstelling niet altijd over 52 zondagen per jaar, dergelijke verplichtingen kunnen ook slechts één koopzondag per maand betreffen. Ik ga er bij de beantwoording van de vraag van uit dat de vragenstellers met «moeilijker» de economische gevolgen van openstelling bedoelen alsmede de praktische invulling, zoals bijvoorbeeld de personele bezetting. Hoe moeilijk het is om op zeven dagen open te zijn zal voornamelijk afhangen van de behaalde omzet op deze dagen, afgewogen tegen de gemaakte kosten. Zowel voor een grote als kleine winkel kan het moeilijk zijn op tijdstippen open te zijn waarop nauwelijks omzet wordt gehaald. De beoordeling of het praktisch moeilijk is, is lastig in te schatten omdat dit een beeld vereist van de concrete omstandigheden van de ondernemer. Over het algemeen is het wel zo dat het voor ondernemers die al personeel in dienst hebben het eenvoudiger is om elke zondag open te zijn.
Welke gevolgen heeft verplichte openstelling voor kleine winkeliers en hun medewerkers? Deelt u de mening dat de druk op arbeidsvoorwaarden met deze verplichtingen ernstig oplopen?
Voor (kleine) winkeliers en hun medewerkers is het belangrijk dat werkgevers en werknemers in goed overleg met elkaar afspraken maken over het werken op zondag. Deze afspraken zijn in beginsel niet anders dan de onderlinge afspraken die worden gemaakt als een werkgever winkelpersoneel nodig heeft op een andere dag in de week. In sommige cao’s is een zondagtoeslag overeen gekomen. Daarnaast bevat de Arbeidstijdenwet een strikte regeling omtrent het werken op zondag. Deze regeling is ook van toepassing in de detailhandel. Deze waarborgen voorkomen dat de druk op arbeidsvoorwaarden oplopen vanwege verplichte winkelopenstelling.
Is er sprake van een wurgcontract als een winkelier boetes van 500 euro per keer krijgt? Zo nee, waarom vindt u dat niet? Zo ja, wat wilt u hier aan doen?
Het is niet aan mij maar aan de rechter om een dergelijke clausule of de hoogte van de boete te kwalificeren als onredelijk. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 21 november 2017 een arrest gewezen waarin grenzen worden gesteld aan het eenzijdig wijzigen van openingstijden op grond van het huurcontract.
De rechter wijst op het belang van onderling overleg en op de redelijkheid en billijkheid. Ik vind het van belang dat er een evenwichtige belangenafweging plaatsvindt die recht doet aan de concrete situatie. De uitspraak van het Gerechtshof geeft daarbij meer richting en duiding. Zie ook mijn brief aan uw Kamer «Toezegging brief over verplichte openstelling van winkels».