Het bericht ‘NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel»?1
Ja.
Heeft er een informatiebijeenkomst in Hardenberg plaatsgevonden over het nieuwe gaswinningsplan? Zo nee, waarom niet?
Voor de behandeling van een vergunningsaanvraag voor mijnbouwactiviteiten hecht ik aan een open en transparante communicatie met de omgeving. Informatieavonden zijn een belangrijk onderdeel hiervan. In Hardenberg heeft nog geen informatiebijeenkomst plaatsgevonden over het nieuwe winningsplan, omdat de procedure nog niet in deze fase is. Er is namelijk nog geen ontwerpinstemmingsbesluit voor het winningsplan. Aan dit ontwerpinstemmingsbesluit gaat een zorgvuldige traject vooraf waarin ik meerdere adviseurs betrek – waaronder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de decentrale overheden. Momenteel heb ik nog adviesvragen uitstaan bij Tcbb en bij de gemeente, provincie en het waterschap. Daarna vraag ik nog advies aan de Mijnraad, voordat ik een ontwerpinstemmingsbesluit opstel.
Naar verwachting kan ik het ontwerpinstemmingsbesluit voor de gaswinning in Hardenberg voor de zomer van 2018 publiceren. Het ontwerpinstemmingsbesluit wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze zes weken wordt in Hardenberg een informatiebijeenkomst gehouden, die het karakter heeft van een open inloopavond. Tijdens deze informatiebijeenkomst kan iedereen informatie krijgen over de plannen rondom de gaswinning, over de wijze waarop het ministerie heeft getoetst aan de veiligheid en de bodembeweging en hoe de verdere procedure er uitziet. Op deze avond is ook gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Op een dergelijke informatieavond zijn medewerkers van mijn ministerie, TNO, het mijnbouwbedrijf en zo mogelijk ook het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aanwezig om in gesprek te gaan met de bezoekers en om hun vragen te beantwoorden.
Wat was de reden dat de informatiebijeenkomst over de winningsplannen in Hardenberg gepland destijds afgelast was?
Het is mij onbekend over welke informatiebijeenkomst het hier gaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het organiseren van een informatiebijeenkomst nog niet aan de orde. Er zijn ook geen andere overleggen over het winningsplan die ik afgelast heb.
Hoe kan het dat de gemeente Hardenberg aangeeft dat zij niet op de hoogte was van dit nieuwe winningsplan en dat de gemeente niet in een vroeger stadium betrokken bij dit proces? Hoe kan het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangeeft te willen gaan fracken, terwijl de gemeenteraad Hardenberg heeft uitgeroepen tot frackingvrije gemeente?
Op 10 oktober 2017 heeft NAM een geactualiseerd winningsplan ingediend voor de sinds 1987 bestaande gaswinning Hardenberg. Conform de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet vraag ik op dit winningsplan advies aan SodM en aan de betrokken gemeente, provincie en waterschap. Verder vraag ik ook advies aan de Tcbb en de Mijnraad. De volgorde waarin een adviseur om advies gevraagd wordt, is tussen eind 2016 en begin 2017 onderwerp van overleg geweest met de adviseurs. De decentrale overheden hebben destijds aangegeven graag over het advies van SodM te beschikken, en zo mogelijk ook al over het advies van de Tcbb, alvorens zij hun advies kunnen uitbrengen.
Om deze reden is ook voor het winningsplan Hardenberg eerst advies gevraagd aan SodM en daarna pas aan de decentrale overheden. Het adviesverzoek op het winningsplan Hardenberg is op 4 januari 2018 aan de decentrale overheden gestuurd.
Het winningsplan Hardenberg bevat inderdaad het voornemen van NAM om hydraulisch stimulatie (fracken) uit te voeren. Hydraulisch stimuleren is een techniek die op zeer uiteenlopende manieren uitgevoerd kan worden. De manier waarop het wordt ingezet bij schaliegaswinning verschilt op cruciale punten van de in Nederland reguliere stimulatiewerkzaamheden (die al sinds de jaren ’50 worden toegepast). De belangrijkste verschillen zijn dat reguliere stimulatiewerkzaamheden (zoals bij Hardenberg) voor wat betreft het te injecteren volume, de gehanteerde druk en de kwantiteit vele malen kleiner zijn dan de frackwerkzaamheden die worden toegepast bij schaliegaswinning. Daarbij concludeert SodM in haar inventarisatierapport (Kamerstuk 32 849, nr. 46) van maart 2016 dat, voor zover SodM bekend, er als gevolg van al deze werkzaamheden geen nadelige gevolgen voor mens en milieu zijn opgetreden. De toezichthouder concludeert verder dat de toepassing van hydraulisch stimuleren ten behoeve van conventionele gaswinning op een verantwoorde manier kan plaatsvinden. Toestemming om hydraulisch te stimuleren is onderdeel van een eventueel instemmingsbesluit bij het winningsplan.
Krijgen de provincie, de gemeente en het waterschap alsnog de gelegenheid om een advies te geven, zoals afgesproken is met de invoering van de nieuwe Mijnbouwwet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden de fracking-chemicaliën en het afvalwater opgevangen en afgevoerd zodat beide niet in het milieu terechtkomen? Als de gebruikte chemicaliën naar een verwerkingsbedrijf worden afgevoerd, in welk bedrijf is dat in het verleden verwerkt?
Zoals eerder aangegeven bevindt het winningsplan Hardenberg zich in de eerste fase van de procedure om te komen tot een instemmingsbesluit. Er is dus nog geen sprake van een winningsplan waar ik mee heb ingestemd. Ik kan aan mijn instemming ook voorwaarden verbinden, zoals aan de manier waarop chemicaliën dienen te worden opgeslagen.
In het door NAM ingediende winningsplan is opgenomen dat de voorraadvaten met chemicaliën op locatie geplaatst worden in aparte lekbakken en dat de locatie voorzien is van een vloeistofdichte vloer en een systeem om vloeistoffen en hemelwater op te vangen. Hierdoor kan stimulatievloeistof de locatie niet ongecontroleerd verlaten. Tevens staat er in het winningsplan dat na de stimulatie de stimulatievloeistof wordt teruggeproduceerd via een tijdelijke productie-installatie. De vloeistof en chemicaliën worden opgevangen in gesloten tanks waarna de tanks worden afgevoerd naar erkende verwerkers. Ik maak de gehele tekst van het winningsplan openbaar op het moment dat het ontwerpinstemmingsbesluit ter inzage ligt.
Wat is de stand van zaken in het conflict tussen de NAM en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over de overschrijding van de gaswinning in Hardenberg?
SodM heeft in augustus 2017 een voorgenomen last onder dwangsom aan NAM aangekondigd voor de gaswinning Hardenberg-Oost. SodM stelt dat er meer geproduceerd is dan toegestaan in de vigerende winningsplan. NAM heeft inmiddels een zienswijze ingediend waarin het betwist dat het teveel gas heeft geproduceerd. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij laten weten dat hij van plan is medio februari 2018 een beslissing te nemen op over de voorgenomen last onder dwangsom Hardenberg-Oost.
Geldt voor Overijssel de omgekeerde bewijslast, zoals in Groningen? Zo nee, waarom is dat onderscheid er?
Nee, het bewijsvermoeden geldt alleen voor fysieke schade aan gebouwen en werken die redelijkerwijs toegeschreven kunnen worden aan bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Dit geldt dus niet voor gaswinning onder Overijssel.
Het bewijsvermoeden is een wettelijke afwijking van de hoofdregel dat degene die stelt ook het bewijs moet leveren. De Raad van State heeft in 2015 geadviseerd dat voor deze wettelijke uitzondering een dragende motivering en heldere afbakening nodig zijn. Voor een bewijsvermoeden moet vaststaan dat van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen verreweg het grootste deel aan een bepaalde oorzaak toegeschreven kan worden (zoals bodembeweging als gevolg van gaswinning). Het aantal schadegevallen in Groningen en de gelijksoortigheid hiervan zijn de reden voor het wettelijke bewijsvermoeden. Bij de gaswinning uit kleine velden (zoals die in Overijssel) doen zich geen vergelijkbare problemen op dezelfde schaal voor. Het wettelijke bewijsvermoeden geldt hier dus niet.
Wanneer er echter als gevolg van een mijnbouwactiviteiten toch schade optreedt, zal het mijnbouwbedrijf deze schade gewoon moeten vergoeden. Hierop zijn de reguliere regels ten aanzien van bewijsverdeling van toepassing.
Bent u bereid een nulmeting te laten uitvoeren voor alle gebouwen in het omringende gebied als de gaswinning doorgaat? Hoe kijkt u aan tegen een schadefonds en een onafhankelijke schaderegeling voor de gaswinning in Overijssel?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het plenaire debat Groningen van 11 juli 2017 in de Tweede Kamer de toezegging gedaan dat bij nieuwe of gewijzigde winningsplannen een representatieve nulmeting het uitgangspunt is. Dit betekent dat er een zorgvuldig gekozen representatieve selectie wordt gemaakt van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Bij deze representatieve selectie wordt een nulmeting gedaan. Bij het maken van de selectie kan onder andere de leeftijd, de bouwkundige constructie van een bouwwerk evenals de status van gemeentelijk of Rijksmonument een rol spelen. De representativiteit is gelegen in het feit dat de meetresultaten ook bruikbaar dienen te zijn voor het beter kunnen vaststellen van eventuele mijnbouwschade gedurende de gaswinning aan bouwwerken in het invloedsgebied waarbij geen bouwkundige vooropname heeft plaatsgevonden.
Daarnaast verkent de Tcbb momenteel op mijn verzoek de optie om voor heel Nederland te komen tot een generieke, landelijke aanpak voor een onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade, met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt, tegen de achtergrond van het onlangs vastgestelde schadeprotocol Groningen. De Tcbb zal mij waarschijnlijk nog eind februari 2018 hierover adviseren. Ik vind het van belang dat er – ook voor de kleine gasvelden – duidelijkheid komt over de schadebeoordeling en -afhandeling.
Het afzien van verdere deelname van IVBN aan de Retailagenda |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van 19 december 2017 van de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) inzake het afzien van verdere deelname aan de Retailagenda?
Ja.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat nu zowel Vastgoedbelang als IVBN niet langer deelnemen aan het vervolgtraject van de Retailagenda, terwijl deze partijen een belangrijke rol spelen bij de transitie van de retail en de leefbaarheid van kernen en winkelgebieden?
Op dit moment werkt de Stuurgroep van de Retailagenda aan de vervolgaanpak voor de komende twee jaar en is het gesprek over de inhoud van de agenda nog gaande. In de brief aan mij geeft IVBN aan dat de in ontwikkeling zijnde plannen voor het thema huurmarkt onvoldoende perspectief bieden op flexibilisering van de huurmarkt. Om die reden zegt IVBN de huidige voorgestane aanpak van de Retailagenda, met name op het thema flexibilisering van de huurmarkt, niet meer te steunen. Naar aanleiding van de brief van IVBN gaan de Directeur-Generaal Bedrijfsleven en Innovatie van mijn ministerie en de voorzitter van de Retailagenda in gesprek met bestuurders van IVBN. Tijdens dit gesprek kunnen de bestuurders hun brief toelichten en kunnen zij concrete suggesties doen, bijvoorbeeld over het vergroten van transparantie in de winkelmarkt. Ook vanuit de Stuurgroep Retailagenda wordt IVBN uitgenodigd om mee te blijven denken over de vervolgaanpak.
In september heeft de vereniging van particuliere vastgoedbeleggers Vastgoed Belang aangegeven niet te kunnen deelnemen aan de vervolgagenda, aangezien zij het niet eens zijn met de gevraagde financiële en personele bijdrage. Vastgoed Belang heeft mij inmiddels benaderd en geeft aan graag een constructieve bijdrage te willen leveren aan de Retailagenda en te willen kijken naar een voor partijen acceptabele oplossing. Ik heb aangegeven hiervoor open te staan, waarbij ik heb opgemerkt dat een beperkte bijdrage van alle partijen wordt verwacht.
Ik onderschrijf het belang dat vastgoedeigenaren betrokken blijven bij de vervolgaanpak van de Retailagenda. Ik wacht het resultaat van de gesprekken af om te bezien hoe we de betrokkenheid van vastgoedeigenaren goed kunnen borgen.
Wat is uw reactie op de in de bovengenoemde brief van IVBN aangedragen punten? Op welke wijze gaat u verder met het aanbrengen van transparantie in de winkelmarkt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat in diverse gemeenten de uitwerking van de retaildeals voor onrust heeft gezorgd bij het midden- en kleinbedrijf, bijvoorbeeld in Beverwijk vanwege ontbrekend draagvlak omdat niet alle partijen zouden worden betrokken en maatregelen van bovenaf zouden worden opgelegd zonder voorafgaand overleg met hen?1 Wat zijn de huidige ervaringen over het verkrijgen en behouden van draagvlak?
Het uitwerking geven aan een RetailDeal betekent vaak dat een gemeente moet kiezen tussen kansrijke en kansarme gebieden waarbij ook functieverandering kan plaatsvinden. Dit zijn soms lastige processen en besluiten waar de gemeenteraad uiteindelijk verantwoordelijkheid voor moet nemen. Het uitgangspunt van een RetailDeal is de samenwerking en het overleg met alle belanghebbenden. Goed overleg met ondernemers en vastgoedeigenaren vormt in mijn ogen de basis voor succesvol gemeentelijk detailhandelsbeleid. Het voorbeeld van de gemeente Beverwijk laat zien dat deze processen niet altijd soepel lopen of direct tot gedragen beleid leiden, maar ik ben blij dat gemeenten als Beverwijk hun verantwoordelijkheid nemen door het onderwerp ambitieus op te pakken.
Hoe is te borgen dat draagvlak bestaat voor te nemen maatregelen? Wordt in de ontwikkelde toolkit aandacht besteed aan draagvlak? Zo ja, hoe? Zijn er verbetermogelijkheden op dit punt?
De toolkit bevat instrumenten, handreikingen voor handelingsperspectief en ondersteunende processen als intervisie en adviseurs. Alle elementen uit de toolkit zijn ontwikkeld vanuit het beeld dat draagvlak en samenwerking tussen partijen essentieel is om de problematiek in de steden en winkelgebieden aan te kunnen pakken. Hierbij merk ik op dat iedere lokale situatie uniek is en er geen blauwdruk bestaat voor een succesvolle aanpak. Samenwerken en maatwerk is in alle gevallen nodig.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Winkeltijden op 1 februari 2018?
Ja.
De aardbeving in Groningen op maandag 8 januari 2018 met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe denkt u het vertrouwen te herwinnen na deze zware beving als het gaswinningniveau niet naar beneden gaat? Deelt u de mening dat de gaswinning in Groningen op korte termijn verder verlaagd moet worden dan de afspraken zoals deze zijn vastgelegd in het regeerakkoord? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Dat de gaswinning verder omlaag moet worden gebracht, is helder. Ik breng alle mogelijkheden in kaart om het gaswinningsniveau zo snel mogelijk te verlagen. Voor het herstel van het vertrouwen is er meer nodig dan dat. Van het grootste belang is nu dat bewoners van woningen met schade kunnen rekenen op een vlotte en rechtvaardige schadeafhandeling. Daarnaast moet er geïnvesteerd worden in het toekomstperspectief van de regio. Ik ben hiertoe met de betrokken partijen in nauw overleg om te komen tot een integrale aanpak voor de versterking, in combinatie met verduurzaming en ingebed in de toekomstvisie van de regio.
Kunt u aangeven of de gaswinning rond het cluster Loppersum recent is verhoogd door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Zo ja, welke redenen liggen hieraan ten grondslag?
De productie uit Loppersum is sinds januari 2014 sterk teruggebracht tot uitsluitend de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden voor het geval er op andere wijze onvoldoende gas is om aan deze vraag te voldoen, bijvoorbeeld bij extreem koud weer of een calamiteit. Deze situatie heeft zich recent niet voorgedaan. De mate waarin specifieke clusters worden opengehouden, hangt met name af van de temperatuur. Dit uit zich in een iets hogere inzet in de winter om bevriezing van installaties te voorkomen.
Gaat u zo snel mogelijk de winning in het cluster Loppersum stoppen om toekomstige aardbevingen te voorkomen? Gaat u dus de uitspraak van de Raad van State volgen en het cluster insluiten? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het Meet- en Regelprotocol Groningen heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) binnen twee dagen, op woensdag 10 januari 2018, haar evaluatie en voorgestelde maatregelen aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gerapporteerd. Hierin is NAM ook ingegaan op de clusters in de regio Loppersum. SodM zal de rapportage van NAM bestuderen en mij binnen twee weken informeren over de uitkomst en adviseren over mogelijk te nemen maatregelen. Ook heb ik Gasunie Transport Services gevraagd opnieuw advies uit te brengen over de benodigde capaciteit voor de leveringszekerheid. Ik wacht beide adviezen af voordat ik kan ingaan op de voorgestelde maatregelen van de NAM.
Wat voor gevolgen heeft het Groningen Meet- en Regelprotocol (hand aan de kraan-principe) voor het winningsniveau gehad?
Het Meet- en regelprotocol voor de gaswinning uit het Groningenveld is op 30 juni 2017 in werking getreden. Vooruitlopend daarop is al in de lijn van dit protocol gehandeld. Een voorbeeld daarvan is de wijziging van het instemmingsbesluit voor de gaswinning uit het Groningenveld op 24 mei 2017. Dat besluit anticipeerde op een mogelijke overschrijding van één van de signaalwaarden uit het concept Meet- en regelprotocol (toen nog alarmeringsprotocol genoemd), namelijk de aardbevingsdichtheid. Deze waarde naderde de waarde van 0,25 bevingen/km2/jaar. Het anticiperende besluit hield in dat het winningsplafond werd verlaagd van 24 naar 21,6 miljard Nm3, ingaande per 1 oktober 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 331).
Tijdens de aardbeving bij Zeerijp op 8 januari 2018 is de grenswaarde voor de grondversnelling overschreden. De maximale grondversnelling bedroeg 0,116g. Dat was hoger dan de grenswaarde van het «interventieniveau» (0,1g) uit het Meet- en regelprotocol. Naar aanleiding hiervan brengen alle bij de gaswinning betrokken partijen de mogelijkheden in kaart om aanvullende maatregelen te nemen, waaronder het verder aanpassen van het winningsniveau.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat alle schade als gevolg van deze laatste beving zo snel mogelijk wordt verholpen? Hoe gaat u dit doen nu er nog geen schadeprotocol is? Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat de schadeafhandeling op zich laat wachten omdat er geen protocol is?
De vaststelling van het nieuwe schadeprotocol heeft mijn prioriteit. Er vindt intensief overleg plaats met de regio en alle nodige expertise wordt betrokken om zo snel mogelijk tot een gedragen schadeprotocol te komen, dat ervoor zorgt dat de Groningers op een vlotte en rechtvaardige afhandeling van hun schade kunnen rekenen.
Komt er een nieuwe controle van de dijken en het chemiecluster in Delfzijl? Worden ook het Forum en de gevoeligere panden in Groningen-stad extra gecontroleerd?
Uit inspecties is gebleken dat er geen schade is vastgesteld onder chemiebedrijven in Delfzijl naar aanleiding van de aardbeving op 8 januari jl. Chemiebedrijven in en rondom Delfzijl moeten voldoen aan strenge normen voor de veiligheid. Het uitgangspunt daarbij is dat de risico’s voor de omgeving niet mogen toenemen als gevolg van aardbevingen. De chemiebedrijven in Delfzijl staan op de lijst met bedrijven in de provincie Groningen die met prioriteit worden onderzocht op aardbevingsbestendigheid. Daarvoor wordt al onderzocht of aanvullende maatregelen nodig zijn, in het geval zich een mogelijk zwaardere aardbeving zal voordoen.
Met betrekking tot de dijken hebben de waterschappen reeds aangegeven een inspectieronde te hebben gedaan na de beving van maandag 8 januari jl. Hierbij zijn voor zover bekend geen schades geconstateerd. Ten aanzien van de waterkeringen is er in de afgelopen periode een intensief beoordelingstraject doorlopen om de sterkte van waterkeringen bij een zwaardere aardbeving nader te bepalen. Hierbij is nadrukkelijk aandacht besteed aan de zeedijk tussen Eemshaven en Delfzijl en het Eemskanaal. Tot op heden is gebleken dat de opgave die hieruit voorkomt beperkt is, gegeven de sterkte van de onderzochte dijken en de maximaal te verwachten belastingen.
Het Forum wordt gerealiseerd conform eisen om zwaardere belastingen te kunnen weerstaan. Het uitoefenen van toezicht en monitoring, ook ten aanzien van andere panden in Groningen-stad, is in de eerste plaats aan de lokale overheid.
Wordt er op zeer korte termijn extra hulp ingeschakeld om ervoor te zorgen dat alle inwoners van Groningen in ieder geval veilig zijn in hun woning?
De eerste informatie van de veiligheidsregio en het CVW heb ik op 12 januari jl. aan uw Kamer verzonden (Kamerstuk 33 529, nr.404). Hierbij heb ik onder meer aangegeven dat de zogenoemde «rode knop» op de website van CVW om een mogelijk acuut onveilige situatie te melden op dat moment 64 keer was gebruikt. In vijf gevallen is daadwerkelijk een acuut onveilige situatie geconstateerd. Hierbij zijn maatregelen getroffen om de onveiligheid weg te nemen. Bij de veiligheidsregio zijn geen calamiteiten gemeld, en ook geen gaslekkages. De politie en brandweer hebben laten weten dat de aardbeving niet tot calamiteiten of gewonden heeft geleid.
Kunt u de eerste informatie van de veiligheidsregio en het Centrum Veilig Wonen (CVW) delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat de risico’s op een dergelijke zware aardbeving al bekend waren en dat er onvoldoende is gedaan om dit risico weg te nemen?
De afgelopen jaren zijn maatregelen rond de gaswinning genomen om de seismische dreiging te verminderen: verlaging van de gaswinning, opschorten van de winning in de kern van het aardbevingsgebied en het zo vlak mogelijk houden van de gaswinning. Daarmee is het risico op zware bevingen teruggebracht, maar niet verdwenen. Zoals aangegeven breng ik de mogelijkheden in kaart om aanvullende maatregelen te nemen, waaronder het verder aanpassen van het winningsniveau.
Kunnen deze vragen voor het eerste debat over deze aardbeving in Groningen beantwoord worden?
Ja.
Het bericht ‘Nieuwe auto’s duizenden euro’s duurder’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe auto's duizenden euro's duurder»1 en met de verwachting zoals uitgesproken door bijvoorbeeld de Bovag dat de aanschaf van nieuwe auto’s hiermee fors duurder wordt?
Ja.
Is over het algemeen sprake van een hogere BPM per auto? Met hoeveel procent is de verwachtte nieuwe BPM hoger dan wel lager? Wat is de achtergrond van deze verwachte prijsstijging? Wat is de exacte wijziging in de testen en de systematiek van de BPM? Wat zijn de effecten hiervan?
Bij Overige Fiscale Maatregelen 2017 heeft het vorige kabinet de definitie van CO2-uitstoot in de BPM verbreed voor auto’s die getest zijn conform de nieuwe Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedures (WLTP) testmethode.2 Voor de heffing van BPM op WLTP-geteste auto’s wordt gebruik gemaakt van het Europese rekenmodel CO2mpas. Het rekenmodel CO2mpas rekent de WLTP-uitstoot terug naar CO2-uitstoot volgens de oude testmethode, de NEDC-testmethode. Auto’s worden dus nog niet belast op de CO2-uitstoot volgens de nieuwe testmethode maar op de CO2-uitstoot volgens de NEDC-testmethode. Door dit rekenmodel CO2mpas te gebruiken is het voor Nederland mogelijk om de huidige BPM-tabellen en tarieven te handhaven totdat een nieuwe, op WLTP-testresultaten gebaseerde, BPM-tabel in de wet opgenomen kan worden. Het Europese rekenmodel CO2mpas is – in samenwerking met de autosector – zo opgesteld dat het in beginsel leidt tot dezelfde CO2-emissies als bij een equivalent voertuig dat is getest overeenkomstig de NEDC. Het gebruik van de met CO2mpas berekende NEDC-waarden is daarmee in beginsel ook budgettair neutraal. Daarnaast kunnen fabrikanten ervoor kiezen om automodellen zowel volgens de WLTP als de NEDC te laten testen.
De berichtgeving in de Telegraaf en de bevestiging daarvan door de autobranche geven aan dat van enkele auto’s de via CO2mpas teruggerekende NEDC CO2-uitstoot hoger is dan verwacht, met een hogere BPM tot gevolg voor deze voertuigen. Op dit moment zijn er echter relatief weinig voertuigen getest op basis van de WLTP. Eerste inzichten zijn dat de verschillende type auto’s uiteenlopende resultaten boeken op de WLTP. De WLTP is immers een fundamenteel andere testprocedure dan de oude NEDC. Voor zover voertuigen zijn getest op basis van de WLTP geldt bovendien dat deze voertuigen nog niet (volledig) zijn geoptimaliseerd op de WLTP. De verwachting is dan ook dat de gemiddelde CO2-uitstoot als gevolg hiervan nog zal gaan dalen in de nabije toekomst. Op dit moment zijn er daarom onvoldoende betrouwbare uitstootcijfers beschikbaar om te beoordelen of de CO2-uitstoot volgens de WLTP of zoals berekend door CO2mpas over alle Nederlandse nieuwverkopen gemiddeld hoger of lager uitvalt. TNO constateerde voorafgaand aan het gebruik van CO2mpas namelijk dat er een groot risico op budgettaire derving bestaat.3 Door deze tegenstrijdige signalen en het gebrek aan betrouwbare data over de WLTP kan ik op dit moment niet beoordelen of de CO2mpas methode leidt tot een hogere of lagere BPM. Wel ben ik van mening dat de totale opbrengst van de BPM niet zou moeten stijgen enkel als gevolg van de overstap naar de WLTP-testmethode. Daarbij wil ik benadrukken dat het niet mogelijk is om op het niveau van individuele voertuigen een budgettair neutrale omzetting naar de WLTP te garanderen. Daarvoor zijn de verschillen tussen de WLTP-testmethode en de NEDC-testmethode te groot.
Ik heb begrip voor de zorgen die over dit onderwerp leven bij de automobilist en de autobranche. De instroom van WLTP-geteste auto’s wordt gemonitord door de ministeries van Financiën en Infrastructuur en Waterstaat in samenwerking met de RDW. Om een beter beeld te vormen van de gevolgen van de invoering van de WLTP en de CO2mpas rekenmethode heb ik opdracht gegeven deze samenwerking uit te breiden met TNO en de autobranche. Ik streef er op die manier naar om zo snel als mogelijk op basis van voldoende betrouwbare data de omslag naar de WLTP in de BPM budgettair neutraal, en vanzelfsprekend ook op een voor de Belastingdienst uitvoerbare wijze, te realiseren. Ik zeg bij deze toe uw Kamer op de hoogte te houden over de voortgang in dit complexe proces.
Klopt de verwachting van onder andere de Bovag dat de aanschafprijzen van nieuwe auto’s hiermee waarschijnlijk zullen stijgen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het onaantrekkelijker maken van de aanschaf van nieuwe auto’s negatieve milieueffecten kan hebben, omdat nieuwe auto’s over het algemeen schoner zijn?
Vanwege de autonome verjonging van het wagenpark en aanscherpingen van Europese emissienormen worden nieuwe auto’s in Europa steeds schoner en zuiniger. Hoewel deze verjonging op termijn kan leiden tot lagere uitstoot van CO2 en schadelijke stoffen is dit onvoldoende om significant tegemoet te komen aan de klimaatdoelstellingen van dit kabinet en de transitie naar emissievrij rijden. Het kabinet zet dan ook niet specifiek in op versnelde verjonging van het wagenpark. In plaats daarvan stimuleert het kabinet de transitie naar emissievrij rijden. Hiervoor gelden forse fiscale voordelen, zoals een vrijstelling van BPM en MRB en een korting op de bijtelling bij privégebruik van een auto van de zaak. Daarnaast is in Nederland de BPM sterk gedifferentieerd op CO2-uitstoot en geldt bovendien een forse dieseltoeslag. Dit stimuleert de Nederlandse automobilist om, bij de keuze voor een nieuwe auto, te kiezen voor een schone en zuinige auto. Voor zover mij bekend zijn er in Europese landen geen structurele maatregelen die specifiek zien op versnelde verjonging van het wagenpark. Wel kennen allerlei landen (stimulerings)maatregelen, zoals aanschafsubsidies, tolvrijstellingen en gratis parkeren, om de keuze voor een schone, zuinige of elektrische auto aantrekkelijk te maken. Landen kiezen hierbij voor de maatregelen die het beste passen bij de nationale situatie voor wat betreft infrastructuur, mobiliteitseisen en het fiscale klimaat. Om Europabreed tot een snellere vergroening van het wagenpark te komen zullen de Europese emissienormen voor de komende tien jaar flink moeten worden aangescherpt zodat autofabrikanten meer moeten inzetten op het produceren van emissievrije auto’s.
Welke bijdrage kan een jonger en zuiniger wagenpark hebben in het kader van het voldoen aan de klimaatdoelstellingen voor mobiliteit? Hoe komt een verjonging van het wagenpark aan bod in de kabinetsplannen? Bent u het eens dat juist een moderner wagenpark veel kan bijdragen aan de milieuwinst en dat de overheid daarbij, in de te maken keuzes hoe dit te bereiken, zoveel mogelijk technologieneutraal dient te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kan de overheid doen teneinde het Nederlandse wagenpark te vernieuwen, zodat ook winst op het gebied van veiligheid, milieu en luchtkwaliteit kan worden behaald door een gemiddeld jonger wagenpark, zeker daar het Nederlandse wagenpark al relatief oud is?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stimuleringsmaatregelen kennen andere Europese landen teneinde hun wagenpark bij de tijd, en dus schoner, te houden? Wat zijn de verschillen met Nederland en waarom zijn voor deze verschillen gekozen? Zou een meer eenvormige systematiek een verbetering voor de interne markt en milieuwinst kunnen opleveren?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer wordt gevolg gegeven aan de eerdere toezegging om te komen tot nieuwe BPM-tabellen? Bent u het eens dat dit zo snel mogelijk dient te gebeuren teneinde negatieve effecten voor consumenten te voorkomen? Bent u bereid hier snel mee aan de slag te gaan en de Kamer te informeren over de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.
Het stellen van hogere kapitaaleisen aan leningen voor fossiele investeringen |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Klimaatverandering vergroot risico’s van banken, ook bij groene leningen», van de economen Arnoud Boot en Dirk Schoenmaker?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de lobby van de Europese Banken Federatie om de kapitaaleisen te verlagen voor groene bankleningen, zoals voor energiezuinige hypotheken en voor elektrische auto’s?
De uitspraken van Eurocommissaris Dombrovskis en de Europese Banken Federatie zie ik als een manier om een bijdrage te leveren aan het publieke debat. Eurocommissaris Dombrovskis lijkt te verwijzen naar amendementen die mogelijk door het Europees parlement worden voorgesteld ten aanzien van de herziening van dit kapitaaleisenraamwerk. In november 2016 heeft de Commissie een pakket aan risicoreducerende maatregelen gepubliceerd, waaronder een herziening van het kapitaaleisenraamwerk. Hierover is uw Kamer ook per brief geïnformeerd.2 Over dit pakket van wijzigingen wordt reeds ruim een jaar onderhandeld in de Raad. In de Raad vormt de green supporting factorop dit moment geen onderdeel van de besprekingen.
Wanneer deze amendementen door het EP worden aangenomen, zullen zij, samen met de uitkomst van de onderhandelingen van de Raad, als basis dienen voor onderhandelingen tussen de vertegenwoordigers van de Raad, het EP en de Europese Commissie, de zogenoemde triloog. De uitspraak van Dombrovskis is nog niet gepaard gegaan met een voorstel tot nieuwe wetgeving. Wel heeft de Commissie aangegeven de mogelijkheden voor een green supporting factor nader te verkennen. Nederland heeft zich hier in eerdere instantie kritisch over uitgelaten.
Het verminderen van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen vereist grote inspanningen van de Nederlandse economie. Daarvoor zijn grote investeringen nodig. Ik verwacht van de bancaire sector dat ook hij hier een bijdrage aan levert. Hoewel ik het beoogde doel van het bevorderen van duurzame financiering ondersteun, is dit kabinet van mening dat kapitaaleisen bedoeld zijn om financiële stabiliteit te waarborgen. Banken hebben kapitaal nodig om verliezen zelf op te kunnen vangen. Het verlagen van kapitaaleisen ten gunste van groene investeringen kan de solvabiliteit van banken aantasten. Ook met groene investeringen gaan, evenals met andere typen investeringen, risico’s gepaard. Kapitaaleisen zijn bedoeld zodat banken deze risico’s op kunnen vangen. Het kabinet is daarom geen voorstander van de inzet van kapitaaleisen als middel om bepaalde investeringen te stimuleren of te ontmoedigen. Het kabinet is van mening dat andere beleidsopties effectiever zijn om duurzame investeringen te bevorderen.
Vindt u het verstandig dat Eurocommissaris Valdis Dombrovksi – onder meer verantwoordelijk voor de financiële stabiliteit – zich al positief heeft uitgesproken voor zo’n groene supportfactor?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de status van de uitspraak van Eurocommissaris Valdis Dombrovski en kunt u aangeven hoe de Europese discussie op dit thema verloopt en tot regulering moet leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland – al dan niet in beslotenheid – een positie bepaalt over dit onderwerp. Zo ja, welke? Zo nee, waarom nog niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening ook van de auteurs, dat het pleidooi voor een groene supportfactor sympathiek oogt, maar grote risico’s herbergt en daarom onverantwoord is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u ook de mening dat het veel verstandiger is in plaats van het introduceren van een groene supportfactor in te zetten op een bestraffende factor voor leningen aan bedrijven, die juist fossiele brandstoffen willen blijven gebruiken en daarvan afhankelijk zijn?
Ik ben van mening dat andere beleidsopties geschikter zijn om uitstoot van broeikasgassen te verminderen, dan het aanpassen van prudentiële regelgeving. Dit is ook één van de aanbevelingen die DNB doet in een recente studie naar klimaatrisico’s voor financiële instellingen.3
In dat licht benadrukt DNB met name het belang van heldere transitiepaden. Ik deel de mening dat het voor de stabiliteit van het financiële stelsel van belang is dat de transitie voorspelbaar plaatsvindt, zodat partijen kunnen anticiperen en maatregelen kunnen nemen. Daar moeten we in mijn ogen onze pijlen op richten. Het kabinet hoopt met de aangekondigde klimaatwet en het klimaat- en energieakkoord meer duidelijkheid en richting te geven.
Financiële instellingen doen er dus verstandig aan om in hun hele bedrijfsmodel te anticiperen op klimaatveranderingen. Mede daarom beveelt DNB aan instellingen aan om beter in kaart te brengen welke risico’s zij lopen, alsmede deze tijdig te adresseren. Deze visie deel ik. Daartoe zijn ook financiële instellingen zelf al druk doende, zoals via het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF). Ook de door de leden Snels en Van der Lee aangehaalde EU-commissaris Dombrovskis heeft aangekondigd initiatieven op dit vlak voor te bereiden. Dit mede op basis van een rapport door een High-Level Expert Group van de Europese Commissie. Deze is op 31 januari 2018 met aanbevelingen gekomen ten aanzien van het bevorderen van duurzame financiering, waaronder transparantie. Voorstellen van de Commissie op dat vlak wacht ik graag af. Waar nodig en nuttig wil ik me in Europa hard maken om die transparantie te vergroten en te versnellen. Ook heeft DNB in bovengenoemde studie aangekondigd klimaatrisico’s verder te verankeren in haar toezichtaanpak. DNB zal klimaatrisico’s waar relevant gaan opnemen in beoordelingskaders van onder toezicht staande instellingen.
Klopt de verwachting dat het stellen van hogere kapitaaleisen aan leningen voor dergelijke fossiele bedrijven, banken ook het vermogen geeft verliezen op te vangen wanneer de energietransitie versnelt of bijvoorbeeld een plotselinge aanscherping van CO2-prijsbeleid tot een heel andere kostenplaatje leidt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u voorts de mening ook van de auteurs dat het wenselijk is dat door het introduceren van hogere kapitaaleisen aan dit type bedrijven verdere investeringen, die buitenproportioneel bijdragen aan versterking van klimaatverandering ontmoedigd worden, waardoor het systeemrisico van klimaatverandering, ook voor de financiële stabiliteit, verminderd wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid – in Europese raden en daarbuiten – uit te dragen dat Nederland voorstander is van de introductie van hogere kapitaaleisen aan leningen voor fossiele bedrijven? Zo nee, bent u dan op zijn minst bereid deze kwestie één van de onderwerpen te maken in de onderhandelingen over het nieuwe Klimaat- & Energieakkoord, dat u in 2018 met maatschappelijke partijen, inclusief de financiële sector, hoopt af te sluiten?
Nee, kapitaaleisen dienen een prudentieel doel en moeten niet ingezet worden voor andere beleidsdoelstellingen. Vanzelfsprekend speelt de financiële sector een belangrijke rol bij de beoogde transitie en momenteel wordt bezien op welke wijze financiële instellingen kunnen worden betrokken bij de uitwerking van het Klimaatakkoord.
De aardbeving in 't Zandt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er een aardbeving was van 3.4 op de schaal van Richter in 't Zandt?1
Op maandag 8 januari 2018 vond een aardbeving plaats met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter. Het epicentrum van deze aardbeving lag bij Zeerijp, in de gemeente Loppersum.
Hoeveel schade heeft deze extra beving veroorzaakt?
Sinds deze aardbeving zijn er circa 2.900 nieuwe schademeldingen binnengekomen bij het Centrum Veilig Wonen (CVW, stand 15 januari 2018, 8:00 uur).
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel beeldbepalende gebouwen en aardbevingen extra schade leden door deze beving? In hoeverre kan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) sneller overgaan tot sloop van door hen aangekochte gebouwen wegens deze extra schades? Bent u bereid dat te helpen voorkomen?
In hoeverre er nieuwe schade is ontstaan aan beeldbepalende gebouwen is op dit moment niet aan te geven. Het versneld overgaan tot sloop is echter niet in lijn met het uitgangspunt bij schadeherstel en versterking dat karakteristieke en beeldbepalende gebouwen zoveel mogelijk behouden dienen te blijven, noch in het belang van NAM. Om het behoud van beeldbepalende gebouwen te borgen worden verschillende maatregelen genomen, zie hiervoor tevens mijn beantwoording van de vragen over het bericht «Echtpaar kraakt droomhuis om sloop te voorkomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 896).
Wanneer kunnen mensen hun schade melden en bij wie? Deelt u de mening dat nú de nood aan de man is om vliegensvlug tot een schadeprotocol te komen?
Bewoners kunnen schade melden bij het CVW, dat dagelijks is geopend van 8:00 uur tot 20:00 uur. Gelet op de drukte naar aanleiding van de aardbeving op 8 januari 2018 kan er ook schade gemeld worden op het gemeentehuis van Loppersum.
Verder heeft het komen tot een nieuw schadeprotocol nu inderdaad de hoogste prioriteit, zoals ook aangegeven tijdens mijn bezoek aan het aardbevingsgebied op 10 januari jl.
Hoe lang, dus tot welke datum, vindt u het acceptabel dat mensen die vandaag schade hebben moeten wachten totdat ze het kunnen melden?
Er is geen sprake van praktische belemmeringen voor het melden van schade, dit kunnen mensen die schade constateren direct doen.
Hoe lang, dus tot welke datum, vindt u het acceptabel dat het duurt voordat de schade wordt verholpen en mensen van deze zorgen verlost zijn?
Mensen die te maken hebben met schade aan hun woning, moeten kunnen rekenen op een snelle en rechtvaardige schadeafhandeling. Dit heeft mijn prioriteit en moet zo snel mogelijk gerealiseerd worden.
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Uber een taxibedrijf is |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Europees Hof vindt Uber een «gewoon» taxibedrijf en geen dienst»?1
Ja.
Bent u, net zoals het Europese Hof, van mening dat Uber een gewoon taxibedrijf is en zich daarom aan de geldende voorwaarden, zoals de cao Taxivervoer, moet houden voor personenvervoer?
Het Hof van Justitie van de EU heeft zich niet uitgesproken over het bedrijf Uber als zodanig, maar heeft geoordeeld dat de dienst die Uber via een app aanbiedt een vervoersdienst is in de zin van het EU-recht2. Dit betekent dat de EU-lidstaten nationaal mogen bepalen onder welke voorwaarden deze dienst mag worden verleend.
Op taxivervoerdiensten die Uber in Nederland aanbiedt is taxiregelgeving van toepassing. Binnen de taxisector is de CAO Taxivervoer algemeen verbindend verklaard en dus van toepassing op alle taxibedrijven en werknemers in de taxibranche. Het Europese Hof van Justitie heeft in deze zaak geen uitspraak gedaan over de vraag of een Uber chauffeur als werknemer dient te worden beschouwd. Het is aan een nationale rechter om aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval vast te stellen of er sprake is van een werknemersrelatie.
Heeft de uitspraak van het Europese Hof gevolgen voor Uber in Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland was nationale taxiwet- en regelgeving reeds van toepassing op de door Uber aangeboden taxivervoerdiensten. Met de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU is daarin geen verandering gekomen.
Is er het afgelopen jaar (2017) sprake geweest van overtredingen op de taxiregelgeving bij Uber taxi’s? Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport hierbij opgetreden? En zo ja, hoe vaak en waarvoor?
Chauffeurs die via Uber taxivervoer verrichten, doen dit op grond van een eigen taxivergunning. Eventuele overtredingen van taxiregelgeving zijn dan ook gericht aan deze ondernemingen. Of en zo ja, hoeveel en welke, overtredingen zijn gepleegd tijdens via Uber verricht taxivervoer is daardoor niet bekend.
In hoeverre vervult de app van Uber de rol als werkgever richting de taxichauffeurs? Zo ja, op welke manier? En zo nee, wat is dan de rol van de app richting de taxichauffeurs?
Om een beter beeld te krijgen van de bedrijven en platforms die zich manifesteren binnen de kluseconomie (gig economy) laat ik op dit moment onafhankelijk onderzoek uitvoeren. Het doel is om meer inzicht in de omvang van het aantal mensen dat hierin werkt en de manier van werken (onder welke omstandigheden) in de kluseconomie te krijgen. Naast een beschrijving van de feitelijke stand van zaken zal het onderzoek ook inzicht bieden in de arbeidsrechtelijke, fiscaalrechtelijke en sociaalrechtelijke aspecten die het werken in de kluseconomie met zich meebrengt. Oplevering van het onderzoek is voorzien in het voorjaar van 2018 en geeft een duidelijker beeld over de werkzaamheden binnen de kluseconomie.
Het is niet aan mij om een uitspraak over specifieke gevallen te doen. Het is aan de belastinginspecteur en bij blijvend verschil van mening aan een rechter om de feiten en omstandigheden van een individueel geval te beoordelen en een uitspraak te doen op de vraag of iemand werkzaam is in dienstbetrekking of niet en indien iemand als opdrachtnemer werkzaam is, of deze persoon dan als zelfstandig ondernemer kwalificeert.
Is er bij taxichauffeurs van Uber sprake van een afhankelijkheidsrelatie tot Uber? Zo ja, hoe beziet u de werkrelatie tussen Uber en haar chauffeurs? Zo nee, hoe zou u dan de relatie van Uber tot haar chauffeurs beschrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan te handhaven in het geval er sprake mocht zijn van werknemerschap en er dus een situatie is van schijnzelfstandigheid? Zo nee, waarom niet?
Over individuele belastingplichtigen doet de Belastingdienst op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen uitspraak. Belastingplichtigen en (mogelijke) inhoudingsplichtigen kunnen onderwerp van controle zijn of worden om zo de feitelijke situatie te kunnen beoordelen. De Belastingdienst beoordeelt de aangetroffen feiten in onderlinge samenhang en verbindt daaraan zijn conclusies.
De levering van twee Fokker 70-toestellen die in het bezit van de luchtmacht van Myanmar zijn gekomen |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Is het waar dat de luchtmacht van Myanmar twee toestellen van de Fokker-70 heeft verworven?1 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee. Navraag bij KLM leert dat KLM Cityhopper begin 2017 twee Fokker-70 vliegtuigen heeft verkocht en geleverd aan MWG Limited, een bedrijf uit Singapore. Deze vliegtuigen zijn na de verkoop omgebouwd tot vliegtuigen voor VIP-vervoer en er worden VIP-vluchten mee uitgevoerd in, van en naar Myanmar. De vliegtuigen zijn nog steeds in bezit van MWG Limited en worden geleased aan de overheid van Myanmar, waarbij de luchtmacht de vluchten en het onderhoud uitvoert.
Is het waar dat deze toestellen zijn aangeworven via de firma Air KBZ die in maart 2017 twee Fokker-70 toestellen in Nederland heeft aangeschaft om er binnenlandse vluchten mee uit te voeren?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat een uitvoervergunning aan Air KBZ is verleend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn daarbij voorwaarden gesteld om te voorkomen dat deze toestellen zouden worden doorgeleverd aan de luchtmacht van Myanmar?
Er is geen vergunning verleend aan Air KBZ, evenmin als aan MWG Limited of aan KLM Cityhopper B.V. voor de uitvoer van Fokker-70 vliegtuigen naar Myanmar. Aangezien het civiele vliegtuigen zijn, was geen uitvoervergunning (ten behoeve van Singapore) nodig.
Naar aanleiding van de berichten heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met KLM over de verkoop van de twee Fokker-toestellen. Hieruit is gebleken dat KLM due diligence heeft toegepast en pas tot verkoop is overgegaan nadat het zich ervan had vergewist dat deze civiele vliegtuigen konden worden verkocht aan de kopende Singaporese partij voor het gebruik in Myanmar. Zoals onder het antwoord op vraag 1 aangegeven, zijn ze vervolgens geleased aan de overheid van Myanmar.
Nederland pleit voor strikte naleving van het EU-wapenembargo ten aanzien van Myanmar. Het leasen van civiele toestellen aan de luchtmacht van Myanmar valt ook bij strikte lezing echter niet onder dit wapenembargo.
Deelt u de opvatting dat de doorlevering van de Fokker-70 toestellen ongewenst is, want in strijd met het militair embargo, en dat het noodzakelijk is de toestellen terug te eisen aangezien de luchtmacht van Myanmar als deel van de krijgsmacht verantwoordelijk moet worden gesteld voor ernstige repressie in Myanmar?3
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Staat meebetaalt aan de reorganisatie van NAM |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Staat betaalt mee aan reorganisatie van NAM»1? Klopt het de staat via het Energie Bedrijf Nederland (EBN) meebetaalt aan de vertrekregeling voor boventallige NAM-medewerkers?
Ja.
Klopt het dat het toerekenen van 48,7 miljoen euro is gebeurd volgens «de geldende afspraken»? Klopt het voorts dat deze afspraken uit 1963 stammen en geheim worden gehouden? Zo ja, waarom zijn deze afspraken destijds geheim gehouden en sindsdien geheim gebleven?
Energie Beheer Nederland B.V. (hierna: EBN) neemt namens de Staat deel in de opbrengsten en kosten van de opsporing en winning van aardolie en aardgas in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat, in de regel voor 40%. Dat doet zij op grond van Overeenkomsten van Samenwerking die zij heeft gesloten met mijnbouwbedrijven. Dit zijn vergunninghouders in de zin van de Mijnbouwwet. Het gaat bij deze deelnemingen niet om geheime afspraken, maar om vertrouwelijke, privaatrechtelijke overeenkomsten, waarin de onderlinge verhoudingen en rechten en verplichtingen van betrokken partijen, de wijze van samenwerking en de besluitvorming bij de opsporing en winning van aardolie en aardgas zijn vastgelegd. Deze samenwerkingsverbanden betreffen alle Nederlandse gasvelden on- en offshore, dus niet alleen het Groningenveld waarvoor de Overeenkomst van Samenwerking met de NAM in 1963 is gesloten. Dergelijke privaatrechtelijke samenwerkingsovereenkomsten behoeven en hebben de instemming van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Voor alle opsporings- en winningsactiviteiten in Nederland geldt dat de betrokken mijnbouwbedrijven het initiatief nemen en dat in alle gevallen de feitelijke, operationele werkzaamheden worden uitgevoerd door de operators in de verleende opsporings- en winningsvergunningen. Naast de NAM valt hierbij onder meer te denken aan Vermilion, Total, Wintershall en ENGIE. EBN voert zelf geen operationele mijnbouwwerkzaamheden uit. Daarentegen draagt EBN wel bij aan de kosten die de operator moet maken voor de operationele uitvoering van zijn mijnbouwwerkzaamheden. De taken en de positie van EBN bij de opsporing en winning zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet en daarmee openbaar. Zo staat er in artikel 94 van de Mijnbouwwet dat in de overeenkomst van samenwerking bepalingen worden opgenomen omtrent het overdragen in eigendom van de gewonnen en beschikbare hoeveelheden koolwaterstoffen door de vergunninghouder aan EBN voor 40% en in artikel 90 van de Mijnbouwwet dat EBN 40% van de kosten voor haar rekening neemt.
Voor de operationele uitvoering van de opsporings- en winningsactiviteiten waarvoor de vergunning is verleend, moeten operators kosten maken, waarvan personeelskosten onderdeel zijn. Deze belasten zij naar rato van hun deelnemingspercentage door aan de deelnemende partijen in de vergunning, waaronder EBN voor (doorgaans) 40%. Op grond van de met operators gemaakte afspraken in de Overeenkomsten van Samenwerking dient EBN mee te betalen aan deze kosten, waaronder de personeelskosten, van de operator. Om de efficiency van hun opsporings- en winningsactiviteiten te vergroten, worden door operators regelmatig reorganisaties uitgevoerd. De kosten van dergelijke reorganisaties leiden op termijn tot lagere kosten van winning en daar heeft EBN (en dus de Staat) uiteindelijk ook baat bij. In 2016 had NAM voor al haar mijnbouwactiviteiten bijna 2.000 werknemers in dienst. Om haar winningskosten te verlagen, heeft NAM een reorganisatie doorgevoerd. Deze reorganisatie heeft niet alleen betrekking op de vergunning Groningen, maar ook op alle andere vergunningen in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat, waar NAM de operator is. NAM heeft uiteindelijk op grond van de met EBN gesloten Overeenkomsten van Samenwerking € 48,7 miljoen aan reorganisatiekosten in rekening gebracht aan EBN. Deze kosten zijn opgenomen in het jaarverslag van EBN.
Bent u bereid de inhoud van de geheime afspraken met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de Kamer niet is geïnformeerd over de ongebruikelijke en onwenselijke steun aan NAM?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat EBN aanvankelijk niet instemde met de bijdrage, maar dat de NAM druk heeft uitgeoefend op EBN om voor 1 januari 2017 te betalen? Zo ja, waaruit bestond deze druk? Waarom was EBN van mening dat de betaling aan de NAM niet verplicht was volgens de geheime afspraken uit 1963? Wie heeft het besluit genomen akkoord te gaan met de financiële bijdrage aan de NAM? Op basis van welke argumentatie is dat gebeurd?
Op grond van de met operators gesloten Overeenkomsten van Samenwerking is EBN gehouden mee te betalen aan de kosten van de operationele activiteiten van de operators in de vergunning. Als goed vertegenwoordiger van de belangen van de Staat neemt EBN de door de operator aan haar in rekening gebrachte bedragen niet voetstoots over, maar heeft zij zelf een kritische controle uitgevoerd. Daarbij heeft EBN in het geval van NAM een audit laten uitvoeren door Ernst & Young om ervan verzekerd te zijn dat de kostentoerekening van de reorganisatiekosten op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de grondslag voor de vergoeding passend is. EBN heeft mij laten weten dat de uitkomst van het onderzoek is dat er voor de reorganisatie gerekend wordt volgens de kantonrechtersformule en er geen sprake is van uitzonderlijke regelingen. Omdat het hier gaat om de uitvoering van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen EBN en een operator en de stukken persoons- en bedrijfsgevoelige informatie bevatten, beschik ik niet over het advies of andere stukken van Ernst & Young.
Vindt u het moreel te verdedigen dat de belastingbetaler op moet draaien voor de reorganisatie van de NAM?
EBN neemt namens de Staat voor 40% deel in de baten en lasten van de opsporing en winning van aardolie en aardgas in Nederland en op het Nederlands deel van het continentaal plat. Dat houdt in dat EBN, naast een recht op haar deel in de opbrengst van de winning, contractueel gehouden is om haar deel in de operationele kosten van de winning door de operator bij te dragen. Daaronder vallen zoals gezegd ook de (personeels)kosten van een reorganisatie die een operator doorvoert voor een efficiencyverbetering van zijn bedrijfsactiviteiten. Dit komt uiteindelijk ook de belastingbetaler ten goede.
Bent u van mening dat het meebetalen aan de reorganisatie van de NAM illustreert dat het EBN een «te vrije (rol)opvatting» heeft en bij de uitvoering van haar werkzaamheden publieke overwegingen onvoldoende in het oog heeft, zoals in ABDTOPConsult in augustus 2014 concludeerde? Welke stappen gaat u nemen teneinde te voorkomen dat het EBN opnieuw de fout ingaat?
Het meebetalen door EBN aan de kosten van de reorganisatie van de NAM is geen illustratie van een te vrije rolopvatting van EBN, maar is de uitvoering van contractuele afspraken die zijn vastgelegd in de Overeenkomsten van Samenwerking die EBN met instemming van de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft gesloten met houders van opsporings- en winningsvergunningen in de zin van de Mijnbouwwet.
Het opinie-artikel ‘Wordt het niet tijd om Nederland iets ruimer te zien dan de Randstad? Kabinet, ik bied u Zuid Limburg’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het opinie-artikel «Wordt het niet tijd om Nederland iets ruimer te zien dan de Randstad? Kabinet, ik bied u Zuid Limburg»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het concept TriState en de rol van Zuid-Limburg daarin?
Het Regeerakkoord 2017–2021 zet de regio met haar maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving centraal en benoemt een sterke internationale inbedding van ons land als één van de ambities. Daarbij wil het kabinet breder kijken dan de Randstad, de toekomstige opgaven van Nederland met zijn steden en unieke regio’s waar nodig in samenhang bezien en hun ontwikkelingsmogelijkheden benutten.
Zo zet de Staatssecretaris van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties zich namens het kabinet in voor het benutten van kansen en het wegnemen van belemmeringen die mensen ervaren in de grensregio’s. Samen met Duitse en Belgische overheden, vooral de deelstaten Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen, Wallonië en Vlaanderen, worden de belangrijkste knelpunten op het terrein van infrastructuur, sociale zaken en werkgelegenheid aangepakt. Zuid-Limburg kan daardoor (ook economisch) meer profiteren van zijn centrale ligging ten opzichte van de grote economische centra in Noordwest Europa zoals beschreven in het TriState concept. Ik waardeer dat de burgemeester van Maastricht zich hiervoor inzet.
De ontwikkeling van Zuid-Limburg dient bij voorkeur in die context bezien te worden, niet als een afgeleide van of alternatief voor de ontwikkeling en behoeften van de Randstad.
Niet alle opgaven en ontwikkelingen zijn immers tussen regio’s onderling uitwisselbaar. Zo betreft de woningbouwopgave de behoefte binnen de eigen regio. Ontwikkelingen elders, bijvoorbeeld in Zuid-Limburg, zullen dan ook niet leiden tot vermindering van de oververhitte woningmarkt in de Randstad.
De samenhang en relaties tussen de Randstad en de andere regio’s in en buiten Nederland kunnen aangegrepen worden om elkaar over en weer te versterken in plaats van te beconcurreren.
Dit betekent dat Rijk en regio’s de cruciale keuzes gezamenlijk moeten maken, zodat de wederzijdse investeringen en ontwikkelingen beter op elkaar worden afgestemd.
Daarom waardeer ik de wijze waarop Maastricht op het gebied van de woningmarkt naar de toekomst van haar stad kijkt. In recente prestatieafspraken is er aandacht voor betaalbaarheid, duurzaamheid en wonen en zorg. Ook zijn er enkele samenwerkingstafels middenhuur georganiseerd, waarin de gemeente samen met de marktpartijen de behoefte aan dit segment heeft onderzocht.
Deelt u de mening van de burgemeester van Maastricht dat in Zuid-Limburg economische kansen liggen die benut kunnen worden zonder dat landschap, natuur en leefbaarheid onder druk komen te staan? Zo ja, op welke wijze gaat u deze kansen benutten?
De provincies en de gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke ontwikkeling van hun regio en wegen de gevolgen van de economische ontwikkeling en verstedelijking voor onder meer landschap, natuur en leefbaarheid zelf af. Elke regio in Nederland is uniek en kan de eigen specifieke kwaliteiten versterken en de economische structuur verder ontwikkelen. Ook Zuid-Limburg heeft zijn kwaliteiten met een gunstige ligging ten opzichte van de economische kerngebieden in Noord West-Europa.
Waar nodig werken Rijk en regio samen, zoals bij de A2 Maastricht. De realisatie van die tunnel biedt in Limburg een zeer aantrekkelijke, binnenstedelijke locatie voor gebiedsontwikkeling.
Het Rijk kan de versterking van de regionale economische structuur waar mogelijk ondersteunen. Daarvoor hebben we een breed instrumentarium beschikbaar, variërend van de nieuwe regionale enveloppe en het Interbestuurlijk Programma tot bestaande instrumenten zoals het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Ook de Beleidsverkenning Vestigingsklimaat Nederland (BVNL) en het Interbestuurlijk Actieprogramma Bevolkingsdaling zijn relevant. Deze worden verwerkt in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Waar bedrijven en burgers zich uiteindelijk vestigen is hun eigen keuze, het kabinet zet niet in op een actief spreidingsbeleid.
Voor het stimuleren van de economie en arbeidsmarkt in grensregio’s heeft het toenmalige kabinet in het najaar van 2015 samen met gemeenten, grensprovincies, euregio ’s en MKB-Nederland het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingesteld. Dit team heeft in januari 2017 het rapport «Grenzen slechten, regio’s verbinden, mensen bewegen» aangeboden.2 Het rapport bevat 15 doelen en 40 concrete actiepunten. Deze zijn inmiddels in gang gezet en alle betrokkenen, dus ook het Rijk, zullen zich ook in 2018 inspannen om de actiepunten uit te voeren en indien nodig nieuwe punten te adresseren. De Staatssecretaris van BZK zal in het voorjaar van 2018 de Tweede Kamer over de voortgang hieromtrent nader informeren.
Eind dit jaar verschijnt het concept van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI): de nationale visie op de fysieke leefomgeving. Daarin zal nader worden ingegaan op de internationale positionering van ons land. Tegen die achtergrond is TriState City een interessante bijdrage aan de gedachtenvorming over de toekomstige ontwikkeling van ons land zoals die in de NOVI gestalte zal krijgen.
Op welke wijze neemt u de uitgestoken hand van de burgemeester van Maastricht aan om de druk op de randstad te verminderen en de economie van Zuid-Limburg te ontwikkelen?
Zie bij vragen 2 en 3
Van welke andere gemeenten heeft u soortgelijke signalen ontvangen en op welke wijze gaat u met deze gemeenten samenwerken?
Ik ontvang signalen van gemeenten en ook vele andere partijen om intensiever samen te werken bij het realiseren van (regionale) gebiedsopgaven. Er is sprake van samenhang, krachtenbundeling en gedeelde belangen.
Ik wil graag benadrukken dat dit kabinet er is voor heel Nederland; voor stedelijke regio’s en landelijk gebied. Het kabinet hecht er waarde aan om in elk gebied de unieke gebiedsspecifieke omstandigheden als vertrekpunt te nemen. De signalen van partijen geven aanleiding voor het aangaan van partnerschappen met gebieden die hun opgaven samen met inzet van het Rijk willen realiseren, zoals in het geval van Zuid-Limburg, de bevolkingsdaling en de kansen van grensoverschrijdende samenwerking. De mogelijkheden voor het sluiten van een deal op de Zuid-Limburgse opgaven worden thans met verschillende partijen in dit gebied verkend.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Het bericht dat de NAM de omvang van de noodzakelijke woningversterking veel te laag inschat |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Alders: NAM schat woningversterking veel te laag in»?1
Ja.
Hoe verklaart u het naar mijn mening «fakenews» van de NAM dat er in het aardbevingsgebied slechts 2.800 gebouwen versterkt dienen te worden, een aantal dat in werkelijkheid veel hoger ligt? Deelt u de mening dat dit bevestigt dat de NAM de ernst en omvang van de mijnbouwschade bagatelliseert en de schadeafhandeling bewust traineert en frustreert? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er aan te benadrukken dat NAM hoe dan ook aansprakelijk is voor alle versterkingsmaatregelen aan woningen en gebouwen die op basis van inspectie en doorrekening noodzakelijk blijken, ongeacht inschattingen die eerder zijn gemaakt van de totale omvang daarvan. De genoemde schatting van 2.800 gebouwen komt voort uit een analyse die in opdracht van NAM is uitgevoerd. In het nieuwsbericht waar u naar verwijst, laat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), de heer Alders, weten dat deze schatting niet strookt met de uitkomsten van de inspecties en doorrekeningen die reeds hebben plaatsgevonden op basis van de NPR 2015. Hij heeft mij aanvullend uitgebreid schriftelijk geïnformeerd over het beeld dat uit de inspecties en berekeningen tot nu toe naar voren komt: terwijl nog lang niet alle huizen in het gebied zijn geïnspecteerd, is al van 3.300 panden vastgesteld dat versterking aan de orde is. Ik heb aan TNO verzocht om de berekeningen in opdracht van NAM onafhankelijk te beoordelen.
Door wie en in opdracht van wie is het onderzoek uitgevoerd, waar de cijfers van de NAM uit zijn voortgekomen? Hoeveel heeft dit onderzoek gekost? Deelt u de mening dat dit geld beter besteed had kunnen worden aan het vergoeden van mijnbouwschade?
Het rapport van NAM, waarin het getal van 2.800 gebouwen wordt genoemd, is het rapport «Assessment of Hazard, Building Damage and Risk» (NAM, november 2017). Dit rapport heeft NAM gemaakt op grond van de voorschriften die verbonden zijn aan het instemmingsbesluit «winningsplan Groningenveld» van 30 september 2017. Vanzelfsprekend zal ik bij het bespreken van de versterkingsopgave in de lopende gesprekken met de regio niet alleen de rekenresultaten van NAM over de versterkingsopgave in beschouwing nemen, maar ook de resultaten van daadwerkelijke inspecties van woningen, zoals uitgevoerd onder coördinatie van NCG. Het is mij niet bekend hoeveel het onderzoek heeft gekost. Op de hoogte van vergoedingen van mijnbouwschade en noodzakelijke versterkingsmaatregelen is dit echter niet van invloed: voor beide geldt dat NAM hiertoe wettelijk verplicht is.
Deelt u de mening dat dit des te meer aantoont dat de NAM zich niet meer dient te bemoeien met de schadeafhandeling en de versterkingsopgave? Wanneer gaat de NAM – zoals u eerder hebt gezegd – «er helemaal tussenuit»?
Op dit moment vindt onder mijn regie intensief overleg plaats met alle betrokken partijen over onder meer een nieuwe inrichting van de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsopgave, waarin NAM geen bemoeienis meer heeft met te nemen beslissingen.
Houdt het bagatelliseren van de omvang van de noodzakelijke woningversterking verband met de betaalcapaciteit van de NAM?
Nee. NAM heeft voldoende betaalcapaciteit. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is NAM te allen tijde aansprakelijk voor de kosten van versterkingsmaatregelen in verband met het risico op geïnduceerde bevingen, zoals die blijken uit daadwerkelijke inspectie en berekening van woningen.
Wanneer gaat u een eind maken aan de voortdurende onzekerheid onder de gedupeerden in het aardbevingsgebied? Deelt u de mening dat zij – en zeker door toedoen van de NAM – al veel te lang moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kosten van NAM die betaald worden door EBN |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Staat betaalt mee aan reorganisatie NAM»1?
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Energie Beheer Nederland B.V. (hierna: EBN) neemt namens de Nederlandse Staat deel in de opbrengsten en kosten van de opsporing en winning van aardolie en aardgas in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat, in de regel voor 40%. Dat doet EBN op grond van Overeenkomsten van Samenwerking die zijn gesloten met mijnbouwbedrijven. Dit zijn vergunninghouders in de zin van de Mijnbouwwet. Deze samenwerkingsverbanden betreffen alle Nederlandse gasvelden on- en offshore, dus niet alleen het Groningenveld waarvoor de Overeenkomst van Samenwerking met de NAM in 1963 is gesloten.
Dergelijke privaatrechtelijke samenwerkingsovereenkomsten behoeven en hebben de instemming van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Voor alle opsporings- en winningsactiviteiten in Nederland geldt dat de betrokken mijnbouwbedrijven het initiatief nemen en dat in alle gevallen de feitelijke, operationele werkzaamheden worden uitgevoerd door de operators in de verleende opsporings- en winningsvergunningen. Naast de NAM valt hierbij onder meer te denken aan Vermilion, Total, Wintershall en ENGIE. EBN voert zelf geen operationele mijnbouwwerkzaamheden uit. Daarentegen draagt EBN wel bij aan de kosten die de operator moet maken voor de operationele uitvoering van de mijnbouwwerkzaamheden. De taken en de positie van EBN bij de opsporing en winning zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet en daarmee openbaar. Zo staat er in artikel 94 Mijnbouwwet dat in de overeenkomst van samenwerking bepalingen worden opgenomen omtrent het overdragen in eigendom van de gewonnen en beschikbare hoeveelheden koolwaterstoffen voor 40% en in artikel 90 Mijnbouwwet dat EBN 40% van de kosten voor haar rekening neemt.
Voor de operationele uitvoering van de opsporings- en winningsactiviteiten waarvoor de vergunning is verleend, moeten operators kosten maken, waarvan personeelskosten onderdeel zijn. Deze belasten zij naar rato van hun deelnemingspercentage door aan de deelnemende partijen in de vergunning, waaronder EBN voor (doorgaans) 40%. Op grond van de met operators gemaakte afspraken in de Overeenkomsten van Samenwerking dient EBN mee te betalen aan deze kosten, waaronder de personeelskosten, van de operator. Om de efficiency van hun opsporings- en winningsactiviteiten te vergroten, worden door operators regelmatig reorganisaties uitgevoerd. De kosten van dergelijke reorganisaties leiden op termijn tot lagere kosten van winning en daar heeft EBN (en dus de Staat) uiteindelijk ook baat bij. In 2016 had NAM voor al haar mijnbouwactiviteiten bijna 2.000 werknemers in dienst. Om haar winningskosten te verlagen, heeft NAM een reorganisatie doorgevoerd. Deze reorganisatie heeft niet alleen betrekking op de vergunning Groningen, maar ook op alle andere vergunningen in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat, waar NAM de operator is. NAM heeft uiteindelijk op grond van de met EBN gesloten Overeenkomsten van Samenwerking € 48,7 miljoen aan reorganisatiekosten in rekening gebracht aan EBN. Deze kosten zijn opgenomen in het jaarverslag van EBN.
Heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) 48,7 miljoen euro reorganisatiekosten gedeclareerd bij Energie Beheer Nederland (EBN)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specificeren welke kosten dit betreft die zijn gemaakt door NAM?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze u hiervan op de hoogte bent gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in 2015 het laatste jaarverslag van EBN van 2014 naar de Kamer gestuurd?
In het kader van de verdergaande digitalisering van de overheid is het jaarverslag van EBN de laatste twee jaar niet meer in papieren versie naar de Tweede Kamer gestuurd. De digitale versie van het jaarverslag is te vinden op de website van EBN: www.ebn.nl. De jaarverslagen van EBN over de jaren 2015 en 2016 voeg ik bij2.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de kosten waar NAM EBN voor laat betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol heeft Ernst&Young hierin gespeeld? Kunt u de Kamer het advies of andere stukken van Ernst&Young toesturen?
Op grond van de met operators gesloten Overeenkomsten van Samenwerking is EBN gehouden mee te betalen aan de kosten van de operationele activiteiten van de operators in de vergunning. Als goed vertegenwoordiger van de belangen van de Nederlandse Staat neemt EBN de door de operator aan haar in rekening gebrachte bedragen niet voetstoots over, maar voert zij zelf een kritische controle uit. Daarbij heeft EBN in het geval van NAM een audit laten uitvoeren door Ernst & Young om ervan verzekerd te zijn dat de kostentoerekening van de reorganisatiekosten op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de grondslag voor de vergoeding passend is. EBN heeft mij laten weten dat de uitkomst van het onderzoek is dat er voor de reorganisatie gerekend wordt volgens de kantonrechtersformule en er geen sprake is van uitzonderlijke regelingen. Omdat het hier gaat om de uitvoering van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen EBN en een operator en de stukken persoons- en bedrijfsgevoelige informatie bevatten, beschik ik niet over het advies of andere stukken van Ernst & Young.
Uit welke afspraak tussen NAM en de staat vloeit voort dat de staat op deze wijze meebetaalt aan de kosten van NAM? Is hierover juridisch advies ingewonnen bij de landsadvocaat, of anderszins? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat tweederde van de kosten voor schadeherstel in Groningen voor rekening komt van EBN, zoals vermeld in het artikel? Zo nee, welke kosten betaalt EBN dan mee aan schadeherstel en versterking? Uit welke afspraken tussen NAM en de staat komt dit voort?
EBN participeert in de regel voor 40% in de baten en lasten van de opsporing en winning van aardolie en aardgas in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat. Dat doet zij op grond van Overeenkomsten van Samenwerking die zij heeft gesloten met mijnbouwbedrijven. EBN draagt, op dezelfde wijze als aan de reorganisatiekosten van NAM, ook voor 40% bij aan de kosten die zijn veroorzaakt door de bevingenschade in Groningen door de mijnbouwactiviteiten van NAM. Vanuit verantwoordelijkheden, aansprakelijkheden en wettelijke verplichtingen van operators en op grond van de contractuele afspraken tussen EBN en NAM en andere operators komt op dezelfde wijze 40% van de andere kosten die in vraag 11 zijn genoemd voor rekening van EBN. Als gevolg de fiscale aftrekbaarheid van degelijke kosten bij de belastingaangiften van mijnbouwbedrijven komt per saldo uiteindelijk circa tweederde van de kosten voor rekening van de Staat.
Kunt u specificeren of reorganisaties, schadeherstel, versterking, het abandonneren van mijnbouwinstallaties en het monitoren van afgesloten putten kosten zijn waar EBN aan meebetaalt bij alle mijnbouwactiviteiten waar zij aan deelneemt? Kunt u specificeren voor welke kosten EBN opdraait bij de exploitatie van het Groningenveld en bij de exploitatie van andere mijnbouwactiviteiten?
Zie antwoord vraag 10.
De voortgang van het kledingconvenant en het tekortschieten van de verbeterplannen van kledingbedrijven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «De verbeterplannen van de kledingindustrie schieten nog steeds tekort»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het ontbreken van veel kledingbedrijven als deelnemer aan het Convenant Duurzame Kleding en Textiel? Verwacht u het doel van 50 procent deelname komend jaar te gaan halen? Deelt u de mening dat een hoge deelname van bedrijven aan het convenant zwaar moet meetellen in de evaluatie van de convenanten, omdat anders een gelijk speelveld ontbreekt?
Er zal hard gewerkt moeten worden om in 2018 minstens de helft van de textiel- en kledingbedrijven mee te laten doen met het convenant. Voor een grotere impact moet een aantal grote internationale merken zich ook verbinden aan het convenant, aangezien die ongeveer de helft van de Nederlandse markt beslaan. Mede om deze reden wordt er samengewerkt met het vergelijkbare textielconvenant in Duitsland; deze samenwerking vergroot het bereik en de impact van beide convenanten.
In het regeerakkoord staat dat het kabinet het IMVO-convenantenbeleid over twee jaar zal evalueren, en op basis daarvan besluiten of en welke aanvullende (dwingende) maatregelen nodig zijn. In de evaluatie wordt ook zeker gekeken naar het percentage deelnemende bedrijven.
Hoe verklaart u dat van de deelnemende bedrijven slechts 18% een uitgewerkt plan heeft om misstanden als kinderarbeid en moderne slavernij tegen te gaan en werknemers een leefbaar loon en een veilige werkplek te bieden? Gaat dit percentage in 2018 naar 100%? Zo nee, waarom niet?
Hier is sprake van een misverstand. De genoemde percentages hebben betrekking op een – in het voorjaar 2017 uitgevoerde – zelfevaluatie over de implementatie van gepaste zorgvuldigheid. Het betreft hier een geaggregeerd percentage met «ja» beantwoorde vragen, en niet een percentage bedrijven. Deze informatie zegt dus niets over het aantal bedrijven dat wel of geen actie heeft genomen op genoemde categorieën, maar geeft een algemeen inzicht in de stand van zaken aan het begin van de uitvoering van het convenant.
In de zomer van 2017 dienden bijna alle (57) bedrijven ook hun plan van aanpak in waarin zij toelichten hoe zij het proces van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) inrichten. De vier overige bedrijven hebben geen plan ingeleverd vanwege faillissement of moeilijke economische omstandigheden. Het secretariaat van het convenant heeft de plannen geanalyseerd en is hierover in gesprek gegaan met de bedrijven. Ook hieruit bleek dat niet alle bedrijven even vergevorderd zijn in de implementatie van gepaste zorgvuldigheid.
Het kabinet verwacht dat bedrijven het komende jaar forse stappen zetten. In het voorjaar van 2018 zullen deelnemende bedrijven wederom een zelfevaluatie uitvoeren. Het secretariaat beoordeelt of de inspanningen en de voortgang van de deelnemende bedrijven redelijk zijn, gegeven de omvang van het bedrijf, de positie in de keten en de mate van ervaring met IMVO. Van bedrijven die op onderdelen geen of slechts beperkte voortgang kunnen rapporteren wordt verwacht dat zij inzichtelijk maken waarom zij niet meer voortgang hebben gerealiseerd.
Hoe verklaart u dat slechts 17% van de bedrijven de risico’s in de eigen keten voldoende heeft onderzocht op basis van een analyse van potentiële risico’s? Gaat dit percentage in 2018 naar 100%? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u het belang van transparantie en het publiceren van de productielocatielijst? Erkent u dat op basis van de huidige informatie consumenten nog steeds geen inzicht hebben hoe de productieketen en de verbeterplannen per kledingmerk er uitziet? Bent u bereid om de transparantie te vergroten?
Het kabinet erkent, net als de andere partijen van het convenant, het belang van transparantie. Zo moeten deelnemende bedrijven uiterlijk in het derde jaar na aansluiting bij het convenant publiekelijk communiceren over hun IMVO inspanningen.
Voor de publicatie van de productieketen per kledingmerk geldt een andere afspraak. Tijdens de onderhandelingsfase bereikten partijen overeenstemming over het publiceren van een geaggregeerde lijst, omdat publicatie van de productieketen per kledingmerk volgens veel bedrijven de concurrentiepositie negatief kan beïnvloeden. Deze afspraak heeft geleid tot de publicatie van de 2802 productielocaties. Overigens communiceren een aantal bedrijven wel op individuele basis over hun productieketen, bijvoorbeeld via hun eigen websites.
De praktijk laat zien dat de huidige constructie met een geaggregeerde productielijst wel werkt om misstanden aan te pakken. De toegenomen transparantie heeft al tot concrete gesprekken en oplossingen geleid tussen maatschappelijke organisaties en bedrijven over misstanden in fabrieken die op de geaggregeerde lijst staan.
Klopt het dat in de jaarrapportage geen aandacht is besteed aan een stappenplan voor leefbare lonen? Worden leefbare lonen expliciet meegenomen in de verbeterplannen die bedrijven moeten opstellen?
Leefbaar loon is een van de negen thema’s van het convenant. Convenantspartijen hebben vastgesteld dat leefbaar loon en vakbondsvrijheid cruciaal zijn en verbetering op deze twee thema’s een positief effect heeft op alle andere sociale thema’s. Leefbaar loon is dan ook op verschillende manieren geprioriteerd in de werkzaamheden van het afgelopen jaar. Zo heeft het convenant een praktische training gegeven over leefbaar loon, is een collectief project leefbaar loon gestart en is gewerkt aan een concept stappenplan (roadmap) voor leefbaar loon. Het stappenplan is nog in ontwikkeling en is daarom nog niet meegenomen in de jaarrapportage. Het stappenplan vormt, net als de verdere ontwikkeling van het collectieve project, een van de prioriteiten van 2018.
Daarnaast wordt van aangesloten bedrijven verwacht dat zij in hun risicoanalyse aandacht besteden aan alle negen thema’s, waaronder leefbaar loon. Wanneer bedrijven in het proces van gepaste zorgvuldigheid een gebrek aan leefbaar loon als prioritair risico identificeren, komt dit ook terug in het plan van aanpak. In meerdere plannen van aanpak staan dan ook acties die bijdragen aan het toewerken naar leefbare lonen; bijvoorbeeld het aangaan van de dialoog over dit onderwerp met leveranciers, het maken van een analyse van de eigen inkooppraktijken in relatie tot leefbaar loon en het realiseren van loonverbeteringen in de keten. Een van de deelnemers won de Fair Wear Foundation best practice award2 voor afspraken over een leefbaar loon en bijbehorende kledingprijs met een fabriek in Turkije.
De magnesiumzoutwinning door Nedmag onder Kiel-Windeweer |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «SodM brengt vernietigend advies uit over aardwarmteproject Stad» en de aanhoudende zorgen in het gebied rond Kiel-Windeweer over de mogelijke magnesiumzoutwinning?1
Ja.
Klopt het dat er plannen zijn van Nedmag om vanuit Borgercompagnie magnesium te winnen, onder andere onder Kiel-Windeweer? Is deze magnesiumzoutwinning mogelijk binnen de huidige concessie?
Nedmag heeft plannen om de zoutwinning vanuit Borgercompagnie uit te breiden. De geplande putten VE-5 en VE-6 worden geboord vanuit de gemeente Veendam en gaan onder de gemeentegrens van gemeente Midden-Groningen door (voorheen gemeente Hoogezand-Sappemeer) in de buurt van Kiel-Windeweer. De beoogde winning zal plaatsvinden onder zowel de gemeente Veendam als onder de gemeente Midden-Groningen. De uitbreiding valt binnen de huidige winningsvergunning – ofwel concessie – «Veendam».
De aanleg van de cavernes en de feitelijke winning dient te worden uitgevoerd binnen de kaders van het huidige winningsplan uit 2013. In dit winningsplan is de methode van het winnen en de effecten daarvan beschreven. Als blijkt dat de winning uit de nieuwe cavernes leidt tot een grotere bodemdaling dan beschreven in het huidige winningsplan of als Nedmag haar methode van winning wijzigt, dan zal een gewijzigd winningsplan moeten worden ingediend.
Bij instemming met een winningsplan, worden conform de Mijnbouwwet de gedeputeerde staten van de provincie(s), burgemeester en wethouders van de gemeente(n) en het dagelijks bestuur van een waterschap binnen het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Het ontwerpinstemmingsbesluit (met alle achterliggende documenten) zal in het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft, ter inzage worden gelegd. Iedereen kan hierover een zienswijze indienen.
Wat betekent dit advies van het Staatstoezicht op de Mijnen over het aardwarmteproject in Groningen voor de visie op magnesiumzoutwinning in het gaswinningsgebied? Heeft u vertrouwen in de aanwezigheid van voldoende expertise bij Warmtestad om een veilige warmtevoorziening te kunnen garanderen? Heeft u vertrouwen in de aanwezigheid van voldoende expertise bij Nedmag om een veilige magnesiumzoutwinning te kunnen garanderen?
Eind november 2017 heeft Warmtestad (gemeente Groningen en Waterbedrijf Groningen) de voorbereiding voor het aardwarmteproject in Groningen stilgelegd, nadat SodM zorgen had geuit over de veiligheid naar aanleiding van mogelijke interactie met de gaswinning. De magnesiumzoutwinning vindt in ondiepere lagen plaats en heeft geologisch geen relatie met de laag waaruit de gaswinning plaatsvindt. De door SodM geuite zorgen over het project van Warmtestad hebben dan ook geen effect op de visie op magnesiumzoutwinning in het gaswinningsgebied.
Het is aan Warmtestad om aan SodM te laten zien dat de expertise om een veilige warmtevoorziening te garanderen aanwezig is. Nedmag beschikt voor de winning van het magnesiumzout over een winningsvergunning en een winningsplan. Het bedrijf heeft aangetoond dat men over voldoende expertise beschikt.
Klopt het dat de vergunning tot magnesiumzoutwinning alleen ter inzage wordt gelegd in de gemeente waar de winningsinstallatie zich bevindt? Bent u het eens dat het wenselijk is om de vergunning breder ter inzage te leggen, omdat het effectgebied en het gebied waarin magnesium wordt gewonnen veel groter is en over gemeentegrenzen heen gaat?
Ja, de aangevraagde omgevingsvergunning die betrekking heeft op de installatie aan het oppervlak wordt alleen ter inzage gelegd in de gemeente waar deze installatie zich bevindt. Dit is in overeenstemming met de wettelijk voorgeschreven procedure. De omgevingsvergunning heeft alleen betrekking op de winningsinstallatie aan het oppervlak. De effecten van deze winningsinstallatie strekken zich niet uit over de gemeentegrens.
Bij een instemming met een (gewijzigd) winningsplan, worden conform de Mijnbouwwet gedeputeerde staten van de provincie(s), burgemeester en wethouders van de gemeente(n) en het dagelijks bestuur van een waterschap binnen het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Bij de behandeling van het winningsplan wordt de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd. Binnen het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft, wordt het ontwerpinstemmingsbesluit met alle achterliggende documenten ter inzage gelegd en kan iedereen een zienswijze inbrengen. Het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft, kan meerdere gemeenten beslaan.
Heeft u al antwoord op de vraag die voorgelegd is aan een wetenschappelijk panel betreffende de bodemdaling in Groningen die veroorzaakt wordt door gas- en zoutwinning en schade kan veroorzaken aan huizen, zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen?2 Zo ja, hoe luidt dit antwoord?
De TU Delft heeft van de NCG opdracht gekregen om onderzoek te doen naar oorzaken van schade in de provincie Groningen. In het onderzoek komen verschillende mogelijke oorzaken, zoals o.a. aardbevingen, bodemdaling en een combinatie daarvan, aan bod. De bodemdaling kan daarbij bijvoorbeeld veroorzaakt worden door de gaswinning, ondergrondse gasopslag en ook de zoutwinning.
Het onderzoek van de TU Delft zal voor de zomer van 2018 worden afgerond. Mochten de uitkomsten daartoe aanleiding geven zal ik dit voorleggen voor verder onderzoek aan een wetenschappelijke panel.
De overname van de margarinedivisie van Unilever door KKR |
|
Maarten Hijink |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere Kamervragen over de verkoop van Unilevers margarinedivisie herinneren?1
Ja.
Op welke manier hebben u en uw ambtsvoorganger een vinger aan de pols gehouden, zoals uw ambtsvoorganger beloofde?
Het kabinet is de afgelopen maanden met Unilever in gesprek geweest met als doel om zoveel mogelijk activiteiten en werkgelegenheid in Nederland te behouden dan wel uit te breiden. Dit is ook in lijn met de beantwoording op eerdere vragen uit de Kamer, waaronder die van het lid Hijink (SP) van 7 april 2017 en van de leden Paternotte (D66) en Bruins (Christenunie) van 13 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1963). Daarbij brengen we de voordelen van het Nederlandse vestigingsklimaat voor Unilever bij hen onder de aandacht. Dit beleid ben ik voornemens om voort te zetten, zoals ook aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer van 11 december (Kamerstuk 32 637, nr. 296) over het uitstel van het besluit van Unilever over de vestiging van haar hoofdkantoor.
Welke gevolgen heeft de verkoop van deze divisie voor de werkgelegenheid, zowel bij deze divisie als bij de onderzoeks- en ontwikkelingsafdelingen van Unilever?
Op dit moment werken er wereldwijd circa 2.290 medewerkers bij de margarinedivisie van Unilever waarvan circa 300 medewerkers in Nederland. Het betreffen fabrieksmedewerkers en functies in Research & Development, logistiek, marketing en sales. Het is nog niet mogelijk precies aan te geven hoeveel werknemers de verkoop zal betreffen en ook niet of er mogelijke gevolgen voor de werkgelegenheid zullen zijn.
De verwachting van Unilever is dat de verkoop in het najaar van 2018 wordt afgerond. Het kabinet houdt de vinger aan de pols bij Unilever. Het kabinet is ook voornemens om hierover in contact te treden met de nieuwe eigenaar KKR als er voldoende duidelijkheid is dat de verkoop doorgang zal krijgen. In beide gevallen is het doel om zoveel mogelijk activiteiten en werkgelegenheid in Nederland te behouden dan wel uit te breiden.
Deelt u de analyse van de deskundigen dat investeringsmaatschappij Kohlberg Kravis Roberts & Co (KKR) «hoogstwaarschijnlijk accepteert dat er geen groei meer in zit en kiest voor een strategie van uitmelken»?2
Bedrijven ondernemen en zijn zelf verantwoordelijk voor hun strategische beslissingen, de bedrijfsvoering en het in stand houden van hun duurzame concurrentiekracht. Daarbij hoort de mogelijkheid om activiteiten te verkopen en aan te kopen. De overheid respecteert deze eigen verantwoordelijkheid van een bedrijf. Het kabinet houdt bij wezenlijke beslissingen de vinger aan de pols en zal daarbij ook bezien welke gevolgen de eventuele aanpassing van de strategie zal hebben. In principe bemoeit de overheid zich dus niet met individuele bedrijfsbeslissingen en wil hier ook niet over speculeren. Ik laat me derhalve niet uit over het besluit van KKR om de margarinedivisie van Unilever aan te kopen noch over uitspraken van analisten hieromtrent.
Deelt u de mening dat dit een uitwas is van het gedrag van activistische aandeelhouders?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier is bij deze beslissing door het bestuur van Unilever gekeken naar de belangen van andere stakeholders, zoals werknemers en overheden?
Ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk voor belangrijke beslissingen, voor de bedrijfsvoering en voor de continuïteit. Daarbij hoort de mogelijkheid om activiteiten te verkopen en aan te kopen.
In Nederland dienen het bestuur en de raad van commissarissen van een beursonderneming, zoals in dit geval Unilever, zich te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Dit betekent dat het bestuur en de raad van commissarissen bij besluitvorming de belangen dienen mee te wegen van stakeholders, waaronder aandeelhouders, werknemers en andere belanghebbenden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de margarinetak van Unilever door KKR wordt volgepompt met schulden, zoals bij V&D en andere voormalige Vendex-bedrijven is gebeurd?
De overname van Vendex KBB NV door een groep investeerders waaronder KKR vond plaats in 2004. Sindsdien zijn in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 («VPB») een aantal specifieke renteaftrekbeperkingen opgenomen om excessieve schuldfinanciering en grondslaguitholling door renteaftrek in Nederland te voorkomen. Deze specifieke renteaftrekbeperkingen zullen vanaf 1 januari 2019 worden vervangen door een robuuste generieke renteaftrekbeperking (de «earningsstrippingmaatregel»). Hierdoor kan rente nog maar tot maximaal 30% van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (EBITDA) in aanmerking komen voor (fiscale) renteaftrek.
De beoogde vormgeving van de earningsstrippingmaatregel strekt overigens aanzienlijk verder dan op grond van de eerste Europese richtlijn tegen belastingontwijking (ATAD 1) is vereist, omdat deze (i) onmiddellijke werking heeft, (ii) geen zogenoemde groepsuitzondering kent en (iii) een laag drempelbedrag kent. Dit alles leidt per saldo tot een forse grondslagverbreding in de VPB van structureel € 1,4 miljard. Overigens zal – ook na 1 januari 2019 – de specifieke renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage, die grotendeels is aan te merken als codificatie van bestaande fraus legis jurisprudentie, blijven bestaan.
Het kabinet is van mening dat de Wet VPB tot 2019 met de specifieke renteaftrekbeperkingen en vanaf 2019 met de generieke renteaftrekbeperking voldoende waarborgen bevat om excessieve schuldfinanciering in alle gevallen te ontmoedigen.
Wat gaat u doen om werkgelegenheid in Rotterdam en Hellendoorn te behouden?
Zie antwoord vraag 3.
De resultaten van het kledingconvenant |
|
Maarten Hijink |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u een reactie geven op de eerste jaarrapportage van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel?
Uit de jaarrapportage blijkt dat er belangrijke stappen zijn gezet en dat er goed wordt samengewerkt tussen betrokken partijen. Bijna alle bedrijven hebben een plan van aanpak ingeleverd voor de implementatie van gepaste zorgvuldigheid (due diligence). Deze plannen zijn besproken met het secretariaat van het convenant. Er is ook een collectief project bestrijding kinderarbeid gestart en maatschappelijke organisaties en vakbonden droegen bij aan trainingen voor bedrijven. Verder is een belangrijk resultaat de publicatie van de 2802 productielocaties. Het kabinet is verheugd dat de toegenomen transparantie al tot concrete oplossingen heeft geleid tussen maatschappelijke organisaties en bedrijven over misstanden in deze fabrieken. Dit toont aan dat er een structuur van samenwerking is neergezet die functioneert.
Uit de jaarrapportage blijkt ook dat er nog veel moet gebeuren. Zo verwacht het kabinet dat bedrijven het komende jaar forse stappen maken in het proces van gepaste zorgvuldigheid. Ook zal er hard gewerkt moeten worden om in 2018 minstens de helft van de textiel- en kledingmarkt te laten deelnemen aan het convenant. Voor een grotere impact moet een aantal grote internationale merken zich ook verbinden aan het convenant, aangezien die ongeveer de helft van de Nederlandse markt beslaan. Mede om deze reden wordt er samengewerkt met het vergelijkbare textielconvenant in Duitsland; deze samenwerking vergroot het bereik en de impact van beide convenanten.
Hoeveel werknemers hebben tot nu toe geprofiteerd van het kledingconvenant, hoeveel misstanden heeft het convenant voorkomen en welk deel van het totaal betreft dit?
Het kabinet heeft daar geen precieze informatie over. Het convenant spoort bedrijven aan om – nu zij hun productielocaties kennen – het aantal werknemers in de fabrieken waarmee ze samenwerken te achterhalen en door te geven aan het secretariaat. Aan de hand van de gepubliceerde productielijst zijn er inmiddels zes misstanden aan de orde gesteld die al tot concrete gesprekken en oplossingen hebben geleid. De verwachting is dat steeds meer werknemers en organisaties – indien nodig – de weg naar de convenantspartijen weten te vinden. Bovendien wordt er met vakbonden en maatschappelijke organisaties gewerkt aan de versterking van de positie en organisatie van werknemers. Het kabinet verwacht derhalve dat de komende jaren steeds meer werknemers zullen profiteren van het kledingconvenant.
Kunt u reageren op de due diligence-zelfevaluatie van deelnemers aan het kledingconvenant, met name op het aantal bedrijven dat risico’s in beeld heeft gebracht?1
In het voorjaar van 2017 hielden deelnemende bedrijven een zelfevaluatie met een vragenlijst over de implementatie van gepaste zorgvuldigheid. Daaruit bleek onder meer dat de deelnemende bedrijven 17% van de vragen over risico-inventarisatie met «ja» hebben beantwoord. Het betreft hier een geaggregeerd percentage beantwoorde vragen, en niet een percentage bedrijven. Deze informatie zegt dus niets over het aantal bedrijven dat risico’s in beeld heeft gebracht, maar geeft een algemeen inzicht in de stand van zaken aan het begin van de uitvoering van het convenant.
Uit de zelfevaluatie en de ingediende plannen van aanpak blijkt dat niet alle bedrijven even vergevorderd zijn in de implementatie van gepaste zorgvuldigheid. Het kabinet verwacht dat bedrijven het komende jaar forse stappen zetten. In het voorjaar van 2018 zullen deelnemende bedrijven wederom een zelfevaluatie uitvoeren.Het secretariaat beoordeelt of de inspanningen en de voortgang van de deelnemende bedrijven redelijk zijn, gegeven de omvang van het bedrijf, de positie in de keten en de mate van ervaring met Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Van bedrijven die op onderdelen geen of slechts beperkte voortgang kunnen rapporteren wordt verwacht dat zij inzichtelijk maken waarom zij niet meer voortgang hebben gerealiseerd.
Wat is het aandeel in de Nederlandse kledingmarkt van de deelnemende bedrijven aan het convenant?
Het aandeel in de Nederlandse kledingmarkt van de deelnemende bedrijven is ongeveer 37 procent.
Wat hebben u en uw voorganger gedaan om deelnemers aan het convenant aan te sporen risico’s beter in kaart te brengen?
Het huidige convenant is op initiatief van het kabinet opgezet met het doel om risico's in de textielsector te identificeren en aan te pakken. Het kabinet participeert als partij in het convenant en spoort deelnemende bedrijven actief aan om risico's in kaart te brengen en aan te pakken. Daar zijn bindende afspraken over gemaakt. In deze rol heeft het vorige kabinet zich ervoor ingezet dat de afspraken worden nageleefd. Het huidige kabinet zal zich op dezelfde wijze blijven inspannen om ervoor te zorgen dat het convenant tot concrete resultaten leidt.
Bent u van mening dat het kledingconvenant tot op heden naar behoren werkt? Zo nee, wat gaat u doen om dit te veranderen en wanneer werkt het wat u betreft naar behoren?
Het convenant is gesloten voor een periode van vijf jaar. Het doel is om binnen drie tot vijf jaar op specifieke IMVO-risico’s binnen de productieketen van kleding en textiel substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve gevolgen ervaren van kledingproductie. Het convenant werkt naar behoren als de deelnemende bedrijven en partijen naar ieders vermogen hebben bijgedragen en samenwerken aan het voorkomen en oplossen van risico’s in de ketens.
Anderhalf jaar na de operationele start is er veel geleerd en zijn er belangrijke stappen gezet, zoals de publicatie van productielocaties. Het bereiken van resultaten kost echter tijd. Bedrijven hebben moeten investeren in aanpassing van bedrijfsprocessen om de noodzakelijke informatie structureel te kunnen leveren en ernaar te kunnen handelen. Als partij binnen het convenant zal het kabinet er de komende jaren op toezien dat een groter deel van de bedrijven hun proces van gepaste zorgvuldigheid en daarmee de aanpak van de risico’sverder brengt.
Hoeveel westerse landen hebben ervoor gekozen om via zelfregulering, zoals via convenanten, misstanden op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen aan te pakken? Hoeveel landen hebben ervoor gekozen om dit via wetgeving te doen?
De meeste Westerse landen stimuleren maatschappelijk verantwoord ondernemen door middel van voorlichting, het opzetten van meer-partijen initiatieven, publiek-private partnerschappen, benchmarks, etc. De 35 landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), worden geacht zich te houden aan de richtlijnen voor multinationale ondernemingen voor gepaste zorgvuldigheid (OESO-richtlijnen). Zij moeten een Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen instellen, dat bedrijven voorlichting geeft over de OESO-richtlijnen en meldingen van misstanden behandelt. Dertien landen die (nog) geen lid zijn van de OESO onderschrijven de richtlijnen overigens ook. Veel overheden zijn aangesloten bij internationale initiatieven, zoals het Extractive Industries Transparency Initiativeof het Initiative on the Voluntary Principles on Security and Human Rights.
In een aantal Westerse landen is wetgeving ontwikkeld om bedrijven te stimuleren maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Europese lidstaten zijn gebonden aan een aantal wetten, zoals de Non-financial Disclosure Directive, de EU Timber Regulation en de EU Conflict Minerals Regulation. De Amerikaanse Dodd-Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act uit 2010 vraagt in artikel 1502 om rapportage door beursgenoteerde bedrijven over hun gebruik van zogenaamde conflictmineralen. In Artikel 1504 worden bedrijven bovendien verplicht transparant te zijn over de betalingen die zij doen uit inkomsten uit de winning van olie, gas en mineralen. Het Verenigd Koninkrijk introduceerde in 2015 de Modern Slavery Act, die bedrijven met een omzet boven 36 miljoen pond verplicht te verklaren dat zij geen gebruik maken van moderne slavernij, inclusief kinderarbeid. In Frankrijk werd in 2017 de Loi de Vigilance aangenomen, die bedrijven met meer dan 5000 medewerkers in Frankrijk of meer dan 10.000 medewerkers wereldwijd, verplicht gepaste zorgvuldigheid te betrachten.
Wat vindt u ervan dat sommige grote internationale bedrijven niet meewerken aan het convenant omdat zij geen afzonderlijke afspraken met verschillende landen willen maken? Zou een bindend verdrag binnen het verband van de Verenigde Naties aan dit probleem geen einde kunnen maken? Bent u bereid zich in te zetten voor een dergelijk verdrag?
Het is belangrijk voor internationale bedrijven dat er een gelijk speelveld komt, omdat verschillende standaarden en afspraken in verschillende landen een administratieve last en ongelijkheid met zich kunnen meebrengen. Het kabinet zet zich derhalve in voor een eenduidige aanpak op Europees niveau. Nederland hoort binnen de EU tot de landen die actief pleiten voor een sterkere rol voor de Europese Commissie op maatschappelijk verantwoord ondernemen en de verdere implementatie van de United Nations Guiding Principles (UNGP). Partijen binnen het convenant werken samen met het vergelijkbare kleding- en textielconvenant in Duitsland.
Nederland is bereid constructief mee te denken over een VN-verdrag dat voortbouwt op de UN Guiding Principles. De huidige voorstellen voor een VN-verdragstekst raken echter aan verschillende internationaalrechtelijke domeinen en roepen nog vragen op. Binnen de EU vindt overleg plaats om tot een gezamenlijke inbreng te komen.
Bent u bereid, indien blijkt dat de Franse due diligence-wetgeving effectiever dan convenanten is in het aanpakken van mensenrechtenschendingen in de productieketen, met wetgeving te komen ter vervanging van het convenantenbeleid?2
Het kabinet wil maatschappelijk verantwoord ondernemen bevorderen met effectief beleid. In het regeerakkoord is daarom ook opgenomen dat het kabinet het IMVO-convenantenbeleid zal evalueren, en op basis daarvan zal besluiten of en welke aanvullende (dwingende) maatregelen nodig zijn. De lessen die andere landen trekken uit de werking van hun wetgeving worden meegenomen in dit proces.
Welke resultaten kunt u melden over andere tot op heden afgesloten convenanten?
Op 22 december 2017 heeft de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking verzocht om schriftelijke informatie over de laatste stand van zaken omtrent de verschillende IMVO-convenanten (uw kenmerk 2017Z18861/2017D38795). Deze brief wordt momenteel, ook in afstemming met de Sociaal Economische Raad (SER) en betrokken stakeholders, opgesteld. In deze brief zal de Kamer onder andere worden geïnformeerd over de stand van zaken van andere tot op heden afgesloten convenanten.
Wanneer zijn alle convenanten voor de tien risicosectoren die uw voorganger de Kamer bij aanvang van het convenantenbeleid beloofde gereed? Hoe lang heeft dit proces dan in beslag genomen?
De overheid is slechts een van de partijen bij de IMVO-convenanten. De convenanten komen tot stand door onderhandelingen, waarvoor geen vaste onderhandelingstermijn bestaat. Het is daarom niet te zeggen wanneer er voor alle tien risicosectoren convenanten zijn afgesloten. Het SER-advies IMVO van 25 april 2014 dient als basis voor de IMVO-convenanten. In het Regeerakkoord van 10 oktober 2017 is opgenomen dat het convenantenbeleid in ieder geval nog twee jaar wordt voortgezet. Daarna zal worden bezien of en welke aanvullende (dwingende) maatregelen nodig zijn. Het aantal afgesloten convenanten en hun sectorale dekking zal daarbij een rol spelen.
Het feit dat ING voornemens is in de Dominicaanse Republiek een nieuwe kolencentrale te financieren |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u vernomen dat ING Bank al enkele jaren voornemens is om de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek te financieren en dat ook het onlangs aangescherpte kolenbeleid van ING geen impact heeft op dit voornemen van de bank?1
Het is de eigen verantwoordelijkheid van een bank om een passend duurzaamheidsbeleid vast te stellen en daarover verantwoording af te leggen. Het aangescherpte kolenbeleid van 2015 en de overwegingen van ING daarbij zijn te lezen op haar website. In het licht van het Parijse klimaatakkoord is het een goede zaak dat banken stappen zetten in de richting van verduurzaming van hun financieringsportefeuille.
ING schrijft op haar website dat Punta Catalina behoorde tot een van de laatste projecten waarvoor de bank – onder haar beleid van vóór 2015 – nog een financieringsverplichting op zich heeft genomen. Onlangs heeft de bank zich publiekelijk gecommitteerd aan het uitfaseren van kolencentrales uit haar boeken richting 2025.
Heeft u vernomen dat de bouwer Odebrecht in de afgelopen jaren beticht is van corruptie in relatie tot de voorgenomen bouw van de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek?2
Voor zover ik heb begrepen betreft het hier geen voornemen tot financiering maar is de bouw van de kolencentrale inmiddels al vergevorderd. ING houdt zich hierbij aan bestaande financieringsverplichtingen. Daarnaast heeft de bank aangegeven de financiering van elektriciteitswinning uit kolen versneld af te bouwen. In 2025 moet die financiering nagenoeg tot nul zijn teruggebracht.
De berichten inzake Odebrecht heb ik vernomen. Het kabinet verwacht dat ING conform de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen due diligence uitvoert. Zo ook op het gebied van corruptie. Het is aan ING om op basis van deze due diligence te besluiten om wel of niet tot financiering over te gaan.
Heeft u vernomen dat de vicepresident van Ecuador veroordeeld is tot zes jaar cel vanwege het aannemen van smeergeld van het Braziliaanse bouwconcern Odebrecht? Heeft u vernomen dat Odebrecht heeft toegegeven dat het 788 miljoen dollar aan steekpenningen heeft betaald in twaalf landen in Latijns-Amerika, inclusief de Dominicaanse Republiek?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de jarenlange protesten in de Dominicaanse Republiek tegen deze kolencentrale alsmede kritiek van maatschappelijke organisaties als BankTrack en Eerlijke Bankwijzer op ING’s voornemen om de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek te financieren vanwege zorgen over corruptie alsmede de te verwachten negatieve impact op het klimaat in de komende decennia als deze kolencentrale wordt gebouwd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Partij voor de Dieren dat de due diligence met betrekking tot de financiering van de Punta Catalina kolencentrale door ING niet past bij de werkwijze zoals afgesproken is in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant (IMVO-convenant) bancaire sector? Indien nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het betreft hier twee verschillende onderwerpen: klimaat en mensenrechten. Het – eind 2016 getekende – IMVO-convenant bankieren ziet op mensenrechten. De afspraken in het convenant gaan in op het tegengaan van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen. Hier hoort ook een goede human rights due diligence van banken bij. Binnen het convenant werken banken, NGO’s, vakbonden en overheid samen om mensenrechtenrisico’s te voorkomen en te mitigeren. Dit staat dus los van het klimaatbeleid van de bank.
Afgezien van de afspraken in het convenant blijft het de verantwoordelijkheid van ING om de OESO-richtlijnen en de Leidende Principes voor het bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties (UNGPs) na te leven.
Het besluit van ING voor de financiering van Punta Catalina dateert van 2015, nog voordat de bank beleid had aangenomen dat de financiering van nieuwe centrales uitsluit.
Bent u bereid om met de CEO van ING het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden dat ING afziet van financiering van deze kolencentrale?4
Gelet op de ambities van ING bank en haar huidige kolenbeleid zie ik geen noodzaak om met de bank in gesprek te gaan over individuele financieringsverplichtingen die de bank in het verleden is aangegaan.
Het bericht dat de financiële sector vervuilers kan aanpakken |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op het bericht dat de financiële sector in actie wil komen voor het klimaat en met een nieuw rekenmodel goed zicht mogelijk maakt op milieueffecten van geldverstrekking?1
Ik verwelkom de methodiek die door twaalf Nederlandse financiële instellingen is ontwikkeld om de CO2-voetafdruk van de portefeuille(s) van individuele instellingen in kaart te brengen.
Het rekenmodel draagt bij aan het vergroten van de transparantie over het klimaateffect van de investeringen van financiële instellingen die dit model toepassen. Ook voor klanten wordt het zo makkelijker om te kiezen voor een financiële instelling die actief bijdraagt aan de transitie naar een klimaatneutrale maatschappij. Bovendien helpt een rekenmodel de financiële instellingen door de klimaatdoelen die zij zichzelf stellen meetbaar te maken. Daardoor is voortgang beter te meten is en kan er door deze instellingen effectiever op de klimaatdoelen gestuurd worden. Bij de transitie naar het behalen van de klimaatdoelstellingen is het van belang dat alle sectoren – dus ook de financiële – zich inzetten. Idealiter is de volgende stap dat financiële instellingen hier zelf ook over gaan rapporteren en actief gaan sturen op het reduceren van de CO2-voetafdruk van hun portefeuille. Overigens heeft de ontwikkelde methodiek alleen betrekking op CO2, en niet op andere milieu en duurzaamheidsthema’s.
Deelt u de mening dat dit rekenmodel meer mogelijkheden geeft om publieke transparantie te bieden omtrent duurzaamheidsdoelstellingen en de praktische uitwerking van het duurzaamheidsbeleid van de financiële sector?
Zie antwoord vraag 1.
Gezien het feit dat het grootste deel van investeringen om de klimaatdoelstellingen te halen door private partijen gedaan moeten worden en banken en pensioenfondsen in juni 2017 in een brief aan de regering om concrete doelstellingen in wetgeving hebben gevraagd, ziet u met dit bericht aanknopingspunten om de financiële sector te helpen door afdwingbare doelen te stellen ten behoeve van de transitie naar een duurzame economie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In het Regeerakkoord is aangegeven dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een Klimaatwet. Zoals bekend ligt er een initiatiefvoorstel voor een Klimaatwet van GroenLinks, PvdA, SP, D66 en ChristenUnie voor behandeling in uw Kamer. Tijdens het debat over de regeringsverklaring op donderdag 2 november jl. heeft het kabinet aangegeven positief te staan tegenover een gesprek over het initiatiefwetsvoorstel, om te
bezien of het als basis kan dienen voor een breed gedragen Klimaatwet. Momenteel ben ik de mogelijkheden hiertoe aan het verkennen en ik verwacht uw Kamer in het eerste kwartaal van 2018 te kunnen informeren over de resultaten daarvan.
Daarnaast werkt een high-level expert group on sustainable finance van de Europese Commissie op dit moment aan aanbevelingen om duurzame financiering te bevorderen. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2018 verwacht. Mogelijk zal de Commissie op basis van dit rapport ook met aanvullende voorstellen komen. Wij zullen mogelijke initiatieven bezien, en uw Kamer hierover informeren.
Onderkent u dat dit rekenmodel dat CO2-uitstoot berekent, de bredere behoefte aan verduurzaming van geldstromen in termen van milieu, dierenwelzijn- en sociale aspecten niet ondervangt? Bent u van mening van de financiële sector ook hier nog stappen te maken heeft? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het rekenmodel waar het lid Van Raan naar verwijst, richt zich inderdaad op het in kaart brengen van klimaateffecten en ondervangt dus inderdaad niet alle sociale en milieuaspecten van duurzaamheid. Nederland als geheel scoort goed op deze doelen, maar tegelijkertijd inventariseren we waar we nog kunnen verbeteren. Ditzelfde geldt voor de financiële sector, en ik steun daarom het initiatief van deze werkgroep van harte.
Het bericht dat Achmea met een fusie van dochtermaatschappijen orde op zake probeert te stellen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Was u – of één van de toezichthouders op de zorgverzekeraars – bekend met de financiële problemen bij zorgverzekeraar FBTO die ook moederbedrijf Achmea in het nauw brengen?1
Ja, DNB was op de hoogte van de financiële situatie bij FBTO. Verzekeraars zijn bij wet ook verplicht om (dreigende) solvabiliteitstekorten per direct te melden bij DNB. Door sterke groei in het aantal verzekerden bij FBTO Zorg en de onverwacht hoge toename van zorgkosten ontstond er financiële krapte bij FBTO. FBTO Zorg (onderdeel van De Friesland Zorgverzekeraar binnen de Achmea Groep) heeft vervolgens een herstelplan opgesteld en dit voorgelegd aan DNB. Dit herstelplan is door DNB goedgekeurd en wordt nu uitgevoerd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat geld van premiebetalers van andere zorgverzekeraars gebruikt wordt om de financiële problemen van FBTO op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen een (zorg)verzekeringsgroep is kapitaal overdraagbaar. Dit geldt ook voor FBTO, De Friesland en Zilveren Kruis, zij kunnen dus kapitaal overdragen aan elkaar indien men dit nodig acht. Dit maakt de (zorg)verzekeraars binnen een groep financieel meer solide. Is de mogelijkheid van kapitaaloverdracht er niet, dan zouden de afzonderlijke zorgverzekeraars binnen een (zorg)verzekeringsgroep afzonderlijk ieder meer eigen vermogen moeten aanhouden om aan de kapitaalseisen te voldoen. Ook zou herstel bij tegenvallers dan alleen mogelijk zijn door de premie (aanmerkelijk) te verhogen. Dit is niet in het voordeel van verzekerden. DNB houdt toezicht op de financiële positie van zorgverzekeraars maar ook op het goede bestuur, zowel op het niveau van individuele zorgverzekeraars als op het niveau van een zorgverzekeringsgroep.
Vindt u het eerlijk als uiteindelijk de premiebetaler zal opdraaien voor het onverantwoorde gedrag van FBTO Zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onderschrijding van de kapitaaleis door FBTO Zorg was, zo is mij gemeld door Achmea, te wijten aan een combinatie van financiële en niet-financiële factoren. FBTO Zorg heeft een sterke groei gehad van het aantal verzekerden en daardoor in combinatie met opgelopen zorgkosten in een situatie van onderdekking gekomen. Het aantal verzekerden en de kenmerken van deze verzekerden zijn in grote mate bepalend voor de verwachte schadelast en de hoogte van solvabiliteitvereisten van een zorgverzekeraar. FBTO Zorg heeft na het doorbreken van de kapitaaleis een herstelplan opgesteld om de financiële positie te versterken en dit herstelplan is goedgekeurd door DNB. Het eigen vermogen (de reserves) die zorgverzekeraars aan dienen te houden zijn bedoeld voor dit soort situaties, zodat niet de premiebetaler ineens de dupe is van een minder jaar bij een zorgverzekeraar. Doordat verzekerden jaarlijks over kunnen stappen van zorgverzekeraar is een scherpe premie belangrijk en dat kan alleen als de zorgverzekeraar de zaken goed op orde heeft.
Acht u het wenselijk dat moederbedrijf Achmea door middel van een fusie van dochterbedrijven Zilveren Kruis en De Friesland orde op zaken probeert te stellen bij het noodlijdende FBTO Zorg?
Het samengaan van deze zorgverzekeringsonderdelen die beide al onderdeel zijn van Achmea, is een oplossing voor het versterken van de financiële positie en de aansturing/governance van FBTO Zorg en in lijn met het herstelplan van FBTO Zorg dat bij DNB is ingediend.
Er vinden vaker fusies plaats tussen verzekeraars. Vorig jaar nog is Azivo opgegaan in Menzis en dit jaar geldt dat voor Cares in VGZ. Ik zie daar geen probleem in, doorgaans gaat het om een eigen bedrijfseconomische afweging. De ondernemingsraad van De Friesland heeft een zaak aangespannen tegen Achmea vanwege de fusie. De uitspraak in deze zaak is op het moment van schrijven nog niet bekend. Ik wacht het oordeel van de Ondernemingskamer af.
Kunt u uitleggen hoe de fusie van de twee dochterbedrijven een derde zorgverzekeringslabel veilig stelt? Erkent u dat dit voor verzekerden van alle drie de verschillende zorgverzekeraars zeer ondoorzichtig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De fusie betrof de fusie van twee zorgtakken die elk een eigen divisiestructuur kenden. Het fuseren van divisies inclusief moederbedrijf en dochters, betreft een complexe aangelegenheid. Belangrijkste is dat de organisatiestructuur van Zilveren Kruis na de fusie met divisie De Friesland Zorg eenduidig is en adequate sturing mogelijk maakt op alle basiszorgverzekeraars.
Verzekerden blijven ook na de fusie verzekerd bij de verzekeraar waar ze een polis hebben afgesloten. Voor hen verandert er feitelijk niets. De Nederlandse zorgverzekeraars hebben vaak een lange ontstaansgeschiedenis en bestaan van origine uit vele verschillende juridische entiteiten. Door de fusie is het financieel veiligstellen van een dochterbedrijf eenvoudiger en wordt de aansturing van de diverse juridische entiteiten vereenvoudigd. Door betere onderlinge samenwerking en waar mogelijk samenvoeging, neemt de risicospreiding toe, welke in het belang van verzekerden is. De keuze onder welke naam en label een zorgverzekeraar actief is, is aan de zorgverzekeraars zelf. Overigens ben ik van mening, zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van VWS2 heb aangegeven, dat aantallen polissen en labels overzichtelijk moeten blijven voor de consument.
Wat vindt u ervan dat de ondernemingsraad van De Friesland noch de vakbonden van te voren zijn geïnformeerd over de ophanden zijnde fusie met Zilveren Kruis?2
Ik heb van Achmea begrepen dat zij overleg hebben gepleegd met zowel de vakbonden als de ondernemingsraden en de centrale ondernemingsraad. De centrale ondernemingsraad van Achmea en de ondernemingsraad van Zilveren Kruis hebben positief geadviseerd over de samenvoeging van De Friesland en Zilveren Kruis. De ondernemingsraad van De Friesland heeft echter een zaak aangespannen tegen Achmea vanwege de fusie. De uitspraak in deze zaak is op het moment van schrijven nog niet bekend. Ik wacht het oordeel van de Ondernemingskamer af.
Erkent u dat de claim dat verschillende zorgverzekerings-nv’s onder één moederbedrijf onafhankelijk zouden zijn door het beleid van Vereniging Achmea – dat de fusie afdwingt – schijn is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verschillende NV’s binnen Achmea kennen allen een eigen statutaire directie. De statutaire directeuren zijn hoofdelijk verantwoordelijk voor de kapitalisering en bedrijfsvoering van de desbetreffende NV. DNB ziet erop toe dat alle NV’s voldoende financieel gezond en solvabel zijn, en voldoen aan de eisen omtrent beheerste en integere bedrijfsvoering.
Vindt u het wenselijk dat een moederbedrijf meerdere zorgverzekeringsentiteiten onder zich heeft en doet alsof zij onafhankelijk zijn, terwijl bekend is dat deze verschillende entiteiten wel gezamenlijk tellen voor bijvoorbeeld solvabiliteitseisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het goed dat we meerdere zorgverzekeraars in Nederland hebben. Dan is er iets te kiezen. Het principe dat er meerdere entiteiten deel uitmaken van een groep, komt veel voor in ons Nederlandse zorgstelsel. Verzekeraars bundelen hiermee activiteiten als zorginkoop en schadeafhandeling. Ook is het risico van een groep verzekeraars lager en daarmee de kapitaalsvereisten. Wel vind ik het belangrijk dat zorgverzekeraars hierover transparant zijn.
Erkent u dat door het geschuif met vermogens binnen de groep zorgverzekeraars die onder één moederbedrijf vallen er onverantwoord met gemeenschapsgeld kan worden omgegaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik vind dat niet onverantwoord. Zorgverzekeringspremies blijven binnen de zorg en binnen de zorgverzekeringsgroep. Financiële meevallers vloeien terug in de reserves of naar de verzekerden in de vorm van gedempte premiegroei. Wat mij betreft wordt hiermee op verantwoorde wijze om gegaan met gemeenschapsgeld.
Wat betekent het schuiven met vermogens, zoals gebeurt bij Achmea, Zilveren Kruis, De Friesland en FBTO, voor het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Nederlandse Zorgautoriteit? Hebben zij voldoende zicht of er oirbaar met de premiegelden wordt omgesprongen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De financiële situatie van verzekeraars zoals Zilveren Kruis, De Friesland en FBTO valt onder toezicht van DNB. Bij wet is verplicht dat verzekeraars solvabiliteitstekorten per direct melden bij DNB. Daarnaast zijn verzekeraars verplicht periodiek financiële rapportages met accountsverklaringen aan DNB aan te leveren. Verzekeraars informeren DNB bovendien proactief over aanstaande kapitaaltransacties binnen de groep en stellen DNB op de hoogte van hun kapitaalbeleid. Op deze manier heeft DNB de financiële problemen bij FBTO tijdig geconstateerd en FBTO gevraagd een herstelplan in te dienen. Ik ben daarmee van mening dat DNB adequaat toezicht kan houden.
Wat gebeurt er met de – met premiegeld – opgebouwde reserves van een zorgverzekeraar, wanneer deze met zijn activiteiten stopt of failliet gaat? Ziet de premiebetaler nog iets terug van de reserve? Kunt u uw antwoord toelichtend?
De reserves van zorgverzekeraars zijn juist onderworpen aan strenge eisen onder Solvency II wetgeving om te voorkomen dat verzekeraars failliet gaan. DNB houdt toezicht met als doel de rechten van polishouders te beschermen en zodoende faillissementen te voorkomen. In de praktijk zal bij beëindiging of dreigend faillissement eerder sprake zijn van een fusie en zal de verzekerde er weinig van merken. Mocht een faillissement toch het geval zijn, dan is het wettelijk zo geregeld dat verzekerden daar niet de dupe van worden en te allen tijde zorg geleverd krijgen. In geval van faillissement wordt de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar en verzekeringnemer van rechtswege ontbonden. De rechtspersoon wordt afgewikkeld volgens het toepasselijke wettelijk kader, waarbij eerst de vorderingen van de schuldeisers (in volgorde van hun voorrangspositie) worden vergoed. Vorderingen van verzekeringnemers jegens de failliete zorgverzekeraar worden op grond van de Zorgverzekeringswet door het Zorginstituut Nederland vergoed. Dit geldt overigens alleen voor verzekeringsnemers met een restitutiepolis. Zij kunnen een vordering jegens de failliete zorgverzekeraar hebben indien zij een rekening van een zorgaanbieder zelf hebben betaald. Verzekerden met een naturapolis betalen nooit een rekening zelf en hebben op die grond nooit een vordering op de failliete zorgverzekeraar.
Inherent aan een noodregeling of faillissementprocedure is dat veelal niet aan alle verplichtingen kan worden voldaan, dus de reserve moet worden ingezet om (een deel) van de vorderingen van de schuldeisers te vergoeden. Wanneer een zorgverzekeraar zelf besluit haar activiteiten stop te zetten is statutair bepaald wat er met de nog aanwezige reserves gebeurt, nadat is voldaan aan alle lopende verplichtingen.
Deelt u de mening dat voor de meeste mensen niet duidelijk is dat FBTO Zorg onder Achmea valt, zodat het onwaarschijnlijk is dat het getoonde wanbestuur ertoe bijdraagt dat mensen ervoor zullen kiezen om van zorgverzekeraar over te stappen wegens slecht bestuur?
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars transparant zijn over het feit dat er meerdere entiteiten onder een zorgverzekeringsgroep vallen. FBTO zorg en Achmea zijn in hun communicatie met klanten en in de voorwaarden voldoende duidelijk over het feit dat FBTO zorg deel uitmaakt van Achmea.
Hoe duidt u de uitspraak van Achmea dat het niet van plan is winst uit te keren3 in het licht van de herhaalde oproep van Achmea om winstuitkering voor zorgverzekeraars toe te staan?4
Ik heb van Achmea begrepen dat winstuitkering uit de zorgverzekeringsgroep niet aan de orde is. Achmea heeft nooit winst uitgekeerd uit de zorgverzekeringsgroep en is dat ook niet van plan. Dit is ook zo in de statuten van zowel Zilveren Kruis als De Friesland vastgelegd.
Het bericht “Deal in Nederland onder de radar” |
|
Bente Becker (VVD), Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Deal in Nederland onder de radar»?1
Ja.
Klopt het dat een administratiekantoor in Den Haag aandeelhouder is geworden van een reusachtig olieveld in Venezuela? Zo ja, klopt de bewering dat de gesloten deal in strijd is met de wet en regelgeving in Venezuela?
Informatie met betrekking tot het aandeelhouderschap van een in Nederland gevestigd administratiekantoor zou bekend kunnen zijn bij de Belastingdienst. Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan zoals bekend niet worden ingegaan op individuele belastingplichtigen.
Zijn de in het bericht genoemde commerciële handelingen rechtmatig, tegen de achtergrond van de in internationaal verband ingestelde sancties tegen Venezuela? Zo nee, welke stappen worden hiertegen ondernomen?
Op 13 november 2017 heeft de EU sancties ingesteld tegen Venezuela bestaande uit een wapenembargo en een exportverbod op goederen die gebruikt kunnen worden voor interne repressie en IT-surveillance. Daarnaast is het wettelijk kader ingesteld voor persoonsgerichte sancties (tegoedenbevriezing en reisrestricties) tegen degenen die zich schuldig maken aan ondermijning van de democratie en mensenrechtenschendingen. Op 22 januari jl. zijn een zevental personen op de lijst geplaatst. Het sanctieregime voorziet niet in een verbod of beperking op commerciële transacties betrekking hebbende op de oliesector.
Bent u van mening dat Nederland risico’s loopt als gevolg van de gesloten overeenkomst? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden dergelijke commerciële handelingen in Europees of nationaal verband getoetst, in het bijzonder op de vraag of ze in lijn zijn met sanctieregimes?
Alle onder Nederlandse jurisdictie vallende bedrijven dienen zich aan de Nederlandse wet te houden, zo ook aan de in Nederland geldende sanctieverordeningen. Het is aan bedrijven om dit zelf te toetsen. Overtreding van de sanctiewetgeving kan leiden tot vervolging. Financiële instellingen hebben de plicht tegoeden te bevriezen en financiële dienstverlening te staken van gesanctioneerde partijen. Hierbij geldt dat financiële instellingen een meldplicht hebben indien zij hiertoe overgaan. Financiële instellingen brengen hun toezichthouder op de hoogte. Het niet voldoen aan deze meldplicht kan leiden het nemen van bestuurlijke maatregelen door de betreffende toezichthouder.
Hoe verhouden de handelingen zich tot de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen?
Het kabinet doet geen uitspraak over individuele casussen, maar bedrijven dienen de wettelijke normen in zowel het land waar zij gevestigd zijn, als landen waar zij activiteiten hebben, na te leven. Buiten de wettelijke kaders verwacht het kabinet dat bedrijven internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen voor onder andere mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu, zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen). Partijen kunnen een melding doen van vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen door bedrijven bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).
Wanneer kan de Kamer het onderzoek van het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen implementeert tegemoet zien?
Het onderzoek wordt in het voorjaar van 2018 afgerond. Het Nationaal Contactpunt zal het onderzoek vervolgens aanbieden aan het kabinet, dat de opdracht voor het onderzoek heeft gegeven. Het kabinet zal het onderzoek daarna naar de Tweede Kamer sturen. Dit gebeurt voor de zomer van 2018.