De overname chipbedrijf NXP door Qualcomm |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mededinging Brussel akkoord met overname chipbedrijf NXP door Qualcomm»?1
Ja.
Kunt u aangeven of bij het chipbedrijf NXP sprake is van een vitale infrastructuur en kunt u hierbij aangeven waarom hier wel of geen sprake van is?
In 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de herijking van vitale infrastructuur (Kamerstuk 30 821, nr. 23). Indien verstoring, aantasting of uitval van vitale processen leidt tot ernstige economische, fysieke of sociaal-maatschappelijke gevolgen, is er sprake van vitale infrastructuur. Deze drie impactcriteria hebben mij tot op heden geen aanleiding gegeven het ontwerpen en maken van chips aan te merken als vitaal proces.
Mocht bij chipbedrijf NXP sprake zijn van vitale infrastructuur, kunt u dan ingrijpen? Zo ja, overweegt u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke elementen is deze overname getoetst door de toezichthouders? Zijn dat alleen economische elementen geweest, of ook elementen zoals de bescherming van vitale infrastructuur?
De mededingingsrechtelijke toets van de Europese Commissie toetst bij een overname niet op andere gronden dan de mededinging, zoals bescherming van de vitale infrastructuur.
Waarom zijn er negen betrokken toezichthouders wereldwijd betrokken bij deze overname?
Veel jurisdicties, waaronder die van de Europese Unie, verklaren hun toezicht van toepassing op het moment dat een overname hun markt kan raken. Een fusie van twee wereldwijd opererende ondernemingen zoals Qualcomm en NXP wordt mededingingsrechtelijk dan ook niet getoetst op basis van waar ondernemingen zijn gevestigd maar waar ze actief zijn.
Wat is de reden dat (een toezichthouder in) China zich moet uitspreken over deze deal?
Zie antwoord vraag 5.
Waar is de termijn van acht jaar op gebaseerd waarbij Qualcomm tegen vergelijkbare voorwaarden als nu licenties moet afgeven?
In het kader van de goedkeuring door de mededingingsautoriteiten hebben partijen een zogenaamde remedie afgesproken, een afspraak of maatregel om eventuele mededingingsrechtelijke bezwaren weg te nemen. De termijn van 8 jaar betreft een afspraak tussen de mededingingsautoriteiten en Qualcomm/NXP.
Hoe lang de termijn is, is afhankelijk van de mededingingsbezwaren in een concrete situatie. In dit geval heeft de Europese toezichthouder geoordeeld dat de termijn van acht jaar passend is om de mededingingsbezwaren weg te nemen. De Nederlandse overheid is daarbij niet betrokken.
De verantwoordelijkheid van Nederland voor de offshore en de gokindustrie op Aruba, Curaçao en Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt de uitspraak van de toenmalige Staatssecretaris, de heer Vermeend, in Amigoe van 10 januari 1995 dat offshore op de Antillen een «Koninkrijksbelang» is?1
De vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van het aanbod van offshore kansspelen vallen binnen de autonome bevoegdheid van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Vóór 10 oktober 2010 betrof dit een autonome aangelegenheid van het land de Nederlandse Antillen.
Klopt het dat de ontwikkeling van de eilanden als belastingparadijzen is bevorderd omdat Nederland zoveel belastingverdragen kon sluiten, zoals de heer Vermeend destijds zei?
Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn bevoegd om zelfstandig belastingverdragen te onderhandelen. De verdragen worden echter ten behoeve van die landen door het Koninkrijk, als subject van volkenrecht, gesloten. Na parlementaire goedkeuring worden verdragen vervolgens door het Koninkrijk geratificeerd, waarbij wordt aangegeven ten behoeve van welk deel van het Koninkrijk het verdrag geldt. Ook bij de Nederlandse belastingverdragen, die dus slechts voor Nederland gelden, gaat het op dezelfde manier. De andere landen binnen het Koninkrijk kunnen dan ook geen rechten ontlenen aan de Nederlandse belastingverdragen. Bovendien heeft Nederland beleid om oneigenlijk gebruik van belastingverdragen te voorkomen. Dit komt tot uiting door de opname van antimisbruikmaatregelen in de Nederlandse belastingverdragen en belastingregelingen die gelden binnen het Koninkrijk. De doelstelling om belastingontwijking te bestrijden wordt onder meer versterkt doordat Nederland zich heeft gecommitteerd aan de uitkomsten van het BEPS-project2 en het multilateraal instrument heeft ondertekend.
Is offshore op de eilanden nog steeds een Koninkrijksbelang? Zo nee, sinds wanneer is dat dan niet meer het geval? En waar staat dat dan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de Landsverordening offshore hazardspelen uit 1993?2
Ja, met de Landsverordening buitengaatse hazardspelen ben ik bekend.
Klopt het dat deze regels voor offshore hazardspelen zijn opgezet met de hulp van Nederland, op initiatief van de toenmalige vereniging voor offshore belangen (VOB) onder voorzitterschap van Gregory Elias?
Het opstellen en aannemen van een landsverordening geschiedt door de regering en het parlement van Aruba, Curaçao of Sint Maarten. De Landsverordening offshore hazardspelen uit 1993 is oorspronkelijk een landsverordening van de Nederlandse Antillen. Mij is niet bekend of deze regels voor offshore hazardspelen zijn opgezet met de hulp van Nederland, op initiatief van de toenmalige vereniging voor offshore belangen (VOB).
Waarom heeft de Nederlandse regering het vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 niet nodig gevonden dat toezicht werd ingesteld op offshore hazardspelen, ook wel E-gaming genoemd?
Klopt het dat de Gouverneur offshore gokvergunningen tekende voor trustkantoren, accountants en casinobazen, zonder toezicht in te stellen?
Klopt het dat de Gouverneur offshore gokvergunningen voor trustkantoren en casinobazen goedkeurde en verlengde zonder toezicht en met gedogen van sublicentiëring?
Hoeveel offshore gokvergunningen heeft de Gouverneur in de periode vanaf 1993 tot in ieder geval 10 oktober 2010 getekend? Hoeveel zijn dit er gelet op het aantal sublicentiëringen die waren verbonden aan de masterlicenties?
Klopt het dat vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 sprake was van een gedoogbeleid voor sublicentiëring, zonder dat Nederland toezicht uitoefende?
Binnen welk Nederlands beleid of wettelijk kader paste de genoemde wetgeving voor offshore kansspelen uit 1993?
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering het vanaf 1993 niet nodig vond dat toezicht werd ingesteld op offshore kansspelen/ de E-gamingsector op Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 van mening was dat zij niet verantwoordelijk was voor opsporing en handhaving in de offshore kansspelen/ E-gamingsector? Kunt u uitleggen waarom Nederland het niet nodig vond dat toezicht werd ingesteld op de E-zones van Curaçao en Sint Maarten?
Hoe heeft de Nederlandse regering vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 in afwezigheid van toezicht, opsporing en handhaving op E-gaming en E-zones gewaarborgd dat op de eilanden geen witwassen zou plaatsvinden van crimineel geld en geen andere illegale activiteiten zouden plaatsvinden?
Kunt u aangeven wanneer eindelijk de vragen zullen worden beantwoord die de Minister van Koninkrijksrelaties in september 2016 naar Curaçao heeft gestuurd?3
De vragen omtrent dit onderwerp die door uw Kamer in september 2016 zijn gesteld zijn tot tweemaal toe aan de regering van Curaçao doorgeleid. Hiervan is de Kamer ook op de hoogte gesteld (Kamerstuk 2017Z12390). Ik heb hierop nog geen reactie mogen ontvangen en heb er geen zicht op wanneer ik deze tegemoet kan zien. Ik zal de regering van Curaçao nogmaals per brief verzoeken de vragen te beantwoorden, danwel een indicatie te geven de vragen niet te beantwoorden. Daarnaast zal ik in mijn reguliere contacten met de regering van Curaçao hier aandacht voor vragen. Wellicht is het te overwegen ook via de contacten in het kader van het Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) hier bij de Staten van Curaçao aandacht voor te vragen.
Het bericht ‘Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op’ |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een deel van de vrachtwagenchauffeurs die donderdag 19 januari 2018 tijdens de storm de weg op gingen, daartoe werd «gedwongen» door hun baas? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen ondernemers nemen die hun chauffeurs expliciet of impliciet te kennen hebben gegeven dat er gevolgen zouden zijn als ze niet door zouden rijden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het ontoelaatbaar wanneer chauffeurs onder druk worden gezet onder dergelijke omstandigheden te rijden als tijdens de storm van donderdag 18 januari 2018. Ik heb meteen het initiatief genomen om met de transport- en logistieke sector om tafel te gaan om te bezien welke maatregelen bij (verwachte) extreme weersomstandigheden genomen kunnen worden. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden en ik zal de Kamer op korte termijn hierover informeren.
Bent u bereid een verbod, voor het tijdens een code Rood weeralarm rijden met lege vrachtwagens met zeil en kleine vrachtwagens tot 7,5 ton, in te voeren, waarbij handhaving eenvoudig achteraf kan, door bij een ongeval te controleren of dit verbod is overtreden? Bent u bereid in het geval van een overtreding te voorzien in oplegging van een boete aan de transportondernemer met daarbovenop alle kosten aan wegen, van berging en andere maatschappelijke kosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werkgevers een verantwoordelijkheid hebben om hun niet Nederlands sprekende chauffeurs in te lichten bij cruciale informatie zoals code rood? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel van de minstens 66 omgewaaide vrachtwagens bestuurd werden door niet Nederlands sprekende chauffeurs? Zo ja, wanneer komt deze informatie naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om de chauffeurs in te lichten over de risico’s voor henzelf en derden in het verkeer. De uiteindelijke beslissing te rijden tijdens extreme weersomstandigheden vind ik een gedeelde verantwoordelijkheid van opdrachtgever, vervoerder en chauffeur. Het is uiteraard belangrijk dat alle vrachtwagenchauffeurs, onafhankelijk van waar ze vandaan komen of welke taal ze spreken, op de hoogte zijn wanneer een code rood is afgegeven. De communicatie rond extreme weersomstandigheden is onderdeel van gesprek in de contacten met de transportsector.
Deelt u de mening dat de informatievoorziening met betrekking tot een weeralarm beter moet worden, waarbij ook niet Nederlands sprekende chauffeurs op de hoogte moeten zijn van deze waarschuwingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik bekijk samen met de transportsector welke maatregelen uitvoerbaar en effectief zouden kunnen zijn om herhaling in te toekomst te voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar de informatievoorziening. Ik zal de Kamer op korte termijn per brief informeren.
De verhuizing van Galileo Security Monitoring Centre naar Spanje |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Space policy: Galileo Security Monitoring Centre back-up site moves to Spain»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Welke landen waren in de race om het Galileo Security Monitoring Centre naar hun land te halen?
De volgende landen hebben gereageerd op de uitvraag van de Europese Commissie: België, Duitsland, Spanje, Portugal, Slovenië, Roemenië, Italië en Polen.
Is Nederland met het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) van het European Space Agency (ESA) in de race is geweest om het Galileo Security Monitoring Centre naar Nederland te halen? Zo ja, waarom is dat niet gelukt? Zo nee, waarom niet?
Een Nederlandse kandidatuur voor het Security Monitoring Centre is zeer serieus overwogen. Op kabinetsniveau is besloten Nederland niet kandidaat te stellen voor dit back-up centrum om zich volledig te kunnen richten op het Europees Medicijn Agentschap.
Wat is de reden dat er is gekozen voor Spanje?
De Europese Commissie heeft op basis van objectieve criteria de biedingen van de verschillende lidstaten beoordeeld. De Spaanse inschrijving kwam als beste uit de bus.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Britse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zullen als direct gevolg van dit besluit 10–20 fte verdwijnen uit de Britse hightech- en ruimtevaartsector.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zijn geen directe gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector.
Op welke wijze zal er door de Europese Unie en Nederland in de toekomst worden samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk op het gebied van ruimtevaart?
Op dit moment valt niet te zeggen hoe de toekomstige relatie tussen de EU en het VK met betrekking tot de EU-ruimtevaartprogramma’s er uit zal zien. Dit is onderdeel van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK). De Commissie werkt op dit moment samen met de lidstaten aan aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren over het kader van de toekomstige relatie met als doel om deze op de Europese Raad van maart 2018 te kunnen vaststellen. Het VK heeft aangegeven betrokken te willen blijven bij de ruimtevaartprogramma’s van de EU: Galileo en EGNOS (satellietnavigatie), Copernicus (aardobservatie) en het Onderzoeks- en Innovatie kaderprogramma. Dit betreft mede het gebruik van het overheidssignaal van Galileo waarvoor het Security Monitoring Centre de veiligheid moet garanderen. Voor deze toegang dient een separaat verdrag te worden afgesloten.
Nederland blijft samenwerken met het VK via de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA). De ESA is een intergouvernementele organisatie bestaande uit 22 Europese lidstaten waaronder Nederland en het VK. De Britse regering heeft expliciet kenbaar gemaakt dat het VK lid blijft van de ESA.
‘’Waakhond accountants VS in diskrediet’’ |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat drie KPMG-partners in de Verenigde Staten (VS) zogenaamde «boodschappenlijsten» ontvingen van (voormalige) medewerkers van de Amerikaanse toezichthouder Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) met informatie over naderende controles van de toezichthouder?1 2
Ja.
Verbaast het u dat in totaal zes verdachten twee jaar lang de mogelijkheden van de PCAOB om toezicht te houden op KPMG konden misleiden waarbij een van de verdachte zijn frauderende partner bij KPMG in een e-mail schreef: «alles wat je nodig hebt voor het hele jaar»?
Deelt u de mening dat de fraude (mede) plaats heeft kunnen vinden doordat een van de verdachten die werkzaam was bij PCAOB overstapte naar KPMG en daarbij gevoelige informatie meenam en vervolgens contact onderhield met oud-collega’s die later ook naar KPMG gingen?3
Hoeveel fraudegevallen zijn in Nederland sinds 2000 bij de zogenaamde «Big Four» te wijten aan werknemers die een overstap maakten van de toezichthouder naar een accountantskantoor en andersom?
Neemt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) contact op met haar Amerikaanse collega’s teneinde hen te ondersteunen en waar mogelijk te leren van deze casus? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft regelmatig en goed contact met de Amerikaanse toezichthouder. In de contacten tussen AFM en PCAOB is aandacht geweest voor deze casus en de AFM beziet voortdurend of op basis van beschikbare informatie eventueel lering kan worden getrokken. Op verzoek van de Amerikaanse collega’s zou de AFM bereid zijn de Amerikaanse toezichthouder bij te staan; een dergelijk verzoek heeft zich echter niet voorgedaan.
Bent u bereid door de recente schandalen van de internationale tak van KPMG in Zuid-Afrika, Curacao en nu opnieuw in de VS te onderzoeken hoe de AFM als toezichthouder van KPMG met haar hoofdkantoor in Amstelveen – waarvoor KPMG vorig jaar met justitie voor acht miljoen euro schikte vanwege fraude bij de bouw – beter toezicht kan houden op de internationale activiteiten van KPMG?
Ik ben verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving ter borging van de kwaliteit van de in Nederland uitgevoerde wettelijke controles van een financiële verantwoording van een onderneming of instelling. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van die wet- en regelgeving.
Kunt u de bedragen in miljoenen euro’s geven van alle schikkingen die KPMG vanaf het jaar 2000 met justitie heeft getroffen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar schikkingen boven de 50.000 euro. Met KPMG zijn vanaf 2000 twee hoge transacties6 gesloten. In 2013 ging het om een bedrag van 7 miljoen euro en in 2017 ging het om een bedrag van 8 miljoen euro. Ik verwijs voor verdere informatie naar de persberichten die door het Openbaar Ministerie in deze zaken zijn uitgebracht.7
De onduidelijkheden die de EU-exportsancties met zich meebrengen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich de beantwoording van de Kamervragen over «EU-exportsancties Rusland te onduidelijk»?1
Ja.
Erkent u dat veel ondernemers, ondanks de beschikbaarheid van handboeken en websites, worstelen met de vertaling van juridische informatie ten aanzien van export naar sanctielanden naar wat wel en niet mag in de praktijk? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken wat ondernemers missen in de huidige handboeken en op basis daarvan verbeteringen door te voeren in de praktische bruikbaarheid? Zo ja, op welke termijn kunt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
De EU-sancties op Rusland zijn ingewikkelde regelgeving. Daarom heeft de overheid meerdere instrumenten ontwikkeld om ondernemers te helpen meer duidelijkheid te krijgen, zoals het handboek Rusland. Deze instrumenten zijn nader toegelicht in de beantwoording van Kamervragen van het lid Becker (zie Kamerstuk 2017D38 022, 21 december 2017). Uit contacten met het bedrijfsleven komt niet het beeld naar voren dat ondernemers informatie missen. Het aantal vragen over Ruslandsancties dat door RVO wordt ontvangen is stabiel. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 5. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal evenwel contact opnemen met de relevante brancheverenigingen en navraag doen naar hun ervaringen, met het oog op mogelijke verdere verbeteringen waar relevant. Individuele bedrijven kunnen altijd contact opnemen met de Centrale Dient voor In- en Uitvoer van de Douane voor vragen of klachten (088-1512122).
Waarom geeft u aan dat het Handboek Rusland niet is verouderd, terwijl er vanuit het bedrijfsleven andere geluiden klinken? Klopt het dat in het Handboek Rusland niets is opgenomen over de «company check» en ook niet over de gevolgen van de «Rosneft uitspraak» voor bedrijven? Bent u bereid het handboek op deze punten te actualiseren?
Het primaire doel van het handboek is om de complexe juridische teksten uit de sanctieverordening uit te leggen en toe te lichten, zodat deze praktisch toepasbaar worden voor ondernemers. De afgelopen jaren heeft het ministerie geen informatie bereikt dat het handboek niet toereikend zou zijn. Sinds de laatste versie van het handboek (2015) zijn er geen grote wijzingen meer geweest in het sanctieregime. De sancties zijn medio 2014 ingesteld. Eventueel nieuwe wijzigingen in de sanctieverordening die relevant zijn voor ondernemers, worden zo snel mogelijk opgenomen in het handboek.
Klopt het dat de «company check» niet voor alle sanctielanden beschikbaar is? Zo ja, voor welke sanctielanden ontbreekt deze check en bent u bereid deze alsnog beschikbaar te stellen?
De company check, waarbij er formele informatie over een eindgebruiker kan worden opgevraagd, is niet een specifiek product maar een algemene benaming voor dienstverlening die door het Nederlandse postennetwerk in het buitenland wordt verricht. De exacte invulling ervan verschilt per land en hangt onder meer af van de beschikbare bronnen. Voor sommige sanctielanden als Noord-Korea en Syrië is deze dienst slechts beperkt beschikbaar.
Bent u bereid de Kamer inzicht te verschaffen in de werking van het sanctieloket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) door, eventueel via het Jaarverslag van de RVO, periodiek te rapporteren over welk type vragen gesteld worden, wat trends in vragen zijn en wat ondernemers van de beantwoording van vragen vinden?
RVO beschikt over een interne voortgangsrapportage. Deze verschaft inzicht in het aantal en het soort vragen dat wordt gesteld. De trend in aantallen is stabiel te noemen. Ondernemers waarderen de vraagbeantwoording van RVO gemiddeld met een 7,8.
Aantal vragen sanctieloket Rusland
378
254
291
Erkent u dat Nederlandse banken en/of het midden- en kleinbedrijf (mkb) op grond van exportcontrolewetgeving en de sanctieverordening Rusland weliswaar niet hoeven na te gaan hoe betaling vanuit Rusland plaatsvindt, maar dat banken deze informatie in de praktijk wel degelijk van ondernemers vragen op grond van wetgeving met betrekking tot anti-witwassing en corruptie? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met banken en het bedrijfsleven om te voorkomen dat de verantwoordelijkheid om deze informatie te achterhalen door banken eenzijdig bij het mkb wordt neergelegd?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) dienen verschillende instellingen, waaronder ook banken en andere financiële ondernemingen, zich in te spannen om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of financieren van terrorisme. De Wwft schrijft daartoe een verplicht cliëntenonderzoek voor. In het kader van dit cliëntenonderzoek verzamelen banken onder meer informatie over de identiteit van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende en het doel en de aard van de beoogde relatie met de cliënt. Indien een bank niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek, wordt de bank geacht van dienstverlening aan de cliënt af te zien of de dienstverlening te beëindigen.
Een bank is op grond van de Wwft niet verplicht onderzoek te verrichten naar de wederpartij van zijn cliënt.2 Wel dient een bank in het kader van het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft een voortdurende controle op de zakelijke relatie uit te oefenen en moet zij de tijdens de duur van die relatie verrichte transacties monitoren. Daarmee dient een bank te waarborgen dat de transacties overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van een cliënt en diens risicoprofiel. Deze transactiemonitoring kan ertoe leiden dat een bank zich met nadere vragen over de wederpartij tot zijn cliënt wendt. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de herkomst of de omvang van de transactie niet overeenkomt met de kennis die de instelling heeft van diens cliënt. Daarbij dient een instelling rekening te houden met de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme in een concreet geval, bijvoorbeeld in verband met de staat waaruit de betaling afkomstig is. Het inwinnen van aanvullende informatie door een bank, via de cliënt of anderszins, is in een dergelijk geval noodzakelijk om te voorkomen dat de dienstverlening van een bank gebruikt kan worden voor witwassen of financieren van terrorisme. Banken en andere instellingen zijn op grond van de Wwft verplicht om ongebruikelijke transacties te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU).3
Hoewel uit het voorgaande volgt dat banken in het kader van het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft onder omstandigheden genoodzaakt zullen zijn zich met nadere vragen tot hun cliënt te wenden, zijn geen signalen bekend dat banken de verantwoordelijkheid voor het achterhalen van informatie over de herkomst van een betaling eenzijdig bij het MKB-bedrijf neerleggen. Het Ministerie van Financiën zal daarom met de belangenbehartigers van het MKB in gesprek gaan om te verkennen waar zij in dit verband tegen aanlopen.
Wat is uw ambitieniveau ten aanzien van het percentage afgehandelde vergunningsaanvragen voor de komende jaren en hoe zorgt u voor voldoende kennis en capaciteit om, gelet op de verwachte toename van handel met Rusland en andere sanctielanden, de aanvragen in de toekomst tijdig af te handelen?
Meer dan 95% van de aanvragen wordt binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit in de toekomst anders zal zijn. Jaarlijks worden er gemiddeld circa 50 aanvragen voor een exportvergunningen onder de Ruslandsancties ingediend. Deels betreft dit verlengingen van eerder afgegeven vergunningen. Ook indien het aantal aanvragen voor Rusland zou toenemen, is de huidige capaciteit toereikend.
Het bericht 'Online burgerinspraak kan leiden tot teleurstelling in politici'? en het rapport van het Rathenau instituut 'Online meebeslissen'? |
|
Sven Koopmans (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Online burgerinspraak kan leiden tot teleurstelling in politici»1 en het rapport van het Rathenau instituut «Online meebeslissen»?2
Ja.
Op welke wijze wordt digitale inspraak in Nederland nu vormgegeven?
Worden op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mogelijkheden onderzocht hoe de digitale technologie ingezet kan worden voor meer inspraak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat gedaan en welke mogelijkheden worden bekeken? Wordt hierbij ook gekeken naar lokale en/of regionale initiatieven die als voorbeeld kunnen dienen?
Begin 2017 verscheen in opdracht van BZK het rapport «Digitale empowerment van de demos». Hierin inventariseerde de Universiteit Tilburg verschillende e-democratie praktijken uit binnen- en buitenland. Inzichten uit dit rapport hebben o.a. geresulteerd in de ontwikkeling van een zgn. «proeftuin digitale democratie». In de beantwoording van vraag 7 ga ik hier nader op in.
Ook is er met steun van BZK een website (www.e-dem.nl) en een handreiking verschenen voor het gebruik van verschillende open source participatietools. Deze tools komen (gedeeltelijk) voort uit het EU programma D-CENT (Decentralised Citizens Engagement Technologies). Voor de totstandkoming van de handreiking zijn verschillende lokale en regionale initiatieven geraadpleegd.
In hoeverre is de ontwikkeling van digitale inspraak – bijvoorbeeld in het wetgevingsproces – onderdeel van de Wet digitale overheid? Zo nee, is dit dan ergens anders belegd?
Digitale inspraak wordt niet geregeld in de Wet digitale overheid. Het voorstel voor de Wet digitale overheid bevat regulering van de digitale overheid op het gebied van standaarden, informatieveiligheid en de generieke infrastructuur, waaronder de inrichting van stelsels voor elektronische identiteiten (eID) voor burgers en bedrijven. Om de continuïteit van (semi)publieke dienstverlening aan burgers te borgen wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen om op basis van nader door de Minister van BZK vast te stellen eisen een of meer private inlogmiddelen voor burgers toe te laten, als alternatief naast DigiD. De wet verplicht dienstverleners om voor hun elektronische diensten een passend betrouwbaarheidsniveau te bepalen en daarvoor de door de Minister van BZK aangewezen generieke inlogmiddelen te accepteren. Het zou immers voor burgers en bedrijven onaanvaardbaar zijn, alsmede voor de overheid inefficiënt zijn, om bij elke dienstverlener of elke sector een andere inlogmethode te moeten hanteren. Digitale inspraak in het beleid- en wetgevingsproces is op dit moment vormgegeven via internetconsultatie. Het is bestaande praktijk dat deze stap in het beleids- en wetgevingsproces plaatsvindt voorafgaand aan de ministerraadbehandeling van wet- en regelgeving en steeds meer ook bij beleidsvoorstellen. De basis hiervoor is niet gelegen in de Wet digitale overheid of andere regelgeving; het betreft geïnstitutionaliseerd beleid.
Bent u bekend met de in het rapport geschetste problemen bij het digitale inspraakproces? Zo ja, hoe probeert u die bij de digitale inspraak op nationaal of regionaal niveau in Nederland te voorkomen?
De twee problemen die in het rapport worden gesignaleerd worden herkend. Voor het probleem van de beperkte impact van digitale inspraakinitiatieven op de politieke besluitvorming geldt dat in deze besluitvorming verschillende elementen een rol spelen waarvan inspraak er een is. Het probleem dat de groep deelnemers niet representatief is, is niet bij elke vorm van digitale inspraak aan de orde. Zo is de consultatie via de website www.internetconsultatie.nl niet gericht op het verkrijgen van representatief commentaar, maar op het ontvangen van suggesties en ideeën die helpen om de kwaliteit van de voorstellen te verbeteren.
Binnen de proeftuin digitale democratie krijgen de deelnemende (lokale en regionale) overheden ondersteuning op verschillende uitdagingen die het Rathenau Instituut constateert bij het digitale inspraakproces.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de bekendheid van internetconsultatie.nl – de internetconsultatiewebsite voor nieuwe wetgeving – te laag is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt er aangedaan om deze bekendheid te vergroten?
De conclusie over de bekendheid van de internetconsultatiewebsite wordt gedeeld. In de kabinetsbrief over transparantie van het wetgevingsproces (Kamerstuk 33 009, nr. 39) is aangegeven dat de evaluatie uit 2016 al liet zien dat de bekendheid van de site beperkt is. Zoals toegezegd in de kabinetsbrief is het kabinet bezig om de bekendheid met en het bereik van de site te verbeteren door het inzetten van meer en op doelgroepen gerichte communicatie over nieuwe internetconsultaties.
Welke initiatieven neemt u dit jaar voor het bevorderen van digitale inspraak ter bevordering van de democratische participatie?
Voor wat betreft digitale participatie op het landelijke niveau worden aanvullende maatregelen m.n. bezien in samenhang met het verschijnen van het rapport van de Staatscommissie Parlementair Stelsel. Deze commissie is mede door uw Kamer ingesteld en zal zich o.m. buigen over de kansen en risico’s van de voortschrijdende digitalisering voor de democratie.
Voor wat betreft het regionale en lokale niveau start in april aldus een proeftuin digitale democratie. In deze tweejarige proeftuin ondersteunt BZK – enkele – gemeenten bij de inzet van open source digitale participatietools. Deze tools komen (gedeeltelijk) voort uit het EU programma D-CENT (Decentralised Citizens Engagement Technologies). Gemeenten gaan daarbij, onder begeleiding van experts, met nieuwe inzichten en (digitale) hulpmiddelen aan de slag. Deelnemers trekken hierin gezamenlijk op om zo veel mogelijk van elkaar te leren. Het doel is het stimuleren van meer directe burgerbetrokkenheid in lokale beleidsontwikkeling. Ook zal gedurende de proeftuin bezien worden of er – indien gewenst – ook nog overige decentrale overheden kunnen instromen.
Het bericht ‘E-healthweek 2018: ‘Opschaling is altijd gedoe’’ |
|
Pia Dijkstra (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «E-healthweek 2018: «Opschaling is altijd gedoe»»?1
Ja.
In hoeverre vormt opschaling een probleem bij de invoering van e-health innovaties in de zorg? Begrijpt u de zorgen die naar voren komen in het bericht? Hoe kunt u bijdragen aan een betere en snellere invoering van e-health innovaties, zoals blockchain, in de zorg?
De E-healthweek, met meer dan 250 bijeenkomsten en evenementen, heeft nadrukkelijk geïllustreerd dat overal in het land prachtige initiatieven worden ontplooid op het gebied van e-health en digitaal ondersteunde zorg. Daarbij zien we meer en meer dat het niet blijft bij pilots en experimenten, maar dat reële toepassingen in de praktijk van alledag hun weg vinden. Tegelijkertijd vormt verdere opschaling van dergelijke toepassingen naar meerdere locaties, regionaal of op landelijk niveau, vaak een aanzienlijke uitdaging. De kern van de uitdaging is dat het bij toepassing van innovaties, ook als er digitale techniek aan te pas komt, vaak gaat om (complexe) organisatorische veranderingsprocessen. Daarbij worden nieuwe samenwerkingsrelaties tussen professionals vormgegeven en kunnen patiënten vanuit een steeds gelijkwaardigere positie meesturen in hun behandelproces. Om daarin succesvol te zijn is een constructief samenspel nodig tussen innoverende bedrijven, patiënten, zorgaanbieders, verzekeraars, gemeenten en kennis- en onderwijsinstellingen. Wij dragen op verschillende manieren bij aan dit samenspel. In de eerste plaats bevorderen wij, met het zorgbrede Informatieberaad, het ontstaan van een «vruchtbare grond», een infrastructuur van standaarden en afspraken voor gegevensontsluiting en -uitwisseling, die onder andere gestalte krijgt in programma’s als VIPP en MedMij. Daarnaast stimuleren wij op tal van manieren het innovatieklimaat in de zorg. De E-healthweek is daar een voorbeeld van. Door de inzet van versnellingsmakelaars bevorderen we regionale en bovenregionale samenwerking. Via de Seed-capital regeling, waarin recent 12 miljoen Euro beschikbaar is gekomen, wordt geïnvesteerd in de opschaling van veelbelovende initiatieven. Met de Health Innovation School leiden we zorgmanagers op om implementatietrajecten succesvol vorm te geven en uit te voeren. En met zorgvoorinnoveren.nl bieden wij een kennisbank en een adviesloket voor innovatievraagstukken.
Binnenkort ontvangt u een vollediger overzicht met de voortgangsrapportage e-health en zorgvernieuwing, waarin wij ook een aantal nieuwe impulsen aan de verbetering van het innovatieklimaat voor e-health en digitale ondersteuning bekend zullen maken.
Deelt u de mening dat blockchaintechnologie in de zorg een grote bijdrage kan leveren voor de patiënten maar ook voor het verlagen van administratieve druk en lasten bijvoorbeeld door defragmentatie en stroomlijning van (financiële) logistiek?
De blockchain technologie staat nog in de kinderschoenen. Met het project blockchain in de zorg verkent Zorginstituut Nederland wat blockchaintechnologie kan betekenen voor de gegevensuitwisseling in de zorg. Bij de verkenning is uitgegaan van een centrale positie van de burger waarmee deze controle krijgt over de eigen zorggegevens. Blockchain heeft de potentie om samenwerking, gegevensuitwisseling en wederzijds vertrouwen anders te organiseren. Dit kan onder andere leiden tot een vermindering van de administratieve lasten. Hiervoor moet er eerst inzicht worden geworven in de mogelijkheden en consequenties voor de gebruikte processen, wet- en regelgeving en technieken in de zorg. Voor deze onderzoeksdoeleinden is de blockchaintoepassing Mijn Zorg Log ontwikkeld.
Kunt u uitleggen welke knelpunten er zijn voor de succesvolle invoering van blockchaintechnologie in de zorg? Hoe kunt u deze knelpunten, naast de knelpunten die naar voren komen in het rapport «Blockchain in de zorg» van Nictiz2 zoals de verschillende manieren van informatie en verouderde technologie, wegnemen?
Nictiz stelt in hun rapport «Blockchain in de zorg» dat de implementatie van blockchain in de zorg geen sinecure is. Een beheerste invoering is van belang, omdat het gaat om burgers en hun gezondheid en de mogelijkheden van zorgaanbieders om burgers daarbij te ondersteunen. De gegevensuitwisseling in de zorg is complex en vindt plaats in en vanuit de verschillende zorgdomeinen, maar ook over zorgdomeinen heen.
Voordat sprake kan zijn van implementatie of het oplossen van knelpunten is het zinvol eerst een nader beeld te krijgen van de (on)mogelijkheden van blockchain. Zoals aangegeven bij 3 onderzoekt Zorginstituut Nederland wat blockchain kan betekenen voor de gegevensuitwisseling in de zorg.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent het veelbelovende prototype blockchain «Mijn Zorg Log»? Is dit prototype ook geschikt voor een effectievere en efficiëntere uitvoering van het persoonsgebonden budget? Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de opschaling van dit prototype voortvarend verloopt en leidt tot een afname van administratieve druk en lasten in plaats van toename?
In 2017 is Mijn Zorg Log juridisch gecertificeerd door advocatenkantoor Pels Rijcken, technisch getoetst door de TU Delft en bekroond met de Computable award voor beste ICT-project van het jaar in de zorg. Op dit moment lopen de voorbereidingen voor de kleinschalige praktijkproef Blockchain Kraamzorg met Mijn Zorg Log waarbij onderzocht wordt wat het gebruik van blockchaintechnologie in de praktijk betekent voor de administratieve processen in de kraamzorg, cliënten, kraamverzorgenden, kraamzorgorganisatie en zorgverzekeraars. Om Mijn Zorg Log breder in te zetten, waaronder voor PGB, is nader onderzoek nodig.
Op dit moment zijn er verschillende blockchain initiatieven vanuit verschillende organisaties in de zorg. Om de voordelen van blockchain in de zorg te benutten, is het van belang om de initiatieven te bundelen. Zoals aangegeven bij vraag 3 is één van de voordelen de vermindering van de administratieve lasten. Deze bundeling past in de agenda van het Informatieberaad, waarin organisaties in de zorg samenwerken aan een duurzaam informatiestelsel voor de zorg. Het is opgericht om hiervoor afspraken, standaarden en voorzieningen te maken zodat zorggegevens veilig en betrouwbaar kunnen worden gedeeld. Twee van de uitgangspunten zijn de patiënt regie over eigen gezondheid geven en de zorgprofessional voorzien van betere informatie.
Het onderzoeken van de mogelijkheden van blockchain passen in het streven om ervoor te zorgen dat de burger de beste zorg kan krijgen die er is en dat hij kan beschikken over de informatie die daarvoor nodig is.
De NAM-uitspraken en technische mogelijkheden voor het verminderen van gaswinning |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de brief van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) waarin zij aangeeft dat er «thans geen aanleiding is om aanvullende maatregelen te treffen vanuit een persoonlijk veiligheidsperspectief op basis van de toepasselijke Meijdam norm»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Met «code rood» bedoelt SodM te zeggen dat een grenswaarde is overschreden, waarmee het meet- en regelprotocol in werking treedt. Dit protocol houdt in dat NAM binnen een korte tijd een analyse maakt over de achtergronden van de grenswaardeoverschrijding en een voorstel doet voor eventuele beheersmaatregelen. NAM legt deze analyse voor aan SodM, waarna SodM aan mij advies uitbrengt. NAM heeft er in haar brief aan SodM op gewezen, dat het meet- en regelprotocol betrekking heeft op zowel fysieke veiligheid als veiligheidsbeleving.
De uitspraak van NAM over de risicomodellen is een constatering op basis van rekenresultaten. SodM heeft de constateringen van NAM getoetst en komt tot de conclusie dat zij zich kan vinden in de analyse van NAM. Het gaat dan om een analyse waaruit blijkt dat het patroon van de grondversnelling (PGA), de grondsnelheid (PGV) en de magnitude van de beving binnen de verwachtingen valt en daarom geen onverwachte elementen bevat. Ik verwijs hiervoor naar het rapport van SodM (p.31), dat ik gevoegd heb bij mijn brief aan uw Kamer van 1 februari 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Wat vindt u ervan dat de NAM stelt dat code rood onterecht is afgegeven en dat de aardbeving binnen de bestaande risicomodellen past?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat Groningers die al maanden en soms zelfs jaren zitten met onopgeloste schades woest worden als de NAM zulke brieven stuurt?
Ik heb begrip voor de emoties van Groningers die een goede oplossing willen voor schade die zij door aardbevingen hebben ondervonden. Daarom heb ik mij vanaf het begin van mijn aantreden als Minister ingezet voor een goed schadeprotocol Recent is hierover overeenstemming bereikt (zie Kamerstuk 33 529, nr. 423). Ik ga echter niet over de wijze waarop NAM zijn cijfers, rapporten en brieven presenteert.
Wordt u ook niet bijkans misselijk van deze houding en benadering? Bent u bereid de NAM, maar ook aandeelhouders Shell en Exxon, hierop stevig aan te spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de door experts van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en Gasunie Transport Services (GTS) gemaakte opmerking in een technische briefing over leveringszekerheid op 17 januari 2018 in de Kamer dat er nog minder gaswinning mogelijk is zonder de leveringszekerheid in gevaar te brengen? Hoe verhoudt zich dat tot eerdere uitspraken van uw ambtsvoorganger dat de leveringszekerheid bij hogere winning in het gedrang komt (een besluit dat de Raad van State overigens heeft vernietigd)?
In de genoemde technische briefing hebben GTS en TNO een toelichting gegeven op het onderwerp leveringszekerheid en het gebruik van laagcalorisch gas in binnen- en buitenland. Tijdens deze briefing is ook ingegaan op mogelijkheden om de vraag naar laagcalorisch gas te verminderen. Uit de vraag kan ik niet opmaken aan welke van deze mogelijkheden door de vragenstellers wordt gerefereerd. Ik maak daarom een onderscheid tussen de korte en de langere termijn.
Bij het verlagen van de gaswinning nog binnen dit gasjaar (tot 1 oktober 2018) kan alleen gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Daarnaast is in 2015 het onderzoek naar een andere benadering van de gaswinning uitgevoerd (Kamerstukken 33 529, nr. 212). De hoofdconclusie van dit onderzoek was dat het mogelijk is het gassysteem zodanig in te richten dat zoveel mogelijk gas uit andere bronnen dan het Groningenveld wordt gebruikt, waarmee de winning uit het Groningenveld temperatuurafhankelijk wordt. Het kabinet heeft destijds echter besloten om niet volledig tot deze andere benadering van de gaswinning over te gaan omdat de temperatuurafhankelijke winning uit het Groningenveld zou leiden tot sterke productiefluctuaties, die het, op basis van het advies hierover van SodM, juist zoveel mogelijk wilde beperken (Kamerstuk 33 529, nr. 278). Naar aanleiding van de nieuwe adviezen van SodM en GTS van 1 februari jl. zal ik dit opnieuw bezien voor de aankomende jaren. Zoals ik in mijn brief van 1 februari jl. aan uw Kamer schreef, heb ik NAM en GasTerra gevraagd binnen de voorwaarden van de voorlopige voorziening, voor het lopende gasjaar hier reeds invulling aan te geven en de gaswinning te verlagen (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Op de langere termijn zijn er ook andere mogelijkheden om de vraag naar Gronings gas structureel terug te brengen, bijvoorbeeld via de bouw van een aanvullende stikstofinstallatie in Zuidbroek, de ombouw van industriële grootverbruikers naar hoogcalorisch gas en verduurzaming in de gebouwde omgeving. Ik inventariseer nu wat de mogelijkheden van deze en andere opties zijn en wil uw Kamer hierover zoals eerder toegezegd dit kwartaal informeren.
Komt het voor dat er laagcalorisch (Groningen)gas wordt geëxporteerd en dat dat omgezet wordt naar hoogcalorisch gas? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat dat en hoe is dat mogelijk?
Als gas kwalitatief wordt omgezet, wordt dit gedaan door de landelijke netbeheerder die de taak heeft om de netten te balanceren. In het buitenland zijn er ook mogelijkheden om laagcalorisch gas in het hoogcalorische gasnet bij te mengen. Uw Kamer is hier eerder al over geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 285).
Het is mij bekend dat er met name in Frankrijk laagcalorisch gas in het hoogcalorisch gasnet wordt gemengd om het gasnetwerk te balanceren. Het afgelopen gasjaar ging het daarbij om iets minder dan 0,5 miljard Nm3. Dat is vergelijkbaar met eerdere jaren en valt binnen de bandbreedte waar GTS in haar prognoses van de export naar België en Frankrijk rekening mee heeft gehouden. Overigens ben ik inmiddels met mijn collega’s in Duitsland, Frankrijk en België in gesprek over de mogelijkheden de buitenlandse vraag naar laagcalorisch gas versneld af te bouwen.
In mijn gesprekken met buitenlandse collega’s stel ik uiteraard ook het bijmengen van laagcalorisch gas in het hoogcalorische net aan de orde. Daarbij plaats ik wel de kanttekening dat enige overloop door netbeheerders die verschillende gassystemen in balans moeten houden nooit volledig te vermijden zal zijn. Het gaat daarbij overigens wel om een overloop die twee kanten op werkt: laagcalorisch gas in het hoogcalorische systeem en hoogcalorisch gas in het laagcalorische systeem.
Zijn er mogelijkheden om in de bestaande exportcontracten de export van laagcalorisch (Groningen)gas af te bouwen? Zo ja, wilt u dat per onmiddellijke ingang doen?
Nee. Contracten kunnen weliswaar met wederzijds goedvinden worden aangepast, maar dit heeft geen effect op de fysieke vraag naar laagcalorisch gas in het buitenland. In het buitenland wordt het gas namelijk, net als in Nederland, gebruikt door huishoudens en bedrijven en ook daar bestaat hiervoor op de korte termijn geen alternatief. Buitenlandse afnemers nemen het gas af, omdat ze het fysiek nodig hebben. De contracten van GasTerra met energiebedrijven spelen daarbij geen rol. Deze contracten zijn alleen een vorm aan de hand waarvan aan de vraag wordt voldaan. Als er geen contracten zouden zijn, dan zouden partijen dit gas op de Nederlandse gashandelsplaats TTF inkopen, waarbij er ook geen mogelijkheid is om te discrimineren tussen binnen- en buitenland. Om de vraag naar buitenlands gas terug te brengen worden in Duitsland, België en Frankrijk tussen nu en 2030 alle aansluitingen naar het gebruik van hoogcalorisch gas omgebouwd. Zoals reeds toegezegd ben ik met mijn buitenlandse collega’s in gesprek om te kijken of en waar dit proces kan worden versneld.
Zijn er mogelijkheden om niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland de vraag naar laagcalorisch Groningengas af te laten nemen door stikstofinstallaties, bijmenging of ander gebruik door de industrie? Bent u bereid afnemers voor de benodigde investeringen te compenseren? Zo nee, waarom niet?
In de gesprekken die ik momenteel met mijn buitenlandse collega’s voer verken ik ook welke mogelijkheden zij zien om op een andere manier in de vraag naar gas te voorzien dan via het gebruik van het gas uit Groningen. Ik neem dit mee in mijn inventarisatie van mogelijkheden om de vraag naar gas uit Groningen te verlagen die ik eind maart aan uw Kamer wil aanbieden.
Klopt het dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) later advies uitbrengt? Deelt u de mening dat dit ongewenst is gezien de enorme urgentie en het belang voor Groningen?
De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft, om tot een zorgvuldig afgewogen analyse te komen, een week later advies uitgebracht dan aanvankelijk voorzien. Gelet op het gewicht van dit advies voor de verdere besluitvorming over de gaswinning in Groningen heb ik hiervoor begrip. Het advies heb ik op 1 februari jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Continuïteit van DBFM(O)-projecten na faillissement van de private aanbieder |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britse bouwgigant met 45.000 werknemers failliet» (NOS 15 januari)?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja. Het faillissement van dit bouwbedrijf lijkt een combinatie te zijn geweest van verschillende factoren die hoofdzakelijk met het bedrijf zelf te maken lijken te hebben.
Hoe duidt u de praktijk dat in Nederland steeds meer contracten worden afgesloten met private partijen op basis van het principe van Design Build Finance Maintain Operate (DBFMO)?
In het beleid ten aanzien van DBFM(O) is van belang dat DBFM(O) geen doel op zich is, maar een middel om «value for money» te bereiken. Dit beleid bestaat al bijna 20 jaar. Een eventuele keuze voor DBFM(O) vindt plaats op basis van een vergelijking tussen DBFM(O) en andere contractvormen. Bij ieder project boven € 25 mln voor gebouwen en € 60 mln voor infrastructuur wordt deze afweging gemaakt. Gebouwen en infrastructuur zijn in het algemeen geschikt voor optimalisatie van levensduurvoordelen binnen DBFM(O) contracten omdat deze projecten vanwege hun aard stabiel en langlopend zijn, de scope vooraf goed te bepalen is en de risico’s goed in te schatten en te beheersen zijn door de opdrachtnemer. In vergelijking met traditionele uitvoering hebben DBFM(O) projecten geraamde meerwaardes opgeleverd van gemiddeld 10 à 15%2 zoals eerder met uw Kamer is gewisseld. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze 10 à 15% meerwaarde financieel van aard is. Verbeteringen van het kwaliteitsniveau zijn niet meegenomen.
Het aantal DBFM(O) projecten is derhalve afhankelijk van het aantal potentieel geschikte projecten en de afweging per project over de eventuele meerwaarde van DBFM(O). Zoals onder meer toegelicht in de DBFM(O) Voortgangsrapportage 2016/20173 is het aantal DBFM(O) projecten in de afgelopen jaren gestaag toegenomen naar een totaal van 40. In de komende periode zal de groei van het aantal nieuwe projecten afnemen tot naar verwachting gemiddeld 2 à 3 per jaar voornamelijk omdat de desbetreffende vakdepartementen minder (potentiële) projecten hebben in de toekomst. In de komende DBFM(O) Voortgangsrapportage 2018/2019 (waarvan de planning is om deze medio 2018 aan de Tweede Kamer te sturen) zal nader worden ingegaan op deze toekomstige projecten.
Is het overzicht van DBFM(O)-projecten op de website rijksoverheid.nl compleet en actueel? Omvat dit overzicht ook DBFM(O)-projecten van medeoverheden?
Ja. Het overzicht op rijksoverheid.nl is compleet en actueel. Dit overzicht omvat alleen Rijksprojecten en geen projecten van medeoverheden omdat deze buiten de verantwoordelijkheid van het Rijk vallen.
Gezien de lange looptijd van DBFM(O)-projecten, hoe vaak is het voorgekomen dat aanbieders tijdens de looptijd van het contract een faillissement hebben aangevraagd?
Tot nu toe zijn er geen faillissementen opgetreden bij aanbieders. Bij DBFM(O) worden de onderdelen van een investeringsproject (zoals ontwerp, bouw, financiering, onderhoud en facilitair) met alle bijbehorende risico’s integraal overgedragen van de publieke opdrachtgever aan één private opdrachtnemer, namelijk een consortium van meerdere private partijen. Het consortium levert een dienst over de hele levensduur (b.v. het beschikbaar stellen van een weg) in plaats van een product (b.v. de aanleg van asfalt). Voor ieder DBFM(O) project richt het desbetreffende consortium een speciale projectvennootschap op. Het Rijk sluit als opdrachtgever een contract met deze projectvennootschap als opdrachtnemer. In de vennootschap zijn de bouwbedrijven doorgaans (mede)aandeelhouder en vindt vreemd vermogen financiering plaats via externe financiers, zoals banken en institutionele beleggers.
De enige manier om geld te verdienen voor de projectvennootschap is om de dienst zoals uitgevraagd te leveren gedurende de looptijd van het project. Hierdoor hebben alle betrokken marktpartijen een sterke prikkel om de gewenste prestaties te leveren en om eventuele problemen zelf aan te pakken of te voorkomen. Mocht er toch een partij binnen de projectvennootschap failliet gaan, dan dienen de andere deelnemende partijen dit zelf op te lossen. Dit mechanisme heeft ook in de moeilijke marktomstandigheden in de bouwsector van de afgelopen jaren gewerkt. Deze moeilijke omstandigheden leidden wel tot financiële problemen bij bouwbedrijven en zelfs (dreigende) faillissementen van enkele partijen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in 2016 toen problemen ontstonden bij Imtech dat betrokken was bij onder meer de Penitentiaire Inrichting Zaanstad. De private partijen hebben toen zelf hiervoor een goede oplossing gevonden. Ook in deze periode is geen enkele projectvennootschap ooit failliet gegaan.
Mocht dit mechanisme niet werken dan heeft het Rijk als waarborg een contract (de zogenoemde «direct agreement») met de externe financiers voor het uiterste geval dat alle partijen in de projectvennootschap failliet zouden gaan. In dat geval kan het Rijk deze financiers aanspreken om te zorgen dat zij nieuwe partijen vinden om de projectvennootschap weer te vullen en de opdracht af te ronden. Deze situatie heeft zich overigens ook nog nooit voorgedaan. Uiteindelijk is een extra waarborg dat het Rijk het volledige eigendom krijgt van de desbetreffende infrastructuur of het gebouw in het extreme geval dat de financiers er niet in zouden slagen om de projectvennootschap de opdracht te laten afmaken.
Hoe is er in de voorkomende gevallen omgegaan met het faillissement en heeft dit extra kosten opgeleverd voor de overheid?
Zoals hierboven aangegeven is er nooit sprake geweest van faillissement van de aanbieder van de levering van de dienst bij DBFM(O) projecten.
Hoe wordt, nu en in de toekomst, de continuïteit van een DBFM(O)-project geborgd bij een faillissement van de aanbieder? Hoe is dit geborgd bij DBFM(O)-projecten van medeoverheden?
Zoals hierboven aangegeven is bij DBFM(O) de continuïteit van de levering van de dienst geborgd door onder meer de structurering van de opdrachtnemer in een speciale projectvennootschap en door de contracten en betalingsafspraken die het Rijk heeft met deze projectvennootschap en met de externe financiers.
Het Rijk is niet verantwoordelijk voor DBFM(O) bij medeoverheden omdat deze autonoom zijn en verantwoordelijk voor hun eigen projecten, budgetten en de afweging over de beste contractvorm. Overigens wordt de beschikbare kennis en expertise over DBFM(O) wel beschikbaar gesteld aan medeoverheden via het Expertisecentrum Aanbesteden (PIANOo), sinds 1 januari 2017 onderdeel van RVO.
De economische consequenties van de Brexit voor Nederland |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekent met het rapport «Impact van non-tarifaire handelsbelemmeringen als gevolg van Brexit» van KPMG?1
Ja, dit onderzoek is door de ministeries van EZK en LNV uitgezet om een beter inzicht te verkrijgen in de kosten van non-tarifaire belemmeringen voor verschillende bedrijfssectoren.
Zou u per aanbeveling uit het rapport kunnen aangeven welke acties u daaromtrent zal nemen?
Voorlichting voor bedrijven is een speerpunt van het kabinet en een belangrijk onderdeel van de voorbereidingen op de Brexit.
Het is van groot belang dat ondernemers tijdig de juiste voorbereidingen treffen. Een gedegen voorbereiding is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf. Om te zorgen dat ondernemers over de meeste recente informatie beschikken, bijvoorbeeld over de stand van zaken van de onderhandelingen, informeert de overheid bedrijven via verschillende kanalen.
Direct na het referendum is het Brexit loket opgericht (te bereiken op www.brexit-loket.nl). Hier kunnen bedrijven te allen tijde terecht met hun vragen over Brexit en benodigde voorbereidingen. Ook wordt er momenteel gewerkt aan een activatietool voor het bedrijfsleven. Hiermee kunnen zowel groot- als MKB-bedrijf in kaart brengen welke voorbereidingen van belang zijn in aanloop naar de Brexit.
Daarnaast wordt er met relevante uitvoeringsorganisaties (als RVO.nl, de KVK, de Douane en de NVWA), werkgeversorganisaties (als VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO) en brancheorganisaties samengewerkt aan eenduidige bedrijfsvoorlichting in voorbereiding op de Brexit. Zo worden met grote regelmaat stakeholderbijeenkomsten georganiseerd in Nederland en Brussel, en wordt door het kabinet intensief overleg gevoerd met het bedrijfsleven en andere belanghebbenden, zoals vakbonden. Deze stakeholderbijeenkomsten worden in 2018 verder geïntensiveerd. Ook worden er gesprekken gevoerd met o.a. VNO-NCW, is er een FME-industrietop georganiseerd en een enquête uitgezet onder sectoren en bedrijven om belangen en gevolgen van de uittreding van het VK uit de EU in kaart te brengen.
Verder is vrijdag 26 januari jl. het platform www.hulpbijbrexit.nl gelanceerd. Aan dit platform zijn zowel brancheverenigingen, banken, als de rijksoverheid verbonden, om bedrijven te informeren over de praktische voorbereidingen die ze kunnen treffen.
De Nederlandse overheid is voorstander van het maximaal benutten van bestaande wettelijke faciliteiten om vereenvoudigingen in de afhandeling van het onderlinge goederenverkeer in te richten. Benadrukt moet worden dat deze mogelijkheid een EU-VK oplossing dient te zijn en niet exclusief NL-VK betreft. Niet alleen omdat de EU het benodigde verdrag met het VK moet sluiten, maar ook omdat voor een aanzienlijk deel van de goederen die via Nederland vervoerd worden een export- of importaangifte in een andere lidstaat wordt ingediend. Het uitwisselen van douanegegevens op basis van «your export is my import» biedt perspectief en wordt nader onderzocht. Of dit een realistisch model is voor het goederenverkeer tussen het VK en het vaste land van de EU zal afhankelijk zijn van de mogelijkheid om aan technische en juridische randvoorwaarden te voldoen.
Als de eisen aan goederen in de EU27 en het VK uit elkaar gaan lopen zal dit de handel in goederen belemmeren. Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op het schriftelijk overleg van 22 januari jl. (Kamerstuk 23 987, nr. 210) is het voor Nederland en de EU27 het meest wenselijke scenario dat het VK blijft deelnemen aan de interne markt. De eisen aan goederen in de EU27 en het VK zouden daarmee namelijk gelijk blijven. De regering van het VK heeft echter aangegeven de interne markt en de douane-unie te willen verlaten. Door het verlaten van de interne markt is het VK niet meer gebonden aan de Europees geharmoniseerde productregelgeving. Het VK kan dan beslissen de eisen aan goederen af te laten wijken van de EU eisen, tenzij in een nieuwe overeenkomst met het VK wordt afgesproken dat het VK die eisen gelijk zal houden. De EU heeft overigens ook handelsakkoorden met derde landen waarbij het derde land vrij is om andere producteisen dan de EU te hanteren.
Ik zal het risico van uit elkaar laten lopende van eisen aan goederen blijven benadrukken binnen de EU27. Daarbij geldt dat er een goede balans moet komen tussen de mate van markttoegang en de waarborgen voor behoud van het gelijk speelveld, zonder daarbij afbreuk te doen aan geldend EU-beleid o.a. op het gebied van mens, dier, plant en milieu. De Europese Commissie onderhandelt namens de EU27 over de toekomstige relatie.
Bij de handhavingsdiensten zijn analyses gemaakt van de benodigde capaciteit in het geval van terugval op WTO handelsregels. Besluitvorming over het eventueel vergroten van de capaciteit (zoals voor de Douane, Marechaussee, NVWA) zal binnenkort plaatsvinden conform het regulier begrotingsproces. Vanwege het belang van het op tijd beschikbaar hebben van dergelijke capaciteit, zijn bij zowel de douane als de NVWA vooruitlopend op deze besluitvorming al de processen gestart om additioneel personeel voor de Brexit te werven. Het gaat om 50 fte bij de Douane en 20 fte bij de NVWA. Het opzetten van de benodigde faciliteiten voor veterinaire en fytosanitaire keuring (de zogeheten keurpunten) is een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. De NVWA adviseert bedrijven over de wettelijke mogelijkheid en de praktische logistiek voor het vaststellen en inrichten van de locatie van een keurpunt.
Waar het douane specifieke controles betreft is het van belang om op te merken dat faciliteiten als voorrang bij controles worden toegekend aan bedrijven op basis van gebleken betrouwbaarheid (AEO certificering) en niet op basis van goederenpakket. Goederen met een beperkte houdbaarheid zijn naast eventuele douanecontroles onderworpen aan inspecties van de fytosanitaire of veterinaire keuringsdiensten. Voor de Nederlandse overheid is het al geruime tijd een speerpunt om het aan grenscontroles onderhavige goederenverkeer zoveel als mogelijk op één moment te controleren, waarbij de grensautoriteiten gecoördineerd te werk gaan om zo min mogelijk in te grijpen in het logistieke proces. Bij goederen met een beperkte houdbaarheid is dat zeker van belang. Digitale gegevensuitwisseling komt de snelheid ten goede en kan bij de controles van goederen met een beperkte houdbaarheid mogelijk een uitkomst bieden.
Het kabinet gaat deze mogelijkheden verkennen, waarbij er, op het eerste gezicht, formele en praktische uitdagingen zijn. Niet alleen moet er een juridische mogelijkheid zijn om de controles daar uit te voeren, ook zal onderzocht moeten worden of het praktisch haalbaar is en de inzet van douanecapaciteit op deze manier opportuun is.
Omdat het bedrijfsleven primair verantwoordelijk is voor de verzameling van gegevens voor het doen van een aangifte, is dit een aanbeveling die in gezamenlijkheid met het bedrijfsleven zal worden onderzocht.
Het rapport beveelt aan de mogelijkheden voor een overgangsperiode te onderzoeken. Dit betreft een periode waarbij sprake is van overgangsrecht, waarin de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving als gevolg van de Brexit-onderhandelingen wordt uitgesteld of stapsgewijs wordt geïmplementeerd. Op die manier wordt voorkomen dat ondernemers (en ook overheidsorganisaties) pas vlak voor de inwerkingtreding (in principe 30 maart 2019) geconfronteerd worden met de gevolgen van de nieuwe situatie en geen tijd meer hebben om hun bedrijfsvoering aan te passen.
Op 29 januari 2018 heeft de Raad Algemene Zaken een besluit aangenomen om de onderhandelingsrichtsnoeren van 22 mei 207 van de Commissie op twee punten aan te vullen. In de eerste plaats is hierin opgenomen dat de onderhandelingen over alle uittredingsonderwerpen waar reeds mandaat voor was verleend, afgerond moeten worden en in juridische vorm moeten worden gegoten. In de tweede plaats is hierin ten aanzien van het mandaat voor de onderhandelingen over de overgangsregelingen het volgende opgenomen:
Heeft u meer (interne of externe) onderzoeken uitstaan om uzelf te informeren over de mogelijke gevolgen van de Brexit voor de Nederlandse economie, overheid en samenleving? Kunt u een overzicht hiervan geven en de relevante rapporten aan de Kamer doen toekomen?
Het rapport «Impact van non-tarifaire handelsbelemmeringen als gevolg van Brexit» van KPMG is in opdracht van de ministeries EZK/LNV uitgevoerd. Verder voert Wageningen Economic Research (WEcR) momenteel in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de studie «Exploring the Impacts of Two Brexit Scenarios on Dutch Agricultural Trade Flows» uit. Uw Kamer zal hierover nader geïnformeerd worden wanneer de studie gepubliceerd is.
Verder zijn recent niet actief nieuwe onderzoeken uitgezet naar de mogelijke gevolgen van de Brexit voor de Nederlandse economie. Wel lopen er onderzoeksprogramma’s bij CBS, planbureaus en Bruegel, een Brusselse economische denktank, die van tijd tot tijd publiceren over de handel(s)relatie met het VK en mogelijke gevolgen voor de Nederlandse economie, overheid en samenleving.
Zo brengt het CBS vier keer per jaar de Internationaliseringsmonitor uit, waarin regelmatig ook aandacht aan het VK wordt besteed. Daarnaast lopen er ook bij de verschillende planbureaus onderzoeksprogramma’s waaruit onderzoek wordt gefinancierd naar vraagstukken die een typisch Europese dimensie hebben. In dat kader is de CPB-studie «Nederlandse kosten Brexit door minder handel» in 2016 verschenen.
Verder dragen de ministeries van Financiën, Buitenlandse Zaken en Economische Zaken en Klimaat financieel bij aan Bruegel. Op verzoek van o.a. Nederland wordt er in het onderzoeksprogramma uitgebreid aandacht besteed aan de Brexit2.
Wat is volgens u de geschatte economische schade voor Nederland als gevolg van een harde brexit, waarbij het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de douane-unie stapt? Hoeveel banen zijn hierbij gemoeid?
Op de langere termijn (2030) worden de kosten van het vertrek van het VK uit de douane-unie, zonder aanvullende handelsafspraken, door het CPB geschat op 10 miljard euro per jaar, oftewel 1,2 procent van het bbp. Wanneer ook rekening wordt gehouden met de dynamische effecten (zoals op innovatie), kunnen de kosten oplopen tot 17 miljard euro.
In dit scenario valt het VK terug op de afspraken die binnen WTO-verband zijn gemaakt. Dat betekent o.a. dat bedrijven weer invoertarieven moeten gaan betalen en dat bedrijven weer kosten moeten maken om goederen naar het VK te exporteren en vanuit het VK te importeren (zoals douanerechten en inspecties). Ook kan een harde Brexit voor sommige dienstensectoren betekenen, dat helemaal geen export en import van diensten meer mogelijk is. De afspraken die in WTO-verband over diensten zijn gemaakt bieden relatief weinig ruimte voor wederzijdse markttoegang.
Het CPB heeft geen inschatting gemaakt van het aantal banen dat met dit Brexit-scenario is gemoeid. Wel is uit een andere studie van CBS bekend dat op dit moment in totaal 200.000 banen gemoeid zijn met de handel met het VK. Als er minder handel plaats vindt met het VK, zal dit ook de werkgelegenheid raken. Onderzoekers van de universiteit Leuven schatten het werkgelegenheidseffect op een verlies tussen 18.600 en 73.200 banen, afhankelijk van de toekomstige relatie3. De cijfers moeten gezien worden als een grove inschatting. Het precieze effect op de werkgelegenheid is moeilijk in te schatten, omdat handel zich ook kan verplaatsten naar andere landen en er dus ook weer nieuwe banen kunnen ontstaan.
Welke concrete acties heeft u reeds ondernomen om de economische schade te beperken als gevolg van de Brexit?
Het VK stelt niet langer deel te willen uitmaken van zowel de interne markt als de douane-unie van de EU. Als het VK bij dat standpunt blijft, betekent het dat de toekomstige handelsrelatie met het VK ingrijpend zal veranderen en er aanzienlijk meer belemmeringen zullen zijn dan nu het geval is. Dit zal nadelige gevolgen hebben voor de wijze van zakendoen met het VK en zal onvermijdelijk tot schade leiden. Nederland zal daarom onder meer moeten anticiperen op herinvoering van grenscontroles, aanpassing van informatiesystemen, logistieke aanpassingen bij de verwerking van personen- en goederenstromen in (lucht)havens, en voorlichting van overheden, burgers en bedrijven over dergelijke veranderingen.
Het kabinet brengt de Nederlandse belangen en zorgen actief voor het voetlicht in Brussel. Daarbij is specifiek aandacht voor kwetsbare sectoren en het MKB.
Voor de toekomstige handelsrelatie met het VK streeft het kabinet naar een gebalanceerd, ambitieus en breed handelsakkoord, zonder, of met zo laag mogelijke, tarieven en zonder, of met zo min mogelijk, non-tarifaire belemmeringen, zonder daarbij afbreuk te doen aan geldend EU-beleid op het gebied van mens, dier, plant en milieu, en indachtig het belang van de integriteit van de interne markt en de ondeelbaarheid van de vier vrijheden.
Het treffen van goede voorbereidingen kan de kosten die met Brexit gepaard gaan deels verminderen en daarom is het van belang dat ook bedrijven zelf hier tijdig mee aan de slag gaan. Voor inzet op het gebied van voorlichting en capaciteit van handhavingsinstanties verwijs ik u naar de reacties op de aanbevelingen onder vraag 2.
In lijn met de motie Azarkan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1228) onderzoekt het kabinet actief wat de mogelijke economische kansen zijn van het vertrek van het VK uit de EU voor het bedrijfsleven en op welke wijze deze kansen optimaal zouden kunnen worden verzilverd.
Daarnaast worden ondernemers actief ondersteund door hen te wijzen op de mogelijkheden om hun handel met derde landen te intensiveren en zodoende de gevolgen voor bilaterale handelsstromen naar het VK te mitigeren.
In welke sectoren zullen de grootste klappen vallen? Kunt u dat per sector specificeren?
Het CPB geeft in haar eerdergenoemde studie ook een doorkijk naar verschillende sectoren. Bij een harde Brexit zullen de chemische industrie, de voedselverwerkende industrie, de motorvoertuigen industrie en de industrie voor elektronische apparatuur relatief hard worden getroffen met een productieverlies van gezamenlijk twaalf procent van het bbp.
De mate waarin sectoren schade zullen ondervinden hangt af van de uiteindelijke vormgeving van de nieuwe relatie en heeft te maken met:
Van alle bovengenoemde aspecten, zullen naar verwachting non-tarifaire belemmeringen een relatief grote impact gaan hebben op de handel met het VK na de Brexit. Het rapport van KPMG gaat in op deze non-tarifaire belemmeringen. Het beoogt een zo compleet mogelijk overzicht te geven, zodat ondernemers in hun voorbereiding daar rekening mee kunnen houden en specifiek naar die belemmeringen kunnen kijken die op hun product/dienst van toepassing zijn.
Hoe is de huidige informatievoorziening geregeld voor Nederlandse bedrijven? Welke activiteiten ontplooit het bedrijfsleven daarbij en welke activiteiten de overheid?
De informatievoorziening voor bedrijven actief in Nederland is voor alle bedrijven gelijk, zowel voor Nederlandse als internationale ondernemingen. Voor verdere beantwoording van vragen 7 en 8 verwijs ik u naar de reactie op de aanbevelingen onder vraag 2.
Hoe is de huidige informatievoorziening geregeld voor Britse bedrijven welke actief zijn in Nederland? Welke activiteiten ontplooit het bedrijfsleven daarbij en welke activiteiten de overheid?
Wat gebeurt er met de informatie wanneer bedrijven zich melden bij de overheid met vragen of analyses van gevolgen aangaande de Brexit?
Bedrijven worden aangemoedigd om relevante informatie met de overheid te delen. Dit kan ook via het eerdergenoemde Brexit loket. Informatie en vragen vanuit bedrijven worden meegenomen in het onderhandelingsproces in de nationale voorbereidingsmaatregelen, en worden daarnaast gebruikt om de voorlichting en informatievoorziening aan bedrijven te verbeteren.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) adequaat geïnformeerd wordt over de gevolgen van de Brexit en adequaat voorbereid is?
Voor inzet wat betreft bedrijfsvoorlichting verwijs ik u naar de reactie op de aanbevelingen onder vraag 2.
In de Brexit voorlichting is er speciale aandacht voor MKB-bedrijven, zeker voor die bedrijven die nu louter actief zijn op de interne markt en geen ervaring hebben met zogeheten «derde landen». Voor deze bedrijven wordt door RVO.nl en de Kamer van Koophandel een activatietool ontwikkeld, waarmee het MKB inzichtelijk kan krijgen wat de mogelijke impact van Brexit op hun onderneming zal zijn en hoe hiervoor voorbereidingen voor kunnen worden getroffen. Ook zullen in 2018 in samenwerking met RVO.nl en de Kamer van Koophandel regiobijeenkomsten worden georganiseerd om juist ook het lokale MKB te bereiken.
Wordt het mkb en het grootbedrijf op dezelfde manier geïnformeerd over de mogelijke consequenties van de Brexit?
Bent u bezig met het opstellen van flankerend beleid? Welke ministeries zijn daarbij betrokken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de leden van de CDA-fractie, opgenomen in het schriftelijk overleg van 22 januari jl. inzake de Brexit onderhandelingen, (Kamerstuk 23 987, nr. 210). Op dit moment is er hier geen verdere toelichting op van toepassing.
Hoeveel mensen moet de overheid gaan inzetten om de gevolgen van non-tarifaire handelsbelemmeringen voor bedrijven in zo goed mogelijke banen te leiden?
Het kabinet brengt momenteel in kaart welke maatregelen moeten worden genomen om verstoringen als gevolg van de uittreding van het VK uit de EU (inclusief voor het cliff edge scenario) zoveel mogelijk te voorkomen, en welke kosten aan deze maatregelen verbonden zijn. Daarover overlegt het kabinet ook met het bedrijfsleven en andere betrokkenen.
De omvang van de totale kosten hangt af van de uitkomst van de lopende onderhandelingen over een toekomstige relatie en de positie die het VK hierbij inneemt. Het kabinet zet zich in dit kader actief in om de Nederlandse economische belangen in Brussel te behartigen. Zolang de onderhandelingen over uittreding nog lopen en die over de nieuwe relatie nog niet gestart zijn is het daarom niet mogelijk hier een definitief getal op te plakken. Gesteld kan worden dat een terugval op WTO handelsregime meer impact heeft op de vereiste capaciteit vergeleken met bijvoorbeeld het zogeheten Noorwegen model. Daarom is het op dit moment niet met zekerheid te zeggen welke non-tarifaire belemmeringen precies op gaan treden.
Bij de handhavingsdiensten zijn, of worden momenteel, analyses gemaakt van de benodigde capaciteit in het geval van terugval op WTO handelsregels. Besluitvorming over het eventueel vergroten van de capaciteit (zoals voor de Douane, Marechaussee, NVWA) zal binnenkort plaatsvinden conform het reguliere begrotingsproces. Vooruitlopend hierop zijn zowel de douane als de NVWA gestart met de processen om additioneel personeel voor de Brexit te werven.
Heeft de belastingdienst en douane een interne of externe studie van de gevolgen van de Brexit gedaan? Zo ja, kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Het KPMG-rapport is het enige externe Brexit rapport waaraan de douane haar medewerking heeft verleend. Intern vindt een analyse plaats naar de impact van Brexit op de Douane. Deze analyse wordt binnenkort afgerond. Hierover zal de Tweede Kamer in het eerste kwartaal van 2018 worden geïnformeerd.
Hoeveel extra douanemedewerkers heeft de douane nodig als het VK uit de douane unie stapt?
Op dit moment is dat nog niet te zeggen. Momenteel vindt een interne analyse plaats naar de impact van Brexit-scenario’s op de Douane. Als deze analyse klaar is, zal er meer duidelijkheid zijn over de bandbreedte van het aantal extra benodigde douanemedewerkers. Dát er extra douanemedewerkers nodig zijn staat buiten kijf. Daarom is reeds begonnen met de werving van 50 FTE, binnen het reguliere douane kader.
Hoe lang duurt het om een douanier op te leiden?
De lengte van een reguliere opleiding tot douanier is afhankelijk van het opleidingsniveau van de medewerker, de beoogde functie en de zwaarte van de opgedragen taken. De duur van de reguliere douaneopleiding varieert daarom tussen de 9 en 22 maanden.
De Douane beziet op welke wijze de doorlooptijd van opleidingen verkort kan worden dan wel op welke andere wijze medewerkers versneld ingezet kunnen worden. Met het oog op de Brexit wordt onder meer gekeken naar taakgericht opleiden, waarmee een deel van de opleiding mogelijkerwijs kan worden ingekort.
Hoeveel douaniers zijn er al aangetrokken met het oog op de Brexit?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar vraag 15.
Hoeveel mensen worden er vrijgemaakt of gaat de overheid werven om de problemen rondom de Brexit aan te pakken? Waar worden die mensen ingezet?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar vraag 13.
Welke coördinatie is er met het VK om de effecten op een mogelijke harde en/of chaotische brexit op te vangen, zoals de non-tarifaire handelsbelemmeringen?
Gesprekken tussen Nederlandse uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten met hun collegadiensten uit het VK kunnen plaats vinden in het kader van regulier werkoverleg en zien op het heden, niet de toekomst. Onderhandelingen (en/of voorbereidende en verkennende besprekingen daarvoor) worden niet gehouden, die vinden alleen plaats in Brussel tussen de EU hoofdonderhandelaar en zijn team met het VK.
Om in de toekomst vereenvoudigingen in te richten in de afhandeling van het onderlinge goederenverkeer, moeten oplossingen worden gevonden in EU-VK verband. Niet alleen omdat de EU het benodigde verdrag met het VK moet sluiten, maar ook omdat voor een aanzienlijk deel van de goederen die via Nederland vervoerd worden een export- of importaangifte in een andere lidstaat wordt ingediend.
Invulling van samenwerking tussen EU en VK is een kwestie die behoort tot het stadium van onderhandelingen over een toekomstig handelsakkoord na formele terugtrekking van het VK uit de EU per 30 maart 2019.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het niet-opgevolgde advies van het Bureau ICT Toetsing (BIT) om het ICT project Wet tegemoetkomingen loondomein gedeeltelijk uit te stellen |
|
Enneüs Heerma (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het definitief BIT-advies project Wet tegemoetkomingen loondomein van 16 november 2017 dat de aanbeveling bevat om het Loonkostenvoordeel (LKV) niet op 1 januari 2018 in te laten gaan maar een jaar uit te stellen? 1
Ja.
Ben u op de hoogte van het «Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing», waarvan artikel 4, lid 4 stelt dat een definitief advies van het BIT, desgewenst met reactie, binnen vier weken dient te worden verzonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal?
Ja.
Waarom heeft u het advies niet voor 14 december 2017 aan de Kamer gestuurd en dus voor de ingang van de LKV op 1 januari 2018 definitief werd?
Ik betreur het dat ik uw Kamer niet binnen de reactietermijn van vier weken heb kunnen informeren. Juist omdat ik afwijk van het advies, vind ik zorgvuldigheid van groter belang dan snelheid. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken en tot een gefundeerd oordeel te komen, heb ik de uitkomst van de ketentesten daarbij willen betrekken. De ketentesten zijn op 5 januari jl. met succes afgerond. Vervolgens zijn de stukken, conform artikel 4, vijfde lid van het «Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing» aangeboden aan de eerstvolgende ministerraad na het Kerstreces op 12 januari jl.
Realiseert u zich dat het hier om een groot project gaat, waarbij de overheid jaarlijks meer dan 900 miljoen euro subsidie gaat betalen voor het in dienst nemen/houden van werknemers?
Het gaat hier inderdaad om een groot project. Er wordt circa 900 miljoen euro besteed aan drie arbeidsmarktinstrumenten, namelijk het lage-inkomensvoordeel (LIV), jeugd-LIV en de loonkostenvoordelen (LKV). Het LIV is bedoeld om de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te stimuleren. Het jeugd-LIV betreft een werkgeverscompensatie voor de toegenomen loonkosten vanwege het verhogen van het minimumjeugdloon. De loonkostenvoordelen zijn bedoeld om het arbeidsmarktperspectief van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, zoals oudere werknemers en arbeidsgehandicapten, te verbeteren. Bovendien wordt met de nieuwe systematiek de handhaving verbeterd en de verzilveringsproblematiek opgelost, zodat ook kleine werkgevers optimaal kunnen profiteren van de tegemoetkomingen.
Aangezien de Wtl een groot project is, worden de uitvoeringskosten stapsgewijs door UWV geraamd. Het is namelijk niet realistisch bij grote ICT-projecten op voorhand een precieze kostenraming te maken. Zeker niet gezien de stapeling van wetgeving die bij de Wtl heeft plaatsgevonden. De jeugd-LIV is bijvoorbeeld tijdens het traject toegevoegd. Op dit moment wordt gewerkt aan het consolideren van de gezamenlijke projectkosten. Deze zullen binnenkort worden gepubliceerd via het daarvoor bestemde Rijks ICT-dashboard (www.rijksictdashboard.nl). De kosten die de 380 gemeenten maken om de Wtl te implementeren zijn niet bekend.
Kunt u voor de jaren 2015–2010 per jaar en per deelnemer (UWV, Belastingdienst en gemeentes) aangeven hoeveel het project in de raming zou gaan kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voor die jaren aangeven hoeveel er is uitgeven en hoeveel er geraamd is?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is een integrale ketentest gepland of uitgevoerd voor het Lage inkomensvoordeel (LIV), de jeugd-LIV en de LKV? Wat zijn de resultaten van die testen?
De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) wordt door UWV en Belastingdienst gefaseerd ingevoerd. Er is sprake van drie verschillende onderdelen, het lage-inkomensvoordeel (LIV), het lage-inkomensvoordeel voor jongeren (jeugd-LIV) en de loonkostenvoordelen (LKV’s). De implementatie van deze onderdelen is opgeknipt in verschillende werkprocessen. Ten behoeve van het proces voorlopige berekening LIV is de ketentest van 17 november 2017 tot en met 5 januari 2018 uitgevoerd en afgerond. De testen zijn volgens UWV en Belastingdienst positief verlopen en zijn aanleiding geweest voor definitieve vrijgave van dit proces voor productie.
De processen beschikken, herzien en bezwaar die aan het eind van het totale LIV-proces in de loop van dit jaar benodigd zijn, volgen in de komende maanden. Verder wordt de WTL-applicatie in de loop van 2018 door UWV aangepast voor de jeugd-LIV en LKV. De testen voor deze twee onderdelen staan gepland voor de tweede helft van 2018. Bij iedere procesrelease wordt een integrale ketentest uitgevoerd om een gefundeerd vrijgavebesluit te kunnen nemen. De voortbrenging vindt op deze wijze zorgvuldig en planmatig plaats.
Constaterende dat u op 15 januari 2018 schreef dat een aantal knelpunten is opgelost tijdens het BIT-advies, welke knelpunten zijn opgelost en welke knelpunten zijn niet opgelost?
Alle relevante systemen voor de uitvoering van het proces «voorlopige berekening LIV» zijn gereed. De Wtl-applicatie («de rekenmachine»), de koppelingen voor het berichtenverkeer tussen UWV en de Belastingdienst en de gezamenlijke database zijn afgerond en werken. Op 26 januari jl. zijn deze procesonderdelen door de gezamenlijke stuurgroep vrijgegeven voor productie. Alle door het BIT benoemde bevindingen zijn geadresseerd in de bijlage van de brief van 15 januari jl.2
Onderstaand een opsomming van de belangrijkste bevindingen:
Het BIT adviseert de selectie op de polis af te ronden en te bekrachtigen. Dit knelpunt is inmiddels door UWV opgelost. Het bestand is veelvuldig getest en vrijgegeven voor productie.
Het BIT adviseert om zo snel mogelijk een integrale ketentest te plannen. De ketentest is inmiddels met succes afgerond. Er zijn geen bevindingen meer en UWV en de Belastingdienst zijn klaar om in productie te gaan voor het verzenden van de voorlopige berekening van het LIV naar de werkgevers (vóór 15 maart a.s.).
Het BIT beveelt aan om na te gaan of de voorlopige berekeningen in 2018 op enigerlei wijze digitaal aangeboden kunnen worden. Dit advies is overgenomen. De grote werkgevers met meer dan 100 LIV-gerechtigden worden zowel per post als digitaal geïnformeerd.
Het BIT adviseert om zo snel mogelijk de ketenmonitoring te ontwerpen en te realiseren. Dit advies is overgenomen en de realisatie van ketenmonitoring is in volle gang. Op 2 februari jl. is de productie gestart en worden de betreffende productieprocessen gemonitord op juistheid, tijdigheid en volledigheid. Gedurende 2018 wordt ketenmonitoring doorontwikkeld en uitgebreid naar de productieprocessen van de jeugd-LIV en de LKV.
Het BIT adviseert om de processen rond herziening en bezwaar en beroep te definiëren en daarbij aandacht te besteden aan de taakverdeling tussen UWV en de Belastingdienst. Dit advies is overgenomen, maar nog niet ingeregeld, omdat deze processen achteraan in de keten plaatsvinden. UWV en Belastingdienst zetten zich in om deze processen voor 1 juli 2018 geregeld hebben.
Het BIT adviseert om UWV de opdracht te geven om een terugvalplan uit te werken. De Wtl-applicatie is inmiddels getest en werkt. Een terugvalplan zoals het BIT aanbeveelt is daarom niet nodig.
Het BIT merkt op dat niet duidelijk is op welke wijze de Belastingdienst het proces van uitbetalen van tegemoetkomingen (waaronder verrekening van vorderingen en boete-inningen) ondersteunt.
De geautomatiseerde innings- en betaalvoorziening van de Belastingdienst is verouderd. De nieuwe voorzieningen voor de Wtl inbouwen in deze oude programmatuur is op zichzelf risicovol. Daarom is er vanuit een meerjarenperspectief voor gekozen om hiervoor nieuwe functionaliteit te gaan ontwikkelen. De Wtl is de eerste wet die gebruik gaat maken van deze nieuwe functionaliteit. De ontwikkeling hiervan valt binnen de scope van dit programma en ligt volgens de Belastingdienst qua ontwikkeling op schema. Medio januari 2018 zijn de betaalservice en administratie hierop aangepast en zal dit uitgebreid worden getest. De oplevering van deze nieuwe functionaliteit is medio april 2018 voorzien. De uitbetaling van het LIV is uiterlijk medio september 2018. De nieuwe betaalvoorziening is daarom volgens de Belastingdienst ruim op tijd beschikbaar. Daarnaast is een terugvalscenario uitgewerkt. Dit betekent dat de Belastingdienst met behulp van een reeds bestaand back-up systeem de in totaal circa 92.000 betalingen kan uitbetalen. Het go / no go moment voor het terugvalscenario is 1 augustus 2018. De Belastingdienst heeft aangegeven dat mocht de nieuwe ICT voor het betaalproces niet tijdig gereed zijn, dan is de uitbetaling aan de betrokken werkgevers met het back-up systeem gegarandeerd.
In het advies geeft het BIT aan dat de beleids- en verantwoordingsinformatie nog niet gerealiseerd is en adviseert deze snel te realiseren. De gevraagde informatie kan door UWV geleverd worden; eind van dit jaar zal de eerste beleidsinformatie (van het LIV) worden opgeleverd.
Ten tijde van het onderzoek constateert het BIT dat belangrijke systemen nog niet klaar waren. UWV heeft daarom vanaf begin oktober 2017 de bouw- en testcapaciteit moeten vergroten om op tijd klaar te kunnen zijn. Dat is gelukt. Verder zijn de belangrijkste processen die nodig zijn voor aanvraag en afgifte van LKV-doelgroepverklaringen bij UWV afgerond. De overige processen, waaronder een geautomatiseerd systeem voor doelgroepverklaringen LKV, worden conform planning dit jaar opgeleverd (zie ook vraag 13).
Constaterende dat gemeentes nu al een doelgroepenverklaringen moeten opstellen, wanneer is het standaard aanvraagproces en de model doelgroepverklaring beschikbaar voor gemeentes? En kunnen UWV en SVB in de tussentijd alle niet gestandaardiseerde verklaringen aan?
Het standaard aanvraagproces, het aanvraagformulier en de model doelgroepverklaringen zijn inmiddels gereed en beschikbaar gesteld aan gemeenten via de site van de VNG (https://vng.nl/onderwerpenindex/werk-en-inkomen/nieuws/ondersteuning-doelgroepverklaring-en-lkv-oudere-werknemers). UWV is bij het registreren van doelgroepverklaringen afhankelijk van hoe gemeenten aanleveren en hoe zij hun processen inrichten. Wanneer de modelverklaring wordt gebruikt of wanneer alle gegevens die worden uitgevraagd in de modelverklaring op een ander format worden doorgegeven, kan UWV ook niet-gestandaardiseerde verklaringen aan. De SVB speelt overigens geen rol in de uitvoering van de Wtl.
Kunt u de Privacy Impact Assessment die is uitgevoerd aan de Kamer doen toekomen?
Ja. De Privacy Impact Assessments (PIA’s) van zowel UWV als Belastingdienst zijn bijgevoegd3. De Belastingdienst heeft in eerste instantie een WMK-toets (Willen, Mogen, Kunnen) uitgevoerd. Op basis van deze toets wordt duidelijk of er een uitgebreidere PIA toets moet plaatsvinden. Uit de toets kwam naar voren dat een uitgebreidere PIA niet noodzakelijk is. Echter gezien het belang en de bevinding van het BIT op dit punt heeft de Belastingdienst besloten om een volledige gegevensbeschermingseffectbeoordeling (PIA) uit te voeren.
Voor UWV geldt dat vanaf het begin van het project, zoals bij alle projecten van UWV, de informatiebeheer- en privacyaspecten zijn meegenomen in de projectarchitectuur. Mede door de aanbeveling van het BIT en het grote belang van beveiliging en privacy voor burgers, heeft de stuurgroep in de tweede helft van 2017 besloten een PIA te doen om te zien of UWV aan de vereisten heeft voldaan. Daarnaast zal UWV in het licht van nieuwe Europese regels in de eerste helft van 2018 nog een extra gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitvoeren.
Constaterende dat het BIT op 16 november jl. constateert: «Echter, op dit moment zijn veel systemen nog niet af en voor sommige systemen is zelfs het ontwerp nog niet afgerond.», kunt u aangeven om welke systemen het gaat?
Het klopt dat UWV en Belastingdienst ten tijde van de interviews van het BIT (19 juni 2017 tot en met 22 augustus 2017) nog volop aan het bouwen waren aan systemen. In mijn reactie op het BIT-advies heb ik gerefereerd aan de lange doorlooptijd van het BIT-onderzoek. De constatering van het BIT dat veel systemen nog niet af zijn, dateert van augustus 2017. Op dat moment was bijvoorbeeld de Wtl-applicatie nog niet af. UWV en de Belastingdienst hebben aangegeven dat inmiddels alle systemen voor het proces «voorlopige berekening LIV» (de Wtl-applicatie, de koppelingen en de gezamenlijke database) zijn afgerond en gereed voor productie.
Constaterende dat u volgens de wet u voor 15 maart 2018 de voorlopige berekeningen van de LIV moet sturen aan 80.000 werkgevers (over 350.000 werknemers), gaat dat lukken?
UWV en Belastingdienst geven aan dat dit gaat lukken. Alle voorbereidingen zijn getroffen en alle systemen zijn uitgebreid getest. Inmiddels zijn alle voorlopige berekeningen geprint en deze zullen voor 15 maart a.s. zijn verzonden. De eerste batch van 25.000 voorlopige berekeningen zijn afgelopen zaterdag 3 maart bij werkgevers bezorgd.
Klopt het dat u zeventien FTE geworven heeft om de aanvragen voor de naar schatting 70.000 LKV verklaringen handmatig in een excel bestand vast te gaan leggen?
Deze 17 FTE zijn door UWV niet extra geworven, maar deze capaciteit is beschikbaar binnen UWV wanneer dat nodig is. Naast registratie van deze verklaringen, gaat het hier met name om het beoordelen van het recht op LKV, onder andere door het raadplegen van verschillende systemen binnen UWV en het versturen van doelgroepverklaringen. Deze registratie en een groot deel van deze personele bezetting is overigens tijdelijk, totdat dit proces zoveel mogelijk geautomatiseerd is. Het excel bestand wordt nog dit jaar vervangen door het geautomatiseerde DLA (Doelgroepverklaring Loonkostenvoordeel Aanvraagafhandeling). Uiteindelijk zijn er naar verwachting 6 FTE benodigd, wanneer het DLA volledig gereed is met alle modules.
Welke beleid- en verantwoordingsinformatie zal volgend jaar beschikbaar zijn om te zien of bepaalde risico’s (zoals gebruik van loonkostensubsidies voor buitenlandse werknemers en verdringingseffecten) zich wel of niet hebben voorgedaan?
Het gaat bij de gevraagde reguliere (statistische) beleidsinformatie met name over het gebruik van de verschillende instrumenten, zowel in aantallen (werkgevers, werknemers en verloonde uren) als in geld. Met deze informatie kan het gebruik worden vastgesteld en worden bezien of de beleidsdoelen worden gehaald.
Is er een ketenregisseur /ketenbureau met doorzettingsmacht?
Vanaf de beginfase van de implementatie van de Wtl wordt er een strakke ketenregie gevoerd. De governance van de implementatie van de Wtl is uitgewerkt in een gezamenlijk invoeringsprogramma met UWV en Belastingdienst, waarbij sprake is van ketensturing. De operationele ketensturing is geborgd door een gezamenlijke stuurgroep (GSG) van beide uitvoeringsorganisaties, met een voorzitter van UWV. Naast deze operationele borging is een tweede factor voor een succesvolle invoering dat beide uitvoeringsorganisaties op bestuurlijk niveau op elkaar zijn aangesloten via het zogenaamde Ketenmanagementberaad (KMB). In het KMB, dat wordt voorgezeten door SZW, zijn alle partijen (SZW, Financiën, Belastingdienst en UWV) vertegenwoordigd. Nadat de Wtl succesvol is geïmplementeerd, is het voornemen om de Wtl-keten gefaseerd onder te brengen binnen de structuur van de bestaande loonaangifteketen (LAK). Besluitvorming daarover is in voorbereiding.
Op welke wijze gaat u het invoeringsproces monitoren en de Kamer op de hoogte houden?
Het Ketenmanagementberaad (zie vraag 15) wordt via een bestuurlijke rapportage van de gezamenlijke stuurgroep (GSG) maandelijks geïnformeerd over de voortgang. Ik zal uw Kamer voor Prinsjesdag 2018 schriftelijk informeren over de voortgang van de implementatie van het lage-inkomensvoordeel (LIV) en voor Prinsjesdag 2019 over de voortgang van de implementatie van het jeugd-LIV en loonkostenvoordelen (LKV). Mocht er aanleiding voor zijn dan zal ik uw Kamer tussentijds over de stand en ontwikkelingen informeren.
Hoe beoordeelt u zelf de gang van zaken rond de invoering?
De totstandkoming van het programma en de resultaten die UWV en Belastingdienst met forse krachtinspanning hebben bereikt stemmen mij tevreden; zeker gezien de tijdsdruk waaronder deze implementatie door het vorige Kabinet is ingezet. Beide uitvoeringsinstanties zijn hard bezig om de ontwikkelde processen naar de productie omgeving te brengen. Inmiddels zijn de koppelingen tussen UWV en de Belastingdienst werkend en naar productie gebracht. De implementatie- en productiedraaiboeken zijn afgerond en vanaf begin februari 2018 zal er gefaseerd «live» worden gegaan met het werkproces voor het LIV. Momenteel wordt hard gewerkt door de Belastingdienst om ook de definitieve beschikkingen en uitbetalingen van het LIV conform planning te kunnen laten plaatsvinden. De uitvoeringsorganisaties liggen op koers om de eerste brieven van de voorlopige berekening LIV conform wettelijke bepaling voor 15 maart a.s. bij de werkgevers op de mat te kunnen laten landen. Kortom, het fundament voor een succesvolle invoering is hiermee gelegd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Nee. De beantwoording vergde meer tijd omdat er PIA’s (zie vraag 10) zijn opgevraagd.
Het rapport '50 jaar ISDS' |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport «50 jaar ISDS»? Kunt u in uw antwoord reageren op de afzonderlijke conclusies uit het rapport?1
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen. Investeringsakkoorden zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Het land van vestiging profiteert hiervan doordat de investering kan leiden tot extra werkgelegenheid en het aantrekken van kennis en innovatie. Dit is met name van belang voor ontwikkelingslanden, waar het binnenhalen van private investeringen onontbeerlijk is voor het behalen van de Sustainable Development Goals.
Tegelijkertijd erkent het kabinet enkele zorgen ten aanzien van de (eerder gesloten) huidige Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zet zich daarom in om de Nederlandse investeringsakkoorden te moderniseren. In lijn met de toezegging aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481) werkt het kabinet aan een nieuwe modeltekst. Deze modeltekst zal de inzet vormen om de Nederlandse bilaterale investeringsakkoorden te heronderhandelen. Hiermee zal Nederland ook voldoen aan het verzoek van enkele verdragspartners om een bilateraal investeringsakkoord te heronderhandelen.
De nieuwe modeltekst zal onder andere brievenbusmaatschappijen uitsluiten van bescherming, de bescherming voor investeerders verduidelijken, het recht van overheden om te reguleren expliciteren, internationale afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen herbevestigen, en zorgen voor een transparante wijze van geschillenbeslechting waarin derde partijen zoals NGO’s een rol hebben. In lijn met de motie Hijink (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1755) zal het kabinet de nieuwe modeltekst openbaar maken voordat het start met de heronderhandeling van investeringsakkoorden.
Investeringsakkoorden zijn volgens het kabinet vooral relevant met landen waar nationale wetgeving en instituties onvoldoende rechtszekerheid bieden (zie ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1806). Het kabinet onderzoekt samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie de mogelijkheden om de investeringsakkoorden met andere EU-lidstaten op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de rechten en plichten van investeerders (zie ook antwoord op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk van 6 juni 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2747).
Deelt u de mening dat Investor-State Dispute Settlement (ISDS) «een politiek machtsmiddel» is geworden «voor multinationals om hun zin te krijgen bij overheden»?2 Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, erkent u dan dat ISDS heeft bijgedragen aan het vergroten van de ongelijkheid in de wereld, door internationale investeerders meer macht te geven ten koste van overheden?
Het kabinet ziet ISDS niet als «een politiek machtsmiddel voor multinationals om hun zin te krijgen bij overheden». Het kabinet ziet investeringsakkoorden als een waarborg voor stabiel en betrouwbaar overheidsbeleid, als een stimulans voor werkgelegenheid, en als een mogelijkheid om bedrijven op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te wijzen wanneer zij investeren in het buitenland.
Vindt u het ook zo schokkend dat 84% van de zogenaamde «Nederlandse investeerders» buitenlandse bedrijven betreft, die bovendien voor het merendeel gebruik maken van brievenbusfirma’s?3 Erkent u dat Nederland via het systeem van brievenbusfirma’s niet alleen grootschalige belastingontwijking, maar ook misbruik van investeringsverdragen faciliteert? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat enkel investeerders die substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verrichten, gebruik kunnen maken van Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zal daarom pogen brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming.
Deelt u de volgende opvatting: «Nederland is zo populair door het grote aantal handelsverdragen dat het heeft met andere landen en doordat veel bedrijven hier om fiscale redenen toch al een vestiging hebben»?4 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nederland wordt door bedrijven gezien als een aantrekkelijke vestigingsplaats. Het kabinet beschouwt dat als positief. Verschillende factoren dragen hieraan bij zoals een kwalitatief onderscheidend civielrechtelijk stelsel en bijbehorende rechtspleging, hoogopgeleide en internationaal georiënteerde werknemers en een goede infrastructuur.
Klopt het dat multinationals meer dan 100 miljard dollar hebben geclaimd door gebruik te maken van Nederlandse handelsverdragen?5 Hoeveel miljard van dit bedrag is daadwerkelijk uitgekeerd?
Nederland is geen partij geweest bij deze procedures en heeft daar geen volledig overzicht van. Op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft UNCTAD in 2013 onderzoek verricht naar het gebruik van Nederlandse investeringsakkoorden.6 Uit het onderzoek blijkt dat een groot verschil kan zitten tussen de hoogte van een claim en het daadwerkelijk toegekende bedrag. Uit dit onderzoek blijkt voorts dat de toegekende schadevergoeding onder Nederlandse investeringsakkoorden loopt van 0,5 miljoen USD en 270 miljoen USD.
Deelt u de analyse dat Nederland zo populair is geworden als claimland door de ruime definitie van «investeer» die gehanteerd wordt in onze bilaterale handelsverdragen (BITs)?6
De definitie van investeerder onder Nederlandse investeringsakkoorden is vergelijkbaar met de definitie van investeerder onder veel andere investeringsakkoorden. In de nieuwe modeltekst zal de definitie van investeerder echter worden aangescherpt, onder andere door brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming.
Hoe verklaart u dat de claims tegen lidstaten van de Europese Unie (EU) in de afgelopen vijf jaar met 150 procent toenamen, en in de rest van de wereld met 50 procent?7
Het kabinet heeft daar geen verklaring voor.
Waarom beëindigt u de BITs die Nederland met andere EU-lidstaten heeft afgesloten niet, aangezien er sprake is van een interne markt en aangezien de bevoegdheid om handelsverdragen af te sluiten bij de Europese Commissie ligt?
Het kabinet onderzoekt samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie de mogelijkheden om de investeringsakkoorden met andere EU-lidstaten op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de rechten en plichten van investeerders (zie ook antwoord op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk van 6 juni 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2747).
Erkent u dat de vraag of investeringsverdragen leiden tot meer investeringen niet eenduidig beantwoord kan worden? Welke consequenties verbindt u hieraan, gegeven het feit dat Nederland zo’n 90 investeringsverdragen heeft?
De beslissing om in een land te investeren wordt gemaakt op basis van verschillende factoren. Het bestaan van een bilateraal investeringsakkoord kan daar een van zijn maar staat nooit op zichzelf. Het CPB heeft in 2015 onderzoek gedaan naar de bredere effecten van investeringsakkoorden op de hoogte van de buitenlandse directe investeringen. Het CPB concludeert hierin dat de inwerkingtreding van een investeringsakkoord de bilaterale directe investeringen met gemiddeld 35% doet toenemen, waarbij regionale verschillen bestaan.9
Wanneer wordt het nieuwe model-BIT naar de Tweede Kamer gestuurd, conform uw toezegging? Hoe komt het nieuwe model-BIT tegemoet aan de bezwaren tegen de huidige variant, waarbij buitenlandse investeerders zeer veel privileges genieten?
Het kabinet legt de laatste hand aan de nieuwe modeltekst. De nieuwe modeltekst zal tegemoetkomen aan de zorgen ten aanzien van de verouderde Nederlandse bilaterale investeringsakkoorden. De nieuwe modeltekst zal onder andere brievenbusmaatschappijen uitsluiten van bescherming, de bescherming voor investeerders verduidelijken, het recht van overheden om te reguleren expliciteren, internationale afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen herbevestigen, de transparantie in geschillenbeslechting te vergroten, en derde partijen als amicus curiae een rol geven in procedures.
Deelt u de opvatting dat investeringsverdragen op zijn minst ook bepalingen zouden moeten bevatten die investeerders verplichten tot het naleven van bepaalde universele waarden, zoals mensenrechten en milieunormen, evenals sancties jegens investeerders die deze principes ondermijnen?
De nieuwe Nederlandse modeltekst zal internationale afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen herbevestigen. Daarnaast beoogt de modeltekst het mogelijk maken het handelen van de investeerder mee te wegen, bijvoorbeeld waar het gaat om het naleven van de mensenrechten.
Is er een schikking getroffen tussen de Nederlandse staat en Ping An als gevolg van de nationalisatie van Fortis?
Er is geen schikking getroffen tussen de Nederlandse staat en Ping An als gevolg van de nationalisatie van Fortis.
Deelt u de mening van de Roemeense overheid dat het bedrijf Rompetrol misbruik maakte van het BIT tussen Nederland en Roemenië? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?8
Het kabinet kan niet ingaan op juridische procedures waar Nederland geen partij bij is. Ten overvloede wijst het kabinet erop dat de claim van het bedrijf Rompetol tegen de Roemeense overheid is afgewezen.
Hoe oordeelt u over de Cooperation and Investment Facilitation Agreements (CFIAs) die Brazilië afsluit in plaats van BITs?
De Cooperation and Investment Facilitation Agreements die Brazilië afsluit bieden buitenlandse investeerders niet de gewenste minimumbescherming maar betreffen enkel investeringsfacilitatie. Nederland en de Europese Unie zetten zich samen met Brazilië op multilateraal niveau in voor afspraken over investeringsfacilitatie.
Wat leert u van de manier waarop India en Indonesië hun BITs herzien, waarbij ze meer eisen stellen aan investeerders?
Indonesië en India hebben hun investeringsakkoorden met Nederland beëindigd. De gesprekken tussen de Europese Unie en India over een handels- en investeringsakkoord zijn onlangs weer opgestart. De Europese Commissie heeft het mandaat gekregen om met Indonesië te onderhandelen over investeringsafspraken. Nu de Europese Unie zal onderhandelen over investeringsafspraken met India en Indonesië kan Nederland niet tegelijkertijd onderhandelen met deze landen over een bilateraal investeringsakkoord.
Een aantal aspecten in de nieuwe Indiase modeltekst zullen terugkomen in de nieuwe Nederlandse modeltekst. Zo expliciteert de Indiase modeltekst het recht van overheden om te reguleren en worden de standaarden voor investeringsbescherming verduidelijkt. Hetzelfde geldt voor een groot aantal verbeteringen in de geschillenbeslechtingsprocedure, zoals het uitsluiten van frivole claims en het opnemen van een gedragscode voor arbiters. Het kabinet is geen voorstander van sommige andere aspecten van de Indiase modeltekst, zoals de verplichting om eerst vijf jaar de nationale rechtsgang te doorlopen en de beperkte eisen op het gebied van transparantie. Voor zover bekend is de nieuwe modeltekst van Indonesië nog niet gepubliceerd.
Bent u bereid om een voorbeeld te nemen aan landen als Nigeria en Marokko, die een verdrag met elkaar hebben afgesloten waarbij investeerders meer verplichtingen krijgen ten aanzien van de bescherming van mensenrechten, arbeid en het milieu, en bij dienen te dragen aan duurzame ontwikkeling van het gastland en de lokale bevolking?
Het investeringsakkoord tussen Nigeria en Marokko is op 3 december 2016 ondertekend maar nog niet in werking getreden. Doelstelling van het investeringsakkoord tussen Nigeria en Marokko is om een evenwichtige balans te vinden tussen de rechten en verplichtingen van investeerders en de rechten en verplichtingen van staten. Deze doelstelling ligt eveneens ten grondslag aan de nieuwe Nederlandse modeltekst. Deze nieuwe modeltekst zal bijvoorbeeld, net als het akkoord tussen Nigeria en Marokko, internationale duurzaamheidsafspraken herbevestigen en het recht van overheden om te reguleren expliciteren. Het is daarnaast evident dat buitenlandse investeerders zich dienen te houden aan de regels op het gebied van milieu en werk zoals die gelden in het gastland.
Welke gevallen zijn er bekend van zaken aangespannen via een Nederlands investeringsverdrag waarbij overheidsbeleid is teruggedraaid, dan wel een uitzondering voor bepaald beleid is bedongen voor een buitenlandse investeerder? Indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, deelt u de mening dat dit zorgwekkend is en dat het goed zou zijn als hier onderzoek naar komt?
Nederland is geen partij geweest bij de onder Nederlandse investeringsakkoorden aangespannen zaken. Het kabinet is dan ook niet bekend met zaken die zijn aangespannen via een Nederlands investeringsakkoord waarbij overheidsbeleid is teruggedraaid, dan wel een uitzondering voor bepaald beleid is bedongen voor een buitenlandse investeerder. In een op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verricht onderzoek, kon het bestaan van een zogenaamde «regulatory chill» niet worden aangetoond.11 Eventuele risico’s daarop kunnen worden weggenomen door het verduidelijken van investeringsstandaarden en het expliciteren van het recht van overheden om te reguleren. De nieuwe modeltekst zal hierin voorzien.
Deelt u de opvatting dat dezelfde bezwaren gelden jegens zowel het Investment Court System (ICS) als het Multilateral Investment Court (MIC) als tegen ISDS? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het kabinet is van mening dat het Investment Court System en een multilateraal investeringshof tegemoetkomen aan de zorgen ten aanzien van het oude ISDS-mechanisme. Het Investment Court System zorgt onder andere voor transparante procedures, waarborgt het recht van overheden om te reguleren in het publiek belang, sluit brievenbusmaatschappijen uit van bescherming, verduidelijkt de bescherming voor investeerders, en garandeert onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak. Een multilateraal investeringshof zou een nog verdere verbetering op het terrein van onder andere de onafhankelijkheid en consistentie van de rechtspraak betekenen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat claims die worden behandeld door private investeerdersbelangenbehartigers achter gesloten deuren plaatsvinden, terwijl het wel zaken betreft die jegens overheden worden aangespannen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het kabinet is voorstander van transparante procedures. Dat is nu nog niet altijd het geval. Daarom zet het kabinet zich in voor modernisering. In de nieuwe EU-inzet wordt verwezen naar de UNCITRAL Transparency Rules, die transparante procedures garanderen. De nieuwe Nederlandse modeltekst zal hier ook naar verwijzen. Ook een nog op te richten multilateraal investeringshof moet transparante procedures garanderen.
Hoe kunnen handels- en investeringsakkoorden zoals die tussen de EU en Canada (CETA) of de Verenigde Staten (TTIP) in de toekomst tussentijds worden aangepast bij nieuwe inzichten en/of gewijzigde politieke verhoudingen, gegeven het feit dat dergelijke verdragen voor onbepaalde tijd worden afgesloten?
Er bestaat geen handels- en investeringsakkoord tussen de EU en de VS. Het handels- en investeringsakkoord tussen de EU en Canada is ondertekend op 30 oktober 2016. Het akkoord moet nog worden geratificeerd door alle verdragspartijen, waaronder Nederland, voordat het in werking kan treden. CETA kan door partijen gewijzigd worden overeenkomstig artikel 30.2 van het akkoord. Een wijziging van het akkoord treedt in werking, nadat partijen hun interne procedures hebben doorlopen. In Nederland zijn de procedures vastgelegd in de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Voor de EU zijn de procedures vastgelegd in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Hoe oordeelt u over een private verzekering voor investeerders om investeringsrisico’s af te dekken als alternatief voor investeerdersbescherming zoals geborgd door ISDS, ICS of het MIC? Bent u bereid zich in internationaal verband in te spannen om dergelijke beschermingsconstructies voor bedrijven te promoten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen. Investeringsakkoorden zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Een private verzekering biedt geen alternatief voor een gebrek aan rechtszekerheid en zou daarnaast vanwege de eventuele hoogte van de verzekeringspremie juist een belemmering vormen voor het doen van investeringen. Juist ontwikkelingslanden kunnen daardoor getroffen worden, aangezien private investeringen essentieel zijn voor het halen van de Sustainable Development Goals.
Gegeven uw uitspraak «(m)aar zouden we nú met Canada een onderhandeling beginnen dan zou investeringsbescherming of geschillenbeslechting niet in het akkoord worden opgenomen», wat betekent dit voor uw houding ten aanzien van investeerdersbescherming in nieuwe investeringsverdragen?9
Investeringsbescherming is volgens het kabinet vooral relevant in akkoorden met landen waar nationale wetgeving en instituties onvoldoende rechtszekerheid bieden (zie ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1806). De Nederlandse investeringsakkoorden zijn voornamelijk gesloten met landen waar dat niet het geval is. Wel hebben de onderhandelingen tussen de EU en Canada, twee gelijkgestemde democratieën, geleid tot het ontwikkelen van een nieuwe standaard voor investeringsakkoorden die mondiaal toepasbaar is.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om ervoor te zorgen dat Nederland ophoudt langer een hub te zijn voor bedrijven van waaruit zij wereldwijd claims indienen tegen overheden?
Zie antwoord vraag 3.
De mogelijke overname van C&A door Chinese investeerders |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving over de mogelijke overname van C&A door Chinese investeerders?1
Ja.
Welke motivatie bestaat er voor de eigenaren van C&A om (een deel van) het bedrijf te verkopen? Bent u bereid dit na te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ministerie is in contact met C&A naar aanleiding van de berichtgeving over een mogelijke overname. In deze contacten heeft C&A, net als in haar persbericht, de berichten over de mogelijke verkoop ontkend nog bevestigd. Het bedrijf geeft daarbij verder aan dat het werkt aan een transformatiestrategie waarbij ook naar mogelijkheden wordt gekeken om te accelereren in groeimarkten zoals China, opkomende markten en op digitaal vlak. Het bedrijf heeft daarbij aangegeven dat samenwerkingen en andere vormen van externe investeringen hier onderdeel van kunnen zijn.
In zijn algemeenheid is het verder niet aan mij om te speculeren over motieven van de eigenaren van een bedrijf om wel of niet (een deel van) hun bedrijf te verkopen.
Op welke wijze worden werknemers betrokken bij de besluitvorming omtrent de eventuele overname? Hebben zij zeggenschap over mogelijke overnames? Zo nee, bent u bereid werknemers ook een stem te geven in de besluitvorming over overnames?
De belangen van werknemers worden behartigd door de ondernemingsraad. Op basis van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) heeft de ondernemingsraad het recht om advies te geven over een voorgenomen besluit van het bestuur om de zeggenschap over de onderneming of een deel daarvan over te dragen (artikel 25 lid 1). Door gebruik te maken van zijn agenderingsrecht (artikel 23 lid 1) en informatierecht (artikel 23 lid 2) kan de OR van de bestuurder van de onderneming alle informatie vragen die van belang is voor een bespreking met de ondernemer over de overname, voor zover de ondernemer daarover beschikt. Op grond van het initiatiefrecht (artikel 23 lid 3) kan de OR ook voorstellen doen voor actie van de bestuurder van de onderneming.
Verder dienen werknemersorganisaties op basis van de SER Fusiegedragsregels tijdig te worden geïnformeerd over een voorgenomen fusie of overname. Deze regels hebben geen wettelijke status, maar worden in de praktijk wel door ondernemingen onderschreven. Deze regels houden in dat de betrokken partijen de vakbonden tijdig in kennis stellen, informatie verstrekken en de gelegenheid bieden hun oordeel te geven vanuit het gezichtspunt van de in de onderneming werkzame personen. Met «tijdig» wordt bedoeld: vóórdat overeenstemming over de fusie of overname wordt bereikt zodat het oordeel van de vakbonden van wezenlijke invloed kan zijn op het al dan niet tot stand komen van de fusie of overname. De partijen stellen de betrokken ondernemingsraden in de gelegenheid kennis te nemen van het oordeel van de vakbonden, zodat de ondernemingsraden dit in hun advies kunnen betrekken.
Hoe gaat u zich ervoor inzetten dat een eventuele overname niet gepaard gaat met het opknippen van het bedrijf en mogelijk banenverlies, zowel op korte als op lange termijn?
Zoals eerder bij vraag 2 aangegeven is momenteel onbekend of de eigenaren van C&A voornemens zijn om (een deel van) het bedrijf te verkopen. Het is daarom prematuur om te speculeren over eventuele gevolgen van een overname en de mogelijke gevolgen voor activiteiten en werkgelegenheid in Nederland.
Uitgangspunt van mijn beleid is dat de ondernemer onderneemt en de overheid bedrijven faciliteert en stimuleert om in Nederland te ondernemen. Dit doet de overheid onder meer door te zorgen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat, waardoor bedrijven in Nederland concurrerend kunnen zijn op de mondiale markt en vanuit Nederland willen blijven opereren. Bij het goede vestigingsklimaat in Nederland hoort ook dat de overheid de eigen verantwoordelijkheid van een bedrijf respecteert indien een beslissing vanwege bedrijfseconomische redenen wordt genomen. Het is aan het bestuur van een bedrijf om strategische heroriëntatie door te voeren, waar bijvoorbeeld het aantrekken van externe financiers of een mogelijke verkoop uit voort kan komen. Mijn ministerie houdt in dergelijke gevallen actief een vinger aan de pols en analyseert welke gevolgen de eventuele aanpassing van de strategie kan hebben. In de contacten met deze bedrijven is altijd de inzet om te bezien hoe activiteiten en werkgelegenheid voor Nederland te behouden of uit te breiden.
Kunt u ingaan op «De zaak Organon», waaruit blijkt dat buitenlandse overnames niet leiden tot meer investeringen of meer werkgelegenheid, zelfs integendeel?2
Het boek gaat, zoals de auteurs zelf ook in het boek aangeven, specifiek over Organon: over het ontstaan van Organon, de integratie in Akzo, de voorgenomen beursgang maar uiteindelijke verkoop aan Schering-Plough, de overname daarvan door Merck en de diverse herstructureringen. Het boek beschrijft ook het beleid dat de gemeente Oss, de provincie Noord-Brabant en het Rijk hebben gevoerd en dat onder meer, met een financiële bijdrage van Merck, heeft geleid tot het oprichten van het Pivot Park in Oss.
Nederland heeft een open economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat. We hebben hier een groot deel van onze welvaart aan te danken. Investeringen van buitenlandse bedrijven in Nederland en Europa zijn onderdeel van het economische proces. Het draagt bij aan de concurrentiekracht van onze economie. Zo kunnen buitenlandse directe investeringen nieuwe kennis en ideeën meenemen, en kunnen ze kansen bieden voor nieuwe investeringen en het realiseren van schaalvoordelen. Daarnaast investeren Nederlandse investeerders ook veel in andere landen.
Tot slot wil ik u ook wijzen op de bijdrage van buitenlandse bedrijven aan de werkgelegenheid in Nederland. In 2014 waren deze buitenlandse multinationals goed voor bijna 1,4 miljoen, zowel directe als indirecte, voltijdsbanen in Nederland (bron: Internationaliseringsmonitor 2017-IV, CBS).
Acht u het gewenst dat Chinese investeerders vrijwel onbeperkt overnames kunnen doen in Nederland, terwijl het voor Nederlandse investeerders veel moeilijker is om overnames te doen in China?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 5 aangegeven dankt Nederland een groot deel van haar welvaart aan onze open economie met een aantrekkelijk economisch vestigingsklimaat.
Een open economie verhoudt zich echter slecht tot de barrières waar Nederlandse investeerders vaak op stuiten wanneer ze overnames willen doen in landen buiten de Europese Unie, zoals in China. Daarnaast verhoudt een open economie zich slecht tot de problemen rond niet-marktgedreven investeringen uit derde landen op de Europese markt. Voor het goed functioneren van de markt, vinden we het in Europa van belang dat er sprake is van een gelijk speelveld, waarin investeerders met elkaar concurreren op basis van marktgedreven economische factoren en niet op basis van overheidsinmenging en staatssteun.
Zoals het BNC-fiche Mededeling en Verordening Investeringstoets3 beschrijft wil Nederland op Europees niveau met derde landen afspraken maken voor een betere balans. Zowel op het punt van een gelijk speelveld als op het punt van wederzijdse markttoegang. Het is daarbij van belang dat op Europees niveau alle mogelijkheden in kaart worden gebracht om onze zorgen over deze twee punten te adresseren.
Hoe gaan andere Europese landen om met Chinese investeerders en overnames van bedrijven?
De zorgen over niet-marktgedreven investeringen en wederzijdse markttoegang worden door meerdere landen in de Europese Unie gedeeld. Duitsland, Frankrijk en Italië hebben vorig jaar hun zorgen hierover in een brief aan de Commissie geuit. De brief gaf een impuls aan de discussie in Europa. Vanwege het grensoverschrijdende karakter zijn wederzijdse markttoegang en niet-marktconforme investeringen typisch onderwerpen waar een Europese gezamenlijke aanpak wenselijk is, zonder door te schieten in protectionistische maatregelen.
Er is vooralsnog geen volledige transparantie over overnames door bedrijven uit derde landen in andere Europese landen en de markttoegang van Europese bedrijven in derde landen. Onderhandelingen over overnames en markttoegang vinden doorgaans plaats achter gesloten deuren en zijn daardoor niet transparant. De informatie-uitwisseling hierover tussen lidstaten vindt tot op heden plaats op ad-hoc basis in bilaterale gesprekken. Daardoor is er geen volledig beeld van hoe andere landen hiermee omgaan.
Op Europees niveau wordt op dit moment een coördinatiegroep opgericht. De groep zal een structurele en intensievere informatie-uitwisselingsstructuur tussen lidstaten faciliteren. Ook wordt er op Europees niveau gesproken over het Commissievoorstel voor een Europees kader voor toetsing van buitenlandse overnames (zie BNC-fiche zoals genoemd in antwoord op vraag 6). Bijna de helft van de lidstaten hanteert toetsingsmechanismen voor buitenlandse directe investeringen op grond van nationale veiligheid en openbare orde. Sommige lidstaten hanteren daarbij een generieke toetsing (niet beperkt tot bepaalde sectoren) voor alle inkomende buitenlandse investeringen. Andere lidstaten kennen een toetsing in bepaalde strategische sectoren. Een aantal lidstaten kent momenteel geen toetsing. Nederland borgt de nationale veiligheid bij buitenlandse investeringen door een adequate sectorale wet- en regelgeving voor die sectoren waarin zich risico’s kunnen voordoen.
Het bericht ‘Deel nieuw netwerk AkzoNobel lek als een mandje’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Deel nieuw netwerk AkzoNobel lek als een mandje»?1
Ja.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat er op zoveel plekken in de transportleiding problemen zijn? Zijn de maatregelen die in uw brief beschreven wel voldoende?2 Zo nee, welke extra maatregelen zullen er worden genomen?
In september 2016 heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) de zoutactiviteiten van AkzoNobel onder verscherpt toezicht gesteld. De aanleiding voor het verscherpte toezicht was een aantal vastgestelde lekkages van diesel bij boorputten en een groot aantal lekkages van pekel en brakwater uit de horizontale transportleidingen sinds 2014. Het verscherpt toezicht op AkzoNobel heeft drie speerpunten, namelijk:
AkzoNobel zou de pijpleidingen met hoog risico op lekkage voor 1 januari 2018 vervangen, maar dit is niet gelukt. Het leidingnetwerk is wel voor 1 januari 2018 aangelegd, maar vijf van de dertig kilometer aan leidingen is op dit moment nog niet geschikt om in gebruik genomen te worden.
Tijdens het testen van het nieuw aangelegde leidingnetwerk bleek een aantal leidingen niet dicht. Nader onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat er maximaal vijftien leidingdelen aan AkzoNobel zijn geleverd met een fabricagefout. Deze leidingen zullen met een speciale test worden opgespoord en vervangen. Naar verwachting zal het ongeveer drie maanden duren voor de pijpleidingen met hoog risico op lekkage succesvol zijn vervangen. De maatregelen zijn wat SodM betreft voldoende, maar het werk is nog niet afgerond. SodM heft het verscherpt toezicht daarom nog niet op.
Hoe kan het dat er lekke buizen zijn gebruikt en niet goed geïnstalleerde afdichtringen zijn aangebracht bij het herstel van 5 km (van de in totaal 30 km) transportleiding?
De kwaliteitscontrole van de geleverde pijpleidingen namens AkzoNobel bestaat uit een visuele controle op beschadigingen van de pijpen bij levering en toezicht tijdens de aanleg. Uiteindelijk worden de kwaliteit van de leidingdelen en de kwaliteit van de aanleg beproefd door het op hoge druk met water afpersen van de aangelegde leiding. Dit is een standaard methode die door SodM wordt onderschreven. Eventuele niet visueel waarneembare fabricagefouten en fouten gemaakt tijdens de aanlegfase worden pas opgemerkt tijdens een druktest. Het is gebruikelijk dat tijdens het afpersen een klein percentage niet goed geïnstalleerde afdichtringen wordt gevonden. Het is echter ongebruikelijk dat nieuwe leidingdelen lek blijken te zijn. Dergelijke afwijkingen behoren door de kwaliteitscontrole van de fabrikant te worden voorkomen.
Welke garanties zijn er dat in de andere 25 km van de transportleiding ook niet buizen zijn gebruikt die van slechte kwaliteit zijn?
AkzoNobel heeft een ervaren en professionele leverancier geselecteerd voor de levering van de leidingdelen. Hierbij zijn afspraken gemaakt over de kwaliteitseisen van de geleverde pijpleidingdelen. De delen die niet voldeden aan de productspecificaties en die abusievelijk toch zijn uitgeleverd door de leverancier, bevinden zich in de sectie van vijf kilometer die momenteel nog niet in gebruik is genomen. Deze sectie heeft de druktesten niet doorstaan vanwege deze defecte leidingdelen. In het grootste deel van het vernieuwde netwerk van transportleidingen (25 kilometer) zijn de druktesten succesvol uitgevoerd.
Welke garanties zijn er dat er bij de andere 25 km van de transportleiding ook niet de afdichtingsringen verkeerd zijn aangebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen heeft de toezichthouder gezet op basis van bovenstaande gebreken?
In het kader van het verscherpte toezicht heeft SodM de ontwikkelingen bij AkzoNobel nauwgezet gevolgd en is er intensief contact geweest over de noodzakelijke reparaties aan het nieuwe pijpleidingnetwerk.
Zijn er aanvullende onderzoeken uitgevoerd naar de reeds in gebruik genomen transportleidingen? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording op vraag 4. Een succesvol uitgevoerde druktest is afdoende bewijs dat de leidingen lekdicht zijn.
Is het volgens de eerder gemaakte afspraken toegestaan dat het oude leidingstelsel nu langer in gebruik blijft? Zo ja, hoe duidt u de risico’s?
Sinds het instellen van het verscherpt toezicht heeft Staatstoezicht op de Mijnen bij AkzoNobel aangedrongen om de meest risicovolle leidingen met prioriteit uit bedrijf te nemen. De delen van het oude leidingnetwerk met hoog risico op lekkage worden daarom niet meer gebruikt. Totdat de laatste sectie (vijf kilometer) van het nieuwe leidingnetwerk in gebruik genomen kan worden, maakt AkzoNobel nog gebruik van een beperkt stuk (drie kilometer) bestaande uit oude leidingen. Dit stuk van het oude leidingnetwerk is versterkt op kritieke punten waardoor het nu een lager risico op lekkage heeft.
Kunt u achterhalen aan welke andere bedrijven dezelfde lekke leidingen nog meer zijn geleverd? Zo ja, welke bedrijven zijn dit en zijn zij op de hoogte van deze defecten?
Het onderzoek hiernaar wordt door de fabrikant uitgevoerd en loopt nog.
De “mini-subsidies” om werkdruk tegen te gaan |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u de kritiek van onderwijsorganisaties1 2 3 op uw plan om 50 van de 7.000 basisscholen een subsidie te geven van maximaal 8.000 euro om de werkdruk te verlichten?4
De kritiek van de onderwijsorganisaties begrijp ik vooral als een oproep om fors te investeren in het onderwijs. Daar ben ik het mee eens. Daarom investeert het kabinet ook € 430 miljoen structureel in de verlaging van de werkdruk. De plannen hiervoor worden gemaakt in overleg met PO in actie, PO-Raad, AVS, FvOv, CNV en de AOb. Ik ben van mening dat we in de tussentijd niet stil moeten zitten. Dit geldt ook voor veel scholen en besturen, want veel scholen en besturen hebben een aanvraag ingediend. Daarnaast is deze subsidieregeling een vervolg op Operatie Regels Ruimen. Uw Kamer heeft voor de zomer de motie Becker, die vroeg om een vervolg op Operatie Regels Ruimen, met algemene stemmen aangenomen.
Waarop baseert u de stelling dat «sommige scholen met een klein bedrag al een flinke stap kunnen maken bij het bestrijden van werkdruk»?5 In hoeverre is een eenmalig bedrag van 8.000 euro voldoende om de werkdruk op scholen te verlagen?
Het kabinet investeert structureel 430 miljoen voor de vermindering van werkdruk. Ik ben van mening dat deze grote investering nodig is. Er zijn daarnaast verschillende scholen die, bijvoorbeeld in het kader van «operatie regels ruimen», hebben laten zien dat ook zonder grote investeringen de werkdruk kan worden verminderd. In de aanvragen die binnen zijn gekomen zie ik ook diverse en creatieve oplossingen om de werkdruk voor leraren te verminderen. Zo zijn er aanvragen voor cursussen over gedragsproblematiek bij leerlingen, coaching van leraren, het inzetten van een communicatie-app voor communicatie met ouders en het vrij roosteren van leraren ten behoeve van collegiale consulatie. Inmiddels zijn er 269 aanvragen ingediend. Momenteel worden de aanvragen getoetst op volledigheid en aan gestelde criteria. De aanvragers horen eind februari of hun aanvraag wordt toegekend. De uitbetaling van de subsidie is in maart.
Heeft u deze regeling voorgelegd aan vertegenwoordigers van scholen en leraren zoals de PO-Raad, de onderwijsbonden en PO in actie? Zo nee, waarom niet?
De regeling is op verschillende momenten besproken met de sociale partners in de werkgroep Regeldrukagenda PO. Onder anderen de PO-Raad en de onderwijsbonden AOb en CNV onderwijs hebben zitting in deze werkgroep. De genoemde onderwijsorganisaties waren dus als deelnemers van de werkgroep Regeldrukagenda PO op de hoogte van het beschikbaar stellen van deze gelden. Ik heb daarnaast contact met PO in actie en de andere sociale partners over de structurele besteding van de middelen uit het regeerakkoord. Deze subsidieregeling is in de voorbereidende fase ook voorgelegd aan meerdere leraren en schooldirecteuren.
Heeft de communicatie plaatsgevonden over de betreffende regeling, gepubliceerd op 2 januari 2018 in de Staatscourant, waarin staat: «Voorafgaand aan de publicatie van de regeling wordt via een aantal kanalen de regeling kenbaar gemaakt»6 (zoals via de PO-Raad, www.passendonderwijs.nl, sociale media en de bonden)? Zo nee, waarom niet?
De regeling is voorafgaand aan de openstelling van aanvraagtermijn, via verschillende kanalen, kenbaar gemaakt. Scholen die voornemens waren een aanvraag te schrijven konden zich hierop dus voorbereiden.
Klopt het dat het een voorwaarde voor de subsidie is dat leraren van de school betrokken zijn bij de plannen? Waarom is in de regeling niet opgenomen dat de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad instemming moet geven op de inhoud van de aanvraag? Welke garanties heeft u dat leraren meebeslissen over de subsidieaanvraag?
De betrokkenheid van leraren bij de aanpak van werkdruk is essentieel. Plannen moeten aansluiten bij de wensen en behoeften van de leraar, zij ervaren immers de werkdruk. Daarom is die betrokkenheid en het aansluiten bij de wensen van de leraar ook een voorwaarde voor de subsidie en moet die omschreven zijn in het plan van aanpak. Op die manier heb ik de administratieve lasten voor scholen zo laag mogelijk willen houden. Er zijn namelijk vele manieren van leraar-betrokkenheid denkbaar. In de aanvragen lees ik ook terug dat leraren betrokken zijn geweest bij de aanvraag, bijvoorbeeld omdat zij deze zelf hebben geschreven, dat de aanvraag aan hen is voorgelegd of dat de aanvraag is besproken in het weekoverleg.
Het belang dat ik hecht aan de betrokkenheid van leraren bij de aanpak van werkdruk blijkt ook uit het Werkdrukakkoord. Teams op scholen gaan zelf, in gesprek met hun schoolleider, bepalen waar zij de extra middelen tegen werkdruk voor in willen zetten. Daarnaast heeft de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad instemmingsrecht op deze bestedingsplannen.
Deelt u de mening dat de aanvraagvoorbeelden op de subsidiewebsite7 volstrekt niet aansluiten bij de stemming in het primair onderwijs, met vragen als «We merken binnen het team dat iedereen de werkdruk als hoog ervaart, maar willen graag onderzoeken waar dat nou precies door komt?»
Ik begrijp dat dit tegenstrijdig kan overkomen. Tegelijkertijd is werkdruk een complex probleem dat meerdere oorzaken kan hebben. Dit blijkt uit onderzoek van TNO, en ook uit de pilots van het vervangingsfonds en het Arbeidsmarktplatform Primair Onderwijs. Daarom is onderzoek naar de oorzaken belangrijk, zodat ook passende maatregelen kunnen worden genomen.
Deelt u de mening dat de in de aanvraagvoorbeelden genoemde bedragen van ruim 1.100 euro per dag voor externe begeleiders bijzonder hoog is, zeker in vergelijking met het bedrag van 200 euro per dag dat wordt gerekend voor het vrijroosteren van een leraar?
Ik begrijp dat dit bedrag hoog is. In dit rekenvoorbeeld gaat het echter niet alleen om het aantal gewerkte uren voor de extern begeleider maar om de totale kosten van het vormgeven van een maatwerktraject zoals de voorbereidingstijd, reiskosten, materiaalkosten, verslaglegging en rapportage. De voorbeeldaanvragen zijn bedoeld om het schrijven van een aanvraag te vergemakkelijken. Immers moet het aanvragen van deze subsidie niet zorgen voor nog meer werkdruk. De bedragen genoemd in de aanvragen zijn dan ook voorbeelden. Scholen zijn vrij in hun keuze waar zij het geld voor willen inzetten. Zoals eerder aangegeven zie ik in de aanvragen ook terug dat scholen hierin zelf keuzes maken.
Vindt u het wenselijk dat subsidies die bedoeld zijn voor het verlagen van de werkdruk (in uw eigen voorbeelden), voor een groot deel terecht komen bij externe onderwijsadviesbureaus en consultants?
Ik vind het van belang dat het geld bijdraagt aan de vermindering van werkdruk voor leraren. Scholen hebben daarom alle vrijheid om een plan in te dienen dat past bij hun behoeftes. Zij weten zelf het beste wat nodig is om de werkdruk te verlagen. Ook de keuze voor het advies van een externe partij behoort tot die vrijheid. Ik heb er alle vertrouwen in dat scholen hun keuzes wat betreft de inzet van dit geld weloverwogen en in samenspraak met het team maken.
Bent u bereid om na alle kritiek in overleg met vertegenwoordigers van scholen en leraren deze 400.000 euro toe te voegen aan de bedragen die beschikbaar komen voor het verlagen van de werkdruk? Zo nee, bent u bereid de regeling te wijzigen zodat deze subsidie zoveel mogelijk wordt besteed op de scholen zelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik zal dit bedrag niet toevoegen aan de bedragen die beschikbaar komen voor het verlagen van de werkdruk. Veel scholen hebben goed onderbouwde aanvragen ingediend. Ik ben van mening dat deze regeling scholen kan helpen een eerste stap te zetten. Ik zal inzetten op de verspreiding van de goede voorbeelden en het gebruik daarvan in toekomstig beleid om werkdruk te verlagen. Ik zal de regeling ook niet aanpassen. Ik vind dat scholen de vrijheid verdienen om eigen keuzes te maken wat betreft de inzet van deze subsidie. Ik wil die keuzevrijheid niet beperken.
Het onder verscherpt toezicht plaatsen van Woonstichting Vooruitgang uit Sassenheim |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de Sassenheimse Woonstichting Vooruitgang in de gemeente Teylingen recent onder verscherpt toezicht is geplaatst?1
Dat is correct. Hiervoor verwijs ik naar het persbericht van de Autoriteit woningcorporaties (Aw) van 19 december jl.2
Kunt u tevens bevestigen dat het bij de stichting al een half jaar hommeles is en dat de Autoriteit Woningcorporaties afgelopen zomer al constateerde dat de governance van de woonstichting tekortkomingen vertoonde?
De Aw heeft een governance-inspectie uitgevoerd in maart 2017 en daarna een interventie gepleegd op 16 mei 2017. De Aw heeft daarin de corporatie opgelegd dat zij een verbeterplan moet opstellen en uitvoeren. Dit verbeterplan had met name betrekking op de gesignaleerde tekortkomingen in de governance.
Welke tekortkomingen vertoont de governance van de woonstichting precies, welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag en moet vastgesteld worden dat de directeur-bestuurder van de woonstichting, in strijd met de statuten van de stichting, de Governancecode voor woningcorporaties niet heeft nageleefd?
De voormalige Raad van Commissarissen heeft eind maart 2017 aangegeven dat sprake was van een fundamenteel verschil van inzicht tussen raad en bestuurder over de «governance» van de corporatie, hetgeen de Aw ook heeft geconstateerd. De zorgen en twijfels van de Aw betroffen in eerste instantie de relatie tussen bestuurder en Raad van Commissarissen.
Eind oktober heeft de voormalige raad conform artikel 29 BTIV een melding gedaan van «een onoverbrugbaar geschil tussen het bestuur en de raad van commissarissen». In de optiek van de Aw bestonden er fundamentele verschillen van inzicht tussen raad en bestuurder met name over de wederzijdse taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
De voormalige Raad van Commissarissen heeft per brief van 8 december 2017 aan de Aw onder andere het volgende aangegeven: «Er is onvoldoende zicht op oplossingen binnen afzienbare termijn.» en «Gelet op het geheel van omstandigheden, achten wij het niet zorgvuldig en niet passend onze zetel als raad van commissarissen aan te houden.»
In haar verantwoordingsgegevens over 2016 heeft de corporatie aangegeven dat de statuten zijn nageleefd. De naleving van de governancecode maakte geen onderdeel uit van de uitgevoerde governance-inspectie. De Aw toetst op de vereisten uit de Woningwet en niet op de naleving van de governancecode van de sector voor zover dat niet raakt aan de wettelijke vereisten. Naleving van de governancecode wordt door de sector zelf gedaan.
Kunt u bevestigen dat de Autoriteit Woningcorporaties (de Autoriteit) medio 2017 al een interventie bij de woonstichting Vooruitgang heeft gepleegd? Wat was de aanleiding voor deze interventie en waaruit bestond deze?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen liggen ten grondslag aan het opstappen van de complete raad van commissarissen van de woonstichting Vooruitgang?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Autoriteit vindt dat met het opstappen van alle leden van de raad van commissarissen de problemen eerder verergerd zijn? Deelt u die visie?
Het opstappen van alle leden van de Raad van Commissarissen is voor de Aw reden geweest voor het instellen van verscherpt toezicht. Ik acht dat een logische stap, omdat het wegvallen van intern toezicht bij een corporatie een ernstig feit is.
Is het u bekend welke verergerde problemen de Autoriteit hierbij op het oog heeft en wat de overwegingen van de Autoriteit zijn om de woonstichting nu onder verscherpt toezicht te plaatsen?
Zie antwoord vraag 6.
Waarop is het verschil van mening tussen de directeur-bestuurder en de raad van commissarissen van de woonstichting gebaseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat, in lijn met de statuten en het Reglement werkwijze voor de raad van commissarissen van de woonstichting Vooruitgang, de raad van commissarissen toezicht dient te houden op het doen en laten van de directeur-bestuurder en deze zo nodig kan schorsen en ontslaan?
In de statuten van Woonstichting Vooruitgang is de toezichthoudende taak van de Raad van Commissarissen en de bevoegdheid van de Raad van Commissarissen tot schorsen en ontslaan van het bestuur geregeld. Het Reglement werkwijze voor de raad van commissarissen gaat wel in op het gegeven dat de Raad van Commissarissen toezicht dient te houden op de bestuurder, maar niet op schorsing en ontslag.
Waarom heeft de raad van commissarissen niet besloten om de directeur-bestuurder te schorsen of te ontslaan?
De voormalige Raad van Commissarissen heeft een voorgenomen besluit tot onmiddellijke schorsing van de bestuurder genomen en is daarna opgestapt.
Hoe kan het dat bij een substantieel verschil van opvatting over de governance tussen de raad van commissarissen en de directeur-bestuurder, de complete raad van commissarissen opstapt en de directeur-bestuurder aanblijft? Wat vinden de Autoriteit en u van deze (omgekeerde) gang van zaken?
Het is een eigen beslissing van de RvC geweest om voltallig op te stappen. De Aw vindt deze gang van zaken ongebruikelijk en ongewenst.
Worden op grond van de statuten van de woonstichting de leden van de raad van commissarissen benoemd door de raad van commissarissen?
Ja, met uitzondering van de situatie van ontstentenis en belet waarin de gehele Raad van Commissarissen is weggevallen.
Zijn er tijdelijk drie kandidaten benoemd in het kader van het intern toezicht? Zo ja, door wie zijn deze kandidaten aangezocht en benoemd, nu de raad van commissarissen in oude samenstelling al eerder voltallig is opgestapt?
In de statuten van de corporatie is opgenomen dat bij belet of ontstentenis van alle leden van de Raad van Commissarissen de bestuurder de Minister belast met de zorg voor de volkshuisvesting verzoekt tijdelijk te voorzien in intern toezicht (hierna: «tijdelijke voorziening»). Deze tijdelijke voorziening dient onder andere zorg te dragen voor de formatie van een Raad van Commissarissen. De Aw is gemandateerd om te voorzien in tijdelijk intern toezicht en heeft op 9 januari jl. drie tijdelijke intern toezichthouders aangesteld voor een periode van drie maanden. Hun namen zijn: mevrouw N. Boudrie-Poll en de heren prof. dr. mr. G.D. Minderman en mr. A.L.M. Vlak.
Wat vindt u, terwijl de woonstichting Vooruitgang onder verscherpt toezicht is geplaatst, van de mededeling van de directeur-bestuurder aan het gemeentebestuur van Teylingen dat het een interne kwestie betreft?
De directeur-bestuurder heeft aan de Aw aangegeven dat hij zich niet herkent in deze en dat hij over het opstappen van de RvC in openheid heeft gecommuniceerd met het lokale bestuur. Uit het feit dat er een interventie heeft plaatsgevonden door de extern toezichthouder, kan reeds worden geconcludeerd dat het om meer gaat dan een interne kwestie. Het intern toezicht ziet er onder andere op toe dat de belangen van stakeholders (met name gemeente en de huurders) voldoende zijn geborgd en met name om die reden acht ik het wegvallen van het intern toezicht ook een externe aangelegenheid.
Wat vindt u van het feit dat de directeur-bestuurder, op grond van zijn perceptie dat het een interne kwestie betreft, weigert aan het gemeentebestuur van Teylingen volledige opening van zaken te geven over de exacte gang van zaken bij de woonstichting?
Bestuurder heeft aan de Aw aangegeven dat hij zich niet herkent in de weergave in de vraagstelling. In algemene zin acht ik het van belang dat corporaties openheid en transparantie betrachten naar hun stakeholders zoals gemeenten.
Deelt u de conclusie dat vanwege de publieke taak van de woningstichting snel volledige openheid en transparantie noodzakelijk is, nu huurders en het gemeentebestuur van Teylingen, door de opstelling van de directeur-bestuurder, belangrijke informatie die hen direct raakt, ontberen?
De bestuurder heeft aan de Aw aangegeven al zo te handelen en zo ook te blijven handelen. Een dergelijke handelwijze ligt in de rede. De Aw zal hier ook op aandringen bij de corporatie en waar nodig handelend optreden.
Onderschrijven u en de Autoriteit de opvatting van de directeur-bestuurder dat «deze bewaking niets met de bedrijfsvoering te maken heeft en er ook financieel niks aan de hand is. Integendeel, Vooruitgang is financieel hartstikke gezond»? Zo nee, wat is dan uw oordeel en waarop is dat gebaseerd?
De Aw kan bevestigen dat er op dit moment geen sprake is van zorgen omtrent de financiële positie. Het verscherpt toezicht komt met name voort uit de governanceproblemen en het wegvallen van het intern toezicht.
Op welke wijze kan gewaarborgd worden dat de financiële continuïteit van de woonstichting Vooruitgang op korte en lange termijn gezond is, de plannen voor de sociale woningbouw in de gemeente Teylingen niet in het gedrang komen, de huurders van de woonstichting zich geen zorgen hoeven te maken en zij geen gevolgen zullen ondervinden van de gang van zaken bij de woonstichting?
De Aw heeft ervoor gezorgd dat is voorzien in het intern toezicht bij de corporatie. Dit intern toezicht gaat tevens zorgdragen voor de formatie van een nieuwe raad van commissarissen. De financiële positie van de corporatie geeft op dit moment geen aanleiding tot zorgen. De corporatie is gehouden tot het opstellen en uitvoeren van een herstelplan voor de governance van de corporatie. Deze aanpak moet ertoe leiden dat huurders geen nadeel ondervinden van de ontstane situatie.
Het bericht ‘PostNL nog steeds bezig met bezorgen kerstpost’ |
|
Jan Paternotte (D66), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «PostNL nog steeds bezig met bezorgen kerstpost»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de eisen met betrekking tot tijdige bezorging die worden gesteld aan de partij die aangewezen is om de Universele Postdienst (UPD) te verzorgen?
De verlener van de universele postdienst heeft een vijfdaagse bezorgplicht en zorgt er op grond van artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009, voor dat, kort gezegd, brieven in ten minste 95% van de gevallen de dag volgende op de dag van de aanbieding worden bezorgd.
Doordat er veel wenskaarten worden verstuurd in de maand december is in deze maand het aanbod van brieven voor postvervoer zeer groot waardoor de bezorging de volgende dag niet kan worden gegarandeerd (van het totale postvolume dat door consumenten gedurende een jaar wordt verstuurd is ongeveer de helft kerstpost). Artikel 3 van de Postregeling biedt ruimte aan de verlener van de universele postdienst om in de algemene voorwaarden voor de maand december onderscheid te maken tussen bezorging van de zogenaamde kerstpost (waarvoor een lager tarief geldt) en reguliere post. De overkomstduur van kerstpost is niet gereguleerd, maar PostNL belooft dat post met decemberzegels binnen 3 à 4 dagen wordt bezorgd. De verlener van de universele postdienst zal elk kalenderjaar voor 1 november aan de ACM bekend maken in welke aangesloten periode van drie weken in december deze voorwaarden voor bezorging de volgende dag geldt. Deze periode was in 2017 van 8 december tot en met 28 december. Post die gedurende deze periode in de straatbrievenbussen of speciale kerstpostcollectiebussen wordt aangeboden, wordt niet meegeteld bij de beoordeling of de post de volgende bezorgdag is bezorgd.
Alleen poststukken die tegen het standaard tarief bij dienstverleningspunten van PostNL worden aangeboden tellen in deze norm mee. Om dat te waarborgen kan de verlener van de universele postdienst in zijn algemene voorwaarden opnemen dat, gedurende de periode van drie weken in december, bezorging van losse brieven op de volgende dag alleen kan worden gegarandeerd als deze voldoende gefrankeerd met een reguliere postzegel of een postzegelafdruk op een dienstverleningspunt worden aangeboden. Daarnaast zal de verlener van de universele postdienst het publiek moeten informeren wanneer deze periode plaatsvindt en over de afwijkende aanlevermethode voor regulier gefrankeerde post en kerstpost gedurende deze periode.
Wordt bij de evaluatie van de dienstverlening door de partij die de UPD uitvoert alleen gekeken naar de gemiddelde prestatie over een jaar of is er aandacht voor het presteren in specifieke piekperiodes, bijvoorbeeld de kerstperiode?
Het toezicht van ACM op de kwaliteit van de dienstverlening ziet op het halen van de normen van de overkomstduur. De wet stelt dat PostNL 95% van de post de volgende bezorgdag moet bezorgen. De ACM beoordeelt of PostNL deze norm op jaarbasis behaalt. PostNL laat een onafhankelijk onderzoeksbureau gedurende het jaar 58.000 proefbrieven verdeeld over het jaar en de dagen van de week versturen. De resultaten van de overkomstduur worden door een externe accountant geverifieerd. Voor 2017 zijn nog geen resultaten bekend, voor het jaar 2016 voldeed PostNL volgens de ACM aan de norm: 96,4% van de post werd de volgende dag bezorgd.2
Bent u bereid aanvullende eisen te stellen aan de partij die de UPD uitvoert zodat juist tijdens piekperiodes zoals rond kerst de dienstverlening getoetst wordt?
Juist vanwege de piekperiode gelden in december afwijkende eisen die PostNL de ruimte bieden om adequaat met deze volumes om te gaan. In voorgaande jaren heb ik geen signalen ontvangen dat er problemen waren met de overkomstduur van post die in december was aangeboden bij PostNL. Het toezicht daarop ligt bij ACM. ACM bekijkt momenteel of de problemen structureel van aard zijn of niet. Het nu stellen van aanvullende eisen vind ik daarom prematuur. Daar komt bij dat elke extra kwaliteitseis die de wetgever zou invoeren, als gevolg heeft dat de kosten van de dienstverlening omhoog zullen gaan.
Heeft u zicht op de oorzaak van de voorgedane problemen, met name vanwege de conflicterende berichten over deze oorzaak?
PostNL heeft aangegeven dat in 2017 verschillende factoren er toe hebben bijgedragen dat de post in december vertraging heeft opgelopen. Zo was er aan het begin van de drukke kerstperiode sprake van extreme weersomstandigheden. Tijdens «code rood» op 11 december kon vanwege de sneeuwval een groot aantal voertuigen van PostNL niet uitrijden om de brievenbussen te legen of om zendingen te bezorgen. Dit leidde ook tot extra druk op het verwerkingsproces later in de kerstperiode. Tevens constateert PostNL dat het dit jaar moeilijker was dan andere jaren om alle extra teams op sorteercentra te bemensen. Juist in deze piekperiode heeft PostNL behoefte aan extra tijdelijke arbeidskrachten, maar er waren dit jaar volgens PostNL onvoldoende uitzendkrachten beschikbaar. Ook is er in een aantal gebieden al langere tijd sprake van relatief veel vacatures voor sorteerders en bezorgers.
In de media is naast bovenstaande algemene factoren ook de invoering van de codeerregel bij PostNL als mogelijke oorzaak genoemd. Ik begrijp van PostNL dat de codeerregel een innovatie in het sorteerproces is die een uiteindelijke besparing in de kosten voor bezorging moet opleveren. PostNL is de codeerregel stap voor stap in 2017 gaan invoeren. De codeerregel wordt nu voor ongeveer 30% van de post gebruikt, en hoewel dit van invloed is geweest op het verwerkingsproces en meer vertraging heeft veroorzaakt dan verwacht, heeft de invoering volgens PostNL niet voor grootschalige problemen gezorgd. Er wordt momenteel bezien of het invoeringsproces van de codeerregel kan worden verbeterd.
De bovenstaande problemen hebben er uiteindelijk toe geleid dat volgens opgave van PostNL minder dan 0,5% van het totale volume aan post dat in december voor bezorging is aangeboden pas in de loop van januari alsnog is bezorgd. PostNL heeft aangegeven dat zij de afgelopen periode aan het evalueren is om van daaruit maatregelen te treffen om goed voorbereid te zijn op de volgende kerstperiode.
Bent u bereid met PostNL om tafel te gaan om te kijken waar de oorzaak van de voorgedane problemen zich bevindt en hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover in een aparte brief informeren?
Uit eerdere evaluaties is gebleken dat de regelgeving en het toezicht op de kwaliteitseisen effectief en adequaat is. Het is aan ACM om zo nodig op te treden als daar aanleiding toe bestaat. Ik begrijp van ACM dat zij de lagere bezorgingskwaliteit van de reguliere poststromen de afgelopen weken onderzoeken. Daarbij kijkt ACM of er sprake was van overschrijding van wettelijke normen en of de problemen van incidentele of structurele aard zijn. De afgelopen jaren is PostNL in staat gebleken de piek in december zonder noemenswaardige problemen aan te kunnen. Ik ga ervan uit dat PostNL ook zelf lering zal trekken uit hoe het dit jaar is verlopen. Ik zie derhalve geen aanleiding om hier verder in te treden.
Bent u bereid de mogelijkheden te verkennen om aanvullende maatregelen te nemen die de uitvoerder van de UPD kan helpen om bij toekomstige piekperiodes zo veel mogelijk poststukken op tijd te kunnen bezorgen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeverre rouwbrieven en medische brieven later zijn bezorgd dan wettelijk is voorgeschreven?
Rouwbrieven en medische brieven worden zes dagen per week bezorgd, uitgezonderd feestdagen. Hiervoor geldt de norm dat deze per kalenderjaar in ten minste gemiddeld 95% van de gevallen worden bezorgd op de eerstvolgende bezorgdag. Om te voorkomen dat spoedeisende post, zoals rouwbrieven en medische brieven in de drukke kerstperiode vertraagt, waarschuwt PostNL in december om deze post niet in een brievenbus te doen, maar af te geven bij een Postkantoor. PostNL voorziet brievenbussen van deze informatie en zorgt ook voor informatie op postkantoren.
Helaas hebben tijdens code rood in december de weersomstandigheden ook voor een aantal zendingen van rouwbrieven in december tot vertraging geleid. Ik begrijp van PostNL dat zij er werk van heeft gemaakt om de ontvangers van rouwkaarten toch op tijd te informeren door een calamiteitenprocedure in werking te stellen. Dat houdt in dat in overleg met verzenders is bekeken hoe alle geadresseerden juist en tijdig geïnformeerd konden worden, bijvoorbeeld door het nabellen van geadresseerden. Afgezien van deze vertraging door de code rood situatie vertoont de bezorging van rouwbrieven in de afgelopen periode volgens PostNL geen afwijkend beeld. Ik begrijp van PostNL dat het beeld voor medische post ook niet significant anders was dan in voorgaande jaren.
In hoeverre zal de dienstverlening van de uitvoerder van de UPD met betrekking tot tijdige levering van consumentenpoststukken worden meegenomen in de aangekondigde postdialoog?
In de Analyse toekomst postmarkt die op 10 juli 2017 aan uw Kamer is aangeboden wordt een aantal dilemma’s gepresenteerd die een plek zullen krijgen in de postdialoog.
De gewenste omvang van de UPD, de bijbehorende kwaliteitseisen en de wijze waarop deze kwaliteitseisen het beste geborgd zouden kunnen worden zijn daar onderdeel van.
Het bericht ‘Maakbedrijven trekken naar India wegens groeiend gebrek aan Nederlandse ingenieurs’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Arne Weverling (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Maakbedrijven trekken naar India wegens groeiend gebrek aan Nederlandse ingenieurs»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Heeft u inzicht in hoe groot het verwachte tekort aan hoogopgeleid technisch personeel in de komende jaren is?
Door de economische groei en door de toepassing van technologie neemt de vraag naar voldoende en goed opgeleid technisch talent alleen maar toe. Het tekort aan bèta-technici is een belemmering voor de Nederlandse economische groei in de komende jaren. Uit de recente rapportage De Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022van het Researchcentrum voor onderwijs en arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht, kan indicatief afgeleid worden dat de verwachte tekorten op de bèta-technische arbeidsmarkt groot zijn (zie tabel). Het is goed om te beseffen dat we niet alleen behoefte hebben aan hoogopgeleide bèta en technisch geschoolde mensen, maar vooral ook aan vakmensen. Mensen die dingen kunnen maken zoals lassers, installateurs, metselaars, elektriciens etc.
9.200
16.700
7.500
107.000
106.500
–500
7.100
5.800
–1.300
12.200
14.300
2.100
24.400
19.300
–5.100
4.200
7.500
3.300
11.000
14.500
3.500
10.700
8.100
–2.600
20.600
18.100
–2.500
16.800
18.900
2.100
13.800
11.800
–2.000
101.800
83.500
–18.300
7.700
26.400
18.700
18.900
5.900
–13.000
22.700
5.800
–16.900
5.800
4.000
–1.800
mbo 4 voertuigtechniek
8.900
5.400
–3.500
mbo 4 techniek overig
14.800
17.200
2.400
mbo 4 bouw en infra
16.300
7.900
–8.400
mbo 4 transport en logistiek
6.700
10.800
4.100
120.700
60.800
–59.900
16.100
13.200
–2.900
32.500
9.800
–22.700
22.900
14.400
–8.500
12.000
3.100
–8.900
28.000
13.500
–14.500
9.300
6.900
–2.400
15.500
13.700
–1.800
10.100
10.000
–100
5.400
3.700
–1.700
61.700
29.500
–32.200
19.500
8.300
–11.200
25.100
11.800
–13.300
17.100
9.400
–7.700
19.500
21.600
2.100
11.900
14.200
2.300
7.600
7.400
–200
Hoeveel schade loopt de Nederlandse economie op doordat bedrijven uit Nederland vertrekken vanwege een tekort aan technisch personeel?
Er worden (door het CBS) geen gegevens bijgehouden over aantallen bedrijven die uit Nederland vertrekken. Ook is er geen informatie bekend over de specifieke landen waar deze bedrijven naar vertrekken. Er zijn, kortom, geen integrale gegevens beschikbaar over hoeveel bedrijven uit Nederland vertrekken en daarbij een gebrek aan technisch geschoold personeel als reden aangeven. Bij bedrijfsbeslissingen over vestigingslocaties, zien we in de praktijk dat een breed palet aan vestigingsklimaatfactoren een rol speelt. Een besluit om te vertrekken of omgekeerd, in Nederland te gaan vestigen, is dus zelden aan slechts één factor van het vestigingsklimaat toe te wijzen. Naast de factor arbeid (o.a. beschikbaarheid van goed opgeleid personeel), zijn ook andere locatiefactoren van belang, zoals bijvoorbeeld fiscaliteit, infrastructuur en kwaliteit van leven en leefomgeving.
Er is dus ook geen prognose te maken over hoeveel bedrijven uit Nederland de komende 10 jaar zullen vertrekken vanwege een tekort aan technisch geschoold personeel. Dat laat onverlet dat dit een belangrijke factor is van ons vestigingsklimaat. Het CBS heeft recent nieuwe informatie verzameld over de outsourcing van bedrijfsonderdelen. Daarin wordt o.a. gevraagd naar «Ingenieursdiensten en gerelateerde technische diensten» en naar motieven voor verplaatsing, waaronder een tekort aan personeel. Het CBS verwacht de resultaten in april te hebben. Wellicht dat deze studie meer inzicht kan bieden over het belang van deze locatiefactor.
Uiteraard bereiken ons wel signalen, ook vanuit de casuïstiek, dat voldoende beschikbaarheid van technisch geschoold personeel een aandachtspunt in het Nederlandse vestigingsklimaat is. Dit blijkt ook uit de recent gepubliceerde Global Talent Competitiveness Index (GTCI). De GTCI is een jaarlijkse meetlat waarin het concurrentievermogen van 119 landen op het gebied van talent wordt vergeleken. Nederland scoort goed in deze ranglijst en staat op plaats 9 (vorig jaar 11e). Nederland scoort met name op het vermogen om talent te ontwikkelen (1ste plek). Op andere subonderdelen van de lijst, zoals het aantrekken van talent, het faciliteren van talent, het vermogen om talenten te binden en de beschikbare voorraden van beroeps- en technische vaardigheden en hoger opgeleiden vaardigheden, doet Nederland het goed, maar staat het net iets achter de koplopers. Onder andere via het Techniekpact zet het Kabinet zich in om de positie van Nederland op deze laatste subfactor te verbeteren (zie ook het antwoord op vraag 7).
Aangezien er geen helder beeld is over hoeveel bedrijven in de afgelopen 10 jaar vanwege een tekort aan technisch personeel zijn vertrokken, is ook geen beeld te schetsen van hoeveel niet-technische arbeidsplaatsen hierdoor zijn vervallen. Bekend is dat in technische sectoren ook werkgelegenheid is voor niet-technici. Daarnaast levert een bedrijf ook regionale werkgelegenheid op, bijvoorbeeld bij toeleveranciers en facilitaire dienstverlening.
Hoeveel bedrijven zijn de afgelopen 10 jaar vanwege een tekort aan technisch opgeleid personeel vertrokken uit Nederland? Wat is de prognose voor de komende 10 jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u inzicht in hoeveel niet-technische arbeidsplaatsen er vervallen doordat bedrijven naar India zijn vertrokken of gaan vertrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u inzicht in hoe in de ons omringende landen wordt omgegaan met eventuele tekorten aan technisch opgeleid personeel? Kunt u de Kamer informeren over de in die landen toegepaste oplossingen?
Veel landen in Europa kampen met tekorten aan bèta-technisch opgeleiden en zijn, net als Nederland, zoekende naar de juiste manier om dit gat te dichten. Recent hebben geïnteresseerde landen de handen ineen geslagen in de EU STEM Coalition om informatie uit te wisselen over het dichten van het gat. Dat de Nederlandse aanpak van het Techniekpact in Europees verband wordt gezien als een voorbeeld, blijkt uit de vele buitenlandse delegaties die Nederland over dit onderwerp ontvangt en uit het feit dat landen zoals Denemarken en Estland naar Nederlands voorbeeld een eigen Techniekpact zijn gestart. Op de site van de EU Stem Coalition staan verschillende voorbeelden genoemd van aanpakken om de tekorten aan bèta-technisch personeel aan te pakken. Zie: http://www.stemcoalition.eu.
In hoeverre bent u in gesprek met bedrijven over de mogelijke oplossingen voor de tekorten aan technisch personeel in Nederland? Kunt u de Kamer informeren over deze mogelijke oplossingen?
Bent u voornemens om maatregelen te nemen teneinde te zorgen voor meer in de techniek opgeleide mensen? Zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Bent u van plan om maatregelen te nemen om al in het primair onderwijs leerlingen enthousiast te maken voor een technische opleiding? Zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Wat vindt u van het feit dat universiteiten een numerus fixus instellen voor technische opleidingen? Deelt u de mening dat het goed is deze beperking van instroom in technische studies met ingang van het komend schooljaar op te heffen?
Het uitstel van de Nota Mobiele Communicatie |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat in andere landen, zoals de Verenigde Staten, de verwachting is dat in bepaalde steden al in 2018 gebruik kan worden gemaakt van 5G?
Ik ben bekend met recente persberichten van onder meer AT&T en Verizon, waarin zij stellen in de loop van 2018 5G uit te rollen in een select aantal steden in de Verenigde Staten. De informatie die AT&T verstrekt is echter zodanig beperkt dat de berichtgeving moeilijk op waarde is te schatten.1 Verizon is duidelijker en stelt van plan te zijn om 5G-technologie in te zetten voor het leveren van breedbandinternet aan bewoners van drie tot vijf steden, als alternatief voor breedbandinternet over koper of kabel.2 Deze toepassing is vergelijkbaar met het huidige gebruik van de 3,5 GHz-band in bijvoorbeeld het buitengebied van Zeeland voor het leveren van breedbandinternet aan bewoners daar door middel van een zeer geavanceerde vorm van 4G.3 Verder zijn Zuid-Koreaanse mobiele telecomaanbieders van plan om demonstraties van 5G-technologie te tonen tijdens de Olympische Winterspelen van Pyeongchang.
In Nederland en andere EU-lidstaten wordt aan vergelijkbare initiatieven gewerkt rond EURO2020, terwijl Japan werkt aan initiatieven rond de Olympische Zomerspelen van 2020.
Deelt u de mening dat Nederland op dit punt absoluut niet achter kan blijven en dat de uitrol van 5G zo snel mogelijk moet plaatsvinden omdat anders innovatie wordt geremd en nieuwe kansen voor CO2-reductie onbenut dreigen te blijven?
De snelle uitrol van 5G speelt een belangrijke rol bij het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.4 De visie voor 5G is dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog «dedicated» netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Voor de uitrol van 5G in Nederland is beschikbaarstelling van diverse frequenties van belang. Zo wordt voor de 700 MHz-, 3,5 GHz- en de 26 GHz-banden 5G technologie ontwikkeld. Ik werk reeds aan het landelijk beschikbaar stellen van de 700 MHz-band per 2020. Tevens bereid ik het beschikbaar stellen van de 26 GHz-band voor om na EU-besluitvorming over die band – naar verwachting later dit jaar – de inzet van 5G met die frequenties mogelijk te maken in heel Nederland.
Daarnaast en daaropvolgend zal 5G naar verwachting ook worden uitgerold in de frequentiebanden waar vandaag de dag 2G, 3G, en 4G mee worden aangeboden (800 MHz, 900 MHz, 1.800 MHz, 2.100 MHz en 2.600 MHz).
Bent u in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over mogelijke manieren om het door u aangekondigde uitstel van de Nota Mobiele Communicatie1 en de mede daarop te baseren besluitvorming rondom de frequentieveilingen alsnog zo min mogelijk vertraging te laten oplopen?
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom dit uitstel nodig is, of het echt onvermijdelijk is en uiteenzetten wat voor u de uiterste datum is waarop betrokken partijen én de Kamer geïnformeerd dienen te zijn over op zijn minst de voorgenomen opzet van de frequentieveilingen?
Door de aangekondigde overname van Tele2 door T-Mobile is onzeker hoe de markt er over een aantal maanden uit ziet en daarmee of, en zo ja welke maatregelen er getroffen moeten worden om een effectief concurrerende markt te waarborgen. Bij de inrichting van een frequentieveiling is het van het grootste belang om te weten hoe de concurrentiesituatie in de markt is, en welke voorwaarden er eventueel moeten worden gesteld om een effectief concurrerende markt te waarborgen of verbeteren. De Nota Mobiele Communicatie zet uiteen hoe ik dat bij de aankomende frequentieveilingen ga doen. Frequentieveilingen zijn namelijk bij uitstek vormende momenten voor de concurrentiesituatie in de (mobiele) telecommarkt. Ze bepalen de verhoudingen tussen de diverse marktpartijen. Immers, meer frequenties hebben dan je concurrent betekent dat je meer capaciteit in je netwerk hebt. Dat vertaalt zich onder meer in de mogelijkheid om hogere snelheden en grotere databundels aan klanten te kunnen bieden, en de prijs die een marktpartij daarvoor moet rekenen.
De ACM heeft laten weten dat zij mij pas van advies kan voorzien zodra een besluit is genomen over de aangekondigde overname van Tele2. Om deze reden kan ik nog geen datum geven, ook niet een uiterste. Ik streef er naar om ongewenste vertragingen te voorkomen. De frequentiebanden die geveild worden, komen beschikbaar vanaf 2020 en ik streef ernaar dat vanaf die datum ook daadwerkelijk gebruik kan worden gemaakt van deze belangrijke frequenties. Tegelijkertijd geldt wel dat de voorbereiding van de veiling een zorgvuldig proces behoeft, met betrokkenheid van belanghebbende partijen en uw Kamer, waardoor het nog spannend kan worden om de veiling tijdig te realiseren en uit te voeren. Bij beantwoording van de motie Weverling c.s. zal ik de Tweede Kamer verder informeren over mijn planning.6
Bent u bereid om ook een andere optie te overwegen, namelijk door nu versneld twee scenario’s uit te werken: een scenario waarin er sprake is van een goedkeuring van Nederlandse en Europese mededingingsautoriteiten voor de overname van Tele2 door T-Mobile Nederland en een scenario waarin dat niet het geval is? Bent u bereid om op basis van deze twee scenario’s toch al de Nota Mobiele Communicatie uit te brengen en twee verschillende opzetten voor de frequentieveilingen te publiceren, zodat er niet nodeloos tijd verloren gaat, partijen tijdig geïnformeerd worden en – niet op de laatste plaats – voorkomen wordt dat de Kamer vanwege tijdsdruk voor (bijna) voldongen feiten wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de scenario’s die u noemt. Goedkeuring van de overname kan echter onder tal van verplichtingen en/of voorwaarden worden verleend, en sommige daarvan raken rechtstreeks aan de vormgeving van de aanstaande veiling. Er zijn dus nog tal van sub-scenario’s denkbaar. Ik wijs bijvoorbeeld op de voorwaarde die de Europese Commissie stelde aan haar goedkeuring voor de fusie tussen Hutchison3G en Orange in Oostenrijk. Hierbij werd goedkeuring enkel verleend onder de voorwaarde dat de Oostenrijkse toezichthouder bij de eerstvolgende frequentieveiling vergunningen reserveerde voor een nieuwe partij.7 Het is onwenselijk om voor alle mogelijke (sub)scenario’s de opzet van de veiling uit te werken en te publiceren. Door te speculeren over de mogelijke besluitvorming van de Europese Commissie en/of de ACM zou ik hun besluitvormingsproces frustreren. Voorts zouden derden de indruk kunnen krijgen dat ik op basis van voorkennis bepaalde scenario’s wel of niet beschouw. Dat kan onder meer van invloed zijn op beurskoersen waardoor aandeelhouders onnodig worden geschaad, of op besluiten van financiers om al dan niet kapitaal te verschaffen aan Tele2, T-Mobile, of hun concurrenten.
Is er inmiddels al zicht op een concrete oplossing voor het satellietgrondstation in Burum en wanneer kan de Kamer daarover nadere informatie tegemoet zien?
Ik ben op dit moment in gesprek met de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die beide belang hebben bij de activiteiten in Burum om te onderzoeken welke oplossingsmogelijkheden ter hand kunnen worden genomen. Zoals gevraagd in de motie Weverling c.s. zal uw Kamer uiterlijk voor de Voorjaarsnota op de hoogte worden gebracht van de eerste voortgang hierin.
Bent u nu al in staat en bereid de garantie af te geven dat deze kwestie geen vertraging zal opleveren voor de uitrol van 5G in Nederland (boven de lijn Amsterdam–Zwolle)?
Voor wat betreft de uitrol van 5G in de 3,5 GHz band in heel Nederland kan een dergelijke garantie alleen bij volledig inzicht in de consequenties van de uitrol voor het grondstation worden gegeven. Zoals gezegd is daarvoor eerst grondig onderzoek noodzakelijk.