Het feit dat een markt voor topbestuurders fictie is |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Was u verrast door het promotieonderzoek van Manuel Lokin, die vrijdag 13 april promoveerde de Erasmus Universiteit Rotterdam, waaruit blijkt dat prestatiebeloning zijn belofte niet waarmaakt?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo), waar het bonusplafond onderdeel van is, wordt momenteel geëvalueerd. Onderdeel van de evaluatie is onderzoek naar het effect van het bonusplafond op de prestaties van de medewerkers van de financiële ondernemingen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van, onder meer, extern wetenschappelijk onderzoek en de resultaten van interviews. De heer Lokin is ook geïnterviewd in het kader van de evaluatie. De uitkomsten van de evaluatie worden voor de zomer naar beide Kamers gestuurd.
De conclusie dat de prestatiebeloning haar belofte niet waarmaakt, sluit aan bij de memorie van toelichting bij de Wbfo2, waarin is opgenomen dat variabel belonen sturend kan werken waardoor het risico ontstaat dat andere belangen, die los staan van het doel waar de beloning aan gekoppeld is, uit het oog verloren worden. Dit kan een streven naar kortetermijnresultaten als gevolg hebben.
Erkent u dat de wens van bestuurders om zich te vergelijken met andere topbestuurders om hun beloning vast te stellen onterecht is, omdat er geen markt voor topbestuurders bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp dat het de praktijk is dat bij het belonen van bestuurders in de financiële sector wordt gekeken naar de beloning van bestuurders bij andere bedrijven, als één van de factoren die gebruikt wordt om de beloning vast te stellen. Voor beursgenoteerde ondernemingen, waaronder ook sommige financiële ondernemingen vallen, bepaalt de Nederlandse corporate governance code dat bij het vaststellen van het beloningsbeleid voor bestuurders rekening wordt gehouden met de interne beloningsverhoudingen. Op grond van de richtlijn bevordering aandeelhoudersbetrokkenheid zal dit ook wettelijk worden verplicht voor beursvennootschappen (het voorontwerp implementatiewetsvoorstel is recent geconsulteerd).5 Ik juich het toe als bestuurders, commissarissen en aandeelhouders in de financiële sector kennis nemen van de nieuwe wetenschappelijke inzichten. Het staat hen vrij om, binnen de geldende wet- en regelgeving, het beloningsbeleid voor bestuurders naar eigen inzicht vorm te geven, met dien verstande dat ze zelf verantwoordelijkheid dienen te nemen voor het creëren van maatschappelijk draagvlak.
Deelt u het standpunt dat het zorgelijk is dat in de code van de Nederlandse Vereniging van Banken, maar ook – in het verleden weliswaar – vanuit het Ministerie van Financiën, de suggestie wordt gewekt dat een vergelijking van beloning met andere topbestuurders een goede manier is om de hoogte van de beloning vast te stellen?2 3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze wijze van vaststelling van beloningen niet meer gehanteerd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de promovendus die commissarissen oproept «te stoppen met het geloof in de onzichtbare hand» en ervoor pleit dat commissarissen het beloningsbeleid afstemmen op de interne beloningsverhoudingen binnen een bedrijf of bank? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat juist bij het beoogde «Rijnlandse model» geen plaats meer is voor het «economisch denken en beloningsconsultants»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Rijnlandse model kenmerkt zich doordat niet enkel de belangen van de aandeelhouders, maar de belangen van alle stakeholders, waaronder schuldeisers en werknemers, worden meegewogen. Dit betekent niet dat economische overwegingen in dit model geen rol mogen spelen bij het bepalen van de hoogte van bestuurdersbeloningen. Ondernemingen zijn economische eenheden, het Rijnlandse model beoogt daar niet aan af te doen. De onderneming is ervoor verantwoordelijk dat aan de voor haar geldende vereisten op basis van de wet of zelfregulering, zoals de Corporate Governance Code, wordt voldaan. Het staat ondernemingen vrij om zich hierbij te laten bijstaan.
Zult u bij de uitvoering van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstuk 32 012, nr. 176) het promotieonderzoek van de heer Lokin betrekken en pleiten voor het schrappen van (internationale) vergelijking ten behoeve van het beloningsbeleid?4 Zo ja, hoe houdt u de Kamer op de hoogte van de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Mede ter uitvoering van de motie Ronnes ga ik in gesprek met de sector om tot een aanscherping te komen van de definitie van het maatschappelijk draagvlak en de maatschappelijke context voor het beloningsbeleid in de Code Banken en de Gedragscode Verzekeraars. In deze gesprekken zal ik wijzen op de bevindingen uit het proefschrift van de heer Lokin. Ik zal de Kamer schriftelijk informeren over de uitvoering van de motie.
Bent u voorts bereid om met commissarissen en aandeelhouders het gesprek aan te gaan dat prestatiebeloning leidt tot korte termijn-prikkels die niet in het voordeel zijn van een bedrijf of een bank en van onze economie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven?
Zie antwoord vraag 6.
Hogere beloningen aan de top van Van Lanschot |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kritiek op forse verhoging loon top Van Lanschot»?1
Ja.
Klopt het dat het loon van de top van Van Lanschot Kempen stijgt met 20 tot 25 procent en dat de bestuursvoorzitter 1,5 miljoen euro gaat verdienen?
De CEO van Van Lanschot Kempen ontving over 2017 een totale beloning van € 1,24 miljoen. Belangrijkste componenten waren: € 779.250 aan vaste beloning in cash, € 225.000 aan vaste beloning in aandelen, en € 220.850 aan pensioenbijdrage. De overige statutaire bestuurders ontvingen een totale beloning van € 800.000, waaronder € 443.750 aan vaste beloning in cash, € 200.000 aan vaste beloning in aandelen, € 135.188 aan pensioenbijdrage. De CEO en overige statutaire bestuurders ontvangen geen variabele beloning. 2
De raad van commissarissen van Van Lanschot Kempen heeft voorgesteld om voor 2018 het vaste salaris in aandelen en de pensioenbijdrage van de CEO en de overige statutaire bestuurders te verhogen. Het vaste salaris in aandelen wordt voor de CEO verhoogd van € 225.000 naar € 387.500, en voor de overige statutaire bestuurders van € 200.000 naar € 312.250. De pensioendotatie wordt voor de CEO verhoogd van € 200.850 naar € 348.000, en voor de overige statutaire bestuurders van € 135.188 naar € 225.000. Hierover zal tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 31 mei a.s. worden gestemd.3
Onder variabele beloningen wordt in het kader van de regelgeving over beloningen in de financiële sector, waaronder het bonusplafond, verstaan beloningen waarvan de toekenning afhankelijk is van het bereiken van bepaalde doelen of van het zich voordoen van bepaalde omstandigheden. Of de beloning in cash, aandelen of andere vermogensbestanddelen wordt toegekend is daarbij geen criterium.
Uit welke componenten bestaat de voorgestelde loonstijging? Klopt het dat de beloningen in aandelen toenemen? Vallen deze onderdelen onder de variabele beloningen en wordt hiermee dus de bonuswet (wederom) omzeild?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de gebruikte benchmark en wat zijn de zogenaamde «peers» in de vergelijking? Klopt het dat deze bedrijven veel groter zijn, een groter balanstotaal hebben en/of meer medewerkers, zodat de vergelijking in het voordeel uitvalt van de top van Van Lanschot?
De raad van commissarissen van Van Lanschot Kempen heeft een substantiële verhoging voorgesteld van de beloning van de bestuurders. Ik vind die verhoging opvallend en zeer fors. Forse salarisverhogingen voor bestuursleden van financiële instellingen dragen niet bij aan het herstel van vertrouwen in de financiële sector.
Ik vind het belangrijk dat financiële ondernemingen zich rekenschap geven van hun maatschappelijke functie bij het opstellen van hun beloningsbeleid en het vaststellen van individuele beloningen. De raad van commissarissen en in het verlengde daarvan de aandeelhouders zijn verantwoordelijk voor het beloningsbeleid en beloningen van bestuurders van financiële ondernemingen. Het is aan de raad van commissarissen van Van Lanschot Kempen om zich daarover te verantwoorden en maatschappelijk draagvlak voor het beloningsbeleid te creëren, en aan de aandeelhouders om hier een beslissing over te nemen.
De raad van commissarissen van Van Lanschot Kempen heeft in haar persbericht aangegeven dat de beloning is vergeleken met die van andere vermogensbeheerders in West-Europa, andere banken in Nederland (ING, ABN AMRO, Rabobank en NIBC) en Nederlandse beursgenoteerde bedrijven buiten de bankensector (o.a. ASML, KPN en NN Group).4
Het is mijns inziens een terechte vraag of het gepast is om een relatief kleine Nederlandse bank te vergelijken met grote multinationals die aan de AEX zijn genoteerd. Ik zal dan ook, mede ter uitvoering van de motie Ronnes5, in gesprek gaan met de sector om tot een aanscherping te komen van de definitie van het maatschappelijk draagvlak en de maatschappelijke context voor het beloningsbeleid in de Code banken (en de Code Verzekeraars).
Ik heb uw Kamer onlangs laten weten dat ik drie wettelijke maatregelen overweeg om de beloningwetgeving voor de financiële sector aan te scherpen. Over die maatregelen start ik binnenkort een brede maatschappelijke consultatie.
Houdt Van Lanschot zich met dit voorstel aan de Code Banken? Zo ja, wilt u uitleggen op welke wijze bij dit voorstel rekening is gehouden met het criterium «maatschappelijk draagvlak»? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid aandeelhouders op te roepen niet akkoord te gaan met deze absurde loonsverhoging en hier tegen te stemmen, omdat het vertrouwen in de financiële sector hierdoor nog verdere schade wordt toegebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat na ABN, ASR en ING hier het zoveelste voorbeeld wordt gegeven dat aanscherping van de bonuswetgeving nodig is om dergelijke, maatschappelijk onverdedigbare beloningssprongen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Kabinet zet koppositie ICT op het spel, waarschuwt Eelco Blok’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Arne Weverling (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kabinet zet koppositie ICT op het spel, waarschuwt Eelco Blok»?1
Ja.
Herkent u zich in de bewering van de heer Blok dat het kabinet het ontbeert aan een langetermijnvisie op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT)? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een goede uitgangspositie op het gebied van digitalisering. De vaste en mobiele netwerken in Nederland zijn van wereldklasse en worden continu verbeterd om te voldoen aan nieuwe eisen. De AMS-IX, een van de belangrijkste internetknooppunten ter wereld, bevindt zich in ons land. Ook heeft Nederland, internationaal gezien, een hoogopgeleide beroepsbevolking en lopen consumenten vaak voorop in het omarmen van nieuwe digitale toepassingen. Bovendien kennen we in Nederland een lange traditie van samenwerking, bijvoorbeeld tussen bedrijven, wetenschappers en overheden. Deze goede uitgangspositie blijkt ook uit de ranglijsten van zowel het World Economic Forum als de Europese Commissie2.
We mogen echter niet op onze lauweren rusten. Digitalisering is namelijk onder andere nodig op terreinen als de zorg, mobiliteit en het openbaar bestuur. Om de komende jaren voorop te kunnen lopen, bevat het regeerakkoord de nodige ambities en acties bevat als het gaat om digitalisering:
Om onze ambities en de opgaven uit het Regeerakkoord te realiseren en de Nederlandse positie op het gebied van digitalisering verder uit te bouwen, komt het kabinet voor de zomer met de Nederlandse Digitaliseringsstrategie. Deze strategie bevat de langetermijnvisie en acties waarmee het kabinet gezamenlijk aan de slag gaat om koploper te worden van Europa.
Herkent u zich in de bewering van de heer Blok dat het kabinet de koppositie van Nederland op het gebied van ICT op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de door het kabinet te nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland digitaal koploper wordt, zo ook beoogd in «Vertrouwen in de toekomst, regeerakkoord 2017–2021»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u de voorgenomen data met betrekking tot de veilingen van de 700, 2100 en 3500 megahertzbanden (en de onderlinge samenhang tussen de beoogde veilingmomenten) vóór de Voorjaarsnota 2018 aan de Kamer te kunnen sturen, zoals eerder door de Kamer aan u verzocht in de motie-Weverling c.s. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 677)?
Ja.
Verwacht u de Kamer uiterlijk in het zomerreces 2018 te kunnen informeren over de oplossingsrichtingen om de 3,5 gigahertzband landelijk beschikbaar te stellen, zoals eerder door de Kamer aan u verzocht in de motie-Van den Berg/Graus (Kamerstuk 24 095, nr. 433)? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is reeds bekend in welke vorm en met welke voorwaarden de veiling van de 5G-frequenties zal worden ingericht?
Zoals beschreven in de beantwoording van de vragen van het lid Van der Lee worden keuzes over de voorwaarden gemaakt na het besluit van de Europese Commissie over de voorgenomen fusie tussen T-Mobile en Tele2, en een advies van de ACM (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1103). In het Algemeen Overleg Telecom van 15 februari jl. heb ik uw Kamer vervolgens gemeld de voorwaarden voor de veiling van de 700 MHz-, 1400 MHz-, en 2100 MHz-frequenties, voor zover die niet afhankelijk zijn van voornoemde besluit en advies, alvast vast te leggen in het Actieplan Digitale Connectiviteit, welke ik uw Kamer nog voor de zomer wil toesturen.
Wanneer ontvangt de Kamer de aangekondigde nationale digitaliseringsstrategie?
Uw Kamer zal de Nederlandse Digitaliseringsstrategie voor de zomer ontvangen.
De berichten 'Debacle met digitale rechtspraak was voorzienbaar' en 'Digitalisering blijft steken' |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de artikelen «Debacle met digitale rechtspraak was voorzienbaar»1 en «Digitalisering blijft steken»?2
Ja.
Hoe verklaart u het verschil in perceptie over digitalisering bij de overheid, waarbij in de evaluatie van het Programma Digitaal 2017 door het ministerie wordt geconcludeerd dat het beleid een doelmatig en doeltreffend programma is geweest, terwijl beide krantenartikelen juist wijzen op een gebrek aan doelmatigheid?
De verschillen worden veroorzaakt doordat er verschillende grootheden zijn onderzocht bij verschillende doelgroepen. In de evaluatie die in mijn opdracht is verricht, is bij ruim twintig sleutelfunctionarissen nagegaan wat de bijdrage was van het Programma Digitaal 2017 aan de digitalisering van de overheidsdienstverlening bij betreffende overheidsorganisaties. Op basis van de bevindingen heeft het onderzoeksbureau geconcludeerd dat het programma binnen de kaders (om te beginnen met het budget) doeltreffend en doelmatig was.
Het onderzoek dat in opdracht van Binnenlands Bestuur is verricht, richtte zich niet alleen op de digitalisering van de dienstverlening, maar op de digitalisering van de overheidsorganisatie in het algemeen. Bovendien is in dit onderzoek gevraagd of alle contacten tussen overheid en burgers inmiddels digitaal verlopen, waarbij de onterechte indruk kon ontstaan dat dit het doel was van het kabinet.
Bent u van mening dat de door de Commissie-Elias geconstateerde veelvoorkomende gebreken (zoals gebrek aan realiteitszin, gebrek aan kennis, onbestuurbaarheid en geen inzicht in de kosten) nu, vier jaar na de Commissie-Elias, nog steeds in zijn algemeenheid een rol spelen bij ICT-projecten bij de overheid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er zullen altijd risico’s zijn bij de vaak complexe ICT-projecten bij de rijksoverheid. De mate waarin de risico’s ook tot gebreken bij individuele ICT-projecten leiden, hangt mede af van het managen van deze risico’s. Er zijn diverse maatregelen genomen, zoals de aanstelling van een CIO bij elk departement en de inrichting van het Bureau ICT-toetsing (BIT) als opvolging van de aanbevelingen van de commissie Elias. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de BIT-toetsen en de reactie daarop van de verantwoordelijke bewindspersonen. Hierin wordt inzichtelijk welke risico’s het BIT constateert en welke opvolging de betrokken bewindspersonen daaraan geven.
Het BIT blijft aandacht geven aan het lerend effect van BIT-adviezen en ervoor zorgen dat de opgebouwde kennis en kunde verspreid blijven worden. De CIO Rijk zal over de constateringen van het BIT met de departementale CIO’s in gesprek gaan, zodat de follow up op aanbevelingen onderwerp van gesprek blijft binnen het betreffende departement.
Bent u bereid inzichtelijk te maken, door middel van een jaarlijks totaaloverzicht, wat de ICT-kosten van de rijksoverheid zijn, inclusief personeels- beheer- en onderhoudskosten en dit aan de Tweede Kamer aan te bieden?
Het Kabinet informeert uw Kamer sinds 2016 over de uitgaven voor ICT binnen de rijksoverheid. In de Jaarrapportages Bedrijfsvoering Rijk 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 223) en 2017 (wordt medio mei aan de Tweede Kamer aangeboden) zijn (schattingen van) de materiële en de personele uitgaven ten behoeve van ICT opgenomen.
Bent u het ermee eens dat het Rijk een duidelijke visie moet ontwikkelen op welke ICT-producten en diensten zij zelf ontwikkelt, welke zij door marktpartijen laat ontwikkelen en hoe gebruik gemaakt kan worden van beschikbare open source software?
In het regeerakkoord heeft het kabinet aangekondigd dat het een ambitieuze, brede agenda voor de verdere digitalisering van het openbaar bestuur ontwikkelt op verschillende niveaus. Onderdeel van de agenda wordt dat het Rijk voortvarender dan voorheen beslist welke producten en diensten zij zelf ontwikkelt en welke zij door marktpartijen laat ontwikkelen. In het Algemeen Overleg met uw Kamer van 14 maart jl. heb ik daarover al gemeld dat ik daarbij niet te afhankelijk wil zijn van grote marktpartijen. Per situatie wordt de markt van aanbieders verkend en vindt een afweging plaats met betrekking tot de wijze van aanbesteden. Hiertoe wordt het afwegingskader gehanteerd waarnaar in het antwoord op vraag 6 wordt verwezen.
In de Strategische I-agenda Rijksdienst (Kamerstuk 31 490, nr. 234) is een visie aangekondigd rond het zelf ontwikkelen danwel uitbesteden. Voor zover het Rijk taken in het I-domein zelf uitvoert, streeft het naar een heldere organisatie en taakverdeling van interne dienstverleners en verdere professionalisering. Het gaat om een optimale inzet van zowel de externe als de interne leveranciers.
Het kabinet geeft bij aanbestedingen closed- en opensource gelijke kansen, zoals gemeld in de brief van 12 februari 2016 (Kamerstuk 26 643, nr.389). Bij gelijke geschiktheid wordt de voorkeur gegeven aan open source software.
Bent u het ermee eens dat de overheid te afhankelijk is van een klein aantal grote ICT-leveranciers en dat deze afhankelijkheid verminderd dient te worden? Onderzoekt u de mogelijkheden waarop dit kan, zoals de aanbestede opdrachten verkleinen of gebruik maken van functioneel aanbesteden?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 is benoemd vindt per situatie een afweging plaats. Eerder is op verzoek van de Tweede Kamer daartoe al onderzocht in hoeverre de rijksoverheid haar afhankelijkheid van ICT-leveranciers kan verminderen (kst. 26 643, nr. 394). Uit het onderzoek komt naar voren dat risico’s van leveranciers-afhankelijkheid worden onderkend, maar dat een zekere mate van afhankelijkheid van leveranciers onontkoombaar is. Het Rijk is immers geen ICT-ontwikkelaar en daarom wordt de ontwikkeling van ICT-producten voor het merendeel uitbesteed aan de markt.
Zoals ook in het Algemeen Overleg van 14 maart jl. met uw Kamer is besproken wordt bij ICT-opdrachten al onderzocht hoe deze opdrachten het beste in de markt kunnen worden gezet. Ik zegde u in dit verband toe het afwegingskader voor ICT opdrachten toe te zenden. Dit afwegingskader, dat eerder als bijlage bij de derde voortgangsrapportage kabinetsreactie Tijdelijke commissie ICT projecten (kamerstuk 26 643, nr. 422) aan uw kamer is gezonden doe ik u hierbij nogmaals toekomen.
Daarnaast is het zo dat de ontwikkeling van categoriemanagement bij het Rijk heeft bijgedragen aan betere en specifieke kennis van de ICT-markt. Dat neemt niet weg dat software die belangrijk is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering in sommige gevallen alleen tegen hoge kosten kan worden vervangen. Er zal daarom altijd een zekere afhankelijkheid van de leveranciers van deze software blijven bestaan. Dat neemt ook niet weg dat zoveel mogelijk van open standaarden gebruik wordt gemaakt en waar dat mogelijk is, voor onderdelen van processen van open source software.
Heeft u inmiddels een gedragscode voor ICT-leveranciers ontwikkeld, waarbij elke leverancier die inschrijft op een aanbesteding deze gedragscode onderschrijft?
Eind 2015 is de nieuwe gedragscode van de brancheorganisatie Nederland ICT aangescherpt en door de leden van Nederland ICT vastgesteld. Deze gedragscode is alleen bindend voor de leden van Nederland ICT. Daarnaast is de nieuwe Gedragscode Integriteit Rijk van kracht, gepubliceerd in de Staatscourant nr.7100 op 12 december 2017. Deze is van toepassing op alle rijksambtenaren en is ook van toepassing op externen die werken voor het Rijk; van hen wordt verwacht dat zij zich aan dezelfde normen en waarden houden als hun ambtelijke collega’s.
Bent u het eens dat de aanbestedingspraktijk van de overheid met betrekking tot ICT professioneler moet door bijvoorbeeld met resultaatsverplichtingen te werken en in contracten af te spreken dat er binnen een jaar een eerste werkbaar product moet liggen, en te allen tijde de «uurtje-factuurtje»-contracten te vermijden?
Bij het Rijk vindt ICT-inkoop plaats in zogenoemde inkoop uitvoeringscentra (IUC), waar expertise op ICT-inkoop binnen de Rijksdienst is geconcentreerd. Zoals ook in de derde voortgangrapportage in reactie op het eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten (Kamerstuk 26 643, nr. 422) is aangegeven, zijn hierbij vele vormen van prikkels mogelijk en is het toepassen ervan maatwerk. Er wordt soms gecontracteerd op basis van resultaatsverplichting en soms op basis van inspanningsverplichting. De keuze vindt plaats op basis van de aard van de opdracht. Niet elke opdracht leent zich immers voor een resultaatsverplichting. Dat geldt ook voor de suggestie in contracten een verplichting op te nemen binnen een jaar een werkbaar product op te leveren. Ook dit hangt sterk af van de aard van de opdracht. In beginsel wordt de planning van oplevering afgestemd op de aard van de opdracht. Over de aanbestedingspraktijk van de medeoverheden kan ik geen uitspraken doen, dit valt binnen de autonomie van de medeoverheden.
Bent u het ermee eens dat alles dat door externe ICT-leveranciers wordt geproduceerd, zoals de broncodes, openbaar moet zijn, om zo inzage te geven in de kwaliteit van het werk van ICT-leveranciers? Zo ja, hoe gaat u dit in de praktijk brengen?
Deze vraag zal ik beantwoorden in de beleidsvisie op het vrijgeven van overheidssoftware als open source software die ik aan uw Kamer heb toegezegd. Deze zal voor het zomerreces aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat het Bureau ICT-toetsing (BIT) van grote waarde is als onafhankelijke autoriteit?
Ja. Zoals uit de aan uw Kamer toegezonden Jaarrapportage 2016–2017 (bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 526) blijkt, worden de adviezen van het BIT meestal geheel overgenomen.
Bent u bereid een overzicht te maken van de aanbevelingen van de Commissie-Elias met daarbij een toelichting of, en zo ja hoe, deze aanbevelingen zijn uitgevoerd? Zo ja, kunt u dit overzicht de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
In een viertal voortgangrapportages (Kamerstuk 26 643, nr. 365 van 10 juli 2015, nr. 389 van 12 februari 2016, nr. 422 van 4 oktober 2016 en als laatste nr. 454 van 24 maart 2017) is de Kamer over de voortgang van alle maatregelen uit de Kabinetsreactie (Kamerstuk 33 326, nr. 13) geïnformeerd. In maart 2017 is in de laatste rapportage gemeld dat alle maatregelen in werking waren gesteld. Het BIT is toen ingesteld, er zijn nieuwe ICT-opleidingen gestart voor het personeel van het Rijk en er zijn meer ICT-trainees in dienst genomen. De formatie van I-Interim Rijk is sterk opgehoogd. De aanpassing van het Integraal Afwegingskader Beleid en Regelgeving leidt ertoe dat expliciet aandacht wordt gevraagd voor de ICT-consequenties van voorgesteld beleid of regelgeving. Met het terugbrengen van het aantal inkooppunten, het inrichten van categoriemanagement en strategisch leveranciersmanagement is de organisatie van de ICT-inkoop versterkt. De ICT-uitgaven van het Rijk worden inzichtelijk gemaakt en het Rijks ICT-dashboard.bevat meer informatie dan voorheen.
Beheersing van ICT-projecten zal voortdurend aandacht blijven vergen. Daarom is de versterking van de I-functie een belangrijk onderdeel van de Strategische I-agenda Rijksdienst (Kamerstuk 26 643, nr. 234), die jaarlijks geactualiseerd wordt.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het rapport-Elias die nog niet zijn overgenomen expliciet ter overweging mee te nemen in de Digitaliseringagenda die u voor de zomer presenteert?
Zie het antwoord op vraag 11. Ik ben niet voornemens deze expliciet in de brede agenda digitale overheid op te nemen. In maart 2017 is aan de Kamer in de laatste rapportage gemeld dat alle maatregelen uit de Kabinetsreactie op de Commissie-Elias in werking zijn gesteld, ondermeer door bestuurlijke maatregelen, zoals de instelling van het BIT, en door verankering in processen, zoals de uitbreiding van het Integraal Afwegingskader voor Beleid en Regelgeving met vragen over ICT (IAK).
Het bericht ‘Fabrikant van Nederlandse medicijnen buit werknemers uit en vervuilt milieu’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fabrikant van Nederlandse medicijnen buit werknemers uit en vervuilt milieu»?1
Ja
Deelt u de opvatting dat farmaceut AurobindoPharma de OESO-richtlijnen voor verantwoord ondernemen schendt door werknemers te lage lonen te betalen, veiligheidsmaatregelen te overtreden en het milieu te vervuilen? Welke consequenties verbindt u hieraan?
De milieurichtlijnen van Aurobindo Pharma en een aantal andere generieke antibioticaproducenten werden onderzocht door Access to Medicine Foundation, in opdracht van onder andere het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De resultaten zijn dit jaar januari bekend gemaakt op amrbenchmark.org. Het onderzoek liet zien dat Aurobindo Pharma wel audits uitvoert op hun eigen milieurisicomanagementstrategie, maar hier geen publiek inzicht in geeft. Ook geeft het bedrijf aan dat in sommige fabrieken het afvalwater wordt gezuiverd en hergebruikt, maar is er geen transparantie van Aurobindo Pharma over het uiteindelijke gehalte aan antibioticaresten in het afvalwater.
Aurobindo Pharma is een Indiaas bedrijf met een klein kantoor in Nederland. Het kabinet verwacht van multinationale ondernemingen die in, of vanuit, Nederland opereren, dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) naleven. Een gesprek met het Nederlandse kantoor van Aurobindo Pharma over de verwachtingen die het kabinet heeft op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen is reeds gepland. Deze boodschap kan het Nederlandse kantoor van Aurobindo Pharma dan ook overbrengen aan het hoofdkantoor.
Welke mogelijkheden ziet u om aan dit soort praktijken een einde te maken?
Via internationale eisen aan Good Manufacturing Practices (GMP) willen de ministers voor Medische Zorg en Sport en van Infrastructuur en Waterstaat het lozen van geneesmiddelen(resten) via afvalwater wereldwijd terugdringen. Dit probleem zal de Minister voor Medische Zorg en Sport samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat agenderen in de Europese Unie om dit probleem wereldwijd aan te pakken. Ook in de Nederlandse reactie op de EU-consultatie geneesmiddelen in het milieu2, heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport aangegeven dit een belangrijk thema te vinden.
Tot slot bestaat het Indus Forum3, een initiatief waarbij Nederlandse en Indiase partijen samenwerken om handel en investeringen tussen beide landen te verduurzamen. Wij zullen deelname van Aurobindo Pharma hieraan stimuleren.
Heeft u al contact opgenomen met AurobindoPharma om de misstanden aan de kaak te stellen? Zo ja, wat was de reactie van de farmaceut? Zo nee, wanneer gaat u dit doen?
Een gesprek op ambtelijk niveau met het Nederlandse kantoor van Aurobindo Pharma is reeds gepland. In dit gesprek zullen de bevindingen van Zembla en van Access to Medicine Foundation worden besproken. Ook zal het Nederlandse beleid met betrekking tot internationaal verantwoord ondernemen worden toegelicht.
Zijn bij u nog andere gevallen bekend waarbij farmaceuten het niet nauw nemen met veiligheids- en milieuregels en hun werknemers uitbuiten?
Wij zijn niet bekend met gevallen waarbij farmaceuten het niet nauw nemen met de veiligheids- en milieuregels of dat zij werknemers uitbuiten. Uit het bovengenoemde onderzoek van de Access to Medicine Foundation blijkt wel dat van de achttien bedrijven die werden bevraagd op hun milieurisicomanagement, slechts acht een limiet hebben gesteld aan het medicijngehalte in hun afvalwater.
Welke mogelijkheden ziet u om bij het inkopen van medicijnen verantwoord ondernemen voorwaardelijk te stellen, en zodoende ook arbeidsomstandigheden en het milieu mee te laten wegen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De overheid verwacht van bedrijven betrokken bij de inkoop van medicijnen en van zorgverzekeraars in Nederland dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Dit betekent dat zij potentiële en feitelijke risico’s in hun keten in kaart moeten brengen, deze moeten voorkomen of mitigeren en rekenschap af moeten leggen over hoe zij dat doen. De Minister voor Medische Zorg en Sport is bereid het gesprek met inkopers en zorgverzekeraars aan te gaan.
Eerlijke concurrentie in het vrachtvervoer |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welke maatregelen er genomen zijn om te voorkomen dat voor terminalgebruik gekeurde trekkers zich op de openbare snel- en autowegen in en rondom het havengebied van Rotterdam begeven?
Bij voor terminalgebruik gekeurde trekkers gaat het om vrachtauto’s die zijn aangepast voor gebruik op terminals. De keuring en toelating van deze voertuigen geschiedt door de Dienst wegverkeer (RDW). Deze voertuigen, motorvoertuigen met beperkte snelheid (MMBS) mogen maximaal 25 km/u rijden. Het is toegestaan met deze voertuigen korte stukken over de openbare weg te rijden. De verkeershandhaving is een verantwoordelijkheid van de politie. De controle op het gebruik van deze teruggekeurde trekkers op de openbare weg neemt de politie bij haar reguliere controles mee. Er vindt geen afzonderlijke registratie plaats van de handhaving op het oneigenlijke gebruik van teruggekeurde trekkers op de openbare weg. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om aan te geven hoe vaak en op welke wijze hiertegen handhavend is opgetreden.
Hoe vaak en op welke wijze is de afgelopen vier jaar handhavend opgetreden tegen oneigenlijk gebruik van de openbare snel- en autowegen door deze teruggekeurde trekkers?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zorgt u er op dit moment voor dat er in milieuzones voor vrachtverkeer in de binnensteden gehandhaafd wordt op voertuigen met een niet-Nederlands kenteken? Welke maatregelen bent u voornemens op korte termijn te nemen voor betere naleving?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de handhaving van milieuzones. De handhaving op buitenlandse voertuigen is niet gemakkelijk, omdat er geen inzage is in bestanden waaruit de leeftijd van de buitenlandse voertuigen kan worden afgelezen. De handhaving is daardoor alleen mogelijk door een voertuig staande te houden en te controleren. De Staatssecretaris van IenW en ik willen dat internationale uitwisseling van de juiste voertuiggegevens zo snel mogelijk geregeld is. Wij kaarten dit aan in Brussel en verkennen de mogelijkheden voor bilaterale afspraken.
Kunt u inzichtelijk maken hoe momenteel middels de ketenaansprakelijkheid voor loon ervoor gezorgd wordt dat chauffeurs die op de Nederlandse wegen rijden het minimumloon ontvangen?
Op 1 juli 2015 is de Wet aanpak schijnconstructies in werking getreden. Een van de maatregelen in deze wet is de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor loon. Per 1 januari 2017 geldt de ketenaansprakelijkheid voor loon ook voor vervoersovereenkomsten betreffende goederenvervoer over de weg. Op basis van de ketenaansprakelijkheid op loon kan een werknemer de opdrachtgever van de werkgever aansprakelijk stellen voor de betaling van het loon waar hij recht op heeft. Werknemers hebben hiermee een extra pressiemiddel om achterstallig loon te achterhalen. Hierdoor is er ook sprake van een preventieve werking naar de opdrachtgever om correcte betaling van het loon te waarborgen. Daarnaast is de Wet minimumloon en vakantiebijslag van toepassing. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving hiervan en kan bij een geconstateerde overtreding een bestuursrechtelijke boete dan wel een last onder dwangsom opleggen.
Kan inzichtelijk gemaakt worden of en zo ja hoe in ons omringende landen er via vergelijkbare afspraken rondom ketenaansprakelijkheid gehandhaafd wordt op het minimumloon? Kunt u daarbij tevens aangeven welke lessen daaruit te leren zijn voor de Nederlandse praktijk?
Op 15 mei 2014 hebben de Europese Raad en het Europees parlement een akkoord bereikt over richtlijn 2014/67/EU inzake de handhaving van de detacheringsrichtlijn (hierna, handhavingsrichtlijn). In artikel 12 van deze richtlijn is de ketenaansprakelijkheid voor loon opgenomen. De handhavingsrichtlijn is in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd met de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, die op 18 juni 2016 in werking is getreden. Per 1 januari 2017 geldt de ketenaansprakelijkheid voor loon ook voor vervoersovereenkomsten betreffende goederenvervoer over de weg. Omdat de handhavingsrichtlijn pas zeer recent in nationale wetgeving is omgezet en dit proces in sommige lidstaten nog loopt, is het op dit moment nog niet mogelijk om aan te geven op welke wijze in de omringende landen door middel van afspraken rond ketenaansprakelijkheid wordt gehandhaafd. In 2019 zal de Europese Commissie een evaluatie publiceren van de wijze waarop de verschillende lidstaten de handhavingsrichtlijn geïmplementeerd hebben. In het kader hiervan inventariseert de Europese Commissie onder andere de wijze waarop de ketenaansprakelijkheid in nationale wetgeving is omgezet. Mogelijk vloeien hier ook lessen uit voort voor de Nederlandse praktijk.
Wat zijn tot nu toe de resultaten van de handhaving, sinds begin dit jaar, op het niet doorbrengen van de weekendrust in de cabine? Hoe vaak gaat de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) hiervoor op pad en hoeveel boetes zijn er inmiddels uitgedeeld?
In eerste instantie heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) flyers uitgedeeld op alle grote verzorgingsplaatsen, waarin is aangekondigd dat de ILT gaat handhaven op het verbod om de normale wekelijkse rust van 45 uur (weekendrust) in de cabine door te brengen.
Vanaf februari is gestart met de handhaving door middel van speciale acties gedurende enkele weekenden. Bij deze controles zijn tot 17 mei in totaal 315 vrachtwagenchauffeurs gecontroleerd en is in 72 gevallen een boeterapport uitgeschreven.
Late betalingen door en marktmacht van Nederlandse supermarkten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Leveranciers draaien op voor groei supermarkten»?1
Ja.
Kunt u beamen dat Nederlandse supermarkten steeds later uitbetalen, zoals uit het onderzoek van Het Financieele Dagblad blijkt? Zo ja, vindt u ook dat dit onwenselijk is en gaat u daar wat aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat bedrijven, en met name het mkb, op tijd betaald worden. Daarom zijn diverse maatregelen genomen om dit te bevorderen, waaronder de Wet uiterste betaaltermijn van 60 dagen voor grote ondernemingen. Met deze wet wordt beoogd dat grote ondernemingen hun facturen binnen een redelijke termijn zullen voldoen, met als maximum 60 dagen. Supermarkten vallen onder de definitie van grote bedrijven. Deze wet zal in 2019 worden geëvalueerd, en kan eventueel worden aangescherpt wanneer verslechtering van betaalgedrag blijkt.
Daarnaast ondersteun ik Betaalme.nu, opgericht in 2015 vanuit het bedrijfsleven. Betaalme.nu streeft naar een norm van maximaal 30 dagen betaaltermijn voor mkb-leveranciers. Ik zou het toejuichen wanneer meer supermarkten en andere bedrijven zich aansluiten bij dit initiatief. Ten slotte is op 12 april jl. een Commissievoorstel voor een richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen gepubliceerd, waarin een betaaltermijn langer dan 30 dagen in die keten voor bederfelijke voedingsproducten verboden wordt. Ik zie hierin een goed aanknopingspunt om te zorgen dat met name de kleinere ondernemers, zoals primaire producenten, op tijd betaald worden. Uw Kamer zal zoals gebruikelijk in een BNC-fiche worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de verdere inhoud van dit voorstel.
Kunt u toelichten of het de retail is toegestaan om pas na 60 of zelfs 75 dagen uit te betalen? Wat kan hiertegen gedaan worden?
De betalingstermijnen bij overeenkomsten tussen bedrijven zijn wettelijk vastgelegd. Richtlijn 2011/7/EU vereist dat facturen die bedrijven naar elkaar sturen in beginsel binnen 60 dagen worden betaald; dit geldt uiteraard ook voor de retailbranche. Een betalingstermijn van langer dan 60 dagen is alleen toegestaan als aangetoond kan worden dat dit voor geen van beide partijen nadelig is. De Wet uiterste betaaltermijn regelt dat grote ondernemingen per definitie geen langere betalingstermijn dan 60 dagen overeen kunnen komen met het mkb en zelfstandig ondernemers als leveranciers of dienstverleners. Indien een overeenkomst alsnog een betalingstermijnen van langer dan 60 dagen bevat, is de overeengekomen termijn nietig en geldt in plaats daarvan de standaardtermijn van 30 dagen. Ingeval de factuur niet of te laat wordt betaald, kan een standaardvergoeding voor incassokosten worden gevraagd. Daarnaast kan ook een wettelijke rente worden gevraagd.
Hoe kijkt u aan tegen het bericht dat de Europese Commissie met het voorstel komt om een langere betaaltermijn dan 30 dagen te verbieden bij versproducten in de voedselbranche?2
Zoals gebruikelijk zal uw Kamer in een BNC-fiche worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie. Daarnaast informeer ik u, samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor de zomer over een breder pakket aan maatregelen om de positie van de boer in de keten te versterken.
Klopt het dat supermarkten regelingen aanbieden waarbij hun bank de betaling voorschiet? Zo ja, wordt dit aangepakt met het medio 2016 aan de Kamer toegezegde verpandingsverbod?
Supermarkten bieden regelingen aan omdat zij vaak kredietwaardiger zijn dan hun (kleine) leveranciers. Daarom stellen supermarkten soms hun bancaire kredietlijnen ter beschikking aan hun leveranciers. Hierdoor kunnen leveranciers, wanneer zij hier zelf mee instemmen, de betreffende facturen verkopen aan de bank van de supermarkten, ontvangen de mkb-leveranciers eerder hun geld en verlagen de leveranciers hun crediteurenrisico. Hierdoor verlagen de financieringskosten van de gehele keten, wordt die keten meer liquide en financieel sterker. Onder gunstige voorwaarden (rentepercentages) is dit aantrekkelijk voor zowel de supermarkten, hun leveranciers en consumenten.
Bovendien worden leveranciers, door de voorgenomen opheffing van contractuele niet-verpandings- en onoverdraagbaarheidsbedingen, beter in staat gesteld om hun facturen in te zetten voor financieringsdoeleinden, bijvoorbeeld door overdracht aan een factoringbedrijf.
Kunt u aangeven wanneer het wetswijzigingsvoorstel voor het invoeren van een verpandingsverbod aan de Kamer wordt gestuurd?
Een voorontwerp gaat deze zomer in consultatie. Het streven is om het wetsvoorstel nog dit jaar bij uw Kamer in te dienen.
Wat zijn volgens u de achterliggende reden van het steeds later betalen door Nederlandse supermarkten?
Het is niet aan mij om te speculeren over wat de achterliggende reden van het handelen van supermarkten is. Er zijn al diverse maatregelen getroffen om tijdige betaling van facturen te stimuleren, waaronder de hierboven genoemde Wet uiterste betaaltermijn van 60 dagen voor grote ondernemingen en het initiatief Betaalme.nu. Echter, omdat er in de voedselvoorzieningsketen een beperkt aantal supermarkten en voedselverwerkers actief is en een groot aantal primaire producenten, heb ik extra aandacht voor de mogelijke afhankelijkheidsrelaties in deze keten. Het Commissievoorstel voor een richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen biedt aanknopingspunten om te zorgen dat met name kleinere ondernemers in deze keten op tijd betaald worden.
Is dit het gevolg van de toenemende verticale marktmacht van supermarkten?
Zie antwoord vraag 7.
Is er volgens u sprake van een algemene toename van marktmacht, zoals gesteld door Jan de Loecker en Jan Eeckhout in het artikel «The Rise of Market Power and the Macroeconomic Implications»?3
Het artikel van Eeckhout en De Loecker maakt gebruik van micro-data over Amerikaanse bedrijven. Daarmee analyseren zij trends in de marges van bedrijven in het Amerikaanse bedrijfsleven. Deze marges zijn het percentage waarmee de prijs van een product de marginale kosten overstijgt.
Eeckhout en De Loecker bevinden dat marges in de VS sinds 1980 steeds sterker zijn gaan stijgen, met name na de economische crises van 2000 en 2007. Daarom concluderen zij dat marktmacht in de Verenigde Staten is toegenomen.
De auteurs vinden in dit gegeven een verklaring voor een aantal macro-economische trends die in de Verenigde Staten zijn waargenomen. Volgens hen verklaart de toegenomen marktmacht de afname van zowel de arbeidsparticipatie, arbeidsmobiliteit en reële lonen als de afgenomen groei van het Amerikaanse bbp sinds de recessie. Ik kan niet beoordelen of het geschetste causale verband tussen de groei van marges (als indicatie voor marktmacht) en afname van arbeidsparticipatie, arbeidsmobiliteit en reële lonen van dit Amerikaanse onderzoek zich laat vertalen naar Nederland, waar andere randvoorwaarden gelden. Wel is het zo dat zowel in het Nederlandse als in het Amerikaanse stelsel mededingingsregelgeving is ingesteld om de excessen van te grote marktmacht tegen te gaan. Zo is het misbruik van een economische machtspositie verboden en worden grote voorgenomen fusies en overnames getoetst op mededingingsrechtelijke gevolgen.
Kunt u een reactie geven op dit artikel en specifiek op de geschetste gevolgen van de toename van marktmacht?
Zie antwoord vraag 9.
Is er vergelijkbaar onderzoek beschikbaar naar de toename van inkoopmacht en de gevolgen daarvan in Nederland?
De methode die Eeckhout en De Loecker gebruiken voor het schatten van marges is toegepast op data over Europese bedrijven in een artikel van Weche en Wambach uit 20184. Het onderzoek betreft de marges van Europese bedrijven uit alle sectoren. Uit hun analyse blijkt dat er in Europa een scherpe afname van marges plaatsvond tijdens crisisjaren 2008–2009. Na de crisis, vanaf 2012–2013, zijn deze geleidelijk weer toegenomen. In tegenstelling tot de Verenigde Staten hebben marges in de Europese Unie hun pre-crisisniveau nog niet bereikt. In sommige lidstaten namen de marges gemiddeld genomen toe, in andere namen ze af. Het artikel geeft geen resultaten die specifiek over Nederland gaan. Wel wordt duidelijk dat de ontwikkelingen van marges in de EU afwijken van die in de VS, waardoor conclusies op basis van Amerikaanse data niet zonder meer overgenomen kunnen worden in de Europese context.
Vormt de toename van marktmacht een bedreiging voor een gezonde mededinging? Zo ja, bent u bereid de toename van marktmacht verder in beeld te brengen?
Bij gezonde mededinging concurreren bedrijven om de gunst van de consument met lagere prijzen of betere producten. Producenten worden er zo toe bewogen om efficiënter te produceren of nieuwe producten aan te bieden. Wanneer een bedrijf een hoog marktaandeel heeft, kan dit een indicatie zijn van een economische machtspositie. Indien hier sprake van is, ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) er op basis van de Mededingingswet op toe dat daar geen misbruik van wordt gemaakt. De ACM bekijkt als onafhankelijke toezichthouder per geval of interventie nodig is. Hier ligt echter steeds een grondige analyse aan ten grondslag met een nauwkeurige marktafbakening per product. Een algemene studie naar toename van marktmacht zou een veelvoud van deze analyses vergen. Ik vertrouw erop dat de ACM in haar prioriteringsbeleid de juiste keuzes maakt.
In de voedselvoorzieningsketen bestaat een hoge concentratie van supermarkten, is een beperkt aantal verwerkers actief en opereren veel primaire producenten. De vele individuele boeren zijn veelal prijsnemers en hebben daarmee soms een kwetsbare positie op de markt. Als gezegd heeft het kabinet om die reden extra aandacht voor mogelijke afhankelijkheidsrelaties in deze keten. Voor de zomer informeer ik u samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over een pakket aan maatregelen om de positie van de boer in de keten te versterken.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de marktmacht in de retail waarbij onder andere wordt gekeken naar de omzetontwikkeling in de afgelopen tien jaar van A-merken, B-merken en huismerken van supermarkten?
In Nederland is tweemaal (in 20095 en 20146) in opdracht van de ACM onderzoek uitgevoerd naar de prijsvorming in verschillende schakels van de agroketen. Als er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat hernieuwd onderzoek noodzakelijk is, dan heeft de ACM op basis van de Mededingingswet de bevoegdheid om dit te doen.
Het artikel 'Bij revolverende fondsen fungeert de overheid als bank' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bij revolverende fondsen fungeert de overheid als bank»?1
Ja.
Klopt de constatering dat er door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onterecht private investeringen worden meegeteld als gekatalyseerd kapitaal? Zo nee, waarom niet? Deelt u de constatering dat hierdoor het gekatalyseerde vermogen en het aantal banen dat ondersteund worden te hoog uitvallen?
De constatering in het ESB artikel is dat FMO en het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gekatalyseerd kapitaal bij het Infrastructure Development Fund anders meetelt. Het heeft derhalve geen betrekking op de revolverende fondsen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, die ook in fondsopzet en doelstelling verschillen. Het beheer en daarmee de leiding van de fondsen zoals SEED en DVI ligt per definitie bij de private investeringsmaatschappijen. Gelet op de verschillen, zie ik geen aanleiding om de wijze van berekenen over te nemen.
Deelt u de mening dat de wijze waarop de Nederlandse ontwikkelingsbank (FMO) gekatalyseerd vermogen berekent, door alleen gekatalyseerd kapitaal mee te tellen als FMO daadwerkelijk een leidende rol heeft, een betere weergave geeft van de werkelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan deze wijze van berekenen over te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de bewering dat door elke euro die de overheid investeert in het Dutch Venture Initiative (DVI) er vier euro wordt geïnvesteerd in Nederlandse startups en scaleups, wanneer slechts die investeringen worden meegerekend waarbij de Nederlandse overheid een leidende rol bij had?
Het klopt dat op basis van de huidige investeringspraktijk de verwachting is, dat voor elke euro die de overheid investeert in het Dutch Venture Initiative (DVI), er circa vier euro wordt geïnvesteerd in Nederlandse startups en scale-ups. Bij de investeringen van het DVI nemen de private investeringsmaatschappijen altijd de investeringsbeslissingen in startups en scale-ups. Op deze manier wordt er marktconform geïnvesteerd en optimaal gebruik gemaakt van de expertise van de investeringsmaatschappijen.
Deelt u de mening dat revolverende fondsen in Nederland al snel marktverstorend werken en dat dit een belangrijk aandachtspunt is?
Nee, die mening deel ik niet. Of revolverende overheidsfondsen marktverstorend zullen werken, hangt af van de marktsegmenten waarop die fondsen zijn gericht en op welke wijze ze worden opgezet. Bij revolverende fondsen zoals de SEED capital regeling en DVI is de opzet juist om de interventie via de markt te laten verlopen. Doordat de investeringsbeslissing bij de marktpartijen is belegd, zijn zij ook bereid om in een belangrijk deel van de financiering te voorzien. Ook de OECD heeft te kennen gegeven dat de manier waarop Nederland dit heeft vormgegeven met co-investeringen waarbij private investeerders betrokken worden, een goede manier is om het investeringsklimaat te stimuleren.2
Bent u bereid de informatieverstrekking richting het parlement over de resultaten van revolverende fondsen te verbeteren, zodat het parlement een beter inzicht heeft over de effectiviteit van fondsen, vertragingen en onderbenutting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan deze informatieverstrekking vorm te geven?
Op bedrijvenbeleidinbeeld.nl wordt er per beleidsinstrument, waaronder de revolverende fondsen en instrumenten, informatie verstrekt en dit wordt regelmatig geactualiseerd met kwartaalcijfers3. Daarnaast zijn voor DVI steeds afzonderlijk de jaarverslagen naar de Kamer gestuurd.
Het rijksbrede onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar revolverende fondsen is momenteel nog in gang en wordt naar verwachting in het derde kwartaal 2018 opgeleverd.4 Bij het onderzoek wordt gekeken hoeveel revolverende fondsen er op rijksniveau zijn, hoeveel publiek geld erin is ondergebracht en of deze fondsen werken zoals bedoeld.
De informatie over de revolverende fondsen en de reactie van het kabinet op het onderzoek en eventuele aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, worden met de afronding van het onderzoek zo snel mogelijk gedeeld met het parlement.
Bent u bereid ook de jaarlijkse informatievoorziening te verbeteren, door uitgebreider en per instrument de resultaten weer te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De mogelijkheden van de Autoriteit Consument en Markt om in te grijpen bij excessieve prijzen voor medicijnen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over de mogelijkheden van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om in te grijpen bij excessieve prijzen voor medicijnen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat topfunctionarissen van de ACM, op persoonlijke titel schrijven dat farmaceutische bedrijven door diezelfde ACM sneller kunnen worden aangepakt wegens misbruik van hun marktmacht?2
In het betreffende artikel verkennen de auteurs de vraag of de ACM het verbod op misbruik van een economische machtspositie binnen het mededingingsrecht als instrument kan gebruiken om excessieve prijzen van geneesmiddelen aan te pakken, ook als het geneesmiddel nog beschermd wordt door intellectueel eigendomsrecht. De auteurs stellen dat ook in die gevallen toepassing van de mededingingsregels mogelijk is en in bepaalde gevallen gebruikt kunnen worden om excessieve prijzen van ondernemingen met een dominante positie op de markt aan te pakken. Het verbod op misbruik van een economische machtspositie is echter in de praktijk nog nooit toegepast voor geoctrooieerde geneesmiddelen. Niet door de ACM in Nederland, maar ook niet door andere nationale mededingingsautoriteiten of de Europese Commissie. Ik vind het goed voor de gedachtevorming over dit belangrijke onderwerp dat medewerkers van de ACM een dergelijke verkenning hebben geschreven.
Is het waar dat dat de mededingingswet veel meer ruimte biedt om farmaceutische bedrijven aan te pakken, zoals de auteurs schrijven? Waarom maakt de ACM daar nu geen gebruik van?
De auteurs stellen in hun artikel dat de ACM het verbod op misbruik van een economische machtspositie in bepaalde gevallen als instrument kan gebruiken om excessieve prijzen aan te pakken van geneesmiddelen die nog beschermd worden door intellectueel eigendomsrecht. Die vraag was volgens de auteurs relevant vanwege een mogelijk spanningsveld tussen het mededingingsrecht en het intellectueel eigendomsrecht, en omdat het mededingingsrecht nog niet in dit type zaken in de farmaceutische sector is toegepast, ook niet in andere landen.
Er is wel enige ervaring bij mededingingsautoriteiten met het toepassen van het verbod op misbruik van economische machtspositie in deze sector, maar niet wegens excessieve prijzen, mede vanwege de complexiteit van deze beoordeling. Het klopt dus dat de handhavingspraktijk van de ACM (en andere nationale mededingingsautoriteiten en de Europese Commissie) op het terrein van excessieve prijzen in de geneesmiddelensector nog beperkt is.
Ik vind het juist daarom goed om te zien dat de ACM zich hierin verdiept en ook in het algemeen een verscherpte aandacht heeft voor de geneesmiddelenprijzen. Zo heeft de ACM in de afgelopen jaren de farmaceutische sector in kaart gebracht in het rapport «Farmacie onder de loep»3 en heeft zij in 2016 een leidraad opgesteld die de ruimte bevestigt voor de gezamenlijke inkoop van dure geneesmiddelen4. Ook noemt zij de prijzen van geneesmiddelen als één van haar prioriteiten in haar toezicht in de «ACM Agenda 2018–2019».5
Deelt u de mening van de geciteerde mededingingsadvocaat: dat de ACM nog niet een heel sterk track record heeft op het gebied van vaststellen van misbruik van marktmacht door farmaceutische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze werkt de ACM samen met de Nederlandse Zorgautoriteit en collega-toezichthouders in het buitenland om samen oplossingen te vinden voor eventuele concurrentieproblemen op farmaceutisch gebied?3
De ACM is lid van het netwerk van Europese mededingingsautoriteiten: het European Competition Network (ECN). Binnen dit netwerk voert de ACM met andere nationale mededingingsautoriteiten en de Europese Commissie overleg over mededingingsproblemen in de farmaceutische sector en informeren zij elkaar over lopende en nieuwe onderzoeken. Hierdoor kunnen zij praktijkervaring delen en informatie uitwisselen.
Ook onderhoudt de ACM bilateraal contact met mededingingsautoriteiten in andere Europese landen. Zo heeft de ACM onder meer contact met de mededingingsautoriteit in het Verenigd Koninkrijk, die in het verleden al een aantal keer de excessieve prijs van geneesmiddelen die al uit octrooi zijn heeft aangepakt. Ook met Frankrijk, waar de mededingingsautoriteit een sectorbreed onderzoek uitvoert naar de farmaceutische sector, heeft de ACM contact. De ACM onderhoudt met deze (en andere) nationale autoriteiten een nauwe samenwerking voor het uitwisselen van informatie, denkbeelden en ervaringen.
Op nationaal niveau heeft de ACM niet alleen nauw contact met de Nederlandse Zorgautoriteit maar ook met het Zorginstituut, onder meer voor het uitwisselen van feitelijke informatie over de farmaceutische sector en individuele geneesmiddelen.
Wordt door de ACM samengewerkt met de toezichthouders in Engeland en Frankrijk, die momenteel onderzoek uitvoeren naar prijsvorming van (dure) geneesmiddelen? Zo niet, waarom niet?4 5
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de stand van zaken geven van het onderzoek dat de Europese Commissie in 2017 heeft aangekondigd: naar de vraag of bij de verkoop van dure geneesmiddelen, het hanteren van excessieve prijzen als misbruik van de machtspositie wordt gekwalificeerd?6
Het onderzoek van de Europese Commissie waaraan u refereert betreft de prijsstelling door het bedrijf Aspen voor de geneesmiddelen met de werkzame stoffen chlorambucil, melphalan, mercaptopurine, tioguanine en busulfan. Deze geneesmiddelen worden gebruikt voor de behandeling van verschillende vormen van kanker, zoals hematologische tumoren. Aspen heeft deze geneesmiddelen opgekocht nadat het octrooi op deze middelen verlopen was. Ik heb vernomen dat de Commissie nu onderzoekt of Aspen het verbod op misbruik van een economische machtspositie heeft overtreden door de prijzen voor deze middelen aanzienlijk te verhogen en te dreigen deze geneesmiddelen van de markt te halen als deze hogere prijs niet werd betaald. Het onderzoek van de Commissie is nog niet afgerond.
Tenslotte vermeld ik hier nog dat de lidstaten in de Europese Raadsconclusies van 17 juni 2016 – aangenomen tijdens het Nederlands voorzitterschap – de Commissie hebben opgeroepen haar inspanningen op het gebied van het onderzoeken van de farmaceutische sector te intensiveren. Meer specifiek hebben de lidstaten, waaronder Nederland, de Commissie opgeroepen om verslag te doen over: «(1) recente mededingingszaken naar aanleiding van het onderzoek van 2008/2009 naar de farmaceutische sector, en (2) het toezicht, de ontwikkelingsmethode en het onderzoek – in samenwerking met nationale mededingingsautoriteiten in het Europees Mededingingsnetwerk – van mogelijke gevallen van marktmisbruik, buitensporige prijzen en andere marktbeperkingen die in het bijzonder belangrijk zijn voor farmaceutische bedrijven die binnen de EU werken.»
De Commissie werkt naar aanleiding hiervan aan het rapport in samenwerking met de nationale mededingingsautoriteiten. Ik heb begrepen dat zij verwacht dit rapport in de herfst van 2018 te publiceren.
De handelsmissie naar China |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is de reden voor het organiseren van een handelsmissie naar China? Op wiens initiatief is deze reis georganiseerd en wat is het doel van de Nederlandse regering?
De regering heeft deze missie georganiseerd met als hoofddoel het verstevigen van de Nederlandse economische positie in China en het neerzetten van Nederland als partner voor internationale samenwerking gebaseerd op de drie pijlers van de VN: vrede en veiligheid, mensenrechten, en ontwikkeling. Het onderhouden van goede betrekkingen met China op hoog niveau dient het Nederlands belang, omdat daarmee in de Chinese context een positief momentum voor bilaterale samenwerking op alle andere niveaus wordt gegenereerd.
Zijn er naast economische onderwerpen ook andere onderwerpen die besproken gaan worden? Zo ja, welke onderwerpen zullen in welke samenstelling besproken worden?
In de gesprekken van Minister-President Rutte met president Xi Jinping en premier Li Keqiang is een breed spectrum aan onderwerpen aan bod gekomen, waaronder handelspolitiek, connectiviteit, Noord-Korea, klimaat en mensenrechten.
Hoe verhoudt zich het organiseren van een handelsmissie naar China met het leveren van kritiek op de verslechterde mensenrechtensituatie en de godsdienstvrijheid die onder druk staat?
De regering doet zowel het een als het ander. Nederland maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in China, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit geldt ook ten aanzien van de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden in Hongkong. De opvattingen van Nederland en China over deze onderwerpen liggen uiteen. Deze zorgen worden door Nederland onder meer aangekaart tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog, waarvan de volgende ronde voor deze zomer staat gepland.
Is de Nederlandse regering bereid om tijdens deze handelsmissie de onderdrukking van Oeigoeren en Tibetanen aan de kaak te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten van de regering binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en Tibet, en het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet. Nederland stelt de zorgen zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Ook in het gesprek met president Xi Jinping heeft Minister-President Rutte het belang van de mensenrechten onderstreept, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Zullen de zorgen van het kabinet over de verslechterende mensenrechtensituatie van de Oeigoeren in de provincie Xinjiang besproken worden tijdens deze handelsmissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier heeft het bedrag van 2,1 miljoen euro dat door de Nederlandse regering wordt bijgedragen aan het Mensenrechtenfonds om de mensenrechtensituatie te verbeteren in China een bijdrage geleverd aan de positie van de Oeigoeren en Tibetanen?
Nederland draagt via het Mensenrechtenfonds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in China, inclusief de situatie van etnische en religieuze minderheden waaronder ook Oeigoeren en Tibetanen. Zoals aangegeven in eerder antwoord (d.d. 7 november 2017) op vragen van het lid Kuzu, betreft dit onder meer projecten ter bestrijding van geweld tegen meisjes. Omwille van de veiligheid van projectpartners kan niet op nadere details worden ingegaan.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Chinese gesprekpartners vermelden?
In zijn gesprekken met president Xi Jinping en premier Li Keqiang benoemde Minister-President Rutte het belang van een voortgaande en constructieve mensenrechtendialoog met China, onder meer op gebied van gelijke rechten voor vrouwen, vrijheid van religie en levensovertuiging, en ruimte voor het maatschappelijk middenveld. De Minister-President zei uit te kijken naar een volgende ronde van de mensenrechtendialoog voor de zomer in Nederland. Inmiddels is van Chinese zijde bevestigd dat de dialoog kan plaatsvinden in juli.
Overige aspecten van de reis zullen, waar relevant, worden meegenomen in de kamerbrief over China waar de Commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om hebben verzocht.
De voorgenomen sluiting van de dienstapotheek in onder andere de Hoeksche Waard |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van zorgverzekeraar CZ om dienstapotheken in «onrendabele uren» te sluiten, in onder andere de Hoeksche Waard?1
Ik heb kennisgenomen van de situatie in de Hoeksche Waard. Op sommige plaatsen in Nederland wordt de patiënt geconfronteerd met hoge terhandstellingskosten voor farmaceutische zorg in de avond, nacht en op zondag (ANZ-uren). Dit is met name zo bij dienstapotheken die in krimpgebieden liggen, zoals de dienstapotheek Hoeksche Waard in Klaaswaal, omdat de apotheek weinig frequent wordt bezocht en toch alle kosten van het personeel en van de apotheek betaald moeten worden. Sinds 2016 compenseert het Ministerie van VWS patiënten die meer betalen dan € 45,– tijdelijk via een subsidieregeling aan de dienstapotheken, hier wordt jaarlijks circa 1 miljoen euro aan besteed. Deze subsidie is in 2017 en 2018 verlengd, maar ik zal deze subsidie per 1 januari 2019 stopzetten omdat het niet bijdraagt aan een doelmatige inrichting van de farmaceutische zorg in ANZ-uren. In de afgelopen drie jaar zijn de tarieven gemiddeld niet gedaald, maar vanwege de subsidie juist gestegen.
Door mijn ambtsvoorganger is aan de dienstapotheken en verzekeraars gevraagd gezamenlijk tot oplossingen te komen om de dienstapotheken doelmatiger in te richten, waarbij maatwerk wordt gevraagd per gesubsidieerde dienstapotheek.
Het simpelweg sluiten van dienstapotheken is geen adequate oplossing, er zal naar alternatieven moeten worden gezocht voor het verkrijgen van geneesmiddelen en farmaceutische zorg. Ik nodig het veld uit om zodanige vernieuwingen door te voeren dat de ANZ-zorg voor patiënten verbeterd kan worden en tarieven omlaag.
De Hoeksche Waard is een van de apotheken die forse subsidie ontvangt vanuit het Ministerie van VWS. De zorgverzekeraars zijn al gedurende een lange tijd in overleg met de aanbieders in die regio om tot oplossingsrichtingen te komen. Van verzekeraar CZ begrijp ik dat er gesproken is over meerdere oplossingen, bijvoorbeeld een nachtsluiting, maar ook een uitgebreide taxiregeling en de inzet van uitgifte-automaten. Partijen zijn hierover momenteel nog in goed overleg en er is nog niets beslist.
Deelt u de mening dat adequate farmaceutische zorg zeven dagen in de week en 24 uur per dag voor iedereen beschikbaar moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat patiënten zeven dagen per week en 24 uur per dag toegang moeten hebben tot geneesmiddelen en farmaceutische zorg, ongeacht of dit een oudere of jongere patiënt betreft.
Indien een patiënt gedurende de ANZ-uren acute farmaceutische zorg nodig heeft, zal deze zorg in eerste instantie worden geleverd vanuit de huisarts, de ambulance of de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Indien de benodigde hulp minder spoed betreft zal in veel gevallen de dienstapotheek de geneesmiddelen en de zorg kunnen leveren. Dit betekent wat mij betreft echter niet dat de patiënt altijd zelf fysiek naar de dienstapotheek hoeft. Zowel geneesmiddelen als de benodigde farmaceutische zorg kunnen op een andere manier geleverd worden. Geneesmiddelen kunnen ook op de huisartsenpost verstrekt worden of bezorgd worden (via een taxi). Ook verstrekking via een uitgifte-automaat behoort tot de opties. Voorwaarde is dan wel dat een apotheker zich inschrijft op de locatie waar de automaat is geplaatst (dit kan ook bij een huisartsenpost zijn) of dat de automaat aan een apotheek geplaatst wordt. Farmaceutische ANZ zorg kan bijvoorbeeld ook via telefonische of digitale verbinding verkregen worden.
Deelt u tevens de mening dat juist in regio’s en dorpen waarin veel ouderen wonen, die niet zomaar naar de stad kunnen rijden, deze zorg dichtbij juist van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze toetst de Nederlandse Zorgautoriteit of de zorgverzekeraar zich in dit verband aan zijn zorgplicht houdt? Welke norm wordt hierbij gehanteerd?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Zij moeten zorgen dat iedereen die dat nodig heeft op tijd de zorg uit het basispakket krijgt. De NZa houdt er toezicht op dat zorgverzekeraars zich aan hun wettelijke zorgplicht houden. De NZa heeft in haar toezichtskader zorgplicht (TH/BR-025) het volgende opgenomen ten aanzien van apothekerszorg in artikel 10.3: «De toegangstijd tot de apotheek bedraagt voor burgers maximaal 1 werkdag.» Dit is een Treeknorm die door veldpartijen is opgesteld en waar de NZa zorgverzekeraars op kan aanspreken. Er is geen andere formele veldnorm.
Klopt het dat de subsidie voor het maximeren van spoedtarieven op 45 euro per medicijn, dit jaar afloopt? Welk bedrag is met deze subsidie gemoeid? Waarom wordt deze subsidie stopgezet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het beëindigen van de subsidie ermee te maken heeft dat zorgverzekeraars zelf met een oplossing zouden moeten komen? Vindt u het simpelweg sluiten van dienstapotheken een adequate oplossing?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met CZ om tot een oplossing te komen waardoor de dienstapotheek in Hoeksche Waard opengehouden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben over de inrichting van de dienstapotheken voortdurend in gesprek met de koepels van apothekers en met de individuele verzekeraars. Ik wil nogmaals benadrukken dat het mij niet gaat om het wel of niet open houden van een apotheek. Het gaat mij erom dat de farmaceutische ANZ-zorg doelmatig is ingericht, waarbij patiënten te allen tijde toegang hebben tot geneesmiddelen en de juiste farmaceutische zorg. Dat hoeft niet per sé en altijd via de fysieke route van de dienstapotheek te zijn.
Het bericht ‘Schiphol teruggefloten door rechter’ |
|
Jan Paternotte (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol teruggefloten door rechter»?1
Ja.
Welke zijn de beleidsconsequenties van de uitspraak van de rechter?
De uitspraak van de rechter betreft het overhevelen van ongebruikte slots tussen de seizoenen van hetzelfde gebruiksjaar. Voor het huidige winter- en zomerseizoen (2017/2018) heeft de uitspraak van de rechter geen beleidsconsequenties. Of de uitspraak van de rechter voor latere jaren consequenties heeft, moet nog worden bezien. Ik wil daarbij benadrukken dat het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol een plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar bevat tot en met 2020. Schiphol heeft meermaals aangegeven deze afspraak te zullen respecteren. Schiphol stelt een capaciteit beschikbaar, waarbinnen niet meer dan 500.000 slots (recht om een vliegtuigbeweging op Schiphol uit te voeren) handelsverkeer passen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Schiphol het besluit om 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen klaarblijkelijk onvoldoende heeft onderbouwd?
Ik vind het niet opportuun om commentaar te geven op de onderbouwing van dit besluit door Schiphol omdat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen partij is in deze zaak. Het betreft een zaak tussen de betreffende luchtvaartmaatschappijen enerzijds en Schiphol anderzijds. Verder kan Schiphol, indien gewenst, nog in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter.
Klopt het dat door deze uitspraak van de rechter er in de komende zomerperiode tienduizenden, zo niet honderdduizenden, extra passagiers op Schiphol verwacht kunnen worden, zoals wordt beweerd op basis van het aantal slots dat nu terug in de markt gezet moet worden?
Volgens Schiphol zijn er op dit moment 3.191 van de 3.612 over te hevelen slots gealloceerd. Op basis van de aanvragen kunnen er volgens Schiphol ongeveer 423.000 extra passagiers op de luchthaven Schiphol komen.
Wat is het effect hiervan op de ingecalculeerde passagiersstromen en daarmee op het comfort van reizigers en de landzijdige veiligheid op de luchthaven tijdens piekmomenten in 2018?
De passagiersstroom neemt over de aangevraagde periode verspreid toe met de cijfers die in het antwoord op vraag 4 zijn aangegeven. Om de passagiersstroom optimaal te laten verlopen, moeten alle partijen in het proces zorgdragen voor voldoende bemensing, zowel bij de incheckbalies, security als grenspassage. Daarbij dient opgemerkt te worden dat niet alle reizigers ook daadwerkelijk het grensproces moeten doorlopen. Zoals bekend worden op vluchten binnen het Schengengebied geen grenscontroles uitgevoerd. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijke knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiersstroom zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Kunt u zich herinneren dat in 2016 nog het leger ingezet moest worden om de toegenomen passagiersstromen en de veiligheid in goede banen te leiden2, en dat ook 2017 zich kenmerkte door ellenlange wachtrijen met enorm ongemak voor reizigers en mogelijke veiligheidsrisico’s tot gevolg3? Deelt u de mening dat deze situatie zich in 2018 niet mag herhalen?
De wachtrijen in 2016 en 2017 kan ik me herinneren. De afgelopen jaren is het aantal passagiers op Schiphol en de andere luchthavens sterk gestegen, wat tot een verhoogde werklast van de Koninklijke Marechaussee heeft geleid. Daarnaast is door de migratiecrisis en de toegenomen dreiging de afgelopen jaren een extra beroep gedaan op de Koninklijke Marechaussee. Dit heeft geleid tot krapte in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven en andere taakvelden. Er is veel gevraagd van de grenswachters van de Koninklijke Marechaussee de afgelopen jaren. Het kabinet heeft mede hierom in 2017 besloten fors te investeren in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee. Het afgelopen jaar is een start gemaakt met het werven en opleiden van 417 extra fte. De eerste nieuwe grenswachters zijn inmiddels aan het werk. Het zal nog tot en met 2019 duren voordat alle 417 grenswachters opgeleid en operationeel inzetbaar zijn.
Op verschillende plaatsen in het land is bijstand verleend door andere organisaties, zoals Douane, Landmacht, Dienst Justitiële Inrichtingen en de Nationale Politie, waardoor de overlast voor reizigers zoveel mogelijk beperkt is gebleven. Ook dit jaar wordt gebruik gemaakt van de bijstand van andere organisaties. In samenhang met andere maatregelen zoals de plaatsing van e-gates, zijn voldoende maatregelen getroffen om het grensproces goed en veilig te laten verlopen, met zo min mogelijk overlast voor de reiziger. Er zijn afspraken gemaakt met de KLM en Schiphol om prioriteit te leggen bij de capaciteit op transfer en vertrek zodat vertrekkende en transfererende passagiers hun vlucht kunnen halen. Wachtrijen zijn, zeker op de drukste momenten in de vakanties, niet te vermijden maar wel beheersbaar.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat Schiphol in de komende zomermaanden te allen tijde beschikt over voldoende inzet van de Marechaussee, zodat de paspoortcontrole (het grensproces) geen bottleneck vormt voor de passagiersstromen en de daarmee gepaard gaande uitdagingen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij in detail aangeven hoeveel Marechaussee en ander ondersteunend overheidspersoneel er beschikbaar zal zijn ten opzichte van het jaar 2016 en 2017, en onderbouwen of en, zo ja, waarom u dit voldoende acht om situaties zoals in 2016 en 2017 te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze uitspraak van de rechter voor u aanleiding om vanuit het Rijk bij te dragen aan de benodigde miljoeneninvesteringen voor modernisering en innovatie van het grensproces op Schiphol, aangezien dergelijke aanpassingen er ook voor kunnen zorgen dat de wachtrijen voor de paspoortcontrole niet verder toenemen of mogelijk zelfs ingeperkt kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is opgenomen dat, gelet op de doorzettende groei van het aantal passagiers, er geïnvesteerd wordt in capaciteit van de Koninklijke Marechaussee en daarnaast in verdere digitalisering van het grensproces. De afgelopen jaren zijn op het punt van digitalisering belangrijke investeringen gedaan, zoals met de plaatsing van 78 e-gates op Schiphol. De komende jaren wordt hier op voortgebouwd. In EU verband is er in december 2017 wetgeving aangenomen op basis waarvan een Europees in en uitreissysteem (EES) zal worden ingericht. Deze wetgeving biedt de wettelijke basis om het grenscontroleproces nog verder te digitaliseren. Deze digitalisering moet een positief effect teweegbrengen voor de mobiliteit van de reizigers.
Is de veiligheid tijdens de vakantieperiodes, en in het bijzonder de piekmomenten, in 2018 wel gewaarborgd als Schiphol het besluit 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen juist nam omdat de luchthaven niet wilde dat de vliegrechten doorgeschoven worden naar de zomermaanden, aangezien het dan al extreem druk is op de luchthaven en het zou leiden tot operationele problemen en minder comfort?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijk knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiers toestroom (verwacht of onverwacht) zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Welke consequenties heeft de rechterlijke uitspraak voor de handhaving van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel (NNHS) en eventuele overschrijding van het afgesproken plafond van 500.000 vliegbewegingen tot 2020?
Het afgesproken plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen voor Schiphol tot en met 2020 staat niet ter discussie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Cambridge Analytica |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cambridge Analytica is modern kolonialisme»?1
Ja.
Kunt de methode van Cambridge Analytica, Aggregate IQ en het moederbedrijf Strategic Communication Laboratories (Cambridge Analyctica c.s.) uiteenzetten?
Volgens berichtgeving uit o.a. de NRC van 20 maart jl. en een undercover-reportage van de Britse TV-zender Channel 4, heeft Cambridge Analytica door microtargeting op basis van nepnieuws en gedragspsychologie op sentimenten van kiezers ingespeeld en daarbij juridische grenzen heeft overschreden.2 Ik ben niet op de hoogte van de exacte methodes van deze bedrijven, over welke gegevens zij de beschikking hadden, dan wel van welke sociale media platforms die persoonsgegevens afkomstig waren, anders dan dat Cambridge Analytica gegevens van personen wist te achterhalen via een docent die toegang had tot bepaalde gegevens op Facebook via de door hem gecreëerde persoonlijkheidstest genaamd «This is your digital life». Cambridge Analytica zou daarnaast verschillende vragenlijsten hebben gebruikt waarbij moest worden ingelogd met een Facebook-account waardoor via die weg gegevens konden worden verzameld3.
Het betreft gegevens die zouden zijn gebruikt bij o.a. microtargeting om op die wijze verkiezingen in onder andere de VS te beïnvloeden. Welke gegevens dat precies waren is afhankelijk van de privacy instellingen van de getroffen personen destijds.
Het toezicht op de naleving van de Europese en nationale privacywetgeving is in Nederland belegd bij de Autoriteit persoonsgegevens, die in de uitoefening van dit toezicht volstrekt onafhankelijk is. De politieke verantwoordelijkheid voor de bescherming van persoonsgegevens is belegd bij de Minister voor Rechtsbescherming.
Over welke persoonsgegevens hadden deze bedrijven daarbij de beschikking?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre waren die persoonsgegevens afkomstig van sociale media platforms, en Facebook in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke schaal had Cambridge Analyctica c.s. de beschikking over deze persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschilt de methode van Cambridge Analyctica c.s. van al gebruikelijke vormen van data-analyse en het plaatsen van gerichte advertenties op sociale media platforms als Facebook?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht van de NOS waarin wordt vermeld dat tot 90.000 Nederlanders mogelijk zijn getroffen door het dataschandaal rond Cambridge Analytica, dat persoonlijke data van Facebookgebruikers verzamelde? Kunt u nauwkeuriger aangeven om hoeveel Nederlanders het gaat?2
Door navraag bij Facebook kan ik u het volgende melden over het maximum aantal mensen dat in Nederland mogelijk getroffen is. Dat zijn 89.373 mensen, bestaande uit 28 mensen die de app hadden geïnstalleerd en 89.345 personen die mogelijk via hen getroffen zijn.
Welke gevallen zijn bij u bekend waarin Cambridge Analyctica c.s. door middel van politieke «microtargeting», al dan niet via uitbesteding, Nederlanders bij verkiezingen heeft beïnvloed?
Mij zijn geen gevallen bekend waarin Cambridge Analytica door middel van politieke microtargeting Nederlanders bij verkiezingen heeft beïnvloed. Het NOS Journaal berichtte op 19 maart jl. weliswaar dat ook Nederlandse politieke partijen de mogelijkheid gebruiken om gericht te adverteren via Facebook, maar dat is, zoals in antwoord op vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2231) van het lid Koopmans (VVD) is aangegeven op geen enkele wijze te vergelijken met de praktijken van Cambridge Analytica, dat volgens berichtgeving uit o.a. de NRC van 20 maart jl. en een undercover-reportage van de Britse TV-zender Channel 4, door microtargeting op basis van nepnieuws en gedragspsychologie op sentimenten van kiezers heeft ingespeeld en daarbij juridische grenzen heeft overschreden. Microtargeting door politieke partijen in Nederland is door de privacyregelgeving die in Nederland geldt aan striktere regels verbonden. Zo wordt politieke voorkeur als bijzonder persoonsgegeven aangemerkt, dat zonder expliciete toestemming van betrokkene niet mag worden verwerkt. In Nederland lijkt microtargeting door politieke partijen zich dan ook te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt. Het gaat hier om een praktijk die niet per definitie in strijd is met de privacywetgeving. Verder is van belang dat de AVG per 25 mei 2018 striktere eisen stelt aan toestemming: de toestemming moet expliciet gevraagd én verkregen worden, en mag niet «verstopt» zitten in bijvoorbeeld de algemene voorwaarden.
Cambridge Analytica heeft daarentegen op grote schaal gebruik gemaakt van gegevens van personen die daarvoor op geen enkele wijze toestemming hadden gegeven. Er zijn bij mij geen bedrijven bekend die dit in Nederland op een gelijksoortige wijze hebben gedaan.
Zijn er bij u andere bedrijven bekend die een gelijksoortige werkwijze van «microtargeting» in Nederland hanteren? Zo ja, kunt u de gevallen per bedrijf benoemen waarbij die werkwijze door hen is ingezet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u naar aanleiding van het citaat van het Kamerlid Baudet uit de Volkskrant van vorig jaar: «Cambridge Analytica werkte niet voor ons, maar we hebben wel hun methode gebruikt» aangeven of deze methode inderdaad door hen is gebruikt en zo ja, hoe?3
Nee, ik heb geen inzicht in de methoden die zijn gebruikt door het Forum voor Democratie om microtargeting toe te passen.
Zijn er concrete resultaten bekend van campagnes die door Cambridge Analyctica c.s. zijn beïnvloed?
Nee, dergelijke gevallen of resultaten zijn mij niet bekend. Zoals ik eerder aangaf lijkt microtargeting door politieke partijen in Nederland zich te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt. Het gaat hier om een praktijk die niet per definitie in strijd is met de privacywetgeving. Waar die strijd er wel is, is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om daartegen op te treden.
Voor wat betreft de kwestie Cambridge Analytica staat de Autoriteit in nauw contact met de privacytoezichthouder in het Verenigd Koninkrijk, de Information Commissioner’s Office (ICO), die heeft aangekondigd onderzoek te doen naar de kwestie.
Digitalisering in algemene zin speelt in toenemende mate een rol bij het functioneren van de democratie en dit onderwerp heeft dan ook mijn bijzondere belangstelling. Om die reden heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur gevraagd advies uit te brengen over zowel de kansen als de bedreigingen van digitalisering voor de Nederlandse democratie en het wenselijke handelingsperspectief van het openbaar bestuur dat hieruit volgt. Het advies verschijnt begin 2019 en zal ik uiteraard aan uw Kamer aanbieden.
Indien bij u geen resultaten of gevallen in Nederland bekend zijn, bent u dan bereid te onderzoeken of de methode in Nederland wordt gebruikt en welke risico’s dit vormt voor de democratie en het vertrouwen daarin in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Als er bij u wel gevallen of resultaten bekend zijn, geven die aanleiding om maatregelen te nemen om de democratie en het vertrouwen daarin in Nederland te versterken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat het ABP 174 miljoen euro in de palmolie-industrie investeert |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ons grootste pensioenfonds betrokken bij kap regenwoud» van 3 april 2018 over het ABP dat 174 miljoen euro in destructieve palmolieplantages in Papua (Indonesië) investeert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat hierbij sprake is grootschalige ontbossing van primair en ongerept oerwoud, dat hierbij sprake is van mensenrechtenschendingen en dat het hierbij gaat om een gebied waar vijf procent van alle diersoorten leeft? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het artikel is verontrustend. Het kabinet is overtuigd van het belang van het tegengaan van ontbossing en landroof, zowel voor het beheersbaar houden van klimaatverandering als voor ecosysteemdiensten voor mens en natuur. Nederland werkt op verschillende manieren aan een structurele oplossing van dit probleem door in te zetten op ontbossingsvrije handelsketens, beter bestuur (inclusief land governance) en het behoud van bossen met een high-conservation value.
We zetten in op verduurzaming en op het tegengaan van ontbossing vanuit internationale handelsketens door samen te werken met het bedrijfsleven, producenten(-landen), andere overheden en maatschappelijke organisaties en kennisinstituties. In producentenlanden – waaronder Indonesië – ondersteunt Nederland landschapsprogramma’s, zoals die van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), die de problematiek op integrale wijze aanpakken. In Zuid-Sumatra werkt men bijvoorbeeld aan de bescherming van (met name veenland-) bossen, het voorkomen van bosbranden en de verbetering van inkomens van kleine producenten door intensivering van de opbrengst en verbeterde landbouwpraktijken.
Daarnaast werkt Nederland aan beter beheer van bossen en het tegengaan van illegale houtkap, onder meer door verbeterde regelgeving, implementatie en ruimtelijke planning. We richten ons op overheden onder meer via het EU FLEGT-programma (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) en strategische inzet van kennis door organisaties als Tropenbos International.
Ook op lokaal niveau werken we aan versterking van maatschappelijke organisaties en gemeenschappen – ondermeer via de International Land Coalition – en van de toepassing van Free, Prior and Informed Consent (FPIC) bij landtransacties. Effectieve toepassing van FPIC is een belangrijk verbeterpunt voor de deelnemers aan de Nederlandse LANDdialoog over de verbetering van landrechten in ontwikkelingslanden en is reeds als een expliciet actiepunt opgenomen in het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector.
Deelt u de mening van de hoogleraar uit het genoemde artikel dat het behoud van dit oerwoud als essentieel wordt gezien voor de natuurbescherming? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe kunt u deze investeringen van het ABP rijmen met de wens van werknemers dat hun pensioenpremies op een verantwoorde en duurzame worden belegd2 en met de eigen ambitie van het ABP, geformuleerd als: «ABP wil een duurzaam pensioenfonds zijn»?3
Bij de eerdere beantwoording van Kamervragen4 is aangegeven dat werknemers in Nederland in algemene zin willen dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in palmolie wordt belegd. Het is aan het pensioenfonds om deze afweging te maken.
Het Nederlandse pensioenstelsel kent vele bedrijfstakpensioenfondsen waar werkgevers en werknemers van de betreffende bedrijfstak verplicht bij zijn aangesloten. Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van ABP. ABP heeft een paritair bestuursmodel, waarin vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties worden voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Werknemers kunnen dus ook via vertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan invloed uitoefenen op het beleid van een pensioenfonds.
Bent u bereid het ABP, een enorme institutionele belegger met veel invloed, aan te sporen om deze investeringen van de hand te doen?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Het ABP houdt daarbij rekening met de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden. «Insluiting» vormt een belangrijk onderdeel van dat beleid. Door aandelen te houden in bedrijven kan ABP normoverdragende gesprekken aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet zich (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement in de palmolie sector. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid. Bij eerdere beleggingen, bv. in Mozambique heeft ABP actie ondernomen naar aanleiding van berichten over vergelijkbare problematiek als beschreven wordt in het artikel. Het kabinet gaat ervan uit dat deze lijn verder zal worden voortgezet.
Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.5 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.6
Onderschatting van de asbestsaneringsopgave |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de asbestinventarisatie in de provincie Gelderland?1 2
Ja.
Hoe groot is de kans dat ook elders in het land de oppervlakte aan asbestdaken en dus de saneringsopgave onderschat wordt?
Gelderland heeft in 2016 een globale inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit bleek dat er ongeveer 14 mln m2 asbestdaken aanwezig was. Een recentere, nauwkeuriger inventarisatie (februari 2018) heeft een groter aantal daken aan het licht gebracht dan uit de globale inventarisatie bleek, namelijk 20 mln m2. De provincie Overijssel heeft tegelijkertijd een inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit blijkt dat er ca. 12 mln m2 asbestdak aanwezig is, 2 mln m2 meer dan een eerdere inschatting. Limburg voert op dit moment een inventarisatie uit. De provincie heeft aangegeven dat er mogelijk 3 mln m2 meer is in vergelijking tot de eerdere inschatting van 12 mln m2. Zowel Gelderland, Overijssel als Limburg zijn provincies met, ten opzichte van andere provincies, grote hoeveelheden asbestdaken. In de provincie Utrecht is nog 4,2 mln m2 asbestdak aanwezig, blijkt uit een recente inventarisatie.
Het is op zich niet onlogisch, als gevolg van voortschrijdend inzicht en betere methoden voor inventarisatie, dat de resultaten van de inventarisaties nu accurater zijn en afwijken van eerdere globale inschattingen. Het is niet mogelijk om op basis van deze nieuwe inventarisaties in Gelderland, Overijssel en Limburg een nauwkeuriger inschatting te maken van de saneringsopgave in de overige provincies. Omdat niet alle provincies een inventarisatie van het areaal asbestdaken hebben laten uitvoeren, is er nu voor mij geen reden de cijfers, waarop de rapportage van de voortgang van de sanering is gebaseerd, te corrigeren.
Het landelijk programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering heeft in 2017 en 2018 twee kennistafels georganiseerd over asbestinventarisaties die op lokaal niveau (provincies en gemeenten) zijn uitgevoerd of gepland, en onderzoekt de mogelijkheden om deze inventarisaties te koppelen aan de monitoring van de voortgang van de saneringsopgave. Daarnaast ondersteunt het programmabureau decentrale overheden die een inventarisatie willen uitvoeren.
Hoe waardeert u de inschattingen van de provincie Gelderland en de Gelderse omgevingsdiensten dat tot 2024 respectievelijk 85 procent en 60 procent van de asbestdaken gesaneerd kan worden, mede in het licht van het door u voorgenomen verbod per 2024?
Navraag bij de provincie Gelderland heeft uitgewezen dat de betreffende percentages in het artikel in de Gelderlander berusten op een misverstand en een onjuiste interpretatie van het persbericht van de provincie. Het persbericht van de provincie is te vinden op de website van de provincie Gelderland3. Zowel de provincie Gelderland als de Omgevingsdienst Rivierenland gaan ervan uit dat sanering van alle asbestdaken voor 2024 haalbaar is met een daartoe noodzakelijke gezamenlijke inzet.
Hoe beoordeelt u het signaal dat asbestsaneerders teruggaan naar de bouw en er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders?
Mij is bekend dat de zorg of er voldoende gediplomeerd personeel is af en toe opkomt. Er zijn echter geen onderzoeken uitgevoerd waaruit blijkt dat er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders. Tijdens het rondetafelgesprek Sanering asbestdaken op 4 oktober 2017 heeft de asbestverwijderingssector zelf aangegeven dat de saneringsopgave als gevolg van het voorgenomen asbestdakenverbod haalbaar is als er tijdig met de sanering wordt gestart. Ik zie diverse hoopvolle en nuttige initiatieven om potentiële werknemers te interesseren om als deskundig asbestverwijderaar aan de slag te gaan. Verschillende provincies, gemeenten en organisaties (zoals Bouwmensen, de provincies Limburg, Gelderland en Overijssel) initiëren of ondersteunen projecten om mensen op te leiden voor werkzaamheden in de asbestsaneringsbranche om daarmee het asbestprobleem uit de maatschappij te helpen oplossen. Ook binnen het programmabureau dat ik heb ingesteld om versnelling te realiseren bij de sanering van asbestdaken wordt hier aandacht aan besteed.
Is het waar dat de opleidingseisen en bijbehorende kosten voor het onderdeel binnensanering veel hoger liggen dan voor het onderdeel buitensanering en dat de loskoppeling van deze onderdelen zou kunnen helpen om nieuw personeel aan te trekken?
In de huidige systematiek worden eisen aan het examen voor asbestverwijdering gesteld. De te volgen opleiding is vrij te kiezen. Met die huidige systematiek voor deskundige asbestverwijderaars mag een volleerd asbestverwijderaar nu álle asbesttoepassingen verwijderen, waardoor deze is toegerust om asbest in diverse verschijningsvormen deskundig te kunnen wegnemen. Dit betreft dan zowel de asbesttoepassingen binnen een bouwwerk als ook asbest dat zich daarbuiten of op een bouwwerk bevindt, zoals asbestdaken. Er is in deze systematiek geen differentiatie naar een binnen- of buitensituatie.
Op korte termijn start TNO met een onderzoek naar de blootstelling aan asbest bij de sanering van asbestdaken. Dit onderzoek wordt naar verwachting dit jaar afgerond. De uitkomsten kunnen helpen om werkwijzen te ontwikkelen, waar ook de benodigde specifieke deskundigheid op afgestemd kan worden.
Hoe beoordeelt u de haalbaarheid van het voorgenomen verbod per 2024 indien er geen serieuze aanvullende maatregelen komen bovenop de huidige (provinciale) maatregelen?
In mijn brief van 21 december 20174, over onder andere de voortgang van de programmatische aanpak asbestdaken, heb ik aangegeven dat een asbestdakenverbod vanaf 2024 een ambitieuze opgave is, dat er door veel partijen hard aan wordt gewerkt, en dat ik zal onderzoeken hoe de haalbaarheid van het verbod verder gestimuleerd kan worden. Zoals in de brief door mij is toegezegd, zal de Kamer hierover voor de zomer nader worden geïnformeerd. Over de inspanningen van het programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering, om te komen tot een beter beeld van de saneringsopgave en de koppeling aan de monitoring daarvan, zal ik de Kamer in de tweede helft van dit jaar informeren.
Het bericht dat ouderen er de dupe van zijn dat er bij sommige gemeenten alleen gepind kan worden |
|
Renske Leijten , Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het kwalijk is dat ouderen en mensen in de schuldsanering bij sommige gemeenten alleen nog kunnen pinnen, waardoor zij in de problemen kunnen komen?1 2
Ja, ik deel de mening dat het alleen kunnen betalen met pinpas geen belemmering zou moeten zijn voor het kunnen aanvragen van belangrijke documenten bij een gemeente, zeker omdat gemeenten producten en diensten leveren waarvoor burgers niet naar een andere aanbieder terecht kunnen, en omdat niet alle burgers in staat zijn om (zelfstandig) met pin te betalen. Ik onderschrijf ook de visie van het MOB dat het kunnen betalen met contant geld in het bijzonder van belang is voor bepaalde groepen mensen, waaronder mensen in de schuldsanering die zichzelf budgetteren of gebudgetteerd worden.3
Deelt u de mening dat het voor niemand een belemmering zou moeten zijn om onder andere een paspoort, identiteitskaart of rijbewijs aan te vragen als zij niet in staat zijn, of geen gebruik willen maken, van pinbetalingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u de zorgwekkende trend dat er niet alleen bij overheidsinstellingen maar ook bij semipublieke diensten zoals het openbaar vervoer niet meer contant betaald kan worden? Zo nee, waarom niet?3
Het is mij bekend dat de acceptatie van contant geld in de maatschappij afneemt. In verschillende sectoren, zoals bij gemeenten of in het openbaar vervoer, wordt contant geld beperkt of niet meer geaccepteerd. In het openbaar vervoer zijn veiligheid en het voorkomen van geweld belangrijke aspecten die hebben geleid tot het niet meer accepteren van contant geld. De aanpak van die problematiek is aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.5
Deelt u de mening dat samenlevingen kwetsbaarder worden als er alleen nog maar digitale betalingen geaccepteerd worden, onder andere door het optreden van hackers en een grote afhankelijkheid van banken? Zo nee, waarom niet?4
Zoals de Minister van Financiën in 2015 aangaf, gaat de afname van het gebruik van contant geld gepaard met een forse uitbreiding van bank- en betaaldienstverlening via internet- en mobielbankieren.7 Niettemin achten DNB en het MOB het voor de stabiliteit en schokbestendigheid van het toonbankbetalingsverkeer van belang dat contant geld een goed functionerend toonbankbetaalmiddel blijft.8 Net als aan contant betalingen kleven ook -zij het andere- nadelen en veiligheidsrisico’s aan elektronische en digitale betalingen en ook voor die betalingen geldt afhankelijkheid van onder andere banken, vanwege hun essentiële rol in de aanbodzijde van het Nederlandse betalingsverkeer. In dit kader wordt in de recente beantwoording van de Kamervragen over DDoS-aanvallen op Nederlandse banken door de Minister van Financiën benadrukt dat het van belang is om zorgvuldig en waakzaam te blijven om ongemak door verstoring en digitale vormen van criminaliteit zoveel mogelijk te voorkomen en te bestrijden.9 Hiervoor is een gezamenlijke aanpak noodzakelijk, waarin een rol is weggelegd voor banken, gespecialiseerde cybersecuritybedrijven en autoriteiten als DNB, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC).
Bent u bereid met maatregelen te komen om gemeenten en publieke instellingen te dwingen ook betalingen met contant geld te accepteren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid tot nader overleg met de gemeenten en publieke instellingen over de acceptatie van contant geld.
De bankenbuffers |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Nieuwe crisis ligt op de loer: alarm om historisch hoge schuldenberg»?1
Ja.
Onderschrijft u de uitspraak van oud-toezichthouders Hans Hoogervorst en Nout Wellink? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat we altijd bedacht moeten zijn op het risico van een economische terugval. Het gaat al enkele jaren goed met de reële economie en de financiële markten. Dit stelt overheden, banken, bedrijven en huishoudens in staat om buffers op te bouwen. Dergelijke schuldenafbouw en vermogensopbouw wordt ook bevorderd door veranderde regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van hypotheken en kapitaalbuffers. In de Eurogroep hamer ik regelmatig op het belang van het opbouwen van buffers en het afbouwen van schulden. Afgelopen weekend heb ik hier tijdens de IMF voorjaarsvergadering ook toe opgeroepen.
Deelt u hun analyse dat buffers van 4% voor systeembanken niet voldoende zijn om een volgende crisis op te kunnen vangen? Zo ja, hoe hoog zouden deze moeten zijn?
Naar aanleiding van de financiële crisis zijn belangrijke stappen gezet om de bancaire sector weerbaarder te maken. Zo zijn de minimale risicogewogen kapitaaleisen aanzienlijk hoger dan voor de crisis.2 Ook is duidelijk geworden dat een minimale ongewogen kapitaaleis (leverage ratio) in aanvulling op de risicogewogen eis wenselijk is. De leverage ratio zorgt ervoor dat banken, ongeacht de precieze risico’s van hun balans, altijd een minimale hoeveelheid kapitaal aanhouden. Deze eis zit momenteel nog niet in het (Europese) kapitaaleisenraamwerk.
De Europese Commissie heeft in november 2016 een leverage ratio van 3% voor alle Europese banken voorgesteld. Het kabinet is voorstander van de introductie van deze eis van 3% als minimumeis voor alle banken. Het Bazelse Comité heeft een opslag gepresenteerd voor mondiale systeembanken (global systemically important banks, GSIBs). Nederland zet in de Europese onderhandelingen in op implementatie van de opslag voor alle Europese systeemrelevante banken, dus niet alleen de mondiale systeembanken.3
Conform het regeerakkoord zal Nederland de leverage ratio in de wet in overeenstemming brengen met de Europese eis. Deze eis zal voortvloeien uit de verordening kapitaaleisen waarover nu wordt onderhandeld. De financiële sector is grensoverschrijdend. Het is daarom belangrijk dat Nederland pleit voor zo hoog mogelijke Europese eisen. Naar verwachting zullen banken zelf overigens een leverage ratio nastreven die boven de te introduceren minimumeis ligt. Ook wanneer de leverage ratio van banken een klap krijgt als gevolg van een economische terugval, moeten banken namelijk voldoen aan het absolute minimum in de wet.
Daarnaast wijs ik u ook graag op het feit dat Nederlandse systeembanken hogere risicogewogen buffers dienen aan te houden. DNB legt aan ING Bank, Rabobank en ABN AMRO, een risicogewogen systeembuffer van 3% op. Voor de Volksbank en BNG Bank bedraagt de systeembuffer 1%, in lijn met een lagere mate van nationale systeemrelevantie. De banken mogen de buffers geleidelijk opbouwen tussen 2016 en 2019.
Tot slot zal de afronding van het Bazel III kapitaalraamwerk het risicogewogen raamwerk verder verbeteren door meer eenheid aan te brengen in de berekening van risico’s. In Europa zal het kabinet zich inzetten voor adequate implementatie van deze internationale standaarden.
Deelt u de analyse dat Nederland hogere bankenbuffers zou moeten aanhouden dan Europa voorstaat en bent u van plan op dit punt het regeerakkoord aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat het huidige oplopen van de schuldenberg van overheden, bedrijven en consumenten en de daaruit volgende volatiliteit voor een groot deel veroorzaakt wordt door de instantie die juist moet waken voor een stabiele economie, namelijk de Europese Centrale Bank (ECB)? Zo ja, wat zijn de voorstellen die u doet om dit probleem op te lossen?
Het mandaat van de ECB is primair gericht op prijsstabiliteit. Bij de invulling hiervan is er de nodige ruimte, wat past bij de onafhankelijke rol van de ECB. Ik hecht grote waarde aan deze onafhankelijkheid. Overigens weegt de ECB de risico’s voor economische en financiële stabiliteit ook mee in haar beleidsbeslissingen.4 Economische en financiële instabiliteit kunnen namelijk een effect hebben op prijsstabiliteit en monetaire transmissie.5
Marktrentes komen tot stand door een interactie tussen vraag en aanbod in geld- en kapitaalmarkten. Het ruime monetaire beleid van centrale banken speelt daarbij een rol, maar ook langetermijntrends als vergrijzing en de opkomst van spaarzame economieën zijn van belang voor de lage rente.6 De lage marktrentes hebben geholpen bij het economisch herstel omdat lage rentes investeringen en bestedingen stimuleren. Aan de andere kant kunnen langdurige lage marktrentes risico’s meebrengen. Zo hebben de ruime financiële condities er mede toe geleid dat de publieke en de private schulden de afgelopen jaren verder zijn toegenomen.
Om het probleem van te hoge schulden op te lossen wordt de huidige versnelling van de wereldeconomie wat mij betreft aangewend om buffers op te bouwen, schulden af te bouwen en hervormingen door te voeren die het afbouwen van schulden stimuleren. Zoals hierboven aangegeven heb ik hier afgelopen weekend tijdens de IMF voorjaarsvergadering ook toe opgeroepen.
Kunt u nog eens kort opsommen welke maatregelen genomen zijn zodat bij de volgende crisis de belastingbetaler niet weer hoeft op te draaien voor het redden van de banken?
Met het verwezenlijken van meerdere maatregelen is het risico dat overheden wederom moeten optreden als redder in nood kleiner dan enkele jaren terug. Het gaat dan onder meer om het volgende:
Kent u het artikel «To Be or Not to Be a G-SIB: Does It Matter?» uit het Journal of Financial Management, Markets and Institutions?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de categorie systeembank eigenlijk niet effectief is, omdat het onder andere uitnodigt tot meer dan verantwoord risicovol gedrag, waarbij de eerder genoemde buffers van 4% veel te laag zijn? Zo nee, wat is uw inhoudelijke oordeel over deze analyse?
Ik deel de analyse van het lid Van Raan niet, dat de categorie systeembank niet effectief is. Wat betreft de omvang van banken, geldt juist dat hoe groter en complexer een bank, hoe strenger de eisen. Zo krijgen systeembanken bijvoorbeeld extra kapitaaleisen opgelegd. Ook moeten systeembanken voldoen aan andere internationale standaarden voor de buffers voor bail-in, zoals bijvoorbeeld «TLAC» (Total loss-absorbing capacity). Ook deel ik de conclusie niet dat de classificatie van een bank als systeembank een impliciete subsidie oplevert. Het artikel waar het lid Van Raan naar verwijst, noemt de kredietbeoordelingen van banken. Zichtbaar is dat grotere banken betere ratings hebben. Deze betere ratings kunnen echter niet toegeschreven worden aan de categorisering als (mondiale) systeembank. Bovendien zijn er methodologische problemen met een dergelijke benadering. Zie hiervoor CPB (2013).8 Betere ratings kunnen ook voortkomen uit schaal- en/of diversificatievoordelen. Ratings zijn per definitie subjectief. De Moody’s database maakt geen onderscheid tussen steun door overheden en steun door eventuele moederconcerns, waardoor ook steun door moederconcerns wordt geïdentificeerd als impliciete overheidssteun. Overigens bestaan er concrete aanwijzingen dat ratingbureaus de impliciete staatssteun verwijderen uit de beoordeling en de hogere waarschijnlijkheid van bail-in beprijzen, met een verlaging van kredietratings tot gevolg.9
Het genoemde artikel stelt dat het verschijnsel systeembank, zoals nu ingericht, veel impliciete subsidie oplevert. Deelt u deze conclusie? Zo nee, op welk punt gaat de analyse fout?
Zie antwoord vraag 8.
De stijging van water en elektriciteitstarieven op Bonaire |
|
Antje Diertens (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de open brief van Unkobon aan het bestuurscollege en de WEB d.d. 20 maart 2018 over de oplopende kosten voor elektriciteit en water?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de nieuwe tarieven voor de kosten voor water en elektriciteit op Bonaire onevenredig zwaar drukken op de huishoudens die weinig verbruiken?
In de wettelijke tariefsystematiek worden de elektriciteitstarieven nauw gerelateerd aan de kosten die gemaakt worden voor levering. De elektriciteitstarieven voor de afnemers zijn evenredig aan de kosten. De kosten zijn deels onafhankelijk van het gebruik, daarom is er (met uitzondering van contracten op basis van betaling vooraf) een vast gebruikstarief waarin onder andere de kosten voor het netbeheer worden verdisconteerd.
De totale rekening voor huishoudens met een normale elektriciteitsaansluiting, met een contract op basis van betaling achteraf en met een klein verbruik, gaat omhoog door de tariefsystematiek die per 1 april 2018 wordt ingevoerd op grond van de wet elektriciteit en drinkwater BES die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Ik heb op 14 maart 2018 een subsidie aan Water- en Energiebedrijf Bonaire NV (WEB) beschikt van USD 2,34 miljoen (Kamerstuk 34 089, nr. 3) om dit nadelige gevolg van de wettelijke tariefsystematiek te beperken. Veel huishoudens hebben voor een contract met betaling vooraf (pre paid, pagabon) gekozen. Bij een dergelijk contract is er geen vast gebruikstarief. Huishoudens die weinig elektriciteit gebruiken en er door de nieuwe systematiek op achteruit gaan, kunnen overwegen over te stappen op een contract met betaling vooraf.
De prijsstijging van drinkwater op de BES drukt zwaar op de kleinverbruikers. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is zich daarvan bewust. Om de toegankelijkheid tot drinkwater voor deze groep in 2018 en 2019 te waarborgen heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat extra subsidie beschikbaar gesteld en wordt een spoedwijziging van de Wet elektriciteit en drinkwater BES voorbereid waarmee een korting op het vaste gebruikstarief voor deze verbruikers mogelijk wordt.
Deelt u de analyse dat de huidige verdeling van vaste kosten voor water en elektriciteit op Bonaire deels een resultaat is van de artikelen 3.14 t/m 3.17 Wet Elektriciteit en Drinkwater BES?
Ja.
Gaat u ervoor zorgen dat de tarieven voor water en elektriciteit op Bonaire betaalbaar blijven voor de minst draagkrachtige afnemers? Zo ja, hoe?
De betaalbaarheid van zowel elektriciteit als drinkwater moet, ook voor kleinverbruikers, te allen tijde geborgd zijn.
Om de toegang tot drinkwater op de korte termijn te waarborgen werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan een kortetermijnwijziging van de Wet elektriciteit en drinkwater BES, waardoor een korting op het vaste gebruikstarief voor kleinverbruikers, en mogelijk ook andere gebruikers, en een specifieke subsidie daarvoor mogelijk worden. Voor de toegankelijkheid op de lange termijn werkt het ministerie aan een wetswijziging waarbij in bredere zin naar de tariefstructuur voor drinkwater wordt gekeken.
Ik heb subsidie verstrekt om de veranderingen in de verdeling van de kosten van de elektriciteitsvoorziening door de nieuwe systematiek te beperken. Zo kan het vaste gebruikstarief (dat nieuw is in de tariefstructuur) van de aansluitingen van huishoudens en kleine bedrijven verlaagd worden en het tarief van contracten met betaling vooraf.
Een delegatie met vertegenwoordigers van het openbaar lichaam Bonaire en WEB heeft in de week van 15 april 2018 met mijn ministerie overlegd. In dit overleg is overeengekomen dat ook op het gebied van elektriciteit een wetsvoorstel ter wijziging van de wet elektriciteit en drinkwater BES zal worden voorbereid. Ik verwacht dat met de beoogde wetswijziging de afhankelijkheid verkleind wordt. Er lijkt immers gekozen te worden voor de tariefstructuur die ook voorheen gold, en bij deze tariefstructuur was geen tariefsteun nodig. Daarnaast is geconstateerd dat bij een gerichte inzet van de subsidie en het afzien van maximale winst WEB dragelijke tarieven voor zijn klanten in rekening kan brengen, zonder dat WEB verlies leidt op de elektriciteitsactiviteiten. Het ziet er naar uit dat we hiermee een stap in de goede richting hebben gezet.
Deelt u de analyse dat als de kleinverbruikers extra worden ondersteund door subsidie vanuit het ministerie, Bonaire sterker afhankelijk wordt van Nederland?
Een goede drinkwatervoorziening is van groot belang voor de volksgezondheid, het welzijn en de welvaart van Bonaire. Voorzieningen voor eerste levensbehoeften moeten voor iedereen toegankelijk zijn. Echter door de geringe bevolkingsomvang, het ontbreken van grote zoetwatervoorraden, het insulaire karakter en de vergeleken met Europees Nederland hoge kosten van de voorziening en lage inkomens is volledige dekking van de kosten van de drinkwatervoorziening op Bonaire mogelijk niet haalbaar. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt daarom een structurele subsidie beschikbaar om bij te dragen aan een betaalbare drinkwatervoorziening op Bonaire. De subsidieverlening is gebaseerd op de noodzaak van toegankelijkheid van schoon drinkwater en sluit aan bij de uitmiddeling van netwerkkosten die we in Europees Nederland al kennen. Deze moet niet gezien worden in het licht van een afhankelijkheid van Bonaire van Europees Nederland.
Ook elektriciteit is een eerste levensbehoefte die voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moet zijn. Net zoals de betaalbaarheid voor drinkwater, staat de betaalbaarheid van elektriciteit in Bonaire onder druk door de relatieve hoge kosten als gevolg van de kleinschaligheid en de geïsoleerde ligging van de eilanden. Daarom kan subsidie nodig zijn.
Deelt u de analyse dat in plaats van extra subsidie vanuit het ministerie de vaste kosten voor water en elektriciteit op Bonaire ook kunnen worden verdeeld tussen grootgebruikers en kleinverbruikers op Bonaire zelf?
De wettelijke systematiek schrijft op kosten georiënteerde tarieven voor elektriciteit voor. Hierin is geen mogelijkheid voor kruissubsidiëring van de ene groep gebruikers aan de andere. Wel is het mogelijk om de door de rijksoverheid verstrekte subsidie gericht in te zetten voor één groep gebruikers. Ter illustratie: op Saba, waar de wettelijke tariefsystematiek per 1 juli 2017 is ingevoerd, wordt de subsidie van mijn ministerie specifiek ingezet voor de kleinverbruikers. De grootverbruikers dragen daardoor een relatief groter deel van de lasten. In mijn subsidiebeschikking voor het elektriciteitsbedrijf op Bonaire heb ik een dergelijke inzet van de subsidie voorgesteld.
Voor de invoering van de nieuwe drinkwatertarieven werd op Bonaire een progressief capaciteitstarief voor drinkwater gehanteerd, waarmee de vaste kosten werden verdeeld tussen groot- en kleinverbruikers. Het bestuurscollege heeft gevraagd om herinvoering van dit tarief. Met een tussentijdse aanpassing van de Wet elektriciteit en drinkwater wordt er naar gestreefd dit weer mogelijk te maken in de vorm van een korting voor kleinverbruikers en mogelijk ook andere verbruikers. Daarbij moeten de effecten van zo’n tarief voor alle groepen gebruikers, ook de gemiddelde en grootgebruikers, onderzocht worden.
Het ontbreken van incidenten in het jaarverslag van ABN Amro |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Handelaren die zwegen over groot verlies werkten bij ABN Amro»?1
Ja.
Klopt het dat er incidenten waren waarbij handelaren fouten niet tijdig hebben gemeld aan hun leidinggevenden?
ABN AMRO heeft mij laten weten dat er zich in 2016 één incident heeft voorgedaan dat niet tijdig bij de bank is gemeld.2 Hierbij waren twee handelaren betrokken. Het niet tijdig melden is niet in lijn met het Trading Mandate van de bank. De bank heeft de betreffende handelaren ontslagen wegens de niet-tijdige melding. De Stichting Tuchtrecht Banken heeft de betreffende handelaren hiervoor tuchtrechtelijk berispt. De klant van de bank heeft geen schade geleden.
Klopt het dat deze incidenten niet voorkwamen in het jaarverslag van 2016? Zo ja, wat was hiervan de reden? Hoe beoordeelt u deze omissie in het jaarverslag? Zijn er andere vergelijkbare fouten die niet in het jaarverslag terug zijn te vinden?
Het is aan ABN AMRO om haar jaarverslag op te stellen in overeenstemming met de relevante wet- en regelgeving.
ABN AMRO heeft mij laten weten dat ze operationele verliezen rapporteert in haar jaarverslag, waaronder het operationele verlies naar aanleiding van onderhavig incident3.
Klopt het dat er maar één exemplaar van het Trading Mandate beschikbaar was op de afdeling? Hoe wordt geborgd dat handelaren de regels uit het Trading Mandate tot zich kunnen nemen en navolgen? Op welke wijze zou adequate kennis van het Trading Mandate bij handelaren volgens u georganiseerd moeten zijn?
In algemene zin dienen de (operationele) risico’s door ABN AMRO op zorgvuldige wijze geborgd te worden. De eisen aan het risicomanagement voor banken zijn vastgelegd in de verordening en de richtlijn kapitaalvereisten en de Wet op het financieel toezicht. De Europese Centrale Bank ziet hierop in samenwerking met De Nederlandsche Bank toe.
ABN AMRO heeft mij laten weten dat handelaren jaarlijks een papieren versie van het Trading Mandate ondertekenen en dat iedere handelaar beschikt over een elektronische kopie.
Het bericht ‘Promotiemeisjes van Heineken verkopen bier met hun lichaam’ |
|
Mahir Alkaya , Anne Kuik (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Promotiemeisjes van Heineken verkopen bier met hun lichaam»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering in het artikel dat er «geen sprake is van incidenten, maar het de werkelijkheid is van zaken doen in Afrika» en de uitspraak van een oud-medewerker dat «seks in Nigeria vaak als een transactie wordt beschouwd, ook bij Heineken»?
De lokale context ontslaat internationaal opererende bedrijven niet van hun verantwoordelijkheden. Het kabinet verwacht dat bedrijven, zoals Heineken, juist het goede voorbeeld geven bij het voorkomen en bestrijden van seksueel grensoverschrijdend gedrag en het nemen van verantwoordelijkheid voor werknemers die indirect voor hen werken.
Waar eindigt volgens u de verantwoordelijkheid van het hoofdkantoor van Nederlandse multinationals, zoals Heineken, om deze seksuele misstanden met jonge vrouwen bij hun dochterondernemingen en in de keten tegen te gaan? Welke juridische mogelijkheden heeft de overheid om Nederlandse bedrijven te dwingen tot het nemen van maatregelen, enerzijds ter verbetering van de situatie en anderzijds tegen de verantwoordelijke bestuurders?
Conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen dragen bedrijven zorg voor hun gehele waardeketen. Bedrijven worden geacht een veilige werkomgeving te creëren voor alle medewerkers. Dit geldt dus ook voor hun dochterondernemingen en onderaannemers, zoals de bedrijven die voor Heineken bier promoten. De UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen schrijven voor dat bedrijven de risico’s op negatieve effecten van hun bedrijfsactiviteiten op mens en milieu identificeren en in kaart brengen. Bedrijven moeten deze risico’s vervolgens voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Hetzelfde geldt als een bedrijf niet direct heeft bijgedragen aan een misstand, maar het wel verbonden is aan een risico of misstand door activiteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie.
De overheid heeft geen juridische mogelijkheden om Nederlandse bedrijven te dwingen tot het nemen van maatregelen in dergelijke gevallen. Het kabinet verwacht dat bedrijven de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen naleven en spreekt hen hier geregeld op aan. Als bedrijven de OESO-richtlijnen niet naleven kan er een klacht worden ingediend bij het Nationaal Contactpunt (NCP). Het NCP draagt bij aan de oplossing van problemen die voortvloeien uit de niet-naleving van de OESO-richtlijnen.
Bent u bereid met voorstellen voor wettelijke maatregelen te komen wanneer bestaande juridische mogelijkheden ontoereikend blijken te zijn en een gesprek op korte termijn geen verbeteringen oplevert?
Het kabinet betreurt dat vrouwen die promotiewerk doen voor Heineken geconfronteerd worden met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarom heb ik op woensdag 4 april gesproken met dhr. Van Boxmeer (CEO Heineken) en hem gewezen op de verantwoordelijkheid die Heineken moet nemen met betrekking tot de problematiek rondom bierpromotors en eventuele andere risico’s in de keten. Tijdens het telefoongesprek liet dhr. Van Boxmeer weten dat Heineken de kwestie als prioriteit zal gaan behandelen met het oog op preventie en aanpak. Heineken zal daarom samen met lokale werkmaatschappijen, sales promotion bureaus en andere relevante partijen verdere stappen zetten om deze misstanden aan te pakken en in de toekomst te voorkomen.
Andere multinationals zal het kabinet in het kader van het convenanten proces ook blijven wijzen op hun verantwoordelijkheden onder de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles.
Als lid van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) zal Heineken onderdeel zijn van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector. Dit convenant zal naar verwachting vóór de zomer worden ondertekend. De IMVO-convenanten zijn erop gericht om de naleving van de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen te bevorderen onder bedrijven, om substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel kunnen oplossen. In het najaar 2019 zal worden gestart met een evaluatie van de IMVO-convenanten. De uitkomst van deze evaluatie zal het kabinet gebruiken om te bezien of, en zo ja welke, wettelijke maatregelen nodig zijn.
Bent u van mening dat Heineken in de afgelopen vijftien jaar, waarin zij al die tijd op de hoogte waren van deze problematiek, voldoende heeft gedaan om de misstanden aan te pakken? Hoe rijmt u de lage mate van urgentie die volgens het artikel is getoond met de reactie van Heineken dat deze problematiek «volledig indruist tegen waar we als bedrijf voor staan»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om hierover op korte termijn het gesprek aan te gaan met Heineken en andere grote Nederlandse multinationals en de uitkomsten hiervan te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u in de brief die eind april wordt verwacht over de Nederlandse ontwikkelingshulpsector en hun optreden tegen seksuele misstanden ook het Nederlandse bedrijfsleven willen meenemen? Zo nee, bent u bereid hier een apart onderzoek naar te verrichten en de Kamer hierover te informeren?
De brief over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag in de hulp- en ontwikkelingssector, die eind april wordt gestuurd, zal ook betrekking hebben op samenwerkingsverbanden tussen de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven.
Kunt u een overzicht geven van subsidies die in het kader van ontwikkelingssamenwerking aan Heineken worden verleend (vanaf 2007) in Afrikaanse landen? Bent u bereid om het plan van aanpak om seksuele misstanden bij ngo’s tegen te gaan breder te trekken en ook voor bedrijven verplicht te stellen die gebruikmaken van subsidies in het kader van ontwikkelingssamenwerking?
Momenteel lopen in 6 Afrikaanse landen (Rwanda, Ethiopië, Sierra Leone, Nigeria, Zuid-Afrika en Mozambique) partnerschappen op het gebied van «local-sourcing», waarin Heineken partner is of als afnemer verbonden (zie overzicht). Het kabinet verstrekt subsidies aan partnerschappen tussen NGOs, lokale overheden, MKB-bedrijven en Heineken, die Afrikaanse boeren met een klein bedrijf helpen hun landbouwmethoden te verbeteren, de voedselproductie te verhogen en hun eigen inkomenspositie te versterken. De projecten in Zuid-Afrika en Mozambique zijn gericht op het opzetten van landbouwcoöperaties, Heineken is hierin enkel afnemer van de landbouwproducten.
Deze projecten vallen onder hetzelfde subsidiekader dat momenteel naar aanleiding van de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij en door ngo’s tegen het licht wordt gehouden. De maatregelen zullen dan ook voor partnerschappen met bedrijven gaan gelden.
Project
Landen
Partners
Looptijd
Bijdrage Heineken
Bijdrage BuZa
Burundi, DRC
EUCORD (ngo)
2009 – 2015
€ 6,2 miljoen
€ 2,1 miljoen
Ethiopië, Rwanda, Sierra Leone
EUCORD (ngo), IFC,
lokale overheid
2013 – 2019
€ 5,4 miljoen
€ 2,3 miljoen
Nigeria
IFDC (ngo), BoPinc (ngo), Psaltry International (lokaal MKB)
2014 – 2018
€ 9,7 miljoen
€ 1,2 miljoen
Zuid Afrika
Solidaridad, ICCO
2016 – 2018
€ 0,2 miljoen
€ 0,5 miljoen
Mozambique
Lokaal MKB
2018 – 2019
€ 0,025 miljoen