De bloemenveiling in Aalsmeer die een gigantische plastic afvalberg produceert en daar jaarlijks miljoenen euro’s aan verdient |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bloemenveiling verdient miljoenen aan plastic afvalberg»?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er op de bloemenveiling in Aalsmeer jaarlijks 180 miljoen plantentrays worden weggegooid, die samen goed zijn voor zo’n 23 miljoen kilo plasticafval per jaar? Zo nee, waarom niet?
Er zijn goede kansen voor het verduurzamen van de plantentrays die worden gebruikt in de bloemenveilingen.
Medio 2016 heeft het Kamerlid Cegerek vragen gesteld over deze problematiek, na signalen van de Plastic Soup Foundation over het onnodig gebruik van eenmalige plantentrays. Mijn voorganger heeft toen aangegeven een LCA-onderzoek naar diverse opties voor verduurzaming af te wachten, maar het ook aan de sierteeltbranche, waaronder Flora Holland, te laten om maatregelen te nemen in het kader van hun producentenverantwoordelijkheid.
Ik constateer dat Flora Holland in het kader van de producenten-verantwoordelijkheid gehouden is om te voldoen aan de essentiële eisen voor verpakkingen. Die verplichten om alleen verpakkingen op de markt te brengen die zodanig zijn ontworpen dat hergebruik of recycling mogelijk is en dat het milieueffect bij het verwijderen van verpakkingsafval zoveel mogelijk wordt beperkt. Uit de LCA studie, die in het voorjaar van 2018 is gepubliceerd door Flora Holland, blijkt dat meervoudig bruikbare plantentrays beter zijn voor het milieu dan enkelvoudige trays. Bovendien beschikt Flora Holland al over goede retoursystemen voor andere emmers en trays. Ik zie dan ook alle reden om te kiezen voor meermalig te gebruiken plantentrays.
Erkent u dat deze plastic afvalberg is te voorkomen via een statiegeldsysteem, zoals al in 1996 wetenschappelijk is aangetoond en in de praktijk al lang is bewezen?
Naar verluidt, passen de bloemenveilingen voor emmers en andere trays al jaren naar tevredenheid een systeem van hergebruik en retourlogistiek toe. Het ligt daarom voor de hand om ook de onderhavige eenmalige trays te vervangen door meermalig te gebruiken trays.
Wat vindt u ervan dat een wegwerpsysteem aanzienlijk meer loont dan een statiegeldsysteem (in het geval van de bloemenveiling in Aalsmeer respectievelijk 52 miljoen euro en 5 miljoen euro) en dat zonder het wegwerpsysteem de bloemenveiling mogelijk zelfs verlies zou draaien?
Ik ben voorstander van hergebruik waar dit kan. Er zijn omstandigheden waar hergebruik in de praktijk leidt tot een minder duurzaam resultaat dan eenmalig gebruik met volledige recycling. De bloemenveilingen zijn logistieke dienstverleners, die zeker in staat moeten zijn om door te rekenen wat het meest duurzame alternatief is.
Erkent u dat de marktwerking daarmee verkeerde prikkels geeft die de circulaire economie frustreren? Zo ja, op welke wijze kunt u hier op bijsturen? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau is naar aanleiding van het artikel in «Follow the Money» contact geweest met Flora Holland en de Vereniging Bloemenveilingen in Nederland (VBN). Flora Holland en VBN hebben inmiddels aangegeven dat zij op dit moment samen met hun leden en klanten een plan uitwerken (inclusief doelstellingen) om op korte termijn (1) het gebruik van meermalige trays te bevorderen en (2) het hergebruik van materiaal van eenmalige trays te verhogen. Zij hebben de ambitie uitgesproken om op langere termijn te komen tot maximale circulariteit in transportverpakkingen. Ik houd de vinger aan de pols.
Wat vindt u ervan dat de bloemenveiling middels haar monopolypositie milieuvriendelijke innovaties, zoals een statiegeldsysteem, buiten de deur houdt? Was u hiervan op de hoogte en heeft u hier al eerder op ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Flora Holland en VBN geven aan te werken aan verduurzaming van hun verpakkingen, door meer recycling en hergebruik, maar ook door nieuwe, duurzame materialen toe te laten (zoals van papierpulp).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de veilingen blijven vasthouden aan wegwerpplantentrays, terwijl er een goedkope en herbruikbare tray beschikbaar is die minstens driemaal milieuvriendelijker is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gelet op de signalen die ik heb ontvangen van Flora Holland en de VBN vooralsnog geen reden om aan te nemen dat zij voornemens zijn vast te blijven houden aan de eenmalig te gebruiken trays. Wel begrijp ik, dat zij alleen directe invloed kunnen uitoefenen op trays die «via de klok» worden gebruikt in de handelsketen van bloemen en planten. In de praktijk gaan ook veel eenmalige trays rechtstreeks van kweker naar afnemer zonder tussenkomst van de bloemenveilingen.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden voor een zo snel mogelijke overstap van wegwerpsysteem naar statiegeldsysteem? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik heb Flora Holland en de VBN uitgenodigd om hun ambitie om eenmalige trays uit te faseren neer te leggen in een «pledge» waarbij zij zich kunnen aansluiten bij het te sluiten Plastic Pact. Beide partijen hebben aangegeven dit voorstel aan hun achterban voor te leggen. Ik zie uit naar de uitkomsten van dit achterbanoverleg en zal op basis daarvan bepalen of en zo ja welke vervolgstappen nodig zijn.
Het bericht dat zelfzuivelaars een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilo per koe mogen hanteren |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekent met het artikel «Vreba melkvee wordt duurzame zelfzuivelaar»?1
Ik ben bekend met beide artikelen.
Bent u bekent met het artikel «Zelfzuivelen met superkoeien»?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het stelsel van fosfaatrechten wordt gerekend met forfaitaire fosfaatexcretie per koe welke afhankelijk is van de melkproductie?
Artikel 21b van de Meststoffenwet bepaalt dat de productie van dierlijke meststoffen door melkvee voor de toepassing van het fosfaatrechtenstelsel forfaitair wordt vastgesteld. De uitgangspunten voor de forfaits worden in artikel 74 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet benoemd. Melkproductie is hierin een bepalend onderdeel, omdat de gemiddelde excretie toeneemt naarmate koeien meer melk produceren. De forfaits zelf zijn vastgelegd in bijlage D van die regeling.
Klopt het dat zelfzuivelaars, die meer dan 50% van de geproduceerde hoeveelheid melk op het eigen bedrijf verwerken, een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilo en een ureumgehalte van 26 per koe mogen hanteren met een bijbehorende fosfaatproductie van 39,1 kilo per jaar?
Er is sprake van een zelfzuivelaar indien een landbouwer voldoet aan de twee voorwaarden, genoemd in artikel 74, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Allereerst moet de landbouwer meer dan 50% van de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerken tot eindproduct. Van een eindproduct is sprake indien het product niet verder bewerkt hoeft te worden en het product klaar is voor verkoop aan consumenten. Ten tweede moet die landbouwer minder dan 50% van de op het bedrijf geproduceerde melk aan een koper leveren. Een koper is een onderneming of groepering die van de landbouwer melk koopt om dit vervolgens in te zamelen, te verpakken, op te slaan, te koelen of te verwerken, dan wel een onderneming of groepering die van de landbouwer melk koopt om dit vervolgens door te verkopen aan een of meer bedrijven die melk of andere zuivelproducten behandelen of verwerken.
Een melkveehouder die voldoet aan deze twee voorwaarden mag een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar hanteren met een bijbehorende fosfaatproductie van 39,1 kilo per jaar. De fosfaatproductie door melkvee wordt per kalenderjaar berekend, dit betekent dat per jaar wordt bepaald of men voldoet aan artikel 74, vierde lid, van de URM.
Wat is de reden dat zelfzuivelaars voor het berekenen van de fosfaatproductie een andere methode hanteren?
Voor de groep zelfzuivelaars zijn over het algemeen onvoldoende gegevens voorhanden om het excretieforfait van melkkoeien op betrouwbare wijze te differentiëren. Immers, minder dan 50% van de geproduceerde melk wordt geleverd aan een koper. Door het lage aantal leveringen kan geen afgewogen beeld verkregen worden van de verschillen in de melkgift en het ureumgehalte die kunnen ontstaan naar aanleiding van het seizoen, de soort diervoeder en andere factoren die van invloed kunnen zijn op de melkgift en het ureumgehalte. Voor de groep zelfzuivelaars wordt daarom gerekend met een gemiddelde melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar en met 26 milligram ureum per 100 kg melk.
Wat maakt het moeilijk voor zelfzuivelaars om de fosfaatproductie te bereken per kilo melk?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog schat u het risico in dat met deze constructie er een overmaat van fosfaat wordt geproduceerd door zelfzuivelaars?
Sprake is slechts van een zelfzuivelaar als aan de twee voorwaarden genoemd in het antwoord op vraag 4 is voldaan. De groep zelfzuivelaars betreft een beperkte groep van ongeveer 200 landbouwers. Onder deze melkveehouders zullen zich ondernemers bevinden die boven de 7.500 kilogram melk per koe produceren en ondernemers die minder dan 7.500 kilogram melk per koe produceren. Ik acht het risico dat door deze groep een overmaat aan fosfaat wordt geproduceerd gelet op de omvang van de groep niet zo groot. Het fosfaatrechtenstelsel biedt andere melkveehouders wellicht wel een prikkel om hun melk zelf te gaan verwerken tot eindproducten. Dat vraagt echter investeringen en het aanboren van afzetmarkten. Dit betekent dat omschakelen enkel en alleen vanwege het fosfaatrechtenstelsel geen vanzelfsprekendheid is.
Bent u het eens met de stelling dat zelfzuivelbedrijven de fosfaatrechtenwetgeving omzeilen?
Indien een landbouwer voldoet aan de eisen zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, is sprake van een zelfzuivelaar en kan de zelfzuivelaar rekenen met een gemiddelde melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar. Indien een landbouwer niet voldoet aan deze eisen, geldt de hoofdregel. Een landbouwer kan zich hierdoor niet voordoen als zelfzuivelaar als hij dit in feite niet is.
Deelt u de mening dat hierdoor oneerlijke concurrentie tussen melkveehouders ontstaat?
Ik deel deze mening niet, voor elk bedrijf geldt hetzelfde wettelijke kader. Wel acht ik het in het kader van het milieu ongewenst als de gehanteerde norm voor zelfzuivelaars veel lager ligt dan de werkelijke gemiddelde melkproductie.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om ook zelfzuivelaars op te nemen in de reguliere wetgeving voor fosfaatrechten?
Ik zal de vinger aan de pols houden waar het gaat om de fosfaatproductie door zelfzuivelaars. Als daar aanleiding toe is, zal ik bezien in hoeverre aanpassingen nodig en mogelijk zijn.
Hoe verhoudt de huidige lijn zich met uw visienota over kringlooplandbouw?3
De beperking van de productie van fosfaat door middel van het fosfaatrechtenstelsel geldt zowel voor ondernemers die het merendeel van hun melk leveren aan zuivelondernemingen als voor ondernemers die het merendeel van hun melk zelf verwerken tot eindproducten. Het fosfaatrechtenstelsel houdt rekening met zelfzuivelaars, in die zin dat zelfzuivelen mogelijk wordt gemaakt. Zelfzuivelen past in een korte keten; dit strookt met mijn visie op de kringlooplandbouw.
Het overslagstation voor aardgascondensaat te Roodeschool |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTV Noord, waarin de burgemeester van de gemeente Eemsmond wordt geïnterviewd over het overslagstation voor aardgascondensaat in Roodeschool?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat midden in de kom van een dorp, in casu Roodeschool, aardgascondensaat over te slaan? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel de opvatting dat het ongewenst is dat een dergelijke installatie in de kom van het dorp staat. Het bedrijf Noordgastransport beschikt over de benodigde vergunningen voor de overslaginstallatie in Roodeschool. Het bedrijf is erop ingericht het aardgascondensaat via het spoor te vervoeren. De locatie is sinds het midden van de jaren-70 van de vorige eeuw in gebruik. De overslaginstallatie is een mijnbouwinstallatie en valt onder het toezicht van SodM. De overslaginstallatie en het verladen van het aardgascondensaat zorgen niet voor zodanige risico’s dat verplaatsing van de installatie af te dwingen is.
Op dit moment zou, mede gezien de kritische houding van de maatschappij ten aanzien van industriële activiteiten en mijnbouw, voor een aardgascondensaat overslaginstallatie een locatie buiten het centrum van een dorp worden gezocht. Ik ben bereid opnieuw het gesprek met het bedrijf en de gemeente aan te gaan over een alternatief.
Deelt u de opvatting dat het een beter, duurzamer en veiliger alternatief is om aardgascondensaat per schip vanuit de Eemshaven naar Rotterdam te transporteren, in plaats van, na overslag in een dorpskom, via een spoortracé dat een groot aantal dorpen en stedelijke centra doorsnijdt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat aardgaswinning en de aardgasindustrie de leefbaarheid in de provincie Groningen heeft aangetast? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren is de leefbaarheid, met name in het aardbevingsgebied, negatief beïnvloed. Ik ben druk bezig om het negatieve effect zoveel mogelijk te verminderen. Dit doe ik door enerzijds de gaswinning af te bouwen en deze op termijn te staken en anderzijds door schade te compenseren, de bestaande risico’s zo veel mogelijk te beperken en via het Nationaal Programma Groningen te investeren in toekomstperspectief voor het gebied.
Deelt u de opvatting dat het verplaatsen van de overslag van aardgascondensaat van de dorpskom van Roodeschool naar de Eemshaven bijdraagt aan verbetering van de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Ja, die opvatting deel ik. Een deel van de inwoners van Roodeschool is bezorgd en wil dat deze verladingen niet meer in het dorp plaatsvinden. Voor hen beïnvloedt deze zorg de leefbaarheid op een negatieve manier. Als de installatie niet in het dorp zou staan, dan zou de leefbaarheid voor deze bewoners verbeteren.
Aan de andere kant heb ik te maken met een installatie die voldoet aan de eisen en waarvoor vergunningen zijn afgegeven. De overslaginstallatie en het verladen van het aardgascondensaat zorgen niet voor zodanige risico’s dat verplaatsing van de installatie af te dwingen is.
Deelt u de opvatting dat, mede in het licht van het gegeven dat de lusten van de gaswinning hoofdzakelijk elders in Nederland zijn genoten en de Groningers onevenredig de lasten dragen -hetgeen zeer zwaar drukt in Groningen-, het gerechtvaardigd is dat een miniem deel van de aardgasbaten wordt aangewend om de overslag van aardgascondensaat uit Roodeschool te verplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het algemene beleid is dat inkomsten niet worden geoormerkt voor bepaalde uitgaven. De toekomst van Groningen is voor het kabinet van belang. Het kabinet werkt samen met de provincie Groningen en de regio aan het Nationaal Programma Groningen dat gefinancierd wordt vanuit het Rijk met 1,15 miljard euro.
Begrijpt u dat de burgemeester van Eemsmond teleurgesteld is dat het niet is gelukt om tezamen met de industrie en u het aardgascondensaatoverslagstation te verplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik begrijp dat de burgemeester teleurgesteld is. De burgemeester heeft zich meerdere jaren ingezet om de overslaginstallatie uit Roodeschool te krijgen. Ik heb begrepen dat uiteindelijk het bedrijf Noordgastransport niet bereid was om kosten voor het verplaatsen van de overslaginstallatie te dragen.
Noordgastransport beschikt over de benodigde vergunningen voor de overslaginstallatie in Roodeschool. De overslaginstallatie is een mijnbouwinstallatie en valt onder het toezicht van SodM. De overslaginstallatie en het verladen van het aardgascondensaat zorgen niet voor zodanige risico’s dat verplaatsing van de installatie af te dwingen is.
De vergunning van Noordgastransport is afgegeven voor onbepaalde duur. Het is gebruikelijk dat dergelijke vergunningen om de tien jaar en op initiatief van de vergunninghouder worden geactualiseerd middels een revisie. Omdat er gesprekken werden gevoerd over de verplaatsing van de installatie, lag het niet in de rede om voor de huidige locatie een actualisatie uit te voeren. Nu de verplaatsing van de baan lijkt, zal ik Noordgastransport verzoeken om een revisie van de vergunning aan te vragen. Aan de hand hiervan kan ik onderzoeken of de overslaginstallatie actualisatie behoeft.
In 2017 is het bestaande passagiersstation van Roodeschool verplaatst naar een andere locatie. De overslaginstallatie is echter op de huidige locatie gebleven omdat het bedrijf de verplaatsing niet wilde financieren. Dat is wat mij betreft een gemiste kans. Ik heb in mijn brief2 van 5 oktober 2018 de Tweede Kamer geïnformeerd over het Nationaal Programma Groningen. Dit programma gaat over stads- en dorpsvernieuwing in Groningen en zal de komende tijd door de regio en mijn ministerie nader worden uitgewerkt. De gemeente Eemsmond en de provincie Groningen zouden in het kader van dit programma voor kunnen stellen om een vernieuwingsproject op te zetten waarin de verplaatsing van de overslaginstallatie een onderdeel is. Ik ben daarnaast van mening dat het Noordgastransport zou sieren als zij hierbij een actieve rol neemt en zal dit gesprek nogmaals met het bedrijf voeren.
Bent u bereid om de verplaatsing van het overslagstation alsnog te (doen) realiseren? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorg dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Export van 'dual use'-goederen en wapens naar Saudi-Arabië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse export naar Saudi-Arabië grijs gebied»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment 94 exportcontracten voor «dual use-«goederen aan Saudi-Arabië lopen, voor in totaal 136 miljoen euro, die door de Nederlandse overheid zijn goedgekeurd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse overheid is transparant over de afgegeven vergunningen voor zowel dual-use goederen als militaire goederen. Kerngegevens van elke afgegeven vergunning, waaronder vervaldatum en vergunde waarde, worden gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Op 1 november 2018 was het aantal geldige vergunningen met als eindbestemming Saoedi-Arabië 88, met een totaal vergunde waarde van 133 miljoen euro.
Kunt u aangeven wat voor producten dit betreft en hoe uitgesloten is dat deze goederen ingezet (kunnen) worden in de oorlog in Jemen of voor interne repressie?
In de kolom «Omschrijving goederen» van bovengenoemde publiek toegankelijke overzichten staat aangegeven om welke goederen het gaat. Het betreft vooral afsluiters, warmtewisselaars en apparatuur voor informatiebeveiliging. In alle gevallen gaat het om civiel eindgebruik (olie-industrie, informatiebeveiliging, e.d.) in Saoedi-Arabië. Bij elke vergunningaanvraag wordt een risicobeoordeling gemaakt op basis van de combinatie exporteur, aard van de goederen, eindgebruiker, opgegeven eindgebruik, land van eindbestemming.
Wanneer er een risico bestaat dat de goederen worden gebruikt voor de oorlog in Jemen of voor interne repressie in Saoedi-Arabië wordt de vergunning niet verleend. Waar nodig worden extra mitigerende maatregelen getroffen, zoals aanvullende voorwaarden op de exportvergunning.
Zijn u, naast communicatieapparatuur voor Saudische tanks, nog andere voorbeelden bekend van export van niet-vergunningplichtig materieel dat voor militaire doeleinden of interne repressie ingezet kan worden? Zo ja, welke betreft dit?2
Het ministerie beschikt, behoudens de door u genoemde communicatieapparatuur, niet over gegevens van niet-vergunningplichtige goederen die verwerkt worden in vergunningplichtige militaire goederen. Het is echter goed voorstelbaar dat er meerdere van dit soort goederen bestaan. Wanneer een fabrikant bijvoorbeeld gebruik maakt van civiele bouten en moeren voor een militair goed, vallen die bouten en moeren niet onder de vergunningplicht.
Klopt het dat er geen wapens meer van Nederland naar Saudi-Arabië worden geëxporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 13 januari 2016 was het Nederlandse wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië reeds zeer restrictief.3 Naar aanleiding van het meest recente rapport van de Group of Eminent Experts, heeft het Kabinet besloten het wapenexportbeleid verder aan te scherpen, zoals aangegeven door Minister Kaag tijdens de begrotingsbehandeling op 29 november jl. De «presumption of denial» die al gold voor leveranties aan de luchtmacht en de grondtroepen van Saoedi-Arabië, geldt nu ook voor de marine. Dat betekent dat er geen militaire goederen worden geëxporteerd naar Saoedi-Arabië, tenzij onomstotelijk vaststaat dat ze niet worden ingezet in de strijd in Jemen.
Dit betekent niet dat geen enkele aanvraag voor export van militaire goederen meer wordt goedgekeurd. In 2017 zijn geen aanvragen goedgekeurd, maar in 2018 een viertal voor de civiele industrie. Zie hiervoor ook bovengenoemde publiek toegankelijke vergunningoverzichten.
Kunt u een overzicht geven, op dezelfde wijze als eerder is gedaan,3 van de export door Nederland van militair materieel en van afgegeven vergunningen voor de export en doorvoer van militair materieel aan Saudi-Arabië sinds 15 januari 2016?
Ja. In de periode van 15 januari 2016 tot 1 november 2018 zijn voor Saoedi-Arabië in totaal 11 vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik(er) afgegeven. Hierbij is een militair eindgebruiker gedefinieerd als «strijdkrachten, de binnenlandse veiligheidsdienst of vergelijkbare eenheden».5
Van dit aantal betroffen zes vergunningen definitieve uitvoer, twee doorvoer, twee retour-na-reparatie zendingen en één after-sales. De totale waarde van de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer bedraagt € 304.344,– en de totale waarde van doorvoer bedraagt € 3,5 miljoen. Hieronder worden, zoals gevraagd, de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer en doorvoer nader toegelicht.
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn zes vergunningen voor definitieve uitvoer afgegeven, allen in het jaar 2018:
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn twee doorvoervergunningen afgegeven:
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 zijn twee vergunningen afgegeven voor retour-na-reparatie zendingen.
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 is één vergunning afgegeven voor een after-sales transactie. In augustus 2016 is een vergunning verleend voor de uitvoer van reservedelen voor (militaire) radarsystemen t.w.v. € 21.400,–, via Frankrijk. Deze reservedelen dienen ter onderhoud van de in 2003 geleverde radarsystemen die worden gebruikt op fregatten van de Saoedische marine.
Dreigende acties bij Tennet |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «TenneT laat cao-ultimatum verlopen, vakbonden komen met verrassingsacties»?1
Ja.
Hoe hebben de cao-onderhandelingen, in een bedrijfstak waar doorgaans via de weg van overleg en onderhandelingen nieuwe cao’s worden afgesloten, kunnen uitmonden in een impasse, een ultimatum van de werknemersorganisaties en dreiging van collectieve acties?
Tot 1 mei 2018 maakte TenneT deel uit van de bestaande raam-cao voor (regionale) netbeheerders. Nu TenneT als de netbeheerder van het hoogspanningsnet andere kenmerken heeft dan een beheerder van het regionale net, onder meer door de internationale context waarin TenneT opereert en TenneT’s grootschalige offshore activiteiten, acht TenneT het efficiënter om een eigen integrale raam/bedrijfscao aan te gaan. Hierdoor ontstond een nieuw uitgangssituatie die voor een nieuwe dynamiek tussen de gesprekspartners zorgde.
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over een cao voor het personeel van TenneT?
Ik begrijp dat TenneT voornemens is in gesprek te blijven met de vakbonden. Ik kan niet vooruit lopen op de uitkomst van eventuele verdere gesprekken.
Heeft de Nederlandse Staat als 100% aandeelhouder van TenneT Nederland formeel of informeel invloed op deze onderhandelingen? Zo ja, waar bestaat die invloed uit?
Cao-onderhandelingen zijn een zaak tussen werkgever en werknemer. De aandeelhouder heeft hierbij geen formele rol. Dit neemt niet weg dat ik graag verneem wat de uitkomsten van de gesprekken tussen de werkgever en de werknemers zijn.
Deelt u de mening van TenneT dat het bedrijf met een andere arbeidsmarkt te maken heeft dan de regionale netwerkbedrijven? Zo ja, waar bestaat dit verschil met betrekking tot de arbeidsmarkt uit en rechtvaardigt dat dat TenneT een eigen cao nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat eventuele acties van het personeel de leveringszekerheid op enigerlei wijze in gevaar kunnen brengen? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
TenneT heeft mij laten weten dat de publieke belangen, waaronder leveringszekerheid van elektriciteit, niet in gevaar zijn. De beschikbaarheid van elektriciteit is van vitaal belang voor Nederland en dient ten alle tijden gewaarborgd te zijn.
Kunnen collectieve (verrassings)acties anderszins publieke belangen schaden, welke stappen worden gezet en welke voorzieningen worden getroffen om de publieke belangen te borgen?
TenneT heeft intern vastgesteld welke processen binnen de bedrijfsvoering vitaal zijn. Dit zijn netveiligheid en markt gerelateerde processen, oftewel de elektriciteitsvoorzieningsprocessen. Voorafgaand aan eventuele acties zal er een veiligheidsoverleg plaatsvinden tussen TenneT en de vakbonden om te borgen dat de leveringszekerheid niet in gevaar komt. Als zodanig, heb ik samen met TenneT dan ook geen reden om aan te nemen dat de publieke belangen in gevaar zijn of dat er aanleiding is om voorzieningen te treffen voor het additioneel borgen van de publieke belangen.
De gevolgen van een faillissement van een energieleverancier voor consumenten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «EnergieFlex failliet»1 en «Klanten failliet EnergieFlex overgenomen door Innova Energie, onzeker of ze te veel betaalde voorschotten terugkrijgen»?2
Ja.
Hebben klanten van EnergieFlex die voorschotten hebben betaald een voorrangspositie op andere schuldeisers ten aanzien van het recht op terugbetaling van die voorschotten uit de failliete boedel? Zo nee, waarom niet?
De afhandeling van het faillissement van EnergieFlex loopt nog. Na de afhandeling van het faillissement zal duidelijk zijn wat de positie van de klanten is. De Faillissementswet regelt hoe de boedel moet worden verdeeld. Het uitgangspunt in de Faillissementswet is gelijkheid van schuldeisers («paritas creditorum»). Voor consumenten geldt dat zij geen bijzondere voorrangspositie hebben.
Kan het voorschot dat klanten aan EnergieFlex hebben betaald gebruikt worden voor het betalen van energie die wordt afgenomen van het bedrijf dat EnergieFlex heeft overgenomen? Zo nee, waarom niet?
EnergieFlex is failliet en is als zodanig niet overgenomen. De curator heeft in overeenstemming met het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet en het Besluit Leveringszekerheid Gaswet zorggedragen voor overdracht van de klanten aan een andere leverancier, zodat de levering van energie aan deze klanten gewaarborgd is. Hoe wordt omgegaan met voorschotten die voor het faillissement zijn betaald wordt door de curator bepaald.
Hoeveel leden van de Consumentenbond hebben via die organisatie een klantrelatie met EnergieFlex? Welk bedrag aan kortingen moet er nog teruggestort worden aan deze leden en gaat dat ook nog gebeuren?
Het afsluiten van een overeenkomst via de Consumentenbond is een keuze die klanten zelf maken. De Consumentenbond handelt hierbij als een private partij. Ik heb geen informatie over het aantal klanten die via de Consumentenbond een overeenkomst hebben gesloten met energieleveranciers. Ik heb ook geen informatie over de inhoud van de afspraken tussen de Consumentenbond, de energieleveranciers en deze klanten. Het overeenkomstenrecht zal antwoord moeten geven op een eventuele zorgplicht en of aansprakelijkheid van de Consumentenbond.
Heeft de Consumentenbond als organisatie waarvan duizenden leden bij EnergieFlex terecht zijn gekomen enige vorm van aansprakelijkheid voor de schade die de leden door het faillissement hebben opgelopen? Zo ja, waar bestaat die aansprakelijkheid uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Komt een organisatie die via een veiling leden aan een energiebedrijf koppelt enige vorm van zorgplicht toe om te controleren of dat energiebedrijf aan de levering van energie tegen de gestelde gunstige voorwaarden kan voldoen of kan blijven voldoen? Zo ja, waar bestaat die zorgplicht uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de vergunning van EnergieFlex ingetrokken en op welke gronden? Hoe lang voor het verlenen van het faillissement was dat? Op welk moment konden klanten van EnergieFlex weten dat dat bedrijf geen vergunning voor levering van energie meer had respectievelijk failliet was gegaan?
De ACM heeft de vergunning van EnergieFlex ingetrokken op 15 oktober 2018, omdat de rechter op 11 oktober 2018 surseance van betaling heeft verleend aan EnergieFlex en de ACM daarna ook vaststelde dat EnergieFlex niet meer aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de financiële kwaliteit kon voldoen.3 De ACM heeft het intrekkingsbesluit op 15 oktober 2018 op haar website en op de website van ConsuWijzer gecommuniceerd.4 Op dinsdag 16 oktober 2018 heeft EnergieFlex eveneens een bericht naar haar klanten gestuurd over de intrekking. EnergieFlex is op 22 oktober 2018 failliet verklaard. Ook het faillissement is direct gecommuniceerd door ConsuWijzer5 en EnergieFlex.
Deelt u de mening dat aangezien de levering van energie aan vergunningen is gebonden en het een product is waarvan consumenten afhankelijk zijn, dat in het geval van een faillissement van een energiebedrijf de financiële nadelige gevolgen voor consumenten zouden moeten worden opgevangen, bijvoorbeeld door een garantiefonds in het leven te roepen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een overeenkomst sluiten met een energieleverancier is een commerciële aangelegenheid die altijd met zich meebrengt dat de wederpartij failliet kan gaan. De besluiten Leveringszekerheid voorzien daarom in continuïteit van levering van de energie. Hierdoor komt de klant nooit zonder elektriciteit of gas te zitten.
Acht u het wenselijk om voor bedrijven die energie leveren het verkrijgen van een vergunning mede afhankelijk te maken van eisen ten aanzien van solvabiliteit of wilt u een inzichtelijke rating van de solvabiliteit van deze bedrijven maken? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De ACM toetst ten tijde van de aanvraag of het bedrijf beschikt over benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten en of de aanvrager de wettelijke regels van elektriciteit of gas aan kleinverbruikers uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kan nakomen. Daarnaast kan de ACM zich ten tijde van de aanvraag van de vergunning op basis van een openingsbalans van de startende onderneming, een (beperkt) beeld vormen van de solvabiliteit.
De conclusie van EenVandaag dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid de huidige landelijke inventarisatie van breedplaat- ofwel bubblevloeren in twijfel trekt |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht van RTV Noord «Gloednieuwe school Uithuizen moet voor 3 miljoen euro worden versterkt», waarin staat dat het gemeentebestuur van Eemsmond de gemeenteraad op 8 november al gaat vragen hiervoor groen licht te geven?1
Ja.
Kent u het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Lessen uit instorting parkeergebouw Eindhoven»?2
Ja.
Kent u het bericht van EenVandaag «Bouwsector neemt veiligheid al jaren niet serieus»?3
Ja.
Deelt u de conclusie van EenVandaag dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid de huidige landelijke inventarisatie van breedplaat- ofwel bubblevloeren in twijfel trekt? Zo ja, bent u bereid een nieuwe landelijke inventarisatie te starten en wanneer verwacht u die? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 29 oktober 2018 heb ik uw Kamer een reactie gegeven op het betreffende rapport van de OvV ook in relatie tot het landelijke onderzoek naar breedplaatvloeren en het daarbij gebruikte informatiedocument en stappenplan. Ik geef deze reactie hier voor de volledigheid nogmaals.
Naar aanleiding van deze constateringen van de OvV wordt thans bezien wat de precieze consequenties zijn voor het informatiedocument en de toelichting op het informatiedocument, en of er gevolgen zijn voor de op basis van het informatiedocument uitgevoerde onderzoeken. Ik heb prof. Wijte gevraagd om dit te onderzoeken en hiervoor in overleg te treden met de OvV en met alle andere deskundigen die hij van belang acht. Ook de betrokken klankbordgroep4 wordt hierbij betrokken. Gelet op de mogelijke implicaties is het van het grootste belang dat dit onderzoek op een zorgvuldige wijze plaatsvindt. Zodra dit onderzoek is afgerond, zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten en vervolgacties. Ik verwacht dit eind november aanstaande te kunnen doen.
Indien u deze conclusie deelt, deelt u de mening dat gemeenten hierover zo snel mogelijk geïnformeerd moeten worden om bijvoorbeeld te voorkomen dat gebouwen na een eerste versterking onterecht veilig worden geacht? Hoe kan voorkomen worden dat gebouwen twee keer versterkt moeten worden en dat onnodige tijd en kosten verloren gaan? Als u bereid bent een nieuwe inventarisatie te doen, hoe bent u van plan dat te doen en zou u het gemeentebestuur van Eemsmond voor 8 november willen informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bekend of er meer praktijksituaties zijn waar op basis van de huidige landelijke inventarisatie versterkt moet worden, maar waar de versterking nog moet starten en op basis van een nieuwe landelijke inventarisatie misschien een tweede keer versterkt moet worden? Zo ja, hoeveel en welke praktijksituaties kent u? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of er in al deze praktijksituaties een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt? Kunt u op basis hiervan aangeven in hoeverre de oorzaak van deze onzekerheden gedeeltelijk bij gemeentelijk toezicht ligt? Kunt u aangeven in hoeverre de in de Tweede Kamer behandelde Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen dit toezicht adresseert?
Mij is niet bekend of er in al deze praktijksituaties een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt. Voor het antwoord op uw vraag over de voorgestelde Wet Kwaliteitsborging verwijs ik naar mijn brief van 29 oktober 2018.
De mogelijke komst van een schaliegasfabriek in Rotterdam |
|
Eva Akerboom (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Chemieconcern Ineos overweegt miljardeninvestering en fabriek in Rotterdam»?1
Ja.
Is het waar dat het Britse concern mogelijk een grote schaliegasfabriek in Rotterdam wil bouwen?
Nee. INEOS heeft aangekondigd voornemens te zijn in Noordwest-Europa te investeren in een propaandehydrogenatiefabriek (PDH) en een ethaankraker, geen schaliegasfabriek. Voor zover mij bekend is Rotterdam samen met Antwerpen een potentiele kandidaat voor deze investering. INEOS heeft het voornemen om in deze nieuwe productiefaciliteiten geïmporteerde ethaan en propaan te bewerken tot etheen en propeen. De ethaan en propaan zijn afkomstig van schaliegas dat in de Verenigde Staten uit schaliegesteente is gewonnen. Schaliegas bevat voornamelijk methaan (hoofdbestanddeel van aardgas) en een gedeelte hogere koolwaterstoffen zoals onder andere propaan, ethaan en butaan. Ethaan en propaan zijn ook bijproducten van conventionele gas- en oliewinning.
Erkent u dat voor de winning van schaliegas zeer veel giftige chemicaliën nodig zijn, en dat schaliegaswinning grote risico’s heeft voor natuur, milieu en omwonenden? Zo nee, waarom niet?
In Europa geldt dat alleen chemicaliën mogen worden toegepast voor zover deze voldoen aan wettelijke voorschriften. De meeste chemicaliën zullen vallen onder de algemene stoffenverordening, REACH. Deze bepaalt dat stoffen alleen mogen worden gebruik als ze zijn geregistreerd en de producent/importeur kan aantonen dat de stof veilig kan worden gebruikt. Ik kan niet beoordelen hoe dit in landen buiten Europa is geregeld en welke chemicaliën daar worden gebruikt.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat Nederland een verbod op het winnen van schaliegas heeft ingesteld, maar dit vervolgens wel mogelijk gaat importeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij antwoord 2 is aangegeven wordt er geen schaliegas geïmporteerd maar worden de bijproducten van de winning van schaliegas verwerkt. Dit is niet tegenstrijdig met het verbod in Nederland op het winnen van schaliegas.
Deelt u de mening dat het importeren van schaliegas haaks staat op de internationale klimaatafspraken en de noodzaak om het gebruik van fossiele energiebronnen af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Het importeren van bijproducten van schaliegas dat in het buitenland is gewonnen staat niet haaks op klimaatafspraken waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft. Nederland heeft het Akkoord van Parijs geratificeerd en het kabinet zet ambitieus in op reductie van de CO2-uitstoot in Nederland. Het kabinet heeft in het regeerakkoord een Klimaatakkoord aangekondigd. In het Klimaatakkoord wordt vastgelegd hoe Nederland een reductie van ten minste 49% in 2030 ten opzichte van 1990 bereikt. Om de transitie naar een CO2-neutrale industrie te laten slagen zet het kabinet in op de opbouw van nieuwe industrie en de ombouw van bestaande industrie. Daarnaast zal rekening gehouden moeten worden met afbouw van bedrijfsactiviteiten die niet passen in de transitie naar CO2-neutraliteit.
Kunt u aangeven hoeveel schaliegas jaarlijks in de fabriek verwerkt zal worden en welke CO2-uitstoot hiermee gepaard gaat (inclusief het transport van het schaliegas)? Zo nee, waarom niet?
INEOS is voornemens in de nieuwe fabriek ethaan en propaan te verwerken tot etheen en propeen. De ethaan en propaan zijn afkomstig van schaliegas dat in de Verenigde Staten is gewonnen. In de te bouwen fabriek wordt geen schaliegas verwerkt.
Op basis van op dit moment beschikbare informatie is de inschatting dat de productie van etheen en propeen in de nieuwe fabriek gepaard gaat met circa 0,8 Mton CO2 uitstoot per jaar. De uitstoot die vrijkomt bij het transport van ethaan en propaan is op dit moment niet bekend.
Is het waar dat het Britse concern het schaliegas wil gebruiken voor plasticproductie?
Het kabinet deelt de mening dat de plastic soep een groot en groeiend probleem is. Zoals in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s Circulaire Economie is aangegeven, is het kabinet voorstander van het voorkomen van onnodig gebruik van plastics, van een slimmer en zuiniger gebruik van plastics, van meer waarde toevoegen aan plastics zodat het minder wordt weggegooid en van het terugbrengen van het plastic recyclaat in de economie door bevordering van de toepassing van recycled content in nieuwe plastic producten.
In de beoogde fabriek wordt van de restgassen ethaan en propaan die afkomstig zijn van schaliegaswinning in de Verenigde Staten, etheen en propeen gemaakt. Etheen en propeen zijn belangrijke basischemicaliën voor tal van chemische producten die op hun beurt vele toepassingen kennen. Etheen en propeen kunnen verwerkt zijn in vele producten waaronder vloerbedekking, isolatiemateriaal, auto-onderdelen, meubels, kleding, laptops, verpakkingsmateriaal en pijpen/leidingen. Wereldwijd neemt de vraag naar deze basischemicaliën toe door groei van de welvaart en de wereldbevolking.
Deelt u de mening dat de plasticsoep een groot probleem is en we juist minder in plaats van meer plastic moeten gaan produceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de maximaal 500 banen die de fabriek oplevert niet opwegen tegen de impact op het milieu die de fabriek heeft? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is gericht op een sterke industrie die CO2-neutraal produceert. Het kabinet wil CO2-emissiereductie in de bestaande industrie bevorderen en de ontwikkeling van nieuwe industrieën, bedrijven en bedrijvigheid stimuleren. Dat willen we doen op een manier die ertoe leidt dat de investeringen, die bijdragen aan CO2-emissiereductie, in Nederland gedaan worden. Verduurzaming en de versterking van ons verdienvermogen gaan zo hand in hand.
Hoewel de uitstoot van CO2 in Nederland op de korte termijn door deze investering zou stijgen, gaat Nederland niet op slot voor uitbreidingsinvesteringen van bestaande bedrijven of investeringen van nieuwe bedrijven. Een uitgangspunt van het Klimaatakkoord is dat er ruimte is voor economische groei van de industrie. Daarbij geldt vanzelfsprekend dat nieuwe industrie in Nederland ook zal vallen onder de afspraken en instrumenten die het kabinet met partijen in het Klimaatakkoord afspreekt om de reductieopgave voor 2030 te realiseren.
Deelt u de mening dat een schaliegasfabriek gericht op plasticproductie niet past in een land dat de ambitie heeft om circulair, aardgasvrij en CO2-neutraal te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of er op dit moment gesprekken lopen tussen Nederlandse overheden met chemieconcern Ineos en of er al beslissingen zijn genomen? Zo ja, wat is de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment lopen er gesprekken met Nederlandse overheden en Havenbedrijf Rotterdam. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze gesprekken.
Bent u bereid zich tegen de komst van de schaliegasfabriek uit te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel ‘Shell en Unilever dreigen niet met vertrek, ze waarschuwen alleen maar’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend het artikel «Shell en Unilever dreigen niet met vertrek, ze waarschuwen alleen maar»?1
Ja.
Is het waar dat op grond van artikel 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting een bedrijf dat het hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst vennootschapsbelasting aan de fiscus moet afdragen over de nog niet gerealiseerde stille reserves en goodwill?
Ja, op grond van artikel 15d (en artikel 15c) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vindt een eindafrekening plaats over de fiscale en stille reserves, waaronder de goodwill, voor zover een belastingplichtige ophoudt met in Nederland belastbare winst te genieten. Deze reserves vallen dan vrij en worden tot de winst gerekend in het laatste jaar van belastingplicht.
Betekent dit dat wanneer een multinational haar hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst deze multinational een eindafrekening van de fiscus kan verwachten die, al naar gelang de waarde van de multinational, in de vele miljarden kan lopen?
Wanneer een multinational haar hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst, dient bij dat hoofdkantoor een eindafrekening plaats te vinden over de aanwezige fiscale en stille reserves. Voor de duidelijkheid vermeld ik dat slechts dient te worden afgerekend over de meerwaarde van de vermogensbestanddelen (de stille reserves, waaronder goodwill) en fiscale reserves van de desbetreffende belastingplichtige (het hoofdkantoor). Hierbij spelen eventuele aanwezige reserves van door het hoofdkantoor gehouden deelnemingen geen rol. De hoogte van de eindafrekeningswinst die ontstaat bij het hoofdkantoor als gevolg van een eventuele verplaatsing naar het buitenland, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden waarin belastingplichtige verkeert en verschilt daarmee van geval tot geval. Om die reden is uw analyse – dat er altijd een fikse eindafrekening dient plaats te vinden bij de verplaatsing uit Nederland van het hoofdkantoor van een multinational – dan ook te stellig en kan ik deze niet in zijn algemeenheid onderschrijven. Overigens merk ik op dat de waardering van goodwill in de praktijk niet altijd even eenvoudig is vast te stellen, aangezien de interpretatie van concrete feiten en omstandigheden hierbij een rol speelt.
Voor de volledigheid wordt gemeld dat met betrekking tot de belastingclaim over de eindafrekeningswinst de belastingplichtige op dit moment kan kiezen voor onmiddellijke betaling of voor uitstel van betaling voor onbepaalde tijd (mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan).
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen 20 jaar een hoofdkantoor uit Nederland is verplaatst?
De Belastingdienst registreert verplaatsingen van hoofdkantoren niet systematisch. Hoeveel hoofdkantoren de afgelopen 20 jaar zijn verplaatst en hoeveel belasting is geheven ter zake van verplaatsing van deze hoofdkantooractiviteiten op basis van beschikbare informatie bij de Belastingdienst, is daarom niet bekend.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing een naheffing van de fiscus heeft plaatsgevonden op basis van artikel 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing een zogeheten ruling is gesloten met de Belastingdienst en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Bij de verplaatsing van een in Nederland gevestigd hoofdkantoor naar het buitenland kunnen zich verschillende fiscale vraagstukken voordoen. Over deze fiscale vraagstukken kan desgewenst zekerheid vooraf («ruling») worden gevraagd. De Belastingdienst houdt niet systematisch bij of een afgegeven ruling samenhangt met de verplaatsing van een hoofdkantoor naar het buitenland. Het bedrag dat is gemoeid met hoofdkantoorverplaatsingen is daarom ook niet bekend.
Welke rulings zijn er in het kader van een hoofdkantoorverplaatsing geweest en kan hier inzicht in worden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing op welke andere manier dan ook een verrekening heeft plaatsgevonden en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Uit de vraagstelling wordt mij niet precies duidelijk waarop u doelt. Ik interpreteer uw vraag zo dat u doelt op de mogelijkheid van aandeelhouders om de ingehouden dividendbelasting te verrekenen. Voor Nederlandse aandeelhouders is de dividendbelasting meestal een voorheffing, die kan worden verrekend in de inkomstenbelasting of in de vennootschapsbelasting. Dit betekent dat een aandeelhouder de dividendbelasting wel betaalt maar dit bedrag in mindering kan brengen op de in dat jaar te betalen inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Kunt u aangeven hoe de hoofdkantoorfunctie van een multinational door de Belastingdienst en/of het Ministerie van Financiën gewaardeerd wordt? Kunt u aangeven of deze waardering per geval kan verschillen? Zo ja, hoe vaak er afwijkende waarderingsmethodieken zijn gehanteerd?
Indien een hoofdkantoor wordt verplaatst naar het buitenland, dient op basis van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een eindafrekening plaats te vinden over de fiscale en stille reserves opgebouwd in Nederland naar de waarde in het economisch verkeer. Deze waarde is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval en verschilt van geval tot geval. Er is niet één specifieke waarderingsmethode om de waarde in het economisch verkeer te bepalen.
Onderschrijft u de analyse dat artikel 15d Wet op de vennootschapsbelasting een extra drempel is voor een multinational om haar hoofdkantoor uit Nederland te verplaatsen, aangezien er nog een fikse eindafrekening met de fiscus plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 3.
Het levend ontvinnen van een haai in Caribisch gebied |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Shark finning video uit Curaçao duikt op» en heeft u het bijbehorende filmpje gezien waarin lachende vissers een levende haai ontvinnen?1
Ja.
Klopt het dat het ontvinnen van een haai verboden is in de Europese Unie volgens de internationale visserijwetgeving (het International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT)-verdrag) en dat Curaçao zich heeft aangesloten bij deze wetgeving?
Het verbod op ontvinnen van haaien is Europese wetgeving en nog niet overgenomen door ICCAT. Dit verbod geldt dus niet voor de niet Europese ICCAT leden en dus ook niet voor Curaçao.
Bent u bereid het bevoegd gezag op Curaçao om opheldering te vragen over het incident en aan te dringen op verscherpte regelgeving en toezicht? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om de Curaçaose regering hierop aan te spreken daar het een landsaangelegenheid betreft. Wel heb ik begrepen dat er op Curaçao verontwaardiging hierover bestaat. De Curaçaose overheid heeft aangegeven versneld over te zullen gaan tot uitvoering van hun «Ocean policy plan» met daarin maatregelen om de onderwaternatuur beter te beschermen.
Worden de mannen die in beeld zijn vervolgd voor hun daden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Curaçao tijdens een Caribische haaienbeschermingsbijeenkomst op Sint Maarten in 2016 heeft toegezegd dat in haar wateren een haaienreservaat zou komen? Zo ja, is er reeds invulling gegeven aan deze toezegging en hoe is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ja dat klopt, maar voor zover bekend is aan deze toezegging door Curaçao nog geen invulling gegeven. Het haaienreservaat is nog niet ingesteld.
Klopt het dat de brede strategie over de Nederlandse inzet op de bescherming van haaien en roggen in Caribisch gebied, die in mei 2016 werd aangekondigd, nog steeds niet naar de Kamer is gestuurd? Zo ja, op welke termijn en wijze kan de Kamer deze inzet verwachten?2
Het opstellen van de haaienstrategie en de afstemming hieromtrent met de openbare lichamen loopt nog en vragen meer tijd dan was voorzien. Ik verwacht de strategie in het eerste kwartaal van 2019 naar de Kamer te kunnen sturen. In de tussentijd laat ik alvast onderzoek doen naar methoden om haaienbijvangst op de eilanden te helpen verminderen. Dit onderzoek loopt op dit moment nog.
Kunt u toelichten wat er sinds 2016 is bereikt op het gebied van communicatie en educatie, naar aanleiding van de door uw voorganger uiteengezette maatregelen in het Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) haaienactieplan 2015–2021, zowel in Nederland als in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Met de eilanden in Caribisch Nederland is een intentie verklaring getekend om een haaienreservaat in te stellen. Dit traject is gepaard gegaan met educatie en communicatie ten aanzien van de lokale bevolking, de vissers en andere stakeholders. Tevens heb ik onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de mortaliteit en bijvangst van haaien te verminderen. Momenteel wordt gewerkt aan juridische instelling van de haaienreservaat en het aanpassen van de visserijwetgeving om de handel en het ontvinnen van haaien in Caribisch Nederland te verbieden. Ik zal uw Kamer, naast het versturen van de haaienstrategie, op dat moment ook informeren over de stand van zaken van de uitvoering van het genoemde haaienactieplan in het kader van Kader Richtlijn Marien.
Deelt u de visie van de heer Bervoets van de Shark Committee van de Dutch Caribbean Nature Alliance (DCNA), dat «er nog veel werk moet worden verzet in wetgeving en controle, maar vooral in het onderwijs»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt u uit dat u in uw Mariene Strategie 2018–2024 deel 1, oordeelt dat «het bestaande beleid voldoet (op onder andere het gebied van communicatie en educatie zoals vastgelegd in het Actieplan Haaien en Roggen)»?
Er is inderdaad veel te doen op het gebied van communicatie en educatie. Dit is ook een van de speerpunten van het haaienactieplan en de haaienstrategie. Het haaienactieplan onder de Mariene Strategie gaat over het Europees deel van Nederland en niet over Caribisch Nederland. De haaienstrategie die u in het eerste kwartaal van 2019 van mij ontvangt, beschrijft mijn inzet voor haaien en roggen op internationaal niveau en in Caribisch Nederland.
Kunt u toelichten wat de verwachtingen zijn van het uitbreiden van de werkingssfeer van het ICCAT-verdrag ten behoeve van haaienbescherming?
Het ICCAT-verdrag verstrekt momenteel geen mandaat om haaien te beheren. Het beheren van haaien als bijvangst in de tonijnvisserij maar ook in de directe haaienvisserij in de ICCAT-wateren is echter nodig. Door het uitbreiden van de werkingssfeer van ICCAT kan de ICCAT-Commissie dan de nodige maatregelen nemen om kwetsbare haaien te beschermen en de overige haaienpopulatie op een duurzaam niveau te houden. Wat de EU betreft, is een verbod op ontvinnen van haaien in de wateren van ICCAT, inclusief Curaçao, een dergelijke maatregel. Daarom zal de EU tijdens de aanstaande ICCAT-jaarvergadering van 12 t/m 19 november in Dubrovnik weer het voorstel voor een verbod op het ontvinnen van haaien agenderen. Tevens worden naar verwachting de onderhandelingen voor het amenderen van het ICCAT-verdrag afgerond.
Kunt u toelichten hoe u zich in het kader van het uitbreiden van de werkingssfeer van het ICCAT-verdrag heeft ingezet voor betere bescherming van de haai?
De Europese Commissie heeft de afgelopen drie jaar op Nederlandse steun kunnen rekenen tijdens de onderhandelingen voor de uitbreiding van het ICCAT-verdrag. Tevens heeft de deelname van de Nederlandse wetenschappelijke expertise bij het wetenschappelijke comité van ICCAT bijgedragen aan het vullen van kennislacunes over haaien, en de mogelijke beheermaatregelen om mortaliteit te verminderen. Daarnaast heb ik door het organiseren van een aantal roundtables het management van haaien in de visserij in de Noordzee met de lidstaten van de regionale groepen aan de orde gesteld.
Hoe gaat u zich tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van ICCAT in november inzetten voor haaienbescherming?
Haaienbescherming staat dit jaar niet op de agenda. Echter heb ik de Europese Commissie gevraagd om ook dit jaar, vooruitlopend op de uitbereiding van het ICCAT-verdrag, het voorstel voor een verbod op ontvinnen van haaien in te dienen.
Deelt u de mening dat er een mondiaal verbod moet komen op het ontvinnen van haaien en bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal me blijven inzetten op een mondiaal verbod op het ontvinnen van haaien.
De wachttijden voor ondernemers om zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel |
|
Helma Lodders (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de situatie dat aanstaand ondernemers soms lang moeten wachten (circa drie weken) voordat zij zich kunnen inschrijven in het Handelsregister?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden voor het inschrijven in het Handelsregister in de verschillende regio’s? Wat is daarbij de snelste doorlooptijd en bij welk Handelsregister in welke regio loopt de wachttijd op?
De wachttijd om een afspraak te maken voor een nieuwe inschrijving van een eenmanszaak (ZZP) en/of een vennootschap onder firma (VoF) in het handelsregister verschilt per regio. Zie onderstaande overzicht van de wachttijden (week 43):
Regio Noord: 8 kalenderdagen;
Regio NW: 14 kalenderdagen;
Regio Oost: 5 kalenderdagen;
Regio ZW: 4 kalenderdagen;
Regio Zuid: 9 kalenderdagen.
De Kamer van Koophandel (KvK) heeft weliswaar geanticipeerd op de aantrekkende economie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt, maar de groei van eenmanszaken is boven verwachting. Op dit moment variëren de wachttijden van 4 tot 14 dagen, afhankelijk van de regio. De wachttijd in de regio’s Zuidwest (Rotterdam, Den Haag en Middelburg) en Oost (Arnhem, Apeldoorn, Zwolle en Enschede) is kort. De langste wachttijd is in de regio Noordwest (Amsterdam, Alkmaar, Almere, Amersfoort en Utrecht).
Een startende ondernemer kan op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen om wachttijden te ontlopen. De inschrijving van een BV verloopt elektronisch via de notaris. Via de notarisapplicatie kan direct opgave worden gedaan en zijn er dus geen wachttijden aan de zijde van de KvK.
Kunt u aangeven hoeveel verzoeken tot inschrijving dagelijks worden ingediend bij de Kamer van Koophandel (KvK) en wat op dit moment de wachttijd is voor een verzoek tot inschrijving?
Het aantal inschrijvingen fluctueert per week (seizoensinvloeden) en per regio. Het wekelijkse totale aantal inschrijvingen varieert van ongeveer 2.500 tot 4.600 ondernemingen. De wachttijd voor het maken van een afspraak verschilt per regio (zie onder 2).
De afgelopen periode is het aantal inschrijvingen van nieuwe ondernemingen sterk gestegen (zie onderstaand overzicht).
Bedrijf inschrijven of overnemen op afspraak
Nieuwe functionaris inschrijven
Rechtsvorm wijzigen
Totaal
2016
146.104
21.747
6.882
174.733
2017
146.917
20.704
5.046
172.667
2018
160.828
20.208
4.799
185.835
Kunt u aangeven wat inmiddels de gemiddelde doorlooptijd is voordat een btw-nummer is afgegeven door de Belastingdienst?
Het overgrote deel van inschrijvingen aan de balie betreft eenmanszaken. De KvK verstrekt hiervoor direct een voorlopig btw-nummer waarmee de ondernemer direct actief kan zijn met zijn bedrijf. De Belastingdienst stuurt een definitieve bevestiging van het btw-nummer. De gemiddelde doorlooptijd van de bevestiging van een btw-nummer was in de maanden augustus en september zes werkdagen. Op dit moment is de gemiddelde doorlooptijd weer vijf dagen.
Als een particulier zonnepanelen heeft, kan hij voor teruggaaf van de btw op de aanschaf een btw-nummer aanvragen bij de Belastingdienst. De termijn voor afgifte van een btw-nummer aan particulieren die houder zijn van zonnepanelen bedraagt op dit moment zeven werkdagen.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan voor inschrijving in het Handelsregister van de KvK?
Gezien de wettelijke termijn waarbinnen de opgave moet worden gedaan1, hanteert de KvK een doelstelling van een maximale wachttijd van 7 kalenderdagen voor de inschrijving van een eenmanszaak.
De inschrijving van rechtspersonen (zoals een BV) verloopt elektronisch. Bij de notaris kunnen ondernemers via een koppeling met de notarisapplicatie direct opgave doen en zijn er dus geen wachttijden bij de inschrijving in het Handelsregister.
Voldoet het Handelsregister aan deze verwachting in de verschillende regio’s? Zo nee, wat gaat u doen om dit te versnellen en wat is de oorzaak van een langere wachttijd?
De KvK voldoet niet in alle regio’s aan de doelstelling van een maximale wachttijd van zeven kalenderdagen. Wel kan een startende ondernemer op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen.
Om de wachttijd terug te dringen zijn al voor de zomer de volgende acties ondernomen:
Waarom kan een ondernemer zich niet (ook) online registreren? Zijn er plannen om online registratie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Rechtspersonen (BV’s en NV’s) kunnen zich digitaal inschrijven via de notaris.
In 2019 wil de KvK dat ook steeds meer andere ondernemers zich digitaal kunnen inschrijven. Aangezien in dat geval niet de notaris de betrouwbaarheid van de inschrijving vaststelt, moet deze via authenticatiemiddelen worden vastgesteld. Dit goed regelen is nog in ontwikkeling.
Kunt u aangeven of de in de antwoorden op schriftelijke vragen toegezegde termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van een btw- en loonheffingnummer door de Belastingdienst wordt gehaald? Zo nee, kunt u aangeven wat de reden is dat deze termijn niet wordt gehaald?1
Op dit moment wordt de termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van loonheffingsnummers gehaald. Voor de bevestiging c.q. afgifte van btw-nummers wordt deze niet in alle gevallen gehaald. Dat de termijn voor btw-nummers voor bij de KvK ingeschreven ondernemers in sommige gevallen niet wordt gehaald, wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat de Belastingdienst een ondernemer registreert op of vanaf de opgegeven startdatum van zijn onderneming. Veel ondernemers schrijven zich al geruime tijd voor die startdatum in bij de KvK. De KvK meldt de inschrijving op dezelfde datum bij de Belastingdienst. De inschrijfdatum geldt ook als startmoment van de meting van de vijfdagentermijn, terwijl de Belastingdienst het btw-nummer pas bevestigt na de daadwerkelijke startdatum. Gelet op de functie van het btw-nummer als identificerend nummer voor btw-plichtige ondernemers is dat ook logisch. Vóór de daadwerkelijke startdatum is de ingeschrevene nog geen ondernemer voor de omzetbelasting en mag daarom niet beschikken over een «werkend» btw-nummer.
Dat de termijn voor zonnepaneelhouders op dit moment niet wordt gehaald, is het gevolg van een forse stijging van het aantal verzoeken van deze doelgroep, te weten van 45.000 in de periode januari-september 2017 tot ruim 72.000 in dezelfde periode dit jaar. De Belastingdienst geeft prioriteit aan bevestiging van het btw-nummer van bij de KvK ingeschreven ondernemers, omdat de bevestiging voor die doelgroep een hogere urgentie heeft.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan van het verzoek om registratie bij de KvK tot en met de afgifte van een btw-nummer door de Belastingdienst? Welke stappen onderneemt u om de totale wachttijd zo kort mogelijk te maken?
De maximale wachttijd om te kunnen inschrijven in het handelsregister mag in principe 7 kalenderdagen beslaan. Voor een overzicht van de stappen die worden ondernomen om de wachttijd korter te maken, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u de antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de Kamer sturen?
Ja.
Het gebruik van gegevens uit registers van de Kamer van Koophandel voor telemarketing |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van het programma Radar van 22 oktober 2018, waarin aandacht is geschonken aan het ongewenst telefonisch benaderen van ondernemers door telemarketeers?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de (verplichte) registratie in de registers van de Kamer van Koophandel telemarketeers de mogelijkheid biedt om grootschalig contactgegevens van ondernemers te verwerven voor telemarketing? Zo nee, waarom niet?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen in Nederland en heeft drie wettelijke doelen:
Het handelsregister is hiertoe openbaar. De Kamer van Koophandel (KvK) heeft op grond van de Handelregisterwet 2007 een wettelijke plicht om op verzoek van derden handelsregistergegevens te verstrekken. De afnemer van gegevens uit het handelsregister is niet verplicht om de KvK te laten weten wat men met de gegevens wil gaan doen. De KvK kan dit doel nu (dus) ook niet meewegen in een eventuele beslissing wel of niet te verstrekken.
Ook het (zakelijk) telefoonnummer moet worden opgegeven aan het handelsregister en is vanwege bovenstaande doelen een openbaar gegeven. Ondernemers die natuurlijke personen zijn, kunnen zich inschrijven in het Bel-Me-Niet-Register ter voorkoming van ongewenste direct marketing en kunnen voor ongewenste telefoongesprekken en e-mails gebruik maken van hun recht van verzet. De KvK geeft informatie aan ondernemers over deze mogelijkheden en geeft klachten door aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Ook al zijn handelsregistergegevens openbaar, dat laat onverlet dat afnemers van handelsregistergegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet moeten respecteren en in moeten staan voor rechtmatige gegevensverwerking.
De ergernissen rondom ongewenste direct marketing zijn mij bekend. Ik beraad mij op evenwichtige maatregelen die ongewenste direct marketing met handelsregistergegevens beperken, en tegelijk de openbaarheid van het handelsregister ten behoeve van haar wettelijke doelen borgen. Uw Kamer wordt hier in het voorjaar nader over geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden en bescherming moet worden geboden tegen het ongewenst gebruik van hun contactgegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het naar uw opvatting gewenst dat de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden moet hebben om te weigeren gegevens uit de registers te verstrekken, indien er een gerechtvaardigd vermoeden is dat deze in strijd met de privacyvoorschriften worden aangewend en/of aan partijen die privacyvoorschriften hebben overtreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De handhaving van privacyregelgeving ligt niet bij de KvK, maar bij de daartoe aangewezen toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens.
Daarnaast houdt de ACM onder andere toezicht op de naleving van de Telecommunicatiewet. Deze organisaties hebben op basis van hun toezichtstaken ook de mogelijkheid om consequenties te verbinden aan het overtreden van de relevante regelgeving.
Ik zal bovenstaande suggestie meenemen in mijn overwegingen. Dit lijkt me echter in beginsel niet een taak voor de KvK.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel bij aanmelding de mogelijkheid moet worden geboden om, al dan niet met behulp van het Bel-me-niet Register, kenbaar te maken dat zij niet telefonisch willen worden benaderd?
Ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven, kunnen gebruik maken van het Bel-me-niet-Register om kenbaar te maken dat zij niet benaderd willen worden. Op dit moment staan er bijna 10 miljoen nummers in het register, ik heb daarmee de indruk dat dit register toegankelijk is en algemeen bekend. Wel heb ik op 8 oktober jl. in de consumentenagenda1 bekendgemaakt dat ik voor telefonische direct marketing een opt-in systeem wil introduceren, zodat consumenten, maar ook ondernemers die als natuurlijke persoon een onderneming drijven, gebeld mogen worden wanneer er expliciet toestemming is verleend. Voor ondernemers die gebruik maken van een rechtspersoon acht ik de afscherming van de contactinformatie van hun onderneming niet noodzakelijk.
Bent u bereid om in overleg met de Kamer van Koophandel en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) sluitende voorzieningen te treffen om het ongewenst benaderen van ondernemers door telemarketeers te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de uitkomsten dan delen?
De KvK deelt momenteel al actief de klachten die zij ontvangt, met de ACM. Ook zijn er contacten met de AP om te bezien hoe klachten met betrekking tot overtreding van de privacyregelgeving door marktpartijen met de AP gedeeld kunnen worden.
Het feit dat ASML in België medische isotopen gaat ontwikkelen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Belgen kapen Nationaal Icoon van ASML»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat, ondanks dat de Nederlandse overheid een kernafvalarme productiemethode van medische isotopen (Lighthouse) uitriep tot Nationaal Icoon en Nederland een vooraanstaande positie in de productie van medische isotopen heeft, de ontwikkeling van het project toch over de grens naar België verdwijnt?
Het kabinet vindt het positief dat een potentiële doorbraaktechnologie als die van Lighthouse verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Het draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde opgaven. Bij de verdere ontwikkeling door het Belgische IRE spelen ASML en andere Nederlandse high-tech bedrijven een zeer grote rol. De Belgische overheid verleent hiervoor een subsidie van € 52 miljoen. Een eerste productielijn wordt vervolgens in België gerealiseerd. Het heeft uiteraard onze voorkeur dat Iconen in Nederland worden gerealiseerd, maar het belangrijkste is dat ze kwalitatief goede partners en investeerders vinden.
Zal Lighthouse de status van Nederlands Icoon behouden nu de ontwikkeling van het project over de grens verdwijnt? Zo ja, hoe zal dat nu in de praktijk eruit gaan zien?
Ja, Lighthouse behoudt de status van Nationaal Icoon. Het is een eretitel die door het kabinet is toegekend aan iconische technologieën, diensten of producten die in Nederland zijn bedacht of ontwikkeld. Daar verandert niets aan.
Wat is de reden dat het project Lighthouse tot op heden geen investering kon krijgen in Nederland?
Na de verkiezing tot Nationaal Icoon heeft de Nederlandse overheid samen met Lighthouse met diverse partijen gesproken over een mogelijke investering in het project. Ondanks dat er veel belangstelling was voor deze vernieuwende technologie en de toepassingsmogelijkheden daarvan, vonden deze partijen de risico’s van de benodigde investering te hoog, omdat de technische haalbaarheid door Lighthouse nog niet was aangetoond. Uit deze gesprekken werd duidelijk dat het in deze eerste fase lastig was in de markt de benodigde financiering te verkrijgen. Het Belgische IRE, sinds lange tijd actief in de productie van medische isotopen, heeft een andere afweging gemaakt.
Via welke financiële instrumenten is geprobeerd de investering los te krijgen en waarom lukte dat niet? Zijn er voldoende geschikte financiële instrumenten in Nederland om dit soort investeringen los te krijgen?
Het reguliere EZK-instrumentarium is gericht op (innovatieve) projecten die niet geheel uit eigen middelen of door de markt gefinancierd kunnen worden. Voor Lighthouse is er naar verschillende financiële instrumenten gekeken zoals de PPS-toeslag, de WBSO, het innovatiekrediet en vroege fase financiering van het Toekomstfonds. Voor de inzet van deze instrumenten voor een project van dergelijke omvang waarvan de technische haalbaarheid nog niet was aangetoond, is een aanzienlijke bijdrage van een private investeerder vereist. Private partners en investeerders in Nederland waren niet bereid in deze vroege fase de benodigde investering te doen. Met de nieuwe nationale investeerder Invest-NL ontstaat er een partij die dit type investeringen in nieuwe markten of technologieën, wel zou kunnen doen.
Lag het in het vooruitzicht dat op termijn het wel zou lukken om een investering rond Lighthouse in Nederland rond te krijgen?
Er was potentiële belangstelling voor financiering door Nederlandse investeerders in latere fasen van dit project. Voor de financiering van de vroege fase was, zoals ik al aangaf in antwoord op vraag 5, echter geen bereidheid van private partners en investeerders om de benodigde investeringen te doen.
Was de Nederlandse regering op de hoogte dat België ook interesse had in het project en was de inschatting dat België op korte termijn zou kunnen gaan toehappen? Zo ja, sinds wanneer kwamen deze signalen?
Vanaf de verkiezing van Lighthouse tot Nationaal Icoon is er veelvuldig en constructief overleg geweest tussen Lighthouse, ASML en de Nederlandse overheid. Ook is er overleg geweest met IRE, de Belgische partner. In januari 2018 is reeds bekend geworden dat ASML in het Belgische IRE een partner had gevonden voor de verdere ontwikkeling van de Lighthouse-technologie. IRE is reeds een grote speler op de markt van medische isotopen en heeft de fase van technische risicomitigatie zelf gefinancierd.
In mei 2018 hebben bovengenoemde partijen reeds de intentie uitgesproken dat na de verdere ontwikkeling de uiteindelijke bouw van de eerste productielijn in Wallonië op de site van IRE zal plaatsvinden. Daarbij is ook aangegeven dat men de verwachting had dat de Belgische overheid daar op korte termijn financiële steun voor zou verlenen.
Kunt u aangeven welke afspraken België gemaakt heeft voor levering van molybdeen-99 aan hun ziekenhuizen en welke mogelijkheden u ziet dat Nederland ook afspraken maakt met betrekking tot het leveren van molybdeen-99?
Net als in Nederland zijn er in België momenteel afspraken over de levering van molybdeen-99 aan het einde van de productieketen, namelijk tussen de farmaceuten en ziekenhuizen. Deze afspraken hebben onder andere betrekking op de hoeveelheden en momenten van levering. De vestiging en ontwikkeling van Lighthouse in België, zou een extra productiefaciliteit aan het begin van de productieketen betekenen. Dit is vooralsnog geen aanleiding tot wijziging van de staande afspraken tussen farmaceuten en ziekenhuizen.
Voldoen de afspraken tussen Lighthouse en de Belgische overheid aan de regels voor het geven van staatssteun?
De Nederlandse overheid heeft geen kennis over de eventuele afspraken tussen IRE, Lighthouse Isotopes B.V. en de Belgische overheid. Het is aan de Belgische overheid om te zorgen dat de afspraken voldoen aan de Europese staatssteunregels.
Heeft het besluit tot ontwikkeling in België gevolgen voor op welke manier de technologie in Nederland straks kan worden toegepast? Zo ja, welke?
De kennis blijft eigendom van ASML, die een samenwerking is aangegaan met IRE. IRE gaat de verdere ontwikkeling en bouw van de faciliteiten realiseren. De verdere toepassing van de technologie in Nederland hangt af van de intenties van ASML, en van de voorwaarden opgesteld voor deze samenwerking. Dat is aan beide partners in de overeenkomst.
Welke samenwerking had precies kunnen ontstaan tussen Lighthouse en Pallas? Kunt u aangeven in hoeverre de komst van Lighthouse net over de grens gevolgen kan hebben voor het aantrekken van een investeerder in Pallas?
Een samenwerking tussen het Lighthouse initiatief en de Stichting Pallas was in eerste instantie voor de hand liggend. De samenwerkingsmogelijkheden zijn ook door beide initiatieven uitvoerig besproken, waarbij ook diverse knelpunten aan de orde kwamen. Op initiatief van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap is door het consultancybureau Strategy& onderzocht of samenwerking tussen beide partijen mogelijk zou zijn. Strategy& heeft geconcludeerd dat er weinig synergievoordelen zouden optreden wanneer beide initiatieven werden gebundeld. Dit komt doordat bij samenwerking tussen beide initiatieven er maar beperkt sprake is van kostenreducties of andere voordelen. Volgens Strategy& is een combinatie van Pallas en Lighthouse daarmee minder aantrekkelijk voor private financiers. Daarnaast was de verwachting van Strategy& dat integratie van beide initiatieven tot uitdagingen op het terrein van mededinging zou leiden (Kamerstuk 25 422, nr. 220. Vervolgonderzoeken hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap).
Nu het Lighthouse initiatief net over de grens gerealiseerd zal worden in plaats van in Nederland maakt het in principe geen verschil voor het aantrekken van private investeerders. De markt voor diagnostische en therapeutische medische isotopen is internationaal en Pallas beoogt dan ook aan landen in Europa en daarbuiten te gaan leveren.
Wat is de stand van zaken rond investeringen van andere projecten die zijn uitgeroepen tot Nationale Iconen? Bestaat hier ook het risico dat deze over de grens zullen worden ontwikkeld?
De Nationale Iconen bevinden zich in verschillende fasen van ontwikkeling. Als het mogelijk is de Iconen vanuit Nederland hun bedrijvigheid te laten opbouwen, heeft dat uiteraard de voorkeur en daarop zijn de inspanningen van de overheid in eerste instantie ook op gericht. Aan de verkiezing tot Nationale Icoon zit echter geen additionele financiering verbonden. Wel kunnen Iconen, net als andere bedrijven, gebruik maken van het bestaande overheidsinstrumentarium (zoals subsidies, kredieten en garantstellingen). Als deze Iconen er in slagen om internationaal de aandacht op zich te vestigen en internationale investeerders aan te trekken, en daardoor tot verdere ontwikkeling te komen, is dat positief. Iconen worden immers mede geselecteerd op hun internationale potentie, het «risico» van over de grens gaan hoort daar dan bij.
Een olievlek bij Farmsum |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Olievlek Farmsum is giftig aardgascondensaat van de NAM»?1
Ja.
Klopt het dat er giftige gassen vrij zijn gekomen in Farmsum en dat de NAM de dader is?
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het riool gelekt. Hierdoor is op 3 oktober 2018 circa 29 m3 aardgascondensaat in het oppervlaktewater terechtgekomen. Het aardgascondensaat is giftig en bevat met name koolwaterstoffen, zoals pentaan, hexaan, cyclohexaan, benzeen, heptaan, tolueen, octaan, ethylbenzeen, xyleen en ook langere koolwaterstoffen. Veel van deze koolwaterstoffen zijn vluchtig en zijn als gas uit het gelekte condensaat verdampt.
Wat is er precies gebeurd?
In mijn brief2 aan uw Kamer en tijdens het Algemeen Overleg over mijnbouw op 11 oktober 2018 heb ik aangegeven dat het incident wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de NAM. Op dit moment is wel al duidelijk wat er precies is gebeurd, maar nog niet hoe dit heeft kunnen gebeuren.
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het schoonwaterriool van Farmsum in de gemeente Delfzijl terechtgekomen. De lozing is ontstaan door een combinatie van factoren waardoor verschillende beveiligingen in het drainsystem van de NAM faalden en het aardgascondensaat in het riool en daarna in het oppervlaktewater is gekomen:
Op aandringen van SodM heeft de NAM de alarmering aangepast. Er moet direct actie worden ondernomen op het moment dat een hoog niveau alarm wordt aangesproken. Daarnaast heeft de NAM een afsluiting geplaatst tussen de opvangbak en het riool. Ook is er nu na kantoortijd een operator op het terrein aanwezig. Deze kan bij een eventueel incident direct ingrijpen.
Ik verwacht dat de lopende onderzoeken duidelijkheid zullen geven over de nadere toedracht, de verantwoordelijkheden en de maatregelen die men zal nemen om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.
Is er een incident gemeld bij het Staatstoezicht op de Mijnen?
Op 6 oktober 2018 om 20.50 uur heeft de regionale uitvoeringsdienst Groningen bij SodM gemeld dat er sprake was van een aardgascondensaat lekkage in het Duurswold kanaal. Vervolgens heeft SodM op 6 oktober 2018 de NAM gebeld. De NAM heeft SodM op 6 oktober 2018 om 21.48 uur geïnformeerd dat men gestart is met een onderzoek.
Wat betekent dit voor de veiligheid van de inwoners van Farmsum en Delfzijl?
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat is moeilijk nauwkeurig vast te stellen. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De gemeten concentratie in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Dreigen dit soort incidenten vaker voor te komen?
Om te voorkomen dat dit soort incidenten zich nogmaals voordoen, heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. SodM heeft drie extra veiligheidsmaatregelen geëist. Deze zijn direct door de NAM uitgevoerd. Een daarvan betreft het 24 uur per dag bemensen van het tankenpark. Na afronding van het bestuursrechtelijk onderzoek zal besloten worden of deze maatregel permanent van toepassing zal worden.
Op dit moment worden, onafhankelijke van elkaar, twee onderzoeken uitgevoerd namelijk een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie en een bestuursrechtelijk onderzoek door SodM. Het doel van het bestuursrechtelijke onderzoek is om de oorzaken van het voorval te achterhalen en daarmee herhaling te voorkomen. Ondertussen heeft het bestuursrechtelijke onderzoek geleid tot aanpassing van het systeem en de operationele procedure van het tankenpark.
Wordt alle schade op de NAM verhaald?
Ja.
Het bericht ‘Rutte in gesprek met Alibaba over Europees distributiecentrum’ |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rutte in gesprek met Alibaba over Europees distributiecentrum»?1
Ja.
Klopt het dat u in augustus een hoge delegatie van het Chinese handelsplatform Alibaba heeft ontvangen? Klopt het dat u de delegatie heeft ontvangen om u hard te maken voor de vestiging van een distributiecentrum in Beek bij het vliegveld Maastricht-Aachen?
Ik kan bevestigen dat er in augustus jl. contact is geweest tussen de Minister-President en vertegenwoordigers van Alibaba. Het kabinet spreekt regelmatig met een groot aantal bedrijven over hun (mogelijke) activiteiten in Nederland. Het is niet aan het kabinet om informatie uit de gesprekken met individuele bedrijven openbaar te maken, omdat deze veelal bedrijfsvertrouwelijk van aard is. Een bedrijf moet er op kunnen rekenen dat informatie die in vertrouwen met de overheid wordt gedeeld ook vertrouwelijk blijft. Ik wil dan ook niet in deze fase speculeren over zaken als de mogelijke grootte, zowel in banen als in oppervlak, van een mogelijke investering.
Klopt het dat het distributiecentrum daar zou kunnen uitgroeien tot 380.000 vierkante meter? Klopt het ook dat er nog niet bekend is hoeveel banen het distributiecentrum zou kunnen opleveren? Deelt u de verwachting van economen dat het waarschijnlijk niet tot veel banen zal leiden, omdat er tegenwoordig heel veel, zo niet alles, geautomatiseerd is in distributiecentra?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er voorstander van dat slechts één handelsplatform mondiaal goederen in 72 uur kan leveren? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat we als kenniseconomie niet op dit soort logistieke giganten moeten focussen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid van de overheid is om de randvoorwaarden en kaders te definiëren, onder meer door wet- en regelgeving over mededinging, waarbinnen bedrijven kunnen opereren. Het is vervolgens aan bedrijven zelf om daarbinnen invulling te geven aan hun bedrijfsmodel, strategie en activiteiten.
Wat worden de milieukosten van de eventuele komst van de Chinese handelsgigant? Hoe intensief zal deze vliegtuigen in gaan zetten? Deelt u de mening dat de komst van het distributiecentrum in alle waarschijnlijkheid de luchtvaart alleen maar verder zal laten groeien? Deelt u de mening dat de komst van dit distributiecentrum niet wenselijk is in het kader van de Nederlandse CO2-reductiedoelen?
Is er zicht op de hoeveelheid extra vliegbewegingen waartoe een dergelijk distributiecentrum zal leiden? Wat betekent dit voor de omwonenden? Is er zicht op de hoeveelheid extra geluidsoverlast die een dergelijk distributiecentrum zal veroorzaken? Wordt er rekening gehouden met het feit dat vrachtvliegtuigen vaak groot, zwaar en oud zijn en daarmee extra vervuilend en lawaaiig? Tot hoeveel extra ultrafijnstof leidt dit en wat betekent dit voor de gezondheid van de omwonenden?
Tot hoeveel extra vrachtwagenbewegingen leidt de potentiële komst van het distributiecentrum in de omgeving en op de omliggende snelwegen? Leidt die tot extra files? Tot hoeveel extra luchtvervuiling leidt die? Wat betekent die voor de gezondheid van de omwonenden?
Worden deze verkeergerelateerde milieueffecten onderzocht en betrokken bij een besluit? Is er voor de vestiging van een dergelijk distributiecentrum een milieueffectrapportage nodig?
Wat doet u met de constateringen en aanbevelingen uit het rapport «Mainports voorbij» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur?3 Deelt u met de Raad de constatering dat Schiphol en de Rotterdamse haven niet langer de motor van de Nederlandse economie vormen en dat een apart «mainportbeleid» daarom niet langer nodig is? Wat doet u met de aanbevelingen uit dit rapport?
Naar aanleiding van het RLI-rapport is er een kabinetsreactie naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 24 691, nr. 127). Ook het huidige kabinet ziet de bepleite samenhang in het advies als ondersteuning van het beleid. Doorzetten van gericht beleid voor de zee- en luchthavens blijft voor het kabinet een belangrijk element in een duurzame ontwikkelstrategie voor Nederland. De mainports vormen een kritische basisinfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van Nederland en zijn een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven die bijdragen aan onze toekomstige economische ontwikkeling. Een goede koppeling tussen de mainports, brainport, greenports, de digitale hub en de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is van cruciaal belang om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Aangezien er meer factoren zijn die bepalend zijn voor de aantrekkingskracht van Nederland voor vestiging van internationale opererende bedrijven, is het belangrijk de aantrekkingskracht van Nederland in samenhang te blijven bekijken. Kwaliteiten als de aantrekkelijkheid van de woonomgeving worden belangrijker. In het kader van de Luchtvaartnota zal bezien worden wat een optimale mix kan zijn vanuit een brede benadering van welvaart. Het kabinet blijft via de verschillende trajecten inzetten op een verdere versterking van deze ruimtelijk economische samenhang. Daarbij worden alle relevante belangen van betrokken partijen (sector, bewoners, milieu, economie etc.) zorgvuldig gewogen. Specifiek voor Maastricht Aachen Airport geldt dat het kabinet deze niet ziet als nieuwe potentiële mainport. Wel is Maastricht Aachen Airport een belangrijke factor in de ontwikkeling van de regionale economie van Zuid-Limburg en de internationale bereikbaarheid van de Euregio. Ook heeft de luchthaven een belangrijke functie in het faciliteren van vrachtvervoer in Nederland, onder andere ter ondersteuning van Schiphol.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat mainports in de toekomst steeds minder economische voordelen opleveren en ook grote milieukosten met zich meebrengen, niet verantwoordelijk is om de pijlen te richten op een nieuwe potentiële «mainport» als Maastricht-Aachen Airport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is er overleg met België over de gevolgen van het potentiële extra vliegverkeer over Nederlands grondgebied – Margraten in het specifiek – in het geval dat het distributiecentrum niet naar Beek maar naar Luik gaat? Zou de potentiële vestiging van het distributiecentrum in Luik een reden zijn om de overeenkomst met België met betrekking tot het overvliegen van Margraten te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 31 augustus 2017 geïnformeerd over het overleg dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft met de Belgische overheid en de Belgische luchtverkeersleiding over het beperken van de hinder van vliegverkeer naar de luchthaven van Luik voor het luchtruim boven Eijsden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016 – 2017, Aanhangselnummer 2593). De in 2013 doorgevoerde luchtruimwijziging is gedaan om veiligheidsredenen, welke nog steeds valide zijn. Een heroverweging van de afspraken met België is op dit moment dan ook niet aan de orde. Uw Kamer wordt binnenkort nader geïnformeerd over de voortgang in het dossier Eijsden.
Bent u bereid om de potentiële vestiging van een Europees distributiecentrum in Nederland te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid staat het kabinet positief tegenover investeringen in distributiecentra. In lijn met het regeerakkoord en de doelstellingen van de topsector logistiek, richten we ons daarbij op bedrijven die echt een toegevoegde waarde hebben. Zorgvuldige ruimtelijke inpassing en het gericht accommoderen van bijbehorende goederenstromen zijn daarbij randvoorwaarden. Dit levert Nederland toegevoegde waarde, bijvoorbeeld in termen van logistiek en werkgelegenheid op. Nederland heeft, als het gaat om logistieke activiteiten, van oudsher een toppositie in Europa. Nederland is met zijn unieke geografische ligging, de slimme logistieke sector, de mainports Rotterdam en Schiphol en zijn goede infrastructurele verbindingen met het achterland dé Gateway to Europe. Deze hoogwaardige en efficiënte logistieke functie in Nederland, mede gebaseerd op schaal- en scopevoordelen, biedt voor alle Nederlandse en in Nederland opererende bedrijven een faciliteit voor (internationale) handel en is een belangrijke pijler onder een aantrekkelijk vestigingsplaatsklimaat.
Het kabinet zet met de Topsector Logistiek in op verdere versterking van de internationale concurrentiekracht van Nederland met een pakket samenhangende acties. Het gaat hierbij niet om enkel het vervoeren van meer goederen, maar om dit slim en duurzaam te doen en tegelijkertijd meer te verdienen met een hoogwaardig logistiek systeem. Het gericht afwikkelen van fysieke goederenstromen in Nederland en de meer hoogwaardige logistieke functies (ketenregie) zijn met elkaar verweven.
Het stimuleren van economische sectoren rond de Waddenzee |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Eerste Nationale Toerisme Top: Van de Wallen naar de Wadden»1 en «Noodkreet Waddeneilanden over gaswinning»?2
Ja.
Klopt het dat mede door u deze week de eerste nationale top wordt georganiseerd over de spreiding van toerisme in Nederland onder de noemer «van Wallen naar de Wadden»?
Op 10 oktober jongstleden heeft de eerste Toerisme Top in Deventer plaatsgevonden. De top was een initiatief van de provincie Overijssel en is ondersteund door mijn ministerie. Op deze dag zijn overheden, bedrijfsleven, toeristische organisaties en andere belangstellenden bij elkaar gekomen om gericht te werken aan de uitdagingen en kansen voor de toeristische bestemming Nederland in 2030. De geciteerde kop uit het Dagblad van het Noorden was niet de noemer van deze bijeenkomst.
Bent u bekend met de noodkreet van het Samenwerkingsverband van de Nederlandse eilanden om af te zien van nieuwe aardgaswinningen onder het Werelderfgoed de Waddenzee? Wat was uw antwoord op deze noodkreet van de waddengemeenten?
Deze wens is mij bekend. Mede op basis daarvan is in de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet artikel 7a opgenomen, waarin aanvullend op de beperkingen die reeds waren opgenomen in de Structuurvisie Waddenzee, nog nadere beperkingen zijn gesteld aan mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied. Ook in mijn brief van 30 mei jongstleden over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie (Kamerstuk 33 529, nr. 469) ben ik ingegaan op de specifieke randvoorwaarden voor de gaswinning in het Waddengebied. De door het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden geuite vrees dat de gaswinning bij de Waddeneilanden wordt opgeschroefd vanwege het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen is – zoals ik heb toegelicht in bovengenoemde Kamerbrief – ongegrond.
Deelt u de analyse van de waddengemeenten dat toerisme de meeste veelbelovende economische sector zal zijn voor veel bedrijven rond de Waddenzee, terwijl er tegelijkertijd veel rekening met de natuur kan worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven welke programma’s en hoeveel middelen uit uw begroting voor 2019 bestemd zijn voor de stimulering van de toeristische sector rond de Waddenzee? Kunt u ook aangeven welke programma’s en hoeveel middelen uit uw begroting voor 2019 bestemd zijn voor het stimuleren van de mijnbouw (aardgas en zout) onder de Waddenzee?
Op de begroting van mijn ministerie staan geen middelen specifiek voor het stimuleren van de toeristische sector rond de Waddenzee. De in de begroting opgenomen middelen voor toerisme betreffen een jaarlijkse subsidie aan het Nederlandse Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC). Voor de periode 2016–2019 ontvangt NBTC jaarlijks € 8.469.000 (excl. loon- en prijsbijstelling).
Op de begroting van mijn ministerie staan ook geen middelen voor het specifiek stimuleren van gas- en zoutwinning onder de Waddenzee. De Staat participeert wel middels de deelname van EBN voor 40% in de Nederlandse olie- en gaswinning, omdat dit een nationaal belang betreft.
Deelt u de mening dat bij het stimuleren van economische sectoren op de Waddenzee de nadruk zou moeten liggen op toerisme en niet op mijnbouw? Zo nee, waarom niet?
In een dichtbevolkt land als Nederland, met veel economische activiteiten, is een eendimensionale oriëntatie zelden mogelijk. De uitdaging is om verschillende gebruiksdoelen naast elkaar te koesteren.
Lagere griffierechten voor het midden- en kleinbedrijf |
|
Michiel van Nispen |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat nu ook twee coalitiepartijen stellen dat de griffierechten voor het midden- en kleinbedrijf in Nederland aan de hoge kant zijn en de toegang tot het recht belemmeren? Wat doet u met de oproep dat daar verandering in moet komen?1
Bent u bereid op dit punt met een nadere analyse te komen en daarbij ook te betrekken de eerdere motie-Van Nispen c.s.2 en eerdere voorstellen op dit punt3, gelet ook op de reeds uitgewerkte scenario’s4 en de recente oproep vanuit de branche5 én vanwege deze opinie van twee van uw coalitiepartijen om vervolgens nog vóór de begrotingsbehandeling met een voorstel te komen om de toegang tot het recht voor het midden- en kleinbedrijf te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht dat Nederlandse grootbanken miljarden uitleenden aan bedrijven die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «ABN Amro, ING en Rabobank negeren mensenrechten»?1
Ja.
Klopt het dat ABN Amro, ING en Rabobank samen 10 miljard euro uitleenden aan bedrijven die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten? Bent u bereid onderzoek te doen naar de financiering door banken aan bedrijven die mensenrechtenschendingen plegen?
Banken informeren doorgaans geen derde partijen over de omvang en voorwaarden waaronder zij financiering met individuele klanten overeenkomen. Het kabinet verwacht echter wel dat zij due diligence (gepaste zorgvuldigheid) toepassen bij hun besluitvormingsprocessen over financiering en dat zij besluitvorming zo inrichten dat deze in lijn is met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De verantwoordelijkheid om dit op een juiste manier in te richten en ernstige mensenrechtenschendingen te voorkomen of te mitigeren ligt bij banken. Wanneer maatschappelijke organisaties van mening zijn dat banken hun due diligence processen bij de financiering van bedrijven niet op orde hebben kunnen zij dit in eerste instantie via het klachtenmechanisme van de desbetreffende bank kenbaar maken. Daarnaast heeft het kabinet een onafhankelijk Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen ingesteld voor de behandeling van klachten over de toepassing van de OESO-richtlijnen door bedrijven, waaronder banken. Als een partij een klacht heeft over de toepassing van de OESO-richtlijnen door deze banken dan kan deze partij een melding doen bij het NCP.
Welke regels gelden er met betrekking tot het financieren van bedrijven die mensenrechtenschendingen plegen? Wat moeten banken doen om te voorkomen dat zij medeverantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen?
Het kabinet verwacht dat wanneer banken financieringsafspraken met bedrijven overeenkomen ze de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s) naleven. Hierin zijn voor bedrijven afspraken vastgelegd over het respecteren van mensenrechten en betrachten van gepaste zorgvuldigheid. Hierbij moeten bedrijven een procedure hebben om daadwerkelijke en mogelijke impact van hun activiteiten in kaart te brengen, te voorkomen en te beperken. Ook moeten zij communiceren over de wijze waarop ze met deze impacts zijn omgegaan.
Waarom wilden deze banken niet meewerken aan het onderzoek door de Eerlijke Bankwijzer? Vindt u dat de banken hun verantwoordelijkheid nemen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het wel of niet meewerken aan de onderzoeken van de Eerlijke Bankwijzer is een keuze van de banken zelf. Via eigen persberichten en een verklaring van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)2 hebben de banken over hun beweegredenen om niet mee te werken gecommuniceerd.
De genoemde banken zijn sinds december 2016 ondertekenaar van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector. De overheid en maatschappelijke organisaties zijn ook partij bij dit convenant. Met dit convenant hebben de banken zich gecommitteerd aan het verbeteren van hun processen voor gepaste zorgvuldigheid met betrekking tot mensenrechten conform de OESO-richtlijnen en UNGPs. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant zien toe op de naleving van de afspraken door banken. De jaarrapportage is openbaar.
Vindt u dat deze banken hun afwegingen op een juiste manier maken als het gaat om ethisch verantwoord geld verdienen?
Het is algemeen bekend dat de sectoren die volgens het bericht van de Eerlijke Bankwijzer gefinancierd zijn door deze banken voor grote uitdagingen staan op zowel klimaat- als mensenrechtengebied. Brede afwegingen die ten grondslag liggen aan de financierings- en investeringsbeslissingen in bepaalde sectoren hebben deze banken vastgelegd in publiekelijk toegankelijk duurzaamheidsbeleid. Met de ondertekening van het eerder vermelde IMVO-convenant hebben deze banken zich gecommitteerd om binnen twee jaar gepaste zorgvuldigheid op mensenrechten in hun bedrijfsprocessen geïmplementeerd te hebben. Hierbij wordt verwacht dat zij hoog-risico sectoren identificeren en een dialoog voeren met bedrijven waarvoor financiering wordt overwogen. Daarbij moeten daadwerkelijke en mogelijk toekomstige mensenrechtenschendingen waarmee de bank geassocieerd kan worden in die zakelijke relatie beoordeeld worden. Conform OESO-richtlijnen en UNGPs behoren banken hun invloed aan te wenden om bedrijven waarmee zij een financieringsrelatie hebben te bewegen tot het respecteren van mensenrechten. Als een bank geen invloed kan uitoefenen moet de bank overwegen de financieringsrelatie te beëindigen, dit is echter een laatste middel. Hierbij moet onderzocht zijn wat de negatieve gevolgen voor de mensenrechten van een dergelijke stap zouden kunnen zijn.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat banken investeren in bedrijven die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen? Bent u bereid om de betrokken banken aan te spreken op deze praktijken?
De overheid is samen met de NVB, vakbonden en maatschappelijke organisaties partij bij het IMVO-convenant voor de bancaire sector. De partijen rapporteren over de naleving van de afspraken in een jaarlijkse voortgangsrapportage3, hierbij wordt ook het oordeel van de onafhankelijke monitoringscommissie meegenomen. In het convenant is afgesproken dat partijen elkaar kunnen aanspreken wanneer er onvoldoende stappen worden gezet in het behalen van de vastgestelde doelen.
Binnen het convenant werken de partijen samen om de banken te ondersteunen bij hun due diligence processen. De partijen en banken brengen onder andere in kaart welke ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden in waardeketens en formuleren aanbevelingen om deze schendingen te voorkomen en aan te pakken. Er is een analyse gemaakt over risico’s in de cacaoketen en er wordt gewerkt aan een analyse van de palmolieketen en de goudketen. Daarna zal een analyse van de olie- en gasketen van start gaan. Aangezien het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer zich richt op bedrijven in de extractieve sector zal de overheid als partij dit onderzoek inbrengen in de voorbereiding van de laatstgenoemde waardeketenanalyse.
Welke consequenties worden hieraan verbonden binnen het convenant over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO-convenant) in de bankensector, waarbij uzelf ook partij bent?
Zie antwoord vraag 6.
Bedrijfsovernames en de stakingsgolf bij AkzoNobel |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de recente reeks van stakingen bij AkzoNobel?1 2 3
Ja.
Wat vindt u van het feit dat werknemers bij AkzoNobel moeten staken voor 3,5% loonsverhoging en een fatsoenlijk pensioen, terwijl aandeelhouders de komende anderhalf jaar 5,5 miljard euro uitgekeerd zullen krijgen van dit bedrijf?4
Voor de inzet van haar werknemers zal elk bedrijf een passende beloning moeten bieden. Wat passend is, wordt onder meer in onderhandelingen tussen sociale partners bepaald.
De overheid biedt wettelijke kaders, maar is verder geen partij in het vaststellen van de hoogte van salarissen of bepalingen over pensioen bij een individueel bedrijf. Evenmin gaat de overheid over de opbrengst en de verdeling bij verkoop van (delen van) een bedrijf. Het is derhalve niet aan mij om hierover uitlatingen te doen.
Bent u van mening dat de werknemers van AkzoNobel voldoende gehoord zijn door het bestuur in het proces vóór en ná de verkoop van de Chemietak van het bedrijf, dat tegenwoordig Nouryon heet? Zijn de belangen van werknemers, bijvoorbeeld met betrekking tot hun pensioenen en het behoud van hun baan bij Nouryon, volgens u veiliggesteld?
Nederlandse beursvennootschappen kennen een zogenoemd Rijnlands ondernemingsmodel. Dit ondernemingsmodel kenmerkt zich door zijn aandacht voor de (effecten op de) belangen van alle betrokken stakeholders, waaronder zowel aandeelhouders als werknemers, en de focus op de langetermijnwaardecreatie van de onderneming. Het kabinet hecht grote waarde aan dit Rijnlandse model.
Bij strategische beslissingen zoals de verkoop van een bedrijfsonderdeel dient het bestuur het voorgenomen besluit te beoordelen op de effecten voor stakeholders, waaronder dus werknemers, weegt deze en neemt daarbij langetermijnwaardecreatie in ogenschouw.
Werknemers kunnen invloed uitoefenen middels, onder meer, de Wet op de Ondernemingsraden. Zo heeft de ondernemingsraad het recht om advies te geven over het voorgenomen besluit van het bestuur tot verkoop van bedrijfsonderdelen en kan hier over in gesprek gaan met het bestuur. Verder kunnen ondernemingsraden zelf onderwerpen aan de orde stellen bij het bestuur. Dit geldt dus ook voor het proces rondom de verkoop van de chemietak bij AkzoNobel, waarover ik uw Kamer per brief op 18 april jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk nummer 29 826, nr. 104, Afsplitsing chemietak AkzoNobel).
Met betrekking tot de gevolgen van de verkoop op het bedrijfspensioenfonds en het veiligstellen van de uitkeringen van toekomstige pensioengerechtigden van Nouryon, ligt de verantwoordelijkheid primair bij de werkgever en de werknemers.
Deelt u de mening dat de werknemers van AkzoNobel het bedrijf groot hebben gemaakt en in gelijke mate zouden moeten meeprofiteren van eventuele verkoop van bedrijfsonderdelen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u er van dat de nieuwe Amerikaanse eigenaar van Nouryon nu al aangeeft het bedrijf over drie tot vijf jaar weer te willen verkopen? Wat zegt dit over de «lange» termijnvisie van de nieuwe eigenaar?5
De overheid gaat niet over het aan- en verkoopbeleid van investeringsmaatschappijen. Overigens merk ik op dat de opmerkingen zijn gemaakt door de bestuurder en niet door de eigenaar van het bedrijf. Ik heb op 28 augustus jl. kennisgemaakt met het management van Carlyle en blijf op de hoogte van de ontwikkeling van het bedrijf.
Bent u bereid de nieuwe Amerikaanse CEO van Nouryon te wijzen op hoofdstuk een van de wettelijk vastgelegde Corporate Governance Code, waarin staat dat in Nederland, in tegenstelling tot in de Verenigde Staten, het bestuur zich richt op de lange termijn waardecreatie van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en daartoe de in aanmerking komende belangen van de stakeholders weegt? Bent u bereid de CEO van Nouryon daarom te sommeren tegemoet te komen aan de eisen van werknemers?
Ook in het geval van Nouryon wordt, net zoals bij AkzoNobel, onder meer in onderhandelingen tussen sociale partners bepaald wat een passende beloning voor werknemers is. De overheid biedt wettelijke kaders, maar is geen partij in het vaststellen van de hoogte van salarissen of bepalingen over pensioen bij een individueel bedrijf. Overigens is Nouryon geen beursgenoteerde onderneming en formeel niet gebonden aan de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd in de Corporate Governance Code.
Vindt u het ook moreel verwerpelijk dat aandeelhouders van AkzoNobel bovendien over een groot deel van de 5,5 miljard euro die zij de komende anderhalf jaar zullen ontvangen, namelijk 2 miljard «kapitaalteruggave», helemaal geen belasting zullen betalen?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelasting kan ik niet ingaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen.
In zijn algemeenheid geldt dat in de Wet op de dividendbelasting 1965 is opgenomen onder welke voorwaarden inhoudingsplichtigen onbelast gestort kapitaal kunnen terugbetalen aan de aandeelhouders. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Indien aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, kan terugbetaling van gestort kapitaal plaatsvinden zonder inhouding van dividendbelasting.
Wat vindt u er van dat ook bedrijven als Unilever het fenomeen «kapitaalteruggave» gebruiken om de dividendbelasting geheel te omzeilen en op deze manier belasting ontwijken?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het ook zorgelijk dat veel investeringsmaatschappijen Nederlandse bedrijven die ze de afgelopen jaren hebben gekocht, zoals Leaseplan en Exact, nu snel weer willen verkopen voordat het economische tij keert?6
Uiteraard kunnen marktontwikkelingen, evenals tal van andere overwegingen, een rol spelen in het aan- en verkoopbeleid van investeringsmaatschappijen. Overigens zijn er bij een transactie altijd meerdere partijen betrokken. Ik ga er vanuit dat al deze partijen zich informeren of laten informeren over de relevante marktontwikkelingen bij een specifieke transactie. Overigens heb ik vernomen dat Leaseplan en haar aandeelhouders hebben voorgenomen om voorlopig af te zien van de voorgenomen verkoop.
Hoe verhoudt de uitspraak van een anonieme zakenbankier over de huidige opstelling van buitenlandse investeringsmaatschappijen in Nederland dat het economisch gedreven vehikels zijn en geen sociale dienst is, die kijken naar de optimalisatie van het rendement voor hun eigen kapitaalverschaffers, zich volgens u met de Corporate Governance Code?7
Zoals gezegd gelden de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd in de Corporate Governance Code voor beursgenoteerde ondernemingen met een statutaire zetel in Nederland. Deze zijn niet van toepassing op buitenlandse investeringsmaatschappijen.
Daarnaast is het zo dat buitenlandse investeringsmaatschappijen gebonden zijn aan het wettelijke kader waarbinnen ook de rechten van werknemers zijn geborgd. Kortom, investeringsmaatschappijen zijn vrij om de optimalisatie van het rendement voor hun eigen kapitaalverschaffers na te streven, maar wel binnen dit wettelijke kader.
Volledigheidshalve, in de voorkomende gevallen dat buitenlandse investeringsmaatschappijen aandeelhouder zijn in een Nederlandse beursvennootschap is de Code wel van toepassing, voor zover het hun rol als aandeelhouder in de desbetreffende Nederlandse beursvennootschap betreft.
Denkt u dat de wettelijke bedenktijd voor Nederlandse raden van bestuur, waar het kabinet thans aan werkt, iets zal veranderen aan de verstoorde machtsbalans tussen investeerders en werknemers? Wat gaat u nog meer doen om sprinkhanengedrag van buitenlandse investeerders in Nederland tegen te houden?
Ter uitvoering van de aangekondigde maatregelen in het regeerakkoord wordt door de Minister voor Rechtsbescherming gewerkt aan het wetsvoorstel inzake de bedenktijd voor beursvennootschappen. Het strekt ertoe het bestuur van een beursvennootschap meer tijd en rust te gunnen voor de inventarisatie en weging van belangen van de onderneming en haar stakeholders. Tot de stakeholders behoren ook de werknemers van een onderneming, die vertegenwoordigd zijn via de ondernemingsraad.
Uw Kamer is per brief op 29 maart jl. (Kamerstuk 29 826, nr. 97, Borging maatschappelijke en publieke belangen bij overnames) geïnformeerd over de opvolging van de vier actielijnen uit de brief «Overnames van bedrijven» (20 mei 2017, Kamerstuk 29 826, nr. 70).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja.
Het bericht dat in de vier grote steden 1 op de 5 huizen wordt verkocht aan beleggers |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt de Minister de mening dat verkoop van woningen in de flat Lichtboei in de wijk Lewenborg Groningen via een openbare aanbiedingsprocedure zeer ongewenst is, omdat waarschijnlijk beleggers deze huizen opkopen wat leidt tot huurstijgingen? Hoe voorkomt u dat?1
De gemeente Groningen en de corporatie Mooiland hebben gehandeld volgens de wet. Op basis van artikel 39 van het Besluit toegelaten instellingen (Btiv) en op basis van artikel 43 van de herziene Woningwet moeten corporaties in hun voorgenomen activiteiten, die zij jaarlijks aan gemeenten en huurdersorganisaties sturen, aangeven welke woningen zij voornemens zijn te verkopen. De corporatie moet de voorgenomen verkopen specificeren op het niveau van wijken of buurten aan de hand van de cijfers van de postcodes. Deze voorgenomen activiteiten zijn de opmaat naar prestatieafspraken met huurdersorganisaties en gemeenten.
Het Btiv stelt voorts een openbare aanbieding van corporatiewoningen verplicht in die gevallen dat de woningen worden verkocht aan een koper die er niet zelf gaat wonen. De openbare aanbieding komt de transparantie van het verkoopproces en de adequate prijsvorming ten goede. Voor verkoop door de corporatie van woningen aan derden, dat wil zeggen eigenaren die daar niet zelf gaan wonen, heeft de corporatie toestemming nodig van de Autoriteit woningcorporaties. Bij huurwoningen met een maximale huurprijs in het gereguleerde prijssegment (dat wil zeggen onder de liberalisatiegrens van € 710,68), zoals aan de orde is bij het complex de Lichtboei, is een zienswijze van de gemeente en van de huurdersorganisatie verplicht. De zienswijze van de gemeente en van de huurdersorganisatie wegen zwaar mee bij de beoordeling door de Autoriteit woningcorporaties van het verkoopverzoek.
Het is aannemelijk dat de woningen in de flat Lichtbloei in de wijk Lewenborg in het gereguleerde segment blijven na de verkoop. De huurprijsstijgingen blijven derhalve aan regels gebonden.
Hoe vaak worden in Nederland sociale huurwoningen verkocht via vergelijkbare aanbestedingen? Hoe vaak vallen deze sociale huurwoningen vervolgens in handen van beleggers en wat zijn daarvan de gevolgen voor de prijs?
Ik beschik niet over cijfers hoe vaak een sociale huurwoning via een vergelijkbare aanbesteding wordt verkocht. In 2016 zijn van alle verkopen van sociale huurwoningen 5.600 woningen gekocht door (particuliere) beleggers. Datzelfde jaar zijn echter ook 5.000 woningen van (particuliere) beleggers gekocht door de corporatiesector. In 2017 is het totaal aantal verkopen door corporaties met circa 20 procent afgenomen.
Ook beschik ik niet over de huurprijsontwikkeling van corporatiewoningen die via openbare aanbestedingen zijn gekocht door beleggers. In 2018 was de huurontwikkeling inclusief het effect van bewonerswisseling (harmonisatie-effect) in gereguleerde woningen van particuliere verhuurders 3,3 procent en van particuliere verhuurders in het vrije huursegment 3,0 procent. Voor alleen zittende huurders was de huurontwikkeling in gereguleerde woningen van particuliere verhuurders 2,9 procent en van particuliere verhuurders in het vrije huursegment 2,0 procent.
Deelt u de mening dat het feit, dat – volgens De Nederlandsche Bank – in 2017 particuliere beleggers zorgen voor 21 procent van het aantal woningaankopen in de vier grote steden, een explosie is gezien het feit dat in 2016 nog één op de acht huizen in handen van particuliere beleggers viel? Deelt u de mening dat «oververhitting van de woningmarkt» een reëel risico is? Bent u naar aanleiding van deze hernieuwde waarschuwing wel bereid maatregelen te nemen?2
Particuliere verhuur groeit in Nederland. De lage hypotheek- en spaarrente, in combinatie met stijgende huizenprijzen maken woninginvesteringen aantrekkelijk. Ook de wijziging van de Leegstandswet heeft tot een impuls voor particuliere verhuur gezorgd.
Huren in de vrije sector kan een gewenste oplossing zijn voor huishoudens met een flexibelere woonvraag, zoals voor starters in het nog schaarse middenhuursegment. Verhuur in het ongereguleerde segment is nodig voor een goede balans op de woningmarkt en kan een oplossing zijn voor vele huishoudens die voor het eerst onzelfstandig wonen en een meer flexibelere woonvraag hebben. Particuliere verhuur moet wel voldoen aan de basisprincipes van een leefbare woonomgeving. Het moet bijdragen aan een betaalbaar, toegankelijk en leerbaar woonmilieu, en geen onaanvaardbare risico’s creëren voor de (financiële) stabiliteit. De komende tijd houd ik dit nauwlettend in de gaten.
De Nederlandsche Bank (DNB) en het Internationaal Monetair Fonds waarschuwen voor het effect van de toename van beleggers met geleend «goedkoop» geld voor de stabiliteit van de woningmarkt. Een toenemende activiteit van beleggers kan reguliere kopers aanzetten tot riskanter leengedrag, zoals het bieden op een woning zonder voorbehouden in het koopcontract3. Uit onderzoek dat ik heb laten uitvoeren blijkt overigens dat in de periode 2012–2017 kopers niet anders zijn omgegaan met voorbehouden in het koopcontract in een gespannen of ontspannen markt, en ook niet in de tijd.
Ik vind het van belang om goed in beeld te krijgen wat de toenemende activiteiten van beleggers betekenen voor de financiële stabiliteit en toegankelijkheid van de woningmarkt. Samen met onder andere het Kadaster en DNB onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijsopdrijvend effect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Een prijsopdrijvend effect kan een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. Ik zal uw Kamer komend jaar over dit onderzoek informeren.
Bent u bereid belastingvoordelen van expats af te schaffen om te voorkomen dat alleen zij nog de huurprijzen kunnen betalen van de beleggers die de huizen hebben opgekocht en vervolgens zeer duur verhuren?
De 30%-regeling is een regeling om op een administratief eenvoudige wijze tegemoet te komen aan de extra kosten die werknemers uit het buitenland hebben door de tewerkstelling in Nederland. Uit de evaluatie van vorig jaar (Kamerstuk 34 552, nr. 84.) blijkt dat de hoogte van het forfait passend is bij de extra kosten die deze werknemers maken. Wel maakt het kabinet deze regeling doelmatiger door de looptijd van de regeling te verkorten van acht naar vijf jaar. De Staatssecretaris van Financiën geeft binnenkort een nadere toelichting over de voorgenomen aanpassing van de 30%-regeling.
Deelt u de mening dat ook de toestroom van internationale studenten doorgeslagen is en mede oorzaak is van de prijsopdrijvende effecten van gekochte huizen, omdat deze vervolgens vaak verkamerd aan meerdere studenten worden verhuurd?
Zoals door de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap aangegeven in haar Kamerbrief «internationalisering in evenwicht» (Kamerstuk 22 452, nr. 59) heeft het aantrekken van internationale studenten toegevoegde waarde voor de Nederlandse student, onderwijsinstelling en voor onze kenniseconomie. Hierbij is wel essentieel dat een aantal randvoorwaarden op orde is, waaronder studentenhuisvesting.
De mate van toestroom van internationale studenten en druk op de studentenhuisvesting verschilt per studentenstad. Oplossingen vragen om lokaal maatwerk. Kern van het recent afgesloten actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 is dan ook dat gemeenten, huisvesters, onderwijsinstellingen en studentenorganisaties op lokaal niveau gezamenlijk overleggen over afstemming van vraag en aanbod en productieafspraken maken, met als doel om binnen 10 jaar vraag en aanbod structureler in evenwicht te brengen.
Hoe kan een gemiddelde starter hiermee concurreren? Erkent u dat hier sprake is van verdringing van de starter en/of de lokale student?
Het is van belang dat particuliere verhuur bijdraagt aan een betaalbare en toegankelijke lokale woningmarkt, en geen onaanvaardbare risico’s creëert voor de (financiële) stabiliteit van de woningmarkt.
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. Daarom is het belangrijk om de bouw van nieuwe woningen te versnellen om de druk van de ketel te halen, ook in het huursegment.
Particuliere investeerders kopen vooral kleinere, goedkopere appartementen in stedelijke gebieden4, woningen waar ook starters in geïnteresseerd zijn. Lokaal zijn er indicaties dat in Amsterdam, Leiden en Groningen het aantal jonge koopstarters afneemt5, met daarbij de kanttekening dat niet duidelijk is in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van verdringing of dat er ook andere factoren in deze steden een rol spelen. De problematiek lijkt vooralsnog lokaal van aard.
Voor de toegankelijkheid van de lokale woningmarkten spelen gemeenten een belangrijke rol. Ik roep gemeenten op om goed gebruik te maken van de beschikbare mogelijkheden om huishoudens te laten starten op hun lokale woningmarkt. Gemeenten beschikken over diverse mogelijkheden daarvoor. Het is van belang dat gemeenten actief afwegen welke wettelijke mogelijkheden voor hen passend zijn, en daarnaast ook stevig handhaven op de naleving ervan om de toegankelijkheid langdurig te borgen.
Een gemeente kan in een woonvisie opnemen dat een bepaald percentage van de nieuwbouw of van (vrijkomende) huurwoningen van corporaties bestemd is voor starters. De prijs van nieuwbouwwoningen kan aan een maximum worden gebonden. De gemeente maakt voor het realiseren van de woonvisie privaatrechtelijke afspraken met bijvoorbeeld een ontwikkelaar. Juridisch is de ontwikkelaar niet gebonden aan het realiseren van de woonvisie, wel aan de privaatrechtelijke afspraken.
Als een gemeente in het bestemmingsplan opneemt dat woningen in de categorie sociale koop worden gebouwd, dan kan een woning voor maximaal tien jaar behouden blijven in het koopsegment met een prijs tot maximaal 200.000 euro. Een projectontwikkelaar kan dan niets anders bouwen dan dit type woning op de desbetreffende bestemming. Een gemeente kan het aantrekkelijker maken om te bouwen voor een bepaalde doelgroep door residueel grondbeleid te voeren. Dan houdt een gemeente bij het bepalen van de grondwaarde rekening met de waarde van het object dat erop wordt gebouwd. Verder kan een gemeente in erfpachtvoorwaardenvereisten opnemen waar een woning aan moet voldoen, zoals de doelgroep, maar ook het aantal vierkante meters en de prijs. Als een gemeente geen gronden in eigendom heeft, dan kan de gemeente in een exploitatieplan het percentage en de locatie van goedkope koopwoningen afdwingbaar vastleggen.
Via een huisvestingsverordening kan een gemeente een woonplicht instellen, waarbij de koper van de woning voor enkele jaren daadwerkelijk zelf in het huis moet wonen. De gemeente kan verder sturen op activiteiten van beleggers door in de huisvestingsverordening een ontheffingsmogelijkheid op te nemen, waardoor een deel van de koopwoningen met een zelfbewoningplicht alsnog verhuurd kan worden, maar dan alleen na expliciete toestemming van een gemeente. In de bestaande bouw kan de huisvestingsverordening worden gebruikt om het splitsen of verkameren van woningen vergunningplichtig te maken.
In de bestaande bouw kan een gemeente in de prestatieafspraken met lokale corporaties op verschillende manieren borgen dat het aanbod voor starters wordt vergroot. Zoals in de woningtoewijzing, maatregelen om doorstroming te stimuleren, omzetting van dure huurwoningen van de DAEB naar de niet-DAEB, of de verkoop van woningen om vervolgens passende nieuwbouwwoningen voor de doelgroep te bouwen. Een gemeente kan verder leegstaande panden die op dit moment nog geen woonbestemming hebben inzetten voor de lokale woningvoorraad. Hiervoor is een bestemmingswijziging nodig, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de specifieke bestemming voor goedkope koopwoningen.
Gemeenten blijven het beste zicht hebben op de lokale woonbehoeften en mogelijkheden, hier zijn enkele voorbeelden beschreven wat een gemeente kan doen om te sturen op de toegang van doelgroepen als starters tot de lokale woningmarkt. Hoe een gemeente deze instrumenten inzet is aan de gemeente zelf, ook is het aan de gemeente om te borgen dat de navolging van regels en afspraken wordt gehandhaafd.
Het is van belang dat gemeenten, corporaties en marktpartijen samen afspraken maken over het bouwen van meer woningen, de inzet van de bestaande voorraad en doorstroming. Ik hoop te zien dat deze partijen goed met elkaar samenwerken, luisteren naar elkaars perspectief, samen naar oplossingen zoeken en hun verantwoordelijkheden nemen om het woningtekort terug te dringen en daarbij oog te houden voor de kwaliteit van de woonmilieus.
Deelt u de mening dat het op de vrije markt aanbieden van voormalige sociale huurwoningen ongewenst is, gezien het feit dat dit leidt tot extra verkopen aan beleggers? Bent u bereid maatregelen te nemen, die voorkomt dat woningcorporaties sociale huurwoningen verkopen?
Bij de verkoop van sociale huurwoningen zijn corporaties gebonden aan de verkoopregels welke zijn opgenomen in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting en de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting. Hierin is opgenomen dat blijvend gereguleerde huurwoningen eerst moeten worden aangeboden aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen alvorens deze aan een derde (waaronder ook buitenlandse beleggers vallen) mogen worden verkocht. Daarbij geldt dat voor deze woningen gemeenten en huurdersorganisaties een zienswijze moeten geven welke toeziet op de te verkopen woning en de koper. Voor de potentieel te liberaliseren woningen geldt de aanbiedingsvolgorde niet. Wel geldt dat voor deze woningen ook een zienswijze van de gemeente verplicht is, tenzij de woningen worden verkocht ten behoeve van het middenhuursegment met een huur tot € 850, met een minimale voortzetting van de exploitatie van 7 jaar en in de prestatieafspraken afspraken zijn gemaakt over het terugbouwen van ten minste een zelfde aantal goedkope sociale huurwoningen. Daarnaast geldt dat verkoopvoornemens van een corporatie onderdeel zijn van de prestatieafspraken die tussen een gemeente, huurdersorganisatie en een corporatie worden overeengekomen. Gemeenten en huurdersorganisaties kunnen op deze manier ook vooraf met de prestatieafspraken nadere afspraken maken over voorgenomen verkopen. Het hangt af van de lokale volkshuisvestelijke doelstellingen die door corporatie, gemeente en huurdersorganisatie worden overeengekomen hoeveel en welke woningen worden verkocht. Indien er een geschil is tussen de partijen die het maken van prestatieafspraken in de weg staat, kan dat worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. Op basis van dit advies zal ik in het geschil een uitspraak doen.