Het bericht ‘VVD wil één loket voor vergunningen van strandtenthouders’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VVD wil één loket voor vergunningen van strandtenthouders»?1
Ja.
Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen van strandtenthouders en andere strandondernemers over de wirwar aan overheidsloketten voor de aanvraag van vergunningen en het verkrijgen van informatie? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om deze onnodige administratieve lasten te voorkomen?
Ik heb geen vergelijkbare signalen ontvangen.
Wat moeten ondernemers aanleveren om alle vergunningen aan te vragen die benodigd zijn voor het kunnen ondernemen aan het strand? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen (bijvoorbeeld) ingevulde formulieren, uittreksels, bouwtekeningen en dergelijke?
Een ondernemer heeft in ieder geval een horecavergunning, een omgevingsvergunning en watervergunning nodig. Afhankelijk van de lokale situatie kunnen soms ook nog andere vergunningen nodig zijn, denk aan een evenementenvergunning voor een groot strandfeest. De omgevingsvergunning en watervergunning kunnen gelijktijdig online aangevraagd via het Omgevingsloket Online (OLO).
Bij de horecavergunning is het invullen van een Bibob-formulier (Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) en bijbehorende bijlagen vereist. Nodig daarvoor zijn:
een bedrijfs- of ondernemingsplan met informatie over het soort werkzaamheden, de producten, de exploitatievorm en de doelgroep;
een document waaruit blijkt wat de juridische relatie is van de ondernemer met het pand. Denk aan een huurovereenkomst, eigendomsbewijs of pachtovereenkomst;
een plattegrond van het pand met de ligging, indeling, de bestemming van de te onderscheiden ruimten en de grenzen van het terrein van de horeca-inrichting;
een kopie van een geldig legitimatiebewijs van alle leidinggevenden die in loondienst zijn;
een kopie van de arbeidsovereenkomst van alle leidinggevenden die in loondienst zijn;
jaarrekeningen, winst- en verliesrekeningen en balansen van de laatste twee boekjaren;
een situatietekening, kaart of foto van de precieze locatie van de activiteiten ten opzichte van de omgeving.
Welke van deze bescheiden moeten ondernemers aanleveren bij meerdere overheidsorganen, zoals de gemeente, de provincie, het waterschap, de rijksoverheid en eventuele anderen?
De gemeente is bevoegd gezag voor de meeste vergunningen. Een plattegrond van het pand en een situatietekening dienen tweevoudig te worden verstrekt aan respectievelijk de gemeente en het bevoegd gezag voor de Watervergunning.
Wat is doorgaans de looptijd van de verschillende vergunningen die strandondernemers moeten aanvragen? Hoe vaak lopen deze synchroon? Bent u van mening dat het wenselijk is en goed voor het ondernemersklimaat als vergunningen vergelijkbare looptijden hebben?
Doorgaans is de doorlooptijd van een horecavergunning (inclusief Bibob) 13 weken. Voor reguliere aanvragen voor een Omgevingsvergunning geldt een termijn van acht weken. De gemeente mag de termijn altijd één keer met maximaal zes weken verlengen. Voor een Watervergunning geldt een termijn van acht weken.
Ik deel de mening dat de doorlooptijden zo kort mogelijk en geüniformeerd dienen te zijn. Soms zijn bepaalde onderdelen echter gebonden aan Europese bepalingen met een uitgebreide procedure. Zo kan het zijn dat bijvoorbeeld een natuurvergunning onderdeel uitmaakt van de aanvraag, die op grond van het Verdrag van Aarhus (Tractatenblad 2001, 73) dan een uitgebreide procedure kent.
In de vraag ligt besloten dat één aanvraag voor alle vergunningen wenselijk is voor de ondernemer. Het kan echter zijn dat een ondernemer met het oog op de onzekerheid van investeringen de voorkeur geeft aan het starten met een vergunning met de hoogste kans op afwijzing van de aanvraag. Meestal is dit de vergunning die de meest complexe afweging met zich meebrengt.
Ziet u mogelijkheden om de overheidslagen bij de aanvragen door strandondernemers samen te laten werken? Zo ja, welke mogelijkheden tot samenwerken ziet u en op welke wijze zou dit tot stand kunnen worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
De huidige WABO (Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht) voorziet al in samenwerking van de overheidslagen doordat één omgevingsvergunning voor meerdere activiteiten kan worden aangevraagd. Ook kunnen zoals hierboven vermeld de Omgevingsvergunning voor Wateractiviteiten en Omgevingsvergunning bij één loket worden aangevraagd.
De Omgevingswet gaat verder en voorziet in een verdergaande bundeling van activiteiten in één omgevingsvergunning. Daarbij kan de initiatiefnemer voor zijn omgevingsvergunning altijd terecht bij één loket: de gemeente. De Omgevingswet treedt 1 januari 2021 in werking, dan kan een ondernemer er ook direct gebruik van maken.
Bent u van mening dat het aanvragen van de vergunningen voor een strandtent onnodig veel tijd, energie, geld kost en bedrijfsonzekerheid oplevert? Zo nee, waarom niet?
Aanvragen van vergunningen kosten tijd en moeite. Streven moet altijd zijn om deze werkbaar te houden en daarmee de lasten voor aanvragers tot een minimum te beperken. De borging van de door de vergunning gedekte belangen zoals rust, veiligheid en natuur is echter ook belangrijk. Bij het periodiek opnieuw aanvragen is de bedrijfsonzekerheid zo ver mij bekend beperkt. Onder de Omgevingswet bepaalt de initiatiefnemer zelf of hij alle vergunningen in één keer aanvraagt of dat hij ze los aanvraagt. Daarmee kan hij er bijvoorbeeld voor kiezen om de vergunning die de grootste kans op afwijzing heeft als eerste aan te vragen, bijvoorbeeld de vergunning vanwege de natuurbescherming. Daarmee voorkomt hij dat hij onnodige kosten maakt en moeite doet voor andere vergunningaanvragen.
Bent u bereid met collega’s van andere overheidslagen in overleg te gaan – indien daar bijvoorbeeld door de provincie Zuid-Holland om gevraagd wordt – om te bezien of genoemde papierwinkel gestroomlijnd kan worden, waarbij er één overheidsorgaan is dat als aanspreekpunt gaat gelden? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven vermeld wordt er reeds in de WABO voorzien in samenwerking tussen en bundeling van procedures. Daarnaast wordt in het kader van de stelselherziening Omgevingswet gewerkt aan verdergaande bundeling.
Bent u bereid daarbij de nieuwste digitale technologieën in te zetten? Zo nee, waarom niet?
In de huidige situatie worden al digitale technologieën ingezet: www.ruimtelijkeplannen.nl (voor bestemmingsplannen), het Omgevingsloket online (voor aanvragen en meldingen) en de Activiteiten Internet Module (voor de algemene Rijksregels). Onder de Omgevingswet vervangt het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) bij de inwerkingtreding van de wet de bestaande toepassingen. Hiervoor in de plaats komt voor de initiatiefnemer één centrale ingang, één nieuw Omgevingsloket.
Burgers en bedrijven kunnen dan via een vragenboom vaststellen of ze een vergunning moeten aanvragen of melding moeten maken van hun plannen. Daarna kunnen ze direct online een aanvraag of melding opstellen en indienen.
De antwoorden op de vragen over het bericht ‘Chinese webgigant AliExpress in strijd met Europese regels' |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Zijn er schattingen hoeveel producten – of welk percentage op het totaal aan producten – worden ingevoerd die niet aan consumentenbeschermingsregels en productveiligheidsregels (consumentenregels) voldoen?
Vooraf merk ik op dat ik bij de beantwoording van deze set vragen onderscheid maak tussen productveiligheidsregels en consumentenrechten. Waar het om productveiligheid gaat, doel ik op zaken als brandgevaar of de materialen en stoffen die zijn gebruikt in de productie, net als specifieke risico’s voor speelgoed of elektrische apparaten. Kortom, eigenschappen van producten die tot ernstig letsel of gezondheidsschade kunnen leiden bij de consument en het gelijke speelveld voor het bedrijfsleven verstoren. Wanneer ik spreek van consumentenrechten, betreft dat de rechten die consumenten hebben in relatie tot de handelaar die een product aanbiedt. Hierbij kunt u denken aan het recht op ontbinding en conformiteit, maar ook aan het verbod op misleidende reclame.
In Nederland zijn verschillende toezichthouders aangewezen om te borgen dat producten voldoen aan Europese en nationale wet- en regelgeving.1 Deze toezichthouders houden risicogericht toezicht. Dit houdt in dat zij zich op basis van risicomodellen richten op producten en ondernemers waarvan de verwachting is dat ze niet voldoen aan de regels en daarmee ernstige veiligheidsrisico’s voor de consument veroorzaken. De uitkomsten van inspecties zijn hierdoor niet representatief en onbruikbaar voor het bepalen van het totaal aantal ingevoerde producten dat niet voldoet aan de productveiligheidsregels. Daarnaast verschilt het aandeel producten dat niet voldoet aan de productveiligheidsregels sterk per productcategorie. Zoals de Algemene Rekenkamer ook concludeerde in haar onderzoek naar CE-markering uit 2017, is het daarom moeilijk een eenduidig percentage te geven.2
Hoeveel onderzoeken hebben de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de afgelopen vijf jaar ingesteld om te beoordelen of platforms zich aan de in Europa en Nederland geldende consumentenregels houden?
De ACM en de NVWA hebben de afgelopen vijf jaren regelmatig onderzoek gedaan naar producten die via platforms (zowel binnen als buiten de EU) aangeboden worden. Omdat het platform zelf niet altijd centraal stond in die onderzoeken, kan ik geen concreet aantal onderzoeken noemen. De NVWA focust in haar toezicht namelijk op producten en de ACM ziet toe op het handelen van de verkoper. Dit kan een platform zijn, maar ook een webshop of een fysieke winkel.
De NVWA voert jaarlijks een tiental projecten uit gericht op risicovolle productgroepen. Deze projecten zijn gekozen op basis van risicobeelden, naleefbeelden en trends en ontwikkelingen in de maatschappij. Sinds een aantal jaar zijn aankopen via «webshops» hier specifiek onderdeel van.3 In deze projecten worden, naast monsters van (fysieke en online) aanbieders in Nederland, monsters genomen van aanbieders uit derde landen die hun producten op platforms aanbieden aan de Nederlandse consument. De resultaten van deze projecten worden met vermelding van de onderzochte merken en typen op de NVWA website gepubliceerd.
De ACM heeft in de afgelopen vijf jaren verschillende keren gepubliceerd over acties die gericht waren op aanpassing van de handelspraktijken van platforms en de wijze waarop consumentenrechten werden nageleefd. Voorbeelden hiervan zijn acties tegen Apple en Google (2015), Funda (2017), Google, Twitter en Facebook (2018,) en recent Airbnb (2019).4 Als gevolg van de actie in 2018 hebben Google, Twitter en Facebook hun voorwaarden aangepast rond bijvoorbeeld het recht om een koop te ontbinden, de gang naar een lokale in plaats van Amerikaanse rechter en aansprakelijkheid, ten gunste van de consument. Een recenter voorbeeld is Airbnb, dat na gezamenlijke actie van de Europese consumententoezichthouders beloofde zijn prijzen voortaan inclusief alle onvermijdbare kosten te tonen.
Uit hoeveel van deze onderzoeken is gebleken dat bedrijven de in Europa en Nederland geldende consumentenregels hebben overtreden? Welke regels zijn daarbij overtreden?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, houden de toezichthouders risicogericht toezicht. Dit houdt in dat zij extra aandacht besteden aan ondernemers met de hoogste nalevingstekorten. Omdat hun onderzoeken gericht worden uitgevoerd, blijkt daarom vaak dat er sprake is van een overtreding. Net als hierboven kan ik u echter niet exact antwoorden hoe vaak dat het geval is.
Voor wat betreft de regels die zijn overtreden, blijkt uit de onderzoeken van de NVWA dat in de afgelopen vijf jaren op verschillende punten niet is voldaan aan de productveiligheidsregels. Het gaat daarbij om het niet voldoen aan uiteenlopende veiligheidseisen, zoals de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een product (bijv. nitrosamines in ballonnen). Maar ook zaken als elektrische veiligheid, brandgevaar en verstikkingsgevaar komen aan bod.
Omdat de aanleiding voor deze vragen directe import uit derde landen betreft, acht ik het ook relevant te melden dat hierbij aanzienlijke verschillen bestaan tussen onderzochte productcategorieën. In sommige projecten bleken de monsters van het aanbod via platforms uit derde landen (beduidend) vaker niet aan de productveiligheidsregels te voldoen dan de monsters genomen bij aanbieders in Nederland of in een andere EU-lidstaat. Een voorbeeld hiervan is een onderzoek naar USB-laders waarbij alle rechtstreeks uit derde landen verkregen laders (directe import) niet voldeden aan de regelgeving met als gevolg een risico op (woning)brand.5 In andere productgerichte projecten, waarbij ook online aankopen uit derde landen zijn onderzocht, is echter minder tot geen sprake van (grote) verschillen.
Zoals bij het antwoord op vraag 2 ook is gebleken, hebben acties van toezichthouders op het gebied van consumentenrechten tot slot uitgewezen dat platforms zich de afgelopen jaren op verschillende punten niet hebben gehouden aan de consumentenrechten. Voorbeelden hiervan zijn intransparante prijzen, verboden bepalingen in de algemene voorwaarden, het onterecht niet aanbieden van bedenktijd en misleidende advertenties.
Hoe gaat u schendingen van het Nederlandse en Europese consumentenrecht door bedrijven uit landen buiten de Europese Unie tegen? Op welke wijze kan het Single Market Scoreboard bijdragen aan het tegengaan van schendingen van het Nederlandse en Europese consumentenrecht door bedrijven uit derde landen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op uw oorspronkelijke vragen vind ik het van groot belang dat de Nederlandse consument met vertrouwen aankopen kan doen.6 Het tegengaan van schendingen van het Europese consumentenrecht is daar een belangrijk onderdeel van. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de aangewezen toezichthouder(s). In Nederland is dit de ACM.
In diezelfde beantwoording heb ik erkend dat het voor (individuele) toezichthouders lastig kan zijn om naleving af te dwingen bij bedrijven die gevestigd zijn in landen buiten de EU. Zij hebben onder meer de mogelijkheid om gezamenlijk actie te ondernemen in het netwerk van Europese consumententoezichthouders (CPC-verband). Ik heb van de ACM vernomen dat zij de gezamenlijke oproep van de consumentenorganisaties, die aanleiding was voor de vragen van uw leden, inmiddels heeft besproken in dit netwerk. Omdat dit een overleg tussen toezichthouders is, wordt uit dit netwerk geen inhoudelijke informatie gedeeld. Ten slotte spreekt de ACM waar mogelijk ook zelf betrokken bedrijven aan, zoals AliExpress.
Het kabinet heeft de afgelopen tijd een aantal acties ondernomen om verbetering te brengen in de mogelijkheden om naleving af te dwingen. Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar mijn eerdere beantwoording (zie voetnoot 6). Hier vindt u een vijftal acties dat het kabinet heeft ondernomen, zowel nationaal als in Europees verband. Kort samengevat zijn dat de volgende:
In aanvulling op deze laatste actie kan ik melden dat de Europese Commissie op 24 juli jl. de eerste voortgangsrapportage van de Product Safety Pledge heeft gepresenteerd.9 Hieruit blijkt onder meer dat de vier betrokken marktplaatsen, Alibaba (namens AliExpress), Amazon, eBay en Rakuten-France, op basis van overheidsmeldingen en op basis van publicaties van terugroepacties in systemen zoals Safety Gate (voorheen RAPEX) respectievelijk 87% en 92% van de aanbiedingen op hun platforms binnen twee werkdagen verwijderen. Ik vind dit een positieve ontwikkeling en hoop dat de betrokken partijen blijven investeren in bescherming van de consument, bijvoorbeeld op het gebied van geautomatiseerd herkennen van niet-conforme aanbiedingen.
Het Interne-Marktscorebord bevat geen indicatoren over schendingen van het Nederlandse en Europese consumentenrecht. Ik zie hier ook niet direct een rol voor dit instrument. Wel bevat het scorebord informatie over de samenwerking binnen het EU-netwerk van consumentenautoriteiten.10 Acties en informatieverzoeken m.b.t. bedrijven uit derde landen worden in deze cijfers ook gevat.
Deelt u de mening dat «het echt laten werken van wat we met elkaar afgesproken hebben» concreet kan worden toegepast op het handhaven van het consumentenrecht?1 Zo ja, op welke wijze kan het handhaven van de huidige regels, gericht op het consumentenrecht, worden verbeterd? Hoe gaat gaat u ervoor zorgen dat dit tot prioriteit wordt benoemd door de nieuwe Europese Commissie?
Ja, ik deel de mening dat «het echt laten werken van wat we met elkaar afgesproken hebben» toegepast kan worden op het handhaven van het consumentenrecht. Het kabinet hecht er aan dat alle bestaande nationale en Europese wet- en regelgeving wordt nageleefd. Dat geldt ook voor het consumentenrecht. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 voor wat betreft de wijze waarop het kabinet zich inzet om naleving te verbeteren.
Wanneer kan de Kamer de te beziene acties van het kabinet ten aanzien van het naleven van de bestaande wet- en regelgeving zoals genoemd in het verslag van het schriftelijk overleg inzake de informele Raad voor Concurrentievermogen op 4 en 5 juli 2019 verwachten?2
Er zijn op dit moment verschillende trajecten in voorbereiding. Deze zijn zowel nationaal als Europees van aard, en betreffen onder meer het actualiseren van het Europese mededingingskader aan ontwikkelingen op digitaal en mondiaal terrein, het verbeteren van de bescherming van intellectueel eigendom en een handelspolitieke inzet op het versterken van het gelijke speelveld. Uw Kamer wordt geïnformeerd over relevante voortgang op deze onderwerpen.
Kan u het juridisch kader uiteenzetten waaruit volgt dat omdat, zoals in het bovengenoemd verslag wordt gesteld, veel platforms geen van drie rollen van producent, importeur of distributeur vervullen, deze platforms niet gehouden zijn aan de Nederlandse en Europese consumentenregels? Zo ja, is dit volgens u een wenselijke ontwikkeling? Belemmert dit naar uw mening de handhaving in Nederland en Europa?
In het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli ging het over productveiligheidsregels. Ik beantwoord deze vraag daarom gericht op productveiligheidsregels.
Alle producten die worden aangeboden op de Europese markt vallen onder productwetgeving (voornamelijk Europees geharmoniseerde regelgeving) en moeten daardoor voldoen aan de van toepassing zijnde (Europese) veiligheidseisen. Dit geldt ook voor producten die worden aangeboden op platforms. In Europese productwetgeving zijn drie actoren te onderscheiden die verantwoordelijkheden hebben met betrekking tot productveiligheid: de producent (of diens in de EU gevestigde gemachtigde), de importeur en de distributeur, waarbij de producent de primair aan te spreken partij is. Afhankelijk van de route die het product in de toeleveringsketen aflegt, hebben één of meerdere van bovengenoemde actoren verantwoordelijkheden met betrekking tot de veiligheid van het product.13
Bij directe import, wanneer een consument het product (eventueel via een platform) rechtstreeks koopt bij een producent in een derde land, is er geen sprake van een producent, importeur of distributeur die gevestigd is in de EU. Een platform kan doorgaans niet worden aangemerkt als één van deze drie actoren. Bij directe import kan alleen de producent die gevestigd is in een derde land worden aangesproken. Dit is in de praktijk vaak niet mogelijk omdat de bevoegdheden van de toezichthouders zich beperken tot de EU. De toezichthouder kan uiteraard wel steekproefsgewijs producten bij een controle (aan de grens) tegenhouden, terugsturen of vernietigen. Het controleren van alle pakketten is echter onmogelijk. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd dat dit jaar alleen al uit China en Hong Kong ongeveer 27 miljoen e-commerce zendingen geïmporteerd worden in Nederland (naar schatting van de International Post Corporation).14 Dat zijn er ruim 70 duizend per dag, en dat is nog exclusief pakketten die uit andere landen binnenkomen.
Om verbetering te brengen in de mogelijkheden om naleving af te dwingen, is in de eerdergenoemde nieuwe markttoezichtsverordening voor een groot aantal producten bepaald dat een producent die gevestigd is in een land buiten de Europese Unie voor het aanbieden van een product op de Europese markt een vertegenwoordiger moet hebben in de Europese Unie. Deze draagt de verantwoordelijkheid voor de productveiligheid. In de onderhandelingen over de verordening heb ik mij hier nadrukkelijk voor ingezet.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre handhaving gediend zou kunnen zijn door platforms (mede)verantwoordelijk te stellen voor de via deze platforms in Europa verkochte producten die niet voldoen aan de consumentenregels? In hoeverre is het bij geconstateerde overtredingen opleggen van boetes aan dergelijke platforms voor het schenden van het Nederlandse en Europese recht mogelijk dan wel wenselijk?
Platforms bieden vaak een zeer groot aantal producten aan en hebben in de meeste gevallen geen fysieke beschikking over het product. Dit maakt het moeilijk en weinig effectief om platforms verantwoordelijk te maken voor de veiligheid van de producten die via hen worden aangeboden. In tegenstelling tot het platform, kent de fabrikant of handelaar het product. Hij biedt het immers aan. Het kabinet is daarom van mening dat de primaire verantwoordelijkheid bij de aanbieder dient te liggen. Dat laat onverlet dat platforms door hun unieke rol en positie op de markt een rol kunnen spelen bij effectieve handhaving. Ook zij hebben er belang bij dat de aanbieders op hun platform zich houden aan wet- en regelgeving.
Op het gebied van productveiligheidsregels denk ik daarbij vooral aan de afspraken die met platforms zijn gemaakt, zoals de Product Safety Pledge door de Commissie en recent door de NVWA met de in Nederland actieve platforms Marktplaats en bol.com (zie ook antwoord op vraag 4). Ik zie kansen voor andere platforms om ook soortgelijke afspraken te maken met toezichthouders of de Europese Commissie.
Vanuit het perspectief van consumentenrechten is een platform al gebonden aan de toepasselijke wet- en regelgeving. Toezichthouders kunnen in dat kader tot handhaving overgaan wanneer dat nodig is. Bijvoorbeeld wanneer platforms bij de verkoop aan consumenten onvoldoende transparant zijn over belangrijke productinformatie en voorwaarden. Hier gelden dus al wettelijke eisen.
Kunt u uw appreciatie delen over de besprekingen van mei, juni en juli 2019 van het Commissievoorstel getiteld «EU PROPOSAL FOR WTO DISCIPLINES AND COMMITMENTS RELATING TO ELECTRONIC COMMERCE» van 26 april 2019 tussen de Europese Commissie en de World Trade Organisation (WTO)?3
Na de Gezamenlijke Verklaring van 76 WTO-leden op 25 januari 2019 te Davos om de e-commerce onderhandelingen te starten, hebben in mei, juni en juli 2019 de eerste drie onderhandelingsrondes over e-commerce plaatsgevonden. In deze rondes zijn niet alleen het voorstel van de Commissie van 26 april 2019 besproken maar eveneens de voorstellen van andere WTO-leden die de Gezamenlijke Verklaring hebben ondertekend zoals die van de VS, Japan, Canada en Zuid-Korea. Daarbij zijn verschillende thema’s behandeld, zoals consumentenbescherming, privacy en toegang tot data en hebben de betreffende WTO-leden hun respectieve voorstellen gepresenteerd en toegelicht. Dat was ook het geval voor het voorstel van de Europese Commissie. Tijdens de besprekingen is duidelijk naar voren gekomen dat er op een aantal onderwerpen een zekere mate van overeenstemming is, maar op een aantal belangrijke thema’s nog grote verschillen van inzicht bestaan. Daarbij gaat het met name om de bescherming van persoonlijke gegevens en privacy. Het voorstel van de Europese Commissie bevat daarvoor de meest vergaande bescherming. De daadwerkelijke onderhandelingen op grond van concrete tekstvoorstellen zullen waarschijnlijk dit najaar starten. De onderhandelingen vinden plaats op grond van het mandaat dat de Raad aan de Europese Commissie heeft verleend voor de Doha Ontwikkelingsagenda. Aanvullende onderhandelingsrichtlijnen zijn door de Raad op 27 mei jl. aangenomen.
Welke verbeteringen zijn getroffen binnen het handelsakkoord tussen de EU en Japan met betrekking tot het consumentenrecht in vergelijking met afspraken met derde landen?
Het handelsakkoord tussen de EU en Japan dat op 1 februari 2019 in werking is getreden, bevat een aantal nieuwe elementen inzake consumentenrechten in vergelijking met eerdere handelsakkoorden die de EU met derde landen heeft afgesloten. Zo zijn in het EU-Japan handelsakkoord specifieke zelfstandige artikelen over consumentenbescherming en bescherming tegen ongewenste elektronische post (spam) opgenomen, terwijl er in eerdere handelsovereenkomsten van de EU met derde landen enkel in algemene bewoordingen naar de bescherming van consumenten werd verwezen. Daarmee is de basis gelegd voor concrete afspraken over bijvoorbeeld informatieverplichtingen over verkoopvoorwaarden voor verkopers van goederen en diensten via internet, voor schadeloosstellingen voor consumenten bij internetaankopen of voor het tegengaan van frauduleuze verkooppraktijken. Andere niet eerder in handelsovereenkomsten van de EU met derde landen als zodanig opgenomen bepalingen in het hoofdstuk over e-commerce komen eveneens consumenten ten goede zoals de bepalingen die elektronische authenticatie en de elektronische handtekening regelen of die over het kunnen sluiten van overeenkomsten via elektronische weg.
Wanneer start de bewustwordingscampagne «recht hebben, recht halen», zoals aangekondigd in de Consumentenagenda «houvast bij voortdurende verandering' van 8 oktober 2018?4
De campagne «recht hebben, recht halen» start deze maand met een samenwerking met VNO-NCW in het kader van een trainingsprogramma over consumentenrechten voor MKB-ondernemers. Vanaf november ga ik, met een ander onderdeel van de campagne, consumenten informeren over de risico’s die zij lopen bij directe import uit landen buiten de EU, waaronder China. Daarbij gaat het zowel om risico’s op het terrein van (verminderde) consumentenbescherming als om risico’s op het gebied van productveiligheid. De uiteindelijke keuze om direct uit derde landen te kopen is aan de consument, maar ik vind het belangrijk dat die beseft dat hij bij aankopen binnen de EU in de praktijk betere bescherming geniet. Bij deze campagne trek ik onder andere samen op met de NVWA en de ACM.
Wat vindt u, met het oog voor de belangen van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb), van het feit dat op de website van de consumentenbond onder het kopje «houdt rekening met extra kosten» niet alleen actief wordt gewezen dat aankopen onder 22 euro geen btw, invoerrechten en afhandelingskosten meebrengen, maar ook dat de douane slechts steekproefsgewijs controleert waardoor de kans dat je bij moet betalen niet heel groot is?5
Ik vind het goed dat de Consumentenbond aandacht besteedt aan dit onderwerp en tips geeft voor het doen van aankopen bij Chinese webwinkels. Het is aan de Consumentenbond zelf om te beoordelen welke informatie daarbij het beste kan worden verstrekt. Ik constateer dat de informatie op de betreffende pagina voor een groot gedeelte uit waarschuwingen bestaat. Ik heb zelf vorig jaar tijdens de presentatie van mijn Consumentenagenda ook gewaarschuwd dat consumenten goed op moeten letten bij aankopen die zij doen buiten de EU.18 Consumenten kunnen op basis hiervan zelf een inschatting maken of zij het soms aanzienlijke risico willen nemen om een product bij een Chinese webwinkel te kopen.
Voor wat betreft de extra kosten waar consumenten mogelijk mee worden geconfronteerd, wijs ik er op dat webwinkels in derde landen met ingang van 2021 ook btw gaan afdragen voor cross-border zendingen met een orderwaarde lager dan € 22,–. Hierdoor zal in 2021 ook op dit vlak een gelijk speelveld zijn ontstaan met betrekking tot de verzending van e-commerce producten.
Verboden staatssteun aan Nike |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over onterechte belastingvoordelen voor Nike?1
Ja, ik ben op de hoogte van deze berichtgeving.
Waarom bent u akkoord gegaan met een ruling, die een groot deel van de winst naar commanditaire vennootschappen (cv's) («lege hulzen») schuift, die geen vennootschapsbelasting (VPB) betalen?
In een ruling geeft het College Internationale Fiscale Zekerheid van de Belastingdienst zekerheid over de fiscale behandeling van een voorgelegd geval op basis van de geldende fiscale wet- en regelgeving. De hoogte van de te betalen belasting is gelijk met of zonder ruling. In een ruling die ziet op de vaststelling van verrekenprijzen door toepassing van het zakelijkheidsbeginsel (arm’s-lengthbeginsel) wordt voor de bepaling van de Nederlandse winst een zakelijke beloning vastgesteld voor door een vennootschap in Nederland uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s.
Waarom betalen deze commanditaire vennootschappen geen vennootschapsbelasting?
Voor fiscale doeleinden dient onderscheid te worden gemaakt tussen een zogenoemde open en besloten commanditaire vennootschap. Er is sprake van een open commanditaire vennootschap indien voor de toetreding of vervanging van de commanditaire vennoten niet de toestemming van alle vennoten noodzakelijk is. Is daarvoor de toestemming van alle vennoten noodzakelijk, dan is sprake van een besloten commanditaire vennootschap. Een open commanditaire vennootschap is zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Een besloten commanditaire vennootschap daarentegen is niet zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. In Nederland woonachtige of gevestigde vennoten zijn in dat geval – afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval – belastingplichtig in de inkomsten- of vennootschapsbelasting voor de winst van de besloten commanditaire vennootschap die aan hen toekomt. In een aantal andere landen, zoals de Verenigde Staten, worden de aldaar woonachtige of gevestigde vennoten in een commanditaire vennootschap echter niet in alle gevallen in de heffing betrokken. Daardoor kan een mismatch ontstaan als gevolg waarvan de resultaten van een commanditaire vennootschap in zowel Nederland als het andere land niet in de heffing worden betrokken. Het recent door mij ingediende wetsvoorstel Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking voorkomt dat internationaal opererende ondernemingen kunnen inspelen op dergelijke verschillen tussen nationale vennootschapsbelastingstelsels.2
Kunt u ervoor zorgen dat bij Nike zo spoedig mogelijk een blauwe envelop in de brievenbus valt, met daarin een naheffing over de te weinig betaalde belasting?
Het staat niet vast dat te weinig belasting betaald is. De Europese Commissie heeft twijfels over sommige aspecten van de rulings en is de rulings op dit moment verder aan het onderzoeken op mogelijke staatssteun. Ik heb uw Kamer aangeboden in een vertrouwelijke en besloten technische briefing informatie te verstrekken over de onderzoeksprocedure, de afgesloten rulings en het standpunt van Nederland. Tijdens de technische briefing kan eventueel ook nader ingegaan worden op vraag 2.
Hoeveel bedraagt deze te weinig betaalde belasting?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u van zins bent om alle nieuwe rulings, die alleen maar belastingontwijking beogen, niet meer toe te staan?
In het Besluit vooroverleg met een internationaal karakter is opgenomen dat de inspecteur geen vooroverleg voert ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter als het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegredenen voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transactie(s) is.3 Het Besluit vooroverleg met een internationaal karakter is in werking getreden op 1 juli 2019. De voorwaarden voor het aangaan van vooroverleg gelden vanaf die datum. Voor situaties vóór 1 juli 2019 gold overigens ook al de voorwaarde dat er geen vooroverleg werd aangegaan als het besparen van Nederlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden was voor het verrichten van de (rechts)handeling(en).4
Geldt dit ook voor reeds bestaande rulings? Of is dit alleen zo als de Europese Commissie u op het matje roept?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de Europese Commissie vragen om alle bestaande rulings van Nederland door te lichten en, indien nodig, bij te stellen?
Rulings hebben al de volle aandacht van de Europese Commissie. Sinds juni 2013 is de Commissie individuele fiscale rulings van lidstaten aan het doorlichten aan de hand van de EU-staatssteunregels. De Europese Commissie heeft haar verzoek om informatie uitgebreid tot alle lidstaten in december 2014, waarbij lijsten met afgegeven rulings werden verstrekt op basis waarvan de Europese Commissie individuele rulings heeft opgevraagd.5 Nederland werkt aan deze onderzoeken volledig mee en spant zich in om niet in strijd te handelen met de staatssteunregels. Bij de opening van de formele onderzoeksprocedure inzake Starbucks heeft de Europese Commissie overigens aangegeven dat zij van mening is dat Nederland in het algemeen een uitvoerige beoordeling maakt op basis van uitgebreide informatie van de belastingplichtige. De Europese Commissie verwachtte dan ook geen systematische onregelmatigheden aan te treffen in de rulings. Bij de opening van de formele onderzoeksprocedure inzake Nike heeft de Europese Commissie vervolgens aandacht besteed aan de recente inspanningen van Nederland ter bestrijding van belastingontwijking, aanpassingen van de praktijk rondom rulings met internationaal karakter en plannen om een bronbelasting op rente- en royaltybetalingen aan vennootschappen in belastingparadijzen in te voeren.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de op 3 april 2018 aangenomen motie-Azarkan over de substance eisen voor brievenbusfirma’s?
In het Besluit vooroverleg met een internationaal karakter dat per 1 juli jl. in werking is getreden is de term «economische nexus» geïntroduceerd. Hierdoor wordt door de Belastingdienst geen vooroverleg gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen indien geen sprake is van economische nexus. Hiermee doe ik recht aan de door uw Kamer aangenomen motie waarin wordt gevraagd om de substance-eis afhankelijk te maken van de omvang en inhoud van de activiteiten van de onderneming die om een ruling vraagt.
Wanneer en hoe zullen deze substance eisen ingevoerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat kleine gasvelden in Noord-Nederland versneld worden leeggehaald |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kleine gasvelden in Noord-Nederland worden versneld leeggehaald»?1
Ja.
Klopt het dat er sneller en meer uit de zogenaamde kleine velden wordt gewonnen dan afgesproken?
Nee, de veronderstelling dat de kleine gasvelden sneller worden leeggehaald en dat er meer wordt gewonnen dan afgesproken, klopt niet. Sodm is onafhankelijk toezichthouder op de door mij afgegeven vergunningen. SodM heeft mij verzekerd dat er momenteel gewonnen wordt conform de volumes in de vigerende winningsplannen.
Naast instemming met een winningsplan heeft een bovengrondse locatie een omgevingsvergunning, waarin doorgaans ook een maximum winningsvolume per dag is bepaald. Dit is een snelheid (gemeten in volume per dag) per winningslocatie.
SodM houdt zowel toezicht op de verloop van de winning conform het winningsplan als ook toezicht op naleving van de omgevingsvergunningen van locaties.
Worden velden versneld leeggehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is daarvoor de motivatie, proberen bedrijven zoals de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en Vermillion zo snel mogelijk nog zoveel mogelijk te verdienen voordat het maatschappelijk verzet te groot wordt? Is er een vergelijking met de schandalige 54 miljard kuub die in 2013 na de beving in Huizinga door de NAM werd gewonnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er meer gas gewonnen dan de hoeveelheid waarvoor vergunningen zijn afgegeven? Zo ja, hoe is dit mogelijk nu we weten wat de ontwrichtende effecten van gaswinning kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Worden winperiodes ingekort? Hoe verhoudt dat zich tot de eerdere pleidooien van vooral de NAM om omwille van het voorkomen van aardbevingen zo gelijkmatig mogelijk te winnen?
Nee, de winningsperiodes worden niet ingekort. Alleen als een mijnbouwbedrijf in een gewijzigd winningsplan zou aangeven dat de winning beëindigd kan worden met een kortere productieduur, bijvoorbeeld als blijkt dat er minder winbaar gas aanwezig is, en er is geen reden om die wijziging te weigeren, kan ik instemmen met een korte productieperiode.
Het advies om vlak te produceren geldt voor Groningen en niet voor kleine gasvelden. De snelheid van winnen voor kleine velden heeft namelijk geen direct verband met de risico’s.
Worden oude putten weer in gebruik genomen? Hoeveel zijn dat? Is er in alle gevallen sprake van een geldige vergunning?
Bestaande productieputten worden afgesloten op het moment dat de putten geen functie meer kunnen hebben. Wanneer er nog gas uit het gasveld gewonnen kan worden, worden putten in stand gehouden om (her)gebruikt te kunnen worden.
In de winningsplannen die momenteel in procedure zijn, is er in drie gevallen sprake van het hergebruik van een put die tijdelijk (enkele jaren) niet in gebruik is geweest en in een geval wordt de mogelijkheid opengehouden om een put, indien nodig, in de toekomst te kunnen hergebruiken. Uiteraard ziet SodM erop toe dat de integriteit van de (her)gebruikte putten gewaarborgd is.
Wat zijn de extra risico’s van het meer winnen van gas? Is dat wel verantwoord, er zou toch juist minder gas gewonnen moeten worden nu we weten wat de desastreuze effecten zijn?
Er is geen sprake van desastreuze effecten bij de gaswinning uit kleine velden. De risico’s zijn niet vergelijkbaar met die van het Groningenveld. Ook kan in algemene zin niet worden gesteld dat het meer winnen van gas leidt tot extra risico’s. In een winningsplan worden de verwachte risico’s en effecten van de gaswinning beschreven, die afhankelijk zijn van factoren zoals de grootte van het veld, de ligging van het veld en de totale drukdaling in het veld. De risico’s en effecten worden onder meer beoordeeld door SodM en de Mijnraad. Alleen als ik de risico’s en de daarbij behorende effecten aanvaardbaar vind, stem ik in met het winningsplan.
Waarom wordt de opmerking uit het artikel dat «Het opvoeren van de productiesnelheid leidt tot grotere risico’s op het gebied van bodemdaling en tot milieuschade. Ook kan het meer seismische activiteit in de bodem tot gevolg hebben. Dat moeten we niet willen.» niet ter harte genomen?
De opmerking uit het artikel is onjuist en wordt daarom niet over genomen.
Is er wel goed gekeken naar de risico’s als kleine gasvelden vlak bij elkaar of zoals rondom Emmen in lagen onder elkaar liggen?
Bij het beoordelen van de effecten van een winningsplan worden de risico’s goed bekeken in het licht van de reeds opgetreden en toekomstig vergunde effecten (bodemdaling en seismisch risico) ten gevolge van de mijnbouwactiviteiten in dat gebied.
Voor wat betreft bodemdaling wordt de afzonderlijke daling die elk veld veroorzaakt bij elkaar opgeteld. De cumulatieve effecten van de bodemdaling worden beoordeeld. Het seismisch risico zoals bepaald voor de kleine velden (kans op beven en de maximale beving) kan niet bij elkaar opgeteld worden. Het veld met het grootste seismisch risico bepaalt wat de kans op een beving is en wat de maximale beving kan zijn in dat gebied. We gaan dus altijd uit van het scenario met de grootste risico’s.
Klopt uw eerdere bewering wel dat de winning van gas uit kleinere velden wordt afgebouwd nu bekend is dat die juist wordt opgevoerd? Waarom komt u daar nu op terug?
De winning van aardgas uit kleine velden wordt niet opgevoerd. Ook uit de jaarverslagen die TNO publiceert blijkt dat de totale gasproductie uit de kleine velden elk jaar afneemt. Zo is er in 2018 er minder gas uit kleine velden geproduceerd dan in 2017 en in 2016. Het verslag is te vinden op nlog: https://www.nlog.nl/nieuws/jaarverslag-delfstoffen-en-aardwarmte-2018-online.
In 2018 bedroeg de productie uit kleine velden op land 5,1 miljard Nm3 land en is hiermee 0,9 Nm3 lager dan in 2017. De productie uit gasvelden op het continentaal plat bedroeg in 2018 11,1 miljard Nm3 en is hiermee 1,2 miljard Nm3.lager dan in 2017. De gasproductie op land en het continentaal plat liggen hiermee in 2018 respectievelijk 14,6% en 9,5% lager dan in 2017.
Snapt u dat nieuwe boringen en versneld gas winnen tot grote onrust, verzet en moedeloosheid bij mensen leidt? Bent u bereid hiermee per direct op te houden?
Er is geen sprake van versneld winnen van aardgas. De foutieve informatie over de risico’s rondom gaswinning uit kleine velden en de vergelijking met het Groningenveld leiden tot onrust. Zolang gaswinning uit de kleine velden op een veilige manier kan plaatsvinden, heeft dit de voorkeur boven import. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gaswinning per direct te beëindigen.
Etikettering van producten afkomstig uit de Palestijnse gebieden |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Israël Centrum in Nijkerk is bezocht door de ambtenaren van Economische Zaken naar aanleiding van een klacht over de etikettering van de producten uit Israël?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandhaafd op de geldende etiketteringsbepaling voor wijn uit deze gebieden? Wordt daarbij ook gekeken naar de handelwijze van toezichthoudende instanties van andere Europese landen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor de handhaving van de geldende etiketteringswetgeving. Zij hanteert hierbij het staande interventiebeleid op de vermelding van de herkomst «Israël». Bij de beoordeling van een inspectie worden de aanwijzingen vanuit het interpretatiedocument van de Europese Commissie «Interpretatieve mededeling inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, (2015/C 375/05)» gevolgd. Aangezien de vermelding «Product uit Israël» op levensmiddelen uit de door Israël bezette gebieden als misleidend wordt gezien (zie punt 7 van de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie), geeft de NVWA conform het interventiebeleid een waarschuwing zoals in deze casus het geval is.
Aangezien het in dit geval gaat het om wijn uit Israël gaat; kunt u aangeven op welke wijze recht wordt gedaan aan de motie Ten Broeke (Kamerstuk 34 300 V, nr. 22) over etikettering van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden) om álle producten uit álle als bezet aangemerkte gebieden apart te etiketteren en daarop te handhaven?
Het kabinet komt Europese afspraken na en de NVWA handelt conform de aanwijzingen uit het bovengenoemd interpretatiedocument van de Europese Commissie, zoals dat ook van andere Europese handhavingsautoriteiten wordt gevraagd. Zie ook de beantwoording in vraag 2.
Met bovengenoemde aanpak wordt het standpunt van het vorige kabinet gevolgd, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 26 mei 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 420) en de antwoorden op vragen van 14 juni 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 436). Tevens verwijs ik u naar het verslag van het Schriftelijk Overleg, vastgesteld op 17 maart 2016, (Kamerstuk 23 432, nr. 419, antwoord op vragen 23–32). Daarin liet het toenmalige kabinet weten hoe het uitvoering heeft gegeven aan de motie Ten Broeke, die de regering opriep zich in Europees verband in te spannen voor richtlijnen op het gebied van correcte herkomstaanduiding voor alle bezette of geannexeerde gebieden. Daarvoor bleek binnen de EU geen draagvlak te bestaan.
Onderschrijft u de beleidslijn van het toenmalige kabinet dat «Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt is het kabinet voorstander van een Europese aanpak ten aanzien van etikettering waarbij de lidstaten op dezelfde manier EU-regelgeving uitvoeren,» dat Nederland alleen tot toepassing van de richtlijn overgaat, indien er een gelijk speelveld is met alle andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is in de Europese discussie over de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie inzake producten uit Israël?
De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan bestaande Europese wetgeving over herkomstaanduiding van producten, in relatie tot producten afkomstig uit de door Israël bezette gebieden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 handelt de NVWA conform de aanwijzingen uit deze interpretatieve mededeling. Nederland handelt hier als gebruikelijk in Europees verband.
In de zaak nummer C-363/18 «Organisation juive Européenne et Vignoble Psagot» heeft de Franse rechter prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over (onder andere) de uitleg van deze interpretatieve mededeling.
Het is nog niet duidelijk wanneer het Hof van Justitie uitspraak zal doen. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitspraak.
Wanneer verwacht u de uitspraak van het Hof van Justitie en wat betekent dat voor de handhaving van de richtlijn als er nog geen toepassing is voor alle andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u evenals het vorige kabinet van mening dat er pas overgegaan kan worden tot toepassing van de richtlijn als alle andere andere lidstaten dit ook hebben gedaan om te voorkomen dat er voor het bedrijfsleven een ongelijk speelveld ontstaat?
Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en 4.
Waarom wordt in de aanwijzing van het ministerie verplicht om «afkomstig uit Palestina» te gebruiken als etikettering, terwijl de staat Palestina nog niet bestaat en dit wel de suggestie wekt dat er alsnog tot een eenzijdige erkenning van de mogelijke staat Palestina wordt overgegaan? Erkent u dat dit ingaat tegen het regeerakkoord? In de voetnoot wordt dit wel erkend maar dit voorkomt niet dat de indruk wordt gewekt dat Nederland de Palestijnse staat eenzijdig erkent. Erkent u dit risico en wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het kabinet veronderstelt dat met «aanwijzing» wordt verwezen naar de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie.
De vermelding «afkomstig uit Palestina» is één van de mogelijke vermeldingen van de herkomst van producten uit de door Israël bezette gebieden. Andere opties – conform punt 9 van de interpretatieve mededeling van de Commissie – zijn bijvoorbeeld «product uit de Westelijke Jordaanoever (Palestijns product)» of «product uit Gaza».
Binnen de EU zijn er diverse lidstaten die wel een Palestijnse staat erkennen en een aantal, zoals Nederland, die dat niet doen. Daarom wordt in alle EU-documenten waarin gesproken wordt over de Palestijnse gebieden en de aanduiding «Palestina» wordt gebruikt een voetnoot toegevoegd, waarmee duidelijk wordt gemaakt dat deze aanduiding niet mag worden opgevat als erkenning van de «Staat Palestina» en geen afbreuk doet aan de individuele standpunten van de lidstaten in deze kwestie. Het Nederlandse standpunt over erkenning is ongewijzigd.
Groningen dat ten onder dreigt te gaan aan Haagse belangen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De weerbarstige realiteit van Wiebes» beloftes»?1 Wat is daarop uw reactie?
Met het artikel van de NRC, dat onder andere ingaat op de voortgang van de versterkingsoperatie, ben ik bekend. Het tempo van de versterkingsopgave heeft mijn topprioriteit. De stelling dat de versterkingsopgave stillag klopt niet, eveneens neem ik afstand van de suggesties dat er allerlei beloftes zijn gedaan die niet zijn nagekomen. De versterking is onverminderd doorgegaan tijdens het werken aan het plan van aanpak. De nieuwe aanpak die op basis van het Mijnraad advies gekozen is, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen, moet juist leiden tot een flinke versnelling in de uitvoering van de versterking.
Het eerste half jaar van 2019 heeft in het teken gestaan van het verder versnellen van het versterkingsproces en de randvoorwaarden hiervoor te optimaliseren. Zo heb ik gezorgd voor duidelijke kaders waarbij versterking onder de publieke vlag is gestart met het Besluit Versterken gebouwen Groningen. Daarnaast is een samenwerkingsovereenkomst tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) gesloten (Kamerstuk 33 529, nr. 609) en heb ik de NCG mandaat gegeven om alles ten behoeve van de veiligheid te kunnen ter uitvoering van het Besluit versterking gebouwen Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 664).
De Boston Consulting Group heb ik gevraagd een capaciteitsanalyse te maken over het opname- en beoordelingsproces en aanbevelingen te geven2. Tevens heb ik aanvullend om een assessment gevraagd om precies in kaart te brengen wat de stand van zaken is en hoe de oorspronkelijke doelstellingen kunnen worden waargemaakt. Op basis van deze analyses zijn bestuurlijk, met de provincie, regionale overheden en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), maatregelen genomen om de versterking verder te versnellen.3
Waarom heeft u genoemde vertrouwelijke documenten achtergehouden? Gaat u de Kamer daar nog van voorzien? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik benadrukken dat het geen vertrouwelijke documenten betreft. De aankondiging van deze onderzoeken is onderdeel van de afspraken in het Bestuurlijk Overleg van 11 maart jl., waarover uw Kamer is geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 587). Het betreft de analyse van Boston Consulting Group en een rapportage van WING over een versnellingsaanpak. Deze onderzoeken hebben als grondslag gediend om maatregelen te treffen in het Bestuurlijk Overleg van 5 juni jl. om de versterkingsoperatie te versnellen (Kamerstuk 33 529, nr. 664). Deze twee onderzoeken zijn met de verschillende partijen uit dit overleg, waaronder de NCG, provincie Groningen, de aardbevingsgemeenten en de maatschappelijke organisaties, gedeeld. De aanbevelingen uit de onderzoeken zijn opgenomen in de geaccordeerde actielijst van het overleg.
Vindt u dat u de Kamer verkeerd hebt ingelicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de beantwoording van voorgaande vraag heb gesteld, heb ik uw Kamer geïnformeerd over het bestaan van de documenten en de uitkomsten van het Bestuurlijk Overleg waar de documenten als grondslag dienden. Volledigheidshalve heb ik de rapporten, die zoals aangegeven zijn gedeeld met maatschappelijke organisaties en medeoverheden, bijgevoegd.
Hoeveel van de genoemde 1.729 adressen zijn inmiddels, ruim acht maanden nadat u groen licht gaf, geïnspecteerd en beoordeeld? Hoeveel adressen zijn er in die acht maanden bijgekomen die nog geïnspecteerd en beoordeeld moeten worden?
Inzicht in de voortgang van de versterking is essentieel. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, is 5 juni jl. bestuurlijk afgesproken dat een publiek dashboard voor de uitvoering van de versterking uiterlijk beschikbaar per 1 januari 2020. Dit dashboard zal per gemeente inzichtelijk maken in welke fase de versterking zich bevindt en zal daarmee ook aan bewoners duidelijkheid geven over de voortgang. Momenteel ontwikkelt de Boston Consulting Group in samenwerking met de NCG dit dashboard met betrouwbare en gevalideerde cijfers. Tevens heb ik uw Kamer toegezegd na de zomer met voorgangscijfers te komen. Deze zal ik u sturen zodra deze cijfers beschikbaar zijn.
Hoe is de aanbesteding van ingenieurs verlopen? Welke ingenieursbedrijven zijn aangesteld? Hoeveel ingenieurs zijn er nu daadwerkelijk aan het werk?
De aanbestedingen voor de ingenieursbureaus vinden nu plaats. Het zijn meerdere aanbestedingen voor onder meer P50, P50 noodverband en P90 (in meerdere batches). Momenteel zijn er negen ingenieursbureaus aan het werk.
De te beoordelen adressen worden ingedeeld op basis van typologie (rijtjeshuis, twee onder één kap, agro, vrijstaand etc.) Niet elk bureau kan elk type beoordelen, het meest geschikte bureau wordt uitgezocht. Daarbij worden randvoorwaarden met betrekking tot kwaliteit, planning en prijs meegegeven. Met de ingenieursbureaus worden verder resultaatafspraken gemaakt zodat de NCG als opdrachtgever beter op de output kan sturen. De NCG stelt alles in het werk om de capaciteit bij de ingenieursbureaus te vergroten.
Hoeveel woningen zijn er dit kalenderjaar versterkt? Op hoeveel staat het totaal nu?
Zie mijn beantwoording op vraag 4. Zodra deze voortgangscijfers beschikbaar zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Waarom hebben instanties te maken met veranderende opdrachten? Om welke instanties gaat het? Hoe luiden de opdrachten nu? Hoe luidden de opdrachten voorheen? Waarom verandert u de opdrachten steeds?
De omslag van de gebiedsgerichte aanpak naar de risicogerichte aanpak en de gezamenlijke ambitie om NAM op afstand te zetten, betekende dat onder meer de ingenieursbureaus hun werkwijze moesten herijken op de gewijzigde aanpak. Daar was tijd voor nodig, maar inmiddels is duidelijk wat de uitvraag is richting de ingenieursbureaus. Dit is tevens vastgelegd in gemeentelijke plannen. Deze plannen worden jaarlijks bijgesteld. Het voornemen van de NCG is om richting de ingenieursbureaus nog meer duidelijkheid te verschaffen door meerjarige contracten aan te gaan. Op deze wijze kunnen de bureaus hun werk beter inplannen wat de effectiviteit ten goede komt.
Waarom veranderen directies? Wie stelt nieuwe directies aan? Hoeveel mensen uit Groningen nemen plaats in die directies?
In het NRC-artikel wordt met betrekking tot de voortgang van de versterkingsoperatie onder meer ingegaan op een rapport van de Boston Consulting Group, daaruit haalt NRC dat bij «verantwoordelijke organisaties (.) directies die worden vervangen (.)». Hetgeen naar verwezen wordt is het vertrek van de toenmalige Nationaal Coördinator Groningen, Hans Alders, en de aanstelling van een interim--directeur en daarna een nieuwe directeur van de NCG. De directeur van de NCG wordt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aangesteld. De directeur NCG is evenwel verantwoordelijk voor de aanstelling van zijn medewerkers en het merendeel van de NCG-medewerkers woont in de provincie Groningen.
Waarom wordt het toegezegde aantal inspecties niet gehaald? Wat gaat u daar concreet aan doen?
Er zijn geen toezeggingen gedaan, Rijk en regio hebben voor 2019 en 2020 gezamenlijke ambities geformuleerd. Deze ambities zijn vervolgens verwerkt in de lokale plannen van aanpak en getoetst door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de NCG op veiligheid en uitvoerbaarheid. De voortgang van de opnames van de meest risicovolle adressen heeft altijd de hoogste prioriteit gehad. Boston Consulting Group geeft in haar assessment aan dat er bij het CVW vertraging is opgelopen in de aanbesteding van het opname- en beoordelingsproces. In de eerste helft 2019 werd door het CVW niet conform verwachting geleverd. Als reden stelt Boston Consulting Group dat de besluitvormings- en opdrachtgeversprocessen niet eenduidig waren in deze periode. Sinds mei van dit jaar is de gehele uitvoeringsketen onder publieke aansturing gekomen. De NCG stuurt momenteel het CVW operationeel aan. NAM staat op dit onderwerp al op afstand en stuurt niet meer op de uitvoering. NCG en CVW werken zeer nauw samen. De expertise van het CVW wordt onder leiding van de NCG benut. Het CVW moet tot en met 31 december 2019 de gemaakte afspraken inzake de versterkingsoperatie nakomen. Met de aandeelhouders van het CVW is afgesproken de werkzaamheden conform afspraken alsnog uit te voeren en hierover te rapporteren aan de NCG en EZK/BZK.
Er komt één publieke uitvoeringsorganisatie per 1 januari 2020. Ik zet daarbij in op continuïteit en behoud van kennis, zodat het versterkingsproces hier zo weinig mogelijk vertraging door oploopt.
Tijdens de verschillende bestuurlijke overleggen zijn onder andere afspraken gemaakt over hoe de capaciteit kan worden verhoogd en de aanpak kan worden versneld. Dit om alsnog te voldoen aan de ambities die de regio, de Minister van BZK en ik hebben geformuleerd voor het opnemen en beoordelen van de mogelijk te versterken huizen in 2019 en 2020.
Erkent u dat u verantwoordelijk bent voor de vertraging van de versterking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen om dit te alsnog te versnellen?
Zie mijn beantwoording van vraag 9.
Wat gaat u doen om mensen met een «oude schade» schadeloos te stellen en te ontlasten?
Mijn inspanning is erop gericht om oude schademeldingen voor 1 januari 2020 af te handelen. Samen met de commissaris van de Koning van de provincie Groningen en andere betrokken partijen zal ik de komende tijd in gesprek blijven met NAM om de tijdige afhandeling van oude schademeldingen te monitoren. Ook heb ik samen met de commissaris van de Koning via de krant een oproep gedaan aan bewoners die ontevreden zijn over de afwikkeling van oude schademeldingen om zich te melden. Daarnaast heb ik met de betrokken partijen besproken hoe de beschikbare 200.000 euro voor (juridische) ondersteuning van gedupeerden het beste ingezet kan worden bij de arbiterprocedure.
Gaat u er voor zorgen dat de NAM direct betaalt wanneer er een uitspraak ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens het AO op 27 jun jl. heb ik uw Kamer toegezegd om voor 1 oktober 2019 met betrokken partijen te bepalen binnen welke termijn NAM over moet gaan tot uitbetaling na een uitspraak van de arbiter. Voor 1 oktober a.s. zal ik uw Kamer hierover informeren.
Vanaf welk moment kunnen gedupeerden gebruikmaken van de juridische ondersteuning die voortvloeit uit het aangenomen amendement van de leden Van Tongeren/Ouwehand2 en de motie van het lid Van der Lee c.s.?3
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat deze regeling voor juridische ondersteuning eruit zien? Geldt deze ondersteuning alleen voor gedupeerden die een uitspraak hebben van de arbiter of ook voor gedupeerden die een rechtszaak hebben lopen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u garanderen dat alle oude schadegevallen (behandeld bij de rechter en arbiter) op 1 januari 2020 rechtvaardig zijn afgehandeld? Zo nee, bent u bereid zelf de schadeloosstelling te regelen en het schadeloos gestelde bedrag achteraf te verhalen op de NAM? Zo nee, waarom niet?
Ik zet mij in voor een snelle afronding van de openstaande oude schademeldingen en voortvarende opvolging van de uitspraken bij Arbiter en rechter. Een vlotte afhandeling is essentieel om een snelle en rechtvaardige schadeafhandeling te realiseren. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 11 is mijn inspanning erop gericht om oude schademeldingen voor 1 januari 2020 af te handelen. Wanneer geschillen niet zijn opgelost tussen gedupeerde en NAM op 1 januari 2020 zal ik bekijken wat nodig is om zorg te dragen voor de afronding.
Het bericht ‘Ondernemers dupe van kwijtgeraakte pakketjes’ |
|
Arne Weverling (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers dupe van kwijtgeraakte pakketjes: «Kost me 1.000 euro per maand»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het kwijtraken van pakketjes terecht een ergernis van webshops en consumenten is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat er een oplossing voor dit probleem moet worden gezocht?
Ik kan mij voorstellen dat verzenders en ontvangers van pakketten ontevreden zijn wanneer de dienstverlening van pakketvervoerders niet van het niveau is dat zij verwachten. Tegelijkertijd ben ik van mening dat in een voldoende concurrerende en dynamische markt zoals de pakketmarkt een terughoudende positie van de overheid op zijn plaats is, zeker zolang klanten meerdere keuzes hebben en er verschillende manieren zijn om zo nodig verhaal te halen (zie ook het antwoord onder de vragen 5–13). Ook bieden pakketvervoerders verschillende serviceniveaus aan, waaronder aanvullende diensten waar ondernemers voor kunnen kiezen om eventuele schade door te late levering, beschadiging of zoekraken te verzekeren.
Klopt het dat ondernemers opdraaien voor de kosten van kwijtgeraakte pakketjes?
Dat hangt af van de contractuele bepalingen zoals overeengekomen tussen verzender en pakketvervoerder en het serviceniveau waarvoor de ondernemer heeft gekozen. Ook in de algemene voorwaarden van de pakketvervoerder zijn normaliter bepalingen opgenomen over aansprakelijkheid. Het BW vormt in dit verband het wettelijke kader.
Klopt het dat het voor ondernemers lastig is om de kosten van kwijtgeraakte pakketjes vergoed te krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is?
Mij zijn hierover geen signalen bekend.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal pakketjes dat op jaarbasis kwijtraakt? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van deze pakketjes van ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb’ers) afkomstig zijn?
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van het kwijtraken van pakketjes? Zo nee, waarom niet?
Kunt u per bezorgbedrijf en/of postbedrijf aangeven hoeveel pakketjes er per jaar kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
Wat kost het kwijtraken van pakketjes een Nederlandse webshop gemiddeld op jaarbasis?
Kunt u aangeven hoeveel pakketjes die worden verzonden met een Track & Trace-code op jaarbasis kwijtraken?
Hoeveel procent van het totaal aantal pakketjes dat met een Track & Trace-code wordt verzonden raakt op jaarbasis kwijt?
Kunt u aangeven hoeveel pakketjes die zonder Track & Trace-code worden verzonden op jaarbasis kwijtraken?
Hoeveel procent van het totaal aantal pakketjes dat zonder Track & Trace-code wordt verzonden raakt op jaarbasis kwijt?
Is er bij pakketbezorgbedrijven en/of postbedrijven een speciaal klachtenloket waar ondernemers terecht kunnen als een door hen verstuurd pakketje is kwijtgeraakt?
Op de sites van alle grote pakketvervoerders in Nederland staat een procedure beschreven voor klachten over pakketbezorging. Daarnaast kunnen ook bij de geschillencommissie Post en Telecom, ACM, de Consumentenbond en via sociale media klachten worden ingediend over de pakketafhandeling.
Zijn pakketbezorgbedrijven en/of postbedrijven verplicht om het aantal klachten over kwijtgeraakte pakketjes bij te houden? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel klachten er het afgelopen jaar zijn geweest over kwijtgeraakte pakketjes? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen wettelijke eisen die pakketvervoerders verplichten tot het bijhouden van dergelijke informatie. Wel heeft PostNL gereageerd op berichtgeving van de Consumentenbond van maart dit jaar over de toename van klachten over de postbezorging. Volgens de Consumentenbond waren er in 2018 4600 klachten ontvangen over de bezorging van pakketten. PostNL heeft in reactie daarop aangegeven te werken aan verbetering van de dienstverlening en daarbij gemeld dat zij in 2018 over 0,06% van de 251 miljoen door haar bezorgde pakketten een klacht heeft ontvangen.
Wat kunnen ondernemers zelf doen om zich te wapenen tegen de kosten van kwijtgeraakte pakketjes?
Bij het aangaan van een zakelijk contract ligt het raadplegen en vergelijken van de algemene voorwaarden van pakketvervoerders, contractuele bepalingen en aansprakelijkheidsbedingen voor de hand. Voorts bieden alle pakketvervoerders verschillende diensten aan, zoals track & trace en verzekerd verzenden, waarbij eventuele risico’s en schade kunnen worden afgedekt.
Het bericht 'Websites overtreden massaal cookiewallverbod' |
|
Tobias van Gent (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over «Websites overtreden massaal cookiewallverbod»»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens dat gratis websites ook gratis toegankelijk moeten zijn voor bezoekers die geen toestemming geven voor zogenaamde «tracking cookies»» ten bate van gericht adverteren? Hoe beoordeelt u deze zienswijze? Kunt u daarbij betrekken dat cookiewalls zijn ingesteld om te kunnen voldoen aan de eisen van de wet om toestemming te vragen bij het gebruik van bepaalde cookies bij gratis websites zoals nieuwswebsites?
Ja ik ben bekend met de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Door middel van tracking cookies (volgsoftware) kunnen bedrijven het internetgedrag van mensen volgen. Persoonlijke interesses kunnen zo worden afgeleid om vervolgens profielen van deze mensen samen te stellen en gericht te kunnen adverteren. Op grond van artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw) is voor het gebruik van tracking cookies toestemming van de gebruiker vereist. Nu in artikel 11.7a van de Tw verwezen wordt naar de AVG is het begrip toestemming in de Tw gelijk aan het begrip toestemming zoals dat gedefinieerd is in de AVG. Dit betekent onder meer dat de toestemming vrijelijk moet zijn gegeven en moet voldoen aan de eisen van artikel 7 van de AVG. Artikel 7, vierde lid, van de AVG bepaalt dat bij de beoordeling van de vraag of de toestemming vrijelijk kan worden gegeven onder meer ten sterkste rekening moet worden gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst (…) toestemming is vereist voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst. AP komt op grond van deze bepaling tot het oordeel dat er bij gebruik van cookiewalls geen sprake is van vrijelijk gegeven toestemming en dat cookiewalls derhalve niet zijn toegestaan.
Zie voorts mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het beleid in andere Europese landen ten aanzien van deze trackingcookies en cookiewallverboden? Is dat gelijk in alle landen of zijn er verschillen op het punt van het gebruik/toestemming vragen voor of verbieden van tracking cookies en cookiewalls? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht geven?
De zogenoemde cookiepaling is onderdeel van de Europese ePrivacy richtlijn 2002/58, die in Nederland in artikel 11.7a van de Tw is geïmplementeerd. In deze Europese richtlijn wordt geregeld wie onder welke voorwaarden gegevens van een ander mag verwerken die op diens eindapparatuur staan.
Ook in andere landen is men bezig met normuitleg over het gebruik van (tracking)cookies. In Frankrijk heeft CNIL, de Franse toezichthouder, onlangs richtlijnen vastgesteld over het gebruik van cookies/cookiewalls en het geven van toestemming. Daarin stelt CNIL dat het gebruik van een cookiewall in strijd is met de AVG omdat er dan geen sprake is van een vrijelijk verleende toestemming (artikel 2 Richtlijnen). Deze richtlijnen zijn alleen in het Frans beschikbaar.2 Ook de Engelse toezichthouder, ICO, heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van (tracking)cookies, en dan met name in de context van «real-time bidding». Over cookiewalls stelt de ICO dat een cookiewall «is unlikely to represent valid consent», maar dat er ook andere overwegingen zijn, en wijst op het recht van vrijheid van ondernemerschap.3 Verder staat het onderwerp op de agenda van Technology Expert Subgroup van de European Data Protection Board (EDPB).
Ik beschik verder niet over een overzicht waarin het beleid of uitleg van andere Europese landen ten aanzien van tracking cookies en cookiewalls wordt weergegeven.
Voor het overige heeft de AP mij laten weten dat zij binnen de European Data Protection Board nauw samenwerkt met haar Europese collega-toezichthouders, onder meer om te komen tot gemeenschappelijke guidelines over de toepassing/uitleg van AVG-normen. Bij het bepalen van haar standpunt over cookiewalls, heeft de AP zich mede gebaseerd op de gemeenschappelijke EDPB guidelines over toestemming (Guidelines on Consent under Regulation 2016/679 (wp259rev.01)).
Hoe beoordeelt u de stelling dat een mogelijk verbod op cookiewalls in het huidige competitieve landschap het verdienmodel raakt van bedrijven? Kunt u daarbij met name ingaan op de verdienmodellen van bedrijven die content (nieuws, redactionele artikelen) produceren en deze op gratis websites aanbieden?
Ik wil vooropstellen dat het hier gaat om de bescherming van een grondrecht. Daarnaast is privacy belangrijk voor het goed functioneren van de elektronische communicatiemarkt. Als gebruikers van elektronische communicatiediensten er niet op kunnen vertrouwen dat hun privacy gewaarborgd is, zal dit het gebruik van deze diensten – met of zonder cookiewalls – aanzienlijk beperken. In die zin moeten bedrijven met businessmodellen waarbij de gebruikers twijfels hebben over hun privacybescherming, zich afvragen of ze voldoende aansluiten op de wensen en behoeftes van hun klanten.
Een cookiewall – in een competitief landschap – heeft tot gevolg dat een website of dienst alleen toegankelijk is op voorwaarde dat de gebruikers de cookies accepteren. Het is dan inderdaad de vraag of eindgebruikers hebben in dat geval een vrije keuze hebben. Daarom pleit Nederland in lijn met de motie Verhoeven voor een verbod op deze zogenoemde cookiewalls.4 Ik ben er van overtuigd dat de huidige (Europese) wettelijke kaders voldoende ruimte bieden om innovatie binnen het bedrijfsleven en een goede privacybescherming hand in hand te laten gaan.
Hoe beoordeelt u de stelling dat een mogelijk verbod op cookiewalls in het huidige competitieve landschap Nederlandse mediabedrijven op achterstand zet op grote internationale techbedrijven (bijvoorbeeld social media bedrijven) vooral omdat de laatste toestemming vragen voor gericht adverteren met gebruik van persoonsgegevens van gebruikers via algemene voorwaarden?
Op grond van artikel 11.7a, lid 1, Tw is het alleen toegestaan om cookies te plaatsen indien de gebruiker is voorzien van duidelijke en volledige informatie. Deze informatie moet in ieder geval weergeven welke informatie wordt verzameld en voor welke doeleinden deze informatie wordt gebruikt. De memorie van toelichting bij dit artikel voegt hieraan toe dat de informatie gemakkelijk te vinden moet zijn en in begrijpelijke bewoordingen gegeven.5 Als deze informatie in algemene voorwaarden wordt opgenomen is niet voldaan aan voornoemde eis om de gebruiker duidelijk te informeren.
Voor het plaatsen en lezen van cookies, met uitzondering van functionele cookies en niet-privacygevoelige analytische cookies, dient, zoals al eerder aangegeven, toestemming te worden verkregen. Het moet hier gaan om vrijelijk verleende toestemming. Rechtsgeldige toestemming voor het gebruik van cookies moet blijken uit een daar toe strekkende handeling van de eindgebruiker (klikken op een «ja» knop of verder surfen na de mededeling dat cookies zullen worden geplaatst)Toestemming kan dus niet worden verkregen via algemene voorwaarden.6
De voornoemde verplichtingen gelden niet alleen voor Nederlandse websites, maar voor een ieder die gegevens plaatst op of uitleest die zijn opgeslagen in de randapparatuur van een gebruiker. Het maakt daarbij niet uit waar deze partij gevestigd is. Bepalend is dat deze norm tot doel heeft gebruikers in Nederland te beschermen. De informatieplicht en het toestemmingsvereiste gelden derhalve voor zowel Nederlandse websites als voor internationale bedrijven die zich (mede) op Nederlandse gebruikers richten. Dat laatste kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit de aard van de aangeboden informatie, de mogelijkheid om producten in Nederland te laten bezorgen of uit de omstandigheid dat een website in de Nederlandse taal wordt aangeboden. Hierbij is het domein van de website (.nl/.eu/.com/.net/etc.) niet doorslaggevend.
Ik ben dan ook van oordeel dat Nederlandse mediabedrijven op dit punt geen achterstand hebben op internationale bedrijven.
Waarom kan toestemming voor instrumenten om gericht te adverteren (zoals tracking cookies) niet via algemene voorwaarden geregeld worden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u omschrijven hoe de wet- en regelgeving omtrent tracking cookies en cookiewalls in de telecommunicatiewet, de ePrivacy richtlijn en de Algemene verordening gegevensbescherming zich tot elkaar verhouden?
De bepalingen in de Tw vormen een omzetting van de Europese ePrivacy richtlijn, richtlijn nr. 2002/58. De ePrivacyrichtlijn en daarmee de Tw is een lex specialis ten opzichte van de AVG. Dit betekent dat voor zover de regels van de Tw en de AVG samenlopen de regels van de Tw voorgaan op die van de AVG. Bij het gebruik van cookies gaat het daarbij vooral om de verwerkingsgrondslagen. Op basis van de Tw mogen gegevens die via cookies zijn verkregen alleen worden verwerkt als deze verwerking nodig is voor de levering van een door de eindgebruiker gevraagde dienst of als de eindgebruiker toestemming heeft verleend.
Het begrip toestemming in de Tw is, zoals al gezegd, hetzelfde als het begrip toestemming in de AVG. Daarom zijn, zoals ook al bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, de eisen die de AVG stelt aan rechtsgeldige toestemming ook van toepassing bij toestemming in het kader van cookies.
Momenteel worden onderhandelingen gevoerd over een nieuwe Europese ePrivacyverordening die de huidige richtlijn zal vervangen. Het Europees parlement heeft aangegeven een expliciet verbod op cookiewalls te willen opnemen in de nieuwe ePrivacyverordening. De Raad van de Europese Unie heeft nog geen standpunt ingenomen. In lijn met de motie Verhoeven pleit Nederland in de Raad voor een verbod op deze zogenoemde cookiewalls. Met een dergelijk verbod zou -los van de interpretatie van artikel 7, vierde lid, van de AVG, onomstreden duidelijk worden bepaald dat cookiewalls niet zijn toegestaan. Zo wordt voorkomen dat er tussen de lidstaten interpretatieverschillen optreden. Hoewel de onderhandelingen in de Raad over de ePrivacyverordening nog steeds niet zijn afgerond is al wel duidelijk dat er weinig steun is voor een verbod op cookiewalls. Uiteindelijk zal veel afhangen van de onderhandelingen met het Europese parlement.
Het verdwijnen van 3G |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het voornemen van Vodafone om in 2020 al te stoppen met 3G?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Vodafone geen mogelijkheden biedt om toestellen toch geschikt te maken voor 4G en mensen hiermee dwingt om een nieuw toestel aan te schaffen?
Ik begrijp dat VodafoneZiggo de optie niet kan aanbieden om toestellen geschikt te maken voor 4G, omdat toestellen hier niet voor zijn ontwikkeld. Het geschikt maken van toestellen voor 4G zou tenminste vereisen dat de netwerkantenne wordt vervangen. Dit betekent bij moderne telefoons veelal dat ook de processor en opslag moeten worden vervangen, omdat die zijn geïntegreerd in dezelfde chip. Dit is een zogenaamd «System on a Chip» («SoC»). Telefoons worden over het algemeen niet ontworpen voor deze mogelijkheid. Ze worden bijvoorbeeld wel ontworpen om zo dun, gebruiksvriendelijk en energiezuinig als mogelijk te zijn. Dit vergt een nauwe integratie tussen de verschillende hardware-onderdelen maar ook de software, waardoor het vervangen van de SoC praktisch niet mogelijk is. Tot op heden is een modulair ontwerp, waarbij dit onderdeel kan worden vervangen, in de praktijk niet uitvoerbaar gebleken, ondanks pogingen daartoe.2
Bent u bekend met het feit dat er een groeiende groep werkende armen bestaat die van hun inkomen niet of nauwelijks kan rondkomen? Bent u eveneens bekend met het feit dat een miljoen Nederlanders rond moeten komen van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum maar dat zij, zeker in het geval van gezinnen, regelmatig tekort komen om noodzakelijke of onvermijdelijke uitgaven te doen?
Ik ben bekend met de cijfers van het CBS over inkomens in Nederland.
Deelt u de mening dat mensen, zeker als zij in de laagste inkomensgroepen zitten en amper rond kunnen komen, niet gedwongen moeten worden een nieuw telefoontoestel aan te schaffen als deze niet defect is?
Ik heb contact gehad met VodafoneZiggo over de wijze waarop zij haar 3G-netwerk gaat afschakelen. Naar aanleiding daarvan kan ik u het volgende melden.
Vooralsnog worden de klanten van VodafoneZiggo niet gedwongen tot het aanschaffen van een nieuw telefoontoestel. Ook na het afschakelen van het 3G-netwerk kunnen klanten wiens telefoon geen 4G ondersteunt blijven bellen en internetten via 2G. De snelheid van mobiel internet via 2G is uiteraard minder snel dan via 3G, maar zowel mobiel internet als bellen blijven beschikbaar.
VodafoneZiggo is ruim twee jaar voordat het 3G-netwerk wordt afgeschakeld begonnen om mensen te informeren dat dit gaat gebeuren. Verder verkoopt VodafoneZiggo al sinds het najaar van 2017 geen abonnementen meer met toestellen die enkel 3G ondersteunen. De verkoopmedewerkers van VodafoneZiggo zijn bovendien geïnstrueerd om bij de verkoop van abonnementen te communiceren dat zij vanaf januari 2020 geen gebruik meer kunnen maken van het 3G-netwerk. Daarmee heeft VodafoneZiggo ervoor proberen te zorgen dat alle klanten die beschikken over een telefoontoestel dat geen 4G ondersteunt aan het einde van hun contract zijn op het moment dat het 3G-netwerk wordt afgeschakeld. Met inachtneming van de geldende opzegtermijn kunnen zij vanaf dat moment overstappen naar een andere aanbieder die nog wel 3G-dienstverlening aanbiedt. Hoewel ook KPN inmiddels heeft aangekondigd haar 3G-netwerk af te gaan schakelen, blijft T-Mobile vooralsnog wel 3G-diensten aanbieden.3 Er is dus een mogelijkheid om over te stappen en 3G te blijven gebruiken nadat VodafoneZiggo haar 3G-netwerk heeft afgeschakeld.
Overigens zal T-Mobile in 2020 juist haar 2G-netwerk afschakelen, en naar verwachting pas op termijn haar 3G-netwerk.4 Het vervangen van oudere technologie door nieuwere, betere en efficiëntere technologie is gebruikelijk in allerlei onderdelen van de economie en maatschappij. Gegeven deze onvermijdelijke vooruitgang vind ik het belangrijk dat VodafoneZiggo, maar ook KPN en T-Mobile, ruim voordat ze een netwerktechnologie afschakelen daarover communiceren en er zorgvuldig mee omgaan. Iedereen kan zich daardoor ruim op tijd voorbereiden en bijvoorbeeld sparen voor een vervangend (tweedehands) toestel, overstappen naar een alternatieve aanbieder, of vrienden of familie vragen of zij nog een ongebruikt toestel dat 4G ondersteunt ter beschikking hebben.5
Bent u bekend met het feit dat Vodafone-Ziggo iedere abonnee op de kabel die niet in het bezit is van een digitale televisie decoders heeft aangeboden om te voorkomen dat zij op kosten worden gejaagd bij de overgang naar digitale televisie?
Zoals in de beantwoording van vraag 4 beschreven, is het voor de klanten van VodafoneZiggo die afhankelijk zijn van een 3G-netwerk vooralsnog niet nodig om een nieuwe telefoon te kopen om te kunnen blijven bellen en mobiel internetten. Zij kunnen daarvoor gebruik maken van het 2G-netwerk van VodafoneZiggo, of overstappen naar een andere aanbieder. Ik zie zodoende geen noodzaak om in overleg te treden over het treffen van een dergelijke regeling.
Daarbij merk ik op dat de digitale televisie decoders die u in vraag 5 noemt eigendom zijn en blijven van VodafoneZiggo. Mobiele telefoons zijn dat niet: die zijn het persoonlijk eigendom van de klant. Het bieden van een gratis vervangend toestel zou dus neerkomen op het doen van een schenking van tientallen tot honderden euro’s aan klanten. Bij de decoders is hiervan geen sprake. Dit is een belangrijk onderscheid, waardoor het financieren van de vervanging van digitale televisie decoders door VodafoneZiggo wel mogelijk wordt geacht. Dit is een keuze die VodafoneZiggo als onderneming zelfstandig maakt.
Bent u bereid om in overleg met Vodafone te treden om een vergelijkbare regeling te treffen, zodat mensen met een telefoon die niet geschikt is voor 4G geen onnodige bestedingen hoeven te doen? Gaat u dit ook doen in het geval van andere telecomoperators die in de toekomst gaan stoppen met 3G?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte van het besluit van de Minister van Economische Zaken van 8 mei 2017, nr. WJZ/17035793, tot instelling van de Adviescommissie Gids proportionaliteit (Instellingsbesluit Adviescommissie Gids proportionaliteit)?
Bent u ervan op de hoogte dat er een Adviescommissie Gids proportionaliteit is, die onder andere tot taak heeft het op verzoek van de Minister uitbrengen van advies over voorgenomen wijzigingen van de in artikel 10 van het Aanbestedingsbesluit aangewezen Gids proportionaliteit?
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister de verstrekte adviezen, zoals bedoeld in de vorige vraag, aan de Kamer dient te zenden conform artikel 4, vijfde lid, van het in vraag 1 genoemde besluit?
Bent u bereid het advies van de Adviescommissie over het op 3 juli 2019 aan de Kamer toegezonden ontwerpbesluit alsnog aan de Kamer te zenden tezamen met de beantwoording van deze vragen?
Venezolaans conflictgoud dat via Curaçao en Aruba wordt verhandeld |
|
Nevin Özütok (GL), Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat goud uit Venezuela nog steeds via Curaçao (ondanks een verbod) en Aruba wordt verhandeld?1 Zo ja, kloppen deze berichten?
De berichten zijn mij bekend. Van de autoriteiten van Curaçao heb ik vernomen dat de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela bij ministeriële regeling per 21 juni 2019 met onmiddellijke ingang is verboden. Ook Aruba heeft middels een ministeriële regeling, d.d. 25 juli 2019, besloten alle invoer, uitvoer en doorvoer van goud direct en indirect afkomstig uit Venezuela te verbieden. Deze ministeriële regeling is op 26 juli 2019 in werking getreden.
Heeft u zicht op de aard en omvang van de handel in goud in Caribisch Nederland en op Sint Maarten?
Van de aard en omvang van de handel in goud op Sint Maarten zijn mij, ondanks navraag bij de regering van Sint Maarten, op dit moment geen cijfers bekend. Waar het gaat om de handel in goud in Caribisch Nederland, geldt dat goud zowel bij invoer als uitvoer via de normale aangifteprocedure dient te worden aangegeven. Het Ministerie van Financiën heeft laten weten dat in de laatste 5 jaar in Caribisch Nederland geen aangifte van invoer van goud heeft plaatsgevonden vanuit Venezuela.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat Curaçao de afgelopen vijf jaar ten minste respectievelijk 130.000 kg exporteerde en Aruba in de afgelopen twee jaar bijna 30.000 kg verhandelde, terwijl Curaçao noch Aruba over goudmijnen beschikken?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Raak (SP) d.d. 8 februari 20182 en 9 april 20183 eerder laten weten dat het niet gaat om de export van goud, maar om doorvoer van goud. De handel in goud is in principe ook niet verboden, mits het goud beschikt over de juiste certificaten en documenten en wordt voldaan aan de nationale douanewet- en regelgeving.
Is de legale herkomst van deze grote hoeveelheden goud vastgesteld en is gegarandeerd dat dit goud niet via de landen wordt witgewassen? Zo nee, welke maatregelen zijn hiertegen getroffen?
In het kader van bestrijding van witwassen is het van belang dat edelmetalen beschikken over betrouwbare certificaten en de juiste (uitvoer)documenten en dat deze voldoen aan de douanewet- en regelgeving van het betreffende deel van het Koninkrijk. Nadat het Recherche Samenwerking Team (RST) in 2018 een partij goud in beslag heeft genomen op Aruba, heeft Aruba het beleid met het oog op de bestrijding van witwassen omtrent in-, uit-, en doorvoer van edelmetalen per april 2018 aangepast. Zo moet het Openbaar Ministerie sindsdien worden ingelicht bij transporten van edelmetalen van 1 kilo of meer. Na die tijd zijn er nog vier zendingen geregistreerd die via Aruba zijn doorgevoerd. De Arubaanse autoriteiten hebben laten weten dat alle vier de zendingen voldeden aan de nodige douaneformaliteiten voor doorvoer. Omdat desondanks nog altijd de nodige zorg en aandacht bestond over de herkomst van Venezolaans goud, hebben Aruba en Curaçao zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
Hoe verhoudt het via Curaçao en Aruba en mogelijk andere Caribische delen van het Koninkrijk verhandelen van Venezolaans conflictgoud zich tot de Nederlandse erkenning van de heer Guaidó als Venezolaanse president en het door Nederland in 2017 opgestelde Goudconvenant, waarin wordt beloofd dat de ondertekenaars zich zullen houden aan de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen) en VN Guiding Principles for Business and Human Rights voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het Koninkrijk heeft Juan Guaidó erkend als interim-president van Venezuela met als doel het organiseren van vrije en eerlijke verkiezingen. Door de huidige politieke patstelling blijven verkiezingen vooralsnog uit. Het effectief gezag ligt voor het grootste deel bij het Maduro-bewind. Om de druk op het Maduro-bewind op te voeren heeft de Europese Unie een sanctieregime ingesteld. Zo is er een wapenembargo en zijn er persoonsgerichte sancties ingesteld tegen hooggeplaatste individuen die zich schuldig maken aan ondermijning van de democratie en mensenrechtenschendingen. Sectorale sancties maken geen deel uit van het EU-sanctieregime.
Het doel van de ondertekenaars van het Goudconvenant (de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bedrijven uit de Nederlandse goudsector en maatschappelijke organisaties) is om door middel van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) te werken aan een verantwoorde waardeketen voor goud. De afspraken in het convenant zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Volgens deze richtlijnen moeten bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid vormgeven door mogelijke risico’s in hun keten te identificeren, voorkomen of mitigeren, en daarover rekenschap af te leggen. Uit de rapportages over de twee jaar sinds de ondertekening van het goudconvenant is geen verband gebleken met goud uit Venezuela. In het kader van het goudconvenant en het bredere beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen brengt de rijksoverheid verantwoorde grondstofwinning internationaal onder de aandacht. Zo zet de overheid zich in voor het terugdringen van kwikgebruik in goudwinning via het Minamataverdrag. Ook bracht de rijksoverheid het verantwoorde grondstofwinning en het goudconvenant het afgelopen jaar onder de aandacht bij de conferentie SDGs and Initiatives for Sustainsble Global Value Chains op 30 oktober 2018 en het jaarlijkse OESO-forum voor verantwoorde mineralen in april.
Deelt u de mening dat Venezuela zich in geen enkel opzicht houdt aan de vereisten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat Venezuela zich schuldig maakt aan illegale mijnbouw, onderdrukking en uitbuiting? Zo ja, moet hieruit niet worden afgeleid dat Venezolaans goud al sinds 2017 niet verhandeld had mogen worden?
Uit de berichtgeving over goud uit Venezuela en het rapport van de International Crisis Group van februari 20194 leid ik af dat de goudwinning in het zuiden van Venezuela de laatste jaren plaatsvindt onder toezicht of controle van gewapende groepen. Daarmee valt dit gebied onder de definitie van conflict- en hoogrisicogebieden in lijn met de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas die op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen voortbouwt. Dit betekent dat bedrijven extra alert moeten zijn bij de import van of handel in goud uit Venezuela. Bedrijven die goud uit conflict- en hoog risicogebieden importeren of verhandelen, of uit een land waarvan bekend is dat het goud uit dergelijke gebieden doorvoert, dienen een risico-beheersplan op te stellen en uit te voeren. Zowel de OESO-richtlijnen als de UNGP’s schrijven voor dat bedrijven risico’s in de keten moeten identificeren, voorkomen of mitigeren, en zien uitsluiting als laatste optie.
Welke maatregelen neemt u zich voor om, in goed onderling overleg met de Caribische delen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland, de invoer, doorvoer en handel in Venezolaans conflictgoud te bestrijden om te voorkomen dat Nederland de handel in conflictmineralen en daarmee indirect samenhangende mensenrechtenschendingen in Venezuela mogelijk maakt?
Zoals reeds gemeld hebben Aruba en Curaçao de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
De Nederlandse overheid heeft de verantwoordelijkheid bedrijven in internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren. Die verantwoordelijkheid neemt de overheid in de goudsector door afspraken te maken met de Nederlandse bedrijven in de sector en door ten uitvoerlegging van de EU-conflictmineralenverordening die op 1 januari 2021 in werking treedt voor Nederland. De verordening verplicht importeurs van tin, tantaal, wolfraam, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden gepaste zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen en daarover jaarlijks te rapporteren. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) is aangesteld als bevoegde autoriteit om toezicht te houden op de naleving van de verordening in Nederland.
Hoe wordt voorkomen dat conflictmineralen uit Venezuela op andere wijze via Nederland worden verhandeld?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Yarden klanten toch laat bijbetalen voor hun uitvaart |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat uitvaarten de afgelopen jaren significant duurder zijn geworden? Zo ja, wat is daarvoor de verklaring?1
Uit onderzoeken van de Consumentenbond uit 2006 en 2018 is gebleken dat de kosten van een gemiddelde uitvaart zijn toegenomen van 5000–6.000 euro in 20062 naar een kleine 7.000 euro in 2018.3 Dat is een stijging van zo’n 30%, wat neerkomt op gemiddeld 2,2% op jaarbasis. Een groot deel van die stijging kan worden verklaard door de inflatie, die cumulatief over deze periode 20,6% bedroeg.4 Los daarvan zien we dat een uitvaart steeds specifieker wordt toegespitst op de wensen van de overledene of nabestaanden, waardoor er vaker wordt gekozen voor een uitgebreidere uitvaart, hetgeen hogere kosten met zich meebrengt.
Is het waar dat verzekeraar Yarden probeert extra kosten op verzekerden te verhalen, die daar in principe voor verzekerd waren?
Het is erg vervelend dat een herstelplan voor Yarden noodzakelijk is gebleken en een bepaalde groep polishouders van Yarden daardoor wordt geconfronteerd met een versobering van een pakketpolis. Met ingang van 1 januari 2020 zal deze versobering plaatsvinden en zullen de betreffende polishouders zelf het inflatierisico en inkooprisico moeten dragen (prijsstijgingen van het overeengekomen pakket aan uitvaartdiensten). De betreffende verzekerden (circa 380.000 polissen van de 1,4 miljoen polissen) zijn in het bezit van een pakketpolis met daarin opgenomen een zogenaamde «en-bloc» clausule. De toepassing van de betreffende clausule heeft in dit geval tot gevolg dat een gedeelte van de totale pakketkosten voortaan voor rekening van de polishouder komt.
Hoe is het mogelijk dat voorwaarden van verzekeringen zo eenzijdig aangepast kunnen worden? Deelt u de mening dat dit de betrouwbaarheid van verzekeringen ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeraar kan de polisvoorwaarden ten nadele van de verzekeringnemer eenzijdig wijzigen, mits deze mogelijkheid is opgenomen in de polisvoorwaarden, de «en-bloc» clausule. Een versobering van de polisvoorwaarden door een beroep op een dergelijke clausule kan echter slechts worden gedaan in uitzonderlijke gevallen waarin alle overige alternatieven zijn uitgeput. De verzekeringnemer heeft, in het geval dat de verzekeraar van deze clausule gebruik maakt, het recht de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen op te zeggen. Het is belangrijk dat de verzekeringnemer zich het bestaan van dergelijke clausules realiseert en de communicatie van een verzekeraar in zo’n geval helder en transparant is.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een waardige uitvaart op deze manier voor veel mensen onbetaalbaarder wordt? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat voor veel mensen een waardige uitvaart als gevolg van de financiële problemen bij Yarden onbetaalbaar is geworden. Het is vervelend voor alle betrokkenen dat een financiële onderneming zoals Yarden in de problemen is gekomen en dat dit consequenties heeft voor een bepaalde groep polishouders. Dat financiële instellingen in de problemen komen is nooit geheel te voorkomen. Financieel toezicht verkleint de kans daarop.
Het bericht ‘Verkoop personenauto’s zakt flink in eerste halfjaar 2019’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verkoop personenauto’s zakt flink in eerste halfjaar 2019»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de verkoop van personenauto’s over de afgelopen vijf jaar (uitgesplitst per half jaar en uitgesplitst naar de verschillende brandstofsoorten die worden onderscheiden in de motorrijtuigenbelasting (mrb), te weten benzine, diesel, lpg, elektrisch, overig)?
Het gevraagde overzicht is als bijlage bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen gevoegd.
Kunt u toelichten waarom de verkoop van personenauto’s met ongeveer 10% achterblijft bij vorig jaar?
Vanuit de autobranche ontvangt het kabinet berichten over een daling van de verkoopaantallen van nieuwe auto’s met ca. 10% in het eerste halfjaar van 2019, ten opzichte van het eerste halfjaar van 2018. Het is lastig om specifieke oorzaken aan te wijzen voor een daling of stijging van nieuwverkopen. Een dergelijke ontwikkeling moet volgens het kabinet ook niet worden bezien vanuit één half jaar. Zo waren de autoverkopen in zowel de eerste helft van 2017 als 2018 juist weer met ruim 10% gestegen. De totale nieuwverkoop van auto’s in Nederland fluctueert overigens al jaren tussen ca. 380.000 à 450.000 auto’s per jaar. Een stijging of daling van bijvoorbeeld 10% is daarom, gelet op de afgelopen jaren, geen uitzonderlijke ontwikkeling.
Klopt het dat het de bpm in het eerste half jaar van 2019 met gemiddeld 15% is gestegen ten opzichte van dezelfde periode in 2018? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar een toelichting op geven?
De BPM-opbrengst over de eerste helft van 2019 is min of meer gelijk aan de BPM-opbrengst van de eerste helft van 2018. Wel is het aantal nieuwverkochte auto’s over de eerste helft van 2019 gedaald. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 zijn dergelijke fluctuaties in het aantal nieuwverkochte auto’s niet ongebruikelijk. Dat de BPM-opbrengst gelijk blijft ondanks een daling van het aantal nieuwverkopen is het gevolg van het feit dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwverkochte auto’s is gestegen. Dit komt doordat nieuwe auto’s in 2019 gemiddeld zwaarder en duurder (catalogusprijs exclusief BPM) zijn dan in voorgaande jaren. Dit blijkt ook uit onderzoek van TNO.2 Een hogere CO2-uitstoot betekent een hogere BPM. Hier komt bij dat de BPM een zeer progressieve belasting is. Door de progressieve BPM-tarieven kan een relatief kleine stijging van de gemiddelde CO2-uitstoot al snel een flink hogere BPM-opbrengst met zich meebrengen. In 2019 bedraagt de BPM voor een benzineauto met een CO2-uitstoot van 100 g/km € 2.597. Een toename van die CO2-uitstoot naar 120 g/km leidt al tot een verdubbeling van de BPM naar € 5.212. Relatief kleine verschuivingen in de CO2-uitstoot van personenauto’s en de samenstelling van de nieuwverkopen kunnen dus tot aanzienlijke fluctuaties in de totale BPM-opbrengst leiden. Overigens is de totale BPM-opbrengst over een langere termijn bezien nog altijd relatief laag. In 2007 was de totale BPM-opbrengst namelijk nog zo’n € 3,6 miljard. In 2018 was de BPM-opbrengst zo’n € 2,3 miljard.
Herinnert u zich dat u in antwoord op Kamervragen aangaf zich in te zetten om de bpm-opbrengst niet te laten stijgen als gevolg van de Worldwide Harmonised Light Vehicle Test Procedure (WLTP)?2
Op dit moment is de CO2-uitstoot vastgesteld conform de NEDC-testmethode nog altijd de heffingsgrondslag van de BPM. In de brief van 11 juli 2019 heeft het kabinet aangegeven dat per 1 juli 2020 de CO2-uitstoot vastgesteld conform de WLTP-testmethode de heffingsgrondslag wordt van de BPM.4 De CO2-uitstoot vastgesteld conform de WLTP-testmethode is gemiddeld hoger dan de CO2-uitstoot vastgesteld conform de NEDC-testmethode. Een hogere CO2-uitstoot betekent ook een hogere BPM. Het kabinet heeft echter zowel richting de Tweede Kamer als de autosector aangegeven dat deze verandering van heffingsgrondslag niet moet leiden tot een stijging van de totale BPM-opbrengst. Aan deze toezegging geeft het kabinet gevolg door, gelijktijdig met de aanpassing van de heffingsgrondslag, de BPM-tarieven en CO2-schijflengtes aan te passen om te compenseren voor de hogere WLTP CO2-uitstoot. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat deze aanpassing van de BPM-tarieftabel wordt uitgevoerd aan de hand van het gemiddelde verschil tussen NEDC CO2-uitstoot en WLTP CO2-uitstoot. Voor sommige auto’s is dit verschil echter groter dan dit gemiddelde. Voor andere auto’s is het verschil weer kleiner dan het gemiddelde. Hierdoor is het mogelijk dat, als gevolg van de nieuwe BPM-tarieftabel, de BPM op sommige auto’s stijgt of daalt. Dit is een logisch gevolg van de nieuwe WLTP-testmethode, omdat de nieuwe testmethode de CO2-uitstoot in de praktijk beter benadert. Auto’s die in de praktijk daadwerkelijk CO2-zuiniger zijn komen gunstiger uit de WLTP-test en omgekeerd. Deze aanpassingen in de BPM worden meegenomen in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020.
Kunt u toelichten waarom de bpm-opbrengst in de eerste helft van 2019 dan toch met vier miljoen euro is gestegen ten opzichte van de dezelfde periode vorige jaar terwijl er minder auto’s zijn verkocht en wetende dat de verkoop van elektrische auto's vanwege de vrijstelling geen bpm-opbrengst oplevert?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg over autogerelateerde belastingen op 13 februari 2019 heeft aangegeven dat de aanpassing van de bpm-tabellen een afspraak is die u ook met de sector heeft gemaakt en waar u zich aan gaat houden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer wordt gevolg gegeven aan deze eerdere toezeggingen om te komen tot aanpassing van de bpm-tabellen?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt de sector betrokken bij deze aanpassing, heeft u overleg met de sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting op dit proces en de bespreekpunten.
Om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de WLTP op de CO2-uitstoot van personenauto’s heeft het kabinet TNO gevraagd om uitgebreid onderzoek te doen. Dit heeft geresulteerd in drie onderzoeksrapporten. Het derde onderzoeksrapport is op 11 juli 2019 aan uw Kamer gestuurd.5 Op dit moment werkt TNO, in aanvulling op dit derde onderzoeksrapport, aan een aanvullende analyse over de gevolgen van de WLTP voor plug-in hybride auto’s. Deze analyse wordt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor Prinsjesdag, aan uw Kamer gestuurd. De autosector is gedurende het onderzoek naar de WLTP uitvoerig geconsulteerd. Zo heeft de sector punten onder de aandacht kunnen brengen, bijvoorbeeld met betrekking tot de onderzoeksvragen. Mede op verzoek van de autosector is door TNO bijvoorbeeld uitvoerig onderzoek gedaan naar de NEDC CO2-uitstoot van WLTP-auto’s. Daarnaast is de sector tweemaal uitgenodigd bij de TNO-presentaties van de onderzoeksresultaten. Bij deze presentaties zijn er gesprekken gevoerd over de onderzoeksresultaten van TNO. De autosector is bijvoorbeeld van mening dat de BPM op dit moment al is gestegen als gevolg van de WLTP. Deze conclusie is echter ontkracht door de onderzoeksresultaten van TNO. Uit het onderzoek van TNO komt namelijk het beeld naar voren dat de nieuwverkochte auto’s gemiddeld zwaarder en duurder zijn en over meer motorvermogen beschikken. Dat verklaart een stijging van de CO2-uitstoot en dus ook een stijging van de BPM. De huidige ontwikkelingen rondom de BPM-opbrengst kunnen dan ook niet worden gezien als een gevolg van de nieuwe WLTP-testmethode, de grondslag van de BPM is momenteel immers nog de CO2-uitstoot op basis van de NEDC-uitstoot. Daarnaast is tijdens deze bijeenkomsten uitvoerig van gedachten gewisseld over een logisch moment om de omzetting naar een op WLTP-uitstootcijfers gebaseerde BPM-tarieftabel op te nemen in de wet BPM. Uit deze gesprekken is gebleken dat de omzettingsdatum van 1 juli 2020 voor de betrokken partijen acceptabel is. Om die reden heeft het kabinet ervoor gekozen deze invoeringsdatum te hanteren.
Kunt u het tweede TNO-rapport over de bpm, waarover u tijdens het algemeen overleg over Autogerelateerde belastingen op 13 februari 2019 aangaf dat dit in mei 2019 zou volgen, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Vanwege de onderlinge samenhang is ervoor gekozen enkele vragen gezamenlijk te beantwoorden.
3
138.807
1.169
1.084
45.005
0
7.320
0
767
7.639
201.794
0
112.927
2.391
2.180
61.566
2
7.230
0
391
4.604
191.291
2
140.118
1.757
307
46.214
6
4.391
0
236
10.218
203.249
1
119.596
1.681
364
84.990
13
11.537
0
232
30.158
248.572
1
151.281
1.846
166
34.382
1
4.058
0
372
2.649
194.756
1
124.315
2.208
506
38.679
6
7.330
1
567
15.970
189.583
0
172.059
3.323
467
40.663
4
9.840
0
685
545
227.586
0
140.663
4.736
817
33.230
1
9.698
1
554
585
190.285
1
194.944
8.020
772
36.872
0
13.307
1
571
1.517
256.005
1
143.375
16.413
446
21.779
13
9.703
0
411
2.019
194.160
0
174.180
17.212
101
20.338
65
14.310
0
439
3.021
229.666
Hoge marktconcentratie onder dagbladuitgeverijen |
|
Kees Verhoeven (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Independer overgenomen door de Persgroep»1, «De Persgroep en TMG starten joint venture rond occasionmarkt»2 en «2018 was een prima jaar voor dagbladuitgevers»?3
Ja
Kent u voorts de berichten «Freelance (foto)journalisten eisen via de rechter hogere vergoeding van De Persgroep»4 en «Eerste resultaten Monitor: Freelancetarieven Persgroep en Mediahuis verder gedaald?5
Ja
Hoe duidt u het gegeven dat De Persgroep door overnames en andere samenwerkingsvormen qua omvang fors uitbreidt en een steeds grotere speler op de markt van dagbladuitgeverijen wordt?
Nederland kent een hybride mediasector waarin zowel publieke aanbieders als private nieuwsorganisaties actief zijn. Op de van oudsher private dagbladenmarkt is al geruime tijd sprake van een hoge concentratie van eigenaarschap. De Persgroep en Mediahuis Nederland zijn de twee grootste spelers op deze markt,6 die sinds 2000 dalende omzetcijfers laat zien. De transitie van papier naar digitaal toont zich in de jaarverslagen van de sector. Ondanks een duidelijke stijging van inkomsten uit digitaleabonnementen en advertenties daalde de totale lezersmarkt – die voor papier én digitaal – in 2018 met ongeveer € 4 miljoen. De totale inkomsten uit advertenties stegen met bijna € 1 miljoen. Onder druk van de digitalisering zoeken mediaorganisaties naar schaalvoordelen in hun productieproces, naar nieuwe bedrijfsmodellen en naar een positie op de markt voor online advertenties. Het is in het publiek belang dat Nederlanders toegang hebben tot een pluriform en onafhankelijk aanbod van nieuws. Een private markt met rendabele nieuwsorganisaties draagt daaraan bij.
Hoe duidt u het feit dat door met de verdere uitbreiding van De Persgroep de competitie binnen deze markt steeds verder afneemt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat met dergelijke marktconcentratie van dagbladen steeds verdere kartelvorming in de richting van oligopolie plaatsvindt? Hoe duidt u dit in het kader van het publieke belang van onafhankelijke nieuwsvoorziening en onafhankelijke pers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u de toenemende marktconcentratie van dagbladen in relatie tot de steeds betere verkoopcijfers van dagbladuitgeverijen? In hoeverre is hier nog sprake van een voldoende competitieve markt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt marktconcentratie van in dit geval De Persgroep getoetst? Welke rol voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet u hier?
Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. Nadat de partijen hun voornemen hebben gemeld, zal de toezichthouder onderzoeken wat de mogelijke effecten zullen zijn van de voorgenomen concentratie op de mededinging. Hiertoe zal de ACM allereerst kijken naar de marktafbakening (productmarkt en geografische markt). Vervolgens onderzoekt zij de mogelijke effecten van de voorgenomen concentratie op deze markten. De toezichthouder kijkt daarbij onder andere naar de marktposities van de betrokken partijen, concurrentiedruk van andere partijen, mogelijke toetreding tot de markt en eventuele afnemersmacht. In dat laatste geval kan de sterke onderhandelingspositie van afnemers, het grotere marktaandeel van partijen na de concentratie compenseren.
De overname van Independer door De Persgroep is eind oktober 2018 bij de ACM gemeld. De Persgroep is een Nederlandse uitgever en eigenaar van een aantal landelijke (AD, Volkskrant, Trouw, Parool) en regionale kranten. Daarnaast biedt Persgroep een aantal online diensten aan waaronder vacaturesites (Intermediair, Nationale Vacaturebank), advertentieplatform Autotrack, Tweakers.net, Reclamefolder.nl en een video-website (MyChannels). Independer exploiteert het Nederlandse prijsvergelijkingsplatform «www.independer.nl» dat prijsvergelijkingsdiensten aanbiedt voor diverse verzekeringsproducten, financiële producten en energieproducten. De ACM heeft in haar beoordeling van de overname gekeken naar de mogelijke effecten van deze overname op de mededinging, waarbij de rol van data is meegenomen. Na onderzoek heeft de ACM deze concentratie goedgekeurd aangezien zij geen reden had om aan te nemen dat de overname de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren.7
Hoe duidt u het feit dat de tarieven voor freelancejournalisten en -fotografen bij de grootste mediaorganisaties in 2018 zijn gedaald?
De arbeidsmarktpositie van werkenden in de culturele en creatieve sector heeft al geruime tijd mijn aandacht. De SER en de Raad voor Cultuur hebben in 2017 geconstateerd dat werkenden in de culturele en creatieve sector een zwakke onderhandelingspositie hebben.8 Ongeacht het niveau van concentratie in de markt is het van belang dat de journalistieke sector de ruimte heeft om zelf maatregelen te nemen om de positie en de inkomsten van freelance journalisten te verbeteren.
Zoals vermeld in de Kamerbrief «Voortgang uitwerking maatregelen werken als zelfstandige»,9 komt er o.a. een minimumtarief voor zzp’ers van € 16 en werkt de ACM momenteel aan een nieuwe leidraad over zzp’ers en minimumtarieven. Met de nieuwe leidraad wil de toezichthouder meer duidelijkheid scheppen over de omstandigheden waaronder zzp’ers collectief minimumtarieven mogen afspreken en collectieve afspraken mogen maken die hun markt- en inkomenspositie kunnen versterken. Daarnaast geeft het kabinet uitvoering aan de motie Ellemeet/Asscher inzake collectieve onderhandeling in de culturele en creatieve sector, waarbij de eerder genoemde maatregelen in ogenschouw worden genomen.10 Zoals vermeld in de Uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024 wordt uw Kamer in het najaar geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze motie.11
Hoe verhoudt zich de verlaging van de tarieven voor freelancers bij de grootste mediaorganisaties tot de hoge marktconcentratie van deze organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre benadeelt het gegeven dat zzp’ers niet collectief mogen onderhandelen, hun onderhandelingspositie ten opzichte van deze mediaorganisaties? Hebben freelancers voldoende marktmacht om over hun tarieven te onderhandelen? Hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre heeft deze marktconcentratie effect op concurrentie onder dagbladen rondom abonneetarieven en vergoedingen voor het inhuren van freelance(foto)journalisten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verhoudt de concentratiegraad van dagbladuitgevers in Nederland zich tot andere EU-lidstaten?
Mij zijn geen studies bekend waaruit een cijfermatige vergelijking tussen EU-lidstaten op te maken is.
Het bericht ‘Oefenen voor een no-deal Brexit en een werkbezoek aan de Rotterdamse haven |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oefenen voor een no-deal Brexit» van Maritiem Nederland?1
Ja.
Bent u op hoogte van het feit dat de Rotterdamse haven een Border Inspection Point (BIP) mist aan de noordoever van de Nieuwe Waterweg?
Wat zijn daarvan de gevolgen bij een no-deal Brexit waarin het Verenigd Koninkrijk een «derde land» zou worden? Welke sectoren worden daardoor geraakt? Deelt u de mening dat vertragingen als gevolg van het ontbreken een BIP op de noordoever van de Nieuwe Waterweg onwenselijk is voor de Rotterdamse haven en de regio?
Deelt u de mening dat een BIP nodig is aan de noordoever van de Nieuwe Waterweg in de Rotterdamse haven om ervoor te zorgen dat er geen onnodige vertraging wordt opgelopen bij het inspecteren van goederen en een goede doorstroming te realiseren?
Wat is er volgens u voor nodig om een BIP te realiseren aan de noordoever van de Nieuwe Waterweg? Wie is er verantwoordelijk voor de aanleg van zo’n nieuw BIP en op welke termijn zou dit verwacht kunnen worden?
Wie is er verantwoordelijk voor de financiering van een BIP? Bent u voornemens financieel bij te dragen aan de realisatie van een nieuw BIP?
Is goedkeuring van de Europese Commissie nodig om een BIP aan te leggen? Zo ja, bent u voornemens deze toestemming te verkrijgen in Brussel?
Zijn er elders in het land vergelijkbare knelpunten? Zo ja, welke? Hoe gaan die opgelost worden?
Duizenden gedupeerden door het faillissement van de Zoetermeerse verkeersschool Aalbregt |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijschool Zoetermeer failliet: duizenden gedupeerden en eigenaar bedreigd»?1
Ja.
Vindt u ook dat het faillissement een drama is voor al die leerlingen en rijschoolinstructeurs?
Ja.
Zien de gedupeerden nog iets terug van hun al betaalde rijlessen of rijexamens? Kunnen zij gebruik maken van een waarborgfonds van een van de brancheorganisaties?
Of de gedupeerden iets terugkrijgen van hun vooruitbetaalde rijlessen en/of examens is afhankelijk van de afhandeling van het faillissement door de curator. De rijschool is weliswaar aangesloten bij een brancheorganisatie, maar deze kent geen waarborgfonds voor gedupeerde leerlingen.
Kunnen de leerlingen waarvan het rijexamen al gepland was nog afrijden? Bent u bereid om gezamenlijk met het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) te kijken of er een oplossing te vinden is voor de gedupeerden? Zijn er eventueel nog andere manieren waarmee u de gedupeerden kunt ondersteunen?
Een faillissement is eerst en vooral een privaatrechtelijke aangelegenheid. De overheid heeft hier geen rol in. Geplande examens worden door het CBR afgenomen zolang er dekking is. Conform de motie2 van Dijk (PvdA) ben ik over deze situatie in gesprek gegaan met de branchepartijen BOVAG/FAM/VRB. Ik heb begrepen dat er op verzoek en tegen betaling lesautos beschikbaar zijn gesteld voor zover de betrokken leerling over voldoende aantoonbare rijkwaliteiten beschikte en veilig een praktijkexamen kon afleggen.
Deelt u de mening dat dit faillissement laat zien dat er een wildgroei is aan rijscholen en dat daar iets aan gedaan moet worden?
Nee. Deze verkeersschool bestond al vele jaren en stond tot voor het faillissement niet ter discussie.
Hoe komt het dat de aangenomen motie-Kuiken uit 2014 om te komen tot een overkoepelend kwaliteitskeurmerk en klachtenmeldpunt in de rijscholenbranche nog steeds niet is uitgevoerd?2 Gaat u ervoor zorgen dat dit overkoepelende keurmerk en klachtenmeldpunt er dit jaar nog is?
In reactie op de motie is de ontwikkeling van een keurmerk destijds nadrukkelijk overgelaten aan de marktpartijen zelf. De oplossing voor de motie Kuiken 4 is door mijn voorganger gevonden door de Rijscholenkiezer van Stichting TeamAlert te lanceren in samenwerking met de branche en het CBR. Stichting TeamAlert had een online platform ontwikkeld met subsidie van mijn departement. Zoals bekend is deze Rijscholenkiezer door rechtszaken uit de lucht gehaald. Verder overleg met de branche, CBR en IBKI hebben geleid tot een door het CBR gelanceerde app en facebookcampagne, met op hoofdlijnen dezelfde strekking, echter zonder reviewmogelijkheid voor consumenten.
Ik ben continu in gesprek met de branche om gezamenlijk te zoeken naar de mogelijkheden om de kwaliteit van de rijschoolbranche te verbeteren.
Bent u bovendien bereid om, in deze vechtmarkt met rijscholen die niet voldoen aan de kwaliteit, extra eisen te stellen aan rijschoolhouders? Hoe kijkt u aan tegen het pleidooi van brancheorganisatie BOVAG?
Ik ben in gesprek met de branche, CBR en IBKI om te bezien op welke aspecten de branche een extra kwaliteitsimpuls nodig heeft. Bij die gesprekken betrek ik ook het verzoek in de motie van het lid Sienot4. De BOVAG pleit voor meer eisen voor mensen die een rijschool willen beginnen. Ook die oproep zal ik betrekken in mijn overleg met de branche.
Een rapport over beleggingen in wapenproductie en wapenhandel |
|
Sadet Karabulut , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Controversial Arms Trade and investments of Dutch banks»? Bent u bereid de negen aanbevelingen die in het rapport aan de banken worden gedaan onder hun aandacht te brengen? Zo nee, waarom niet?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van de Eerlijke Geldwijzer.
De naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) is een individuele verantwoordelijkheid van de banken en zij bepalen zelf, in dialoog met hun stakeholders, hoe zij hun beleid ten aanzien van de defensie-industrie vormgeven en toepassen. Het is aan de Eerlijke Geldwijzer, als stakeholder, om hun eigen aanbevelingen te delen met de desbetreffende banken.
Wat is uw opvatting over het feit dat de Nederlandse banken ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen in totaal bijna 600 miljoen euro investeren in wapenbedrijven die wapens leveren aan Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en/of Egypte – landen die al jaren verantwoordelijk zijn voor bombardementen op Jemen?2
Het kabinet verwacht van Nederlandse banken dat zij, conform de UNGP’s, voor hun investeringen in de defensie-industrie de risico’s op mensenrechtenschendingen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Als transacties van een bedrijf waarin wordt belegd of waaraan een lening wordt verstrekt, niet aansluiten bij het beleid van de bank, dan behoort de bank haar invloed aan te wenden om de handelwijze van het betreffende bedrijf te veranderen. Als het bedrijf dit niet aanpast, is de beëindiging van de zakelijke relatie een uiterste redmiddel voor de bank.
Alle bedrijven waarin ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen investeren volgens het rapport3, zijn gevestigd in een EU-lidstaat of een NAVO-lidstaat. Voor de export van militaire goederen dienen deze bedrijven in het bezit te zijn van een geldige vergunning die al dan niet verstrekt wordt door de daartoe bevoegde exportcontrole-autoriteiten. Indien een bedrijf in het bezit is van een geldige vergunning, opereert het bedrijf binnen de wettelijke kaders. Datzelfde geldt voor investeringen van Nederlandse banken in de genoemde bedrijven.
Het kabinet wil niet dat er wapens worden geleverd die worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en humanitair recht in Jemen of elders in de wereld. Het afgeven van exportvergunningen is echter een nationale bevoegdheid. EU- en NAVO-landen dienen daarbij wel binnen de in EU- en VN-verband gemaakte afspraken te blijven. Zowel het VN Wapenhandelverdrag als het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport schrijven voor dat overheden vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen of dual-usegoederen met militair eindgebruik in sommige gevallen moeten weigeren. Dit is onder andere het geval wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de goederen gebruikt worden voor onwenselijke doeleinden zoals schendingen van mensenrechten en/of humanitair oorlogsrecht, of een negatieve uitwerking hebben op conflicten. Het kabinet spreekt andere landen regelmatig aan op de noodzaak van een strikte naleving van deze afspraken. Nederland heeft dat ook gedaan naar aanleiding van het conflict in Jemen. Zo roept Nederland andere landen op om hun wapenexportbeleid – net als Nederland – aan te scherpen ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte vanwege hun militaire betrokkenheid bij de oorlog in Jemen.4 De Minister-President deed dat tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (conform motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). De Minister van Buitenlandse Zaken deed dit in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie-Sjoerdsma van 14 november 2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) alsmede tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019.
Hoe verhouden naar uw opvatting de investeringen van ING en Van Lanschot Kempen zich met het strikte wapenexportbeleid dat het kabinet voert ten aanzien van Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en Egypte?
Wapenexportcontrole dient te voorkomen dat uit Nederland afkomstige militaire goederen afbreuk doen aan de internationale vrede en veiligheid. Ten aanzien van de oorlog in Jemen ziet het strikte wapenexportbeleid van het kabinet ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte daarop toe.
Banken en investeerders maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan produceren, verkopen of distribueren. Zij behoren hierbij conform OESO-richtlijnen en UNGP’s risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hier verantwoording over af te leggen. Dit geldt ook voor ondernemingen waarvan de staat aandeelhouder is.In het IMVO-convenant van de bancaire sector zijn afspraken vastgelegd over de naleving van deze richtlijnen en principes door de banken. ING, Van Lanschot en ABN AMRO zijn alle drie bij dit convenant aangesloten.
NL Financial Investments (NLFI) is namens de staat de aandeelhouder van de financiële instellingen die als gevolg van de financiële crisis in handen van de overheid zijn gekomen. Ondernemingen waarvan de staat aandeelhouder is, zijn – net als andere ondernemingen – gebonden aan wet- en regelgeving. Staatsdeelnemingen dienen zich hierbij bewust te zijn van hun maatschappelijke positie.
Hoe verhouden de investeringen van ABN AMRO, waarin de staat via NL Financial Investments een meerderheidsbelang heeft, zich met het strikte wapenexportbeleid dat het kabinet voert ten aanzien van Saudi-Arabië, de VAE en Egypte?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen-convenant (IMVO-convenant) met de banken, waarvan ook deze drie banken deel uit maken, dat is gericht op het tegengaan van negatieve impact op mensenrechten via investeringen en leningen met mogelijke impact op mensenrechten, en waarin zelfregulering op normen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is afgesproken?
Met het IMVO-convenant hebben de Nederlandse banken zich gecommitteerd aan het verbeteren van de naleving van de UNGP’s. Dit betekent dat zij hun gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van mensenrechten verder moeten aanscherpen. Het convenant schrijft niet voor welke sectoren of bedrijven banken mogen financieren, dit is de individuele verantwoordelijkheid van de banken zelf.
Zijn er in het bankenconvenant concrete afspraken opgenomen ten aanzien van het tegengaan van de mensenrechtenrisico’s als gevolg van bankinvesteringen in controversiële wapenproducenten? Zo nee, bent u bereid om u in te spannen dat deze afspraken er alsnog komen, gelet op de grote mensenrechtenrisico’s van bankinvesteringen in wapenbedrijven die leveren aan regimes die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van mensenrechten en/of deze wapens inzetten tegen de burgerbevolking van laden als Jemen? Zo nee, waarom niet?
Het IMVO-convenant van de bancaire sector is gericht op de rol die banken spelen bij het voorkomen en aanpakken van mensenrechtenschendingen, ongeacht de sector of het bedrijf. Er zijn geen specifieke afspraken opgenomen over het tegengaan van de mensenrechtenrisico’s als gevolg financiering aan de defensie-industrie. Niet-gouvernementele organisatie PAX, de auteur van het rapport «Controversial Arms Trade and investments of Dutch banks», is partij bij dit convenant. Onder de afspraken van het convenant kan PAX de aanbevelingen en uitkomsten van het rapport delen met de banken en de banken ondersteunen bij het verder aanscherpen van de gepaste zorgvuldigheid naar aanleiding hiervan.
Het convenant is in december 2017 van start gegaan met een looptijd van drie jaar. In de resterende vijf maanden werken de partijen en betrokken banken aan het behalen van de afgesproken doelstellingen. Dit geeft geen ruimte voor het maken van aanvullende afspraken. De banken kunnen wel best practices van andere convenanten gebruiken. Zo ontwikkelen de partijen bij het IMVO-convenant Verzekeringssector een themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. De overheid is partij bij beide convenanten en zal voorstellen het themakader te delen met de banken zodra dit gereed is.
Bent u bereid om met ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen een gesprek te voeren en deze investeringen te ontmoedigen? Bent u bereid om de uitspraak van de Britse rechter, dat Groot-Brittannië de wet heeft overtreden door wapens te leveren aan Saudi-Arabië, met burgerdoden in Jemen als gevolg3, hierin te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, banken maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren.
Banken behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording afleggen. Over de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s is de overheid in gesprek met ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen binnen het IMVO-convenant van de bancaire sector.
Is bij u bekend welke acties de levensverzekeraars ondernemen naar aanleiding van een gesprek dat afgelopen februari door Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is gevoerd met het Verbond van Verzekeraars over investeringen van levensverzekeraars in bedrijven die wapens leveren aan Saudi-Arabië, de VAE en Egypte? Wanneer kunnen concrete stappen van verzekeraars verwacht worden op het gebied van hun investeringen in controversiële wapenproducenten?
Op 20 februari 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden met het Verbond van Verzekeraars over investeringen van levensverzekeraars in bedrijven die wapens leveren aan Saudi-Arabië. Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Het is aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren. Echter, zoeken verzekeraars binnen het IMVO-convenant Verzekeringssector reeds de samenwerking om dit thema verder te verkennen. Momenteel worden binnen het IMVO-convenant Verzekeringssector al concrete stappen ondernomen. Zo werken verzekeraars samen met maatschappelijke organisaties en de overheid, conform convenant afspraken, aan het opstellen van een Environmental Social and Governance (ESG)-themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Ook bespreken verzekeraars met maatschappelijke organisaties en de overheid specifieke casussen met als doel om gezamenlijk lessen te trekken en een voorbeeldset aan vragen te ontwikkelen. Deze kunnen de verzekeraars gebruiken om de juiste vragen te stellen aan bedrijven waarin zij investeren.
Zijn er in het IMVO-convenant voor de verzekeringssector concrete afspraken opgenomen ten aanzien van het tegengaan van de mensenrechtenrisico’s als gevolg van investeringen van levensverzekeraars in controversiële wapenproducenten? Zo nee, bent u bereid om u in te spannen dat deze afspraken er alsnog komen?
Voor thema’s die niet of onvoldoende in de UNGP’s of de OESO-richtlijnen zijn vervat, is in het IMVO-convenant Verzekeringssector afgesproken afzonderlijke ESG thema kaders vast te stellen nadere richtlijnen uit te werken. Controversiële wapens en controversiële wapenhandel is een van deze thema’s. Binnen het IMVO-convenant Verzekeringssector wordt nader uitgewerkt hoe een zorgvuldige risicoanalyse door verzekeraars eruit zou moeten zien, om bij te dragen aan een verantwoord beleggingsbeleid.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse overheid al enkele jaren humanitaire hulp aan de bevolking van Jemen financiert via de VN, het Rode Kruis en NGO’s (Dutch Relief Alliance), en dat een aantal banken en verzekeraars op hun beurt al een aantal jaar investeert in bedrijven die wapens leveren aan landen die Jemen al jaren bombarderen met duizenden burgerdoden als gevolg? Deelt u de opvatting dat deze investeringen tegenstrijdig zijn met het humanitaire beleid van de Nederlandse overheid en daarmee onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet humanitaire hulp in daar waar de nood het hoogst is. Jemen behoort tot de grootste crises van deze tijd en burgers hebben recht op noodhulp, bescherming en veiligheid. Daarom steunt het kabinet al enkele jaren de humanitaire organisaties hierin.
Banken en investeerders dienen zelf een afweging te maken over de beleggingen die zij doen in of de financiering die zij verlenen aan de defensie-industrie.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden voor u zijn om deze investeringen te verbieden?
Het kabinet wil voorkomen dat uit Nederland afkomstige goederen op negatieve wijze bijdragen aan internationale vrede en veiligheid. Wapenexportcontrole is het geëigende middel waarmee het kabinet daarop toeziet. Het kabinet acht het verbieden van de genoemde investeringen daarom niet noodzakelijk. Banken en investeerders dienen zelf een afweging te maken over de beleggingen die zij doen in of de financiering die zij verlenen aan de defensie-industrie.
De verkoop en distributie van pakketjes door Alibaba in Nederland |
|
Arne Weverling (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoorden op de eerdere gestelde Kamervragen over de verkoop en distributie van pakketjes door Alibaba in Nederland herinneren?1
Ja.
Hoe reëel is het om van Nederlandse ondernemers in de e-commercesector te verwachten dat zij hun webwinkels nog innovatiever en klantgerichter inrichten, wanneer sprake is van oneerlijke concurrentie door staatssteun, productie tegen lagere standaarden en onevenredig gunstige verzendingstarieven?
Het creëren van een gelijk speelveld in de handelsrelatie met China en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken door China zijn belangrijke doelstellingen van het kabinet, zoals ook geformuleerd in de Chinanotitie2. Zoals in de antwoorden op de vorige set Kamervragen van de VVD (Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 2958, 11 juni 2019) aangegeven hebben de aandachtspunten voor de Nederlandse overheid in dat kader vooral betrekking op verschil in regelgeving ten aanzien van milieu en kwaliteitseisen. Daarnaast worden maatregelen genomen tegen onevenredig gunstige verzendingstarieven. De tarieven voor de afhandeling van Chinese pakketjes zijn sinds 2018 met 26% gestegen. Het totale verschil is in 2021 opgeheven: dan zijn de geldende tarieven voor China en geïndustrialiseerde landen geharmoniseerd (zie verder antwoord bij vraag 6). Bovendien zijn de servicekaders waar we het over hebben onvergelijkbaar. De overkomstduur van een pakket binnen Europa betreft enkele dagen, vanuit China zijn dit meestal meerdere weken. Ook verschilt de kwaliteit en beschikbaarheid van diensten als track & trace sterk.
Ook brancheorganisatie Thuiswinkel.org constateert dat de overeengekomen tariefaanpassingen in Wereldpostunie-verband en het afschaffen van de BTW vrijstelling leiden tot een gelijker speelveld. Thuiswinkel.org stelt wel dat export bevorderende subsidies die de Chinese overheid hanteert een aandachtspunt zijn. Daarnaast zijn voor Europese bedrijven de kwaliteits- en milieueisen waaraan producten moeten voldoen omvangrijker dan voor Chinese, wat ook een effect heeft op de prijs. In de China-strategie heeft het kabinet aangegeven in te zetten op het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken en daarbij te streven naar meer evenwicht en wederkerigheid in de handelsrelatie met China. Dat doet het kabinet door via de WTO, de EU en door in samenwerking met gelijkgezinde landen internationale druk uit te oefenen om China aan te sporen zich te houden aan internationale spelregels. Striktere handhaving en het gebruik van geschilbeslechting binnen de WTO horen daarbij.
Kan PostNL de bevestiging dat het aantal brievenbuspakjes uit China de afgelopen jaren is toegenomen, zoals vermeld in het antwoord op vraag vijf, kwantificeren?
Dit betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie. Daarnaast is de afhandeling van de bezorging van pakketpost in Nederland verdeeld over meerdere pakketvervoerders. De Thuiswinkel Marktmonitor van april 2019 geeft wel informatie over totale online bestedingen in euro’s (25,7 mld) en het deel wat daarvan in Chinese webwinkels wordt besteed (namelijk 31% van de 880 mln die Nederlandse consumenten uitgeven aan online aankopen via anderstalige websites).3
Welk deel van de voor Nederland bestemde zendingen wordt door PostNL afgehandeld, aangezien volgens het door u genoemde persbericht sprake is van een belangrijk deel?2
Het aangehaalde persbericht betrof de klant AliExpress die er voor gekozen heeft om een deel van haar bestellingen door PostNL te laten verzorgen. Uit de Post- en Pakketmonitor van de ACM kan worden afgeleid dat het totaal volume van voor Nederland bestemde pakketten uit het buitenland in 2018 47 mln stuks bedroeg. Qua marktaandelen werd het grootste deel daarvan afgehandeld door UPS (25–30%), gevolgd door DPD en PostNL. Daarnaast is PostNL als UPD verlener 100% verantwoordelijk voor de stroom die op basis van de Wereldpostunie afspraken wordt afgehandeld (omdat de Wereldpostunie afspraken alleen gelden voor poststromen die worden bezorgd door de nationale postvervoerder die is aangewezen als UPD verlener).
Is PostNL, ongeacht het feit dat sprake is van een commercieel contract, bereid toe te lichten hoeveel zij gemiddeld ontvangt voor de distributie van een zending van Alibaba/AliExpress en in hoeverre de vergoeding proportioneel is in relatie de gemaakte kosten, aangezien enkel wordt vermeld dat de vergoeding positief bijdraagt aan het resultaat van PostNL?
Informatie over commerciële afspraken tussen partijen zijn bedrijfsvertrouwelijk en het publiek maken daarvan zou de internationale concurrentiepositie van PostNL schaden. Uit navraag bij PostNL blijkt dat de tarieven die worden gehanteerd voor zendingen van opdrachtgever Alibaba/AliExpress positief bijdragen aan het totale resultaat.
Welke inhoudelijke mededelingen kunt u doen over de uit het Wereldpostunie Verdrag voortvloeiende afspraken tussen PostNL en China Post? Kunt u, indien deze afspraken vertrouwelijk zijn, toelichten hoe of in hoeverre de Nederlandse overheid de inhoud en de mate van overeenstemming met de afspraken binnen de Wereldpostunie kan verifiëren en monitoren?
De afspraken die tussen postvervoerders op basis van het Wereldpostunie Verdrag gelden, zijn openbaar. De Wereldpostunie afspraken van 2016 hebben er toe geleid dat tussen 2018 en 2021 de tarieven die PostNL van ChinaPost ontvangt hoger zijn dan wat PostNL andersom afdraagt aan ChinaPost. Bovendien stijgen de tarieven die ChinaPost moet betalen jaarlijks met 13%. Alle afspraken die deel uitmaken van het Wereldpostunie Verdrag zijn bekrachtigd door de lidstaten.
China zit op dit moment in landengroep III van de Wereldpostunie, zoals uitgelegd in de antwoorden op de eerdere vragen van de VVD over dit onderwerp van 11 april 2019. Nederland behoort tot groep I. Het tariefsysteem bestaat uit een plafond (cap) en een bodem (floor) en is gerelateerd aan het geldende binnenlandse tarief. Op basis van de wijziging van de tariefafspraken die begin 2018 zijn ingegaan betaalt PostNL aan ChinaPost een vergoeding die ligt op het niveau van het zgn «floortarief» (de rode lijn in de onderstaande figuur). Dat tarief stijgt jaarlijks met 2,8%. ChinaPost betaalt PostNL op basis van het zgn. «captarief» dat geldt voor de groep III landen (de stippellijn). Dit tarief stijgt in vier jaar tijd met jaarlijks 13% totdat de captarieven van zowel de groep I als groep III landen op hetzelfde niveau liggen. Dit betekent dat het tarief dat ChinaPost aan de landen in groep I moet betalen voor het afhandelen van post in die landen tot 2021 op een hoger niveau ligt dan andersom (de rode lijn versus de stippellijn). In 2021 zijn zowel het plafondtarief als het bodemtarief voor alle landen geharmoniseerd, behalve voor de groep IV landen (ontwikkelingslanden). De tarieven die deze landen moeten betalen liggen op een lager niveau.
Hoe vaak is sprake geweest van strafrechtelijke onderzoeken op het gebied van vervalsing of inbreuk op merkrecht, zoals beschreven in het antwoord op vraag vier, en hoe vaak is er opgetreden?
In de afgelopen jaren heeft het OM zich in de strafrechtelijke onderzoeken voornamelijk gericht op handelaren in merkvervalste goederen die hun handel vanuit Nederland dreven. In 2017 zijn door het Openbaar Ministerie 128 zaken op grond van artikel 337 Sr afgedaan, in 2018 waren dat er 100. In de vraag gaat het over brievenbuspakketten. Bij (kleine) postpakkethoeveelheden, die veelal aan particulieren zijn gericht, wordt in het algemeen niet strafrechtelijk ingegrepen. Dit heeft te maken met de door de wetgever gekozen vrijstelling van artikel 337 lid 2 Sr voor het in voorraad hebben van enkele vervalste waren/merken voor eigen gebruik. In die gevallen heeft de merkhouder een eigenstandige rol om zijn merkrechten te beschermen.
In hoeverre hebben Nederland of de Europese Unie (EU) gebruik gemaakt van de mogelijkheid binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om nadere afspraken te maken of signalen af te geven over inbreuk op rechten, al dan niet specifiek in relatie tot China?
Op moment van schrijven lopen formele consultaties tussen de EU en China in WTO-verband over de vermeende gebrekkige bescherming van intellectueel eigendom door China. Consultatie is de stap die doorlopen moet worden voordat een panel kan worden ingesteld dat zich uitspreekt over het geschilpunt. De consultaties zijn gestart op 1 juni 2018.5
Hoeveel duurder is het vanuit China versturen van e-commercepost geworden sinds 1 januari 2018?
Voor niet-Wereldpostunie-stromen betreffen dit bedrijfsvertrouwelijke tarieven, die alleen bekend zijn bij de pakketvervoerder en hun klanten. Voor wat betreft de Wereldpostunie-stroom stijgen de tarieven voor China vanaf 2018 tot 2021 elk jaar met 13%. Inmiddels bedraagt de stijging dus 26%. Voor aangetekende post is sprake van een nog sterkere verhoging. In 2018 bedroeg deze 64% en daarna stijgt het tarief dat ChinaPost moet betalen voor aangetekende post met 8% per jaar. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit enkel de kosten van de distributie in Nederland betreft. De ontwikkeling van collectie-, handling- en transportkosten die in China worden gemaakt, is hierin niet meegenomen.
Wat wordt bedoeld met de op China betrekking hebbende bijzin «voor zover zijn (sic) nog lagere tarieven betalen»? Is daar thans wel of geen sprake van?
De gefaseerde tariefhervorming die in 2016 is afgesproken betekent dat China jaarlijks tot 2021 een steeds hoger tarief betaalt (zie het antwoord op vraag 6). Dit proces is pas in 2021 afgerond en tot die tijd ligt het tarief dus nog op een lager niveau dan het afgesproken doel van 2021.
In hoeverre deelt u het Amerikaanse standpunt dat China nog steeds oneigenlijk profiteert van het huidige systeem, zoals geparafraseerd in het antwoord op vraag tien? Kunt u uitgebreid toelichten in hoeverre dit, in het licht van de nieuwe maatregelen, nog steeds het geval is of zal zijn?
In het geval van landen waar de binnenlandse bezorgkosten op een hoger niveau liggen dan de vergoeding die geldt tussen dat land en China is er sprake van een onevenwichtige situatie. Het kan daardoor voorkomen dat de vergoeding die landen ontvangen voor het bezorgen van de post daardoor niet altijd kostendekkend is. Veel landen zijn daarom voorstander van hogere tarieven. Daarom hebben de lidstaten van de Wereldpostunie in 2016 gestemd voor de afspraken waarbij het tarief dat Groep II en III landen betalen, waaronder dus ook China, gefaseerd gelijk wordt getrokken met de tarieven die de Groep I landen betalen. Hierdoor wordt de tariefongelijkheid tussen landen weggenomen en zal ook China meer gaan betalen. Een aantal landen, waaronder de VS, stelt nu dat dit proces niet ver genoeg gaat. Nederland is niet in staat om voor andere landen te beoordelen of en in hoeverre daarbij sprake is van een onredelijke situatie. Daarbij spelen namelijk allerlei factoren een rol, zoals de geografische omstandigheden in een land, de efficiëntie van de postvervoerder, of er sprake is van netto-import of -export van e-commerce pakketjes en de internationale commerciële positionering van de postvervoerder. Wel kan worden vastgesteld dat Nederland op deze factoren goed scoort, zoals eerder ook bleek uit de benchmarkstudie van de Wereldpostunie.6 In 2016 heeft Nederland voor de hervorming van de tariefafspraken gestemd, omdat de inkomende volumes vanuit China dusdanig toenamen, dat ook voor PostNL de te ontvangen vergoeding te laag dreigde te worden om de binnenlandse bezorgkosten op te vangen. Door de tariefverhoging van inmiddels 26% voor brievenbuspakjes en 64% voor aangetekende post is dit probleem in de Nederlandse situatie opgelost. De verhoging van de tarieven leidt in Europees kader tot een verbetering van het gelijk speelveld voor e-commerce aanbieders.
Welke «zeer verregaande hervorming van de eindkostenvergoedingen» hebben de Verenigde Staten (VS) voorgesteld en waarom wordt de impact hiervan als ingrijpend ervaren?
Het voorstel van de VS maakt het mogelijk dat de nationale postvervoerder ervoor kiest om zelf tarieven vast te stellen (zgn. «self declared rates») in plaats van het hanteren van de vastgestelde Wereldpostunie-tarieven. De enige regel die zou gelden is dat er per land een plafond wordt ingesteld op basis van de geldende binnenlandse losse posttarieven, om excessieve tarieven te voorkomen (eindkosten die in rekening worden gebracht mogen niet hoger zijn dan de geldende binnenlandse tarieven). Voorts zou dit nieuwe systeem al vanaf 1 januari 2020 moeten ingaan.
Het voorstel van de VS heeft een aantal negatieve consequenties:
In een studie naar het systeem van self declared rates stellen onderzoekers vast dat in geval van een forse stijging van de totale bezorgkosten (vanwege hogere tarieven, transactiekosten en het verleggen van handelsstromen), deze kosten zullen worden doorberekend aan de consument.
Als gevolg daarvan is de verwachting dat consumenten minder grensoverschrijdende e-commerce aankopen zullen doen.7
Wanneer wordt er over de drie opties, zoals beschreven in het antwoord op vraag tien, gestemd? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en de Nederlandse positie in dezen?
De Wereldpostunie-leden hebben besloten om eind september dit jaar tijdens een buitengewoon congres te stemmen over de voorliggende opties. Nederland heeft tot nu toe een voorkeur uitgesproken van de optie die uitgaat van versnelling van de in 2016 overeengekomen transitieafspraken waarbij de tarieven voor groep II en III landen (waaronder China) gelijkgetrokken worden met die van de groep I landen. Tweede onderdeel van deze optie is om verdere afspraken over gewenste tariefhervormingen pas te maken tijdens het reguliere congres in 2020, zodat zorgvuldige besluitvorming op basis van een gedegen impactanalyse kan plaatsvinden. Te drastische stappen tijdens het buitengewone congres van 24-26 september 2019 kunnen negatieve consequenties, die zijn geschetst in het antwoord op vraag 12, als gevolg hebben. Ik zal de Kamer informeren over de voortgang van dit proces.
Wat bedoelt u met de zin dat de zorgen die Nederland had met betrekking tot de eindvergoedingensystematiek goeddeels zijn weggenomen? Welke zorgen zijn met de nieuwe afspraken nog niet weggenomen? Kunt u dit toelichten?
De in 2016 gemaakte afspraken over de hervorming van het systeem van eindvergoedingen heeft de zorgen van Nederland over de disbalans van tarieven weggenomen. De nieuwe afspraken brengen het eindvergoedingensysteem in lijn met de impact van de sterke groei van de Chinese e-commerce markt op de bezorgkosten van de nationale postvervoerders. De eerdere zorgen van PostNL over de netto kosten die werden veroorzaakt door Chinese pakketjes zijn hierdoor inmiddels vrijwel weggenomen, maar omdat deze afspraken gefaseerd worden ingevoerd, zijn de problemen pas in 2021 geheel weggenomen. Het is wel belangrijk dat de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en niet worden vertraagd.
Kunt u toelichten waaruit blijkt dat de in 2016 overeengekomen maatregelen nu reeds effect sorteren? Kunt u dit toelichten en indien mogelijk ook kwantificeren?
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op vragen 6, 9 en 10.
Waarom zijn er geen gegevens beschikbaar over het aantal e-commercepakketjes dat jaarlijks vanuit Nederland naar China wordt verzonden en kan tegelijkertijd wel worden geconstateerd dat die stroom, zij het bij tijd en wijle, zeer substantieel is? Over welke gegevens hieromtrent beschikt u wel?
De pakketmarkt is een concurrerende markt. Hierop zijn meerdere pakketvervoerders actief die om concurrentiële redenen geen of weinig informatie hierover publiek maken. Volgens de Post- en Pakketmonitor van ACM van 2018 bedroeg het totale volume grensoverschrijdende pakketten in 2018 153 mln stuks. Een onderscheid naar bestemming wordt niet gemaakt. Wel kan PostNL op individuele basis uitspraken doen over uitgaande e-commerce pakketstromen die door PostNL worden afgehandeld naar bepaalde landen. Op basis van een vergelijking tussen deze stromen wordt vastgesteld dat de Chinese e-commerce volumes in bepaalde perioden substantieel zijn.
Welke gevolgen zouden bewijzen van directe of indirecte – naar Europese maatstaven ongeoorloofde – staatssteun vanuit China ten gunste van Alibaba hebben voor diens activiteiten binnen de Europese markt? Beschikken Nederland of de EU over instrumenten om dit te sanctioneren? Zo ja, welke?
Ik veronderstel dat u in uw vraag ongeoorloofde in plaats van geoorloofde staatssteun bedoelt. Alibaba kan gewoon op de Europese markt opereren als zij van een Chinese overheid staatssteun zou hebben gekregen. Vanuit het staatssteunrecht zoals geregeld in het VWEU (artikel 107/108) kan dat niet worden tegengehouden. De regel in het VWEU dat staatssteun in beginsel verboden is, richt zich namelijk tot de lidstaten van de EU en niet tot overheden van derde landen buiten de EU. Op dit moment regelt het EU mededingingsrecht (artikel 101/102 VWEU) wel dat ondernemingen uit derde landen die op de Europese interne markt economische activiteiten verrichten zich aan het EU mededingingsrecht moeten houden (kartelverbod, misbruik van economische machtspositie, concentratietoezicht) en kan de EC de in het EU mededingingsrecht geregelde bevoegdheden toepassen op ondernemingen uit derde landen bij verstoring van de mededinging op de interne markt.
De EU kan ook in WTO-verband bepaalde acties starten als blijkt dat China oneerlijke subsidies heeft gegeven aan haar ondernemingen voor zover deze subsidies onder de Agreement on subsidies and countervailing measures (ASCM) vallen.
Welke resultaten heeft de Nederlandse inzet op het versterken van de monitoringsfunctie van de WTO op het gebied van subsidies aan bedrijven reeds opgeleverd? Welke winst valt er volgens u nog op dit vlak te behalen en hoe groot is de kans dat hierover overeenstemming wordt bereikt?
De Nederlandse en EU-inzet ten aanzien van het versterken van de monitoringsfunctie van de WTO heeft nog niet geresulteerd in multilaterale afspraken. Het is gebruikelijk dat dit soort multilaterale onderhandelingen tijdrovend zijn; immers de WTO besluit bij unanimiteit en bestaat uit 164 leden. De winst van de voorliggende voorstellen is dat het secretariaat van de WTO meer ruimte krijgt om zich uit te spreken over in hoeverre WTO-leden bestaande notificatieverplichtingen naleven. Betere notificaties, bijvoorbeeld over industriële subsidies, dragen bij aan meer feitelijke discussies over de maatregel in kwestie en kan voorkomen dat WTO-leden zich genoodzaakt voelen een WTO-zaak te starten om de maatregel aan te vechten. De kans dat overeenstemming wordt bereikt is onzeker, maar de EU zet erop in om bij de 12e Ministeriële Conferentie in Nur-Sultan, Kazachstan (8-11 juni 2020) tot strengere notificatieregels te komen.
Zet de EU zich, in het kader van eerlijke concurrentie, ook buiten de WTO in voor meer transparantie over de relatie tussen de Chinese overheid en bedrijven als Alibaba en China Post? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Transparantie, openheid, eerlijke concurrentie en non-discriminatie zijn onderdeel van de voortgaande dialoog tussen de EU en China. Tijdens de EU-Chinatop van dit jaar is afgesproken dat deze (en andere) principes de basis dienen te zijn van de economische relatie tussen de EU en China. Daarbij is tevens afgesproken dat de EU en China zich zullen inspannen om te komen tot oplossingen voor een aantal belangrijke handelsbarrières. De EU wil een meer gebalanceerde en wederkerige economische relatie opbouwen met China door subsidies en gedwongen technologieoverdracht te verminderen en een bilateraal investeringsverdrag te sluiten. Om eerlijke concurrentie te bevorderen voeren de EU en China tevens een Competition Policy Dialogue.
Kunt u toelichten waarom post- en e-commerce weinig tot geen expliciete aandacht hebben gekregen in de recent door het kabinet gepubliceerde Chinanotitie?3 Kunt u desondanks toelichten welke (nieuwe) maatregelen het kabinet als gevolg van de Chinanotitie voornemens is te treffen op deze terreinen?
De Chinanotitie beschrijft in brede zin de kabinetsinzet binnen de bilaterale relatie met China gebaseerd op de Nederlandse doelstellingen van buitenlands beleid, en hoe deze inzet gerealiseerd gaat worden. Ook komen e-commerce en aanverwante zaken zoals intellectueel eigendom en productiestandaarden aan de orde in de notitie (p.76). De notitie gaat niet specifiek in op verschillende industrieën.
Het creëren van een gelijk speelveld in de handelsrelatie met China en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken door China zijn belangrijke doelstellingen van het kabinet, zoals ook geformuleerd in de Chinanotitie. De aandachtspunten voor de Nederlandse overheid in dat kader hebben vooral betrekking op verschil in regelgeving ten aanzien van milieu en kwaliteitseisen. Het kabinetsbeleid is er verder op gericht om bij het maken van afspraken met China op het gebied van intellectueel eigendom in EU-verband op te trekken. Markttoegang en productiestandaarden en -veiligheid (waaronder ook e-commerce) vallen onder competentie van de EU.
De libra |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aankondiging van de digitale munt «Libra» door Facebook?
Ja.
Wat is de Libra? Kunt u een beschrijving geven van de werking en de techniek erachter? Kunt u zoveel mogelijk details van de «munt» achterhalen en de Kamer daarover informeren?
Op dit moment is weinig informatie bekend over de Libra en hoe deze in de praktijk zal gaan werken. Voor zover duidelijk is uit de informatie die beschikbaar is, gaat het om een transactiesysteem, gebaseerd op een aantal onderliggende technologieën van een blockchain, waarop bepaalde eenheden worden uitgeven (de Libra). Het systeem wordt beheerd door de Libra Association, waarin momenteel 28 entiteiten, waaronder Facebook, zijn aangesloten. In eerste instantie is het Libra-systeem een gesloten systeem, waarbij alleen de leden van de Libra Association een zogenaamde node krijgen toegewezen om transacties te kunnen verwerken. Op termijn zou worden overgaan naar een open systeem, vergelijkbaar met hoe bijvoorbeeld bitcoin werkt, waar eenieder als zogenaamde node kan fungeren. Op het Libra-systeem kunnen partijen bepaalde diensten gaan aanbieden. Zo heeft Facebook een dochteronderneming, Calibra, opgericht, dat zal fungeren als een bewaarportemonnee (wallet) voor de Libra.1
Volgens het white paper2 wordt de Libra gedekt door een reservefonds dat bestaat uit activa met een lage volatiliteit, zoals bankdeposito’s en overheidsobligaties in munteenheden van stabiele en betrouwbare centrale banken. Dit reservefonds wordt beheerd door de Libra Association. Het reservefonds zou de intrinsieke waarde van de Libra moeten bepalen. Het is op dit moment onbekend wat de compositie van dit fonds zal zijn. Voor elke Libra die wordt gecreëerd, moeten activa ingebracht worden in het reservefonds. Gebruikers van Libra kunnen hun lokale valuta omwisselen voor Libra bij geselecteerde wisseldienst-verleners. Deze wisseldienstverleners kunnen op hun beurt activa inwisselen voor Libra’s bij de Libra Association. De Libra Association zal deze activa gebruiken om het reservefonds in omvang te laten toenemen zodat de uitstaande Libra’s zouden worden gedekt door reële activa. Het is nog onduidelijk of, en zo ja hoe, Libra’s weer ingewisseld kunnen worden voor de activa in het reservefonds en vernietigd kunnen worden. Het onderhoud van het netwerk moet betaald worden met de renteopbrengsten op de activa in het reservefonds. Daarnaast worden er uit de renteopbrengsten dividenden uitbetaald aan de leden van de Libra Association.
Onder welk toezichtsregime valt de Libra? Welke toezichthouder is bevoegd? Hoe is geborgd dat Nederlandse en Europese toezichthouders volledige bevoegdheden hebben?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Alkaya.
Kan de munt al meteen komend jaar, wanneer Facebook van plan is deze te lanceren, op de Europese en Nederlandse markt ingevoerd worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke data wordt door Facebook en andere partijen bewaard bij het gebruik van de Libra?
Dat is op dit moment onduidelijk. Libra heeft een statement over privacy gepubliceerd.3 Hieruit is echter niet op te maken welke data wel en niet gedeeld worden met externe partijen.
De AVG is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens (ook die in transactiegegevens en betaalgegevens) in het kader van de activiteiten van een vestiging van een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker in de Unie, ongeacht of de verwerking al dan niet in de Unie plaatsvindt. De AVG is daarnaast ook van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen die zich in de Europese Unie bevinden, door een niet in de Unie gevestigde verwerkingsverantwoordelijke of verwerker, wanneer de verwerking verband houdt met het aanbieden van goederen of diensten aan deze betrokkenen in de Unie, ongeacht of een betaling door de betrokkenen is vereist. Hetzelfde geldt wanneer de verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen die zich in de Europese Unie bevinden, door een niet in de Unie gevestigde verwerkingsverantwoordelijke of verwerker, verband houdt met het monitoren van hun gedrag, voor zover dit gedrag in de Unie plaatsvindt.
Worden transactiegegevens en betaalgegevens van gebruikers voor commerciële doeleinden gebruikt? Hoe kan dit worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat gebruikers precies weten waar zij aan toe zijn als zij zich inlaten met Libra? Hoe weten zij welke partijen zich achter Libra bevinden en aan wie zij hun geld in vertrouwen geven?
Op de website van Libra staat informatie over hoe het Libra-systeem werkt en welke partijen betrokken zijn.4 Zoals eerder aangegeven, is het momenteel nog onduidelijk of de Libra en/of aanverwante diensten vergunningplichtig zijn. Als dit het geval is, is het hen verboden de diensten aan te bieden in Nederland als zij niet beschikken over de juiste vergunningen. Als de aanbieders van de Libra en/of aanverwante diensten niet vergunningplichtig zijn, is het aan gebruikers zelf om te bepalen of zij deze diensten willen gebruiken. Ik het laatste geval herhaal ik mijn eerdere waarschuwingen over crypto’s. In algemene zin heb ik uw Kamer eerder aangegeven dat crypto’s risico’s met zich brengen.5 Consumenten zijn vaak niet beschermd. Zo vallen crypto’s niet onder het depositogarantiestelsel en zijn ze kwetsbaar voor misleiding, oplichting en koersmanipulatie. Daarnaast worden crypto’s vaak gebruikt bij het witwassen van crimineel geld en om criminele activiteiten te financieren.
Wat gebeurt er met het geld van consumenten indien Libra of de achterliggende bedrijven omvallen? In hoeverre zijn consumenten beschermd tegen digitale diefstal, zoals met Bitcoin is voorgekomen?
Dit hangt af in hoeverre Libra en de achterliggende bedrijven vergunningplichtig zijn. Alleen banken, met een bankvergunning, vallen onder het depositogarantiestelsel. Het depositogarantiestelsel geldt voorts alleen voor tegoeden tot € 100.000 op betaalrekeningen, spaarrekeningen en termijndeposito’s. Als tegoeden niet onder het depositogarantiestelsel vallen worden deze niet vergoed door de overheid in het geval van een faillissement.
Indien het Libra-systeem vergunningplichtig is, moet zij zich houden aan regels, inclusief cyberveiligheidvereisten, om de bedrijfsvoering op orde te hebben, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in de Regeling Oversight goede werking betalingsverkeer van DNB. Als het Libra-systeem en de op Libra gebaseerde diensten niet vergunningsplichtig zijn, zijn gebruikers niet beschermd onder financiële regelgeving.
Hoe wordt gecontroleerd of er voldoende dekking aanwezig is voor uitstaande Libra’s?
Het is momenteel onduidelijk hoe de Libra Association dit wil laten controleren.
In hoeverre leidt het gebruik van (decentrale) blockchain tot nieuwe systeemrisico’s? Hoe kan met een decentraal stelsel alsnog worden ingegrepen in het systeem in het geval van problemen?
DNB experimenteert al langere tijd met het gebruik van blockchain in het betalingsverkeer.6 DNB gaf hierbij aan dat, hoewel blockchaintechnologie de weerbaarheid tegen aanvallen van buitenaf kan verhogen, er tekortkomingen zijn ten aanzien van de juridische zekerheid van de finaliteit van betalingen, efficiëntie en capaciteit. Daarnaast kan het bij een open blockchain onduidelijk zijn wie de eindverantwoordelijke is, wat tot complicaties kan leiden in het toezicht, maar ook in het geval van aansprakelijkheidstelling door gebruikers in het geval van misstanden.
Vindt u het wenselijk dat socialemediabedrijven zich inlaten met het scheppen van een munt en betalingsplatformen? Bent u bereid na te denken over mogelijkheden om deze concentratie te verbieden en/of bedrijven op te knippen zodat er geen monopolie ontstaat met betrekking tot gebruikersgegevens, persoonsgegevens, betaalgegevens, etc?
Voor het eerste gedeelte van uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van het lid Alkaya.
Ten aanzien van concentratie is het kabinet, zoals aangegeven in antwoord op vraag 12 van het lid Alkaya, niet blind voor het risico op blijvende machtsposities van een aantal platforms, onder andere door het ter beschikking hebben van grote hoeveelheden data. De Staatssecretaris van EZK heeft in dat kader in een brief die recent naar uw Kamer is verzonden7 drie maatregelen op EU-niveau voorgesteld om met dit risico om te gaan. Eén van deze maatregelen behelst dat een EU-toezichthouder vooraf kan ingrijpen bij platforms met een poortwachterspositie, waar gebruikers niet of nauwelijks meer omheen kunnen. Bijvoorbeeld omdat het platform als enige toegang heeft tot essentiële data. De toezichthouder kan dan per geval bepalen wat er voor nodig is om te zorgen dat een platform met een poortwachterspositie daar verantwoordelijk mee omgaat. Zo kunnen de concurrentiemogelijkheden in stand worden gehouden of zelfs toenemen zonder dat dit nadelige effecten voor kleinere bedrijven of consumenten meebrengt.
In hoeverre vertrouwt u Facebook, dat allerlei beloftes doet over privacy, maar in het verleden bijvoorbeeld met Whatsapp vaak heeft aangetoond beloftes te breken voor commercieel gewin, een digitale munt als Libra toe?
Ongeacht welk bedrijf het initiatief neemt moet er goed gekeken worden naar de risico’s die deze innovaties meebrengen. Zo is het belangrijk dat het publieke belang van de continuïteit en stabiliteit van het betalingsverkeer blijvend goed verankerd is.8 Het is uiteindelijk aan gebruikers zelf om te besluiten of zij een aanbieder van dergelijke diensten vertrouwen.
Acht u de huidige wetgeving geschikt en voorbereid op een digitale munt als Libra? Bent u bereid onderzoek te doen naar de toekomstbestendigheid van het digitale geldstelsel en daarover nog dit jaar aan de Kamer verslag te doen?
Zoals in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Geld en Schuld» en de initiatiefnota van het lid Alkaya heb aangegeven, heb ik DNB gevraagd om onderzoek te doen naar digitaal centralebankgeld. Het kabinet kijkt uit naar de uitkomsten van dit onderzoek en hoopt deze begin 2020 tegemoet te kunnen zien. Daarnaast ga ik de komende tijd in gesprek met de toezichthouders over de Libra, en om te onderzoeken welke vergunningen van toepassing zijn en wat de gevolgen kunnen zijn voor het financiële stelsel en consumentenbescherming. Hierbij wordt ook bekeken of de huidige wetgeving en bevoegdheden van de toezichthouders toereikend zijn. Er is op dit moment echter te weinig informatie bekend over de werking van de Libra om hier conclusies uit te trekken. Ik kan u daarom niet toezeggen om voor september de Kamer verder te informeren over de Libra. Wel zal ik uw Kamer informeren, zodra ik met de toezichthouders conclusies heb kunnen trekken.
Bent u bereid om voor september 2019 samen met onder andere De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Consument & Markt (ACM), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een uitgebreide analyse van de Libra naar de Kamer te sturen, met daarin in ieder geval aandacht voor de systeemrisico’s, privacyaspecten, consumentenbescherming, risico’s op crimineel of terroristisch gebruik en fiscale aspecten?
Zie antwoord vraag 13.
De International Association for Trusted Blockchain Applications |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de International Association for Trusted Blockchain Applications (INATBA)?
Ja.
Welke verwachtingen heeft u van de INATBA?
Laat ik voorop stellen dat het INATBA pas in april van dit jaar formeel van start is gegaan. De uitwerking van voornemens en de inrichting van de organisatie is derhalve nog volop gaande. Het doel van het INATBA is het vertrouwen en de innovatie kracht van blockchain en andere vormen van gedecentraliseerde afsprakenregistratie (DLT/Distributed Ledger Technolgy) op internationale schaal te bevorderen. Het INATBA wil een structuur creëren om de samenwerking in de publieke en private sector rondom blockchain aan te moedigen. Onderdeel daarvan is het voeren van een open dialoog met regelgevende instanties en beleidsmakers. Verder wil het INATBA richtlijnen en specificaties formuleren. Om de communicatie tussen het INATBA en overheidsinstanties vorm te geven wordt een Governmental Advisory Board (GAB) ingericht. Daarvan maken internationale organisaties zoals de Wereldbank, de OECD en de UN deel uit. De verwachting is dat deze cirkel wordt uitgebreid met organisaties van nationale overheden. Met dat doel legt het INATBA momenteel contact met onder andere nationale toezichthouders. Ik sluit me van harte aan bij de ambities van het INATBA, zal daar waar mogelijk steun geven aan dit initiatief en hoop dat het Nederlandse bedrijfsleven de mogelijkheden, die het INATBA hen biedt, ten volle zal gebruiken. Onderzocht wordt of het European Blockchain Partnership, dat door de Europese Commissie is opgericht na een oproep daartoe door Nederland en 21 andere lidstaten, een effectieve rol zou kunnen spelen in de dialoog tussen overheidsinstanties en het blockchain bedrijfsleven, die door het INATBA wordt gestart. Het INATBA geeft aan te verwachten dat in dit najaar meer duidelijkheid zal bestaan over de organisatiestructuur en overleggremia van het INATBA.
Welke rol ziet u voor Nederland bij de INATBA?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend hoeveel organisaties en bedrijven zich inmiddels aan dit initiatief verbonden hebben? Hoeveel daarvan zijn in Nederland gevestigd?
Van de 105 bedrijven die het initiatief tot het INATBA namen zijn er zes uit Nederland afkomstig. Begin juli telde het INATBA 159 leden, waarvan er tien uit Nederland. Voor een overzicht van de deelnemende organisaties en bedrijven verwijs ik u naar de website van het INATBA1
Ziet u reden om stappen te ondernemen om de INATBA zo goed en effectief mogelijk onder de aandacht te brengen van Nederlandse bedrijven en organisaties die zich bezighouden met blockchaintoepassingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunt u de inzet van Nederlandse organisaties en bedrijven ondersteunen en vergroten?
De samenwerking met het bedrijfsleven en met wetenschappelijke organisaties op het gebied van blockchain wordt op twee manieren vorm gegeven. Op de eerste plaats zijn er de talloze gebruikelijke bilaterale contacten, zoals kennismakingsgesprekken, werkbezoeken en gesprekken en marge van conferenties. Op meer gestructureerde wijze vindt het contact plaats in de door EZK geïnitieerde Dutch Blockchain Coalition. In deze contacten is ruimte voor informatie-uitwisseling over initiatieven als het INATBA.
Zijn er in Nederland inmiddels gevallen waarbij bedrijven en organisaties verzocht hebben om experimenteerruimte voor verdere ontwikkeling van blockchaintoepassingen?
Vanuit De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zijn er twee gezamenlijke programma’s om innovatie in de financiële sector te faciliteren, InnovationHub en Maatwerk voor Innovatie. InnovationHub dient als vraagbaak waar marktpartijen hun vragen kunnen stellen over het toezicht en de wet- en regelgeving op innovatieve financiële producten en diensten. Maatwerk voor Innovatie is een zogeheten «regulatory sandbox», waarbij marktpartijen met een innovatief concept een verzoek kunnen indienen en er door de toezichthouders beoordeeld wordt of er sprake is van knelpunten in wet- en regelgeving die een onnodige belemmering vormen voor innovatie. Voor zover wet- en regelgeving hier ruimte voor biedt kunnen de toezichthouders dan maatwerk bieden in de toepassing. Hiermee wordt marktpartijen de mogelijkheid geboden innovatieve concepten in de sandbox-omgeving te testen en is er sprake van een zekere experimenteerruimte. DNB en AFM hebben aangegeven dat sinds de start van InnovationHub en Maatwerk voor Innovatie in 2016, er regelmatig vragen over het gebruik van blockchaintechnologie zijn ontvangen en er veel interesse is getoond in het experimenteren met innovatieve ontwikkelingen, waaronder blockchaintoepassingen. Over de precieze aard van de vragen en experimenten kan in verband met vertrouwelijkheid van het toezicht niet uitgeweid worden.
Lukt het u om de Kamer voor het zomerreces de eerstvolgende rapportage over de digitaliseringsstrategie te sturen en bevat die rapportage een concreet hoofdstuk over blockchain?
Ja, de rapportage is reeds aan u verzonden2. Deze rapportage bevat geen apart hoofdstuk over blockchain.