Het bloedbad bij studentenprotesten in Bangladesh |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondanks bloedbad gaan studenten in Bangladesh door met demonstraties» van het NRC van 21 juli jongstleden?
Ja.
Wat is uw analyse van de repressie in Bangladesh, waar meer dan honderd jonge demonstranten zijn gedood nadat grenstroepen en paramilitaire eenheden op demonstrerende studenten zijn afgestuurd? Hoe beïnvloedt de situatie de stabiliteit in een land met een bevolking van 170 miljoen?
De studentenprotesten, in eerste instantie gericht tegen een quotum voor overheidsbanen voor familie van vrijheidsvechters uit de onafhankelijkheidsoorlog, en de daaropvolgende reactie van de Bangladeshi autoriteiten hebben geleid tot veel onrust en geweld. Het kabinet veroordeelt het geweld dat is gebruikt door de Bangladeshi autoriteiten in hun pogingen om de protesten onder controle te brengen. Dit lijkt te hebben geleid tot verdere escalatie met naar schatting driehonderd doden tot gevolg.
Op 5 augustus werd bekend dat premier Sheikh Hasina is afgetreden en haar kabinet is ontbonden. Het leger heeft een interim-regering aangesteld. Het is op dit moment nog onduidelijk wat dit op langere termijn zal betekenen voor de stabiliteit in Bangladesh. Er is sprake van brede maatschappelijke onvrede onder de bevolking vanwege hoge inflatie en werkloosheid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade in Dhaka volgen de ontwikkelingen op de voet.
In de chaos in de eerste dagen na het aftreden van Sheikh Hasina was er sprake van geweld tegen religieuze en andere minderheden. Hierbij krijgt met name geweld tegen de Hindoe minderheid veel aandacht op social media en vooral van Indiase media. Meerdere bronnen stellen dat er sprake is van online desinformatie over het geweld tegen Hindoes. Het is daarom moeilijk vast te stellen wat de schaal van het geweld was en of dit geweld van religieuze aard was tegen religieuze minderheden (Hindoes en Christenen) of vanwege de politieke affiliatie van de getroffenen met de Awami League, de partij van Sheikh Hasina.
Klopt het dat wifi en mobiele data niet meer werken en er sprake is van een communication shut-down?
Het klopt dat er sprake was van regelmatige communication shut-downs vanaf vrijdag 19 juli 2024. Vanaf 5 augustus zijn internet en telefonie verbindingen langzaam weer hersteld.
Is er momenteel nog communicatie met het land?
Ja, er is momenteel communicatie met het land. De communicatie met personen die in Bangladesh verblijven was bijna niet mogelijk tijdens de communication shut-downs.
Wat is de diplomatieke, financiële en economische relatie tussen Nederland en Bangladesh, een van de focuslanden van ons handels- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Nederland behoort tot de eerste groep landen die Bangladesh na de onafhankelijkheidsoorlog erkende (1971) en is één van de oudste ontwikkelingshulppartners van Bangladesh. In het bijzonder op het terrein van water en voedselzekerheid is er sprake van nauwe samenwerking. Daarnaast liggen er handelskansen voor Nederlandse bedrijven op het gebied van watermanagement, landbouw, voedselvoorziening, tuinbouw, scheepvaart, scheepsbouw, energie, circulaire textiel en ICT. Verder is Bangladesh een prioriteitsland binnen het combi-track beleid van de Nederlandse Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
In 2024 draagt Nederland totaal EUR 21,1 miljoen bij in Bangladesh op hoofdzakelijk de thema’s water (EUR 15,3 miljoen) en private sector ontwikkeling (EUR 3 miljoen).
In 2022 importeerde Nederland voor EUR 1,3 miljard uit Bangladesh (hoofdzakelijk ready-made garments) en in exporteerde Nederland voor EUR 335 miljoen naar Bangladesh (hoofdzakelijk restijzer).
Gezien onze relatie, welke stappen onderneemt Nederland nu om te zorgen dat wordt gehandeld in lijn met de rechtsstaat en de democratische vrijheden? Welke stappen kan Nederland verder ondernemen om verdere escalatie te voorkomen?
Nederland en de EU hebben het geweld van de Bangladeshi autoriteiten richting vreedzame demonstranten onmiddellijk sterk veroordeeld en opgeroepen tot bescherming van vreedzame demonstranten. Daarnaast dringt Nederland aan op een vreedzame transitie naar een democratisch gekozen regering, respect voor mensenrechten en (religieuze) minderheden, vrijlating van arbitraire gevangenen en onafhankelijk onderzoek naar het geweld dat leidde tot de dood van vele demonstranten. Deze boodschap is zowel in Dhaka in EU+ verband overgebracht aan de Bangladeshi autoriteiten, als aan de voormalig Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken Mahmud tijdens zijn bezoek aan het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken op 29 juli jl. voor de depositie van akte van het Apostille Verdrag.
Bent u op de hoogte van verdere diplomatieke stappen door de Europese Unie, naast de recente verklaring van de Woordvoerder van de EU voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid?
Nederland werkt in nauwe coördinatie met de EU, de EU delegatie in Dhaka en andere EU lidstaten aan het vormgeven van diplomatieke stappen ten aanzien van de huidige situatie in Bangladesh. Zo heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger de voorgenomen onderhandelingen voor een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (partnership and cooperation agreement, PCA) om de politieke relaties tussen de EU en Bangladesh verder te ontwikkelen en verdiepen, tijdelijk stopgezet. Ook heeft de EU het geweld van de Bangladeshi autoriteiten sterk veroordeeld, bijvoorbeeld op 31 juli tijdens het gesprek tussen EDEO Secretaris-Generaal Sannino en de voormalig Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken Mahmud tijdens diens bezoek aan Brussel, en op 27 jl. bij het gesprek tussen EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell met voormalig Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken Momen die als vertegenwoordiger voor Bangladesh aanwezig was bij het ASEAN Regional Forum in Laos. Op 5 augustus heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger in een verklaring opgeroepen tot een vreedzame en democratische transitie. Het kabinet heeft deze verklaring onderschreven.
Op welke wijze is er met de betrokken regio’s overleg gepleegd over en instemming verkregen van de voorgestelde verdeling van de Beethoven-gelden, gezien de negatieve reacties van met name de regio’s Twente en Groningen in de media op het advies? Bent u van mening dat met dit advies de motie van het lid Van Hijum c.s. (Kamerstuk 36 550, nr. 7) voldoende is uitgevoerd?
Het doel van het Nationaal Versterkingsplan is het zo spoedig mogelijk opleiden van extra technische talenten die hun werkkring daadwerkelijk kiezen in de microchipindustrie. De aanpak is vanaf de start een inhoudelijk proces geweest, leidend naar noodzakelijke effectiviteit: het juiste talent, op de juiste plaats, in de juiste tijd.
Samen met de vier betrokken regio’s uit het convenant is een iteratief en collaboratief proces doorlopen met als doel het opleiden van extra technische talent voor de locaties waar de vraag vanuit de microchipindustrie zich bevindt. Het begrip regio is hier breed en niet specifiek gedefinieerd. Dit heeft primair betrekking op de bereidheid tot forenzen naar de industrie. In alle vier de regio’s hebben dialoogsessies plaatsgevonden met speciaal gezant Hans de Jong en vertegenwoordigers van de Rijksoverheid, waarin ook aandacht besteed is aan de talentvraag van de industrie uit de eigen regio en de landelijke talentbehoefte. In deze sessies is het uitgangspunt gehanteerd dat de regionale talentvraag voor het op te leiden microchip-talent door de industrie gevalideerd moet zijn. Ook zijn er doorlopend gezamenlijke regio-overleggen geweest met de regiocoördinatoren voor tussentijdse afstemming en zijn er individuele afstemmingmomenten geweest.
Aan de regio’s is gevraagd binnen de kaders van de regionale uitvraag1, in samenwerking met regionale partners, een conceptplan te maken. Er is ruimschoots gelegenheid geboden om vragen te stellen over de aard en inhoud van de opdracht. De ingediende conceptplannen bleken gezamenlijk niet te passen binnen de gestelde doelen. Bovendien werd het door het kabinet beschikbaar gestelde budget met ongeveer een factor 4 overschreden.
In het overleg met de regiocoördinatoren werd het voorstel gedaan om als tussenstap de microchipindustrie te consulteren over de huidige en toekomstige wervingspraktijk en dit medebepalend te laten zijn voor de criteria rondom de toewijzing van middelen. Een vertegenwoordiging van microchipbedrijven (zowel grote bedrijven als mkb) geeft aan dat het talent vooral wordt geworven in de regio waar ook de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Mbo-talent komt momenteel voor ruim 95% uit de eigen regio, hbo-talent voor ca. 80% en wo-talent voor 50%. De bedrijven verwachten geen grote verschuivingen in dit beeld richting de toekomst. De wervingspraktijk van de bedrijven en de geografische locaties waar deze industrie in Nederland doorgroeit op basis van bedrijfsplannen, hebben we na verificatie als leidende factor beschouwd voor de reservering van de middelen over de regio’s. Door de vraag van de microchipsector (de huidige en toekomstige wervingspraktijk) en het door het kabinet beschikbaar gestelde budget als uitgangspunten te nemen, zijn de reserveringen voor verschillende regio's lager dan zoals door hen zelf voorgesteld in de conceptplannen.
In het debat met de Minister van Financiën heeft het lid Van Hijum aangegeven dat er een inhoudelijke relatie moet zijn tussen datgene wat een regio levert en het aandeel dat men krijgt. De in de motie Van Hijum2 genoemde evenwichtigheid moet volgens het kabinet gezien worden in het licht van de talentopgave van de microchipsector. Het kabinet heeft de evenwichtige verdeling vervolgens gemaakt op basis van de vraagarticulatie van de microchipindustrie. Het kabinet is van mening dat dit advies aansluit op de motie van het lid Van Hijum c.s.
Op welke wijze zijn de adviescommissie en de partijen van het convenant «Rijk en regio investeringen in ondernemersklimaat microchipsector» gekomen tot de selectie van de betrokken regio’s? Ziet u dit wellicht voor andere regio’s ook gelden, gezien de aanwezigheid van regio Groningen in dit consortium waar geen microchipindustrie zit, maar de adviescommissie wel de potentie voor langjarige ontwikkeling ziet? Zo ja, voor welke?
In de Kamerbrief van 28 maart 20243 beschrijft het kabinet dat chipbedrijven en toeleveranciers in Nederland met grote uitdagingen kampen op het gebied van technisch geschoold personeel op alle niveaus. De regiegroep heeft uitvoering gegeven aan het convenant «Rijk en regio investeringen in ondernemersklimaat microchipsector». De investeringen zijn gericht op het mogelijk maken van de schaalsprong van de microchipsector in Nederland. Ongeveer 70% van de werkgelegenheid van de microchipsector is momenteel in de Brainportregio. De nabijheid en bereikbaarheid van onderwijsinstellingen ten opzichte van de plek waar microchipbedrijven zijn gevestigd spelen een belangrijke rol bij de werving van talent. In het antwoord op vraag 1 wordt beschreven dat microchipbedrijven mbo-talent, en in iets mindere mate hbo-talent, zo dicht mogelijk werven bij de geografische plek waar zij zijn gevestigd.
Daarnaast geldt dat voor wo-talent, en in mindere mate hbo-talent breder gekeken is naar de opleidingen die een bijdrage leveren aan het vergroten van het technisch talent in Nederland. Daaruit komt naar voren dat naast de Brainportregio ook Twente en Delft geografische regio’s zijn om talent op te leiden en te werven. Wo-talent is volgens het bedrijfsleven en de bij het kabinet bekende gegevens, significant mobieler en wordt voor een groter deel geworven ook vanuit andere opleidingsplaatsen. Hierin speelt ook Groningen een steeds belangrijkere rol, aangezien met name de Rijksuniversiteit Groningen een kwalitatieve bijdrage levert aan het opleiden van technische studenten. De vier in het convenant genoemde regio's hebben de mogelijkheid om voor hun opleidingsplannen ook andere regio's te betrekken. Gedurende de totstandkoming van het advies zijn regio’s die hebben aangegeven een aantoonbare bijdrage te kunnen leveren aan de opgave, uitgenodigd zich bij een van de vier regio’s aan te sluiten. Zo lopen er momenteel al gesprekken tussen Brainport en enkele andere regio's die niet in het convenant benoemd zijn.
Is er overwogen om de bijbehorende mbo/hbo-opleidingen uit de regio Limburg actief te betrekken in de plannen, gezien de relatieve nabijheid van de Limburgse maakindustrie en het feit dat er volgens de «uitvraag regionale voorstellen» aanzienlijk wat personeel uit Limburg afkomstig is? Is er overwogen om met de grote sluiting van Nedcar in Borne, op 45 autominuten van Veldhoven, actief technisch personeel aan te trekken?
Ja, bij de uitvraag naar de vier regio’s is een groot aantal onderwijsinstellingen, inclusief onderwijsinstellingen uit Limburg en de onderwijskoepels, op deze uitvraag gewezen. Er is een oproep gedaan aan instellingen die een fundamentele bijdrage kunnen leveren aan de talentopgave van de microchipsector om zich bij een van de vier regio’s te melden. Er wordt op dit moment actief gesproken door Brainport met Limburgse onderwijsinstellingen. Het is aan de regio’s om te bezien op welke wijze zij een bijdrage kunnen leveren aan de talentopgave van de industrie binnen de kaders van de uitvraag. Kwaliteit van de samenwerking is opgenomen als criterium in het analysekader dat wordt gebruikt bij het beoordelen van de plannen.
De sluiting van autobouwer VDL Nedcar heeft helaas tot ontslagen geleid. Voormalig VDL Nedcar-personeel kan zich uiteraard kandidaat stellen voor openstaande vacatures in de Brainportregio. Op dit moment sluiten de vaardigheden van het voormalig personeel niet altijd direct aan op de vraag van de microchipindustrie. Er bestaat hier ook een bredere behoefte om tot een betere aansluiting te komen op de arbeidsmarkt. Daarom is er vanuit het Europees Sociaal Fonds € 1,2 miljoen beschikbaar gesteld voor scholing en begeleiding van de ontslagen VDL Nedcar-medewerkers die nog geen nieuwe baan hebben gevonden. De Provincie Limburg, de Zuid-Limburgse gemeenten en het UWV (verenigd in de Arbeidsmarktregio Zuid-Limburg) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stellen daar bovenop gezamenlijk € 800.000,– beschikbaar. Het budget zal vooral worden ingezet voor een integraal pakket van dienstverlening bestaande uit loopbaanoriëntatie, -begeleiding en -advies, aangevuld met scholings- en ontwikkeltrajecten.
Kunt u een overzicht geven van de beschikbare opleidingsplaatsen per relevante studierichting per regio? Hoeveel opleidingsplaatsen worden er per jaar ingevuld, hoeveel studenten studeren er per jaar momenteel af en hoeveel dit er in 2030 zouden moeten zijn? Kunnen de beschikbare bedragen per regio ook worden onderverdeeld naar mbo, hbo en wo?
Tot en met 2030 wordt de verwachte behoefte aan extra talent van de microchipindustrie geschat op ongeveer 38.000 medewerkers. Het gaat hierbij om extra vacatures bovenop het natuurlijk verloop. Deze schatting is gebaseerd op een enquête onder chipbedrijven en andere bekende cijfers over de industrie, onder meer van het CBS en RVO. Er is in de enquête ook gevraagd naar het scholingsniveau van de talentbehoefte. Deze gegevens zijn gecombineerd met data over het huidige opleidingsniveau in de microchipindustrie en resulteert in een behoefte van de sector die als volgt is verdeeld: 39% mbo, 23% hbo en 38% wo-niveau. In de regionale uitvraag is in bijlage 2 en 3 aangegeven wat relevante studierichtingen voor de microchipindustrie zijn. Daarbij is ruimte gelaten aan regio’s om daar breed naar te kijken. Immers, niet alle functies in de microchipsector zijn één-op-één te vertalen naar een opleiding. Regio’s kunnen andere afwegingen in de selectie van relevante opleidingen maken als dit past bij de vraag van de sector. Daarom kan het kabinet pas van de oplevering van de definitieve plannen van de regio's inzicht geven in de huidige studentenaantallen per relevante studierichting en de aantallen die volgens de plannen in 2030 behaald kunnen worden. Regio's moeten in hun definitieve plannen aantonen dat ze het op te leiden talent ook daadwerkelijk kunnen aantrekken.
De definitieve onderverdeling van de bedragen naar mbo, hbo en wo verschillen per regio en wordt pas duidelijk als de regio’s hun definitieve herijkte plannen hebben ingediend. Nadat de plannen definitief zijn ingediend, zal het kabinet uw Kamer informeren over de onderverdeling per opleidingssector.
Op welke manier voorziet u dat deze investeringen leiden tot meer technisch geschoold personeel voor de chipsector? Op welke manier gaat het geld resulteren in het realiseren van de genoemde actielijnen, zoals het verhogen van het blijfpercentage («stay rate») van internationale studenten en kenniswerkers, het vergroten van de diversiteit van studenten, waaronder het aantrekken van meer vrouwelijke studenten, en het vergroten van de in- en uitstroom in tijden van dalende studentenaantallen?
De investeringen omvatten een breed palet aan maatregelen, die elk een bijdrage leveren aan de totale beschikbaarheid van talent voor de microchipsector. Gezien de grote verwachte personeelstekorten, is het belangrijk om alle maatregelen die tot meer talent kunnen leiden mee te nemen.
Onderwijsinstellingen worden met deze investeringen in staat gesteld acties te ondernemen om meer talent op te leiden, te werven, te behouden en in samenwerking met het bedrijfsleven toe te leiden naar de microchipsector. Zo kunnen de regio’s met deze investeringen bijvoorbeeld programma’s ontwikkelen om internationale studenten te koppelen aan banen in de microchipsector om het blijfpercentage te verhogen. Ook kunnen instellingen met deze middelen hun voorlichting en werving anders inrichten en genderbias doorbreken, zodat ondervertegenwoordigde doelgroepen meer worden aangetrokken. Het is aan de regio’s om vanuit hun inhoudelijke kennis met maatregelen te komen. Komende tijd zullen de regio’s hiermee aan de slag gaan om te komen tot herijking van hun plannen. We vragen regio's hierbij nauw samen te werken met de microchipindustrie om de aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven zo goed mogelijk te maken.
Welke ervaringen, successen en mislukkingen uit de initiatieven om meer docenten, verpleegkundigen en ander talent voor tekortsectoren op te leiden worden meegenomen in deze plannen? Hoe wordt er voorkomen dat het aantrekken van meer studenten voor STEM-opleidingen ten koste gaan van het aantal studenten dat kiest voor de zorg of het onderwijs?
Bij de regionale uitvraag zijn voorbeelden van effectieve interventies aan de regio’s beschikbaar gesteld. Hierin zijn geleerde lessen van aanpakken in andere sectoren en initiatieven verwerkt. Ook geeft het recente onderzoek «Studiekeuze in beweging»4 een beeld over de verwachte effecten van maatregelen en initiatieven om meer studenten te verleiden om een opleiding te volgen in tekortsectoren. Maatregelen als het hanteren van een arbeidsmarktgerelateerde numerus fixus, verlaging van het lesgeld, het geven van een diplomabonus en het bieden van een warme overdracht van studie naar werk zijn onderzocht.
Omdat de instroom van initiële studenten in het vervolgonderwijs over de gehele linie daalt door demografische ontwikkelingen, kunnen verdringingseffecten met andere opleidingen zoals in de zorg of het onderwijs niet worden uitgesloten. Om deze effecten te verkleinen, werken de regio’s nadrukkelijk aan het vergroten van de vijver van talent, zoals het bij- en omscholen van onbenut arbeidspotentieel en het gericht aantrekken van internationaal talent.
Wat is internationaal bekend qua best-practices voor het laten afstuderen van meer studenten in de techniek? Op welke wijze zullen deze STEM-studenten vervolgens worden worden om voor de microchipsector te kiezen?
Ook in andere landen van Europa is er een groeiende vraag naar technisch personeel die groter is dan de ontwikkeling van het aanbod. In het rapport «Arbeidsmarktkrapte technici: ontwikkelingen, verklaringen en handelingsperspectieven»5 is in opdracht van de Ministeries van OCW, EZK en SZW in 2022 daarom ook gekeken naar de Europese context. Binnen de EU is bijvoorbeeld Portugal één van de landen die relatief hoog scoort in het percentage studenten en afgestudeerden van technische opleidingen. Omdat de onderwijssystemen, de arbeidsmarkt en de beroepscontext in landen in grote mate verschillen, vindt er een veelheid van verschillende (beleids)initiatieven plaats over heel Europa, gericht op het stimuleren van het aanbod van technici. Desondanks blijken deze verschillende initiatieven niet genoeg om de schaarste aan technici op te lossen. De meeste initiatieven proberen de kwaliteit van het primair en secundair onderwijs ten aanzien van het techniekonderwijs te bevorderen en tegelijkertijd het imago van de techniek onder jongeren te verbeteren. Ook wordt in sommige landen, althans in de minderheid van de Europese landen, aandacht besteed aan het werven van technici in het buitenland of aan het terug laten keren van buitenlandse studenten naar het thuisland.
Binnen de Nederlandse onderwijsinstellingen is er de laatste jaren al veel werk gestoken in het verkennen van best-practices om tekorten in sectoren in relatief korte tijd aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is het aantrekken van buitenlandse afgestudeerde wo-bachelorstudenten, die met een master in Nederland klaargestoomd worden voor onze arbeidsmarkt.
Zoals benoemd in de regionale uitvraag kunnen regio's ook gebruikmaken bij het opstellen van hun plannen van de kennis en expertise van Platform Talent voor Technologie (PTvT). PTvT is lid en initiator van de EU STEM Coalition, waarin op Europees vlak best-practices worden uitgewisseld.
In de regionale uitvraag en in het analysekader6 is opgenomen dat de regio’s duidelijk dienen te onderbouwen dat het extra opgeleide talent ook bij de vraag van de microchipsector terechtkomt («delivery rate»). In het toetsen van de kwaliteit van de herijkte plannen van de regio’s in het najaar is aandacht voor de initiatieven die in de regio’s worden ontplooid opdat het opgeleide talent daadwerkelijk emplooi zal vinden in de microchipindustrie.
Op welke wijze is aan bovenstaande vragen aandacht besteed in de ingediende regionale plannen? Is het mogelijk om inzage te krijgen in deze plannen?
De afgelopen maanden is een zorgvuldig proces doorlopen waarin de regio’s hun conceptplannen konden opleveren. Zoals aangegeven hebben de regio’s plannen ingediend die gezamenlijk de beschikbare middelen ver te boven gingen en eveneens onvoldoende aantoonden hoe het opgeleide talent ook daadwerkelijk in de microchipindustrie terecht zou komen. Het is nu aan de regio’s om voor oktober met herijkte plannen te komen. De definitieve plannen waar de regio's mee aan de slag zullen gaan zal het kabinet met uw Kamer delen.
Hoe beoordeelt u het idee om juist de groei in steden in Groningen en Twente meer te stimuleren, gezien het feit dat daar de beschikbaarheid van studentenhuisvesting minder een probleem is dan in de andere twee regio’s?
De grondslag van het Nationaal Versterkingsplan van Microchip-talent is talent opleiden dat ook daadwerkelijk zijn werkkring vindt in de microchipindustrie zodat de groei van deze industrie in Nederland mogelijk wordt gemaakt. Het zwaartepunt van de groeivraag ligt voor de komende jaren bij ASML en de Brainportregio. De microchipbedrijven geven aan dat het talent vooral wordt geworven in de regio waar ook de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Dit geldt ook – zij het in mindere mate – voor het wo-talent. Deze overwegingen, gevoed door de huidige en toekomstige wervingspraktijk van bedrijven, hebben ertoe geleid dat het zwaartepunt van het Versterkingsplan ook in de Brainportregio is. Regionale plannen dienen rekenschap te geven van de huisvestingsvraag. Dit plan mag er niet toe leiden dat studenten worden geworven terwijl er geen huisvestingsplek is.
Hoe denkt u de groei van de chipindustrie in de andere regio’s te kunnen laten groeien om zo de voorzieningen in Brainport te ontlasten, gezien het feit dat de leefbaarheid en voorzieningen in de Brainportregio door de schaalsprong onder druk staan?
Voor onze welvaart is het van groot belang om de microchipindustrie en hun toeleveringsketens in Nederland te laten doorgroeien en doorinvesteren. Het kabinet onderschrijft dat dit in de Brainportregio ook om een ontwikkelopgave vraagt voor de leefbaarheid en het voorzieningenniveau. In het «Convenant Rijk en regio investeringen in ondernemingsklimaat microchipsector»7 is hiermee rekening gehouden, door goede afspraken te maken over de bekostiging door het Rijk en de Brainportregio op het gebied van woningbouw en bereikbaarheid. Daarnaast is er in het convenant afgesproken dat Rijk en regio een verkenning starten naar de sociaal-maatschappelijke opgaven, waaronder sociale cohesie, primair- en voorgezet onderwijshuisvesting, zorg, bibliotheken en andere culturele instellingen. Op basis van deze verkenning zal het kabinet samen met de regio bezien wat nodig is. De verkenning komt eind dit jaar beschikbaar.
Daarnaast werkt het Ministerie van Economische Zaken aan het Meerjarenprogramma voor bovenregionale samenwerking tussen hightech-brandpunten. Dit programma beoogt hightech-bedrijven die op langere termijn niet kunnen doorgroeien of doorinvesteren op hun huidige locatie, te helpen om die groei wel mogelijk te maken in een andere regio, om deze bedrijven zo wel in Nederland te behouden. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als onvoldoende ruimte beschikbaar is en/of de druk op de omgeving te groot. Ook microchip start-ups en scale-ups komen in aanmerking voor dit programma. Dit programma komt eveneens eind dit jaar beschikbaar.
Lijkt het u niet logischer om anders te alloceren dan volgens de huidige wervingspraktijk, waarbij de sterkste regio van dit moment automatisch het meeste geld krijgt toebedeeld, gezien het belang van de stimulering van de ontwikkeling in economisch relatief zwakkere regio’s (uitgangpunt van «elke regio telt»)?
Nee, zie hiervoor ook de antwoorden vraag 9 en 12. Het uitgangspunt van het Nationaal Versterkingsplan van Microchip-talent is een specifiek plan gericht op de microchipindustrie. Het doel is de groei van de microchipsector in Nederland mogelijk maken en het versterkingsplan is ter ondersteuning daarvan. Bij de totstandkoming van de reserveringen is de toekomstige wervingspraktijk van de micro-chipsector medebepalend geweest.
Hoe ziet u de mogelijkheden om heel Nederland zo breed mogelijk te kunnen laten meeprofiteren met de groei van de chipindustrie? Op welke manier gaat de resterende drie procent worden ingevuld?
De groei van de microchipsector levert veel op voor heel Nederland. De microchipsector is enorm belangrijk voor ons toekomstig verdienvermogen. Waar de sector in 2021 nog € 39,1 miljard aan omzet in Nederland had, zal de omzet naar verwachting tot 2030 verdubbelen. Dit geldt niet alleen voor het grootbedrijf, maar ook voor het mkb in de toeleveringsketen. Deze sector levert dus een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie en daarmee aan onze zorg, veiligheid, onderwijs, sociale voorzieningen en vele andere belangrijke overheidstaken. Daarbij vergroot een succesvolle microchipsector onze strategische autonomie in de wereld.
De voorgenomen investeringsbeslissing van ASML gaat over een nieuwe fabriek in Eindhoven en mede hierdoor zal de werkgelegenheid van de microchipsector in de Brainportregio alleen maar verder toenemen (die is nu al zo’n 70% van de in totaal ruim 50.000 werknemers). Nabijheid van onderwijs- en kennisinstellingen is de bepalende succesfactor om deze groei te kunnen accommoderen en de daaruit voortvloeide welvaart voor Nederland te behouden. Te weinig beschikbaar talent in de regio waar zij gevestigd zijn kan leiden tot een heroverweging van investeringen in Nederland. Gezien het nationale belang van deze uitbreiding, is het kabinet van mening dat de vraag vanuit de sector leidend moet zijn in de verdeling van de middelen.
Het resterende budget van € 14 miljoen wordt op drie manieren ingevuld: intensivering/bijstelling van de reservering op basis van geactualiseerde plannen, investeringen in andere regio’s en/of landelijke activiteiten. Ook hier geldt dat de inhoudelijke, industrie gedreven opgave de basis vormt voor invulling van het resterende budget.
Bent u bereid om daar actief industriepolitiek beleid voor te ontwikkelen, bijvoorbeeld door naast de infrastructurele investeringen in de Brainportregio, ook te investeren in infrastructuur in Twente, Arnhem/Nijmegen, Groningen, Almere, en Limburg?
Er is bestaand beleid om infrastructurele investeringsbeslissingen te kunnen nemen. Besluitvorming hierover vindt plaats in het bestuurlijk overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). In dit bestuurlijk overleg worden op regionaal niveau beslissingen genomen door Rijk en regio op het gebied van de ontsluiting van woningen, economische toplocaties, weginfrastructuur en ook nieuwe OV-verbindingen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat neemt hierin het voortouw, en verschillende andere relevante Ministers nemen ook deel aan deze overleggen.
Bedrijfsactiviteiten verplaatsen of uitbreiden naar een andere regio dan waar bedrijven nu gevestigd zijn, is over het algemeen onwenselijk voor bedrijven en laat zich bovendien lastig sturen door de overheid. Het scheppen van de juiste condities om economische ecosystemen te ontwikkelen duurt decennia. Daar is gezien de scope en timing van dit plan geen tijd voor.
Deelt u de mening dat deze regio’s het voordeel hebben dat er meer ruimte is voor woningbouw en dat zorg en onderwijsvoorzieningen in deze regio’s minder onder druk staan dan in de Brainportregio?
De druk op de woningbouw, zorg en onderwijsvoorzieningen is afhankelijk van de hoeveelheid mensen en de nieuwe bedrijvigheid in een bepaalde regio. In de Brainportregio komen er naar verwachting tot en met 2030 26.000 nieuwe banen bij in de microchipindustrie. Het kabinet erkent dat dit tot een toenemende druk op de huisvesting in de regio leidt. Daarom zijn er in het bredere convenant «Rijk en regio investeringen in ondernemersklimaat microchipsector» maatregelen genomen om de woningbouw in de Brainportregio te versnellen. De groei van de microchipsector zal in absolute aantallen de komende jaren voornamelijk in de Brainportregio plaatsvinden. Vanuit het bedrijfsleven worden nabijheidsfactoren van bijvoorbeeld de aanleverende industrie, huidige eigen vestigingen en talent als zeer belangrijke reden genoemd voor hun investeringsbeslissingen, wat ertoe leidt dat deze groei niet zomaar kan worden doorgeleid naar een andere regio met minder druk op de voorzieningen. Wel zal de groei in de bredere zone rond Eindhoven geaccommodeerd moeten worden, wat er bijvoorbeeld toe leidt dat de Brainportregio kijkt naar mogelijkheden voor de woningbouw in aangrenzende regio's.
Kunt u aangeven wat de afgesproken co-financieringsvoorwaarden zijn bij de investeringen, in welke regio’s die bedragen zullen worden besteed en waaraan?
In de Kamerbrief van 16 juli 20248 heeft het kabinet vermeld dat, om tot een daadwerkelijke toekenning van de regionale plannen te komen, een nadere uitwerking door betrokken regio’s nodig is. Er is nu een bedrag per regio gereserveerd. Op basis van de kwaliteit van de herijkte plannen die voor 29 september ingediend moeten worden, zullen bedragen aan de regio’s worden toegekend. Als de plannen (nog) niet van voldoende kwaliteit zijn, kan worden besloten dat de middelen (nog) niet worden toegekend. Pas op basis van de herijkte plannen zal duidelijk worden waaraan de middelen besteed gaan worden.
Hierop sluit de cofinancieringsvraag aan, waarbij het kabinet de volgende uitgangspunten hanteert:
Bent u bereid om Twente, Groningen en Delft extra te ondersteunen op het gebeid van regionale strategievorming en de triple-helix manier van werken om zo een gelijk speelveld te creëren bij het uitwerken van plannen en hierbij te leren van de langjarige ervaring hiermee in de Brainport regio?
Het kabinet vindt het belangrijk een gelijk speelveld te hanteren. Bijvoorbeeld door een helder proces in te richten en door het hanteren van een openbaar analysekader bij de toetsing van de kwaliteit van de plannen. Daarnaast hecht het Kabinet eraan dat door Twente, Groningen, Delft en de Brainportregio wordt samengewerkt aan de vraag voor het opleiden van voldoende microchip talent.
Zoals benoemd in de regionale uitvraag is aan alle regio’s de kennis en expertise van Platform Talent voor Technologie (PTvT), die ruime ervaring hebben met het opbouwen van triple-helix samenwerkingsverbanden, beschikbaar gesteld. Ook binnen de monitoringsaanpak wordt ingezet op extra ondersteuning en lerend vermogen. Er vindt onderlinge intervisie plaats (via peer-reviews) en partijen worden uitgedaagd om optimaal van elkaars kennis, kunde en ervaring te leren. De bereidheid om te leren, bij te sturen en door te ontwikkelen door zowel de regio’s als de overheid staat centraal.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Gezien de benodigde interdepartementale afstemming hebben we uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De stijgende invoer van Russisch gas |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA), Ilana Rooderkerk (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de import van Russisch gas naar de Europese Unie (EU) aan het toenemen is?1
Ja, het klopt dat de import van Russisch gas naar de EU zowel per pijpleiding als in de vorm van vloeibaar aardgas (LNG) in de eerste helft van 2024 licht is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Ondanks deze toename blijft het aandeel pijpleidinggas en LNG uit de Russische Federatie respectievelijk minder dan 11% en 6% van de EU-gasimport2. Daarmee komt het aandeel Russisch gas in de totale EU-import van gas momenteel op ca. 17%. Over het gehele jaar 2023 bedroeg het aandeel gas uit de Russische Federatie in de gasimport van de EU nog ca. 14%. Deze cijfers zijn nog steeds een forse afname ten opzichte van 2021 toen ruim 40% van de gasimport van de EU uit de Russische Federatie kwam. In 2021 was het gasverbruik in de EU bovendien zo’n 20 procent hoger dan in 2023. De afname in absolute termen is daarmee nog groter.
Deelt u de zorg dat EU-landen zichzelf hiermee opnieuw afhankelijk van Rusland opstellen, waardoor zij zich kwetsbaar maken voor Russische chantage? Zo nee, waarom niet?
Met REPowerEU hebben alle lidstaten zich gecommitteerd aan het doel om uiterlijk in 2027 niet meer afhankelijk te zijn van Russisch gas. Veel van de inspanningen van de lidstaten zijn er op gericht om dat te halen. Dat vertaalt zich onder meer in het uitbreiden van de LNG-importcapaciteit, gasbesparing, inzet op hernieuwbare energie en energie-efficiencymaatregelen. Zoals hiervoor aangegeven is de import van gas uit de Russische Federatie al fors gedaald en het is op basis van REPowerEU de verwachting dat dit nog verder zal dalen.
Hoe verklaart u deze stijgende gasimport ten opzichte van de doelstelling van de Europese Commissie om uiterlijk in 2027 onafhankelijk te zijn van Russisch gas?
Het doel van REPowerEU is om uiterlijk in 2027 de invoer van Russische fossiele brandstoffen volledig uit te faseren. Met verscheidene maatregelen is al veel bereikt op het gebied van gasbesparing en diversifiëring van de gasimport.
Zo heeft de Europese Unie in het jaar 2023 ca. 20% minder gas verbruikt dan in 2021. De totale import is van 336 miljard m3 in 2021 gedaald tot 290 miljard m3 in 2023.3 Dit mede als gevolg van het sterk gestegen aanbod van duurzame energie en dankzij maatregelen op het gebied van energie-efficiency. Voorts is er in 2023 en 2024 ca. 76,9 miljard m3 aan gasvraag gekoppeld aan leveranciers via het Europese inkoopplatform, waaraan Belarussische en Russische partijen niet mogen deelnemen.
Desalniettemin is de import van Russisch gas licht gestegen. De in de eerste helft van 2024 licht gestegen gasimport uit de Russische Federatie is waarschijnlijk ten dele te verklaren doordat er op EU niveau minder LNG geïmporteerd is en kon worden uit o.a. de Verenigde Staten en Qatar. Ten opzichte van de Aziatische markten waren de prijzen namelijk relatief laag in Europa waardoor handelaren meer LNG-volumes verscheepten naar Aziatische landen. Ook waren er in de eerste helft van dit jaar problemen bij de Freeport LNG terminal, de op één na grootste LNG-exportterminal van de Verenigde Staten. Wat betreft de aanvoer vanuit Qatar, zorgt de onrust in het Midden-Oosten ervoor dat minder LNG-volumes geleverd worden. De vaarroute door de Rode Zee wordt vermeden door LNG-tankers vanuit Qatar, waardoor leveringen uit dit land aan de EU moeten omvaren via de Kaap de Goede Hoop. Dit leidt tot aanzienlijke extra kosten.
Dat deze ontwikkelingen leiden tot meer import van gas uit de Russische Federatie is een terechte zorg. In de beantwoording van vraag 7 wordt verder ingegaan op de vraag hoe wij deze zorg het hoofd willen bieden, onder meer door in Europees verband in te zetten op een routekaart voor afbouw van de import van Russisch gas.
Klopt het dat Russisch gas goedkoper is dan LNG uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten (VS), Algerije of Qatar? Zo ja, deelt u dan de conclusie dat er hierdoor voor diverse EU-landen weinig prikkels zijn om te (blijven) investeren in duurzamere opties en/of (de infrastructuur voor) alternatieven voor de import van Russisch gas?
De gasprijs is geen vast gegeven, maar is afhankelijk van vraag en aanbod en van hoe en onder welke voorwaarden en condities er wordt ingekocht door marktpartijen. In zijn algemeenheid valt te stellen dat voor gas dat gebruikt wordt in de EU de groothandelsmarktprijs geldt. Zo wordt er op gashandelsplaatsen in de EU (bijvoorbeeld de Nederlandse Title Transfer Facility (TTF)) één prijs voor gas betaald (in MWh) voor zowel pijpleidingengas als LNG. Voorts worden langdurige bilaterale contracten voor zowel pijpleidingengas als LNG geïndexeerd tegen de prijs op de gashandelsplaatsen in de EU of tegen de olieprijzen.
We hebben geen indicaties dat de EU-gasprijs gedrukt wordt door de import van Russisch gas en het zodoende onaantrekkelijker wordt om extra LNG-importcapaciteit te realiseren.
Ziet u ook dat Rusland met deze verlaagde gasprijzen nu al bezig is andere aanbieders van de markt te drukken, zoals te zien is met het afblazen van projecten in Griekenland waarmee nieuwe gasleveranciers aangetrokken hadden kunnen worden ten behoeve van Zuidoost-Europese landen?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van projecten binnen de EU die zijn – of dreigen te worden – afgeblazen door ondermijnende concurrentie van goedkoop Russisch gas?
Een dergelijk overzicht is niet te geven, omdat de Nederlandse overheid geen inzage heeft in de projecten van marktpartijen en de economische haalbaarheid daarvan.
Welke maatregelen zou volgens u de EU kunnen nemen om de stijgende import van Russisch gas terug te dringen en gasprojecten die de Europese afhankelijkheid verminderen uit te voeren? Bent u bereid om zich in te zetten voor het invoeren van deze maatregelen?
Nederland zet zich actief in voor maatregelen in EU verband voor de afbouw van Russisch gas naar nul. Het kabinet zet zich hierbij zowel in voor EU-brede maatregelen als voor duidelijke invulling door de Europese Commissie van de ruimte die individuele lidstaten krijgen om maatregelen te treffen, zodat die ingevoerd kunnen worden.
Deze inzet in EU verband is ten eerste belangrijk omdat maatregelen het meest effectief zijn als ze op EU niveau getroffen worden danwel in de hele EU op gelijke wijze worden toegepast. Bij aanpak op EU niveau kan ook worden bewaakt dat maatregelen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de EU-leveringszekerheid.
Ten tweede is de inzet van het kabinet ingegeven door het feit dat in Nederland alle maatregelen voor de beperking van Russisch gas die zij kon nemen al heeft genomen, en beperkt is in haar handelingsvrijheid om aanvullende maatregelen te treffen. Zo wordt in Nederland al voorkomen dat er nieuwe LNG-importstromen ontstaan via de nieuwe LNG-importcapaciteit die sinds 2022 is of nog wordt gerealiseerd. Dit is geregeld via de contracten voor het gebruik van deze nieuwe importcapaciteit. Er is echter nog geen mogelijkheid om de beperkte nog bestaande importstroom in te perken, die is gebaseerd op contracten uit het verleden. Er is nog geen EU-sanctiemaatregel die de import op basis van dergelijke historische contracten verbiedt. Het is ook nog niet duidelijk of Nederland deze reststroom zou kunnen inperken op basis van de nieuwe bepaling uit Verordening (EU) 2024/1789 (in het decarbonisatiepakket) die individuele lidstaten onder strenge voorwaarden de mogelijkheid geeft om tijdelijke maatregelen te treffen om de aanvoer van Russisch gas te beperken (toegelicht in Kamerstuk 29 023, nr. 494).
Tegen deze achtergrond werkt de Europese Commissie op verzoek van de Raad, mede op initiatief van Nederland, in het kader van RePowerEU aan een routekaart voor de verdere afbouw van de import van Russisch gas in de EU (zie over RePowerEU ook het antwoord op vraag 2 en 3).
Concreet pleit Nederland ervoor dat in deze routekaart EU-breed de hiervoor genoemde maatregel wordt meegenomen, die al in Nederland is toegepast, dat nieuwe importstromen via nieuwe LNG-importcapaciteit worden voorkomen. Hiermee wordt een concrete dam opgeworpen voor de import van Russisch LNG via nieuwe LNG-terminals. Mogelijk zal de Commissie in de routekaart ook het belang van gezamenlijke inkoop via het Europese inkoopplatform onderstrepen, waarvan Russische partijen worden uitgesloten. Dit platform is immers een permanent instrument geworden in de EU. Het kabinet verwacht verder dat de Europese Commissie in de routekaart nadere invulling zal geven aan en duidelijkheid over de mogelijkheden voor individuele lidstaten om op basis van Verordening (EU) 2024/1789 tijdelijke maatregelen te treffen om import van Russisch gas te beperken.
Als de routekaart er is, schept dit voor EU lidstaten duidelijkheid over de volgende concrete stappen die zij kunnen zetten in het inperken van Russisch gas en de afbouw van Russische gas conform RePowerEU. Omdat in Nederland al proactief maatregelen zijn getroffen en Nederlandse bedrijven al actief deelnemen aan het gezamenlijke inkoopplatform, zal met name van belang zijn welke concrete stappen aanvullend genomen kunnen worden om de resterende LNG-import op basis van Verordening (EU) 2024/1789 te kunnen aanpakken.
Kent u het rapport «Analyse toekomstplannen Tata Steel» van CE Delft in opdracht van Greenpeace? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, het rapport is bekend. In het rapport worden de toekomstplannen van Tata Steel vergeleken met het plan van het Gezondheidsultimatum. Het plan van het Gezondheidsultimatum zet volledig in op gezondheidswinst en gaat onder andere uit van de inkoop van halffabricaten, sluiting van Kooksgasfabriek 2 in 2025 en een verlaging van de productiecapaciteit van 7 Megaton (Mton) naar 4 Mton staal per jaar. Als het plan van het Gezondheidsultimatum gerealiseerd zou kunnen worden, zou dit meer gezondheidswinst (kunnen) opleveren dan het plan van Tata Steel.
Het Gezondheidsultimatum behaalt een groot deel van de gezondheidswinst door de productie van staal in IJmuiden te verlagen en mogelijk vervuilende onderdelen naar elders op de wereld te verplaatsen. Hiermee wordt de gezondheid in de IJmond snel beter, maar verplaatsen we het probleem naar elders. Hiernaast staat of valt het realiseren van gezondheidswinst met de haalbaarheid van het plan. De afgelopen tijd is onder meer in de Tweede Kamer gesproken over het plan van Tata Steel en de haalbaarheid van het Gezondheidsultimatum als alternatief scenario.
Het kabinet heeft, ondersteund door de bevindingen van externe adviseurs Wijers en Blom, geconcludeerd dat dit scenario onvoldoende haalbaar is, onder meer omdat er (nog) geen markt voor het halffabricaat Hot Briquetted Iron (HBI) is en het geen rendabele businesscase oplevert voor het bedrijf. Ook het CE Delft rapport2 geeft aan dat er momenteel nog geen/onvoldoende markt voor HBI is. Het kabinet is daarmee van mening dat de voorgestelde gezondheidswinst in dit scenario niet kan worden gerealiseerd: het kabinet gaat immers niet met de maatwerkafspraak ondersteuning ter beschikking stellen voor een niet haalbaar scenario. Zonder maatwerkafspraak is de kans dat bij Tata Steel een transitie plaatsvindt kleiner en blijft de huidige situatie, met alle gezondheidseffecten van dien, naar verwachting langer voortbestaan.
Het kabinet zet in op een maatwerkafspraak met Tata Steel op basis van de plannen van Tata Steel met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op het verbeteren van de leefomgeving en gezondheid in de IJmond, omdat het kabinet gelooft zo het snelst en effectiefst gezondheidswinst en de verduurzamingsdoelen te behalen. De effecten van het versneld uitvoeren van de maatregelen gericht op verbetering van gezondheid en de leefomgeving zijn niet meegenomen in de analyse van CE Delft waardoor er in het rapport geen compleet beeld wordt geschetst.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de huidige gezondheidsschade en natuurschade door toedoen van Tata Steel momenteel 400 miljoen euro per jaar bedraagt?
De door CE Delft berekende huidige schade door luchtvervuiling van Tata Steel van 400 miljoen euro is een groot bedrag, dat het belang van de verbetering van de leefomgeving onderstreept. Vorige bewindspersonen hebben ook al aangegeven gezondheid een essentieel onderwerp te vinden om te komen tot een mogelijke maatwerkafspraak, en het huidige kabinet onderschrijft dit volledig. Er wordt dan ook stevig ingezet op gezondheid tijdens de lopende onderhandelingen met het bedrijf. Er is alleen een toekomst voor Tata Steel in Nederland als het groen en schoon staal gaat produceren.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de gezondheidsschade met het plan van Tata Steel afneemt met slechts 38 procent in 2030 en dat het «Gezondheidsultimatum», het toekomstscenario geschetst door omwonenden- en milieuorganisaties, zorgt voor 90 procent minder gezondheidsschade in 2030?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de uitstoot van fijnstof in het Heracles-plan van Tata Steel met 36 procent zal toenemen, terwijl Tata Steel een 40 procent afname verwacht? Hoe verklaart u dit verschil?
De getallen en aannames in de berekeningen van CE Delft zijn voor het Rijk niet te herleiden. Dit maakt het lastig om de conclusies die hieruit volgen te vergelijken en het verschil te verklaren.
Verder is in deze vergelijking alleen gekeken naar het vervangen van de Kooksgasfabriek en de Hoogoven, terwijl veel van de fijnstof winst die Tata Steel verwacht van hun Roadmap+ maatregelen en het overkappen van grondstoffenopslagen komt. Deze beide maatregelen zijn in het CE Delft rapport niet meegenomen.
Op dit moment is er nog geen MER- en/of vergunningaanvraag voor het Heracles-plan en daardoor kan de door Tata Steel verwachte 40 procent afname niet geverifieerd worden. Ook de 36 procent toename die in het rapport wordt verwacht is niet herleidbaar, en daarmee eveneens niet te vergelijken.
Wat gaat u doen om het ontstane gat te dichten?
Zoals is aangegeven bij vraag 4 kan het kabinet de berekeningen niet herleiden en daarmee de conclusies en het al dan niet aanwezig zijn van een gat om te dichten verifiëren.
Wat is het te verwachten effect (in absolute getallen) van het overkappen van de kolen- en ertsoverslag op de verspreiding van grof stof en fijnstof?
Het overkappen van grondstoffenvelden leidt tot een sterke reductie van grof stof en fijnstofemissies van open bronnen. De velden worden bij overkappen volledig inpandig waardoor verstuiving niet meer plaatsvindt. Uiteraard worden de stoffen wel nog van en naar de opslagloodsen verplaatst waarbij wel eventuele verstuiving kan plaatsvinden waardoor verspreiding van grof stof en fijnstof op het terrein als geheel wel nog zal plaatsvinden. De verspreidingsmodellen worden constant aangepast op basis van de meest recent beschikbare gegevens waardoor het te verwachten effect nu nog niet met zekerheid valt te delen.
De behaalde reductie is sterk afhankelijk van het type overkapping of inpandige opslag, en de exacte uitvoering ervan. In geval van een volledig gesloten opslag kan de stofreductie theoretisch 95–100% bedragen4 maar onderzocht moet worden in hoeverre dit toepasbaar is bij opslagen met de grootte en bedrijfsvoering zoals bij Tata Steel. Andere opties staan bijvoorbeeld beschreven in de BREF Op- en Overslag Bulkgoederen.
Daar komt bij dat emissies vanaf opslagen niet exact bepaald kunnen worden, maar worden ingeschat op basis van berekeningen en landelijke kengetallen, in lijn met de voorgeschreven methodiek van de emissieregistratie NTA 80295. Bovendien is het effect van de windbreker op dit moment nog niet bekend, omdat deze op dit moment nog niet volledig is gerealiseerd.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de beloofde 5 Mton CO2-reductie in 2030 niet wordt waargemaakt, terwijl bij het Gezondheidsultimatum de nationale CO2-uitstoot afneemt met wel 10,6 Mton? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel minimaal 5 Mton CO2 reduceert in 2030?
In de Expression of Principles is afgesproken dat Tata Steel de CO2-uitstoot met 35–40% reduceert, waarbij de reductie kan oplopen tot 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2. Tata Steel heeft aangegeven in haar voorstel van november 2023 inderdaad 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2 te gaan reduceren.
Dit komt overeen met 40% CO2-reductie en betekent dat Tata Steel nog maar maximaal 7,6 Mton CO2 zal uitstoten in 20306. De baseline van 12,6 Mton CO2 is gebaseerd op de huidige volle capaciteit van de fabriek van Tata Steel. In jaren waarin om operationele of economische redenen op lagere capaciteit wordt gedraaid is de CO2-uitstoot lager. Dat is ook het geval voor de huidige emissies van 11,3 Mton CO2 waar CE Delft in het rapport vanuit gaat.
Wanneer na 2030 op lagere capaciteit wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat Tata Steel minder dan 7,6 Mton CO2/jaar zal uitstoten. In de onderhandelingen met Tata Steel worden afspraken gemaak over meetbare en werkbare reductiedoelen, waarin ook doelstellingen bij lagere productievolumes worden meegenomen. Ook afspraken over een CO2-uitstootplafond per kilo staal worden onderzocht.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van een significante productievermindering, waardoor logischerwijs ook de nationale CO2-uitstoot flink wordt gereduceerd. Een kanttekening hierbij is dat, zoals CE Delft ook stelt, de mondiale CO2-reductie in dit scenario sterk afhankelijk is van waar en op welke wijze het halffabricaat HBI wordt geproduceerd en of de verminderde productie van Tata Steel elders op de wereld op een grijze manier wordt ingevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat met een CO2-uitstootplafond per kilo staal zeker wordt gesteld dat de totale CO2-uitstoot van Tata Steel in 2030 minimaal 5 Mton lager is dan de uitstoot van Tata Steel over de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt een uitstootplafond voor CO2 per kilo staal zich tot de toekomstige capaciteit van de fabriek en de benodigde reductie van CO2 in lijn met het Parijs-akkoord? Gaat u ervoor zorgen dat het uitstootplafond per kilo staal, als dat er komt, elk jaar daalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld is de inzet van het kabinet om een maatwerkafspraak te maken op basis van het plan van Tata met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op overlastreductie. Om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen hebben de EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 55% minder CO2 moet uitstoten. In 2050 wil de EU klimaatneutraal zijn. Deze doelen hebben zich vertaald naar reductiedoelstellingen voor de Nederlandse industrie van 60% in 2030 (24 Mton) en klimaatneutraal in 2050. De plannen van Tata Steel leiden tot 35–40% CO2 reductie (tot 5 Mton) in 2030. Tata Steel levert met 5 Mton reductie een substantiële bijdrage van 20% aan het reductiedoel. Met de maatwerkafspraken willen we duidelijke, voldoende ambitieuze en haalbare reductiedoelstellingen overeenkomen met Tata Steel.
Bent u ook bereid om een dalend uitstootplafond voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en stikstof per kilo staal uit te werken? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen geldt dat regelgeving niet wordt aangepast op basis van één specifieke casus. Wetswijzigingen moeten weloverwogen beslissingen zijn die passend zijn voor de behoefte van Nederland. Uiteraard wordt constant gezocht naar mogelijkheden om wet- en regelgeving aan te passen aan de maatschappij van morgen.
Er geldt al een minimalisatieplicht voor de uitstoot van ZZS op grond van de Omgevingswet. Dit houdt in dat ZZS-emissies worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk worden teruggedrongen. Concreet wordt dit bij vergunningplichtige milieubelastende activiteiten ingevuld door uitvoering te geven aan de informatieplicht voor ZZS-emissies en door per bedrijf een vermijdings- en reductieprogramma op te stellen. Bij het bedrijfsleven lopen nu acties om per bedrijfstak informatiedocumenten op te stellen als basis voor het bedrijfsspecifieke vermijdings- en reductieplan voor ZZS-emissies. Dit wordt in samenspraak met o.a. Omgevingsdienst Nederland voorbereid.
De al bestaande minimalisatieplicht geldt voor alle bedrijven, ook de niet-vergunningplichtige, waarbij het continue streven naar het voorkómen van ZZS emissies in de praktijk betekent dat maatregelen die haalbaar zijn bij een bepaald bedrijf daar ook zo snel mogelijk moeten worden getroffen. Een generiek uitstootplafond voor ZZS kan daarbij vertragend werken en daarmee op gespannen voet staan met het werken aan een schonere, veiliger leefomgeving. Het kan daarmee zelfs strijdig zijn met de verplichting tot minimalisatie van ZZS emissies.
Maximale emissies van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide, van grote industriële installaties zoals Tata Steel, worden vergund op basis van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze worden grotendeels Europees vastgesteld in het kader van de Richtlijn Industriële Emissies. Daar waar geen Europese normen gelden worden deze nationaal bepaald. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in het kader van het Schone Lucht Akkoord (2020) een aantal stappen gezet voor het verminderen van de uitstoot van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide. Zo worden de emissiegrenswaarden van industriële installaties aangescherpt. Ook de rentevoet waarmee de kosteneffectiviteit van emissie-reducerende technieken wordt berekend is verlaagd, zodat deze technieken eerder kosteneffectief worden en daarmee eerder uitgevoerd moeten worden. Deze wijziging is op 1 januari 2024 ingegaan. Tata Steel voldoet in het algemeen aan de uitstootnormen. Er wordt niet overwogen om hier bovenop nog eens een dalend uitstootplafond voor de hoeveelheid stikstof per gewicht geproduceerd staal vast te stellen, maar Nederland pleit wel voor een snelle herziening van de Europees vastgestelde normen voor uitstoot bij de productie van staal. De verwachting is dat bij een dergelijke herziening de normen scherper zullen worden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de productiekosten voor het maken van staal bij de inzet op groene waterstof stijgen met 77 tot 95 procent en de productiekosten bij het Gezondheidsultimatum stijgen met twee tot 27 procent?
Het rapport verschaft onvoldoende inzicht in de onderliggende berekeningen om deze precies te kunnen herleiden. Over het algemeen kan gesteld worden dat het gebruik van groene waterstof voor staalproductie op dit moment inderdaad erg duur is, onder andere door de hoge productiekosten en beperkte beschikbaarheid van groene waterstof. Om te verduurzamen zal Tata Steel dan ook in eerste instantie overstappen op staalproductie met aardgas. Hiermee wordt 40% van de CO2-emissies gereduceerd in 2030. Tata geeft aan dat de overstap op groene waterstof zal worden gemaakt zodra waterstof voldoende beschikbaar en betaalbaar is. Hiermee kan de CO2-reductie vanaf het moment dat waterstof wordt ingezet oplopen tot 45%.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van de inkoop van het halffabricaat HBI. Zoals de onderzoekers van CE Delft ook stellen is er op dit moment een kleine markt voor HBI, die de afgelopen jaren beperkt is gegroeid. De kostprijs van HBI is bepalend voor de kostprijs van staal geproduceerd met geïmporteerd HBI. Door onduidelijkheden omtrent de marktontwikkeling van HBI is er nog weinig met zekerheid te stellen over wat de prijs van staal geproduceerd met HBI zal zijn en hoe deze zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Kortom, er is op het moment nog veel onduidelijkheid over de prijsontwikkeling van zowel groene waterstof als HBI waardoor er momenteel weinig met zekerheid over te zeggen is.
Acht u het op basis van deze cijfers realistisch dat Tata Steel in de toekomst over zal stappen op groene waterstof? Of acht u het realistischer dat Tata Steel blijft vastzitten in de route aardgas met CO2-opslag?
Zoals in het vorige antwoord ook beschreven, wil Tata Steel de overstap op waterstof maken zodra dit in voldoende mate beschikbaar en betaalbaar is. De grootste CO2reductie wordt behaald door over te stappen van kolen naar aardgas (40%). Door de overstap van aardgas naar waterstof kan de reductie oplopen tot 45%7. Het maken van afspraken over de overstap van aardgas op waterstof om een lock-in op het fossiele aardgas te voorkomen is niet alleen voor het kabinet maar ook voor de Europese Commissie in het kader van de staatssteunregels van groot belang en de EC zal daar dan ook op toetsen.
Bent u bereid de Expertgroep Gezondheid IJmond te vragen om op basis van de conclusies in dit CE Delft-rapport nader advies uit te brengen?
De Expertgroep Gezondheid IJmond werkt momenteel toe naar hun tweede advies. De Expertgroep handelt onafhankelijk en betrekt alle relevante bronnen bij het opstellen van hun adviezen.
Welke concrete gezondheidsdoelen wilt u behalen met de maatwerkafspraken en per wanneer?
De gezondheidsdoelen en de te behalen termijnen zijn onderdeel van de lopende onderhandelingen, waar in het belang van de onderhandelingspositie van de Staat en het vertrouwelijke karakter van de onderhandelingen geen openbare, specifieke uitspraken over gedaan kunnen worden.
In het algemeen kan worden aangegeven, dat ingezet wordt op de door het RIVM vastgestelde factoren met de grootste impact op de gezondheidsrisico's, de uitstoot van fijnstof, stikstofoxiden en de hinder door stof, stank en geluid8.
Zoals in eerdere Kamerbrieven9 beschreven, wordt ingezet op het voorstel van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Hierbij worden diverse bovenwettelijke milieumaatregelen, waaronder een aantal overkappingen over grondstoffenlocaties en geluidsmaatregelen voor piek en tonaalgeluid, waar mogelijk versneld uitgevoerd. Ook zal de Kooks- en gasfabriek 2 (KGF2) zo snel mogelijk gesloten worden en wordt ook de grootste hoogoven (Hoogoven 7) gesloten. De installaties worden vervangen door een Direct Reduced Iron Fabriek en Electrische Boogoven.
Bent u bereid de conclusies van het CE Delft-rapport mee te nemen in de inzet van de onderhandelingen over de maatwerkafspraken? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer hierover? Zo nee, kunt u dan per conclusie van het CE Delft-rapport aangeven waarom u die niet relevant vindt en waar u dat op baseert?
De verduurzaming en verschoning van Tata Steel is een complex onderwerp waar vele belangen meespelen. Dit maakt het belangrijk om alle inzichten en alternatieven goed te overwegen. Om deze reden zijn de externe adviseurs Hans Wijers en Frans Blom gevraagd om onderzoek te doen naar alternatieven. Het scenario van het Gezondheidsultimatum vertoont overeenkomsten met route 4: alleen elektrische boogovens van Wijers/Blom en voegt daar de vervroegde sluiting van Kooksgasfabriek 2 en verlaging van de productiecapaciteit aan toe. Ondanks de significante gezondheidswinst is route 4 door Wijers en Blom beoordeeld als economisch niet haalbaar. Vermindering van de productiecapaciteit zoals wordt voorgesteld door het Gezondheidsultimatum verslechtert de economische haalbaarheid verder door omzetdaling en het verlies van efficiëntie en schaalgrootte.
Het kabinet kan geen maatwerkafspraken maken over onhaalbare plannen en heeft gekozen om in te zetten op de plannen van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Op basis van die route is er op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat vastgesteld. Op basis van dit mandaat wordt nu onderhandeld. De Kamer wordt tussentijds vertrouwelijk geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen door middel van vertrouwelijke technische briefings. Ook zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting. Natuurlijk worden opgedane inzichten en kennis zoveel mogelijk meegenomen, nu en in de toekomst.
Welke verouderde installaties moeten nog meer worden gesloten om in 2030 de uitstoot van de verschillende schadelijke stoffen zodanig terug te brengen dat de gezondheid van omwonenden veilig wordt gesteld?
Het terugbrengen van de uitstoot van verschillende schadelijke stoffen is een belangrijke inzet zowel in de potentiële maatwerkafspraak als in de lopende vergunningstrajecten. Voor het terugbrengen van schadelijke uitstoot is sluiting van installaties niet de enige oplossing, vaak zijn er verschillende technieken die kunnen worden toegepast om uitstoot te verminderen. Een voorbeeld hiervan is de aanscherping van de vergunning om uitstoot vanuit de Kooksgasfabriek 1 (KGF 1) verder terug te brengen10. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) een andere emissiebeperkende techniek opgelegd die zal zorgen voor een gereduceerde uitstoot. Gezien de continue ontwikkelingen in techniek kunnen wij de vraag welke installaties gesloten moeten worden om de gezondheid van omwonenden in 2030 veilig te stellen dan ook niet beantwoorden. Dat doet geen recht aan de verschillende mogelijkheden die er zijn om de uitstoot van schadelijke stoffen terug te brengen.
De kosten van betaalrekeningen en rente op spaarrekeningen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Betaalrekening ruim 20% duurder: «Excuus van banken om tarieven te verhogen gaat minder op»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het hebben van een betaalrekening in twee jaar tijd ruim 20 procent duurder is geworden en dat het hebben van een tweede bankpas zelfs dubbel zo duur is geworden? Wat vindt u er tevens van dat voor zakelijke klanten de kosten met 11 procent zijn gestegen?
Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is. Dat betekent onder andere dat de tarieven van een betaalrekening en eventuele tariefverhogingen voor consumenten en zakelijke gebruikers redelijk moeten zijn. Een bank moet kunnen uitleggen waarom er een tariefverhoging is en een uitsplitsing kunnen maken van tarieven als de klant hiernaar vraagt.
In 2022 heeft de Betaalvereniging Nederland onderzoek laten doen naar de kosten en baten van het betalingsverkeer.2 Uit dit onderzoek bleek dat het betalingsverkeer in 2021 verlieslatend was voor banken. Ook bleek dat de tarieven van betaalrekeningpakketten in 2021 in Nederland gemiddeld 50% lager waren ten opzichte van vergelijkbare pakketten in andere landen. Uit het DNB-rapport «Banken in beweging: kansen en uitdagingen in tijden van hogere rente, digitalisering en verduurzaming» uit 2023 bleek dat voor de meeste grootbanken het aanbieden van betaaldiensten sinds 2023 geen verlieslatende activiteit meer is.3
Ik kan mij voorstellen dat onder andere de huidige gunstigere rentomgeving de vraag oproept waarom banken de betaalrekeningpakkettarieven de afgelopen jaren hebben verhoogd. De Betaalvereniging Nederland meldt desgevraagd dat de stijging van deze tarieven een aantal oorzaken heeft. Ten eerste speelt de hoge inflatie een rol, waardoor de personeels-, netwerk-, IT- en overheadkosten zijn gestegen. Ook de kosten voor het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering hebben invloed op de kosten van het betalingsverkeer. Daarnaast willen aanbieders van betaalrekeningen, volgens Betaalvereniging Nederland, de volatiele rentebaten binnen de opbrengsten van het betalingsverkeer verminderen en tariefinkomsten, zoals bijvoorbeeld vergoedingen op betaalpakketten, vergroten. Dit moet stabiele inkomsten genereren en de afhankelijkheid van rentebaten verminderen.
Hoe groot zijn de prijsverschillen van betaalrekeningen tussen banken? Waardoor worden deze verschillen verklaard?
Graag verwijs ik hiervoor naar de vergelijkingswebsite van de Consumentenbond waarop vergoedingen van betaalrekeningpakketten tussen banken kunnen worden vergeleken4. De prijsverschillen van betaalrekeningpakketten bij verschillende banken worden verklaard door marktwerking. Banken bepalen zelf hun tarieven. De vergoeding die een bank vraagt voor een betaalrekeningpakket is afhankelijk van de functionaliteiten van dat pakket. Deze functionaliteiten zijn bijvoorbeeld het wel of niet hebben van een creditcard, het wel of niet rood kunnen staan, wel of geen tweede betaalpas en het wel of geen papieren afschriften.
Hoe verhouden de hogere kosten zich tot de huidige hoge rente, waardoor banken juist meer geld kunnen verdienen met ingelegd geld?
Sinds medio 2022 is, als gevolg van het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) om de inflatie te bestrijden, de beleidsrente5 fors gestegen. Hoewel alleen banken direct te maken hebben met de verhoging van de beleidsrente, kan de hoogte daarvan ook indirect doorwerken in de rentes die consumenten en bedrijven ontvangen op het spaargeld dat zij aanhouden bij een bank en in de rente die zij betalen voor leningen.6
Waar de negatieve beleidsrente van de ECB eerder leidde tot lage of zelfs negatieve rentes voor spaarders en druk op de netto rentemarge van banken, leidde de stijgende beleidsrente juist tot een maatschappelijke discussie over de mate en tijdigheid waarin banken de stijgende rente aan spaarders doorgeven, evenals over de relatief hoge bankwinsten die worden veroorzaakt door de gestegen rente. De ECB constateerde vorig najaar dat de doorwerking van gestegen beleidsrentes naar spaarrentes relatief sterk is in Nederland.7
In eerdere brieven aan uw Kamer is deze ontwikkeling, en ook de gevolgen voor de (tijdelijke) bankwinsten en de verklaringen daarvoor meermaals geduid.8 Ook beschrijf ik in mijn appreciatie van het ACM-rapport welke acties ik zelf in dit kader wil nemen. De hoge winsten van banken zijn overigens naar verwachting tijdelijk.9 De rentemarges van sommige banken lijken al over hun piek heen te zijn.
Het is lastig om een exacte kwantificering te geven van hoeveel geld Nederlandse spaarders mislopen door de achterblijvende spaarrentes. Dit komt doordat de situatie afhankelijk is van verschillende factoren, zoals de snelheid waarmee banken renteverhogingen doorvoeren en de specifieke voorwaarden van de verschillende spaarproducten. Daarnaast fluctueren marktomstandigheden, zoals rentetarieven, voortdurend.
Hoeveel geld hebben zowel particuliere als zakelijke klanten op betaalrekeningen gestald? Is te kwantificeren hoeveel banken hiermee verdienen?
Uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) van juni 202410 blijkt dat particuliere klanten in totaal € 480.848 miljoen en zakelijke klanten in totaal € 189.725 miljoen op een betaalrekening hebben staan. Volgens het onderzoek «Banken in beweging; kansen en uitdagingen in tijden van hogere rente, digitalisering en verduurzaming»11 zijn de netto premie- en commissiebaten van betaaldiensten van de hele klantenportefeuille van Nederlandse banken in 2022 € 5 miljard euro.
Hoeveel geven Nederlandse banken uit aan het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering? Zijn deze kosten de afgelopen twee jaar gestegen? Zo ja, in hoeverre verklaart dit de stijging in bankkosten die gebruikers betalen?
DNB vraagt in de jaarlijkse integriteitsrisico rapportage (IRAP) de kosten van de naleving van het anti-witwasregelgeving uit bij de banksector. DNB meldt dat de gehele bankensector heeft gerapporteerd in 2023 hieraan 1,7 miljard euro te hebben besteed. In 2022 was dit bedrag ook 1,7 miljard euro en in 2021 was dit 1,4 miljard euro. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat in deze bedragen ook de kosten zijn meegenomen die banken maken in het kader van de hersteltrajecten die lopen bij verschillende banken naar aanleiding van hun eerdere geconstateerde tekortkomingen of overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft). In 2021 liet DNB weten op dat moment met 28 banken afspraken te hebben over het herstel vanwege hun tekortkomingen in de naleving van de Wwft12.
Welke rol deze gestegen kosten precies spelen in de stijging van tarieven van betaalpakketten kan ik niet vaststellen.
Wat is het effect van de nieuwe standaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken op de kosten van het detecteren van witwassen en terrorismefinanciering?
De NVB laat desgevraagd weten het effect van de toepassing van de standaarden op de kosten van de naleving van de Wwft op dit moment niet voor handen te hebben. Individuele banken bepalen zelf hoe ze gebruik maken van de standaarden in hun beleid en processen. Na publicatie van een standaard bepalen banken intern hoe en wanneer ze deze kunnen implementeren.
Deelt u de mening van MoneyView dat banken geen goed excuus hebben om de prijzen van betaalrekeningen te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht «ACM houdt rug recht over spaarrente ondanks forse kritiek grootbanken»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de rentes op spaarrekeningen achterblijven bij de marktrente? Hoeveel geld verliezen Nederlandse spaarders hierdoor? Hoeveel rendement maken banken op spaartegoeden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de conclusie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat de Nederlandse spaarmarkt een oligopolistische markt is die niet goed functioneert? Hoe duidt u de reactie van de grootbanken op dit rapport?
De ACM concludeert dat een grotere concurrentiedruk op de grote aanbieders kan leiden tot uitkomsten die gunstiger zijn voor spaarders en de maatschappij als geheel. Als voldoende consumenten «actief» worden en een deel van hun spaargeld bij andere banken onderbrengen of gaan beleggen, worden (groot)banken meer aangemoedigd om op rentetarieven te concurreren. Hier profiteren ook «inactieve» consumenten (niet-overstappers) van.
Ik ben het eens met de ACM dat het goed is als meer consumenten «actief» worden op de spaarmarkt, om zo de concurrentiedruk te verhogen. Dit gewenste consumentengedrag kan gefaciliteerd worden door actieve keuzes en overstapgedrag van consumenten te stimuleren en te vergemakkelijken. Dit vraagt ook om een andere opstelling van de banken. Ik ga hierover met de banken in gesprek. Ik verwijs u naar mijn appreciatie van het ACM-rapport voor de exacte stappen die ik voor ogen zie.
Bent u het ermee eens dat toegang tot een bankrekening van essentieel belang is om te participeren in de samenleving en dat bankrekeningen dus zowel voor mensen als bedrijven betaalbaar moeten zijn?
Ja, een betaalrekening is essentieel om te kunnen participeren in de samenleving. Daarom is het van belang dat alle klanten in staat moeten zijn om tegen een redelijk bedrag een rekening aan te houden.
Welke stappen gaat u ondernemen om betaalrekeningen betaalbaar te houden en te zorgen dat consumenten op hun spaarrekening meer profiteren van gestegen rentes?
Ik zet mij in om de overstapdrempels voor consumenten te verlagen en de spaarmarkt transparanter en toegankelijker te maken. Hierover wordt ook veel gesproken in het Maatschappelijke Overleg Betalingsverkeer (MOB), waarin banken en gebruikers van betaaldiensten (consumenten en zakelijke klanten) vertegenwoordigd zijn. Graag verwijs ik naar mijn brief met een appreciatie op het ACM-rapport, voor de vervolgstappen die ik wil nemen ten aanzien van concurrentie op de spaarmarkt.
Het bericht ‘ Dure reclamecampagne blijkt flop: nauwelijks ‘ouderlijk toezicht’ op Instagram’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dure reclamefilmpje blijkt flop: nauwelijks «ouderlijk toezicht» op Instagram»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Kunt u aangeven wat de wettelijke verplichtingen zijn ten aanzien van social mediagebruik onder 16 jaar? In hoeverre voldoen social mediabedrijven, en specifiek META, hieraan? Acht u deze aanpak voldoende?
Rechtmatige verwerking van persoonsgegevens bij online diensten, zoals Meta, van kinderen die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt mogen volgens de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG) alleen met toestemming van de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger worden verwerkt. Dit betekent dat een kind jonger dan zestien jaar enkel een account mag aanmaken als hiervoor door de ouder of wettelijke vertegenwoordiger toestemming is gegeven. Bedrijven die online persoonsgegevens van kinderen verwerken zijn volgens de AVG verplicht een redelijke inspanning te leveren om te controleren of er daadwerkelijk toestemming is gegeven. Naast deze wettelijke verplichting kiezen diverse sociale mediaplatforms, waaronder Instagram, ervoor om kinderen jonger dan 13 jaar in elk geval niet toe te laten tot hun platform. Deze regel volgt echter niet uit een wettelijk vereiste. Uit onderzoek van Ofcom, de Britse mediatoezichthouder, blijkt dat 60% van de kinderen tussen de 8 en 12 jaar een sociale media-account hebben. Hoewel dit onderzoek specifiek ziet op Britse kinderen is het aannemelijk dat deze aantallen in Nederland vergelijkbaar zijn. Dit zijn zorgelijke aantallen en het is belangrijk dat dit wordt teruggebracht en dat sociale media platforms aan de wetgeving (ouderlijke toestemming onder de 16 jaar) en aan hun eigen beleid (veelal geen account onder de dertien jaar) voldoen.
Het is aan de Europese toezichthouders (in Nederland is dit de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)) dan wel aan de toezichthoudende autoriteit van de hoofdvestiging in een andere lidstaat, om als onafhankelijke toezichthouder toe te zien op de naleving van de AVG en waar nodig handhavend op te treden voor zover de toezichthouder daar de competentie toe heeft.
De Digitaledienstenverordening (DSA), die in februari van dit jaar volledig van toepassing is geworden, verplicht bovendien onlineplatforms die toegankelijk zijn voor minderjarigen om passende en evenredige maatregelen te nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming van minderjarigen binnen hun dienst te waarborgen (artikel 28 DSA, eerste lid). De Autoriteit Consument & markt (ACM) en de AP zijn de beoogde toezichthouders op de naleving van een groot deel van de DSA waarbij de ACM digitaledienstencoördinator is. Beide toezichthouders zullen worden aangewezen in de uitvoeringswet DSA (uDSA). De uDSA is echter nog niet officieel aangenomen. Vooralsnog is de ACM aangewezen als voorlopige bevoegde autoriteit.
Zeer grote online platforms moeten daarnaast op grond van de DSA ook de systeemrisico’s voor de bescherming van minderjarigen in kaart brengen en mitigeren. Het gaat hierbij onder andere om de werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op de bescherming van minderjarigen. Een ander relevant systeemrisico in dit kader zijn ernstige negatieve gevolgen voor het lichamelijke en geestelijke welzijn van personen. Zeer grote online platforms moeten dus nadrukkelijk rekening houden met de negatieve effecten die hun algoritmes kunnen hebben op kinderen en zij moeten deze systemen zo nodig aanpassen. Zij moeten dit bovendien laten onderzoeken door externe auditors. De Europese Commissie (EC) houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen voor de zeer grote online zoekmachines en platforms, waar Instagram en Facebook onder vallen. Ook het Europees Centrum voor Algoritmische Transparantie is mede hiertoe opgezet.
Er zijn dus verschillende wettelijke verplichtingen die beogen kinderen online te beschermen. De DSA is een belangrijke stap voor de bescherming van kinderen in de online wereld. Deze verordening is echter recentelijk pas van toepassing geworden. De voor de DSA noodzakelijk nationale uDSA is bovendien vertraagd waardoor ook de start van het toezicht op de DSA nog niet volledig operationeel is. Het kabinet zal de uitwerking van de DSA in de praktijk monitoren. De verordening voorziet bovendien in een tweetal evaluaties; per 17 november 2025 en 17 november 2027. Het kabinet wil de uitkomsten van deze evaluaties afwachten voordat er een uitspraak kan worden gedaan of het voorgenomen stelsel met regulering via de DSA voldoende handvatten biedt.
De EC werkt daarnaast aan de uitwerking van richtsnoeren onder de DSA over de bescherming van minderjarigen online. Deze richtsnoeren zullen, zodra ze zijn aangenomen, advies geven over hoe onlineplatforms een hoog niveau van privacy, veiligheid en beveiliging voor minderjarigen online moeten implementeren. De EC heeft aangegeven hierbij in te willen zetten op een risico gebaseerde aanpak, gebaseerd op kinderrechten impact assessments.
Naast deze eerdergenoemde meer specifieke verplichtingen om kinderen te beschermen, moeten bedrijven zich richting alle consumenten, waaronder kinderen, houden aan het consumentenrecht. Zo mogen bedrijven consumenten niet misleiden (een vorm van een oneerlijke handelspraktijk). Wat een oneerlijke handelspraktijk is kan per situatie anders zijn. Daarbij wordt o.a. rekening gehouden met de kwetsbaarheid van consumenten. Sommige groepen, zoals kinderen, zijn extra kwetsbaar en vaak gevoeliger voor verleidingstechnieken.
De ACM houdt in Nederland toezicht op de naleving van het consumentenrecht door bedrijven en heeft in haar eerder gepubliceerde Leidraad Bescherming online consument, invulling gegeven aan de norm voor online misleiding. Daarbij wordt ook ingegaan op praktijken gericht op kinderen.2
Welke stappen heeft de overheid tot nu toe gezet om niet naleving van Tech bedrijven te handhaven? Zijn er inmiddels sancties uitgedeeld, zo ja welke? Kunt u deze uitsplitsen per bedrijf?
De toezichthouders hebben verschillende middelen en instrumenten tot hun beschikking om te handhaven. Zo is de EC onder de DSA eind april een nalevingszaak gestart naar TikTok, en medio mei naar Instagram en Facebook. Deze zaak ziet onder andere op de verslavende werking van deze diensten en het gebruik van informatiefuiken.3 Wanneer de EC na afronden van dit onderzoek vaststelt dat er sprake is van een inbreuk kan zij een boete opleggen van maximaal 6% van de totale wereldwijde jaaromzet. Het is aan de verschillende toezichthouders om toezicht te houden op de naleving van de eerdergenoemde regelgeving daar waar die competentie niet bij de EC ligt.
Eerder heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een boete opgelegd aan TikTok4. De AP was destijds de bevoegde toezichthouder, voordat TikTok haar Europese hoofdvestiging naar Ierland verhuisde. Daarna heeft ook de Ierse Data Protection Commission (DPC) op 1 september 2023 aan TikTok een boete opgelegd van 345 miljoen Euro wegens meerdere schendingen van de AVG.5 Omdat de hoofdvestiging van TikTok in de EU in Ierland is gevestigd, was de DPC de competente toezichthouder. Dit onderzoek is in nauwe samenwerking met de AP uitgevoerd.
Naast handhaving zet de overheid ook in op het de ontwikkeling van instrumenten om ontwikkelaars van onlinediensten te ondersteunen bij het creëren van leeftijdsgeschikte ontwerpen, waarbij de risico’s op schending van kinderrechten zoveel mogelijk worden beperkt. Zo heeft het vorige kabinet een kinderrechten impact assessment (KIA) ontwikkeld en een geactualiseerde Code voor kinderrechten opgesteld. Deze KIA’s zullen jaarlijks worden uitgevoerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op sociale mediaplatformen die veel door kinderen worden gebruikt.6 De uitvoering van de eerste kinderrechten impact assessments is recent gestart. De eerste resultaten worden begin 2025 verwacht. Deze resultaten zullen na afronding met uw Kamer worden gedeeld.
Welke sanctiemiddelen staan er nog steeds open die nog niet ingezet zijn en gaat u deze inzetten om naleving van de wet af te dwingen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, is er door de EC een onderzoek gestart onder de DSA en beoordeelt de AP, of de toezichthoudende autoriteit van de hoofdvestiging in een andere lidstaat, per geval en uit eigen beweging of er aan de AVG is voldaan en of er al dan niet handhavings- en onderzoeksbevoegdheden ingezet dienen te worden. Er bestaat hierin geen rol voor het ministerie, enkel de onafhankelijke toezichthouder heeft handhavings- en onderzoeksbevoegdheden. Deze handhavings- en onderzoeksbevoegdheden kunnen bestaan uit het doen van onderzoek naar de naleving van wetten die zien op het gegevensbeschermingsrecht, waarbij ingezet kan worden op het inzien van gegevensverwerkingen, bijvoorbeeld in de vorm van het inzien van het register of logging dan wel het doen van audits. Daarnaast worden grote partijen die hun diensten ook aanbieden aan kinderen door de AP en haar Europese collega’s bevraagd op de risico’s voor kinderen en hoe deze partijen risico’s mitigeren om aan de wetgeving te voldoen. Tot slot heeft de AP dit jaar kritische vragen gesteld aan een groot techbedrijf dat een chatbot gericht op kinderen op de markt bracht.7
Ook heeft de AP de mogelijkheid om gegevensverwerkingen stop te zetten en kunnen dwangsommen of boetes worden opgelegd. Het is aan de toezichthouder of zij tot handhaving overgaat. Vanuit de DSA kan de AP optreden als het gaat om het verbod op profileren met gebruik van gegevens van kinderen (art. 28, tweede lid). De overheid, anders dan de eerdergenoemde toezichthouders, zoals genoemd in vraag 3, kan geen sanctiemiddelen inzetten.
Zodra de ACM volledig bevoegd is om toezicht te houden op de DSA, kan zij handhavend optreden tegen online platforms bij overtreding van de open norm dat zij maatregelen moeten nemen om een «hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming van minderjarigen binnen hun dienst te waarborgen» (art. 28, eerste lid). Denk hierbij onder andere aan het opleggen van een boete of een last om een overtreding te staken. Deze handhavingsbevoegdheid beperkt zich tot aanbieders van online platforms met een hoofdvestiging of wettelijk vertegenwoordiger in Nederland. Als het online platform in een andere lidstaat gevestigd is, kan de ACM o.a. meldingen over overtredingen naar de digitale diensten coördinator van de desbetreffende lidstaat sturen of hen verzoeken handhavend op te treden.
Bent u bekend met het toenemende bewijs dat social media een negatief effect heeft op jongeren? Wat vindt u ervan dat sociale mediabedrijven tot op heden nog niet aan wetgeving voldoen?
Het kabinet ziet dat er steeds meer onderzoeken uitwijzen dat problematisch gebruik van sociale media ten koste gaat van de mentale en cognitieve ontwikkeling van jongeren. Dit is zorgelijk. Om de negatieve effecten van onlinediensten voor minderjarigen te beperken, wordt er ook in nieuwere wetgeving steeds meer rekening gehouden met de kwetsbare positie van kinderen, juist ook bij het gebruik van onlinediensten. Een voorbeeld daarvan is de in het antwoord op vraag 2 genoemde DSA. Dit ziet het kabinet als een goede stap in de bescherming van kinderen tegen de schadelijke effecten van bijv. sociale mediadiensten te beschermen.
Het is uiteindelijk aan de onafhankelijke toezichthouders om vast te stellen of sociale mediabedrijven aan de in de wet- en regeling gestelde wettelijke eisen voldoen en in een voorliggend geval onrechtmatig handelen. Dat is niet aan het kabinet.
Is het volgens u wel haalbaar om ouderlijk toezicht onder 16 jaar te handhaven? Zo nee, hoe kijkt u naar de mogelijkheid om deze uitzondering niet meer mogelijk te maken en een social media-account pas vanaf 16 toe te staan?
Het kabinet erkent dat het in de praktijk moeilijk kan zijn om te bepalen wanneer ouderlijke toestemming vereist is, omdat er sprake is van een gebruiker, die jonger is dan zestien jaar. Dit betekent echter niet dat sociale media-gebruik tot 16 jaar moet worden verboden. Uit wetenschappelijk onderzoek8 blijkt dat sociale media voor jongeren ook positieve effecten kunnen hebben. Zo kan het kinderen helpen op een veilige manier te oefenen met sociale relaties en is er op sociale media een schat aan informatie te vinden over verschillende onderwerpen. Het is echter wel belangrijk dat sociale mediabedrijven ervoor zorgen dat de online omgeving veilig is voor kinderen en dat zij niet worden blootgesteld aan onwenselijke praktijken, zoals schadelijke content, cyberpesten of verslavende elementen. Daarnaast is het van belang dat de toestemming van ouders wordt gevraagd in alle gevallen waarin dat wettelijk verplicht is. Hiervoor is het belangrijk dat online platforms op een adequate manier de leeftijd van kinderen vaststellen, zonder hiermee inbreuk te maken op de privacy van gebruikers. Dit risico bestaat bijvoorbeeld bij het gebruik van biometrie of het uploaden van een kopie van het identiteitsbewijs om leeftijd vast te stellen. Om kinderen beter te beschermen, heeft de voormalige Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering een raamwerk leeftijdsverificatie laten ontwikkelen, dat ontwikkelaars van onlineproducten en diensten voor kinderen kan helpen om te komen tot een adequate vorm van leeftijdsverificatie voor hun onlineproduct of dienst.
Hoe staat het met de ontwikkeling van het wetsvoorstel naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Ceder en Six Dijkstra voor een wetsvoorstel voor het borgen van wettelijke leeftijdsverificatie? Wanneer worden de contouren hiervan naar de Kamer gezonden?2
Verschillende betrokken ministeries zijn momenteel aan het uitwerken hoe wettelijke borging van adequate leeftijdsverificatie in de verschillende situaties vorm zou kunnen krijgen. Zo is het Ministerie van VWS al enige tijd bezig met het uitwerken van de eisen waar een betrouwbaarder leeftijdsverificatiesysteem bij de online verkoop van alcohol aan moet voldoen. De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport bereidt momenteel een wijziging van het Alcoholbesluit voor ten behoeve van het invoeren van een betrouwbaarder leeftijdsverificatiesysteem bij de online verkoop. Het streven is om begin 2025 de internetconsultatie te starten waarna het ontwerpbesluit in het kader van de voorhangprocedure wordt aangeboden aan beide Kamers.
Daarnaast heeft de Minister van Financiën de Kamer op 19 juni jl. in zijn antwoorden op Kamervragen van de leden Mohandis en Ceder over de noodzaak tot verplichte leeftijdscontrole bij Buy Now Pay Later (BNPL)-diensten geïnformeerd dat hij momenteel samen met de Staatssecretaris Participatie en Integratie en de Staatssecretaris Rechtsbescherming uitwerkt hoe leeftijdsverificatie door BNPL-aanbieders bij alle klanten wettelijk kan worden afgedwongen.10 In de tussentijd heeft ook het interdepartementale onderzoek problematische schulden aanbevolen een leeftijdsverificatie verplicht te stellen voor BNPL-aanbieders.11 De verkenning van mogelijke beleidsopties zal na de zomer met de Kamer worden gedeeld.
Voor sociale mediadiensten zijn er geen voornemens om online leeftijdsverificatie verder wettelijk te borgen. Online leeftijdsverificatie wordt in de DSA genoemd als mogelijke maatregel die online diensten kunnen nemen ten behoeve van de bescherming van de rechten van het kind. Verdere uitwerking hiervan zal, gezien de maximaal harmoniserende werking van de DSA, op Europees niveau moeten gebeuren. Hierbij is het wel belangrijk dat er bij Europese standaardisatie de afweging van belangen als privacy, non-discriminatie, inclusiviteit, veiligheid en betrouwbaarheid in acht worden genomen en dat dit niet leidt tot het verwerkingen van aanvullende persoonsgegevens teneinde de meerderjarigheid van afnemers van een dienst vast te stellen. Ik blijf dit internationaal onder de aandacht brengen.
In hoeverre acht u zero proof knowledge identity proof technologie als betrouwbaar en middel om verplicht te stellen, dan wel via de wet dan wel via lagere regelgeving?
De toepassing van zero knowledge proof technologie voor online leeftijdsverificatie is nog niet op grote schaal onderzocht en het is daarom nog niet met voldoende zekerheid te zeggen dat deze toepassing voldoende betrouwbaar zal zijn voor online leeftijdsverificatie. Het zal daarbij ook per situatie kunnen verschillen welke betrouwbaarheid wenselijk is. Daarnaast moet worden opgemerkt dat het over het algemeen wenselijk is om wetgeving techniek-onafhankelijk op te stellen, aangezien technologische ontwikkelingen elkaar in rap tempo opvolgen. Het is dan ook ongewenst om specifieke technologieën in wetgeving vast te leggen. In lagere wet- en regelgeving kunnen wel vereisten worden vastgelegd, maar het is niet aan de wetgever om te bepalen welke specifieke technologie hierbij gebruikt moet worden.
Het bericht ‘Commerciële dierenartsketens zetten onderzoek naar hoge rekeningen naar hun hand’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Wiersma |
|
Bent u bekend met het bericht «Commerciële dierenartsketens zetten onderzoek naar hoge rekeningen naar hun hand»?1
Ja, ik ken dit artikel.
Kunt u verklaren waarom uw ministerie ervoor koos om de commerciële partijen die werden onderzocht invloed te laten hebben op het onderzoek, voordat u begon met het uitvoeren van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28)?
Betrokkenheid van belanghebbenden is een wezenlijk onderdeel bij het maken van beleid binnen de Rijksoverheid. Voor het opstellen van deze specifieke onderzoeksvragen is het van belang inzicht te hebben in de dagelijkse praktijk. Deze betrokkenheid voorafgaande aan het onderzoek, was vormgegeven in een eenmalig stakeholdersoverleg met de Faculteit diergeneeskunde, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), het Collectief Praktiserende Dierenartsen (CPD) en de ketens Evidensia, Anicura en CVS. In het stakeholdersoverleg is een eerste concept van de onderzoeksvragen gepresenteerd om de belanghebbenden de gelegenheid te geven op feitelijke onjuistheden te kunnen reageren en te reflecteren op de vragen. Er is dan ook geen sprake van invloed op het onderzoek, wel betrokkenheid. Mijn voorganger heeft uiteindelijk, als opdrachtgever van het onderzoek, bepaald welke onderzoeksvragen aan het onderzoeksbureau zijn gegeven als opdracht.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van het onderzoek door de actieve inbreng van grote dierenartsenketens worden geschaad, waarbij zij zelf het onderwerp van de casus zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de inbreng van belanghebbenden beperkt tot een reactie op het concept van de onderzoeksvragen. Mijn voorganger heeft, als opdrachtgever van het onderzoek, bepaald welke onderzoeksvragen aan het onderzoeksbureau zijn gegeven als opdracht.
Ook bij de uitvoering van het onderzoek is de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van het onderzoek geborgd. Het is staande praktijk dat bij onafhankelijke externe onderzoeken een stuur- en klankbordgroep worden ingesteld. De stuurgroep draagt de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de voortgang en het beheren van risico's om ervoor te zorgen dat het project succesvol wordt uitgevoerd en de beoogde resultaten worden behaald. De KNMvD en CPD zijn als belangenbehartiger van de veterinaire beroepsgroep onderdeel van de stuurgroep, naast een hoogleraar Bedrijfseconomie van de Wageningen University & Research (WUR). Ketens zijn niet vertegenwoordigd in deze stuurgroep.
De klankbordgroep bestaat uit belanghebbende partijen waarvan verwacht wordt een bijdrage te leveren aan het onderzoek. In de klankbordgroep van dit onderzoek hebben de Faculteit diergeneeskunde, KNMvD het CPD, Caring Vets en de ketens Evidensia, Anicura, CVS en Ranzijn Dierenarts zitting. De opdrachtnemer, in dit geval het onafhankelijk onderzoeksbureau Ecorys, is verantwoordelijk voor de inhoud en betrouwbaarheid van het onderzoek en de resultaten.
Waarom is er geen verslag gemaakt van het stakeholderoverleg?
Na afloop zijn de gemaakte afspraken per mail gecommuniceerd met de deelnemers aan het overleg.
Kunt u met de Kamer delen welke besluiten er zijn gemaakt in het overleg met de ketens?
De ketens hebben, naast de KNMvD, CPD en de Faculteit diergeneeskunde deelgenomen aan één stakeholdersoverleg, zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 2. Hier is uitleg gegeven over het proces van voorbereiding en opstarten van het onderzoek. Daarnaast zijn partijen geïnformeerd over de inrichting van een stuurgroep, waarin in ieder geval LNV, KNMvD en CPD zitting hebben. Verder is toegelicht dat er een klankbordgroep wordt ingericht, waarin ook de ketens zitting kunnen nemen, en is gevraagd een bijdrage te leveren aan het onderzoek.
In het stakeholdersoverleg is verder toegelicht dat:
Wat waren de oorspronkelijke concept onderzoeksvragen en wat zijn de definitieve onderzoeksvragen van het onderzoek?
Tijdens het stakeholderoverleg op 11 juli 2023 zijn de volgende concept onderzoeksvragen besproken:
Naar aanleiding van dit overleg, intern overleg en in voorbereiding op de aanbestedingsprocedure, is de vraagstelling meermaals aangescherpt. Zo is tijdens het overleg door stakeholders aandacht gevraagd voor de verschillende kostencomponenten van een gemiddelde praktijk voor gezelschapsdieren, zoals diagnostiek en loonkosten. Daarnaast is door verschillende stakeholders benadrukt dat naast de vraag ook het aanbod is gewijzigd. Dit heeft tot de onderstaande definitieve set onderzoeksvragen geleid.
Kunt u verklaren waarom winst niet een onderdeel kan zijn van prijsstijgingen?
Winst kan een factor zijn bij prijsstijgingen. In het huidige onderzoek analyseert Ecorys expliciet de verhouding tussen de prijsontwikkeling van diergeneeskundige zorg en de ontwikkeling van de kostenstructuur. Daarnaast onderzoekt Ecorys ook hoe bepaalde ketens en samenwerkingsverbanden zich bedrijfseconomisch hebben georganiseerd en of dit invloed heeft op de kostenopbouw en tarieven. Door deze twee aspecten te onderzoeken, zal het onderzoek inzicht bieden of de tarieven in de diergeneeskundige zorg in lijn zijn met de ontwikkeling van het algemeen prijspeil.
Deelt u de mening dat alle relevante aspecten moeten worden meegenomen in een onafhankelijk onderzoek en dat deze niet op voorhand buiten beschouwing kunnen worden gelaten?
Ja, die mening deel ik.
Waarom heeft u de kritiek op de opzet van het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) genegeerd?
De KNMvD heeft in haar reactie op de concept onderzoeksvragen waardevolle aanbevelingen gedaan om de vragen aan te scherpen. In dit geval zijn de aanbevelingen van de KNMvD mede reden geweest voor aanpassing van een onderzoeksvraag die ziet op de kostenaspecten en de impact van ketenvorming op de gestegen tarieven. Hierbij is de keuze om een lange periode te onderzoeken in stand gehouden om de mogelijke invloed van het afschaffen van minimumtarieven in 1998 en de invoering van een BTW-plicht voor dierenartsen op de prijs mee te nemen. Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven, wordt het rendement ontsloten door enerzijds naar de kosten en anderzijds naar de opbrengsten te kijken. De KNMvD heeft ook aanbevelingen aangedragen die zien op het rendement van een praktijk en de bestemming daarvan. Aanvullend is aan de KNMvD toegelicht dat het onderzoek de prijsontwikkeling van tarieven in de diergeneeskundige zorg in beeld brengt, maar het onderzoek zich niet richt op een oordeel over rechtvaardiging van de prijs of de bestemming van het rendement. Tenslotte is in reactie op de aanbevelingen van de KNMvD toegelicht dat samen met de Minister van EZ een verkenning uitgevoerd wordt naar de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen te reguleren.
Waarom krijgen de ketenpartijen wel de uitkomsten van de eerste bevindingen en de Kamer niet, gezien uw antwoord op eerdere vragen hierover was: «Het economisch onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg is complex. Het is van belang eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Ik wil de eindresultaten van het onderzoek afwachten voor een compleet beeld. Tussentijdse (onvolledige) bevindingen rapporteren is in dat licht niet zin vol en niet opportuun»?
Bij dit soort onderzoeken is het gebruikelijk om de voorlopige resultaten te agenderen in een klankbordgroep om stakeholders de kans te geven op feitelijke onjuistheden te reageren. De eindverantwoordelijkheid voor het onderzoek ligt bij Ecorys als opdrachtnemer. Ecorys bepaalt wat er met de input uit de klankbordgroep wordt gedaan. Ik verwacht u dit najaar te kunnen informeren over het definitieve rapport.
Bent u bekend met het feit dat Evidensia minder open gaat in Drenthe en Groningen en haar dierenzorg verder afbouwt na eerdere sluitingen in Zuid-Holland?2
Ik heb dit via de media vernomen. Er worden op dit moment geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die zij verlenen.
Hoe ziet u als bevoegd gezag toe op voldoende aanbod van betaalbare en bereikbare dierenzorg?
In de Wet dieren is in artikel 4.2 beschreven dat een dierenarts een zorgplicht heeft. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Bij een recent voorbeeld in Den Haag, waar de beschikbaarheid van de spoedzorg in de vakantieperiode onder druk stond, heeft er op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) een gesprek plaatsgevonden met betrokken zorgaanbieders in de regio zodat deze partijen zelf tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. Ik ondersteun dit soort initiatieven vanuit de beroepsgroep van harte.
De Kamer is op 23 december 2022 geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de positie en de rol van de dierenarts en de kwaliteitsborging van de diergeneeskundige beroepsuitoefening (Berenschot) en het arbeidsmarktonderzoek (SEO)3. Naar aanleiding van deze twee rapporten is in juli 2023 een proces gestart met de betrokken partijen uit het veterinaire veld. Op 19 juli jl. heb ik de Kamer geïnformeerd4 over het feit dat een visiedocument voor de toekomst van de beroepsgroep is opgesteld en gepubliceerd voor versterking van het veterinaire beroep en het ontwerp van een nieuwe en slagvaardige beroepsorganisatie voor de veterinaire professie5. De verwachting is dat na de zomer een kwartiermaker start met de ontwerpfase. Een sterke en goed georganiseerde beroepsgroep kan acteren op alle relevante maatschappelijke thema’s, waaronder dierenwelzijn, kwaliteitsborging, arbeidsmarkt, maar ook toegankelijke zorg en prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg.
Bent u bereid de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28) alsnog goed en geheel uit te voeren door met een echt onafhankelijk onderzoek te komen?
Het onderzoek naar de prijsontwikkeling wordt onafhankelijk uitgevoerd door het externe bureau Ecorys zoals nader toegelicht in de antwoorden op de vragen 2, 3, 5 en 10. Dit geeft invulling aan genoemde de motie, dat verzocht om onderzoek naar de prijsontwikkeling in de dierenzorg. Daarnaast wordt invulling gegeven aan de overige moties zoals toegelicht in mijn brief aan de Kamer van 10 juni jl.6.
Wat is de ambitie van het nieuwe kabinet, gezien het feit dat de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken voor het aan bandenleggen van de macht van private ketens in de dierenartszorg, teneinde het dierenwelzijn te borgen en de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) om te komen met maatregelen en/of wetgeving rondom kosten van behandelingen bij dierenartsen?
Ik verwacht dat de Kamer dit najaar geïnformeerd kan worden over zowel de uitkomsten van het onderzoek naar de prijsontwikkeling, de buitenlandanalyse, als de stand van zaken van de verkenning naar de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren. Deze uitkomsten zijn van belang om te bepalen welke vervolgstappen gezet kunnen worden. Op basis van de resultaten zal worden bezien of en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn. Daarbij worden ook de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren meegenomen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Ja.
Het bericht dat private equity fors investeert in zorg en gezondheid en steeds vaker in gespecialiseerde klinieken investeren |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht gekregen over private equity dat graag investeert in zorg en gezondheid?1 Zo ja wat vindt u daarvan?
Ik heb het bericht gelezen. Van oudsher bestaat ons zorgstelsel uit private partijen. Zorgaanbieders zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor hun financiering. Soms gaan zij daarvoor naar banken, bijvoorbeeld voor een nieuw gebouw. Maar voor andere investeringen, zoals voor digitalisering, kan private equity worden ingezet. Een private equity partij biedt vermogen aan een niet-beursgenoteerde onderneming (in dit geval: de zorgaanbieder). Bij financiering via private equity zie ik risico’s wanneer zorgaanbieders het belang van de patiënt niet meer voorop zetten, maar primair gericht zijn op de financiële belangen, voor eigen gewin. In ons zorgstelsel zien de toezichthouders hierop toe. Ik vind dat private equity organisaties en niet-private equity organisaties te allen tijde het patiënten belang voorop moeten stellen in plaats van het eigen financiële belang. Ik zet daarom de komende periode in op maatregelen om zorgaanbieders aan te kunnen pakken wanneer zij hun eigen financiële belang boven het belang van de patiënten stellen. Ik kom in het eerste kwartaal van 2025 met een wetsvoorstel om integere bedrijfsvoering te borgen. Ook zet ik mij in om de NZa de bevoegdheid te geven om concentraties (fusies/overnames) in de zorg meer inhoudelijk te beoordelen.
Waarom investeert private equity zo graag in zorg, denkt u? Valt er makkelijk winst te halen? Of zijn er andere redenen?
Zorginstellingen hebben vaker dan voorheen behoefte aan alternatieve vormen van financiering. Deels omdat bij de benodigde transities in de zorg, kapitaalverschaffing minder gericht is op investeringen met onderpand (gebouwen etc., waar banken met name op zijn gericht) en meer op andere, meer risicovolle soorten investeringen (digitalisering, kennis en kunde e.d.). Er is dus vraag vanuit zorgaanbieders naar andersoortige financiering dan waar banken op gericht zijn. Daarnaast kan ik mij voorstellen dat door de omvangrijke, en nog verder groeiende vraag naar zorg, investeren in zorg als een redelijke stabiele investering wordt gezien. Desondanks, het overgrote deel van de investeringen in de zorg komt nog steeds vanuit banken.
Tarieven in de zorg komen tot stand in onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars en zijn deels ook gereguleerd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Daarnaast houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kwaliteit van zorg en zij handhaaft indien wordt beknibbeld op de kwaliteit van zorg. De genoemde werkwijzen en bijpassende regulering maken het naar mijn idee niet makkelijk om overmatige winst te behalen in de zorgsector die ten koste gaat van de patiënt.
Hoe denkt u dat private equity haar winst haalt uit de zorgsector? Wat vindt u hier van? Wat denkt u dat de patiënt dit oplevert?
Winst is het rendement dat private equity investeerders ontvangen voor het beschikbaar stellen van financiële middelen en het risico dat deze financiers daarvoor lopen. In de kern is dat vergelijkbaar met rentebetalingen voor bancaire financiering. De voornaamste bron van rendement voor private equity investeerders is de verkoop van hun investering na een aantal jaren. Een private equity investeerder bindt zich aan een organisatie en kan invloed uitoefenen op het management en daardoor de (maatschappelijke) waarde van de organisatie vergroten. Bijvoorbeeld door de organisatie efficiënter in te richten, zodat de organisatie mogelijk meer tijd aan patiëntenzorg kan besteden en meer patiënten helpen, of meer tijd steken in het opleiden van personeel. Dit kan bijdragen aan de continuïteit van zorg, of de kwaliteit van zorg, waar de patiënt bij gebaat is.
Bent u bezorgd over bovenstaande ontwikkelingen? Heeft u de Co-Med kwestie gevolgd? Wat vindt u daarvan?
Ik maak mij zorgen op het moment dat bestuurders de financiële belangen boven kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg verkiezen. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 1, wil ik daar iets aan doen.
Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen bij Co-Med. Overigens voor de goede orde: Co-Med valt niet onder de definitie van private equity. In de brief van 18 april 20242, betreffende de inhoudelijke reactie Rapport «Opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg», wordt een aantal concrete vervolgafspraken genoemd om het toezicht op bedrijfsketens in de huisartsenzorg te verbeteren. Het faillissement van Co-Med onderstreept het belang van deze vervolgafspraken. Een evaluatie van deze casus, om hieruit lessen te trekken voor de toekomst, vind ik van groot belang. Vanwege het nog lopende onderzoek kan deze evaluatie op dit moment nog niet plaatsvinden, maar ik neem het mee in de genoemde vervolgafspraken.
Wanneer gaat u de moties over private equity in de zorg uitvoeren? En vooral hoe? Komt er een verbod op private equity in de zorg?
Ik schaar mij achter de bedoeling van de moties. Die is paal en perk stellen aan excessieve winstuitkeringen in de zorg, en de zorg beschermen tegen die ondernemers die het financieel belang in plaats van het patiëntenbelang voorop stellen. Daarom ben ik van plan om verder te gaan in de lijn van de brief van mijn voorganger over private equity in de zorg3. Die lijn is het treffen van maatregelen die de risico’s dempen van te veel aandacht voor winst, waardoor de maatschappelijke belangen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg in gevaar komen.
Heeft u in kaart gebracht hoeveel groot het aandeel private equity in de zorg momenteel is? Zo nee, gaat u dit uitzoeken? Zo ja, kunt u die cijfers leveren?
Op 16 april 2024 heeft mijn voorganger u per brief geïnformeerd over een onderzoek dat EY-consulting in opdracht van het ministerie heeft gedaan naar private equity in de zorg4. In dat onderzoek staan de door u gevraagde cijfers. In onderstaande tabel herhaal ik deze cijfers.
Medisch specialistische zorg
~3,75%
~1,16%
VVT
~0,73%
~0,55%
Geestelijke gezondheidszorg
~2,20%
~0%
Gehandicaptenzorg
~0%
~0%
Huisartsenzorg
~<1%
–
Kraamzorg
~20 – 25%
–
Paramedische zorg
~4 – 10%
–
Mondzorg
~19 – 26%
–
Bron: EY, Onderzoek naar private equity in de zorg, 8 april 2024
Kunt u aangeven waarom private equity ook aast op gespecialiseerde klinieken? Heeft u kritiek op deze ontwikkeling? Zo ja, welke?
Zelfstandig behandelcentra (ZBC’s) richten zich op laagcomplexe en planbare medisch specialistische zorg. Daarbij streven zij door hun focus op één of enkele behandelingen en hoge volumes een efficiënte werkwijze en optimale patiëntervaring na. Ik heb geen zicht op individuele afwegingen van zorgaanbieders en investeerders om zich hier wel of niet op te richten. In het algemeen kan wel opgemerkt worden dat het een subsector betreft, die qua aandeel groeit en die zich kenmerkt door nieuwe, op efficiëntie gerichte organisatiemodellen. Ik kan me voorstellen dat die combinatie van groei en vernieuwing in de sector samenhangen met een grotere behoefte aan risicodragende investeringen. Het is goed dat er in de zorg de ruimte bestaat om nieuwe organisatiemodellen te ontwikkelen, die bij kunnen dragen aan een betere toegankelijkheid van de zorg en ook een aantrekkelijk alternatief voor zorgmedewerkers kunnen zijn. Tegelijkertijd is het van belang dat ook nieuwe zorgvormen goede kwaliteit leveren en bijdragen aan de maatschappelijke opgave. Elke zorgaanbieder moet zich daarom houden aan wet- en regelgeving, ook ZBC’s waar een private equity investeerder actief is. De toezichthouders zien daarop toe. Het is verder aan zorgverzekeraars om via hun zorginkoop te sturen op passende tarieven en een evenwichtig zorglandschap. Daarbij vind ik het van belang dat de ontwikkelingen met betrekking tot ZBC’s passen bij de inrichting van het bredere zorglandschap, met krachtige streekziekenhuizen en goede, toegankelijke acute zorg in iedere regio.
Wat gaat u doen om private equity terug te dringen in de zorg en gezondheid?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is een verbod op private equity in de zorg niet proportioneel, ook niet in de mondzorg. Wel neem ik een aantal maatregelen om de risico’s van teveel aandacht voor het financieel belang van zorgaanbieders te beperken. Ik wil daarmee aansluiten op de acties zoals aangegeven in de brief van mijn voorganger over private equity in de zorg5.
Hoe gaat u private equity terugdringen in de mondzorg?
Zie antwoord vraag 8.
De extreem lange wachttijden voor EU-ingezetenen bij de Europese grensovergangen |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de kilometerslange files bij de Europese grensovergangen en dat vooral Europese Unie (EU)-ingezetenen de dupe zijn van de extreem lange wachttijden?
Het kabinet is bekend met het feit dat er op sommige momenten in de zomerperiode bij bepaalde Europese grensovergangen langere wachttijden zijn dan gebruikelijk in de rest van het jaar en dat EU-ingezetenen daar hinder van kunnen ondervinden. Deze langere wachttijden zijn typerend voor de betreffende periode van het jaar, waarin veel mensen om toeristische redenen vergelijkbare reispatronen afleggen.
Bent u bereid om bij de Servische, Turkse, Roemeense, Hongaarse, Kroatische, Griekse en Bulgaarse overheden informatie in te winnen over de vraag hoe het kan dat de wachttijden bij de grensovergangen onverminderd lang blijven en ze daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat de langere wachttijden geen afwijkend fenomeen zijn en geen van de Nederlandse ambassades in bovenstaande landen op grote schaal klachten heeft ontvangen over lange wachttijden, ziet het kabinet geen aanleiding om dit bilateraal op te brengen bij de betreffende autoriteiten.
Heeft u zicht op de vraag in hoeverre de bovengenoemde landen beschikken over voldoende capaciteit en of de beschikbare capaciteit voldoende wordt ingezet? Zo nee, bent u bereid daar informatie over in te winnen?
Het Europees Grens- en Kustwachtagentschap Frontex controleert en beoordeelt de beschikbaarheid van de technische uitrusting, de systemen, de vermogens, de middelen, de infrastructuur en de scholing en opleiding van personeel van de lidstaten die nodig zijn voor het grenstoezicht.1 Indien nodig doet de uitvoerend directeur van Frontex in overleg met de betrokken lidstaat aanbevelingen. De uitkomsten van deze beoordeling zijn vertrouwelijk en het kabinet beschikt daardoor niet over specifieke informatie inzake beschikbare capaciteit voor de uitvoering van het grenstoezicht door bovengenoemde landen.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat de capaciteit soms bewust niet wordt opgeschroefd? Zo nee, waarom niet?
Alle bovengenoemde landen zijn of grenzen aan landen die veel bezochte vakantiebestemmingen zijn en grenzen aan een of meer niet-Schengenlanden. De langere wachttijden betreffen een reguliere piek. Daarnaast hebben de ambassades in genoemde landen geen grote aantallen klachten van Nederlanders ontvangen over lange wachttijden. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om de gepercipieerde lange wachttijden op te brengen bij de betreffende autoriteiten.
Welke middelen ontvangen de betreffende landen via de Europese Commissie ter ondersteuning van het grensbeheer en zijn deze middelen effectief?
EU-lidstaten ontvangen voor (buiten)grensbewaking financiële ondersteuning uit hetInstrument voor Grensbeheer en Visa (BMVI). De lidstaten dienen bij de Europese Commissie jaarlijkse prestatieverslagen in. Alle fondsen worden geëvalueerd. Zo vindt de mid-term evaluatie van het BMVI voor december 2024 plaats.2
Kandidaat-lidstaten ontvangen uit het Instrument voor Pretoetredingssteun (IPA) financiële ondersteuning voor hun toetredingsproces en de daarvoor noodzakelijke hervormingen. Vanuit het IPA wordt bijvoorbeeld het EU Action Plan on the Western Balkans gefinancierd, bedoeld voor het verbeteren van migratiemanagement (waaronder grensbeheer) in de Westelijke Balkanregio. Turkije ontvangt ook geld uit het IPA, dat gedeeltelijk wordt ingezet voor grensbeheer. Ook deze projecten worden tussentijds geëvalueerd in opdracht van de Commissie.
Ten slotte verleent Frontex momenteel in alle bovengenoemde landen – behoudens Hongarije en Turkije – operationele bijstand.
Deelt u de mening dat sinds de invoering van de systematische checks van EU-burgers door de grenswachten van de Europese lidstaten aan de buitengrenzen van de Europese Unie, de wachttijden aan de grens voor vakantiegangers enorm zijn opgelopen? Zo nee, waarom niet?
Lidstaten zijn verplicht om elke persoon die de buitengrens overschrijdt aan controles te onderwerpen en daarvoor de benodigde capaciteit beschikbaar te stellen. Deze controles zijn bedoeld ter bescherming van de veiligheid van het Schengengebied en het functioneren van het gebied zonder binnengrenscontroles. Zonder deze systematische controles zouden er risico’s voor de openbare orde of binnenlandse veiligheid kunnen ontstaan. Lidstaten beschikken over een effectief instrumentarium om bepaalde controles te versoepelen indien er sprake is van onevenredige gevolgen voor het verkeer aan de grens.
Vindt u dat het belang van de systematische check opweegt tegen de opgelopen wachttijden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband aandacht te vragen voor het aanzienlijk verkorten van de wachttijden bij grensovergangen naar of uit Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het drastisch verbeteren van de capaciteit aan de Europese grensovergangen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft u zicht op de gemiddelde wachttijden aan de Bulgaarse grens tijdens de zomerperiode? Zo nee, bent u bereid dat te achterhalen?
Zoals bij alle grenzen varieert de gemiddelde wachttijd ook bij de verschillende Bulgaarse grenzen. In de zomerperiode kunnen de wachttijden langer zijn vanwege de vakantiedrukte. Het kabinet beschikt niet over actuele informatie over de gemiddelde wachttijden aan de Bulgaarse grens.
Heeft u zicht op het aantal klachten over wachttijden als gevolg van deze regels en over corruptie bij de uitvoering daarvan? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
Ambassades hebben niet op grote schaal klachten ontvangen. Ambassades hebben voor zo ver bekend geen signalen ontvangen over aan wachttijden gerelateerde corruptie.
Bent u bekend met de berichten dat ING1 en eerder de Volksbank2 stoppen met het ondersteunen van contactloze betalingen via hun eigen apps en klanten met een Android-toestel in plaats daarvan enkel Google Pay aanbieden?
Ja.
Bent u in gesprek geweest met deze banken? Is u bekend of ook andere Nederlandse banken deze overstap overwegen?
Banken voeren hun eigen beleid en bepalen zelf of zij contactloos betalen aanbieden via een eigen app of op een andere manier. Ik heb vooraf geen contact met deze banken gehad over de beslissing om te stoppen met het aanbieden van contactloos betalen via de eigen NFC-betaalapp. Navraag bij de Betaalvereniging Nederland wijst uit dat er geen andere Nederlandse banken meer zijn met een eigen NFC-betaalapp voor Android. Drie andere grote banken hebben de overstap naar Google Pay op Android eerder al gemaakt, te beginnen in januari 2020. ING is de laatste bank die voor Android overstapt naar Google Pay.
Wat is de impact op de privacy van Nederlandse gebruikers indien hun betaalverkeer via een softwareoplossing van Google of Apple loopt? Is er effectief toezicht op welke gegevens van gebruikers door deze partijen verzameld, opgeslagen en gedeeld worden? Hoe verhoudt dat zich tot het toezicht op de Nederlandse banken?
Partijen die in Nederland hun diensten aanbieden dienen zich te houden aan de geldende privacywetgeving, de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit geldt dus zowel voor de Nederlandse banken, als voor partijen zoals Google en Apple. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet erop toe dat partijen zich aan deze wetgeving houden.
Wat betekent deze trend voor de digitale soevereiniteit van Nederland? Hoe gaat de regering voorkomen dat Nederland op het gebied van contactloos betalen op termijn de facto afhankelijk wordt van twee Amerikaanse techreuzen?
Zoals staat geschetst in de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) van 17 oktober jl.3 nemen de afhankelijkheden van partijen buiten de EU toe in het digitale domein. De trend dat Nederlandse banken gebruik maken van diensten van Amerikaanse technologiebedrijven ter ondersteuning van contactloos betalen sluit aan bij deze geschetste probleemanalyse. Tegelijkertijd is niet iedere afhankelijkheid problematisch. Wederzijdse afhankelijkheden vormen de ruggengraat van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Een vorm van overheidsingrijpen kan echter nodig zijn voor bijvoorbeeld strategische afhankelijkheden waarop een hoog risico bestaat voor leveringsonderbrekingen.4
Om de concurrentie op digitale markten te bevorderen, is de Europese Digital Markets Act (DMA) relevant. Deze verordening, die vanaf mei 2023 van kracht is, richt zich op de allergrootste wereldwijd opererende platforms waar consumenten en ondernemers niet omheen kunnen. Deze platforms worden poortwachters genoemd. De DMA bevat verboden en verplichtingen voor poortwachters die zorgen voor eerlijke marktomstandigheden en meer concurrentie. Een van deze verplichtingen zorgt ervoor dat poortwachters contactloze betalingen mogelijk moeten maken buiten haar eigen digitale portemonnee. Bijvoorbeeld via alternatieve betaalapps van derde partijen. Deze verplichting biedt andere aanbieders de kans om te concurreren met de betaaldienst van de poortwachters. Concurrentie tussen deze diensten komt ten goede aan de keuzevrijheid en prijzen voor consumenten. Het kabinet is daarom blij dat deze verplichting in de DMA is opgenomen.
Daarnaast geldt nog steeds dat consumenten ook contactloos kunnen betalen zonder gebruik te maken van Apple Pay of Google Pay. Dit kunnen zij doen door gebruik te maken van de betaalpassen die banken standaard aan hun klanten verstrekken, of via andere betaalmethoden zoals iDeal, waarvan sommige winkeliers ook gebruik maken.
Ten slotte zijn er twee andere initiatieven om het Europese betalingsverkeer verder te ontwikkelen en afhankelijkheden van niet-EU-landen te verminderen. Allereerst wordt er gewerkt aan de mogelijke introductie van een digitale euro. Het doel van de digitale euro is om tot een pan-Europees publiek betaalmiddel te komen, dat zoveel mogelijk gestoeld is op Europese partijen en technologieën. Indachtig de oproep van uw Kamer, zet ik mij tijdens de Europese onderhandelingen voortdurend in voor een duidelijke geopolitieke strategie bij het ontwerp van een mogelijke digitale euro. Daarnaast werkt de sector samen binnen het European Payments Initiative (EPI), waarin een aantal Europese banken, waaronder ook Nederlandse banken, nieuwe private betaalmethodes ontwikkelen. Voorbeelden daarvan zijn de verdere uitrol van iDeal in Europa en de introductie van een EPI digitale wallet voor klanten (Wero). Ook hier speelt het afbouwen van afhankelijkheden een rol.
Deelt u de mening dat nu het ook voor iPhone-gebruikers mogelijk gaat zijn om contactloos te betalen zonder Apple Pay te gebruiken3 , consumenten zo veel mogelijk in staat gesteld moeten worden om contactloos te kunnen betalen middels de software van hun eigen bank?
Het bieden van keuzevrijheid aan consumenten door concurrentie te bevorderen is één van de hoofddoelen van de DMA. Apple moet ervoor zorgen dat iPhone-gebruikers ook buiten haar eigen betaaldienst hun betalingen kunnen doen. Apple is namelijk aangewezen als poortwachter en de DMA bevat de verplichting tot het mogelijk maken van contactloze betalingen via alternatieve apps. Dit zet de deur open voor andere aanbieders van betaaldiensten. Dat kunnen applicaties van banken zelf zijn, maar ook van derde partijen. Of derde partijen ook gebruik gaan maken van deze mogelijkheid, is een keuze die zij zelf maken. Het kabinet verwelkomt meer concurrentie, omdat het zorgt voor meer keuzevrijheid en lagere prijzen voor consumenten.
Ziet u in het licht hiervan het nut van de adoptie van een algemeen (open) contactloos betaalprotocol voor banken op Nederlands of Europees niveau? Zo ja, hoe gaat u hierop inzetten?
Zoals hiervoor aangegeven hebben consumenten de mogelijkheid om ook zonder Google Pay of Apple Pay contactloos te betalen via hun betaalpas en hebben derde partijen met de komst van de Digital Markets Act de mogelijkheid gekregen om deze betaaldienst ook aan te gaan bieden. Daarnaast heb ik hiervoor geschetst dat er al wordt gewerkt aan nieuwe betaaloplossingen via een mogelijke digitale euro en het European Payments Initiative. Daarom zie ik op dit moment geen noodzaak voor een algemeen contactloos betaalprotocol voor banken.
Het bericht “Topman Franse centrale bank slaat alarm: ‘Zeer negatieve schok’” |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Topman Franse centrale bank slaat alarm: «Zeer negatieve schok»»1? Wat is uw reactie op dit artikel?
Ik ben bekend met dit artikel. Ik deel de zorgen van de heer Villeroy de Galhau met betrekking tot de hoogte van het begrotingstekort in Frankrijk. Het is momenteel onbekend welk beleid Frankrijk gaat voeren na de recente parlementsverkiezingen. Monitoring van het Franse begrotingsbeleid zal binnen de Europese Unie plaatsvinden in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.
Bent u eveneens bezorgd over de begrotingstekorten en staatsschuld in een aantal Europese landen, met name ook in grote landen als Frankrijk en Italië? Wat vindt u van deze zorgelijke situatie die grote impact kan hebben op de eurozone en Nederland?
Het kabinet onderstreept het belang van houdbare overheidsfinanciën en deelt de noodzaak om hoge schulden en tekorten in lidstaten terug te dringen. Het kabinet erkent dat de Europese begrotingsregels in het verleden onvoldoende hebben geleid tot schuldafbouw door lidstaten met hoge schulden en dat lidstaten onvoldoende financiële buffers hebben opgebouwd om economische en financiële schokken op te vangen. Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels waarborgen bevatten voor ambitieuze schuldafbouw, structurele hervormingen en dat de regels investeringen stimuleren om de economie te versterken en handhaving van de regels versterken. Het kabinet zal zich inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels. In dat kader verwelkomt het kabinet dat de Ecofinraad op 16 juli jl. buitensporige tekorten heeft vastgesteld in zeven lidstaten. De Commissie publiceert in het najaar voorstellen voor Raadsaanbevelingen voor de correctie van deze buitensporige tekorten.2
Wat zijn de gevolgen voor de euro en de financiële markten, want met name voor de stabiliteit en toekomstbestendigheid van de euro is het van groot belang dat alle landen in de Europese Unie een deugdelijk begrotingsbeleid hebben? Wat zijn de gevolgen voor de rente en de inflatie?
Het uitroepen van de parlementsverkiezingen in Frankrijk is gepaard gegaan met een negatieve reactie op financiële markten, waarbij het renteverschil (spread) tussen Frankrijk en Duitsland is opgelopen tot het hoogste niveau sinds 2017. Inmiddels zijn financiële markten gestabiliseerd en is de spread tussen Frankrijk en Duitsland afgenomen, alhoewel deze wel hoger blijft dan voor het uitroepen van de parlementsverkiezingen. Derhalve lijken de risico’s voor de financiële stabiliteit momenteel beperkt.
Expansief begrotingsbeleid in de huidige macro-economische context leidt ertoe dat het begrotingsbeleid geen ondersteunende rol speelt in het streven van de ECB om de inflatie terug naar haar 2%-doelstelling te brengen. In dit kader heeft het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) ook opgeroepen om in de eurozone als geheel verkrappend begrotingsbeleid te voeren.3 De noodzaak voor een geleidelijke en aanhoudende begrotingsconsolidatie in de eurozone, gezien de noodzaak om de hoge tekorten en schulden terug te dringen, is op 15 juli jl. onderschreven door de Eurogroep.4 De begrotingsopgave die volgt uit het herziene Stabiliteits- en Groeipact en die in het najaar door de Raad aan de lidstaten aanbevolen zal worden sluit hier naar verwachting ook bij aan.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor Nederland als begrotingstekorten in de eurozone te hoog blijven? Wat zijn daarnaast de effecten voor Nederland als staatsschulden blijvend te hoog zijn?
Lidstaten binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU) zijn nauw verweven. De EMU beslaat de gehele EU en de begrotingsregels zijn van toepassing op alle lidstaten. Deze nauwe verwevenheid in combinatie met hoge schulden in een aantal lidstaten maakt dat de EMU kwetsbaar is voor schokken. Hoge schulden maken overheden kwetsbaar voor mogelijke renteschokken en kan leiden tot twijfel bij financiële markten of overheden in de toekomst kunnen voldoen aan hun financiële verplichtingen. Daarnaast beperken hoge schulden de ruimte voor overheden om te reageren op een crisis. Een asymmetrische schok in een lidstaat kan door de verwevenheid binnen de EMU financiële en economische gevolgen hebben voor andere lidstaten, waaronder Nederland, bijvoorbeeld via onderlinge kapitaal- en handelsstromen, onderlinge blootstellingen van financiële instellingen en regelingen voor financiële steun en risicodeling binnen de EU en de eurozone.
Op welke manier zorgen de hernieuwde afspraken in het Stabiliteits- en Groeipact ervoor dat landen meer gaan doen om het begrotingstekort terug te dringen? Zijn deze afspraken nu voldoende afdwingbaar? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels aanknopingspunten bieden voor verbeterde naleving en handhaving. Ten eerste zijn de herziene begrotingsregels landspecifiek, risicogebaseerd en anticyclisch, wat het nationaal eigenaarschap van lidstaten moet bevorderen. Ten tweede bevatten de regels waarborgen voor ambitieuze schuldafbouw en tekortreductie. Deze waarborgen gelden als ondergrens voor de ambitie van het raamwerk. Ten derde bevatten de herziene begrotingsregels prikkels voor structurele hervormingen en investeringen, wat ook kan bijdragen aan schuldhoudbaarheid. Ten vierde is de handhaving van de regels versterkt in de herziene begrotingsregels. Zo worden jaarlijkse en cumulatieve afwijkingen van het door de Raad vastgestelde uitgavenpad bijgehouden in een controlerekening. Daarnaast is de rol voor het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) versterkt en verankerd in wetgeving. Ook wordt de schulduitdaging van lidstaten als verzwarende relevante factor meegewogen bij het vaststellen en corrigeren van buitensporige tekorten.
Het kabinet blijft zich inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels. In dat kader verwelkomt het kabinet dat de Ecofinraad op 16 juli jl. buitensporige tekorten heeft vastgesteld in zeven lidstaten. De Commissie publiceert in het najaar voorstellen voor Raadsaanbevelingen voor de correctie van deze buitensporige tekorten.
Besluiten binnen het Stabiliteits- en Groeipact worden conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genomen door de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie. Dat betekent dat geen sprake is van automatisme bij de implementatie van de herziene afspraken. De effectiviteit van de herziening zal zich de komende tijd in de praktijk moeten bewijzen. Nederland zal zich vanzelfsprekend inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene begrotingsregels door de Commissie en de Raad.
In hoeverre deelt u de twee «gouden regels» van de topman van de Franse centrale bank dat bedrijven moeten kunnen blijven concurreren en dat tekorten niet op kunnen blijven lopen?
Het kabinet deelt deze uitgangspunten van dhr. Villeroy de Galhau. Het kabinet blijft zich inzetten voor een gedegen implementatie en handhaving van de herziene begrotingsregels. Verder deelt het kabinet het belang van het versterken van het concurrentievermogen van bedrijven in Nederland en de EU. Hierbij deelt het kabinet de uitspraak van dhr. Villeroy de Galhau om te vertrouwen in werk en innovatie, welke in Europees verband kunnen worden ondersteund door middel van verdere verdieping van de interne markt en kapitaalmarktunie, en door verstandig nationaal economisch beleid dat in de EU gecoördineerd wordt via het Europees Semester.
Op welke manier agendeert dit kabinet in de Europese Unie het belang van gezonde overheidsfinanciën en concurrentie?
Gezonde overheidsfinanciën en concurrentievermogen zijn volgens het kabinet essentieel voor duurzame economische groei en stabiliteit. Het kabinet agendeert doorlopend het belang van gezonde overheidsfinanciën. Daarmee zet dit kabinet de lange Nederlandse traditie voort. Bijvoorbeeld in de recent afgeronde onderhandelingen over de herziene begrotingsregels en de implementatie van die regels en bij de recente bespreking over het begrotingsbeleid voor 2025 in de Eurogroep. In de verschillende Europese gremia zet het kabinet onder andere in op versterking van het EU concurrentievermogen door gebruik te maken van het gehele EU-beleidsinstrumentarium. Het is van belang om binnen de overeengekomen financiële kaders de juiste randvoorwaarden te bieden voor versterking van het concurrentievermogen. Zo dient er onder meer aandacht te zijn voor verdieping van de interne markt en kapitaalmarktunie, structurele hervormingen, voldoende gekwalificeerd personeel en vermindering van administratieve bedrijfslasten.
Welke stappen onderneemt het kabinet om ook in Nederland het begrotingstekort terug te dringen en om te zorgen dat bedrijven kunnen blijven concurreren?
Het kabinet erkent in het Hoofdlijnenakkoord het belang van solide begrotingsbeleid. Het kabinet respecteert de referentiewaarden voor tekort en schuld zoals vastgelegd in het Europese Stabiliteits- en Groeipact en de Wet Hof. Om gezonde overheidsfinanciën te realiseren wil het kabinet de overheidsuitgaven en -inkomsten beheersen. Dit betekent onder andere dat de budgettaire reeksen uit het Hoofdlijnenakkoord leidend zijn voor het realiseren van de afspraken uit het akkoord. Volgens de doorrekening van het CPB leiden de maatregelen zoals gepresenteerd in het Hoofdlijnenakkoord tot een saldoverbetering van 0,6% bbp in 2028. Hiermee komt het saldo naar verwachting uit op –2,7% bbp in 2028. De schuld blijft naar verwachting ruim onder de 60% bbp, met 51,8% bbp in 2028. De ramingen van het kabinet zullen in de Miljoenennota op Prinsjesdag worden gepresenteerd.
Naast gezonde overheidsfinanciën erkent het kabinet ook het belang van een sterke concurrentiepositie, zowel van Nederland als Europa, voor onze welvaart. De Nederlandse economie staat er goed voor. Tegelijkertijd ziet dit kabinet uitdagingen, waaronder op het vlak van geopolitieke spanningen en productiviteit. Het kabinet wil daarom verschillende stappen ondernemen om het verdienvermogen te verbeteren. Zo zet het kabinet in op een stabiel ondernemingsklimaat, een sterke Europese interne markt en een succesvolle energietransitie. In het regeerprogramma zal het kabinet hier nader op ingaan.
In het licht van het artikel dient wel de kanttekening geplaatst te worden dat de Franse en Nederlandse overheidsfinanciën bepaald niet één op één met elkaar te vergelijken zijn. Ter illustratie: de Europese Commissie raamt voor Frankrijk een EMU-saldo van –5,3% bbp en een EMU-schuld van 112,4% bbp in 2024, terwijl het saldo en de schuld in 2024 voor Nederland, volgens de raming van de Europese Commissie, –2,0% bbp en 47,1% bbp (respectievelijk) bedragen. Ook de structuur van de Franse en Nederlandse economieën zijn verschillend. Zo ligt in Nederland de werkloosheid in 2024 naar verwachting op 3,9%, terwijl deze in Frankrijk 7,7% bedraagt.5 Het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking was in Nederland in 2023 31% hoger dan in Frankrijk6.
Het onderzoek van Trollrensics over desinformatienetwerken tijdens de EU verkiezingen |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Caspar Veldkamp (NSC), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Trollrensics over desinformatienetwerken op sociale media met als doel de Europese verkiezingen van 2024 te beïnvloeden?1
Ja, hiermee zijn we bekend.
Deelt u de mening dat dergelijke activiteiten een rechtstreekse bedreiging zijn voor de democratische rechtsstaat en daarmee voor de staatsveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Heimelijke beïnvloeding ondermijnt onze democratische rechtsstaat en het vertrouwen in onze democratische instituties. Daarmee vormt het een bedreiging voor onze nationale veiligheid. Het is voor het kabinet van groot belang om dreigingen tegen onze samenleving tegen te gaan.
Beamen de AIVD, MIVD en NCTV de resultaten van het onderzoek volledig? Met hoeveel zekerheid is te zeggen dat in Nederland niet op dezelfde schaal campagnes zijn gevoerd door buitenlandse mogendheden tijdens de verkiezingen van 2024?
Onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten waarschuwen al langere tijd dat inmengingsactiviteiten van andere landen in toenemende mate een bedreiging vormen.2 Het netwerk ontdekt door Trollrensics was actief in Frankrijk, Duitsland en Italië. In Nederland werd het niet waargenomen. Dit netwerk past in het normbeeld waarbij Rusland voortdurend probeert westerse beeld- en besluitvorming te beïnvloeden ten gunste van Rusland, maatschappelijke tegenstellingen probeert aan te wakkeren en te versterken en onderlinge eenheid te ondermijnen. In de openbare jaarverslagen van de AIVD en MIVD is te lezen dat Rusland zijn heimelijke beïnvloedingsactiviteiten vooral op grote Europese landen richt. Dat betekent niet dat er geen risico is voor Nederland op heimelijke beïnvloeding vanuit Rusland. Rusland stelt zich in deze opportunistisch op en is in staat om in te spelen op zich voordoende kansen in kleinere landen. Bovendien kunnen beïnvloedingscampagnes tegen bondgenoten ook indirect gevolgen hebben voor Nederland.
Hebben de AIVD en MIVD signalen opgevangen dat soortgelijke desinformatiecampagnes in Nederland zijn gevoerd tijdens de verkiezingen van 2024? Zo ja, zijn deze effectief bestreden? Wat was de schaal van deze campagne(s)?
De diensten hebben een divers instrumentarium om heimelijke beïnvloeding te onderzoeken en waar nodig de samenleving, instanties en/of personen te alerteren. Het kabinet kan in het openbaar geen mededelingen doen naar waar de inlichtingen- en veiligheidsdiensten al dan niet onderzoek naar doen. Het is voor het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten immers van doorslaggevend belang dat zij in het belang van onze nationale veiligheid, geheimhouding en bronbescherming waarborgen. U kunt ervan uitgaan dat de diensten hun wettelijke bevoegdheden kunnen en zullen inzetten om heimelijke beïnvloeding te onderkennen en waar mogelijk, tegen te gaan.
Draagt Nederland als wereldwijde host van online diensten, waaronder servers die gebruikt worden in Russische desinformatiecampagnes zoals recent bevestigd door de AIVD2, een bijzondere verantwoordelijkheid in het bestrijden van desinformatie? Zo ja, hoe kan hier effectief tegen worden opgetreden met respect voor de privacy van onschuldige internetgebruikers?
Aanbieders van hostingdiensten (inclusief online platformen) hebben bepaalde verantwoordelijkheden voor de informatie die zij hosten, die nader beschreven staan in de Digitaledienstenverordening (DSA). Dit betekent onder andere dat wanneer desinformatie de vorm heeft van illegale inhoud de DSA diverse bepalingen bevat die aanbieders van hostingdiensten een verantwoordelijkheid geven in de bestrijding daarvan. Artikel 6 DSA bepaalt dat aanbieders van hostingdiensten in beginsel niet aansprakelijk zijn voor informatie die gebruikers op hun servers plaatsen en opslaan. Zodra zij er echter kennis van krijgen dat ze illegale inhoud hosten, dan zijn ze verplicht om prompt te handelen en die inhoud te verwijderen of de toegang ertoe te blokkeren. Doen ze dat niet, dan kan de Europese Commissie, als toezichthouder van de DSA, ze wél aansprakelijk stellen voor die illegale inhoud. De DSA verplicht hen ook om meldingen van illegale inhoud mogelijk te maken en verduidelijkt dat dergelijke meldingen leiden tot kennis in de zin van artikel 6 (artikel 16, derde lid). Daarmee is er niet alleen een verplichting maar ook een prikkel om dat soort meldingen op te volgen.
Een puur hostingsbedrijf kan veelal niet ingrijpen op het niveau van specifieke inhoud van internetgebruikers, maar wel op het niveau van een hele server of website. Bijvoorbeeld door die ontoegankelijk te maken. Ingrepen door hostingbedrijven zijn daardoor over het algemeen minder proportioneel dan ingrepen door de website-eigenaar of de dienst die op de servers van het hostingbedrijf draait.
Niet alle desinformatie is illegaal. Niettemin kan het schadelijk zijn. Voor die gevallen bevat de DSA verplichtingen voor zeer grote online platformen. Zeer grote online platformen zoals X moeten daardoor in aanvulling op de verplichtingen waar alle aanbieders van hostingdiensten aan dienen te voldoen, verantwoordelijkheid nemen tegen desinformatiecampagnes, bijvoorbeeld in de vorm van niet-authentieke manipulatie van die diensten, op hun platformen. Dit probleem moet Europa-breed en bij de bron worden aangepakt. Artikel 34 en 35 van de DSA, die betrekking hebben op risicobeoordeling en risicobeperking, verplichten sociale media platforms als X of Facebook om maatregelen te nemen tegen gecoördineerd niet-authentiek gedrag en desinformatiecampagnes. Het is de Europese Commissie die hierop toezicht houdt vanuit de Digital Services Act (DSA). Meer informatie over de wijze waarop de Europese Commissie dit heeft ingevuld rondom de Europese Parlementsverkiezing is te vinden in het recentelijk gepubliceerde rapport hierover.4
Zijn er nog andere voorbeelden bekend waar Nederland een faciliterende rol speelde in beïnvloedingscampagnes gericht op andere landen? Hoe wordt dit ondervangen?
Nederland is een belangrijk knooppunt in mondiale digitale netwerken en infrastructuur. Het is voor veel statelijke actoren aantrekkelijk om misbruik te maken van Nederlandse ICT-infrastructuur, omdat deze van hoge kwaliteit is en eenvoudig is in te zetten. De AIVD, MIVD en NCTV waarschuwen daarom al langer voor het risico van misbruik van Nederlandse infrastructuur door statelijke actoren.5 Het is een belangrijke bevoegdheid en tegelijkertijd een taak van de AIVD en de MIVD om heimelijke beïnvloeding te onderkennen en tegen te gaan. Ook als de beïnvloeding in een ander land plaatsvindt en gebruik maakt van Nederlandse infrastructuur. Op 9 juli jl. is uw Kamer geïnformeerd over de verstoring van een Russische digitale beïnvloedingsoperatie, gericht op de beïnvloeding van het publieke debat in de Verenigde Staten van Amerika. Bij deze beïnvloedingsoperatie werd gebruik gemaakt van een server in Nederland. De MIVD rapporteerde in 2022 over routers die door de Russische militaire inlichtingendienst (Glavnoje Razvedyvatelnoje Oepravlenije, GROe) gebruikt worden als aanvalsinfrastructuur en de verstoring van dat netwerk.6 In 2023 zag de MIVD dat Russische actoren gebruik blijven maken van gehackte infrastructuur van onschuldige gebruikers ten behoeve van digitale spionage-, sabotage- en beïnvloedingsactiviteiten.7
Het is van belang om de Nederlandse ICT-infrastructuur in generieke zin weerbaarder te maken tegen misbruik, daarom zet het kabinet in op de uitvoering van de Nederlandse Cybersecurity Strategie.8
Doet de regering uws inziens voldoende om desinformatiecampagnes in Nederland als ook beïnvloedingscampagnes die gehost worden vanuit Nederland tegen te gaan?
Het kabinet heeft in de Voortgangsbrief Rijksbrede strategie desinformatie, die in juni aan de Tweede Kamer is verzonden, beschreven wat zij deed en welke nieuwe acties zij voornemens zijn te ondernemen. Deze acties zijn onder andere gericht op het versterken van de weerbaarheid van burgers tegen desinformatie.9
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Zijn er tijdens de Europese verkiezingen in 2024 aanvullende maatregelen genomen om desinformatienetwerken tegen te gaan? Zo ja, welke en bleken deze effectief? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn maatregelen genomen in aanvulling op reeds bestaande maatregelen, zowel in samenwerking op Europees niveau, als aanvullende maatregelen op nationaal niveau.
De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) heeft netwerken van statelijke actoren tijdens de Europese verkiezingen beter in beeld gebracht door deze te identificeren en hierover artikelen te publiceren op de website EUvsDisinfo.10
De Europese Commissie heeft met enkele van de sociale media platformen, NGO’s en nationale toezichthouders, waaronder de ACM, een zogenoemde «stresstest» gevoerd. Hierbij testte de Commissie samen met de platformen of zij klaar waren voor heimelijke verkiezingsbeïnvloeding, zoals desinformatienetwerken, op hun platform en hoe daarmee om te gaan.11 Verder heeft de Commissie richtsnoeren gepubliceerd voor aanbieders van zeer grote onlineplatforms en zeer grote onlinezoekmachines (VLOPS en VLOSE) inzake de beperking van systeemrisico’s voor verkiezingsprocessen.12 Sinds de inwerkingtreding van de DSA is de ACM in Nederland aangewezen als digitaledienstencoördinator. Bij de afgelopen EP-verkiezing was de ACM betrokken bij onder andere de verkiezingstafel.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) werkt samen met andere EU-lidstaten via mechanismen zoals het Rapid Alert System (RAS), de voor de verkiezingen ingestelde geïntegreerde regeling politieke crisisrespons (IPCR) en het European Cooperation Network on Elections (ECNE) om informatie en acties te coördineren en de weerbaarheid te vergroten.
Op nationaal niveau neemt het Ministerie van BZK tijdens de verkiezingen standaard extra maatregelen om de effecten van desinformatienetwerken te verminderen.13 Dit gaat op de eerste plaats om begrijpelijke en transparante communicatie over het verkiezingsproces en de stemprocedure. Als burgers weten hoe het verkiezingsproces werkt, zijn ze minder vatbaar voor desinformatie over dit onderwerp. Daarnaast organiseerde het Ministerie BZK wederom een verkiezingstafels voor vertegenwoordigers van de gemeenten, de Kiesraad en alle veiligheidspartners (Politie, OM, ACM en betrokken ministeries), waar mogelijke risico’s worden besproken die ondermijnend zijn voor het verkiezingsproces. Verder organiseerde het ministerie een webinar voor gemeenteambtenaren waar specifiek is ingegaan op het tegengaan van desinformatie.
Tot slot kan het Ministerie van BZK in bijzondere gevallen haar trusted flagger status inzetten, waardoor meldingen door sociale media platformen met prioriteit worden behandeld. De sociale mediabedrijven maken hierbij altijd hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of actie gerechtvaardigd is. Het ministerie heeft geen bevoegdheid bepaalde content te laten verwijderen. Deze status is voor de EP-verkiezing eenmalig ingezet bij het platform X om een algemene waarschuwing te geven dat er wellicht valse berichten worden verspreid over het verkiezingsproces. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd in de evaluatie van de EP-verkiezingen. De Minister van BZK streeft ernaar deze evaluatie begin november aan uw Kamer toe te sturen.
Uit rapporten van de onder de DSA opgerichte Europese digitaledienstenraad en de EDMO (het factcheckers consortium) Task Force blijkt dat er, ondanks pogingen van desinformatienetwerken, geen grote of structurele problemen zijn geweest bij de Europese verkiezingen.14 Ook de nieuwe, onder de DSA opgerichte, Europese digitaledienstenraad concludeert op dit moment dat er geen grootschalige of systemische incidenten hebben plaatsgevonden waardoor het verloop van de Europese verkiezingen is verstoord.15
Biedt de bestaande Europese wet- en regelgeving, met name via de Digital Services Act, voldoende mogelijkheden om op te treden tegen desinformatiecampagnes? Welke nationale en Europese maatregelen zijn er verder nog nodig om desinformatie effectief te bestrijden?
Ja, de desinformatiecampagnes zoals omschreven in het onderzoek van Trollrensics, vonden plaats op X. Dit platform geldt als een zeer grote online platform en valt sinds augustus 2023 onder de DSA. De DSA bevat verschillende bepalingen over inhoudsmoderatie door aanbieders van online tussenhandeldiensten. Volgens de definitie van het begrip «inhoudsmoderatie» (artikel 3, onderdeel t, van de DSA) gaat het dan om zowel illegale inhoud als om informatie die in strijd is met de algemene voorwaarden die de aanbieder toepast, bijvoorbeeld omdat hij deze onwenselijk of schadelijk acht. Desinformatie kan zowel de vorm aannemen van illegale inhoud als schadelijke inhoud. In het geval van het laatste, kan desinformatie en andere schadelijke inhoud vallen onder contractuele beperkingen die in de algemene voorwaarden opgenomen zijn. Daarnaast kan desinformatie ook vallen onder zogenaamde «systeemrisico» zoals beschreven in artikel 34 van de verordening. Tegen dergelijke schadelijke inhoud moeten aanbieders van zeer grote online platforms en zeer grote onlinezoekmachines maatregelen treffen om deze te beperken.
Aanbieders van zeer grote online platforms en zeer grote onlinezoekmachines moeten daarom, bij de beoordeling van systeemrisico’s, bijzondere aandacht besteden aan de manier waarop hun diensten (kunnen) worden gebruikt om misleidende of bedrieglijke inhoud, met inbegrip van desinformatie en gecoördineerde desinformatiecampagnes, te verspreiden of versterken. Het is vervolgens aan de Europese Commissie als bevoegde toezichthouder om toezicht te houden op zeer grote online platformen en onlinezoekmachines. Bij het treffen van maatregelen moeten platformen de rechten van burgers beschermen, zoals het recht op privacy en de vrijheid van meningsuiting.
Daarnaast is uw Kamer recentelijk geïnformeerd over de nieuwe maatregelen die wij nemen in de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie.16 Het Ministerie van BZK heeft opdracht gegeven tot een brede verkenning waarin wordt onderzocht hoe de kwaliteit van het open publieke debat beter kan worden gewaarborgd. Daarbij wordt onderzocht welke kwetsbaarheden het open publieke debat kent, waaronder de wijze waarop desinformatie de Nederlandse democratische rechtsstaat kan ondermijnen en welke interventies het open publieke debat beter kunnen beschermen. Over dit onderzoek en de eerste resultaten wordt uw Kamer eind 2024 geïnformeerd.
Doen grote online platforms volgens u voldoende om desinformatiecampagnes op hun kanalen te bestrijden? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo niet, van welke online platforms verwacht u meer actie en is de Digital Services Act, onder andere, voldoende uitgerust om hen hiertoe te dwingen?
De DSA verplicht zeer grote online platforms en zoekmachines om tenminste jaarlijks een risicobeoordeling te verrichten om te onderzoeken of hun diensten vatbaar zijn voor systeemrisico’s. De verspreiding van desinformatie kan zo’n systeemrisico vormen. Indien dergelijke systeemrisico’s aanwezig zijn, moeten aanbieders van zeer grote online platforms en zeer grote onlinezoekmachines maatregelen treffen om deze te beperken. Dergelijke maatregelen kunnen de aanpassing van hun diensten, online-interfaces, algemene voorwaarden inhoudsmoderatieprocedures, algoritmische systemen of aanbevelingssystemen omvatten.
Het is nu nog te vroeg om volledig te kunnen vaststellen of zeer grote online platforms en zoekmachines voldoende maatregelen nemen om systeemrisico’s, waaronder de verspreiding van desinformatie, te mitigeren. Dat oordeel is in de eerste plaats aan de Europese Commissie als bevoegde toezichthouder. In het geval van niet-naleving van de bepalingen door zeer grote online platformen en zeer grote onlinezoekmachines kan de Europese Commissie handhavingsmaatregelen. Zo kan de Europese Commissie bijvoorbeeld een maximale boete opleggen tot 6% van de wereldwijde omzet van een zeer groot online platform.
De Europese Commissie is voortvarend gestart met het toezicht, ook op de verplichtingen van artikel 34 en 35 DSA. Op 18 december 2023 is ze een formele procedure gestart tegen X. Onder meer omdat ze twijfelt aan de doeltreffendheid van de maatregelen die X neemt ter bestrijding van desinformatie. Deze procedure loopt nog. Op 12 juli j.l. heeft de Europese Commissie zijn voorlopige bevindingen naar X gestuurd.17 Daarnaast is ze een formele procedure gestart tegen Meta. De systeemrisico-analyses van Meta, de risico’s van desinformatie, en de maatregelen die Meta daartoe heeft genomen zijn onderdeel van die procedure.18 Wij volgen de voortgang van deze procedures en ondersteunen de Europese Commissie waar nodig in haar rol als toezichthouder op de naleving van de DSA.
Welke stappen gaat u nemen om samen met uw ambtsgenoten in de EU op te treden tegen deze vorm van buitenlandse verkiezingsbeïnvloeding? Bepleit u samen met hen een gezamenlijke boodschap richting de nieuwe Europese Commissie?
Het hoofdlijnenakkoord omschrijft dat de overheid zich inzet om de maatschappij weerbaar te maken tegen desinformatie. Dit belang dragen we ook in de EU uit. Het kabinet staat in EU verband in nauw contact met andere landen waar het buitenlandse beïnvloeding betreft. Concrete voorbeelden hiervan zijn het Europese Rapid Alert System (RAS) en het European cooperation network on elections (ECNE). In deze gremia zijn onder andere signalen over desinformatie, maatregelen om hiermee om te gaan en de laatste wetenschappelijke inzichten uitgewisseld. Leden van de Europese lidstaten doen mee om de negatieve impact van desinformatie zo effectief mogelijk aan te pakken en van elkaar te leren. Via deze wegen worden ook FIMI-campagnes19 gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen van FIMI en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. Waar nodig wordt gekeken naar een gezamenlijke reactie. Nederland participeert actief, o.a. door via het Rapid Alert System vertaalde versies van de Rijksbrede Strategie en de Kamerbrief Weerbaarheid Verkiezingsproces te delen.
De nieuwe Europese Commissie zal op het onderwerp desinformatie nieuwe stappen willen zetten. Dat blijkt uit de politieke richtlijnen van de herkozen Commissievoorzitter.20 Het is nu aan de Commissie om binnen hun mandaat met nieuwe voorstellen te komen. Uw Kamer wordt hier te zijner tijd over geïnformeerd.
Wat is de stand van zaken van de motie van de leden Piri en Paternotte over het in de Europese Raad pleiten voor onderzoek naar buitenlandse inmenging in de Europese Parlementsverkiezingen?3
Deze motie is uitgevoerd. De Minister-President heeft tijdens de informele Europese Raad van 17 juni 2024 zijn zorgen overgebracht over mogelijke buitenlandse inmenging in de EP-verkiezingen.22 De Minister-President gaf daarbij aan dat een onderzoek wenselijk is als er indicaties van inmenging zijn. Een dergelijk onderzoek op Europees niveau zou in de eerste plaats aan het EP zijn, in samenwerking met de Belgische autoriteiten.
Kunt u de vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Gokverslavingen door illegale gokreclames en de negatieve rol die illegale gokbedrijven hierin spelen |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel van De Groene Amsterdammer «Gokbedrijven richten hun reclame op jongeren»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op het diepgravende onderzoek dat De Groene Amsterdammer in samenwerking met de Data School (Universiteit Utrecht) heeft gedaan, waaruit blijkt dat gokbedrijven op grote schaal illegaal bezig zijn door reclames specifiek te richten op jongeren?
Met het verbod op ongerichte reclame zijn vergaande regels gesteld om tegen te gaan dat kwetsbare groepen, waaronder in het bijzonder personen onder de 24 jaar, reclames voor online kansspelen te zien krijgen.2 De Kansspelautoriteit (Ksa) ziet toe op de naleving hiervan en handhaaft waar nodig. Daarbij kunnen ook onderzoeken als dat van de Groene Amsterdammer behulpzaam zijn. De Groene Amsterdammer heeft 35.592 advertenties verzameld. In de verantwoording bij het onderzoek staat beschreven dat circa twee procent van de personen die deze 35.592 gokadvertenties zagen achttien tot en met 24 jaar waren. Bij 281 van deze advertenties, die zich volgens het onderzoek op achttien tot en met 24-jarigen richtten, was 19,2 procent van de bereikte personen achttien tot en met 24 jaar.3 Het in uw vraag genoemde percentage van zestig procent kan ik daarom niet plaatsen.
Het is onverminderd van belang te voorkomen dat minderjarigen (personen met de leeftijd tot achttien jaar) en jongvolwassenen (personen met de leeftijd van achttien tot 24 jaar) worden blootgesteld aan reclame voor (online) kansspelen. De hersenen van minderjarigen en jongvolwassenen zijn nog volop in ontwikkeling, waardoor zij de risico’s van hun gedrag niet goed kunnen inschatten. Dit maakt hen een bijzonder kwetsbare groep. Het is daarom voor minderjarigen verboden te gokken. Ook voor jongvolwassenen geldt dat extra bescherming nodig is. Daarom bevat de wet- en regelgeving extra verplichtingen en verboden om minderjarigen en jongvolwassenen te beschermen, zoals het verbod op het inzetten van rolmodellen voor gokreclame, het verbod op ongerichte reclame en het hebben van specifiek verslavingspreventiebeleid voor deze doelgroep.4
Wat vindt u ervan dat 60 procent van de gokreclames terecht komt bij jongeren terwijl er wettelijk is bepaald dat dit slechts 5 procent mag zijn, en dat maar liefst 2 miljoen jongvolwassenen zijn bereikt met deze online reclame?
Zie antwoord vraag 2.
Laat dit hoge percentage ook wat u betreft zien dat gokbedrijven zich evident niet aan de wetgeving houden omdat zij niet doorlopend monitoren waar hun reclames terechtkomen en bovendien geen pogingen nemen om dit percentage omlaag te brengen?
Vergunde aanbieders moeten ervoor zorgen dat jongvolwassenen zo veel als mogelijk gevrijwaard blijven van gokreclames. Dit betekent dat zij hun contracten met reclame- en marketingpartijen zodanig moeten inrichten dat de wet- en regelgeving wordt nageleefd. Ongerichte wervings- en reclameactiviteiten voor kansspelen op afstand via internet en mediadiensten op aanvraag (zoals aanbieders waarbij op aanvraag films, series of TV-programma’s gekeken kunnen worden) zijn verboden en alleen bij uitzondering toegestaan wanneer aan strikte, cumulatieve voorwaarden is voldaan. Het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen schrijft voor dat de vergunninghouder vooraf de best beschikbare maatregelen treft om te voorkomen dat een wervings- of reclameactiviteit personen in de leeftijdscategorie tussen achttien en 24 jaar bereikt, en achteraf met de best beschikbare technieken aan kan tonen dat hier in tenminste 95% van de gevallen aan is voldaan.5 Op het moment dat hier niet aan wordt voldaan, vergt dit aanpassing voorafgaande aan een volgende reclameactiviteit. De Ksa houdt toezicht op de naleving van de regels.
Wat vindt u ervan dat nota bene het Staatsbedrijf Holland Casino zelfs de grootste overtreder van de wet is door illegaal reclame te richten specifiek op jongeren?
Ik beantwoord deze vraag mede namens de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst. Hij is namens de Staat aandeelhouder van Holland Casino. Vanuit het aandeelhouderschap wordt van een staatsdeelneming als Holland Casino verwacht dat zij zich houdt aan de wet- en regelgeving en daarin een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dat volgens het onderzoek van De Groene Amsterdammer juist Holland Casino de grootste overtreder was van de wet die reclame gericht op jongeren moet tegengaan past hier absoluut niet bij.
Het Ministerie van Financiën heeft Holland Casino indringend gewezen op haar verantwoordelijkheid om kansspelverslaving te voorkomen en spelers te beschermen. Holland Casino betreurt wat er is gebeurd. De CEO van Holland Casino heeft op verzoek van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst een nadere toelichting gegeven over dit incident en over de maatregelen die zij heeft getroffen om deze incidenten in de toekomst te voorkomen. Holland Casino heeft haar uitingen op sociale media in de periode eind 2023 en begin 2024 onderzocht. Door een menselijke fout bleek een deel van deze uitingen niet goed gericht. Deze fout is hersteld en Holland Casino heeft sindsdien ook diverse structurele maatregelen genomen om incidenten als deze in de toekomst te voorkomen. Holland Casino moet de lat hoog blijven leggen. De Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zal Holland Casino hier vanuit zijn rol als aandeelhouder kritisch op blijven aanspreken.
Bent u zich, met ons, bewust van de grote hoeveelheid jongeren, maar liefst een op de vijf van het totale aantal gokkers, die zijn aangehaakt op deze legalisering, en nu bezig zijn met het gokken met alle gokverslavingsrisico’s van dien?
Ja. Uit de monitoringsrapportages van de Ksa blijkt dat jongvolwassenen onder de groep online spelers oververtegenwoordigd zijn. Ter bescherming van met name jongvolwassenen is door mijn ambtsvoorganger daarom ook al snel na de opening van de online kansspelmarkt ingegrepen, onder meer met het verbod op de inzet van rolmodellen en het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen.6 Per 1 oktober dit jaar treedt ook de Regeling speellimieten en bewuster speelgedrag (Regeling sbs) in werking.7 Dit maatregelenpakket omvat onder meer:
Naast wijziging en aanscherping van regelgeving worden ook andere maatregelen genomen op het gebied van verslavingspreventie, op basis van de werkagenda verslavingspreventie die op 26 februari 2024 naar uw Kamer is gestuurd.8 Bijvoorbeeld met gerichte bewustwordingsactiviteiten, gericht op (de omgeving van) jongeren en de inrichting van een expertisecentrum gokken bij het Trimbos-instituut.
Deze inzet blijft voor mij onverkort van belang. Bij toekomstige wijzigingen van wet- en regelgeving, bijvoorbeeld naar aanleiding van de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand, zal ik nadrukkelijk aandacht hebben voor de bescherming van bijzonder kwetsbare groepen zoals minderjarigen en jongvolwassenen.
Deelt u dan ook de mening met de onderzoekers dat ook aangetoond is dat gokspellen ontworpen zijn om je verslaafd te maken en dat jongeren hier nog veel gevoeliger voor zijn?
Kansspelen bevatten potentieel verslavende elementen, zoals de onvoorspelbaarheid van beloningen. Deze elementen maken deel uit van wat gokken aantrekkelijk en daardoor potentieel verslavend maakt. Kansspelen op afstand worden daarom aangemerkt als risicovolle producten. Zoals in antwoord op de vragen twee en drie aangegeven, zijn jongeren door een nog beperkte impulscontrole daarbij kwetsbaarder voor deze risico’s van kansspelen.
Wat vindt u ervan dat niet alleen de wet wordt overtreden door geen leeftijdsgrens wordt ingesteld voor de gokreclame om zo jongeren te beschermen, maar er zelfs expliciet gevallen zijn waarin gokreclame wordt verspreid op specifieke sites die jongeren gebruiken?
De regels zijn helder en reclame gericht op minderjarigen en jongvolwassenen is verboden. De Ksa treedt hard op bij dit soort overtredingen en heeft meermaals boetes opgelegd voor het actief benaderen van minderjarigen en jongvolwassenen.
Wat is uw reflectie op het alarmerende bericht van onder andere verslavingszorginstelling Novadic-Kentron en de zorgen van Trimbos dat het aantal jongeren met gokverslavingen is toegenomen sinds de legalisering?
Deze signalen vind ik zeer zorgelijk. Daarbij ga ik uit van de cijfers die in juli van dit jaar gepubliceerd zijn in het rapport van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) «Kerncijfers van de Verslavingszorg 2018–2023».9 Uit deze cijfers blijkt dat het aantal personen in de verslavingszorg met gokken als primaire problematiek is toegenomen met 15,3%, bij de instellingen die ook in voorgaande jaren cijfers aanleverden, ten opzichte van 2022. Volgens dezelfde cijfers is het aandeel spelers onder de 25 jaar in deze verslavingszorg circa 17%. Mijn beleid is erop gericht om risicovol en problematisch speelgedrag en gokverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals in mijn antwoord op vraag zes aangegeven, moeten groepen die kwetsbaar zijn voor problemen door (online) kansspelen extra beschermd worden tegen de risico’s.
Bent u het eens met de uitspraken van het Trimbos instituut dat deze toename aan verslavingen niet alleen effect hebben op het mentaal welzijn maar ook zorgen voor een toename van de armoede?
In hoeverre verslaving (aan kansspelen) leidt tot een toename van armoede is mij niet bekend en dit verband is ook niet zonder meer te leggen. Problematisch gokken kan wel leiden tot financiële problemen. Het is zorgelijk wanneer gokproblematiek samengaat met of leidt tot financiële problemen of schuldenproblematiek. Ik vind het belangrijk dat hier aandacht voor is. In het verslavingspreventiebeleid met betrekking tot kansspelen richt ik mij daarom niet alleen op het voorkomen van verslaving, maar ook op het extra beschermen van kwetsbare groepen met andere problematiek, zoals mensen met schuldenproblematiek. Een voorbeeld hiervan is de recent ontwikkelde gids van Geldfit (onderdeel van de Nederlandse Schuldhulproute (NSR)). Deze gids bevat informatie en doorverwijzing naar hulp gericht op deelnemers aan kansspelen die kampen met financiële problemen of schuldenproblematiek. Partijen uit het samenwerkingsverband van de NSR leiden mensen naar de gids, om hen tijdig te bereiken en de juiste hulp te bieden. Ook de Regeling sbs die op 1 oktober a.s. in werking treedt, zoals in mijn antwoord op vraag zes omschreven, ziet op het voorkomen van financiële problemen.
Daarnaast vind ik het belangrijk om meer inzicht te verkrijgen in de relatie tussen kansspelen en (het ontstaan van) financiële problemen. In komende onderzoeken neem ik aandacht voor financiële problemen als risicofactoren en voor financiële gevolgen van problematisch speelgedrag daarom mee.
Deelt u de zorg dat in het uiterste geval de toename aan gokverslavingen ook kan zorgen voor een toename van het aantal suïcides, wat nu al onder gokkers wordt geschat op twee tot drie suïcidepogingen per dag?
Uit Zweeds onderzoek komt naar voren dat er een relatie is tussen suïcidaliteit en gokproblematiek.10 In de recente indicatieve kosten-baten analyse kansspelen is een extrapolatie gedaan op basis dit onderzoek, waarbij de gegevens zijn omgerekend naar de Nederlandse bevolkingspopulatie.11 In Nederland worden geen cijfers bijgehouden van de achterliggende oorzaken van zelfdoding. Er zijn dan ook geen gevalideerde cijfers over de relatie tussen gokproblematiek en suïcidaliteit in Nederland. Suïcidaliteit kent niet één oorzaak, maar is vaak een wisselwerking van verschillende (risico)factoren zoals schuldenproblematiek, eenzaamheid en trauma’s. Ook verslaving is een risicofactor voor suïcide. Dit is zorgelijk. Ik vind het belangrijk om meer inzicht te verkrijgen in de gevolgen van problematisch speelgedrag in relatie tot suïcidaliteit in Nederland. Daarom zal er in de onderzoeken die de komende tijd plaats gaan vinden aandacht zijn voor de relatie tussen problematisch speelgedrag en suïcidaliteit, waarbij op voorhand nog niet duidelijk is of een cijfermatig verband aangetoond kan worden. Zo wordt in kwalitatief onderzoek onder risico- en probleemspelers, dat naar verwachting in de eerste helft van 2025 afgerond zal worden, specifiek gekeken naar deze relatie.
Kunt u uitgebreid reflecteren op, en een tijdlijn schetsen waarin de motie van Nispen c.s. wordt uitgewerkt waarmee een verbod op onlinereclames moet worden bewerkstelligd?2
Ik kom hier op terug. De Tweede Kamer heeft gevraagd om een brief naar aanleiding van de aangenomen moties in het Tweeminutendebat Kansspelen d.d. 11 april 2024.13 Ik zal uw Kamer in de volgende voortgangsbrief over kansspelen op afstand informeren over de uitvoering van de aangenomen moties, waaronder de motie die verzoekt om een verbod op online reclames voor online kansspelen.
Het bereiken van de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Vat u de doelstelling uit het hoofdlijnenakkoord dat Nederland moet behoren tot de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie op als een concrete, afrekenbare doelstelling voor u als Minister van Economische Zaken?
Ik onderschrijf van harte de doelstelling uit het hoofdlijnenakkoord dat Nederland moet behoren tot de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie. Ik zal mij hier als Minister van Economische Zaken de komende jaren hard voor maken.
Deelt u de mening dat dit doel, conform de aangenomen motie-Van der Lee c.s. over het uitspreken dat bij de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord de doelen van beleid worden geëxpliciteerd (Kamerstuk 36 560, nr. 5) concreet dient te worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening, en zal hier met Prinsjesdag verder op ingaan.
Deelt u de zorgen over de daling van Nederland op de meest recente ranglijst van meest concurrerende landen van het International Institute for Management Development (IMD), die gebaseerd is op 336 verschillende statistieken, naar de negende plek?1
Ik deel deze zorgen. Nederland is de sterkste daler in de top 10. De verslechterde algehele positie is voornamelijk veroorzaakt door dalingen in de scores binnen de pijlers «Business Efficiency» en «Infrastructure». De daling weerspiegelt een minder positieve perceptie van bedrijven over het ondernemingsklimaat in Nederland, bijvoorbeeld op het terrein van netcongestie en arbeidsmarkt. Een goede concurrentiepositie is voor bedrijven essentieel om te kunnen ondernemen.
Bent u bereid om voor Prinsjesdag een plan van aanpak te presenteren om terug te keren naar de top-5 van deze ranglijst waarbij u aandacht besteedt aan concrete acties op elk van de 20 onderliggende deelterreinen? Bent u bereid om een doeljaar voor een top-5-notering voor Nederland op te nemen?
Het kabinet zal in het regeerprogramma ingaan op wat volgens het kabinet nodig is ter verbetering van het ondernemingsklimaat om terug te keren in de top 5 van deze ranglijst.
Kunt u toelichten welke bewindspersoon naast u verantwoordelijk is voor het behalen van deze doelstelling en wie hierop aanspreekbaar zijn voor de Kamer?
De verbetering van ons ondernemingsklimaat is een gedeelde verantwoordelijkheid van het hele kabinet. Ieder lid van het kabinet is verantwoordelijk op het eigen beleidsterrein en dus aanspreekbaar op de effecten daarvan op het ondernemingsklimaat. De Minister van Economische Zaken vervult hierbij een coördinerende, agenderende en aanjagende rol.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van Nieuwsuur waaruit blijkt dat producten van in Nederland gevestigde fabrikanten, waaronder microchips van NXP en Nexperia, nog steeds worden aangetroffen in Russische wapens?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in de laatste drie maanden van 2023 Rusland alleen al ruim 2.800 afzonderlijke zendingen met microchips van Nederlandse fabrikanten heeft kunnen importeren?
Ja, dat beeld herkent het kabinet.
Beschikt u over meer recente handelsdata met betrekking tot Russische import van in Nederland geproduceerde microchips? Zo ja, kunt u deze data met de Kamer delen? Zo niet, kunt u hier onderzoek naar (laten) uitvoeren?
Het kabinet analyseert voortdurend de beschikbare informatie uit open en gesloten bronnen om omzeiling in kaart te brengen en tegen te gaan. Dit mede in (vertrouwelijke) samenwerking met partners uit zowel de private als publieke sector, waaronder ook de Oekraïense autoriteiten. Omwille van de gevoeligheid doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over de huidige informatiepositie rondom Russische import van gesanctioneerde goederen.
Kunt u uitleggen hoe het nog steeds mogelijk is dat er op grote schaal microchips uit Nederland in Russische wapens terecht kunnen komen?
Het betreft een markt van relatief laagwaardige technologie die in bulk wordt geproduceerd en verhandeld – op jaarbasis gaat het over vele miljarden chips. Bovendien is er geen reguliere exportcontrole op de goederen van toepassing. Het is daarom lastig om omzeiling volledig te voorkomen. Ondanks uitvoerige samenwerking tussen Nederlandse chipfabrikanten en de overheid komen hun chips nog steeds terecht bij het Russisch militair-industrieel complex (MIC). De oorzaak hiervan is dat tussenhandelaren in landen waar geen sancties tegen Rusland zijn opgelegd de goederen buiten de officiële distributiekanalen inkopen en naar Rusland exporteren, soms via meerdere schakels.
Dat wil niet zeggen dat de sancties op deze goederen geen effect hebben of dat de inzet van het kabinet en de chipfabrikanten om omzeiling tegen te gaan tevergeefs is. Rusland betaalt voor de complexe aanvoerroutes – dankzij sancties – een prijs die vaak ruim boven de marktwaarde van de goederen ligt. Bovendien lopen de levertijden op, waardoor de voorraad wordt uitgeput.
Het kabinet treedt bovendien op tegen de tussenhandelaren door onder andere een actieve bijdrage te leveren aan (nieuwe) sanctiemaatregelen die omzeiling bemoeilijken of bestraffen, en door in bilateraal contact een beroep te doen op de verantwoordelijkheden van overheden in de landen waar deze tussenhandelaren gevestigd zijn. Het kabinet herhaalt daarbij consequent de oproep van EU Sanctiegezant David O’Sullivan om export van common high priority goederen naar Rusland een halt toe te roepen.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat microchips uit Nederland toch in Rusland terecht komen?
Het kabinet betreurt het dat goederen van NL oorsprong nog altijd worden teruggevonden in Russische wapenresten en besteedt hier al langere tijd veel aandacht aan.2 Het tegengaan van omzeiling is dan ook een prioriteit van het Nederlandse sanctiebeleid. Naast de internationale inzet zoals hierboven genoemd, doet de overheid uitvoerig onderzoek naar patronen en kenmerken van sanctieomzeiling en combineert dit met actieve outreach en informatievoorziening richting betrokken bedrijven om hen te ondersteunen in hun zorgvuldigheidsonderzoek. De onderzoeksresultaten worden tevens gebruikt om de risicoprofilering bij de Douane verder aan te scherpen. Ook worden alle signalen van omzeiling consequent opgevolgd met onderzoek en waar nodig wordt strikt gehandhaafd.
Bent u van mening dat Nederlandse bedrijven als NXP en Nexperia voldoende doen om te checken wat er met hun chips gebeurt nadat die de fabriek verlaten hebben? Zo niet, wat kunnen deze bedrijven volgens u meer doen, en op welke wijze kan het kabinet daarbij helpen?
Het kabinet doet geen uitspraken over contacten met individuele bedrijven. Het kabinet werkt intensief samen met bedrijven waarvan goederen bijzonder gevoelig zijn voor sanctieomzeiling. De algemene indruk van het kabinet is dat deze bedrijven zich met toewijding inzetten om de omzeiling van hun goederen te voorkomen. We moeten echter realistisch zijn over de mate van invloed die deze specifieke bedrijven kunnen uitoefenen op goederenstromen in een wereldwijde markt waarin veel landen zich niet gebonden voelen aan Westerse sancties jegens Rusland.
Ziet u mogelijkheden voor de inlichtingendiensten om te helpen om malafide tussenhandelaren in het buitenland aan te pakken?
Over de inzet en/of informatiepositie van de inlichtingendiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Zijn er in het 14e sanctiepakket van de Europese Unie (EU) aanvullende maatregelen genomen met als doel om Rusland minder toegang te geven tot hoogwaardige technologie zoals computerchips? Zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Ja, de maatregelen rondom de zogenaamde common high priority (CHP) goods – waaronder computerchips – zijn in de afgelopen pakketten aangescherpt. Het 14e pakket bevat onder andere een due diligence plicht voor exporteurs van CHP-goederen. Ook zijn er maatregelen genomen t.a.v. dochterondernemingen van EU-bedrijven die gevestigd zijn buiten de EU.
Bovendien zijn er via bijlage IV van de sanctieverordening (Verordening (EU) 2014/833) maatregelen genomen tegen specifieke tussenhandelaren waarvan bekend is dat zij een groot aandeel hebben in omzeiling. Deze bijlage vormt een overzicht van entiteiten waarmee EU-bedrijven geen handel mogen drijven en deze beperkt zich niet tot Russische entiteiten. Tijdens de laatste onderhandelingen zijn onder andere negentien Chinese en negen Turkse bedrijven toegevoegd.
Kunt u aangeven in hoeverre de Europese sanctiepakketten verschillen van de aanvullende sancties die de Verenigde Staten vorige maand hebben aangekondigd, waarbij ook Chinese tussenhandelaren gesanctioneerd worden die microchips aan Rusland leveren?2
EU sanctiepakketten jegens Rusland worden in hoge mate afgestemd met partnerlanden waaronder de Verenigde Staten. Wel is het zo dat er verschillen zijn op het gebied van personen en entiteiten die door partners zijn gesanctioneerd. Zo heeft de Verenigde Staten al aan meer Chinese entiteiten handelsrestricties opgelegd dan de EU.
Het bericht ‘Bedrijven van de toekomst vragen om meer steun van Den Haag’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bedrijven van de toekomst vragen om meer steun van Den Haag»?1
Ja.
Deelt u de ambitie om in 2038 ten minste één bedrijf dat vergelijkbaar is met ASML te hebben gerealiseerd in elk van de tien sleuteltechnologieën uit de Nationale Technologiestrategie?
Succesvolle scale-ups die doorgroeien tot innovatieve koplopers zijn de motor achter economische groei, zijn de katalysator van verandering en de aanjager van transities en zijn cruciaal voor de open strategische autonomie van Nederland. Daarom zet het kabinet in op een uitstekend ondernemings- en vestigingsklimaat voor jonge innovatieve technologiebedrijven, waarin bedrijven kunnen doorgroeien tot toonaangevende internationale bedrijven die technologisch leiderschap kunnen behalen. Daarbij zet het kabinet nadrukkelijk in op het bevorderen van kennis- en kapitaalintensieve bedrijven met een hoge maatschappelijke waarde. Hierbij vormt de Nationale Technologiestrategie (NTS) nadrukkelijk het kader.
Het kabinet streeft er daarom naar om zoveel mogelijk Nederlandse startups en scale-ups rondom de prioritaire sleuteltechnologieën van de NTS te laten doorgroeien tot internationale toonaangevende bedrijven.
Wat is uw reactie op de oproep dat de overheid meer in het risico van scale-ups zou moeten delen, bijvoorbeeld door financiering te verstrekken, producten van scale-ups te stimuleren bij openbare aanbestedingen en garanties te bieden om groeibedrijven beter te kunnen laten concurreren? Kunt u bij elk van deze punten een specifieke reactie geven?
De toegang tot financiering is essentieel voor scale-ups om te kunnen groeien, innoveren en verduurzamen. Zoals mijn voorganger in de brief van 26 mei 20232 heeft aangegeven, is het voor een goed functionerend startup en scale-up ecosysteem van belang dat in elke levensfase financiering beschikbaar is. Om dit te borgen heeft de overheid financieringsinstrumenten opgezet zoals de Seed Capital Regeling en Vroege Fase Financiering voor startups, die de toegang tot financiering voor startende en snelgroeiende tech-bedrijven verbeteren. Daarnaast investeert het kabinet via Invest-NL en ROM’s in innovatieve bedrijven. Zij hebben een aanzienlijk investeringsvermogen, dat voor een groot deel wordt ingezet voor de scale-up fase. Daarnaast heeft het kabinet additionele middelen voor Invest-NL vrijgemaakt, waarmee de slagkracht van de instelling wordt vergroot en wat bijdraagt aan investeringen in onder andere de doorgroei van startups en scale-ups. Met fondsen zoals het Deep Tech Fonds, het in 2020 opgerichte Dutch Future fund en fonds-in-fonds initiatieven zoals het Dutch Venture Initiative en deelname aan het European Tech Champions Initiative (ETCI) verbetert het kabinet de beschikbaarheid van investeringsfondsen voor startups en scale-ups. Tot slot biedt de overheid generieke garantie-instrumenten aan zoals de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en de Groeifaciliteit die ook toegankelijk zijn voor scale ups. Deze instrumenten ondersteunen groeibedrijven bij het verkrijgen van de benodigde financiering en versterken daarmee hun concurrentievermogen. Met dit brede overheidsinstrumentarium deelt de overheid in elke levensfase mee in het risico van start- en scale-ups.
Ten aanzien van het stimuleren via openbare aanbestedingen onderschrijf ik dat hiermee een belangrijke impuls kan worden gegeven aan het op de markt brengen van innovatieve producten en diensten, zoals die van scale-ups. Het is aanbestedingsrechtelijk niet mogelijk om bij aanbestedingen specifiek scale-ups voor te trekken, maar de aanbestedingsvoorwaarden kunnen wel zodanig worden vormgegeven dat aanbestedingen beter passen bij het aanbod van scale-ups, zodat scale-ups een grotere kans maken om aanbestedingen te winnen. Zo kan als eis worden opgenomen dat een product of dienst moet bijdragen aan de kennisontwikkeling of ontwikkeling van producten in Nederland. Tevens kan door te werken met percelen een aanbesteding beter behapbaar worden gemaakt voor scale-ups. Ook kunnen hoge eisen ten aanzien van bijvoorbeeld financiële bekwaamheid ervoor zorgen dat startups lastiger daaraan kunnen voldoen. Door inkopers hier bewuster van te maken, kan de overheid vaker als launching customer dienen.
Gelijktijdig begrijp ik ook dat overheden en zelfstandige bestuursorganen ten doel hebben een stabiele en betrouwbare publieke dienstverlening te bieden. Omdat producten of diensten van scale-ups zich meestal nog niet op de markt hebben bewezen, zit hier een zeker risico in, terwijl overheden vanuit hun publieke dienstverleningstaak juist risico-avers zijn. Via het expertisecentrum aanbesteden (PIANOo) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) blijf ik de mogelijkheden voor innovatiegericht inkopen (SBIR, marktverkenningen, Innovatiepartnerschap, etc.) en de kansen die dit biedt bij overheidsinkopers onder de aandacht brengen.
Heeft de uitvoering van de Nationale Technologiestrategie volgens u prioriteit in het toekomstige innovatiebeleid van Nederland, gezien de noodzaak om duidelijke keuzes te maken over de inrichting van de economie van de toekomst?
Ja, het implementeren van de Nationale Technologiestrategie (NTS) heeft prioriteit in het innovatiebeleid. Het doel van deze implementatie is het maken van scherpere keuzes, waardoor we 1) gebruik maken van de kracht en bestaande kennis van Nederland; 2) ons verdienvermogen voor de toekomst veiligstellen; 3) onze maatschappelijke uitdagingen kunnen aangaan; en 4) onze nationale veiligheid zekerstellen. Ik bekijk zelf hoe de implementatie effectief kan plaatsvinden, maar de overheid is hierin niet de enige actor. De NTS beoogde ook de Nederlandse inzet van diverse innovatieve spelers een bepaalde richting mee te geven, en dat zie ik nu ook gebeuren. Vanuit de Kennis- en Innovatieagenda Sleuteltechnologieën worden Actieagenda’s opgesteld met bedrijven en kennisinstellingen om uitvoering te geven aan de NTS. De Technische Universiteiten (4TU) organiseerden op 3 juli jongstleden een evenement gericht op de NTS, om inzichtelijk te maken hoe de technische universiteiten bij kunnen dragen aan het versterken van de tien prioritaire technologieën. De Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) werken aan een plan om de NTS-prioriteiten zo goed mogelijk te kunnen stimuleren in de regio’s, op een manier die het beste past bij elke regio. Kortom, de Nederlandse inzet op de tien prioritaire technologieën is niet alleen mijn prioriteit, maar ook van bedrijven en kennisinstellingen.
Bent u nog steeds voornemens vervolg te geven aan de uitwerking van de Nationale Technologiestrategie zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de Nationale Technologiestrategie (Kamerstuk 33 009, nr. 140)? Zo ja, hoe?
Ja, ik wil nog steeds de Nationale Technologiestrategie (NTS) verder uitwerken, en dat gebeurt deels ook al (zie antwoord op vraag 4). Dit doe ik langs twee hoofdlijnen. Allereerst omvat de Nationale Technologiestrategie zoals met uw Kamer gedeeld negen strategische agenda’s; hieraan is onlangs een tiende agenda «Cybersecurity technologies» toegevoegd3. Deze agenda’s worden verder uitgewerkt in actieagenda’s, die concrete acties en stappen moeten beschrijven om de tien prioritaire technologieën succesvol te kunnen door ontwikkelen. Relevante bedrijven en kennisinstellingen worden nadrukkelijk betrokken bij het invullen van deze tien actieagenda’s. De coördinatie wordt gedaan door het kernteam van de Kennis- en Innovatieagenda Sleuteltechnologieën (KIA-ST). Ten tweede wil ik kijken of het instrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken voldoende aansluit bij de ambities uit de NTS, zie ook het antwoord op vraag 7.
Wilt u toezeggen om de uitwerking van de Nationale Technologiestrategie voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor het jaar 2025 naar de Kamer te sturen, in lijn met uw eerdere toezegging om de Kamer hierover in 2024 te informeren?
Het uitwerken van de tien actieagenda’s vergt tijd, omdat in veel gevallen een groot aantal bedrijven en kennisinstellingen gemobiliseerd moet worden en om zorgvuldige inbreng moet worden gevraagd. De uitwerking van enkele agenda’s is inmiddels van start gegaan, de rest start de komende maanden op. Ik streef naar afronding van alle agenda’s in het vierde kwartaal van 2025.
Wat betreft de uitwerking van de rol van de NTS in het EZ-instrumentarium ben ik mij nog aan het beraden op de beste aanpak. Hierbij is het van belang om de innovatie-instrumenten niet in isolement te bekijken, maar tegelijkertijd ook goed na te denken over de samenhang met het missiegedreven innovatiebeleid, het instrumentarium voor startups en scale-ups en onze visie op Groeimarkten. Het regeerprogramma geeft sturing aan deze activiteiten, die ik nu verder op kan pakken en waarover ik de Kamer komende winter wil informeren.
Bent u nog steeds voornemens om aan de uitvoering van de Nationale Technologiestrategie middelen te koppelen, zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de Nationale Technologiestrategie?
Ja, ik ben in principe bereid om middelen te koppelen aan de NTS. Gezien de beperkte financiële ruimte zal dit binnen bestaande middelen moeten plaatsvinden. Overigens worden op dit moment al EZ-middelen ingezet voor de prioritaire technologieën van de NTS. Dit gebeurt onder andere via calls vanuit het Topconsortium voor Kennis en Innovatie Hightech Systemen en Materialen (Holland High Tech), gefinancierd uit de PPS-Innovatieregeling, en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Ook vanuit projecten die gefinancierd zijn uit het Nationaal Groeifonds, zoals PhotonDelta en kwantumDelta, wordt al een omvangrijke financiële impuls aan deze sleuteltechnologieën gegeven.
Welk bedrag is volgens u nodig voor de uitvoering van de Nationale Technologiestrategie en wilt u hierbij ook de oproep van de tien chief executive officers (CEO's) betrekken dat meerdere fondsen van 1 miljard euro voor de komende zeven tot tien jarig minimaal nodig zijn?
Ik kan op dit moment niet zeggen welk bedrag nodig is voor de uitvoering van de NTS. Dit zal geheel of gedeeltelijk duidelijk worden uit de bovengenoemde acties waarmee ik uitvoering geef aan de NTS. Daarbij zullen de investeringen niet alleen door de overheid moeten worden gedaan, maar met name ook door private partijen moeten worden ingevuld. De Tech Champions worden ook betrokken bij de ontwikkeling van de actieagenda’s, dus zij kunnen hun advies en inschatting daar ook inbrengen.
Hoe beziet u in dit licht het amendement-Inge van Dijk over middelen voor de Nationale Technologiestrategie (Kamerstuk 36 550 XIII, nr. 4)? Bent u het eens dat deze oproep de noodzaak van deze middelen nog eens extra urgent onderstreept?
Met het besluit het Nationaal Groeifonds (NGF) uit te faseren, zijn er geen vrije middelen meer beschikbaar in het NGF. De middelen voor nieuwe indieningsrondes zijn komen te vervallen. Daarmee is het amendement niet meer relevant.
Ik wil hierbij benadrukken dat de afspraken over projecten uit de eerste drie rondes van het Nationaal Groeifonds in stand blijven. Er is de afgelopen jaren positief besloten over 50 projecten, waarmee een bedrag van ruim 11 miljard euro is gemoeid. Hieronder zijn ook projecten die bijdragen aan de Nationale Technologiestrategie. Zo wordt er onder andere geïnvesteerd in kwantum, photonica en artificial intelligence. Het kabinet spant zich in om van de uitvoering van deze projecten een succes te maken.
Verder verwijs ik naar de antwoorden hierboven.
Het bericht ‘Astronomische rentes, nul toezicht: kasvoorschotten nekken kleine ondernemers’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Astronomische rentes, nul toezicht: pinvoorschotten nekken kleine ondernemers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ontwikkeling dat steeds meer ondernemers gebruik maken van pinvoorschotten met regelmatig financiële problemen voor ondernemers tot gevolg?
Voor ondernemers kan een kasvoorschot een oplossing zijn voor zijn of haar financieringsvraagstuk. Tegelijkertijd brengt een kasvoorschot doorgaans hogere kosten met zich mee, waardoor extra voorzichtigheid geboden is bij het afsluiten van een dergelijke overeenkomst. Ik kan mij voorstellen dat ondernemers aangetrokken worden door de eenvoud en snelheid van kasvoorschotten, en dat het lastig is vooraf in te schatten wat de overeenkomst over een langere periode betekent.
Toch wil ik benadrukken dat kasvoorschotten op zichzelf niet problematisch zijn. Juist door die eenvoud en snelheid kunnen de voorschotten een uitkomst bieden bij een tijdelijke liquiditeitsbehoefte. Ondernemers hebben ook behoefte aan deze manier van financiering, blijkt uit een onderzoek dat de Minister van Financiën heeft laten uitvoeren.2 Daarnaast heeft de ondernemer ook zelf een verantwoordelijkheid in het vinden van de juiste financieringsoptie, mocht een kasvoorschot te duur zijn.
Op korte termijn kunnen Flexibel Krediet van Qredits of factoring een goed alternatief zijn. Bovendien is er de Gedragscode Kort Klein Zakelijk financieren, die vereist dat financiers passend en verantwoord financieren. Zo krijgen ondernemers dus beter zich op financiers die betrouwbaar zijn.
Hoe beoordeelt u de situatie dat er kredieten worden aangeboden tegen een effectieve jaarrente van meer dan 30%, 40% of 50%? In hoeverre vindt u dit wenselijk op de Nederlandse kredietmarkt?
Ik vind dit hoge effectieve jaarrentes. Tegelijkertijd is niet eenvoudig te zeggen of en wanneer een effectieve rente té hoog is. Een ondernemer zal de inschatting moeten maken of de kosten van een lening opwegen tegen de baten die hij of zij verwacht daarmee te ontvangen. In sommige gevallen is urgentie geboden en wil een ondernemer snel geld lenen. Bijvoorbeeld indien een ondernemer eenmalig voorraden moet voorschieten, omdat in de maanden daarop een grote omzet wordt verwacht en met de investering winst gemaakt kan worden. Dit soort leningen zullen vanwege de korte looptijd relatief duur zijn. Een financier verdisconteert daarnaast het risico op wanbetaling in de kosten. Het is aan de ondernemer om op basis van het voorstel en zijn financieringsvraag een beslissing te nemen. Het is van belang dat de ondernemer daarvoor tijdig op zoek gaat naar financiering en eventueel een adviseur in de arm neemt voor een goed advies over financieringsoplossingen. Transparantie over de kredietvoorwaarden bij de start en gedurende het aanvraagproces, waaronder ook de kosten, vind ik namelijk zeer belangrijk.
Welke lessen trekt u uit de situatie in Amerika voor de Nederlandse markt, aangezien deze flitskredieten daar inmiddels controversieel zijn?
De casus in de Verenigde Staten naar aanleiding waarvan rechtszaken worden opgezet zijn zeer ernstig van aard. Daar wordt gesproken van rentes tot aan 800% en zeer agressieve marketing- en incassopraktijken. Ik heb geen signalen dat deze extreme situaties zich ook hier voordoen. De Minister van Financiën schreef in eerdergenoemde Kamerbrieven dat in Nederland wel sprake is van relatief hoge rentes en de voorwaarden onderling moeilijk vergelijkbaar zijn. Dit bleek ook uit de verkenning die de AFM heeft gedaan naar non-bancaire mkb-financiering.3 Stichting MKB Financiering heeft op verzoek van het Ministerie van Financiën naar aanleiding van dit onderzoek een Gedragscode Kort Zakelijk Krediet ontwikkeld, specifiek voor deze markt en in mei jl. zijn de eerste partijen toegetreden. Het doel is dat meer financiers zich zullen aansluiten.
Stichting MKB Financiering beheert de gedragscode en controleert financiers vóór toelating tot de gedragscode en ook periodiek. Aangesloten financiers zijn onder de gedragscode verplicht om een uniform kredietoverzicht te verstrekken aan de ondernemer, om zo inzicht te geven in de kosten van het krediet. Ook dienen financiers kredieten te registreren bij Stichting BKR en het register van BKR te raadplegen voorafgaand aan verstrekking van het krediet, waarmee overkreditering kan worden voorkomen. Deze Gedragscode zal over twee jaar worden geëvalueerd.4
Deelt u de mening dat kredietverstrekkers, op basis van hun wettelijke zorgplicht, de verantwoordelijkheid hebben hun klant te informeren wanneer, onder welke voorwaarden en met welke bijbehorende effectieve rente zij een zakelijk krediet aangaan? Bent u bereid deze verantwoordelijkheid nadrukkelijk onder de aandacht te brengen bij de desbetreffende branche?
Transparantie over de kredietvoorwaarden bij de start en gedurende het aanvraagproces, waaronder ook de kosten, vind ik zeer belangrijk. Daarom steun ik de Stichting MKB Financiering met subsidie sinds 1 juli 2018. Zij heeft een Gedragscode ontwikkeld waar aangesloten non-bancaire financiers aan moeten voldoen. Na een audit kunnen zij in aanmerking komen voor het Keurmerk Erkend MKB Financier. Er zijn 17 financiers aangesloten bij Stichting MKB Financiering. Hiermee stimuleer ik verdere professionalisering en zelfregulering van deze non-bancaire sector. Met de komst van de Gedragscode Kort Zakelijk Krediet, specifiek voor deze markt van online kortlopende kredieten, verwacht ik dat meer kortzakelijke kredietverstrekkers zoals kasvoorschotaanbieders zich hierbij aansluiten. Het is ook in het belang van deze kortzakelijke kredietaanbieders om te laten zien dat zij transparant willen zijn over hun kosten en oog hebben voor passende financiering. Ik doe samen met de Minister van Financiën hierbij een oproep aan de aanbieders op de markt van kortlopende kredieten om zich aan te sluiten bij de Gedragscode Kort Zakelijk Krediet. Ook ga ik samen met de Minister van Financiën in gesprek met de in het nieuwsbericht genoemde aanbieders om hen daartoe op te roepen.
Klopt het dat bij deze vorm van kredietverstrekking geen sprake is van onafhankelijk toezicht door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of De Nederlandsche Bank (DNB)? Zo ja, bent u bereid ervoor te zorgen dat er toezicht komt op de zakelijke kredietverstrekking?
Het klopt inderdaad dat specifieke regels en financieel toezicht op deze zakelijke financieringsmarkt ontbreekt. Dit is Europees zo gegroeid. Het lijkt, zoals eerder per brief op 30 juni 2021 met uw Kamer gedeeld is, niet mogelijk om bedrijven die uit andere lidstaten krediet verstrekken aan Nederlandse ondernemingen te binden aan nationale regels en toezicht indien wetgeving geïntroduceerd wordt. Ook kunnen Nederlandse partijen n.a.v. wetgeving zich verplaatsen naar het buitenland.5
Zoals genoemd in het antwoord bij vraag 4 zal Stichting MKB Financiering over twee jaar de Gedragscode Kort Zakelijk Krediet evalueren. Ik ga bij de Stichting erop aandringen dat buitenlandse partijen die in Nederland deze producten aanbieden zich ook bij de gedragscode aansluiten.
Welke rol vervult de gedragscode mkb-financiers hierin, en (hoe) zou de toepassing van deze code nog kunnen worden uitgebreid om dergelijke onwenselijke praktijken te voorkomen?
De Gedragscode Erkend MKB Financier, waarbij alle financiers kunnen aansluiten, wordt komend jaar geëvalueerd. Daarnaast is er de Gedragscode Kort Zakelijk krediet, specifiek voor de markt van leningen van maximaal 100.000 euro en een looptijd van maximaal 1 jaar. De focus van de gedragscode ligt op verantwoorde kredietverstrekking en transparantie. De financiers die onder het keurmerk vallen, hebben zich, net als onder het algemene keurmerk Erkend MKB Financier, aangesloten bij het Kifid, het klachteninstituut voor financiële dienstverlening. Ondernemers die een krediet bij deze partijen hebben gesloten kunnen als gevolg daarvan met eventuele klachten naar het Kifid. De erkende financiers zijn ook verplicht om op grond van de gedragscodes na te gaan of de ondernemer voldoende afloscapaciteit heeft alvorens tot kredietverstrekking over te gaan. Gevallen zoals die in het artikel, waarbij ondernemers in zwaar weer nog verder in financiële problemen komen, moeten daarmee worden voorkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze lucratieve vorm van kredietverstrekking aan banden te leggen? Wilt u in uw antwoord op deze vraag ook reflecteren op de mogelijkheid van een verbod op pinvoorschotten en het vastleggen van een maximale rente voor zakelijke kredietverlening?
Zoals onder antwoord 6 uiteengezet, zie ik geen eenvoudige mogelijkheid om deze vorm van kredietverstrekking te reguleren. Daaronder valt ook het invoeren van een maximale rente. Over het invoeren een maximale rente heeft de Minister van Financiën in zijn brief van 30 juni 2021 uitleg gegeven.6 Een totaalverbod op pinvoorschotten schiet zijn doel voorbij. Omdat hier duidelijk sprake is van een behoefte bij ondernemers voor dit type financiering, lijkt het niet verstandig om deze weg af te sluiten.
Ik zie liever dat financiers zich aansluiten bij de Gedragscode Kort Zakelijk Krediet van Stichting MKB Financiering. Dit reguleert de financieringsmarkt en daarmee kunnen misstanden worden voorkomen. Zoals eerder genoemd roep ik samen met de Minister van Financiën partijen op om zich bij de Gedragscode aan te sluiten en zal ik daartoe ook, samen met de Minister van Financiën, in gesprek gaan met deze partijen.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is ten aanzien van het verbeteren van de financiering voor mkb-ondernemers en het opstarten van de mkb-financieringshub, aangezien velen van hen er tegenaan lopen dat zij geen klein zakelijk krediet kunnen afsluiten bij hun bank?
Op 20 juni heeft uw Kamer het eindrapport van het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Bedrijfsfinanciering «Kies voor baten» ontvangen. Dit najaar ontvangt u een inhoudelijke kabinetsreactie, tezamen met een kabinetsreactie op het dan gepubliceerde rapport van de gezant mkb-financiering. Op basis van deze twee rapporten zal ik uitgebreid stil staan bij de mogelijke oplossingen voor de geïdentificeerde knelpunten in het mkb-financieringslandschap.
Eén van de huidige oplossingsrichtingen is de oprichting van een financieringshub die hét centrale punt voor de zoektocht naar financiering zal worden. Hier worden ondernemers goed geïnformeerd over geschikte financieringsopties, waaronder de voor- en nadelen van kortlopende kredieten. Met draagvlak van de betrokken stakeholders gaat KvK in opdracht van EZ een financieringshub onder de naam «de FinancieringsGids» realiseren en beheren. Ik streef er naar om de eerste fase van de FinancieringsGids operationeel te hebben eind 2024, conform de motie van Van Dijk.7 In de doorontwikkeling en beheer van de FinancieringsGids is er voor de stakeholders een cruciale rol voorzien. Ik informeer uw Kamer over de verdere invulling van de opdracht en governance na het zomerreces.
Bent u bereid hierover (opnieuw) in gesprek te treden met de Nederlandse banken en kredietverleners?
Zoals hierboven genoemd ga ik samen met de Minister van Financiën in gesprek met de in het artikel genoemde kasvoorschotaanbieders.
Het bericht ‘Meta schort AI-plannen in Europa op na druk toezichthouders’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meta schort AI-plannen in Europa op na druk toezichthouders»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Hoe lang is bij u al bekend dat Meta werkt aan het plan om foto's en uitingen van miljoenen eindgebruikers te gebruiken om een eigen AI-model te trainen? Is dit wat u betreft acceptabel?
In mei van dit jaar heeft Meta haar (nieuwe) plannen gepubliceerd om onder meer AI-modellen te trainen met publieke en niet-publieke gebruikersdata. Sindsdien zijn deze plannen ook bij het kabinet bekend. Ik begrijp dat u vragen heeft over de plannen van Meta. Het is echter niet aan het kabinet om te beoordelen of deze acceptabel zijn, maar in de eerste plaats aan de toezichthouder. In antwoord 3 wordt nader ingegaan op de relevante wetgeving en eventuele handhavingsmogelijkheden van toezichthouders. Wel deel ik de zorg dat Meta mogelijk vormen van verwerking van persoonsgegevens hanteert die niet in overeenstemming zijn met de regels van het gegevensbeschermingsrecht, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Is het Meta onder de bestaande privacywetgeving, de Digital Services Act, de Digital Markets Act en de aanstaande AI Act, toegestaan om foto's – vaak met herkenbare gezichten in beeld – en uitingen te gebruiken om een AI mee te trainen? Welke gevolgen zijn er als dit in strijd is met bestaande wetten en / of richtlijnen?
Voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens vereist de AVG dat daarvoor een grondslag bestaat. In artikel 6, eerste lid, van de AVG zijn zes limitatieve grondslagen opgesomd. Wanneer een verwerking niet op een van die grondslagen gebaseerd kan worden, is zij onrechtmatig. Het toezicht op de naleving van de AVG is een taak van de onafhankelijke toezichthouder, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP heeft een ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de AVG en op grond daarvan de nodige corrigerende en sanctionerende maatregelen te nemen.
Het toezicht op de verschillende digitale verordeningen die worden benoemd is voor een deel nog in ontwikkeling, waardoor het te vroeg is om definitieve conclusies te trekken over de toelaatbaarheid van deze praktijken van Meta in relatie tot haar AI-tools. Hieronder wordt daarom aangegeven welke bepalingen een rol kunnen spelen bij het bepalen of het Meta is toegestaan om haar AI-modellen te trainen met genoemde persoonsgegevens. De praktijk moet de komende periode uitwijzen of deze praktijken in strijd zijn met bepaalde wet- of regelgeving.
De (Digital Markets Act) DMA kent geen specifieke bepalingen voor AI-diensten. Voor de toepassing van de DMA worden kernplatformdiensten technologieneutraal gedefinieerd, zo volgt uit overweging 14 van de DMA. Meta is door de Europese Commissie aangewezen als poortwachter onder de DMA voor verschillende kernplatformdiensten. Zo zijn bijvoorbeeld de online socialemediadiensten van Meta aangewezen als kernplatformdienst vallend onder het toepassingsgebied van de DMA. Dit betekent dat Meta moet zorgen voor effectieve naleving van de maatregelen in de DMA. Zo mag Meta op grond van artikel 5, tweede lid, van de DMA bijvoorbeeld niet zonder toestemming persoonsgegevens van eindgebruikers die zijn verzameld via een kernplatformdienst combineren of gebruiken bij andere diensten die Meta afzonderlijk aanbiedt. Het is denkbaar dat het trainen van AI-modellen met persoonsgegevens verkregen via de kernplatformdiensten van Meta onder het toepassingsbereik van deze bepaling kan vallen. Het is uiteindelijk aan de Europese Commissie om te bepalen of sprake is van strijd met de bepalingen in de DMA. Structurele niet-naleving van de DMA door poortwachters kan bestraft worden met hoge sancties.
Onder de AI-verordening worden er eisen gesteld aan aanbieders van AI-modellen voor algemene doeleinden. Het generatieve AI-model van Meta kan hier ook onder vallen. Een van de eisen is dat de aanbieder een voldoende gedetailleerde samenvatting over de content die voor het trainen van het AI-model voor algemene doeleinden is gebruikt, moet opstellen en openbaar maken. Hiermee moet het voor rechthebbenden makkelijker worden om inzicht te krijgen in wat er met hun data is gebeurd.
AI-systemen die worden gebruikt of in de handel worden gebracht die databanken voor gezichtsherkenning aanleggen of aanvullen door ongerichte scraping van gezichtsafbeeldingen van internet of CCTV-beelden, worden door de AI-verordening verboden. Voor de niet-naleving van deze bepalingen kunnen geldboeten worden opgelegd.
De Digital Services Act (DSA) stelt geen regels voor het trainen van een AI-model.
Heeft Meta volgens u een «legitiem belang» om foto's en uitingen van vele miljoenen eindgebruikers te gebruiken voor commerciële doeleinden, zoals de mogelijke integratie van Meta AI in Apple-producten?2 Weegt dit zwaarder dan de belangen van miljoenen eindgebruikers, ook met inachtneming van de eerdere uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Meta geen «legitiem belang» had om gericht te adverteren?3
Een verwerking van persoonsgegevens kan als gezegd alleen rechtmatig zijn als deze voldoet aan ten minste één van de zes gronden die zijn opgesomd in het eerste lid van artikel 6 AVG. Daartoe behoort ook de grondslag «gerechtvaardigd belang», die te vinden is in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. Op grond hiervan is een verwerking van persoonsgegevens rechtmatig indien en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
De AP stelt dat een gerechtvaardigd belang een in een wet vastgesteld en/of een tot de wet behorend belang moet zijn. Een commercieel belang behoort daar niet toe, aldus de AP. De rechtbank Amsterdam heeft prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld om meer duidelijkheid op dit punt te krijgen4. Het Hof heeft deze vragen nog niet beantwoord. Ik wil niet vooruitlopen op de duiding van het Hof.
Is de opvatting van Meta dat zij «legitiem belang» heeft bij het verwerken van foto's en uitingen in lijn met hoofdstuk 3, artikel 5, tweede lid, van de Digital Markets Act, die verbiedt dat persoonsgegevens van verschillende diensten van dezelfde aanbieder gecombineerd worden en stelt dat «legitiem belang», zoals gedefinieerd in artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), geen geldige rechtsgrond is? Wat is hierover de opvatting van de Autoriteit Consument & Markt (als toezichthouder) en de Europese Commissie (als handhaver)?
Ik ben niet op de hoogte op basis van welke rechtsgrond Meta van plan was gebruikersgegevens te verwerken. Het is ook niet aan het kabinet om te beoordelen of Meta een geslaagd beroep kan doen op legitiem belang als rechtsgrond. Het toezien op de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen in concrete zaken, is aan de toezichthouder en uiteindelijk de rechter. Ik heb naar aanleiding van uw vraag de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Europese Commissie om hun opvattingen gevraagd.
Volgens de ACM moeten aangewezen poortwachters zich houden aan de verplichtingen inzake persoonsgegevens zoals Artikel 5(2) DMA bepaalt. Een poortwachter behoudt de mogelijkheid om zo nodig een beroep te doen op artikel 6, lid 1, punten c, d en e van de AVG voor wat betreft de mogelijkheid tot het rechtmatig verwerken van persoonsgegevens. Of Meta in dit concrete geval in lijn met de DMA en de AVG een beroep kan doen op een «legitiem belang» bij het verwerken van foto's en uitingen zou moeten volgen uit een eventueel onderzoek.
De Europese Commissie is op het moment in ieder geval in gesprek met Meta over de implicaties van de DMA op haar AI-tool.
Komen er in de plannen van Meta mogelijk online kinderrechten in het geding, gezien de grote hoeveelheid minderjarige gebruikers op sociale media als Facebook en Instagram, die bovendien niet altijd hun leeftijd eerlijk opgeven?
Wanneer posts van minderjarigen of waarop minderjarigen te zien of te horen zijn op sociale media worden gebruikt voor het trainen van AI-modellen, kunnen verschillende kinderrechten in het geding komen.
Kinderen genieten specifieke bescherming als het gaat om het verwerken van hun persoonlijke gegevens. De AVG vereist expliciete toestemming van de ouders of wettelijke voogden voor de verwerking van gegevens van kinderen onder de zestien jaar. Ook kan het gebruiken van posts van kinderen voor dergelijke doeleinden in strijd zijn met hun vrijheid van meningsuiting en kan er sprake zijn van economische exploitatie, wanneer hun data commercieel wordt gebruikt zonder compensatie of toestemming. Het is bekend dat kinderen online vaak een onjuiste leeftijd opgeven. Dit vergroot de kans dat de aanvullende bescherming waar kinderen recht op hebben, niet kan worden geboden en dat daarmee hun rechten worden geschonden. De toezichthouders moeten er op toezien dat deze rechten niet worden geschonden. Dat hebben zij hier ook gedaan, door proactief te hebben gehandeld en hierover met Meta het gesprek te zijn aangegaan.
Weet u voor hoe lang Meta van plan is om de uitrol van de nieuwe dataverzameling te «pauzeren», zoals hen is opgelegd door de Ierse privacywaakhond? Zo niet, kunt u dit navragen en duidelijkheid bieden?
Dit is mij niet bekend. Het kabinet verkeert ook niet in de positie om navraag te doen. Dit is een taak voor de AP als onafhankelijke toezichthouder. Ik heb contact gezocht met de AP hierover. Zij heeft desgevraagd laten weten dat de Ierse toezichthouder (Data Protection Commission, DPC) op dit moment in gesprek is met Meta. Zij houdt het publiek op de hoogte middels persberichten op haar website5. De AP is hierover in direct contact met de Ierse toezichthouder. Aanvullende informatie kan de AP hierover niet verstrekken omwille van vertrouwelijkheid.
Is het volgens u voldoende duidelijk voor gebruikers dat zij het gebruik van hun data voor deze nieuwe functie kunnen afwijzen? Wat kan u doen om gebruikers proactief te wijzen op deze keuze, zodat men maximale regie over de eigen data houdt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 deel ik de zorg dat Meta mogelijk vormen van verwerking van persoonsgegevens hanteert die niet in overeenstemming zijn met de regels van het gegevensbeschermingsrecht, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het is echter niet aan het kabinet om te beoordelen of Meta in dit specifieke geval aan de voorwaarden voor toestemming en de transparantie- en informatieverplichtingen uit de AVG heeft voldaan.
In het algemeen acht het kabinet het van groot belang dat burgers regie hebben op de gegevens die over ze worden verzameld. Het is daarbij onder meer belangrijk dat de toestemming van gebruikers voor het trainen van AI-modellen gebeurt conform bestaande wet- en regelgeving. Wanneer er sprake is van een gerechtvaardigd belang, een van de verwerkingsgronden uit de AVG, moet er de mogelijkheid zijn om via een opt-out mechanisme als gebruiker bezwaar te maken tegen de beoogde gegevensverwerking. De mogelijkheid tot het doen van een opt-out moet eenvoudig en toegankelijk zijn. Hier ligt een belangrijke rol voor de desbetreffende verwerkingsverantwoordelijke. Ook zet de AP zich in om de bewustwording op het gebied van privacy- en gegevensbeschermingsrecht te vergroten.
Is het mogelijk dat u als bewindspersoon namens alle Nederlandse gebruikers grootschalig bezwaar maakt op deze dataverzameling door Meta, gezien het bedrijf heeft toegezegd dat alle bezwaren van Nederlanders ingewilligd zullen worden? Zo ja, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u om alsnog maximaal op te komen voor de belangen van Nederlandse gebruikers?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat gebruikers (collectief) bezwaar kunnen maken als zij van mening zijn dat inbreuk wordt gemaakt op hun rechten. De AVG biedt in artikel 80, eerste lid, de mogelijkheid dat een organisatie namens meerdere betrokkenen (onder meer) een klacht kan indienen bij de toezichthoudende autoriteit of een civiele procedure kan starten tegen de verantwoordelijke of verwerker. Het is echter niet aan bewindspersonen om dit te doen.
Het kabinet kan worden aangesproken op het stelsel van het gegevensbeschermingsrecht, zoals de wetgeving en het beleid op dat terrein, maar het is niet aan het kabinet om in individuele gevallen te interveniëren. Dat is aan betrokkenen zelf en de door hen eventueel aan te wijzen (juridische) vertegenwoordigers.
Acht u een «opt-in-systeem», waar gebruikers actief moeten aangeven als zij wel data willen afstaan voor het trainen van de Meta AI, niet beter in lijn met bestaande privacyregels vanuit de AVG?
Het valt niet op voorhand te zeggen of een dergelijke aanpassing beter in lijn zou zijn met de regels van de AVG. Bovendien is het zoals eerder aangegeven niet aan het kabinet om dat in concrete gevallen te beoordelen, maar aan de toezichthouder.
In het algemeen is het van belang dat iedere verwerking van persoonsgegevens berust op een rechtsgrondslag uit artikel 6 AVG. Als daarvoor de grondslag «toestemming» wordt gehanteerd, moet deze toestemming ondubbelzinnig en in vrijheid gegeven zijn op basis van duidelijke informatie. Ongeacht de specifieke verwerkingsgrondslag gelden ook voor elke verwerking de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens, die zijn neergelegd in artikel 5 AVG. Deze vereisen onder meer dat gegevens ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, transparant en op behoorlijke wijze worden verwerkt en alleen voor welbepaalde en specifiek omschreven doelen. Ook geldt het principe van dataminimalisatie, dat met zich brengt dat altijd moet worden gekozen voor het minst ingrijpende systeem waarvoor zo min mogelijk gegevens worden verwerkt. Het is aan de organisatie die verantwoordelijk is voor verwerking van persoonsgegevens (de verwerkingsverantwoordelijke) om aan te tonen dat zij een wettelijke grondslag heeft om persoonsgegevens rechtmatig te verwerken. Voor zover het gaat om verwerkingen van persoonsgegevens waar de hoofdvestiging van Meta in Ierland verwerkingsverantwoordelijke voor is, is het in de eerste plaats aan de Ierse toezichthouder om de rechtmatigheid van deze verwerkingen te beoordelen. De Ierse toezichthouder werkt daarbij samen met de andere Europese privacy-toezichthouders, waaronder de Autoriteit Persoonsgegevens. In het algemeen geldt voor toestemming dat die niet rechtsgeldig door middel van een opt-out-systeem kan worden verkregen.
Is er reeds overleg geweest tussen de European Data Protection Board, waaronder de nationale toezichthouders, en Meta over dit besluit? Kunt u uitleggen welke bezwaren er zijn geuit en welke verbeteringen Meta heeft toegezegd?
Op dit moment is de Ierse toezichthouder in gesprek met Meta. De Ierse toezichthouder houdt de andere Europese privacy-toezichthouders hiervan op de hoogte. Ook de AP is hierover in direct contact met de Ierse toezichthouder. Aanvullende informatie kan hierover niet worden verstrekt omwille van de vertrouwelijkheid.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens een zienswijze op de voorgenomen plannen van Meta? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, kunt u de toezichthouder om een reactie vragen?
De AP volgt de voorgenomen plannen van Meta op de voet. Ook bij de AP zijn klachten binnengekomen over Meta ten aanzien van het mogelijk gebruik van persoonsgegevens voor het trainen van Al. Op dit moment houdt de Ierse toezichthouder de AP en de andere Europese privacy-toezichthouders actief op de hoogte over de voortgang van dit dossier. De verstrekte informatie stelt de AP in staat om ook zelfstandig een, weliswaar voorlopig, oordeel te vormen over de plannen. De AP heeft vertrouwen in een goede samenwerking met haar Europese collega-toezichthouders, in het bijzonder de Ierse toezichthouder, om deze kwestie voortvarend en doelgericht te adresseren.
Is er reeds overleg geweest tussen uzelf en collega-bewindspersonen uit de Europese Unie over de voorgenomen plannen van Meta? Werkt u aan een gezamenlijk standpunt?
Er is geen overleg tussen mij en collega-bewindspersonen geweest over de voorgenomen plannen van Meta. Aan een gezamenlijk standpunt tussen Europese regeringen wordt op dit moment niet gewerkt.
Wat is uw reactie op de zeer korte tijd tussen het moment dat Meta de plannen heeft aangekondigd (10 juni) en het moment dat deze nieuwe vorm van dataverzameling in werking zou treden (26 juni)?4 Geeft dit wat u betreft voldoende tijd voor overheden om adequaat te reageren en voor gebruikers om bezwaar aan te tekenen? Wat kan u samen met Europese collega's doen om niet nogmaals door Meta overvallen te worden door een dergelijk besluit?
Vooropgesteld moet worden dat Meta de plannen voor de uitrol van de nieuwe dataverzameling van EU-gebruikers tot nader order heeft opgeschort. Dit betekent dat de Ierse toezichthouder op dit moment, in goede samenwerking met de andere Europese privacy-toezichthouders, waaronder de AP, met Meta in gesprek kan gaan over de voorgenomen verwerkingen en de plannen nader kan bekijken. Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of de plannen van Meta acceptabel zijn, maar in de eerste plaats aan de toezichthouder.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden en nog voor de «pauze» van Meta voorbij is?
Ja.
De mislukte verkoop van TenneT Duitsland |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Kan de Minister toelichten hoe volgens hem de financieringsbehoefte bij TenneT op korte termijn het beste zou worden ingevuld?
In de Kamerbrief waarmee wij u deze antwoorden aanbieden gaan wij in op hoe de financieringsbehoefte van TenneT het beste kan worden ingevuld op zowel de korte als de lange termijn. Voor de korte termijn geldt dat wij voornemens zijn TenneT een aanvullende overbruggingslening te verlenen om er zorg voor te dragen dat TenneT kan blijven investeren. De overbruggingslening wordt aan uw Kamer voorgelegd bij de Begroting 2025 van het Ministerie van Financiën.
Kan de Minister toelichten of en zo ja welke verplichtingen vanuit de overheid hieraan ten grondslag liggen?
Zoals nader toegelicht in de Kamerbrief waarmee wij u deze antwoorden aanbieden wordt de kapitaalbehoefte van TenneT veroorzaakt door de grote investeringsagenda van TenneT. TenneT investeert in energie-infrastructuur binnen wettelijk gereguleerde kaders. Dit hangt samen met de wettelijke verplichting voor TenneT om te voorzien in een dekkend elektriciteitsnetwerk en een betrouwbare elektriciteitsvoorziening in Nederland en een deel van Duitsland. Hierbij worden ook de plannen rondom Wind op Zee vanuit de respectievelijke overheden meegenomen.
Periodiek bepaalt TenneT welke investeringen nodig zijn om aan de wettelijke verplichting te voldoen. Dit volgt een wettelijke 2-jaarlijkse cyclus waaruit voor Nederland een officieel Investeringsplan met een horizon van 10 jaar wordt vastgesteld. In Duitsland wordt vergelijkbaar hieraan samen met de drie andere Duitse hoogspanningsnetbeheerders het Netzentwicklungsplan opgesteld. Met deze plannen biedt TenneT inzicht aan de samenleving in wanneer welke uitbreidingen of onderhoudswerkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
Het Investeringsplan en het Netzentwicklungsplan worden in de markt geconsulteerd en daarna getoetst door de Autoriteit Consument en Markt en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei in Nederland en het Bundesnetzagentur in Duitsland. Na toetsing is TenneT wettelijk verplicht de investeringen te doen. In Duitsland worden de projecten uit het Duitse investeringsplan tevens vastgelegd in het Bundesbedarfsplangesetz.
Is daar ook een termijn aan verbonden die voortvloeit uit een wettelijke verplichting?
In het Investeringsplan en het Netzentwickelungsplan zijn termijnen opgenomen wanneer investeringen naar verwachting worden gerealiseerd. Voor eventuele vertragingen is een deugdelijke motivatie nodig. Als TenneT projecten doelbewust en zonder deugdelijke motivatie vertraagt, kan dit leiden tot een schending van de wettelijke plicht en sanctionerend optreden van de bevoegde toezichthouder.
In hoeverre kunnen de investeringsbehoefte voor TenneT en de gederfde inkomsten voor de Nederlandse staat door de misgelopen verkoop van de Duitse tak gedekt worden door een verhoging van de nettarieven voor de Duitse afnemers, waardoor we deze eenmalige tegenvaller ombuigen naar een structurele bron van inkomsten?
TenneT opereert in gereguleerde markten waar de tarieven worden vastgesteld door de toezichthouders. In Duitsland betreft dit het Bundesnetzagentur. TenneT of de Nederlandse staat gaan dus niet over de Duitse nettarieven.
Was het inboeken van de verkoopopbrengst een voorbarige actie volgens de Minister?
De onderhandelingen over de volledige verkoop van TenneT Duitsland zijn mede op verzoek van de Duitse staat gestart. Daarmee is er vanaf het begin af aan vertrouwen geweest in een succesvolle transactie. Ook toen de begrotingsproblematiek bij de Duitse staat voor vertraging zorgde, hebben wij telkens signalen gehad van de Duitse staat dat het aannemelijk was dat de volledige verkoop van TenneT Duitsland zou gaan slagen. De ramingen in de begroting waren daarmee de op dat moment meest realistische inschatting.
Het bericht van Elon Musk op X waarin hij stelt alle apparaten van Apple te zullen weren uit zijn bedrijven wanneer OpenAI geïntegreerd wordt op OS-niveau |
|
Jan Valize (PVV) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het volgende bericht van de heer Musk?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Bent u bekend met het vijf dagen eerder verschenen artikel «Het rommelt bij OpenAI, de maker van ChatGPT: kritiek op veilig gebruik van artificial intelligence komt van binnen en buiten» gepubliceerd door Business Insiders Nederland op 5 juni 2024?2
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de opvatting van de heer Musk dat de integratie van OpenAI op OS-niveau van Apple producten, zoals verkondigd door Apple op de WWDC (Worldwide Developers Conference), een potentieel veiligheidsrisico kan vormen voor deze apparaten? Zo nee, waarom niet?
Het integreren van producten van derde partijen in Apple producten, maar ook producten van vergelijkbare partijen, is een veel voorkomend proces. Dit integratieproces kan veiligheidsrisico's met zich mee brengen, waarbij de potentiële kwetsbaarheden over het algemeen toenemen naarmate de integratie diepgaander wordt. In het specifieke geval van AI-integratie binnen een besturingssysteem, zoals de integratie van OpenAI op OS-niveau, worden deze risico's verder geïntensiveerd. Deze vorm van integratie vereist namelijk toegang tot gevoelige gegevens en kerncomponenten van het OS, wat verder gaat dan conventionele integraties. Apple heeft aangegeven in openbare berichtgeving dat er in dit proces data wordt uitgewisseld met externe partijen. Ook heeft Apple in openbare berichtgeving aangegeven maatregelen te hebben getroffen om de cybersecurity en dataprivacy te borgen. Daar zijn geen technische details over openbaar gemaakt. Uiteraard moeten dergelijke integraties voldoen aan de relevante wet- en regelgeving, zoals verder staat toegelicht in de beantwoording van vragen 7 en 8.
Apple heeft overigens de uitrol van de integratie van ChatGTP van OpenAI binnen de EU uitgesteld (zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 6, 7 en 8).
Deelt u de mening dat de scheidingslijn tussen «lokaal opgeslagen» en «opgehaald/gedeeld middels geautoriseerde apps» geen heldere barrière kent en derhalve flinterdun genoemd mag worden? Graag een onderbouwing van uw beantwoording.
De scheidingslijn tussen lokaal opgeslagen gegevens en gedeelde gegevens is technisch gezien duidelijk, namelijk dat lokaal opgeslagen gegevens zich bevinden op het apparaat van de gebruiker, terwijl gedeelde gegevens worden overgedragen naar externe servers. Tegelijkertijd is voor gebruikers niet altijd duidelijk wat er wel of niet gebeurt met hun gegevens. Dit komt door de complexiteit van moderne besturingssystemen en de voortdurende balans tussen gebruiksgemak en beveiliging. Hierdoor kan lokale informatie op verschillende manieren, zowel actief (aangevinkt door de gebruiker) als automatisch (bijvoorbeeld via virusscans, en spellingcheckers), met externen worden gedeeld zonder dat de gebruiker zich hiervan bewust is.
Vindt u dat dergelijk potentieel veiligheidsrisico voor een overheidsorgaan onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kunnen veiligheidsrisico’s die ontstaan door integraties van producten van derde partijen in een besturingssysteem onwenselijk zijn voor de overheid. Zo is een risico van oneigenlijk delen en verwerken van gegevens van smartphonegebruikers onwenselijk. Tegelijkertijd zijn er maatregelen mogelijk om deze risico’s te mitigeren. Ook moeten dergelijke integraties voldoen aan de relevante wet- en regelgeving, zoals verder staat toegelicht in de beantwoording van vragen 7 en 8. Apple geeft aan te werken aan uitgebreide bescherming van persoonsgegevens voor hun AI-toepassingen, bijvoorbeeld middels «Private Cloud Compute (PCC)»3. De PCC ontvangt gegevens van het toestel van de gebruiker voor het uitvoeren van een AI-toepassing wanneer deze niet op het toestel zelf kunnen worden uitgevoerd. Na ontvangst worden de gegevens gebruikt voor het uitvoeren en worden deze na gebruik gelijk verwijderd. Gegevens in de PCC worden volgens Apple niet gedeeld met derden en zouden ook niet door Apple verder worden verwerkt.
Wat bent u voornemens te gaan doen om hieraan gerelateerde potentiële veiligheidsrisico’s in kaart te brengen en tevens in te perken?
Voor het inzetten van AI-toepassing binnen de Rijksoverheid gelden verschillende risico mitigerende maatregelen. Deze maatregelen zijn verwerkt in zowel (EU) wet- en regelgeving alsook de inkoopvoorwaarden voor ICT. Dit betekent enerzijds dat Apple zelf verantwoordelijk is voor het naleven van de inkoopvoorwaarden en anderzijds zij op wet- en regelgeving getoetst en gecontroleerd worden door Rijksoverheidsorganisaties en toezichthouders.
Voor het gebruik van generatieve AI-toepassingen, zoals die van Apple, geldt nog steeds het voorlopige standpunt generatieve AI over het gebruik door Rijksorganisaties van generatieve AI.4 Hierin staat dat voor het inzetten van een AI-toepassing, deze onderworpen moet worden aan een Impact Assessment Mensenrechten Algoritme (IAMA) en een Data Protection Impact Assessment (DPIA). De uitkomsten van de DPIA en IAMA dienen voor inzet van de toepassing ter advies aan de (departementale) Chief Information Officer (CIO) en de Functionaris Gegevensbescherming (FG) te worden voorgelegd. Door middel van deze maatregelen worden potentiële veiligheidsrisico’s op tijd gesignaleerd en kan er doelmatig ingegrepen worden.
Leveranciers hebben ook een eigen verantwoordelijkheid om te voldoen aan wetgeving en inkoopvoorwaarden. Zoals in antwoord op vraag 3 benoemd, heeft Apple vooralsnog de uitrol van de AI integratie binnen de EU uitgesteld.
In hoeverre past een integratie van AI op OS-niveau binnen de kaders van de DMA, DSA, AI-Act en andere relevante wetten, regels en verordeningen?
Het is aan de toezichthouders en uiteindelijk aan de rechters op Europees en nationaal niveau om te bepalen in hoeverre een integratie van AI op OS-niveau binnen de bestaande kaders van relevante wet- en regelgeving past. In de Digital Markets Act (DMA) en de AI-verordening staan bepalingen die ingaan op onder andere interoperabiliteitsverplichtingen en de verantwoordelijkheden binnen de waardeketen van AI. Besturingssystemen vallen niet binnen de reikwijdte van de Digital Services Act (DSA).
Apple is door de Europese Commissie aangewezen als poortwachter onder de DMA voor verschillende kernplatformdiensten. De iOS-diensten van Apple vallen onder het toepassingsgebied van de DMA en zijn door de Commissie aangewezen als kernplatformdienst in de categorie besturingssysteem (artikel 2, tweede lid, onder f). Dit betekent dat Apple moet zorgen voor effectieve naleving van de maatregelen in de DMA die van toepassing zijn op besturingssystemen, zoals het verbod op het combineren van data of de interoperabiliteitsverplichtingen. Op basis van artikel 5, tweede lid, van de DMA mag Apple bijvoorbeeld niet zonder toestemming persoonsgegevens gebruiken in andere diensten die Apple afzonderlijk aanbiedt.
Onder de DMA zijn diensten die gebruikmaken van AI niet opgenomen als afzonderlijke kernplatformdienst. Uit overweging 14 van de DMA volgt echter dat de definitie van kernplatformdiensten voor de toepassing van deze verordening technologieneutraal is en ook diensten omvat die langs verschillende wegen worden aangeboden. De onderliggende technologie waar het besturingssysteem op leunt, kan op deze wijze dus ook onder het toepassingsgebied van de DMA komen te vallen. Dat betekent echter niet dat de DMA zich verzet tegen een integratie van AI op OS-niveau, mits Apple zich voor haar iOS-diensten houdt aan de verplichtingen en verboden die volgen uit de DMA.
Onder de AI-verordening zijn aanbieders van AI-modellen voor algemene doeleinden met ingang van 2 augustus 2025 verplicht om informatie en documentatie op te stellen, up-to-date te houden en beschikbaar te stellen voor toezichthouders en aanbieders die dat AI-model in hun AI-systemen willen integreren. De bedoeling is dat deze informatie en documentatie inzicht geeft in de capaciteiten en beperkingen van het AI-model voor algemene doeleinden en daarmee aanbieders verderop in de waardeketen die met dit model verder bouwen aan specifiekere AI-modellen of -systemen in staat stelt aan hun verplichtingen uit de AI-verordening te voldoen.
Als AI-modellen voor algemene doeleinden voor systeemrisico’s kunnen zorgen, dan moeten ze volgens de AI-verordening aan extra eisen voldoen. Dit kan het geval zijn als er zeer veel computerkracht gebruikt is bij het trainen van het model, maar ook het aantal eindgebruikers kan een relevante factor zijn bij de beoordeling of een AI-model voor systeemrisico’s kan zorgen. Modellen met systeemrisico’s moeten onder andere modelevaluaties uitvoeren, risico’s beoordelen en beperken en zorgen voor een passend niveau van cybersecurity. Ook moeten incidenten zo snel mogelijk gemeld worden bij het Europese AI-bureau, dat toezicht houdt op deze modellen.
Wat gaat u doen om de privacy van onze burgers te borgen?
De privacy van burgers binnen het digitale domein wordt op verschillende manieren geborgd. Binnen de EU wordt het grondrecht op gegevensbescherming wettelijk beschermd via de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Toezicht en handhaving op de rechtmatigheid van gegevensverwerking in de publiek en private sector wordt in Nederland gedaan door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
De AP is een onafhankelijke toezichthouder en heeft ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de AVG. Zo heeft de AP als toezichthoudend autoriteit de bevoegdheid om organisaties te gelasten alle informatie voor hun onderzoek te verstrekken (art. 58, AVG). Ook is de AP bevoegd om sancties op te leggen als een organisatie de privacywetgeving overtreedt. Sancties die de AP kan opleggen zijn: waarschuwingen, berispingen, last onder dwangsom, boetes (maximaal 20 miljoen of 4% van de wereldwijde jaaromzet) of een verwerkingsverbod.
In de casus van Apple wordt het toezicht niet door de AP opgepakt, maar door de Ierse privacyautoriteit. Het Europese hoofdkantoor van Apple is namelijk gevestigd in Cork, Ierland. Dit houdt in dat, aangezien de hoofdvestiging zich in Ierland bevindt, de leidende toezichthoudende autoriteit conform artikel 56 uit de AVG de Ierse toezichthouder is. De Ierse toezichthouder heeft eenzelfde mandaat en bevoegdheden als de Nederlandse AP en zij werken bij grensoverschrijdende gegevensverwerkingen nauw samen. Deze samenwerking vindt plaats middels de European Data Protection Board (EDPB).