De plannen voor 'grootste windpark ter wereld' boven Eemshaven |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Plannen voor «grootste windpark ter wereld» boven Eemshaven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het bericht genoemde initiatief substantieel kan bijdragen aan de realisering van de doelstellingen van het Klimaatakkoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Klimaatakkoord is een gezamenlijke opgave. Ik juich het toe dat de initiatiefnemers plannen maken die kunnen bijdragen aan het realiseren van het Klimaatakkoord.
Zoals afgesproken in het klimaatakkoord wordt wind op zee gezien als belangrijke klimaatneutrale energiebron voor de toekomst. Groene waterstof heeft veel potentie als energiedrager van duurzame energie. Ik zie dan ook potentie in dit soort projecten. Voor een project als dit is het noodzakelijk nieuwe gebieden voor wind op zee aan te wijzen. Het kabinet wijst deze gebieden aan via het Programma Noordzee. Bij de afwegingen rondom de aanwijzing van nieuwe gebieden zal ook de productie van waterstof en ontsluiting daarvan worden meegenomen.
Dit project bevindt zich momenteel nog in de absolute beginfase. De haalbaarheidsstudies moeten worden uitgevoerd en de investeringsbeslissing dient nog te worden genomen. Het is in mijn ogen daarom te vroeg om iets te zeggen over de (economische) effecten die het project kan hebben.
Deelt u de mening dat dit initiatief een belangrijke katalysator kan worden voor de grootschalige productie van waterstof wat Nederland een koploper van de waterstofeconomie kan maken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het initiatief tevens de potentie in zich heeft op de economische structuur van Noord-Nederland aanzienlijk te versterken?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u al in contact met de initiatiefnemers van dit project? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en gaat u alsnog contact opnemen?
Ik sta met veel partijen met ideeën en projecten in contact. Zo ook met de partijen achter dit idee.
Wat kan de Nederlandse overheid bijdragen aan de definitieve totstandkoming van dit project? Hoe gaat u daar zorg voor dragen?
Het is nog te vroeg om daar iets over te kunnen zeggen. Het project zelf is immers nog niet veel meer dan een idee waarvoor de haalbaarheidsstudie nog uitgevoerd moet worden. Hoe de eventuele bijdrage van de Nederlandse overheid aan dit project in de toekomst eruit zal zien, hangt af van de verdere uitwerking. Als er verder uitgewerkte plannen liggen, zal ik deze bestuderen en beoordelen of een verdere bijdrage van de overheid gepast is en hoe deze vorm krijgt.
Het bericht 'Consumentenbond: Producten van webwinkels buiten de EU vaak onveilig' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond: Producten van webwinkels buiten de EU vaak onveilig»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat online shoppen bij webwinkels buiten Europa onverantwoorde risico’s oplevert? Bent u het eens met de analyse van de Consumentenbond?
Ik ben bekend met het probleem dat er door aanbieders van buiten de EU producten worden aangeboden die niet voldoen aan de Europese veiligheidseisen. Hierover krijg ik ook signalen van ondernemers en toezichthouders. Ik vind het goed dat de Consumentenbond hiermee aan de slag is gegaan door met haar zusterorganisaties producten te testen. De resultaten van het onderzoek komen overeen met mijn beeld dat voor bepaalde productgroepen consumenten (via platforms) gemakkelijk zelf producten kunnen importeren uit landen van buiten de EU (hierna: directe import) die niet altijd voldoen aan de regels voor productveiligheid.
Deelt u de mening dat er sprake moet zijn van een gelijk speelveld tussen Nederlandse ondernemingen en (web)winkels van buiten de Europese Unie (EU) wanneer het aankomt op de veiligheid van producten? Zo ja, welke maatregelen/acties neemt u om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk sprake is van een gelijk speelveld zowel binnen de Nederlandse wetgeving als de EU tussen Nederlandse ondernemingen en (web)winkels van buiten de EU?
Alle producten die worden aangeboden op de Nederlandse of Europese markt moeten voldoen aan de Europese regelgeving. Dit geldt ook voor producten die (via platforms) door consumenten van aanbieders van buiten de EU worden gekocht. Ik ben me ervan bewust dat het gelijke speelveld er op het gebied van productveiligheid niet altijd is. Daarom onderneem ik actie. Ik wil op Europees niveau kritisch kijken naar de rol en verantwoordelijkheden van platforms. Hierop ga ik in de beantwoording van vragen 5 en 6 nader in. Daarnaast onderschrijf ik de reeds gemaakte afspraken tussen een aantal grote Europees opererende platforms (waaronder Alibaba en Amazon) en de Europese Commissie over productveiligheid (de Product Safety Pledge). Onderdeel van deze afspraken is dat platforms zelf op zoek gaan naar producten die door toezichthouders als onveilig zijn aangemerkt en daarop actie ondernemen. Uit de eerste evaluatie van deze afspraken over de periode oktober 2018 tot en met maart 2019 blijkt dat de deelnemende platforms zich in de meeste gevallen ook houden aan de afspraken. Ik ga met de Europese Commissie in gesprek over de laatste stand van zaken met betrekking tot de Product Safety Pledge. Ook ben ik – om consumenten bewust te maken van de risico’s – in november 2019 een voorlichtingscampagne gestart.
Hebt u signalen dat als gevolg van de (ver)koop van onveilige producten via webwinkels van buiten de EU en een ongelijk speelveld, (mkb-)ondernemingen in Nederland die zich wel netjes aan alle regels en (veiligheids)eisen houden in de problemen komen? Wilt u dit laten nagaan?
Ja, ik krijg deze signalen van Nederlandse ondernemers. Zij ervaren een ongelijk speelveld doordat producten die via directe import op de markt komen niet altijd voldoen aan de veiligheidsregels.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de recent aangenomen motie-Aartsen/Palland, die de regering verzoekt om in Brussel te pleiten om webwinkelplatforms zoals Alibaba ook zelf verantwoordelijk en aansprakelijk te maken voor de producten die zij aanbieden, zodat zij voldoen aan de consumentenregels voor productveiligheid (Kamerstuk 35 251, nr. 8)?
Zoals ik in mijn beantwoording van 10 februari op eerdere Kamervragen over dit onderwerp aangaf2, bekijk ik op dit moment welke toekomstige juridische mogelijkheden er zijn om platforms bepaalde verantwoordelijkheden op te leggen als er iets mis is met een product. Daarnaast bekijk ik hoe deze verantwoordelijkheden ook afgedwongen kunnen worden bij platforms van buiten de EU, zoals Alibaba. Zoals met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 7 november jl.3, heb ik over de vraag welke verantwoordelijkheden opgelegd zouden kunnen worden aan platforms, de Commissie voor Consumentenaangelegenheden (CCA) van de SER om advies gevraagd. Het advies van de SER neem ik mee in de invulling van de motie-Aartsen/Palland om webwinkelplatforms zelf aansprakelijk te maken voor producten die zij aanbieden. Ik heb de SER/CCA gevraagd om uiterlijk in april met haar advies te komen. Over dit onderwerp ben ik in contact met de Europese Commissie en ik kijk daarbij ook in welke (toekomstige) Europese wetgevingstrajecten regelgeving voor platforms zou kunnen worden opgenomen. Dat de Europese Commissie dit onderwerp ook serieus neemt, blijkt uit haar recent gepubliceerde digitaliseringsstrategie waarin zij aangeeft de rol en verantwoordelijkheden van online platforms te willen verduidelijken en dat volgens haar de verspreiding van (o.a.) onveilige producten via die platforms moet worden aangepakt.4 Ook in het op 10 maart jl. gepresenteerde actieplan betere implementatie en handhaving van interne marktregels heeft de Europese Commissie aandacht voor directe import. Hierbij geeft de Europese Commissie aan specifiek te kijken naar de reeds aangekondigde Digital Service Act en de herziening van de Richtlijn Algemene Productveiligheid5. Tevens ga ik het gesprek aan met andere lidstaten om te bezien of we ons gezamenlijk kunnen inzetten voor dit onderwerp. In een aantal lidstaten leven soortgelijke zorgen als in Nederland.
Hoe ziet aangaande dit onderwerp het Europese krachtenveld eruit? Ziet u draagvlak om op korte termijn in Europees verband te komen tot maatregelen die enerzijds consumenten en ondernemers beschermen tegen onveilige producten en anderzijds «foute webwinkels» dwingen zich aan onze regels en standaarden te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat meer actie nodig is om te voorkomen dat consumenten en ondernemers de dupe worden van (ver)koop van onveilige producten via dergelijke webwinkels? Welke (aanvullende) maatregelen zouden kunnen worden getroffen, zowel nationaal als Europees?
Ja, ik ben van mening dat er actie nodig is en ik denk daarbij dat het belangrijk is dat het Nederlandse bedrijfsleven, consumentenorganisaties en de rijksoverheid hierin samen optrekken. Dit is één van de redenen waarom ik aan de SER/CCA advies heb gevraagd over dit onderwerp. In de adviesaanvraag heb ik de CCA zowel gevraagd na te denken wat marktpartijen zelf kunnen doen, alsook wat de rijksoverheid kan doen. Voor de inzet van de rijksoverheid verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6.
Hoe is uitvoering gegeven aan de in 2018 aangenomen motie-Amhaouch c.s., die de regering verzoekt om in de EU te bepleiten dat bedrijven uit derde landen die online producten verkopen aan consumenten in Europa worden verplicht om een aansprakelijkheidsofficier, zijnde een persoon verantwoordelijk voor conformiteit op Europees grondgebied, te hebben (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 30)? Welke webwinkels van buiten de EU hebben een dergelijke «aansprakelijkheidsofficier» op Europees grondgebied en welke niet?
Tijdens de begrotingsbehandeling 2019 heb ik in reactie op de motie-Amhaouch aangegeven er bij de (toen lopende) onderhandelingen over de Europese markttoezichtverordening voor te pleiten om voor bepaalde productgroepen te verplichten dat er een persoon in de EU aanwezig is die verantwoordelijk is voor de conformiteit van een product.6 Deze onderhandelingen zijn halverwege 2019 afgerond. In mijn brief van 7 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat mijn inzet er mede toe heeft geleid dat er in de nieuwe markttoezichtverordening is opgenomen dat er voor diverse productcategorieën een verplicht aanspreekpunt in de EU komt. Dit zorgt er voor dat onze toezichthouders straks in de EU een aanspreekpunt moeten hebben voor deze producten in plaats van dat ze alleen bij een producent in een derde land kunnen aankloppen. Omdat de lidstaten nog de nodige aanpassingen moeten doorvoeren in hun wet- en regelgeving en dagelijkse toezichtpraktijk, treedt de markttoezichtverordening in juli 2021 in werking. Vanaf dan is het voor producenten of aanbieders (bijvoorbeeld webwinkels) van buiten de EU die producten op de EU markt aanbieden dus verplicht om een aanspreekpunt in de EU te hebben.
Overweegt u om de invoer van onveilige producten via webwinkels van buiten de EU, via bijvoorbeeld luchthavens of de Rotterdamse haven, aan banden te leggen totdat is aangetoond dat producten wel veilig zijn? Bent u bereid dit in EU-verband aan de orde te stellen?
Dagelijks komen er ongeveer 130.000 pakketten Nederland binnen waarvan zo’n 75.000 uit China en Hong Kong. Of deze pakketten onveilige producten bevatten is helaas van de buitenkant niet zichtbaar. Controle door de douane en markttoezichthouders vindt risicogericht en steekproefsgewijs plaats. Alleen al de hoge aantallen maken het ondoenlijk om al deze pakketten te controleren of om pakketten van bepaalde afzenders eruit te filteren. Bovendien druist een generieke stop op pakketten van bepaalde afzenders, zonder dat vaststaat dat de inhoud niet voldoet aan Europese wet- en regelgeving, in tegen de internationale afspraken die zijn gemaakt in de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Gaat u de betreffende webwinkels ter verantwoording roepen en aanspreken op de gevolgen van hun handelen?
Er zijn al verschillende contacten tussen de overheid en platforms van zowel binnen als buiten de EU die producten aanbieden aan consumenten. Zo spreken onze toezichthouders, zoals de NVWA en de ACM met platforms over naleving van de consumenten- en productveiligheidsregels. Ook mijn eigen ministerie zoekt actief contact met deze platforms om met hen te spreken over productveiligheid en hen aan te spreken op het mede mogelijk maken van de verkoop van onveilige producten. Zo is mijn ministerie momenteel in contact met Alibaba Europa om met hen te spreken over productveiligheid.
Wat gaat u doen om, samen met bijvoorbeeld de Consumentenbond, consumenten meer bewust te maken van de risico’s van onveilige producten die gekocht zijn via webwinkels van buiten de EU?
Het is belangrijk dat consumenten zich goed bewust zijn van de risico’s van onveilige producten die gekocht zijn via webwinkels of platforms van buiten de EU. Ik zoek daarbij nadrukkelijk de samenwerking met maatschappelijke partijen. In het kader van de campagne «Recht hebben, recht halen», waarbij onder meer de Consumentenbond betrokken is, heb ik daarom in november 2019 een website over directe import gelanceerd (www.laatjenietinpakken.nl). Ik heb consumenten via sociale media met video’s door vloggers en influencers geïnformeerd over de risico’s van directe import. Ik bezie nog hoe deze campagne in 2020 een vervolg kan krijgen. De mogelijkheden van (gezamenlijke) consumenteninformatie maken daarnaast expliciet deel uit van deze adviesaanvraag die ik heb gedaan bij de CCA van de SER.
Het bericht ‘Ook ondernemingsraad politie slaat alarm over nieuw communicatienetwerk’. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ook ondernemingsraad politie slaat alarm over nieuw communicatienetwerk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een goed functionerend communicatienetwerk voor politiemedewerkers en andere hulpdiensten van levensbelang is?
Ja. Zoals ik in mijn brieven van 26 april 2019 en 14 februari 20202 heb aangegeven, heeft bij de vernieuwing van het communicatienetwerk C2000 de veiligheid van hulpverleners steeds de hoogste prioriteit. Vanzelfsprekend blijft dit het geval, en daar hoort een goed functionerend communicatienetwerk bij.
Klopt het dat er nog steeds sprake is van situaties waarin politieagenten de meldkamer of collega’s niet of onvoldoende kunnen bereiken, al dan niet in noodsituaties?
Vanaf de periode kort na de migratie nacht van 27 januari jl. rapporteren brandweer, ambulancediensten en Defensie een consistent en ongewijzigd beeld: in het algemeen kunnen zij goed werken met het nieuwe netwerk.
Bij de politie is het beeld anders. In bepaalde situaties doen zich verbindingsproblemen voor die te maken (lijken te) hebben met een nog niet goed functionerend netwerk. Dat deze problematiek met name bij de politie speelt, heeft te maken met de intensiteit waarmee de politie gebruik maakt van het spraaknetwerk van C2000 en de snelheid van verplaatsen. Politiemensen zijn in die situaties geconfronteerd met het verlies van de verbinding of slechte audiokwaliteit. Goede en betrouwbare verbindingen zijn voor politiemensen van levensbelang. Op het moment dat men daar niet op kan vertrouwen, geeft dat aanleiding tot onzekerheid en onrust. In de tussentijd is binnen de politie voorzien in alternatieve manieren van communicatie.
De Centrale Ondernemingsraad van de politie heeft dit per brief indringend bij mij en de korpschef onder de aandacht gebracht. Bijgaand doe ik u mijn reactie op de brief van de COR toekomen.
Overigens merk ik op dat ook als het netwerk stabiel is, er zich situaties kunnen voordoen, waarbij hulpverleners de meldkamer of collega’s niet kunnen bereiken. Dat was zo met het oude netwerk en zal met het nieuwe netwerk ook zo zijn. Dit is inherent aan het gebruik van radionetwerken. Dit moet echter wel tot een minimum beperkt worden. Daar zijn alle inspanningen op gericht.
Hoe kan het dat, terwijl politievakbond ACP al op 5 februari had gemeld dat collega’s geen of onvoldoende bereik hebben in bepaalde delen van het land, dit nog steeds niet is opgelost, gezien het levensgrote belang van een goed functionerend communicatienetwerk?
In de nacht van 27 januari jl. is C2000 in heel Nederland van het oude naar het nieuwe netwerk gemigreerd. Het is onvermijdelijk en was voorzien dat zich na migratie problemen zouden kunnen voordoen. Vanaf de migratie is er onmiddellijk gestart met het oplossen van deze problemen.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 14 februari jl. 3 is daartoe een nazorgteam ingericht van specialisten van het meldkamerdienstencentrum, de Landelijke Meldkamersamenwerking, het programmateam Implementatie Vernieuwing C2000 en de leveranciers. Dit team zet zich elke dag maximaal in om het netwerk zo snel mogelijk te verbeteren. Problemen die vanuit het perspectief van de gebruiker – op straat of op de meldkamer – het meest urgent zijn krijgen daarbij de meeste prioriteit. In het licht van de gemelde problematiek bij de politie is het nazorgteam uitgebreid en zijn extra experts ingeschakeld. Alle inspanningen ten spijt kan het tijd kosten voordat de oorzaak van een gemeld probleem is achterhaald. Als de oorzaak bekend is moet een oplossing worden ontwikkeld, getest en uitgerold. Naar het zich nu laat aanzien zijn de afgelopen week voor de problemen met de bezettoon en een groot deel van de verbindingsproblematiek voor de hulpverlener op straat oplossingen gevonden.
Herinnert u zich dat u op vragen van de PVV hieromtrent tijdens het debat met de leden van de commissie voor Justitie en Veiligheid op 20 februari 2020, antwoordde: «De intensieve nazorgfase loopt nog tot 27 maart aanstaande en het oude systeem «staat er nog.» Er wordt hard gewerkt om eventuele aanloopproblemen te verhelpen.»? Deelt u de mening dat, gezien de reactie van de ondernemingsraad van de politie, er toch meer problemen zijn dan tijdens het debat zijn vermeld?
Tijdens het algemeen overleg waaraan de vraag refereert, heb ik gezegd dat de nazorgfase in elk geval tot 27 maart 2020 loopt en dat dan bezien zal worden of er inderdaad sprake is van aanloopproblemen of dat er meer aan de hand is. De kwalificatie aanloopprobleem laat onverlet dat gebruikers van die aanloopproblemen flinke hinder kunnen ondervinden. Met de Centrale Ondernemingsraad van de politie stel ik vast dat het vernieuwde netwerk met name bij de politie nog niet overal naar tevredenheid functioneert en ik begrijp ook dat met het verstrijken van de tijd de ongerustheid hierover toeneemt en de tolerantie afneemt.
Deelt u de mening dat er dus meer moet worden gedaan om dergelijke nieuwe (nood)situaties te voorkomen? Zo ja, wat gaat u nu doen, aangezien er meer urgentie is dan tijdens het debat op 20 februari is vermeld?
De veiligheid van hulpverleners heeft mijn absolute prioriteit, en ik trek daarbij samen op met de korpschef. Er wordt met man en macht gewerkt om de problemen op te lossen. Het nazorgteam is uitgebreid en er zijn extra experts ingeschakeld. Dit heeft mijn volle aandacht. Ik laat mij persoonlijk dagelijks informeren over de stand van zaken, het aantal meldingen, het aantal op te lossen problemen en de acties die daarop door het nazorgteam worden ondernomen. Onder regie van de Landelijke Meldkamersamenwerking is een besturing ingericht om de operationele en technische knelpunten bij elkaar te brengen om het spraaknetwerk C2000 gericht stabieler te maken. De nazorgfase loopt in elk geval tot 27 maart. Die periode, en zo nodig daarna, blijft het nazorgteam met maximale inzet werken aan het verbeteren van het netwerk.
Het bericht ‘Coronavirus bereikt onze winkels: producten worden duurder’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Bruno Bruins (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Coronavirus bereikt onze winkels: producten worden duurder?»1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven en winkels die prijsregulering toepassen als gevolg van de uitbraak van het nieuwe Coronavirus?
Mijn zijn geen overzichten bekend van bedrijven en winkels die mogelijkerwijs prijsregulering hebben toegepast aan het begin van de coronapandemie. Overigens zijn er, in retroperspectief, geen concrete signalen naar voren gekomen dat consumenten ernstig benadeeld zijn geweest.
Zijn de beschikbaarheidsproblemen bij Chinese leveranciers de enige oorzaak van de prijsverhoging of zijn er nog andere oorzaken die ertoe leiden dat bedrijven hun prijzen verhogen?
In algemene zin is de prijsstelling van producten en diensten een kwestie van vraag en aanbod. Daarbij en daarnaast kunnen velerlei effecten een rol spelen in de prijzen, zoals inflatie, de aan- of afwezigheid van concurrentie, seizoensinvloeden of andere gebeurtenissen met grote impact zoals natuurrampen.
Kunt u aangeven aan welke maatregelen naast de werktijdverkorting nog meer wordt gedacht, mocht het tot de zomer duren voordat voorraden weer aangevuld zijn?
De economische en maatschappelijke gevolgen van het coronavirus duren nog steeds voort en zijn in Nederland voor iedereen voelbaar. Daarom is er een steun- en herstelpakket met tijdelijke financiële regelingen, een sociaal pakket en investeringsmaatregelen. Hiermee helpt de rijksoverheid grote en kleine (zelfstandig) ondernemers en biedt ondersteuning als werknemers van werk(loosheid) naar nieuw werk bewegen.
Een actueel overzicht is te vinden op www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-financiele-regelingen/overzicht-financiele-regelingen.
Kunt u aangeven of de problemen van tekorten ook spelen bij bedrijven die niet binnen de sector detailhandel vallen, maar wel afhankelijk zijn van productie uit China?
Problemen van tekorten hebben zich ook voorgedaan buiten de detailhandel. Onder meer als gevolg van maatregelen die zijn getroffen om het coronavirus een halt toe te roepen, zoals tijdelijke sluitingen van bedrijven en onderbreking van toeleveringsketens, maar ook door het wereldwijde tekort aan containers en de handelsbeperkingen.
Kunt u aangeven of de problemen van tekorten ook spelen bij bedrijven binnen de medische sector? Kunt u daarbij aangeven of er voldoende medicijnen en medische hulpmiddelen op voorraad zijn en welke eventuele maatregelen er getroffen kunnen worden om tekorten te beperken en voorraden te behouden?
Voor maatregelen die genomen zijn en worden om de beschikbaarheid van geneesmiddelen te borgen, verwijs ik u naar de Kamerbrief van de Minister voor Medische Zorg van 12 februari 2021 (Kamerstuk 29 477, nr. 696). Over de inzet om de productie van hulpmiddelen, geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal voor zowel de korte als de lange termijn in ons land en binnen Europa te versterken en uit te breiden verwijs ik naar de Kamerbrief van de Minister voor Medische Zorg van 30 juni 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 454) en naar de Commissiebrief van 6 november 2020 inzake het verzoek van de commissie VWS om een reactie op initiatiefnota Veldman over structurele weerbaarheid van medische industrie in crisistijd (kenmerk 1747128–210435-GMT). Ik verwijs in deze context ook naar de Kamerbrief van 7 mei jl.1 De Kamer is het afgelopen jaar meerdere malen geïnformeerd over de actuele beschikbaarheid van geneesmiddelen en de aanleg van de COVID Crisis Voorraad (CCV) van IC-geneesmiddelen.2 Voor de aanleg van een ijzeren voorraad aan persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen ten behoeve van toekomstige crises, verwijs ik u tenslotte graag naar de brief van de Minister voor Medische Zorg van 14 april 2021.3
Kunt u toelichten welke maatregelen ondernemers zelf kunnen nemen om tekorten te beperken en voorraden te behouden?
De beelden over eventuele tekorten wisselen sterk per sector, evenals de gevolgen hiervan voor bedrijven. Daarnaast kunnen ondernemers zelf het beste inschatten hoe hiermee om te gaan, het is niet aan mij om op de stoel van de ondernemer te zitten.
Welke maatregelen worden er nu aanvullend genomen, nu een relatief grote uitbraak van het Coronavirus zich binnen het Schengengebied voordoet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'PostNL verhoogt pakketprijs in kerstpiek' |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «PostNL verhoogt pakketprijs in kerstpiek»?1
Ja
Klopt het dat PostNL voornemens is de pakketprijs te verhogen tijdens de kerstperiode? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De zakelijke pakketmarkt is een niet gereguleerde en concurrerende markt. De prijsstelling van individuele aanbieders is afhankelijk van vraag en aanbod op deze markt. Het beprijzen van vraagpieken is een normaal economisch fenomeen en het staat pakketvervoerbedrijven vrij hier hun eigen bedrijfseconomische afwegingen in te maken.
Kunt u aangeven of deze geplande prijsverhoging alleen geldt voor bezorging van goederen buiten de universele postdienst (UPD)?
Ja, deze prijsverhoging betreft alleen de niet gereguleerde zakelijke pakketmarkt.
Ziet u een verband tussen het verhogen van de postzegelprijs en het voornemen om de pakketprijs te verhogen? Zo ja, welk verband ziet u? Zo nee, is dit volgens u een toevallige samenloop van omstandigheden?
Nee, dit zijn twee volledig los van elkaar staande ontwikkelingen. De verhoging van de postzegelprijs is het gevolg van sterk dalende volumes en daardoor een hogere kostprijs per eenheid. De verhoging van de tarieven van pakketbezorging in piektijden is het gevolg van een dusdanig sterk groeiend aantal pakketten (met name tijdens de decembermaand), dat hiervoor veel extra mankracht nodig is (tijdelijke inhuur), die mogelijk ook buiten de reguliere werktijden worden ingezet (duurdere uren, overwerk). Ook moet PostNL extra investeren in haar infrastructuur om deze pieken te kunnen verwerken. Deze factoren brengen extra kosten met zich mee.
Is naar uw inschatting het voornemen om de pakketprijs te verhogen een gevolg van de overname van Sandd door PostNL? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, denkt u dat het verhogen van de pakketprijs losstaat van de overname van Sandd en waarom?
In het voorgaande antwoord heb ik aangegeven dat het verhogen van de pakketprijs in de piekperiode sterk samenhangt met de extra kosten die door PostNL worden gemaakt voor het kunnen verwerken van de stijgende pakketvolumes in de decembermaand. Ik zie geen verband met de overname van Sandd: de activiteiten van Sandd richtten zich vrijwel volledig op het zakelijke brievenpostsegment. De pakketactiviteiten van Sandd waren beperkt qua omvang en zijn al binnen een jaar ná de start weer stopgezet.
Klopt het dat PostNL de winst uit de pakketbezorging gebruikt om de «neergang bij de postdivisie» te compenseren? Hoe verhoudt dit zich tot het verbod op kruissubsidiëring?
Het gaat in het betreffende artikel niet over kruissubsidiëring zoals bedoeld in de Postwet. Ik ga ervan uit dat de journalist hier met de term «compenseren» heeft bedoeld dat in het overall beeld van de jaarcijfers een mindere prestatie van een bepaald bedrijfsonderdeel goed gemaakt wordt door een beter dan verwachte prestatie van een ander bedrijfsonderdeel. Op 24 februari jl. heeft PostNL haar jaarcijfers over 2019 aan beleggers gepresenteerd. In dat kader wordt er gerapporteerd over alle marktsegmenten (mail in Nederland, pakketdivisie en internationaal). In de jaarcijfers wordt gekeken naar het netto resultaat voor de hele onderneming (omzet, bedrijfsresultaat, winst). Overigens heeft PostNL voor het segment «Mail in Nederland» een positief resultaat gerapporteerd.
Klopt het dat PostNL een vastgesteld rendement krijgt voor de bezorging van de UPD? Zo ja, is het in dat geval toegestaan dat PostNL de winst uit pakketbezorging gebruikt om de postdivisie te compenseren? Wat vindt u daarvan?
Nee, dit is niet correct. Voor de postbezorging binnen de UPD geldt een maximum rendement (art. 25, tweede lid, Postwet 2009). Dit is een plafond waar PostNL niet boven mag komen. De afgelopen jaren is het daadwerkelijk gerealiseerde rendement op de UPD telkens lager geweest dan het wettelijke maximumrendement.
Op welke wijze bent u voornemens om na het ontstaan van het monopolie op de postbezorgingsmarkt het verbod op kruissubsidiëring te handhaven? Hoe blijven beide inkomstenstromen gescheiden en hoe houdt u hier toezicht op?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de regels voor de kostentoerekening zoals die zijn opgenomen in de Postregeling 2009. Daarin zit onder meer ook de eis van een gescheiden boekhouding. De ACM beoordeelt of sprake is van ongeoorloofde kruissubsidiëring tussen de twee markten. De kostentoerekeningssystematiek heeft als doelen: het betaalbaar houden van de UPD en het voorkomen van ongeoorloofde kruissubsidiering tussen UPD en niet-UPD marktsegmenten.
In het besluit om toestemming te verlenen voor de consolidatie van Sandd en PostNL heb ik aangekondigd dat zal worden bezien of via het huidige kostentoerekeningsysteem afdoende wordt geborgd dat de voordelen van de consolidatie voor de UPD ook daadwerkelijk worden behaald en dat extra kosten door de concentratie niet ten laste komen van de UPD-gebruiker. In dat verband heb ik inmiddels onderzoek extern uitbesteed waarin ook wordt gekeken of er aanleiding bestaat om het toezicht op kruissubsidiëring te versterken. Indien gewenst kan dit leiden tot aanpassing van de systematiek zoals deze nu volgt uit de Postregeling 2009.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daartoe gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een klimaatscepticus meer dan een miljoen gulden ontving van o.a. Nederlandse bedrijven met als expliciet doel om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Het Nederlandse bedrijfsleven financierde negen jaar lang een klimaatscepticus» en «Lobbyist van een vuile wereld»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de onderste steen boven dient te komen in dit dossier? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat dit aan het licht is gebracht en voor het maatschappelijke debat is het goed als hierover duidelijkheid komt. Het is aan de betreffende bedrijven om die duidelijkheid te geven.
Onderschrijft u de stelling dat in de afgelopen decennia cruciale tijd is verspeeld in het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat de mondiale aanpak van het klimaatprobleem urgent en vooralsnog ontoereikend is om de afgesproken doelen te halen. Daarom heeft het kabinet voor Nederland een ambitieuze klimaatdoelstelling afgesproken en dringt Nederland er in Europees verband op aan om de Europese doelstelling voor 2030 te verhogen, om daarmee ook andere landen aan te zetten hun inspanningen te voor 2030 te vergroten.
Onderschrijft u de stelling dat klimaatontkenners hebben bijgedragen aan het verspelen van cruciale tijd in het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot de invloed van klimaatsceptici is geweest, is niet te zeggen. Het klimaatbeleid is onderwerp geweest van opeenvolgende kabinetten en parlementen waarbij een groot aantal afwegingen heeft plaatsgevonden, gebaseerd op veel verschillende bronnen. Het klimaatbeleid is ook niet slechts bepaald door nationale, maar ook Europese en internationale ontwikkelingen.
Erkent u dat de bedrijven die geld hebben gegeven aan de in de bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, met als expliciet doel om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, medeverantwoordelijkheid dragen voor het verspelen van cruciale tijd in het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Mocht de financiële ondersteuning door bedrijven expliciet als doel hebben gehad om het wetenschappelijke debat over klimaatverandering te vertroebelen, dan is dat geen goede zaak. Het wetenschappelijke debat behoort met open vizier te worden gevoerd. Ik stel wel vast dat er inmiddels een breed gedeelde consensus bestaat – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen.
Onderschrijft u de stelling van Follow The Money dat Nederland nog altijd een broedplaats is van Europees klimaatscepticisme?3 Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet goed beoordelen. Wel is er inmiddels een breed gedeelde consensus – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen.
Onderschrijft u de stelling van Follow The Money dat klimaatsceptisch Nederland nog altijd profiteert van netwerk en geld uit de fossiele industrie?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht verschaffen van de relevante Nederlandse beleidsbeslissingen in het klimaat- en energiedossier die zijn genomen, zowel in het voordeel als in het nadeel van het aanpakken van de klimaatcrisis, in de jaren dat de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus werkte aan zijn CO2-project en «regelmatig binnenliep» bij het Ministerie van Economische Zaken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de politieke keuzes in het Nederlandse klimaatbeleid zijn in openheid gemaakt en als zodanig ook terug te vinden.
Kunt u van alle bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, een overzicht verschaffen van de lobbybrieven, rapporten en documenten die zij de afgelopen 40 jaar naar ministeries, overheden en de Nederlandse politiek hebben gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet doenlijk.
Kunt u van alle bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, een overzicht verschaffen van alle posities die vertegenwoordigers van deze bedrijven hebben ingenomen in gespreksorganen, green deals, samenwerkingsverbanden en andere overlegstructuren met de overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u van alle bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, een overzicht verschaffen van door hen gemaakt lesmateriaal, sponsoring op scholen en beïnvloeding van het onderwijs, nu en in het verleden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de overheid beschikt niet over een dergelijk overzicht en houdt niet bij welk lesmateriaal door welke (al dan niet commerciële) partijen wordt ontwikkeld en aan scholen wordt aangeboden.
Gaat u het Nederlandse onderwijsveld vragen om lesmaterialen van en eventuele samenwerkingen met bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs, en ook hun voorgangers, aan uw Kamer in vele eerdere (schriftelijke) vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen en op basis daarvan scholen te vragen bepaalde lesmaterialen wel of niet te gebruiken. Dit is aan scholen en leraren zelf. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Ook kunnen zij, bijvoorbeeld in het kader van (beroepsgerichte) stages of in de vorm van gastlessen, samenwerking aangaan met bedrijven en organisaties. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden.
Gaat u de Nederlandse cultuursector vragen om eventuele samenwerkingen met bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan de Nederlandse cultuursector zelf om daar over te beslissen.
Gaat u de Nederlandse media vragen om eventuele samenwerkingen met en advertenties van bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan de Nederlandse media zelf om daar over te beslissen. De publieke omroepen zijn sowieso gehouden zich niet te laten sponseren door bedrijven.
Gaat u de Nederlandse ministeries en overheden vragen om eventuele samenwerkingen met bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om bedrijven ter verantwoording te roepen voor wat er in het verleden is gebeurd. Mijn focus ligt nu op realisatie van de ambitieuze klimaatdoelen die dit kabinet voor de toekomst heeft gesteld. Om die te behalen is samenwerking met de gehele maatschappij nodig, ook met het bedrijfsleven. Ik stel vast dat er inmiddels ook binnen het bedrijfsleven een brede consensus bestaat over klimaatverandering en de rol van de mens hierin, en een grote bereidheid om aan maatregelen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord bij te dragen.
Wat zijn wat u betreft de gevolgen van de onthullingen over de financiering van twijfel over de klimaatcrisis door AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA voor de samenwerking met de betreffende bedrijven in de toekomst?
Zie antwoord vraag 15.
Onderschrijft u de stelling dat, indien in de jaren tachtig en negentig zowel in Nederland als internationaal adequaat klimaatbeleid zou zijn gevoerd, de klimaatcrisis al grotendeels opgelost had kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet relevant om te speculeren over wat er zou zijn gebeurd als er in het verleden overal ter wereld andere politieke keuzes zouden zijn gemaakt. Ik richt mij op de stappen die we nu kunnen en moeten nemen om klimaatverandering aan te pakken.
Deelt u de mening dat bedrijven die in het verleden geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners en twijfelzaaiers over de klimaatcrisis, niets te zoeken zouden moeten hebben bij het vormgeven van klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 15 en 16.
Hoe duidt u de uitspraken van Hans Wiegel, die over de klimaatscepticus stelt: «Natuurlijk heeft hij invloed gehad. Hij zat overal, iedereen kende hem»?5
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Waaruit blijkt dat het huidige Nederlandse klimaatbeleid niet zou zijn beïnvloed door klimaatontkenners en sceptici, zoals de in de bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus en zijn latere geestverwanten?
Zie antwoord vraag 19.
Erkent u dat bedrijven die in het verleden geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners en twijfelzaaiers over de klimaatcrisis, nog steeds een grote invloed hebben op het Nederlandse klimaatbeleid, bijvoorbeeld door een plaats aan de klimaattafels van het Klimaatakkoord of door actieve lobby ten aanzien van de huidige politieke besluitvorming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze negatieve invloed uit te bannen?
Een aantal van de genoemde bedrijven is inderdaad betrokken geweest bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord en draagt nu ook bij aan de uitvoering ervan. Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, stel ik vast dat er inmiddels ook binnen het bedrijfsleven een brede consensus bestaat over klimaatverandering en de rol van de mens hierin, en een grote bereidheid om aan maatregelen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord bij te dragen.
Bent u bereid om het Klimaatakkoord open te breken en bij de nieuwe gesprekken de bedrijven die in het verleden geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners en twijfelzaaiers over de klimaatcrisis uit te sluiten van deelname? Zo nee, waarom niet?
Nee. De afspraken van het Klimaatakkoord zorgen zowel voor draagvlak als zekerheid dat de 49% reductie in 2030 wordt gehaald.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Waar dat mogelijk en logisch was, heb ik dit gedaan.
Het artikel ‘Klimaatsceptisch Nederland profiteert nog altijd van netwerk en geld uit fossiele industrie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Klimaatsceptisch Nederland profiteert nog altijd van netwerk en geld uit fossiele industrie»?1
Ja.
Bent u bekend met de stichting Clintel, die bericht over klimaatverandering en klimaatbeleid?
Ja.
Herkent u de analyse van Follow the Money dat Stichting Clintel niet zozeer gericht lijkt op het vooruit helpen van de klimaatwetenschap, maar vooral op het zaaien van twijfel over de algemeen geaccepteerde theorie van klimaatverandering via het verspreiden van pseudowetenschap?
Wat precies de intentie van de Stichting Clintel is, is lastig te bepalen. Duidelijk is wel dat zij zich afzetten tegen de informatie van het IPCC.
Heeft de rijksoverheid gebruik gemaakt van de diensten van stichting Clintel? Zo ja, wanneer en in welke context?
Niet dat mij bekend is.
Deelt u de menig dat iedereen deel mag nemen aan het klimaatdebat, maar de beleidsbeslissingen gemaakt dienen te worden op basis van wetenschappelijk getoetste informatie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening van de vraagsteller dat het Nederlands klimaatbeleid gebaseerd moet zijn op de brede wetenschappelijke consensus waarover het internationale klimaatpanel IPCC rapporteert? Erkent u dat het IPCC, dat bestaat uit honderden experts, zonder partijdigheid en op wetenschappelijke wijze een objectieve evaluatie maakt van de wereldwijd beschikbare wetenschappelijke kennis over klimaatverandering en de gevolgen daarvan?
Ja. De inzichten en scenario’s van het IPCC vormen naast meer specifieke inzichten en scenario’s van de Nederlandse kennisinstituten, zoals het KNMI en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), de basis voor het Nederlandse klimaatbeleid.
Deelt u mede daarom de mening dat om deze reden, het kabinet haar klimaatbeleid dient te baseren op de scenario’s van het IPCC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze verzamelt, verwerkt en verstrekt de rijksoverheid informatie aan Nederlanders over de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering?
Informatie over de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering wordt door de rijksoverheid onder andere verstrekt via de website rijksoverheid.nl en via de campagne «Iedereen doet WAT». Daarnaast wordt informatie verspreid door het KNMI en het PBL, onder andere via hun eigen websites.
Welke rol ziet u voor het kabinet om desinformatie rondom de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering te bestrijden?
De overheid tracht via haar eigen voorlichting en informatie van haar kennisinstellingen de Nederlandse burger op een goede manier over klimaatverandering, de oorzaken en gevolgen daarvan te informeren. Er is een recht op vrije meningsuiting en het is niet doenlijk om alle informatie die door anderen wordt verspreid te controleren en te corrigeren.
Hoe worden informatieconsumenten geattendeerd op onwetenschappelijke praktijken (zoals kersen plukken, het delen van zombie-argumenten – wetenschappelijke inzichten die al lang ontkracht zijn – of het publiceren van verdraaiingen van wetenschappelijke kennis)?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe zorgt het kabinet dat organisaties, die wetenschappelijke informatie delen in het klimaatdebat, transparant zijn over de herkomst van ontvangen financiering?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse bedrijven financierden jarenlang prominente klimaatscepticus»?2
Ja.
Erkent u dat de in het bovengenoemde artikel klimaatscepticus in contact is geweest met het toenmalige Ministerie van Economische Zaken?
Ja.
Hoe reflecteert u op deze contacten tussen de betreffende klimaatscepticus en het toenmalige departement? Op welke wijze heeft dit contact het Nederlands klimaatbeleid in het verleden beïnvloed?
Het is niet te achterhalen op welke wijze en met wie de heer Böttcher binnen het Ministerie van Economische Zaken gedurende zijn carrière contact heeft gehad. Welke invloed contact met de heer Böttcher heeft gehad op het Nederlandse klimaatbeleid is niet te bepalen. Het klimaatbeleid is onderwerp geweest van opeenvolgende kabinetten en parlementen, waarbij een groot aantal afwegingen heeft plaatsgevonden, gebaseerd op veel verschillende bronnen. Het klimaatbeleid is bovendien niet slechts bepaald door nationale, maar ook Europese en internationale ontwikkelingen.
Op welke wijze heeft de Nederlandse overheid geleerd van eerdere contacten met klimaatsceptici en hoe voorkomt u dat pseudowetenschap het klimaatbeleid vertroebelt?
De maatschappelijke aandacht voor klimaatsceptici heeft de overheid geleerd om klimaatsceptici niet te negeren, maar de dialoog aan te gaan. Dat heeft onder meer geleid tot meer aandacht voor kwaliteitscontrole bij het IPCC, maar heeft de Nederlandse overheid tegelijkertijd bestendigd in haar visie om zich in haar beleid primair te laten leiden door de inzichten van het IPCC en de Nederlandse kennisinstellingen.
Deelt u de mening dat de wetenschap duidelijk maakt dat klimaatbeleid urgent en nodig is en dat langer uitstel zeer ongewenst is? Bevestigt u in dit licht dat het kabinet de maatregelen uit het Klimaatakkoord – zoals de CO2-heffing voor de industrie – zo spoedig als mogelijk zal invoeren? Kunt u toelichten wanneer de maatregelen en afspraken worden uitgevoerd en hoe ver het met de uitvoering staat?
Het kabinet deelt de opvatting dat de aanpak van klimaatverandering urgent is. Het kabinet is actief bezig met de uitvoering van het Klimaatakkoord en informeert uw Kamer hier met grote regelmaat over.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden en zeker voor het AO Klimaat en Energie van 2 april 2020?
Ja.
Het meenemen van schadevrije jaren voor autoverzekeringen binnen de Europese Unie. |
|
Rutger Schonis (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich het antwoord1 en nader antwoord2 op de eerder gestelde Kamervragen van de leden Sneller en Schonis?
Ja.
Kunt u aangeven of het gesprek tussen de Consumentenbond, het Verbond van Verzekeraars en uzelf, hetgeen u volgens het nader antwoord zou gaan voeren, al heeft plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek?
Er hebben met beide partijen afzonderlijk gesprekken plaatsgevonden. Tijdens deze gesprekken is naar voren gekomen dat het op dit moment niet mogelijk is om dubbele schadevrije jaren op te bouwen bij het gebruik van één auto. De Consumentenbond vindt het wenselijk dat schadevrije jaren dubbel kunnen worden opgebouwd; naast door de verzekeringsnemer ook door geregistreerde regelmatig bestuurders. Het Verbond heeft aangegeven dat een enkele verzekeraar deze optie biedt in het kader van een pakketpolis en dat het een hele specifieke situatie betreft. Aan het opbouwen van dubbele schadevrije jaren in het algemeen, kleven volgens de verzekeraars te veel nadelen. Ik zal met de betrokken partijen gezamenlijk het overleg verder voeren om nader te onderzoeken of de partijen tot een oplossing kunnen komen en op welke wijze.
Hoe beoordeelt u het feit dat personen die binnen de EU verhuizen naar een andere EU-lidstaat een hogere premie moeten betalen voor hun autoverzekering als zij hun schadevrije jaren niet kunnen meenemen, zeker nu schadevrije jaren relatief zwaar meetellen in de berekening van de premie (en de korting) ten opzichte van andere EU-landen? Vindt u dit een eerlijke situatie?
Een verzekeraar bepaalt zelf welke risico-inschatting zij maakt en welke impact schadevrije jaren op de korting van de premie hebben. Als de verzekeringsnemer de verzekering opzegt, dan geeft de verzekeraar op verzoek een opgave van het aantal schadevrije jaren, die meegenomen kunnen worden naar een andere verzekeraar in binnen- of buitenland. Dit is verplicht voor alle Europese verzekeraars.
Ieder land hanteert zijn eigen systeem en verzekeraars bepalen, afhankelijk van dat systeem, wanneer ze schadevrije jaren uit het buitenland een op een overnemen. Per systeem (en dus per land) verschilt de opbouw van schadevrije jaren, net als de impact van een claim op het aantal schadevrije jaren als de verzekeringsnemer een schade claimt. Dat geldt ook voor de korting die gegeven wordt voor schadevrije jaren. Daarom is het afhankelijk van het land waar de verklaring is afgegeven of het aantal vermelde schadevrije jaren een op een wordt overgenomen. Het is aan de verzekeraar om te bepalen hoe zwaar schadevrije jaren uit het buitenland wegen voor de korting op de betreffende premie.
Deelt u de mening dat het aantal geregistreerde schadevrije jaren een weerspiegeling dient te zijn van het werkelijke risico dat iemand een claim doet? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars die lid zijn van het Verbond van Verzekeraars volgen eenzelfde tabel van schadevrije jaren, die gebaseerd is op actuariële statistieken van het Actuarieel Genootschap. In die tabel wordt aangegeven dat bij ieder jaar schadevrij rijden een schadevrij jaar wordt opgebouwd. Als er schade geclaimd wordt, dan verliest de verzekerde vijf schadevrije jaren. In de polisvoorwaarden geeft de verzekeraar aan welke premiekorting wordt gegeven op basis van het aantal opgebouwde schadevrije jaren. Hierover mogen geen afspraken gemaakt worden door verzekeraars, omdat dat in strijd is met mededingingsregels. Daarbij vermeldt de verzekeraar ieder jaar bij de polisuitgifte hoeveel schadevrije jaren de verzekeringsnemer heeft opgebouwd. Op het meenemen van schadevrije jaren uit andere landen is in de voorgaande vraag ingegaan.
Het aantal schadevrije jaren is een onderdeel van de risico-inschatting. Daarin kunnen ook allerlei andere individuele factoren een rol spelen. Maar ook solidariteit is in dit kader van belang. Voor de premiebepaling wordt altijd een afweging gemaakt tussen een premie op maat en de solidariteit die de kern is van het verzekeringsstelsel: een verzekering is niet helemaal toegespitst op het individu. Het bonus/malus-systeem draagt eraan bij dat de premie deels op maat kan worden bepaald op basis van schadevrij jaren. Verzekeraars kunnen ieder afzonderlijk vaststellen hoe de weging van die verschillende factoren zich vertaalt in de premie.
Deelt u de mening dat het niet kunnen meenemen van schadevrije jaren uit andere EU-lidstaten deze weerspiegeling van het werkelijke risico op een claim belemmert? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording op vraag 3 is aangegeven, zijn alle Europese verzekeraars verplicht om een verklaring af te geven als een verzekering wordt opgezegd, als de verzekeringsnemer dat opvraagt. Gelet op de verschillende systemen die landen hanteren voor schadevrije jaren is het afhankelijk van het land waar de verklaring is afgegeven of het aantal vermelde schadevrije jaren een op een wordt overgenomen. Het is aan de verzekeraar om te bepalen welke risicoweging hieraan wordt verbonden.
Zou u het wenselijk achten dat de «pure schadevrije jaren» binnen de Europese Unie meegenomen kunnen worden naar Nederland, hanterende de definitie dat «pure schadevrije jaren» de jaren zijn sinds de laatste claim? Zo nee, waarom niet?
Het is de vraag of het voeren van eenzelfde definitie van schadevrije jaren wel het beoogde effect zou hebben van een lagere premie. Een strengere definitie (minder uitzonderingen) op EU-niveau zou immers tot gevolg kunnen hebben dat de Nederlandse verzekeringnemer slechter af is dan op basis van het huidige Nederlandse systeem. Daarnaast blijft – ook met eenzelfde definitie van schadevrije jaren – de weging van die jaren en de weging van andere factoren toekomen aan de verzekeraar.
Bovendien betekent een dergelijke uniforme definitie een significante wijziging van het huidige systeem, terwijl er geen signalen zijn dat dit probleem op grote schaal speelt. Ik acht een dergelijke wijziging daarom niet wenselijk.
Een aspect dat samenhangt met het meenemen van schadevrije jaren is het schadegeschiedenisformulier. In EU-verband is de harmonisatie van het schadegeschiedenisformulier onderwerp van de onderhandelingen over de herziening van de Motor insurance richtlijn (MID), de EU-richtlijn over de wettelijke aansprakelijkheidsverzekeringen voor voertuigen. 3 Die onderhandelingen zitten momenteel in de trilogenfase. Met het schadegeschiedenisformulier kunnen verzekeraars in de EU informatie over het aantal claims van de betreffende verzekeringnemer verstrekken. Op basis van deze informatie zullen verzekeraars beter in staat zijn om de risico’s op basis van het rijgedrag in te schatten.
Zou u het wenselijk achten dat de «pure schadevrije jaren» binnen de Europese Unie meegenomen kunnen worden naar andere EU-landen, hanterende de definitie dat «pure schadevrije jaren» de jaren zijn sinds de laatste claim? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om binnen de Europese Unie te pleiten voor het kunnen meenemen van «pure schadevrije jaren» binnen de landen van de Europese Unie? Zo ja, gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Nederlandse investeringen in dierenleed |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljarden aan Nederlands spaargeld gebruikt voor financiering dierenleed» over het rapport «Risking animal welfare Follow up case study – Investments in chicken and pig meat production» van de Eerlijke Bankwijzer?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse banken multinationals in de voedselindustrie financieren die onder lagere dierenwelzijnsstandaarden produceren dan in Europa? Zo ja, om welke multinationals gaat het en welke Nederlandse banken financieren deze bedrijven?
Ik heb geen inzage in de bedrijven die banken financieren en de mate waarin dierenwelzijnsstandaarden binnen die bedrijven worden nageleefd. Dat neemt niet weg dat ik van financiële instellingen verwacht dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles (UNGPs) due diligence (gepaste zorgvuldigheid) toepassen bij hun besluitvormingsprocessen met betrekking tot financiering. Om die reden ben ik de afgelopen jaren ook partij geweest in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector.2 Het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s houdt concreet in dat banken beleid opstellen met betrekking tot ESG-risico’s3, potentiële negatieve effecten op mens en milieu in kaart brengen, hun invloed uitoefenen om deze risico’s of schendingen aanpakken, de activiteiten hierop te monitoren en hierover transparant te rapporteren.
Kunt u bevestigen dat de Chinese WH Group, de grootste producent van varkensvlees ter wereld, varkens gebruikt afkomstig uit houderijsystemen waarin de zeugen permanent zijn gehuisvest in individuele boxen die zo klein zijn dat zij zich niet eens kunnen omkeren? Wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat ABN AMRO, een bank waar de Nederlandse staat een meerderheidsbelang in heeft, in 2018 een bedrag van 14 miljoen euro heeft geleend aan de WH Group? Vindt u het acceptabel dat ABN AMRO in een dergelijk bedrijf investeert? Wat wilt u zeggen tegen de directie van ABN AMRO die het toestaat om aan een dergelijk bedrijf kredieten te verstrekken?
In het rapport van de Eerlijke Bankwijzer is opgenomen dat ABN AMRO een bedrag van 14 miljoen euro heeft geleend aan de WH Group. Zoals ook in het vorige antwoord aangegeven verwacht ik van banken dat zij in hun financieringsactiviteiten de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor ABN AMRO. Daarnaast zijn banken waarvan de staat aandeelhouder is, net als andere ondernemingen, gebonden aan de algemeen geldende wet- en regelgeving. De raad van bestuur is er verantwoordelijk voor dat de onderneming opereert in overeenstemming met deze wet- en regelgeving. De banken dienen zich hierbij bewust te zijn van hun maatschappelijke positie, maar dit betekent niet dat de onderneming zichzelf per definitie strengere normen zou moeten opleggen. Dit is in overeenstemming met het vennootschapsrecht, waaruit volgt dat de raad van bestuur belast is met de operatie en het dagelijks bestuur van de vennootschap.
Kunt u bevestigen dat de Oekraïense kippenvleesgigant MHP gebruik heeft gemaakt van een achterdeur in het associatieverdrag met Oekraïne, waardoor de Europese Commissie in 2019 heeft ingestemd met een verruiming van het quotum (tariefcontingent) van gekoeld kippenvlees uit Oekraïne met maar liefst 250%?
Vanwege de vrees dat MHP via een maas in het associatieverdrag met Oekraïne kippenvlees zou kunnen verkopen dat niet aan de Europese standaarden voldoet, is naar aanleiding van de motie Ouwehand waarnaar u verwijst door uw Kamer unaniem besloten dat Nederland in EBRD-verband altijd tegen zal stemmen bij projectaanvragen van MHP, en ook tegen de verhoging van de export van kippenvlees uit Oekraïne naar de Europese Unie van 20 naar 70 miljoen kilo.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3, verwacht ik van banken dat zij bij hun financieringsactiviteiten de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen en hierbij ook gebruik maken van de voorhanden zijnde informatie over ESG-thema’s. Banken, en in dit geval aan ING, moeten invulling geven aan het naleven van deze richtlijnen en op basis daarvan financieringsbeslissingen nemen. Deze financieringskeuzes van banken zijn hun eigen verantwoordelijkheid en mij niet bekend.
Ik blijf het belang benadrukken van het integreren van (internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen in de bedrijfsactiviteiten in mijn gesprekken met de banken en in het kader van de IMVO-convenanten voor de financiële sector. Daarnaast is er binnen het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de verzekeringssector aan een themakader gewerkt voor dierenwelzijn. Dit themakader geeft meer informatie over de kaders die gelden voor dierenwelzijn en geeft handvatten aan verzekeraars hoe zij dierenwelzijn kunnen meenemen in hun beleggingsbeleid. Omdat het themakader mogelijk ook interessant is voor de bankensector, zal ik dit bij de banken onder de aandacht brengen wanneer dit stuk gepubliceerd is.
Kunt u bevestigen dat ING ook in 2019 opnieuw als bookrunner voor MHP is opgetreden?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het acceptabel dat ING voor dit bedrijf kredieten blijft faciliteren en verstrekken, zeker nu de Tweede Kamer unaniem van oordeel is dat de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) aan MHP geen kredieten mag verstrekken?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om aan de ING duidelijk te maken dat leningen voor MHP onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Snellere betaling kan spanning bij infraprojecten nu al verminderen’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Snellere betaling kan spanning bij infraprojecten nu al verminderen»?1
Ja.
Herkent u de conclusie dat het gemiddeld 62 dagen duurt voordat een factuur na afronding van een (deel)project wordt betaald in de bouwsector, welke termijn aanzienlijk langer duurt dan de 30 dagen die nu al voor overheden verplicht zijn?
De termijn van 62 dagen heeft betrekking op het hele proces vanaf afronding van een project tot betaling. Een deel van die tijd wordt genomen door bedrijven voordat zij hun factuur indienen. De termijn van 30 dagen waarbinnen opdrachtgevers facturen dienen te betalen, wordt door Rijkswaterstaat bij infraprojecten doorgaans zeer goed nageleefd. Zo heeft Rijkswaterstaat in februari 2020 97% van de facturen op tijd betaald.
Bent u bekend met de berichtgeving door onder andere De Telegraaf op 20 februari 2020 over het toenemend aantal faillissementen in de bouw?2
Ja. Dit bericht wordt bevestigd door recent onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB).
Ziet u mede in dat kader ook de relevantie van snellere betaling, zeker nu in het kader van stikstof- en PFAS-uitdagingen diverse bouw- en infrabedrijven in een lastiger positie zitten ter zake hun cashflow en toch hun werknemers moeten betalen?
Ja, die relevantie zie ik. Het is van belang dat ondernemingen zo snel mogelijk hun facturen indienen en daarbij alert zijn dat de facturen aan alle vereisten voldoen. Facturen die aan alle vereisten voldoen, worden in de regel zo snel mogelijk door het betreffende overheidsonderdeel betaald.
Deelt u de conclusie dat het veel geld en liquiditeit (tot wel 1 miljard euro) kan opleveren in de grond-, weg- en waterbouw-sector indien de betalingsperiode wordt verkort, omdat aannemers minder lang hoeven te voorfinancieren?
De verkorting van de betalingsperiode vanaf het moment dat een opdracht gereed is, leidt tot minder lange voorfinanciering. Aannemers krijgen het werkkapitaal daardoor sneller beschikbaar. Het rente-effect van minder lang voorfinancieren is een daadwerkelijk voordeel voor bedrijven.
Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om een snellere betaling van bouw- en infrabedrijven te bewerkstellingen?
De wettelijke betaaltermijn van 30 dagen wordt door Rijkswaterstaat bij infraprojecten doorgaans zeer goed nageleefd. De mogelijkheid tot versnelling van de betalingen zit in het traject dat voorafgaat aan het indienen van een factuur door het bedrijf, bijvoorbeeld door gebruik te maken van facturering via e-facturering. Rijkswaterstaat zorgt voor het spoedig afgeven van de prestatieverklaring die nodig is voor een rechtmatige betaling. Goede communicatie met opdrachtnemers draagt bij aan een soepele en snelle factuurafhandeling.
Vlotte betaling is in de hele keten van belang, van opdrachtgever naar hoofdaannemer, maar ook naar onderaannemers en toeleveranciers. Rijkswaterstaat heeft hoofdaannemers opgeroepen de snelle betaling door Rijkswaterstaat ook door te vertalen in de eigen betaalprocessen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de evaluatie van de «Wet tegengaan onredelijk lange betaaltermijnen» en de uitvoering van de motie-Wörsdörfer/Amhaouch over een betaaltermijn van 30 dagen als wettelijke norm?3
Het evaluatieonderzoek naar de werking van de wet betaaltermijnen grote bedrijven is inmiddels afgerond. Ik zal uw Kamer mede namens de Minister voor Rechtsbescherming op korte termijn het evaluatierapport met een brief doen toekomen. In de brief zal ik onder andere melden dat ik, met de Minister voor Rechtsbescherming, zoals eerder al toegezegd voornemens ben de wettelijke betaaltermijn van 60 dagen terug te brengen tot 30 dagen. Hiermee zal ik de motie-Wörsdörfer/Amhaouch over een betaaltermijn van 30 dagen als wettelijke norm uitvoeren.
Stijgende energielasten door warmtepompen en laadpalen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energienota hoger door warmtepomp en laadpaal»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het Nederlandse elektriciteitsnetwerk de massale komst van energieslurpende warmtepompen en laadpalen voor elektrische auto’s helemaal niet aankan?
Ik ben ervan op de hoogte dat er investeringen nodig zijn in het Nederlandse elektriciteitsnet om de veranderingen in het energieverbruik te accommoderen. Daartoe werken de netbeheerders aan plannen voor verzwaring van het elektriciteitsnet waar dat nodig is en wordt eveneens gewerkt aan slimme oplossingen met technologie. In mijn brief van 28 juni 2019 (Kamerstuk 30 196, nr. 669) heb ik uiteengezet welke maatregelen het kabinet en de netbeheerders nemen om het elektriciteitsnet toekomstbestendig te maken.
Wat vindt u ervan dat netbeheerders daarom tientallen miljarden euro's moeten investeren in uitbreiding – volgens Liander zelfs een verdubbeling – van het netwerk? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat daardoor de energierekening van huishouders verder zal stijgen? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar heeft het kabinet het Klimaatakkoord gesloten samen met bedrijven, maatschappelijke organisatie en decentrale overheden. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering daarvan. De transitie betekent in Nederland ook iets voor hoe we omgaan met mobiliteit en hoe we onze huizen verwarmen. Elektrificatie is één van de manieren waarop we de samenleving verduurzamen. Het kabinet begrijpt de zorgen die rond de energierekening leven en vindt het belangrijk dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Daartoe heeft het kabinet bij de presentatie van het Klimaatakkoord maatregelen genomen om in 2020 het belastingdeel op de energierekening aanzienlijk te verlagen. In mijn brief van 3 maart 2020 zet ik de maatregelen van het kabinet uiteen op gebied van de energierekening (uw kenmerk 2020Z04063).
Bent u ervan op de hoogte dat één Tesla Model 3 net zoveel elektriciteit slurpt als tien huishoudens en één warmtepomp net zoveel als een handvol wasdrogers? Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de energierekening van huishoudens verder zal stijgen om de Teslarijdende grachtengordelelite van D66 en de warmtepompfanatiekelingen van GroenLinks van genoeg elektriciteit te kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er zonder alle duurzaamheids- en klimaatwaanzin – zoals elektrische auto’s, warmtepompen, windturbines en zonneparken – helemaal geen capaciteitsprobleem op het Nederlandse elektriciteitsnet zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de energierekening van huishoudens niet verder omhoog, maar juist fors omlaag gaat?
Het kabinet weegt bij de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming de ontwikkeling van de koopkracht integraal. Koopkrachtramingen helpen de gevolgen van het voorgenomen beleid op de inkomens van huishoudens in te schatten. Daarbij worden alle plussen en minnen voor huishoudens betrokken. De ontwikkeling van de energierekening wordt via de inflatie ook meegenomen in de koopkrachtberekeningen. Via de koopkracht houdt het kabinet een vinger aan de pols.
Het kabinet begrijpt de zorgen die rond de energierekening leven en vindt het belangrijk dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet werkt samen met alle betrokken partijen om de kosten van de transitie zo beperkt mogelijk en daarmee betaalbaar te houden. Daarbij let het kabinet op een evenwichtige verdeling van de lasten.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met uw duurzaamheids- en klimaatbeleid, het Klimaatakkoord van Nijpels cum suis door de shredder te trekken, uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen en de elektriciteitsslurpende groene hippies van D66 en GroenLinks mede te delen dat zij naar de maan kunnen lopen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Kunt u een uitgebreide omschrijving geven van de taakopdracht(en) van de Douane? Is deze taakopdracht in de afgelopen jaren veranderd, bijvoorbeeld als gevolg van veranderingen in maatschappij, economie of anders? Kunt u ingaan op de taakverdeling tussen de Douane als uitvoeringsorganisatie en beleidsvorming?
De Douane handhaaft de wet- en regelgeving die van toepassing is op het EU buitengrensoverschrijdende goederenverkeer. Daartoe houdt de Douane toezicht op dit goederenverkeer en voert controles uit. De missie van de Europese douaneorganisaties is daarbij als volgt geformuleerd in het Douanewetboek van de Unie (DWU):
Ter uitvoering van deze missie ziet de Douane er op toe dat invoerrechten (waaronder douanerechten bij invoer en anti dumpingheffingen) en belastingen bij invoer (w.o. BTW) worden afgedragen. Daarnaast ziet de Douane erop toe dat gevaarlijke en ongewenste goederen de EU niet binnenkomen en bepaalde goederen, zoals militaire goederen of goederen bestemd voor bepaalde landen alleen de EU verlaten als aan de wettelijke eisen is voldaan. Naast deze taken, die zien op het EU-grensoverschrijdend goederenverkeer, ziet de Douane op grond van nationale wetgeving erop toe dat in ons land accijnzen en verbruiksbelastingen worden afgedragen.
De Douane werkt nationaal en internationaal nauw samen met andere handhavers aan de grens en met het Nederlandse bedrijfsleven.
Op basis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is de EU exclusief bevoegd ten aanzien van het vormen van beleid en wetgeving voor de douane-unie. De uitvoering van het douanebeleid en de douanewetgeving is de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Daarbij beslaat het werk van de douane ook terreinen waar de EU niet over exclusieve bevoegdheid beschikt, zoals het terrein van douanesamenwerking en aangrenzende terreinen als rechtshandhaving, bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorismefinanciering.
De materiële wettelijke bepalingen die gelden voor het EU-grensoverschrijdende goederenverkeer, zijn afkomstig van de EU en van de departementen Financiën, Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Economische Zaken en Klimaat, Infrastructuur en Waterstaat, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze beleidsdepartementen zijn nationaal de opdrachtgevers van de Douane. Het betreft de uitvoering en handhaving van meer dan zeventig nationale wetten op het terrein van fiscaliteit, financiën, veiligheid, gezondheid, economie en milieu. Voorbeelden hiervan zijn de Wet op de accijns, de Opiumwet, de Sanctiewet en de Geneesmiddelenwet. De beleidsdepartementen bepalen wat er door de Douane moet worden uitgevoerd en gehandhaafd en wat de beoogde beleidseffecten zijn (het «wat»). Samen met de Douane stellen ze het gewenste handhavingsniveau vast. De Douane is als opdrachtnemer verantwoordelijk voor de wijze van handhaven (het «hoe»). Handhavingstaken, wijze van handhaving en handhavingsniveau zijn voortdurend onderwerp van overleg tussen de beleidsdepartementen en de Douane. In het Opdrachtgevers-Opdrachtnemerberaad Douane (OOD) overleggen de opdrachtgevers1, de eigenaar (secretaris-generaal Ministerie van Financiën) en de Douane, als opdrachtnemer, regelmatig. Een belangrijke taak van het OOD is om keuzes te maken in het geval dat de wensen van de beleidsdepartementen groter zijn dan de beschikbare capaciteit van de Douane of om te adviseren de capaciteit van de Douane uit te breiden. Een voorbeeld daarvan is de uitbreiding van de capaciteit van de Douane voor de handhaving van sanctiemaatregelen.
De handhavingstaken van de Douane zijn aan veranderingen onderhevig. Vanaf het begin van deze eeuw zijn de werkzaamheden op het gebied van veiligheid in de brede zin (wapens, verdovende middelen, gezondheid en milieu) toegenomen. Zo zijn er nieuwe Europese douaneprocedures op het gebied van «safety and security», zijn er meer internationale sanctiemaatregelen om te handhaven en vraagt de bestrijding van de smokkel van verdovende middelen meer aandacht. Wat betreft de rechten bij invoer, waaronder antidumpingheffingen, is het beeld veranderd. Waar eerst de verwachting was dat door verdere internationale handelsliberalisatie tarifaire (en non tarifaire) handelsbelemmeringen zouden afnemen, zien we nu een toename in het gebruik van handelsdefensieve maatregelen door landen en een toenemende onvoorspelbaarheid in de handelsrelaties tussen landen. Zo is de handelsrelatie tussen de VS en de EU onvoorspelbaarder geworden, waarbij over en weer antidumpingheffingen zijn opgelegd. Nieuwe handelsbelemmeringen brengen extra werk met zich mee voor de Douane.
De Douane staat de komende jaren voor diverse uitdagingen. Brexit is er daar één van. Wat de uitkomst van de onderhandelingen over een handelsovereenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU ook zal zijn, er gaan douaneformaliteiten gelden. De Douane heeft zich in de afgelopen jaren zo goed mogelijk voorbereid, maar dat neemt niet weg dat het een uitdaging zal zijn om de negatieve gevolgen voor onder meer het bedrijfsleven zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast heeft de Douane een aandeel in de Rijksbrede inspanningen in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Verder verwacht de organisatie een sterke groei van het aantal aangiften dat verwerkt moet worden. Deze groei wordt vooral veroorzaakt door e-commerce en door nieuwe Europese wet- en regelgeving waardoor in meer gevallen aangifte moet worden gedaan dan thans het geval is.
Welke (internationale) wetgeving ligt ten grondslag aan de douanecontroles in de Nederlandse (zee- en lucht)havens?
Het Douanewetboek van de Unie (DWU) is de wettelijke basis van de handhaving door de Douane. In dit Europese wetboek zijn bepalingen opgenomen o.a. inzake douaneformaliteiten en controlebevoegdheden. Het DWU is uitgewerkt in een gedelegeerde en uitvoeringsverordening. In de Algemene Douanewet (verder Adw) met bijbehorende Douaneregeling en Douanebesluit worden de Europese regels nationaal verder aangevuld en uitgewerkt, onder andere op het gebied van bevoegdheden.
Verder liggen aan de douanecontroles ten grondslag de materiële wettelijke bepalingen die gelden voor het EU-grensoverschrijdende verkeer, zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat in de verschillende Nederlandse (zee- en lucht)havens op een verschillende manier invulling wordt gegeven aan de controles door de Douane? Zo ja, waarom en kunt u de verschillende processen en de verschillen tussen de verschillende Nederlandse (zee- en lucht)havens in beeld brengen? Kunt u nadrukkelijk ingaan op het scanproces en de verschillen tussen de verschillende (zee- en lucht)havens en waarom er voor de betreffende scanwijze gekozen is?
Nee, het is niet juist dat in de verschillende Nederlandse zee- en luchthavens op verschillende wijze toezicht wordt gehouden en gecontroleerd. De Douane handhaaft in alle (zee- en lucht)havens namelijk volgens één landelijke risicobeheersingsmodel. Aangiften worden in eerste aanleg landelijk geautomatiseerd en aan de hand van zogenaamde business rules gecontroleerd. Daarbij wordt nagegaan welke wettelijke eisen van toepassing zijn op de aangegeven goederen en of daaraan is voldaan, bijvoorbeeld of bepaalde bescheiden mee moeten worden gestuurd. De gegevens worden verder gecontroleerd op mogelijke onjuistheden en (on)waarschijnlijkheden. Vervolgens worden de risicovolle aangiften en goederen geselecteerd voor een nadere bescheid, scan of fysieke controle of voor een controle van de administratie van een bedrijf. Dit geschiedt aan de hand van risicoprofielen die landelijk tot stand komen op basis van risicoanalyses. Deze profielen zijn opgesteld aan de hand van informatie en kennis over risico’s in relatie tot o.a. soort goederen, herkomst, bestemming, betrokken bedrijven, wijze van vervoer en logistieke afhandeling. De controles worden landelijk aangestuurd, waarbij de douaneregio’s enige ruimte hebben om op basis van hun specifieke kennis en ervaring zelf controles in te stellen.
Bovengenoemde vormen van handhaving vullen elkaar aan en versterken elkaar. Zo kan de controle van een aangifte en de bijbehorende bescheiden, aanleiding geven om een zending te scannen, die vervolgens weer aanleiding kan geven om de zending fysiek te controleren. Andersom kan een fysieke controle aanleiding zijn voor het scannen van een zending. Een scancontrole kan er ook toe leiden dat een fysieke controle achterwege kan blijven. Het scannen van zendingen vormt daarmee één van de hulpmiddelen in het totale en samenhangende pakket aan handhavingsinstrumenten van de Douane. Ook voor het scanproces geldt dat landelijk aan de hand van het onderkende risico’s wordt bepaald welke zendingen – en daarmee in welke zee- of luchthaven – zendingen worden gescand. De verschillende wijze waarop er gescand wordt – bijvoorbeeld mobiele scan, scan in de Rijksinspectieterminal en de Joint Inspectie Centrum op Schiphol, scan op de terminals of treinscan op de Maasvlakte – is te verklaren door o.a. de aard van de goederen, de vervoerswijze en de plek in de logistiek waar de goederen zich bevinden.
Aangezien de risico’s kunnen verschillen tussen goederen(stromen) die op verschillende (zee- en lucht) havens aankomen en weggaan, kunnen er verschillen zijn in de (aard en omvang van de) handhaving op deze (zee en lucht)havens. De Douane heeft het risicogericht handhaven ingericht als een dynamisch proces: bij de afweging van de handhavingsinzet wordt ingespeeld op landelijke en lokale ontwikkelingen, zoals wijzigingen in handelsstromen en risico’s.
Zijn er Europese richtlijnen of regels van toepassing op controles? Zo ja, welke? Worden deze in alle Europese havens en vervolgens in de verschillende Nederlandse (zee- en lucht)havens op een eenduidige manier uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Welke beleidsruimte is hiervoor?
Ja, in het DWU is vastgelegd dat alle Europese douaneorganisaties controlemaatregelen nemen binnen een Europees kader voor risicobeheer. Het Europese kader voor risicobeheer houdt in het vaststellen van gemeenschappelijke risicocriteria en -normen, controlemaatregelen en prioritaire controlegebieden en de onderlinge uitwisseling van informatie over risico's en resultaten. Het kader ontwikkelt zich in de tijd steeds verder. Vanaf 2005 is gestart met Europese risicocriteria op het gebied van veiligheid («safety en security»). Sinds 2018 zijn er ook risicocriteria op financieel gebied (rechten bij invoer, waaronder anti dumpingheffingen). De afgelopen jaren zijn prioritaire controlegebieden ingesteld voor namaakmedicijnen, drugsprecursoren, sigaretten, strategische goederen (dual use) en textiel waarvan de waarde te laag is aangegeven. Via zogenaamde RIF’s (Risk Information Forms) wisselen de douaneorganisaties van de EU langs elektronische weg risicosignalen met elkaar uit, waardoor snel kan worden geacteerd. In het DWU is bepaald dat bij de maatregelen van het Europees kader voor risicobeheer, rekening wordt gehouden met gevolgen voor het handelsverkeer, de afzonderlijke lidstaten en de beschikbare controlemiddelen. De gedachte achter het Europees kader voor risicobeheer is een gelijkwaardig niveau van bescherming aan de gehele Europese buitengrens. Dit omdat als een goed één maal in het vrije verkeer van de EU is gebracht, er hierna geen belemmeringen meer zijn in het intracommunautaire verkeer.
De Nederlandse Douane houdt toezicht en controleert volgens de Europese douanewetgeving en binnen het Europees kader voor risicobeheer. Dit op een wijze die zij verantwoord acht gegeven de risico’s die zij ziet en waarbij over de inrichting van de controles met het bedrijfsleven overleg wordt gevoerd om de administratieve en toezichtlasten zo beperkt mogelijk te houden.
Nederland is er een voorstander van dat lidstaten eigen ruimte behouden om controles uit te voeren. Naar de mening van Nederland bestaat er namelijk geen «one size fits all» binnen de EU. Lokale verschillen in aard en omvang van handelsstromen, vervoersmodaliteiten, risico’s en mate van samenwerking met het bedrijfsleven rechtvaardigen een gedifferentieerde uitvoering. Zo kent Nederland de traditie om over de uitvoering van de controles met het bedrijfsleven te overleggen. Een voorbeeld daarvan is dat in samenwerking met de containerterminals op de Maasvlakte scanners op de terminals zijn geplaatst, waarvan de beelden op afstand door de Douane worden uitgelezen. Dit verbetert de handhaving en voorkomt dat iedere container die de Douane wil scannen naar de vaste douanescanner op de Rijksinspectieterminal op de Maasvlakte moet worden gebracht.
In de praktijk kunnen er ook verschillen zijn in de wijze van controle tussen lidstaten die niet passen binnen de Europese douanewetgeving en het daarin geregelde Europees kader voor risicobeheer. Het is de Europese Commissie (hierna: Commissie) die als hoedster van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, toezicht houdt op de naleving van de Europese douanewetgeving door de lidstaten en daarmee op het level playing field. De Commissie heeft uitvoeringsbevoegdheden om uniforme toepassing van de Europese douanewetgeving te bevorderen, bijvoorbeeld door het stellen van nadere regels in een uitvoeringsverordening. De Commissie kan in geval van een inbreuk door een lidstaat, een procedure bij het Europese Hof van Justitie starten. Daarnaast kan de Europese Commissie een lidstaat aansprakelijk stellen voor ten onrechte niet geïnde invoerrechten. De Europese Commissie onderzoekt of de douaneorganisaties van lidstaten zich aan de Europese wet- en regelgeving houden. Deze onderzoeken kunnen worden uitgevoerd door DG Taxud, DG Budget of het Europese anti fraude bureau OLAF.
Vindt u het wenselijk dat er verschil bestaat in het scanproces van bijvoorbeeld fruit in de verschillende Nederlandse en Europese (zee en lucht)havens? Zo ja, waarom en kunt u aangeven of deze verschillende werkwijze ook tot risico kan leiden? Zo nee, wat gaat u er aan doen?
Het kan niet de bedoeling zijn en ik vind het daarom ook niet wenselijk dat lidstaten de Europese douanewetgeving niet toepassen of de afspraken inzake het Europese risicobeheer niet nakomen. Zie verder de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Heeft u overleg met andere EU-lidstaten over het verschil in toezicht? Zo nee, waarom niet?
Ja, in diverse Europese gremia wordt gesproken over de uitvoering van de handhaving en de verschillen tussen lidstaten. Daarbij neemt Nederland het standpunt in dat het goed is om van elkaar te leren waarbij verschillen gerechtvaardigd kunnen zijn gezien lokale verschillen in onder andere aard en omvang van volume van handelsstromen, risico’s en mate van samenwerking met het bedrijfsleven. Nederland neemt deel aan het Europese actieprogramma Douane 2020. Doel van dit programma is om de samenwerking tussen douaneorganisaties van lidstaten te vergroten, onder andere door het uitwisselen van «best practices». Het samenwerkingsprogramma Douane 2020 zal op 31 december 2020 aflopen. Op 8 juni 2018 heeft de Commissie (in het kader van het Meerjarig Financieel Kader voor 2021–2027) een voorstel gedaan voor een vervolgprogramma dat de samenwerking tussen Europese douane-administraties zal ondersteunen.2 De Nederlandse Douane heeft daarnaast regelmatig (bilateraal) overleg met de douaneorganisaties van de EU lidstaten en periodiek overleg met douanediensten van onder andere België, Duitsland en Frankrijk over hoe zij hun toezicht en handhaving hebben ingericht in de havens van Antwerpen, Hamburg en Le Havre gezien de gelijksoortige werkzaamheden in de havens.
Bent u bekend met de signalen dat het verschil in controles leidt tot een ongelijk speelveld voor ondernemers? Bent u bekend met de signalen dat het verschil in controles leidt tot verplaatsingen van invoer naar andere (zee- en lucht)havens waar de controle minder streng is? Wat vindt u van deze ontwikkelingen?
Ja, ik ben bekend met deze signalen. In diverse overleggen tussen Douane en bedrijfsleven, komt regelmatig het signaal dat er in de EU bij de douanecontroles er niet altijd sprake is van een gelijk speelveld en dat dit invloed kan hebben op keuzes die een bedrijf maakt. Een gelijk speelveld is het uitgangspunt dat binnen de EU geldt, maar lokale verschillen in aard en omvang van handelsstromen, vervoersmodaliteiten, risico’s en mate van samenwerking met het bedrijfsleven rechtvaardigen een gedifferentieerde uitvoering.
Kunt u een overzicht geven (per jaar over de afgelopen vijf jaar) van het aantal containers dat jaarlijks in de verschillende Nederlandse (zee- en lucht)havens binnenkomt? Kunt u inzicht geven (per jaar over de afgelopen vijf jaar) in de herkomst van de containers en goederen?
Voor de beantwoording van deze vraag is een selectie gemaakt uit de grootste zee- en luchthavens. De gepresenteerde cijfers geven een overzicht van het aantal containers die via de zee en lucht Nederland zijn binnengekomen en afkomstig zijn van buiten de EU.
Amsterdam
18.289
16.499
18.182
29.561
28.614
Delfzijl (Eemshaven)
0
2
607
2.832
3.390
Rotterdam
3.870.635
4.013.092
4.327.259
4.675.068
4.824.937
Moerdijk
0
0
261
205
0
Vlissingen
7.529
12.821
14.835
32.546
70.453
De afgelopen vijf jaar waren de meeste goederen die per zee via containers werden aangevoerd uitgaande van het gewicht afkomstig uit de VS, gevolgd door Rusland en China (bron: CBS statline).
Amsterdam Airport Schiphol
3.914.571
3.616.877
3.778.632
3.671.261
3.639.957
Eindhoven Airport
0
0
1.993
1.569
0
Groningen/Eelde Airport
0
0
4
3
0
Maastricht Aachen Airport
26.166
24.135
40.985
113.708
110.681
De afgelopen vijf jaar was de meeste luchtvracht afkomstig uit China gevolgd door de VS.
Hoeveel controles in de (zee- en lucht)havens, die risicogericht plaatsvinden, hebben er de afgelopen vijf jaar plaatsgevonden? Kunt u dit uiteenzetten in een overzicht per jaar per haven? Hoeveel controles hebben geleid tot een heterdaad?
De Douane registreert niet het aantal controles per zee of luchthaven, wel per douaneregio. Binnen één douaneregio kunnen meerdere zee- en luchthavens vallen. Hieronder worden per douaneregio de aantallen scan en fysieke controles weergegeven op het moment dat goederen de EU worden binnengebracht of uitgaan uitgesplitst naar de controleprocessen maritiem en lucht. De controles bij het binnenbrengen en uitgaan van goederen zijn vooral gericht op niet-fiscale risico’s. Fysieke controles gericht op fiscale aspecten vinden veelal plaats in het binnenland, bijvoorbeeld bij het bedrijf waar de goederen worden gelost. Deze controles zijn daarom niet meegenomen in de cijfers.
Regio Rotterdam Haven (w.o. haven Moerdijk)
63.774
62.436
55.446
58.525
69.484
Regio Amsterdam (w.o. haven Amsterdam en Scheveningen)
803
659
586
482
1.207
Regio Groningen (w.o. Eemshaven)
10
34
10
6
9
Regio Breda (w.o. haven Vlissingen)
808
675
1.296
1.754
3.058
Overig
85
68
90
101
273
Regio Amsterdam (w.o. Schiphol)
71.351
42
63.360
39
58.270
11
57.236
43
56.099
77
Regio Eindhoven (w.o. Airport Eindhoven en Maastricht)
794
616
335
825
690
Regio Groningen (w.o. Eelde Airport)
1
1
0
1
1
Overig/onbekend/divers
33
106
28
46
45
De Douane heeft geen registratie van de correcties per douaneregio van de afgelopen vijf jaar. Daarom wordt hieronder het aantal correcties weergegeven op landelijk niveau.
1.
Fysieke controles vracht
7,8
5,6
6,1
6,9
5,9
2.
Fysieke controles post en koerierszendingen
6,5
10,8
9,5
13,6
9,1
3.
Controles passagiers
19,7
15
10,5
15,1
18,5
4.
Fysieke controles ambulant
1,1
1,2
0,6
1,4
1,6
5.
Administratieve controles
0,7
0,7
0,3
0,2
0,1
6.
Processen-verbaal
19,9
15
14
12,8
10,8
Hoe wordt het risico bepaald waarop de Douane de mate van controle baseert? Worden bepaalde typen goederen of bepaalde logistiek dienstverleners strenger gecontroleerd? Zo ja, waarom en om welk type goederen gaat het?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, handhaaft de Douane risicogericht. Risico’s worden geanalyseerd en vastgesteld. Vervolgens worden deze risico’s vertaald naar profielen aan de hand waarvan aangegeven goederenzendingen worden geselecteerd voor een controle. Afhankelijk van aard en omvang van het risico wordt de wijze van controle (bescheid, scan, fysiek of administratieve controle achteraf) en de intensiteit bepaald. De Douane voert steekproeven uit om na te gaan of risico’s niet worden gemist. In het proces klantmanagement, waarbij bedrijven administratief worden gecontroleerd, worden ook deze risicoanalyses gehanteerd. Aard en omvang van het risico bepalen aldus de wijze en intensiteit van de handhaving door de Douane. Bedrijven met een AEO (Authorised Economic Operator) vergunning worden gefaciliteerd, zoals voorrang bij controles en minder controles op fiscale aspecten. Alleen bedrijven die aantoonbaar in control en betrouwbaar zijn, krijgen een AEO-vergunning. Om controle tactische redenen wordt verder niet ingegaan op welk type goederen, welke herkomst en welke bedrijven meer risicovol – en daarmee meer worden gecontroleerd – zijn dan andere.
Kunt u inzicht geven in het aantal en de aard van de geconstateerde overtredingen (overzicht per jaar, per haven voor de meest voorkomende overtredingen)?
Voor het aantal correcties en processen verbaal, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9. Voor wat betreft de aard van de correcties kan geen onderscheid per (lucht)haven worden gemaakt, omdat er geen registratie per (lucht)haven is. Wel kan landelijk een onderscheid worden gemaakt. De aard van de correctie of overtreding (proces verbaal) kan betrekking hebben op het ten onrechte te weinig afdragen van invoerrechten of op het gebied van veiligheid, economie, gezondheid of milieu. Hieronder staan gegevens over enkele inbeslaggenomen goederen.
1.
Sigaretten (aantallen x 1.000)
123.529
87.198
62.102
159.286
112.123
2.
Tabak
3.
Waterpijptabak
3.550
1.233
34.353
63.998
128.205
4.
Cocaïne
2.384
969
1.259
42.253
15.933
10.007
15.581
10.219
21.188
40.095
5.
XTC
6.
Heroïne
49
144
830
472
426
7.
Marihuana
61
437
830
296
625
8.
Precursoren
10.913
1.299
2.852
322
583
9.
Wapens1
41.023
6.216
7.196
6.529
5.744
10
Munitie2
15.094
11.549
4.743
24.727
125.227
109
4.840
294
120
92.821
Aantallen, Inclusief imitatiewapens
aantal patronen
Op welke manieren kunnen ondernemers en particulieren met de Douane communiceren?
Voor burgers en ondernemers zijn er diverse communicatiekanalen beschikbaar. Via de website van de Douane – douane.nl – en de reizigersapp biedt de Douane algemene informatie aan. Via de Douanetelefoon kunnen algemene vragen worden gesteld. Burgers en bedrijven kunnen de Douane ook volgen via sociale media (Twitter, Facebook en LinkedIn). Een social media-team reageert op vragen. Via social media worden burgers en ondernemers ook actief gewezen op nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van de Brexit.
Ondernemers die al klant bij de Douane zijn en bijvoorbeeld vragen hebben over hun vergunningen of aangiften, communiceren veelal via het telefoonnummer van het bedrijvencontactpunt van de Douane in hun regio. Grote bedrijven communiceren via hun eigen klantmanager bij de Douane.
Via de Nationale Helpdesk Douane (NHD) kunnen ondernemers vragen stellen op het gebied van de beschikbaarheid van elektronische systemen, waarmee bijvoorbeeld aangiften worden gedaan, en andere vragen die het elektronische berichtenverkeer met de Douane betreffen. Via de NHD kunnen ondernemers ook vragen stellen die betrekking hebben op systemen en berichtenverkeer van onder andere de NVWA, KMar en Zeehavenpolitie. De NHD is namelijk de nationale helpdesk ter ondersteuning van het Single Window Handel en Transport voor het elektronische berichtenverkeer met bedrijven die vervoeren via de zee of lucht.
Wordt ook de BelastingTelefoon Douane meegenomen in het extern advies over de Belastingtelefoon? Kunt u toelichten met welke opdracht de externe partij aan de slag gaat, zoals gevraagd in Kamervragen van het lid Lodders van 3 februari jl?1
Ja, de dienstverlening van de Douane – waaronder ook de Douanetelefoon – wordt meegenomen in het extern onderzoek over de dienstverlening van de Belastingdienst. Om te komen tot het doorvoeren van een fundamentele transformatie van de dienstverlening en interactie bij de Belastingdienst, Toeslagen en Douane heb ik een aanvullend extern onderzoek uitgezet. Dit onderzoek beoogt enerzijds de knelpunten in de processen te onderkennen en anderzijds handelingsperspectieven te bieden voor verbetering van de dienstverlening. In juni van dit jaar informeer ik uw Kamer nader over de opzet en het verloop van het onderzoek.
Kunnen ondernemers en particulieren tijdens kantoortijden altijd terecht bij de BelastingTelefoon Douane? Hoe lang is de gemiddelde wachttijd? Wat is de tevredenheid onder ondernemers en particulieren over de BelastingTelefoon Douane?
De Douanetelefoon is beschikbaar van 8.00 uur tot 17.00 uur. Over de afgelopen vijf jaar bedroeg het aantal door medewerkers aangenomen telefonische contacten gemiddeld 71.000 per jaar. Dit aantal is relatief stabiel over de afgelopen jaren en de verdeling tussen telefoontjes van ondernemers en particulieren is ongeveer 50/50.
Over de afgelopen vijf jaar is het gemiddeld percentage aangenomen gesprekken minimaal 90% (het aantal mensen wat in contact komt met een medewerker van de Belastingtelefoon Douane gedeeld door aantal mensen dat is aangeboden aan de wachtrij) geweest. Het afgelopen jaar bedroeg de bereikbaarheid 92%.
Uit jaarlijks klantonderzoek (Fiscale Monitor), blijkt de mate van tevredenheid over de bereikbaarheid van de Douanetelefoon en de deskundigheid en professionaliteit van de medewerkers. De Fiscale Monitor meet voor de Douane niet de tevredenheid van burgers. In de Fiscale Monitor worden door het bedrijfsleven de hier onderstaande cijfers gegeven. Het in het antwoord op vraag 13 genoemde externe onderzoek moet leiden tot een verbetering van de tevredenheid.
Tevredenheid over de Douanetelefoon
(1 – zeer ontevreden, 5 – zeer tevreden)
3,32
3,48
3,23
3,61
3,30
Snelheid waarmee bij het laatste gesprek met de Douanetelefoon een medewerker aan de lijn kwam
(1 – zeer ontevreden, 5 – zeer tevreden)
3,18
3,47
3,08
3,28
3,49
Deskundigheid medewerker van de Douanetelefoon
(1 – zeer ontevreden, 5 – zeer tevreden)
3,45
3,69
3,56
3,69
3,56
Professionaliteit medewerker van de Douanetelefoon
(1 – zeer ontevreden, 5 – zeer tevreden)
3,69
3,88
3,49
3,94
3,88
In het volgende overzicht is zichtbaar vanaf 2015 hoeveel gesprekken zijn aangeboden aan de wachtrij voor de werkstroom Douane en hoe vervolgens dit aanbod is verwerkt inclusief de gemiddelde wachttijden per jaar en het percentage aangenomen.
Aangeboden aan wachtrij
84.437
76.060
82.196
77.284
75.287
Niet toegelaten tot wachtrij
659
288
5.241
1.404
959
Doorgezet naar wachtrij
83.778
75.772
76.955
75.880
74.328
Zelf opgehangen in wachtrij
5.461
3.631
8.294
6.346
5.246
Aangenomen door informant
78.317
69.755
68.661
69.534
69.082
Percentage aangenomen door informant
93%
92%
84%
90%
92%
Gemiddelde wachttijden (in sec.)
45
51
90
72
64
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat telefonisch contact zoekt met de BelastingTelefoon Douane over de afgelopen vijf jaar? Hoeveel ondernemers en particulieren hebben de BelastingTelefoon Douane niet kunnen bereiken (uitgesplitst per jaar over de afgelopen vijf jaar), en waarom was dit het geval?
Zie antwoord vraag 14.
Wat gebeurt er met containers waarbij tijdens een risicoscan verboden goederen worden aangetroffen? Worden ook de eigenaar van de container, de eigenaar van de inhoud van de container en de afzender geïnformeerd over de vondst? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit wel zou moeten, omdat in het overgrote deel van de gevallen de eigenaar van de inhoud niet de eigenaar is van de verboden lading, maar wel het ontbreken van een deel van de lading moet kunnen verantwoorden?
Indien op basis van een scancontrole iets afwijkends wordt gezien, worden de goederen fysiek gecontroleerd. Verboden goederen worden niet vrijgegeven voor verder vervoer, maar in beslaggenomen en eventueel vernietigd. De Douane informeert de aangever van de goederen. Aangever van de goederen kan zijn degene die de goederen de EU heeft binnengebracht of degene die de aansprakelijk is voor het vervoer (reder). Vervolgens dient degene die de goederen tijdelijk opslaat (terminal) hiervoor een vervolg aangifte in te dienen. Afhankelijk van het douaneproces (binnenbrengen, opslag, vervoeren, invoeren in het vrije verkeer van de EU, etc) kunnen er dus andere aangevers zijn. De aangever hoeft dus niet de feitelijke eigenaar van de goederen te zijn en de eigenaar of importeur is niet in alle gevallen bij de Douane bekend. Dit punt kwam recent ook naar voren in een onderzoek naar de lasten van het scanproces van de Douane voor het bedrijfsleven.
Op 20 december 2019 heeft de Staatssecretaris van EZK een rapport van SIRA Consulting naar de Tweede Kamer gestuurd met daarin uitkomst en aanbevelingen van een klantreis internationaal zakendoen4. In dit rapport komt naar voren dat importeurs van groente en fruit de scancontroles van de Douane als hinderlijk ervaren o.a. doordat alleen de reder en niet de importeur op de hoogte is dat een container gescand gaat worden. Dit leidt ertoe dat de importeur verrast wordt en geen rekening met de scan heeft gehouden in de planning van het verdere vervoer. De onderzoekers bevelen aan dat bedrijfsleven en Douane samen – eventueel door gebruikmaking van het Port Community Systeem van de haven van Rotterdam – de onderlinge informatie-uitwisseling verbeteren om verrassingen voor een importeur te voorkomen. Dit actiepunt is belegd bij de Douane, de eerste resultaten worden begin volgend jaar verwacht. Bij dit actiepunt zal het bedrijfsleven zelf ook bereid moeten zijn om onderling informatie te delen, gezien de geheimhoudingsplicht van de Douane die in principe verbiedt dat Douane informatie uit aangiften met anderen deelt dan de indiener van de aangifte.
Kunt u toelichten hoe de Douane goederen controleert die via e-commerce de Nederlandse (zee- en lucht)havens binnenkomen? Is de controle van e-commercegoederen up-to-date en zo ja, waarom?
De in de antwoorden op de vragen 3 en 4 beschreven wijze van handhaving door o.a. toepassing van het risicobeheersingsmodel wordt ook toegepast op e-commerce zendingen. Bij e-commerce zendingen gaat het hierbij zowel om verzending per post als via koeriersdiensten en door specifieke dienstverleners zoals internet platforms. Ook e-commerce goederen worden gecontroleerd op de naleving van fiscale en niet-fiscale wetgeving (veiligheid, gezondheid, economie (o.a. namaak merkartikelen) en milieu). Dit conform de afspraken daarover met de opdrachtgevende beleidsdepartementen en in samenwerking met inspectiediensten zoals de NVWA en ILT.
Het aantal e-commercezendingen dat van buiten de EU naar Nederland komt, is in de laatste vier jaar verdubbeld. Een aanpak waarbij voor ieder afzonderlijk pakketje de fiscale en niet-fiscale risico’s worden gewogen op grond waarvan tot een controle wordt besloten, is door het groeiende aantal pakketten en de mate van niet-naleving niet doeltreffend en doelmatig. Bovenop handhaving van de e-commerce zendingen door o.a. toepassing van het risicobeheersingsmodel, zijn Belastingdienst en Douane daarom gestart met een intensievere samenwerking, gegevensuitwisseling en data-analyse tussen de verschillende onderdelen van de Belastingdienst en Douane met als doel een gerichte handhaving bij bedrijven die veel onjuiste aangiften indienen. Doel van deze aanpak is om op de korte termijn de naleving te verbeteren en tegelijkertijd kennis opdoen die de Belastingdienst en Douane in staat stelt voor de langere termijn een nieuwe, toekomstgerichte aanpak te ontwerpen voor e-commerce zendingen.
Klopt het dat er een verschil in de manier van controleren is tussen de controle van e-commercegoederen en de reguliere goederencontrole? Zo ja, waarom en kunt u ingaan op de verschillen tussen deze goederen? Is het beleid de afgelopen vijf jaar met een toename van e-commercegoederen veranderd? Zo ja, welke veranderingen hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom is het beleid met een toename van e-commercegoederen niet veranderd?
Zie antwoord vraag 17.
Is er een verschil in de controle van e-commercegoederen tussen de verschillende (zee- en lucht)havens in Nederland en andere Europese (zee- en lucht)havens? Zo ja, welke verschillen en waarom is dit controleverschil mogelijk? Zo nee, wilt u dit toelichten?
Ja, er zijn waarschijnlijk verschillen tussen de EU-lidstaten als het gaat om de controle van e-commerce goederen, al is niet aan te geven welke verschillen dit zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, hebben lidstaten die ruimte ook, voor zover ze zich houden aan de Europese douanewetgeving en het daarin geregelde kader voor het risicobeheer. Nederland heeft ook bij e-commerce gekozen voor een wijze van controleren die passend is gezien de fiscale en niet fiscale risico’s die worden gelopen. Verder werkt de Nederlandse Douane, zowel op het niveau van EU als op mondiaal niveau (in het kader van de Werelddouaneorganisatie) en de Benelux, samen met andere landen om het toezicht op e-commerce zendingen door te ontwikkelen en te optimaliseren. Dit mede met het oog op een gelijk speelveld. Zoals ook aangegeven in het antwoorden op de vraag 4 zijn aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden verleend om uniforme toepassing van douanewet- en regelgeving te bevorderen en kan de Commissie een lidstaat een aansprakelijk stellen als invoerrechten ten onrechte niet worden geïnd.
Bent u bekend met de door een logistiek dienstverlener opgestelde en aan de Douane aangeboden Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats (SWOT)-analyse «Logistic industry in The Netherlands and Belgium and Germany»? Onderschrijft u de uitkomst die deze SWOT-analyse laat zien, namelijk dat er e-commercegoederen verdwijnen uit Nederland en deze via andere (zee- en lucht)havens (zoals in België) Europa binnenkomen vanwege de mate van controle door de Douane?
Ja, de Douane is bekend met een SWOT-analyse met deze titel. Het is een analyse van een logistiek dienstverlener. Samengevat komt de analyse erop neer dat er in Nederland voor buitenlandse e-commerce bedrijven niet één aanspreekpunt zou zijn voor de douaneafhandeling en dat binnen de EU de Europese douane wet- en regelgeving verschillend wordt toegepast en controles verschillend worden uitgevoerd. De Douane heeft met de logistiek dienstverlener over deze analyse gesproken. Over de afspraken die zijn gemaakt kunnen vanwege de geheimhoudingsplicht inzake individuele belasting en douanezaken geen uitspraken worden gedaan. Het is overigens niet juist dat er niet één aanspreekpunt zou zijn voor buitenlandse bedrijven. Voor zover bedrijven niet een eigen klantmanager hebben, is er binnen iedere douaneregio één bedrijvencontactpunt waaraan vragen kunnen worden gesteld. Voor wat betreft verschillen in toepassen van wet- en regelgeving en in controles, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Wat is de toename van het aantal goederen dat via e-commerce wordt gecontroleerd door de Nederlandse Douane (graag uitsplitsing over de afgelopen tien jaar per haven)? En wat is, over dezelfde periode, de ontwikkeling in het aantal aanbieders van e-commercegoederen bij de Douane?
Het e-commerce verkeer volgt de aangifteprocessen zoals die voor alle goederen van toepassing zijn, dat geldt ook voor de controle. Intensiteit en aard van controles wordt, zoals eerder aangegeven, bepaald door aard van het risico, de goederen, en kennis van bedrijven en ketens. Omdat op deze goederenstromen dezelfde douaneprocedures van toepassing zijn als op andere goederen, wordt geen aparte registratie bijgehouden van bevindingen in het e-commerce verkeer. De enige informatie die op dat punt beschikbaar is, ziet op het gebruik van enkele specifieke vereenvoudigde douaneaangifteprocedures die alleen voor koeriers gelden. Deze gegevens bieden echter geen volledig beeld van het e-commerce verkeer, omdat dergelijke zendingen ook via andere douaneaangifteprocedures worden aangegeven, waarin ook het reguliere handelsverkeer wordt verwerkt.
Vanaf 2021 gelden nieuwe (specifieke e-commerce) regels in de Europese Unie, waarbij zendingen met een intrinsieke waarde tot € 150,– op een vereenvoudigde wijze kunnen worden aangegeven. De verwachting is dat de meeste e-commerce zendingen straks langs die weg worden afgehandeld en daardoor een specifieker beeld kan worden gegeven van de omvang.
Wat is de toename van de capaciteit bij de Douane verantwoordelijk voor de afhandeling van de aangiftes via e-commercegoederen?
Capaciteit is niet specifiek toebedeeld aan de afhandeling van e-commerce zendingen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 21, volgt het e-commerce verkeer de aangifteprocessen zoals die voor alle goederen van toepassing zijn en wordt geen aparte registratie bijgehouden van controles op dit verkeer. Naar aanleiding van de besluitvorming over de Voorjaarsnota 2020 zijn financiële middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Europese richtlijn e-commerce (13 mln in 2020 en 23 mln in 2021 en verder).
Hoelang is de gemiddelde inspectietijd door de Douane van e-commercegoederen? Hoelang staat een lading met e-commercegoederen gemiddeld in de opslag voor de keuring en wat zijn de (financiële) gevolgen voor de logistiek dienstverlener verantwoordelijk voor de lading e-commercegoederen?
Zoals geantwoord bij vraag 21, volgen e-commerce zendingen dezelfde aangifteprocessen als andere zendingen en is er geen aparte registratie. De Douane heeft met het bedrijfsleven reactietijden afgesproken. Reactietijd is de tijd die de Douane nodig heeft voordat met de aangekondigde controle wordt begonnen. De reactietijd verschilt per locatie. In de haven van Rotterdam geldt dat een individuele afspraak moet worden gemaakt, op Schiphol worden bloktijden van 2 uur gehanteerd en in het binnenland gelden – afhankelijk van het type aangifte reactietijden van 120 of 150 minuten.
De gemiddelde tijd tussen het indienen van een aangifte voor e-commerce zendingen en de vrijgave van de zending na controle is daarmee nog niet bekend. Die tijd is afhankelijk van andere factoren, waar ook de indiener van de aangifte invloed op heeft. De tijd zal in de regel kort zijn als de aangifte voldoet aan de wettelijke eisen en niet geraakt wordt door een risicoprofiel. Maar als dit niet het geval is zal de tijd oplopen. Hoe lang is afhankelijk van het verdere onderzoek, de controle (bescheid, scan of fysiek) en eventueel benodigde afstemming met andere handhavers, zoals bijvoorbeeld de NVWA (o.a. productveiligheid) en IGZ (o.a. illegale medicijnen). Het kan ook zijn dat de Douane zich afvraagt of de opgegeven waarde van de e-commerce zending niet te laag is. Dan vraagt de Douane facturen en andere bewijsstukken op. Zolang deze niet zijn ontvangen, worden de goederen niet vrijgegeven. De beslissing van de Douane om goederen niet (direct) vrij te geven, is een beschikking in de zin van artikel 5, lid 39, DWU die vatbaar is voor bezwaar en beroep.
Deelt u de mening dat het controleproces van e-commercegoederen te veel tijd in beslag neemt en sneller zou moeten kunnen? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te verwezenlijken? Bent u voornemens om met andere EU-lidstaten in gesprek te gaan om dit proces te optimaliseren en afspraken te maken voor eenzelfde controlemethode en daarmee een gelijk speelveld? Zo nee, waarom niet?
De snelheid waarmee het controleproces van e-commercegoederen plaatsvindt is zoals aangegeven in het antwoord op vraag 23 afhankelijk van diverse factoren. Voor die gevallen waarin de aangifte voldoet aan de wettelijke eisen en er geen vermoeden is dat de goederen onder een verbod of beperking vallen, kan het controleproces niet snel genoeg gaan wat mij betreft. Maar helaas hebben we bij e-commercezendingen geregeld te maken met zendingen waarvan de aangifte niet aan de wettelijke eisen voldoet, of goederen bevat die in Nederland verboden zijn (bijvoorbeeld wapens) of niet aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoen (bijvoorbeeld namaak speelgoed). De Douane heeft als taak de veiligheid van de Unie en haar ingezetenen te beschermen en zal in die gevallen moeten optreden. De Douane is continu bezig met het vinden van de juiste balans tussen het faciliteren van het bonafide bedrijfsleven en het intensief controleren van hen die kwaadwillende motieven hebben. De handhavingsaanpak e-commerce geeft daar invulling aan. Voor de ontwikkelingen in de handhavingsaanpak van e-commercezendingen door de Belastingdienst en Douane, verwijs ik naar het antwoord op de vragen 17 en 18. Kern van deze aanpak is het terugdringen van het nalevingstekort op een doeltreffende en doelmatige wijze. En zoals in het antwoord op vraag 19 is vermeld, werkt de Nederlandse Douane veel samen met ander landen (o.a. bilateraal, in Benelux-verband, in EU-verband (met de Europese Commissie en lidstaten) en als in mondiaal verband (in het kader van de WDO)) om het toezicht op e-commerce zendingen door te ontwikkelen en te optimaliseren. Momenteel vinden diverse verkenningen plaats en ik heb er vertrouwen in dat dit binnen afzienbare tijd tot een gezamenlijke EU-handhavingsaanpak leidt die het gelijke speelveld recht aan doet. Nederland neemt actief deel aan de projectgroepen die hiervoor in EU-verband en mondiaal verband zijn ingericht.
Heeft u contact met private partijen die op innovatieve manier een bijdrage kunnen leveren aan (snellere) controles en procedures? Zo nee, waarom niet?
De Douane zet langs diverse lijnen in op het onderzoeken en benutten van mogelijkheden om met andere handhavers en met het bedrijfsleven controles efficiënter te doen verlopen.
In het kader van het «one stop shop»-principe heeft de Douane samen met de partners, waaronder NVWA en ILT, het Joint Inspection Center op Schiphol en de Rijks Inspectie Terminal in Rotterdam gerealiseerd waar controles gezamenlijk kunnen plaatsvinden. De Douane beheert het Single Window voor al het elektronisch berichtenverkeer inzake verplichte meldingen aan de overheid (Douane, KMar, Rijkswaterstaat) inzake vervoer over de zee en via de lucht van en naar Nederland.
De Douane participeert in initiatieven en onderzoeken met andere overheidspartijen zoals het Ministerie van IenW, bedrijfsleven en wetenschap, mede onder de Topsector Logistiek (Dinalog), om het toezicht te verbeteren en de lasten daarvan voor het bedrijfsleven te verminderen. Specifieke nationale onderzoeken naar controlemogelijkheden op e-commerce zijn het onderzoek Dafoe (Data for Compliance in E-commerce) van een consortium onder leiding van de Technische Universiteit Eindhoven en de Erasmus Universiteit Rotterdam en het recent gestarte onderzoek «Revising VAT in global e-commerce» van de Universiteit Leiden.
Verder participeert de Douane ook in diverse projecten van Horizon 2020, het onderzoeks- en innovatieprogramma van de Europese Unie. Specifiek op e-commerce neemt de Douane, met andere douanediensten en de Europese Commissie deel in het onderzoek Profile (Innovative data Analytics, data Sources, and Architecture for European Customs Risk Management). Bij onderzoek of het uitvoeren van een Proof of Concept wordt regelmatig, nauw samengewerkt met private partijen en de Academische wereld onder het Nederlandse topsectorenbeleid Logistiek.
Op welke manier is de Douane in overleg met de sector (logistiek dienstverleners, grote importeurs, etc.) over manieren om het controleproces te verbeteren/optimaliseren? Wat wordt er gedaan met de door de sector aangeleverde onderzoeken, informatie en pogingen tot het voeren van een gesprek tot optimalisatie van het controleproces, zoals aangeleverde SWOT-analyses of suggesties met betrekking tot behandeling van goederen met een lage waarde?
De Douane heeft in de vorm van het Overleg Douane Bedrijfsleven (ODB) periodiek overleg met het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven wordt in het ODB vertegenwoordigd door de koepelorganisaties van bedrijven die een rol spelen in de EU-buitengrensoverschrijdende logistiek. In het ODB bespreken de Douane, de NVWA en de IL&T, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Financiën en het bedrijfsleven vraagstukken met betrekking tot het toezicht op en de processen rondom het EU-buitengrensoverschrijdende goederenverkeer. Het ODB vormt daarnaast de link naar de tripartite samenwerking Overheid-Bedrijfsleven-Wetenschap onder het Nederlandse topsectorenbeleid Logistiek. Om in de toekomst de logistieke koppositie van Nederland te kunnen blijven steunen hebben de Douane en het bedrijfsleven in het ODB de Strategische Ontwikkelagenda Douane bedrijfsleven opgesteld met daarin de thema’s: «ICT», «dienstverlening», «Trade facilitation & toezicht» en «Coordinated Border Management».
Door het bedrijfsleven aangeleverde onderzoeken en informatie voor optimalisatie van het controleproces worden door de Douane beoordeeld op uitvoerbaarheid en toepasbaarheid binnen de geldende wettelijke kaders. Aan kansrijke opties wordt in overleg met het ODB opvolging gegeven. Een voorbeeld is dat de Douane het bedrijven mogelijk heeft gemaakt om eerder een aangifte ten invoer in te dienen, waardoor ze ook eerder van de Douane horen of de goederen worden vrijgegeven of dat ze gecontroleerd gaan worden. Ingeval informatie van een individuele marktpartij afkomstig is wordt daarover met die partij afstemming gezocht.
Op EU-niveau neemt Nederland deel aan een Europese werkgroep waarin de douaneafhandeling van e-commerce zendingen wordt besproken. Hier maken ook koepels van post- en koeriersbedrijven deel van uit.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de wijze waarop de douanewaarde bepaald wordt? Kunt u aangeven hoe dit in andere Europese landen geregeld is, zoals Duitsland en België? Klopt het dat de Nederlandse bepaling verschilt van die van andere Europese landen? Zo ja, welke verschillen zijn er en op basis van welke richtlijn kunnen deze verschillen bestaan?
De douanewaarde vormt de maatstaf van heffing waarmee de hoogte van de douanerechten bij invoer wordt berekend. Voor het bepalen van de douanewaarde, gelden strikte internationale regels. Dit voorkomt dat importeurs in gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. De regels waarmee de waarde in de EU wordt vastgesteld, zijn gebaseerd op de GATT code. De GATT code is het resultaat van multilaterale handelsbesprekingen en is een wereldwijd systeem. In deze overeenkomst staan de uitgangspunten en de methoden waarop de douanewaarde van goederen moet worden vastgesteld. De GATT code is verwerkt in het Douanewetboek van de Unie, de Uitvoeringsverordening en de Gedelegeerde Verordening. Deze verordeningen hebben in alle lidstaten rechtstreekse werking. De rechtstreekse werking zorgt ervoor dat de voorgeschreven methode waarmee de douanewaarde wordt bepaald in alle EU-lidstaten, waaronder Nederland, België en Duitsland dezelfde is.
De wettelijke voorgeschreven methodiek van de wijze waarop de douanewaarde wordt bepaald is in alle lidstaten van de EU identiek. Dit sluit verschillen in de toepassing van de methode op voorhand echter niet uit. De Commissie ziet toe op de uniforme toepassing van de Europese Douane wet- en regelgeving en kan een lidstaat aansprakelijk stellen voor een te lage waardebepaling en daarmee ten onrechte niet geïnde invoerrechten. In een permanente douane expertgroep waarde overleggen lidstaten en de Commissie met elkaar over kwesties inzake waardebepaling.
Wat zijn de gevolgen van de verschillen tussen lidstaten in bijvoorbeeld afdrachten?
Zie antwoord vraag 27.
Wat vindt u ervan dat de verschillen in controles en bepaling van de douanewaarde leidt tot rechtsongelijkheid en een oneerlijke concurrentie tussen logistiek dienstverleners in de Europese (zee- en lucht)havens?
Het kan niet de bedoeling zijn en ik vind het daarom ook niet wenselijk dat lidstaten de Europese douanewetgeving niet toepassen, zoals de bepalingen inzake het vaststellen van de douanewaarde, of de afspraken inzake het Europese risicobeheer niet nakomen. Zoals geantwoord bij vraag 4 is het aan de Commissie erop toe te zien dat deze regels worden toegepast en de afspraken worden nagekomen. De Commissie kan een lidstaat aansprakelijk stellen voor bijvoorbeeld een te lage waardebepaling en daarmee ten onrechte niet geïnde invoerrechten. De Commissie kan een lidstaat ook in gebreke stellen voor het Europese Hof van Justitie, bijvoorbeeld als de regels inzake het Europees risicobeheer niet worden nageleefd.
Deelt u de mening dat verschillen in de controles leiden tot een onwenselijke verplaatsing van goederen naar (zee- en lucht)havens waar de controle minder streng is? Bent u zich ervan bewust dat een verplaatsing naar (zee- en lucht)havens waar de controle minder streng is kan leiden tot vervoer van ongewenste goederen over de weg naar bijvoorbeeld Nederland?
Zie het antwoord op de 29 en 4.
Bent u ermee bekend dat steeds meer bedrijven de Rotterdamse haven en Schiphol gaan mijden vanwege de extra kosten en tijdverlies vanwege onder andere het scanproces? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16, is het scanproces van de Douane recent door een onafhankelijk bureau onderzocht. Op 20 december 2019 heeft de Staatssecretaris van EZK een rapport van SIRA Consulting naar de Tweede Kamer gestuurd met daarin uitkomst en aanbevelingen van een klantreis internationaal zakendoen5. In dit rapport komt naar voren dat importeurs van groente en fruit de scancontroles van de Douane als hinderlijk ervaren omdat het te lang zou duren. De onderzoekers concluderen echter dat op de Maasvlakte het scanproces van de Douane snel gaat, zeker sinds scans zijn geplaatst op de terminals. De vertraging lijkt volgens de onderzoekers dan ook niet te zijn veroorzaakt door de Douane, maar door wachttijden bij de terminals. De onderzoekers vinden dit vooral een punt dat terminals en hun relaties (o.a. vervoerders, importeurs) moeten bespreken.
Voor wat betreft de gevolgen van het handelen van de Douane voor het (logistieke) bedrijfsleven verwijs ik naar hetgeen ik hierover heb opgenomen in de brief waarmee deze antwoorden aan de Tweede Kamer zijn toegestuurd.
Deelt u de mening dat er in Europees verband betere afspraken moeten worden gemaakt voor een gelijk speelveld met betrekking tot het scannen van goederen door de Douane? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier bent u voornemens dit te bewerkstelligen?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vragen 6 en 7, wordt zowel binnen de Europese Unie, als in kleiner verband met nabij gelegen landen, gesproken over de wijze waarop lidstaten controles uitvoeren. De Nederlandse douane blijft actief participeren in dergelijke overleggen.
Kunt u aangeven of de maatregelen die door uw voorganger in augustus 2019 zijn aangekondigd ter versterking van de screening bij de Douane reeds zijn ingevoerd?2 Zo ja, zou u een toelichting kunnen geven op de eerste resultaten en het verschil in screening vóór en na de versterking? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het versterken van de screening bij de Douane prioriteit moet zijn gezien de corruptieschandalen bij de Douane die ons een aantal keren per jaar opschrikken, hetgeen laat zien dat de screening bij de Douane nog steeds niet helemaal waterdicht is? Kunt u dit toelichten?
In zijn brief van 22 augustus 2019 heeft mijn voorganger aangegeven welke stappen de Douane zal zetten om de screening te versterken. Deze versterking van de screening onderschrijf ik. De verwachting is dat in de eerste helft van 2020, op basis van de ervaringen, een eerste beoordeling plaatsvindt van de tot dan toe toegepaste maatregelen uit deze brief. Daarbij wordt gekeken of ze voldoende effect hebben om permanent onderdeel uit te gaan maken van het integrale integriteitsbeleid van de Douane.
Bent u van mening dat maatregelen uit de eerder genoemde kabinetsbrief van 22 augustus 2019 voldoende zijn om het aantal integriteitsproblemen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet en welke aanvullende stappen bent u voornemens te zetten? Zo ja, waarom wel?
Zoals aangegeven in het Algemeen Overleg over de Belastingdienst van 4 maart jl., vind ik continue screening bij de Douane wenselijk. Dit in aanvulling op de maatregelen uit de brief van 22 augustus 2019. Ik ga dan ook kijken naar het mogelijk maken van continue screening. Het gaat daarbij onder andere om de vereiste wettelijke grondslag, het inpassen in het totale palet aan screeningsvormen en het duiden van doelgroepen. Daarbij kijken we naar het wetsvoorstel dat momenteel in de EK ligt, waarin dit mogelijk wordt voor ambtenaren van politie.
Kunt u in een aparte stand-van-zakenbrief ingaan op:
Zie de aanbiedingsbrief bij de antwoorden op deze vragen, waarin wordt ingegaan op de gevraagde stand van zaken en waarin een tabel met het aantal meldingen van mogelijke integriteitsschendingen is opgenomen.
Wanneer kan de Kamer het verslag schriftelijk overleg over de kabinetsreactie op de gang van zaken bij het onderzoek naar corruptie bij Douane «Als de prooi de jager pakt» tegemoet zien?3
Hierover wordt de Kamer afzonderlijk geïnformeerd.
Kunt u het conceptrapport «Als de prooi de jager pakt» en het onderzoeksresultaat met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 36.
Kunt u de antwoorden op de vragen en de gevraagde brief voor het plenaire debat over het tekortschieten van de Nederlandse controle op wapendoorvoer naar de Kamer sturen?
Ja, dit is reeds geschied. In antwoord op het verzoek van uw Kamer van 26 september 2018 (Handelingen II 2018/19, nr. 5, item 4) is op 10 april 2019 een brief gestuurd (Kamerstuk 31 934, nr. 22) waarin mijn voorganger mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de werkwijze van de Douane en de samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de controle op de doorvoer van strategische goederen heeft geschetst. De brief betrof een aanvulling op de beantwoording van de vragen (10 december 2018, Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 896) gesteld door het lid Karabulut over doorvoer van militaire goederen via Schiphol en andere Nederlandse havens.
Het bericht ‘Chemelot zet vol in op energie- en chemiesnelweg’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chemelot zet vol in op energie- en chemiesnelweg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de Limburgse industrie van levensbelang is dat deze ofwel wordt aangesloten op nieuwe pijpleidingen tussen Rotterdam en het Rurhgebied ofwel dat er alternatieve oplossingen worden gevonden?
Het kabinet vindt een goede infrastructuur voor energie en grondstoffen tussen de industriële clusters en de havengebieden van groot belang. In de ontwerp Nationale omgevingsvisie (Novi) is dit als nationaal belang opgenomen en dit wordt verder uitgewerkt in het Nationaal Programma Energiehoofdstructuur. Een goede energie-infrastructuur is bovendien van belang voor het slagen van de transitieopgave van de industrie. Daarom heeft het kabinet cf. de afspraak in het Klimaatakkoord een taskforce infrastructuur klimaatakkoord industrie (TIKI) ingesteld. De taskforce brengt de belemmeringen in, en mogelijke oplossingen voor, de infrastructuur voor elektriciteit, warmte, waterstof en CO2 in kaart. Daarbij worden nadrukkelijk de verbindingen van Rotterdam naar Chemelot en naar Duitsland (Ruhrgebied) meegenomen. De Taskforce voert hierover gesprekken met betrokken partijen en zal dit rapporteren.
Deelt u de mening dat dit eveneens noodzakelijk is om te kunnen verduurzamen en het vervoer van gevaarlijke stoffen per trein te verminderen?
De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 11 juni 2019 bij de aanbieding van het Jaarverslag Basisnet 2018 geïnformeerd over de overschrijdingen van de risicoplafonds bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (Kamerstuk 30 373, nr. 70). De aanpak om deze overschrijdingen terug te dringen bestaat onder meer uit:
Het stimuleren van de Betuweroute;
Onderzoek naar waar productie en verwerking van gevaarlijke stoffen kunnen worden samengebracht (naar het voorbeeld van chloortransport) en;
Onderzoek naar mogelijkheden voor modal shift.
Voor dit laatste is in 2019 een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd voor alternatieven voor het spoorvervoer van LPG over de Brabantroute naar Chemelot. Deze studie concludeert dat een modal shift naar binnenvaart en vooral naar buisleidingen kan bijdragen aan het verminderen van de overschrijdingen van de risicoplafonds op de Brabantroute. Dit wordt nu verder uitgewerkt in een studie door de bedrijven op Chemelot. Hierbij wordt tegelijkertijd ook naar de verduurzamingsopgave gekeken. De ministeries van IenW, van BZK en van EZK zijn hierbij betrokken.
Het is in de eerste plaats aan private partijen om te investeren in buisleidingen. Tegelijkertijd biedt de MKBA voor Chemelot aanknopingspunten om het gesprek aan te gaan met de betrokken bedrijven en de regio, gelet op het perspectief dat dit kan bieden voor Chemelot. Ik ben verheugd te zien dat Chemelot-bedrijven via een verklaring aangegeven hebben zich verder te willen inzetten voor modal shift oplossingen die kunnen bijdragen aan het verminderen van overschrijdingen van de risicoplafonds op de Brabantroute. Uw Kamer wordt bij het aanbieden van het Jaarverslag Basisnet 2019 voor het zomerreces geïnformeerd over de vervolgaanpak.
Bent u bekend met de brieven die de provincie Limburg over deze kwestie aan de Minister-President en het kabinet heeft geschreven? Hoe is gevolg gegeven aan de oproepen in deze brieven?
Ja, daar ben ik mee bekend.
De onderwerpen in de brief aan de Minister-President zijn meegenomen in de verschillende gesprekken van het kabinet met collega-minister van het Bundes kabinet in Duitsland en met collega-ministers van het kabinet in Noordrijn-Westfalen.
De brief die de provincie aan mij heeft geschreven, heb ik beantwoord. Daarin heb ik aangegeven dat de voorstellen van de provincie input zullen zijn voor de inventarisatie en voorstellen van de Taskforce. Verder is vanuit het ministerie hierover gesproken met gedeputeerde van Limburg. Nadat het rapport van de Taskforce verschijnt zal ik de kabinetsappreciatie naar de Kamer sturen.
In hoeverre klopt het dat het kabinetsbeleid is dat energie-intensieve industrie zich zou moeten vestigen aan de kust? Wat betekent dit voor industrieterreinen die in het binnenland liggen en hun afzetmarkt eerder in het oosten dan in het westen hebben?
Bij het aansluiten van stroomkabels vanuit windparken op zee op het hoogspanningsnet wordt onder andere rekening gehouden met de ruimtelijke impact op land, met de kosten en met de capaciteit van het bestaande net. Gegeven deze criteria beschrijft de ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI) een voorkeur voor aanlanding van wind van zee aan de kust nabij grote energievragers. Zo wordt het aanbod van energie dicht bij de vraag gebracht. Dit voorkomt de noodzaak om extra transportinfrastructuur aan te leggen. De stroom op het hoogspanningsnet (die vanuit verschillende productielocaties wordt ingevoerd) is beschikbaar voor alle aangeslotenen op het net (totdat limieten in netcapaciteit worden bereikt). Zo ook voor verder weg gelegen bedrijven zoals Chemelot. Daarnaast zijn er ook andere strategieën denkbaar om in de toekomstige behoefte aan duurzame energie van bijvoorbeeld Chemelot te voorzien, bijvoorbeeld via buisleidingen. Er wordt onder andere gekeken hoe waterstof een alternatieve rol kan spelen om als energiedrager meer land inwaartse Chemieclusters te bedienen. Zo staat dat ook in de ontwerp NOVI: »voor verder landinwaarts gelegen industriële clusters, zoals Chemical Cluster Emmen en Chemelot worden voor duurzame energie ook andere mogelijkheden voor de energie-infrastructuur verkend waarbij het behouden van een level playing field voor energiekosten een aandachtspunt is.»
Nederland, Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen hebben gezamenlijk een van de belangrijkste chemieclusters in de wereld. Chemelot is onderdeel van dit cluster. Binnen de trilaterale Chemiestrategie wordt door deze drie landen gezamenlijk gewerkt aan de verduurzaming van het belangrijke industriële cluster. Ook aspecten van toekomstige infrastructuur horen daarbij.
Tevens neemt het Rijk regie in een structureel overleg met buurlanden omtrent grensoverschrijdende infrastructuur; daartoe behoort onder andere het overleg met Noordrijn-Westfalen en Vlaanderen voor de aanpak van de infrastructuur voor het cluster Antwerpen-Rotterdam-Rijn-Roergebied (ARRRa).
De uitspraak van de directeur Nationale Omgevingsvisie duid ik daarbij vooral als oproep om tot een goede strategie te komen voor de energiebehoefte voor industriële clusters als Chemelot.
In het genoemde Programma Energiehoofdstructuur zal uitwerking worden gegeven aan de nationale energie-infrastructuur. Daarin zullen industriële clusters nadrukkelijk aandacht krijgen. Het Programma Energie Hoofdstructuur wordt gericht op de ruimtelijke planning van de nationale onderdelen van het energiesysteem, waaronder de nationale transportinfrastructuur. Keuzes over de ruimtelijke inpassing van toekomstige transportinfrastructuur worden in dit programma gemaakt, in wisselwerking met allerlei andere trajecten waaronder het advies van de TIKI en de Regionale Energie Strategieën.
Hoe duidt u de uitspraak van de directeur Nationale Omgevingsvisie dat «het zeer duur is en veel ruimte kost om vergelegen industrieterreinen zoals Chemelot te bekabelen voor energie van zee» en dat «we voor die gebieden voor duurzame energie andere oplossingen moeten vinden»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn met de provincie Limburg in gesprek te gaan over de mogelijkheden hoe het industrieterrein Chemelot alsnog kan aansluiten op de energie- en chemiesnelweg vanuit zee dan wel alternatieven hiervoor in beeld te brengen?
Ja, Ik heb afspraken gemaakt met de provincie om dit binnenkort met hen te bespreken.
Daarnaast is er met de bedrijven op Chemelot, met de Rotterdamse haven en met de regionale industrieclusters regelmatig intensief contact als het gaat om verduurzaming en welke belemmeringen daarbij optreden zoals het mogelijk ontbreken van voldoende infrastructuur. Er is namelijk met alle industrieclusters regelmatig contact over onder andere de voortgang van implementatie van het Klimaatakkoord.
In hoeverre deelt u de stelling dat de aansluiting tussen Rotterdam en de Duitse energie- en petrochemiesector via Chemelot cruciaal is voor het verdienvermogen van Nederland en een belangrijke stap om de positie van Nederland als «gateway-to-Europe» te behouden?
Dit is onderdeel van het onderzoek van de taskforce infrastructuur klimaatakkoord industrie.
Het stopzetten van een zaak door Arbiter Bodembeweging |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Arbiter Bodembeweging de zaak van de familie D. met een boerenbedrijf, niet afmaakt, omdat de Arbiter Bodembeweging ophoudt te bestaan?1
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik ben bekend met het feit dat de Raad van Arbiters Bodembeweging (hierna: Arbiter) het voornemen heeft om op korte termijn zijn werkzaamheden af te ronden, omdat de Arbiter de aan hem voorgelegde zaken, op drie zaken na, binnenkort heeft afgehandeld. De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen en met voorrang te behandelen, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen.
Hoe lang wacht dit gezin al op een rechtvaardige schadeloosstelling? Waarom is deze zaak nog niet opgelost, wat zijn de belemmerende factoren?
Van de Arbiter Bodembeweging heb ik begrepen dat hij drie zaken niet binnen afzienbare termijn kan afhandelen. Deze zaken betreffen louter gestelde schade aan mestkelders die in de loop van 2019 aangemeld zijn bij de Arbiter. De Arbiter geeft aan dat in deze drie zaken nog onderzoek dient plaats te vinden naar de aard en omvang van de schade, alsook naar waar deze schade door is veroorzaakt. De Arbiter beschikt nog niet over een werkwijze voor de behandeling van deze specifieke vorm van schade; de Arbiter heeft op dit punt nog geen kennis en expertise opgebouwd. De Arbiter vindt de verwachting gerechtvaardigd dat daar veel tijd mee gemoeid zal zijn en daarom ligt het volgens hem niet in de rede om de Arbiter enkel voor deze zaken voor onbepaalde tijd in stand te houden, terwijl de andere zaken binnenkort afgehandeld zullen zijn. De Arbiter geeft aan dat door verlies aan kennis en ervaring de organisatie ook kwetsbaar is geworden. In het kader van een voortvarende behandeling van deze drie zaken heeft de Arbiter de TCMG gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken deze drie dossiers over kan nemen. De achtergrond van dit verzoek aan de TCMG is dat de TCMG ten behoeve van de afhandeling van schade aan mestkelders advies heeft gevraagd aan een panel van experts. Naar verwachting is het advies van het panel medio juni 2020 gereed. Aan de hand van dit advies kan de TCMG haar werkwijze vaststellen en de schademeldingen ten aanzien van mestkelders per geval beoordelen. De TCMG heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen. Na oplevering van het advies van het panel zal de TCMG met voorrang een besluit nemen over deze zaken, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen. Ik zal aan de Arbiter vragen mij aan te geven of de betreffende schademelders akkoord zijn met het intrekken van hun zaak bij de Arbiter.
Klopt het dat er opnieuw een onderzoek naar schade gedaan moet worden? Zo ja, wat klopt er niet aan het vorige onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit de enige zaak waarin de arbiter geen uitspraak zal doen? Om hoeveel zaken gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit voor gedupeerden wiens zaak wordt behandeld bij de Arbiter Bodembeweging? Binnen welke termijn worden deze gedupeerden geholpen?
De voorzitter van de Raad van Arbiters Bodembeweging heeft aangegeven dat de verwachting is dat, met uitzondering van de eerdergenoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei 2020 de bij hem aangemelde zaken heeft afgehandeld. De wens van de Arbiter is dat hierna de Arbiter ophoudt te bestaan aangezien de werkzaamheden dan zijn afgerond. De voorzitter van de Arbiter heeft dit in zijn brief van 10 maart jl. bevestigd. Deze brief heb ik bijgevoegd 2. Er zijn op dit moment nog acht arbiters actief. De lengte van de aanstellingen verschilt per arbiter. Met de leden van de Raad van Arbiters Bodembeweging is afgesproken dat zij in elk geval tot 1 mei 2020 aanblijven. Na 1 mei zullen partijen mogelijk nog vragen hebben over de laatste uitspraken van de Arbiter. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aan de Arbiter aangegeven na 1 mei te kunnen ondersteunen en een loket te kunnen vormen voor vragen van partijen. Een aantal arbiters heeft aangegeven bereid te zijn om nog enkele maanden na 1 mei 2020 actief te blijven om, indien nodig, de laatste zaken te kunnen afhandelen.
Wanneer houdt de Arbiter Bodembeweging op te bestaan? Hoeveel arbiters zijn er nog tot wanneer actief? Tot wanneer zijn zij aangesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de zaak van de familie D. nu wordt overgedragen aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG)?
De intentie is om, wanneer de betreffende schademelders akkoord zijn, de desbetreffende drie mestkelderzaken over te dragen aan de TCMG. De TCMG heeft aangeven dat het deze dossiers na ontvangst van het advies van het panel met voorrang zal behandelen wanneer schademelders hun zaak bij de Arbiter hebben ingetrokken. Ik ben nog in afwachting van het formele bericht van de Arbiter dat schademelders akkoord zijn met de afhandeling van hun zaak door de TCMG.
Zijn er afspraken gemaakt met de TCMG over deze zaak/zaken? Hoe luiden die afspraken?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer dit gezin het advies van de Arbiter Bodembeweging opvolgt, namelijk om de zaak bij de arbiter in te trekken, welke gevolgen heeft dit dan voor de gang naar de bestuursrechter of civiel rechter?
Wanneer het gedupeerde gezin er voor kiest zijn schade af te laten handelen door de TCMG, dan staat tegen een besluit van de TCMG bezwaar open en vervolgens beroep bij de bestuursrechter. De betreffende gedupeerden kunnen er, in plaats van schadeafhandeling door de TCMG, ook voor kiezen een vordering tot schadevergoeding in te stellen bij de burgerlijk rechter.
Kunt u uitleggen hoe het bewijsvermoeden voor de afhandeling van «oude schades» wordt toegepast?
Het wettelijk bewijsvermoeden (artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek) wordt door zowel de Arbiter als de burgerlijk rechter toegepast. Met dit wettelijk vermoeden moet de gedupeerde stellen dat zich fysieke schade heeft voorgedaan aan een gebouw of werk binnen het effectgebied van het Groningenveld, die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning zou kunnen zijn. Daaruit ontstaat dan voor de Arbiter of de rechter het vermoeden dat de schade het gevolg is van de gaswinning. Het is dan aan de exploitant om dit vermoeden te ontzenuwen, door aannemelijk te maken dat bodembeweging door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk niet de oorzaak is van de schade. Slaagt de exploitant hierin, dan is het vervolgens aan de gedupeerde om alsnog het causale verband tussen de schade en bodembeweging door gaswinning te bewijzen (Kamerstuk 34 390, nr. 3).
Klopt het dat TCMG 10.000 euro biedt bij zaken met een lekkende mestkelder? Zo ja, waar baseert de TCMG zich op? Gaat het hier om een voorschot, aangezien de TCMG eind tweede kwartaal 2020 met een advies komt? Gaat het bij een tekort alsnog uitgekeerd worden?
Naar aanleiding van deze vragen heb ik navraag gedaan bij de TCMG. De TCMG heeft aangegeven dat van een dergelijke praktijk geen sprake is.
Hoe gaat u de mensen van «oude schadegevallen» compenseren die niet door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) geholpen zijn voor 1 juli 2018, zoals u beloofde op 31 januari 2018 en nu dus al weer twee jaar langer strijden voor rechtvaardigheid?2
In de periode tussen augustus 2012 en 31 maart 2017 zijn 79.288 schademeldingen gedaan. Deze schades zijn voor het grootste gedeelte afgehandeld. Aan de ruim 6.000 oude schademeldingen die voor 31 maart 2017 bij NAM zijn ingediend en niet voor 31 januari 2018 door NAM waren afgehandeld, heeft NAM vervolgens in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod gedaan. Bewoners die het aanbod van NAM te laag vonden, konden naar de Arbiter. Samen met de commissaris van de Koning, de heer Paas, volg ik de afhandeling van de ruim 6.000 schademeldingen nauwgezet. Uit het door onderzoeksbureau AHA! uitgevoerde onderzoek op verzoek van de Tweede Kamer is gebleken dat een deel van deze gedupeerden niet in staat was de opgetreden schade met de door NAM betaalde vergoeding te herstellen. Zoals ik eerder heb gemeld in de brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 706) is aan het deel van deze groep bewoners dat het aanbod van NAM heeft geaccepteerd en die met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen, de mogelijkheid geboden dit aan te tonen teneinde het verschil door NAM vergoed te krijgen. Door de provincie Groningen is er tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 daarom een regeling opengesteld. NAM, de commissaris van de Koning en ik beogen met deze regeling een rechtvaardige oplossing te bieden voor de door NAM afgehandelde oude schadegevallen.
Hoeveel zaken liggen er nu nog bij de Arbiter Bodembeweging?
Er zijn nog ongeveer 33 openstaande zaken bij de Arbiter Bodembeweging. De verwachting is dat, met uitzondering van de drie genoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei a.s. klaar zal zijn met de behandeling. In ongeveer 30 zaken zal er nog uitspraak worden gedaan.
In hoeveel zaken gaat er nog uitspraak gedaan worden?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe het tijdspad van die zaken er uit ziet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat er nog onafhankelijk onderzocht worden of gedupeerden tevreden zijn over de gang naar de Arbiter Bodembeweging, de uitspraak en de opvolging van de NAM? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Arbiter is ingesteld met als doel om een laagdrempelige, onafhankelijke, deskundige en buitengerechtelijke vorm van geschilbeslechting te bieden aan bewoners horende bij de zogenaamde oude schadegevallen. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, hebben de Arbiter en NAM laten weten dat de NAM in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. De commissaris van de Koning en ik hebben gezamenlijk een oproep gedaan aan bewoners zich te melden bij de provincie wanneer zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter. Daarmee hebben we gekozen voor een meer pragmatische aanpak. Er zal geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd worden naar de arbiterprocedure. Ongeveer 40 gedupeerden hebben zich gemeld bij de commissaris van de Koning. Iedere vraag of zorg wordt zorgvuldig bekeken. Indien nodig, wordt met NAM contact gezocht om tot een oplossing te komen. De inhoud van deze bemiddeling en het resultaat hangen uiteraard af van de specifieke problematiek in de zaak. Ook na de laatste uitspraken van de Arbiter en nadat de Arbiter is opgeheven, is het voor gedupeerden nog steeds mogelijk om zich te melden bij de provincie indien zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter.
Hoeveel gedupeerden met arbiterzaken hebben zich gemeld bij u en de commissaris van de Koning? Wat is er in deze zaken precies gedaan?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u de vragen een voor een voor het AO Mijnbouw/Groningen van 18 maart 2020 beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zullen zijn voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd worden.
De organisatie van de Nationaal Coördinator Groningen |
|
Mark Harbers (VVD), Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel « Interne chaos bij NCG: «We verliezen de Groningers uit het oog»«?1
Ja.
Herkent u de signalen uit het artikel, waarin een situatie van onrust wordt geschetst binnen de organisatie van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
De afgelopen maanden waren een hectische en ingrijpende periode voor de NCG-organisatie en haar medewerkers door de reorganisatie naar een uitvoeringsorganisatie. Dergelijke grote veranderingen zorgen altijd voor enige onrust binnen een organisatie. De ingezette veranderingen zijn echter noodzakelijk om de versterkingsopgave te verbeteren en versnellen. Het beeld dat er sprake zou zijn van chaos, zoals de kop boven het aangehaalde bericht suggereert, herken ik niet. De NCG heeft sinds het najaar van 2019 veel geïnvesteerd in het meenemen van oude en nieuwe medewerkers in de reorganisatie. Dit enerzijds door gesprekken met medewerkers te voeren en hen te begeleiden in het werken met nieuwe processen en systemen en anderzijds door goed overleg met een vertegenwoordiging van het personeel, het MedewerkersOverleg (MO). Het MO heeft het management van de NCG tijdens het reorganisatieproces op constructieve wijze geadviseerd en uiteindelijk op de organisatieveranderingen akkoord gegeven.
Deelt u de mening dat de onrust binnen de NCG geen negatieve invloed mag hebben op het aantal versterkte huizen, zoals afgesproken in motie-Sienot c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 711)? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze meningen deel ik. Juist in het belang van de inwoners van Groningen en de voortgang van de versterkingsoperatie is het besluit genomen om de schadeafhandeling en versterking volledig in publieke handen te nemen. In dit verband is ook het besluit genomen om het CVW op te heffen en de NCG om te vormen naar een uitvoeringsorganisatie die ook de taken uitvoert die voorheen bij het CVW waren belegd.
Deelt u de mening dat de Groninger op nummer één moet staan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u dat het onderbrengen van het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) in de organisatie van de NCG niet de versterkingsopgave belemmert?
De publieke uitvoering van de versterking is per 1 januari 2020 belegd bij de uitvoeringsorganisatie NCG en het CVW is opgehouden te bestaan. Er is dus geen sprake van «onderbrenging» van het CVW in de NCG-organisatie. Wel zijn ten behoeve van een zo soepel mogelijke transitie afspraken met het CVW gemaakt. Om de nieuwe taken te kunnen uitvoeren heeft NCG een groot aantal vacatures opengesteld waarop ook oud-CVW-medewerkers kunnen solliciteren. Het is voor de uitvoering van de versterkingsoperatie van belang dat hun kennis en ervaring wordt benut. Het feit dat een groot aantal voormalige CVW-medewerkers de overstap naar de NCG heeft willen maken beschouw ik dan ook als goed nieuws. De NCG werkt eraan om de organisatie die per 1 januari is ontstaan ook daadwerkelijk tot één samenhangende en effectief werkende organisatie te maken.
Deelt u de mening dat de medewerkers van de NCG en hun kennis en kunde van cruciaal belang zijn voor een geslaagd schadeherstel en een voortvarende versterkingsaanpak?
Ja. Het succes van een organisatie staat of valt met de mensen die er werken. De NCG staat voor een enorme opgave en heeft de ambitie om in het belang van de bewoners te presteren. Dat vraagt veel van de medewerkers. De NCG is vastbesloten om de organisatie zo snel mogelijk optimaal te laten functioneren en er is vertrouwen dat dit jaar de benodigde opnames, beoordelingen en versterkingen worden uitgevoerd, ten behoeve van een veilig en aardbevingsbestendig Groningen. Vergoeding van schade wordt uitgevoerd door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade (TCMG) die binnenkort zal opgaan in het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). TCMG en NCG hebben onderling afspraken gemaakt over hoe wordt omgegaan met gevallen waarin schade en versterken samen komen.
Op welke wijze maakt u (samen met de NCG) het werk (blijvend) aantrekkelijk voor (toekomstige) werknemers?
In de opbouw van de nieuwe NCG-organisatie en het vervullen van de openstaande vacatures is merkbaar dat nieuwe medewerkers geïnteresseerd en gedreven zijn om mee te werken aan een veilig Groningen. De NCG is onderdeel van BZK en kan als rijksdienst de gebruikelijke faciliteiten en arbeidsvoorwaarden aanbieden. Het management van de NCG steekt veel energie in de opbouw van de nieuwe afdelingen en biedt ondersteuning aan bij bijeenkomsten gericht op de omslag naar één uitvoeringsorganisatie waarin de bewoner centraal staat onder andere door teamvorming en professionalisering.
Herkent u het hoge personeelsverloop bij de NCG (de helft van de medewerkers zou zijn vertrokken tussen 2015 en 2019)? Hoe wordt een goede dossieroverdracht gewaarborgd? Hoe zorgen u en de NCG voor een collectief geheugen?
De oorspronkelijke NCG-organisatie, opgericht in 2015, was naast de versterkingsoperatie gericht op schadevergoeding, leefbaarheid en economie. Schadevergoeding is inmiddels belegd bij de TCMG / IMG in oprichting, en leefbaarheid en economie worden opgepakt door het Nationaal Programma Groningen (NPG). De NCG is getransformeerd naar een publieke uitvoerder van de versterkingsoperatie. Hierdoor zijn functies binnen de organisatie veranderd of verdwenen, met als resultaat dat er ook medewerkers zijn vertrokken. Ook zijn er veel nieuwe functies bijgekomen, deels al ingevuld met nieuwe medewerkers die zijn aangetrokken, deels met tijdelijke, ingehuurde medewerkers. De NCG werkt ondertussen aan het opbouwen van de organisatie en het creëren van een duurzaam personeelsbestand. NCG werkt aan kennisbehoud en kennisdeling, niet alleen door het overnemen van informatie vanuit het CVW en NAM ook door de hechte samenwerking met alle organisaties die werken in het aardbevingsdossier.
Hoe draagt het kabinet bij aan zo min mogelijk koerswijzigingen binnen de interne organisatie van de NCG, zodat er rust ontstaat bij de medewerkers?
Het kabinet realiseert zich dat ten behoeve van een goede uitvoering van de versterking heldere kaders en een vaste koers nodig zijn. De kaders zijn met het publiek maken van de versterkingsoperatie gezet. De nieuwe NCG-organisatie is hierop ingericht. Beperkte organisatieaanpassingen kunnen gaandeweg de uitvoeringsoperatie nodig blijken. Hiervoor moet ook ruimte blijven. De directie van de NCG is blijvend in gesprek met haar medewerkers.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de NCG over de huidige gang van zaken, de integratie van het CVW en een succesvolle aanpak van versterking en schadeherstel?
Sinds 16 oktober 2019 ben ik als Minister van BZK politiek verantwoordelijk voor de versterkingsoperatie en per 1 januari jl. is ook de NCG als organisatie bij het Ministerie van BZK ondergebracht. Mijn departement heeft doorlopend intensief contact met de NCG, zowel over de aanpak en voortgang van de versterkingsoperatie, als over de opbouw en inrichting van de nieuwe organisatie. De uitvoering van schadevergoedingen is belegd bij de TCMG / IMG i.o.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Mijnbouw Groningen van 18 maart 2020?
Ja.
Het uitblijven van resultaten na de aankoop van aandelen van Air France-KLM |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de samenstelling van de Board of Governors van de International Air Traffic Association (IATA) in de afgelopen bestuursjaren en in het huidige bestuursjaar?
IATA is de mondiale brancheorganisatie van luchtvaartmaatschappijen.
Informatie over IATA, onder meer over de dienstverlening aan de luchtvaartmaatschappijen, maar ook over de samenstelling van het bestuur, is te vinden op de website van IATA1. IATA is als vertegenwoordiger van de luchtvaartindustrie een gewaardeerde gesprekspartner voor overheden bij de ontwikkeling van (luchtvaart)beleid en regelgeving. De overheden zijn evenwel niet betrokken bij interne IATA-aangelegenheden en worden niet geïnformeerd over bestuurskwesties.
Klopt het dat de Executive Officer van KLM, Pieter Elbers, geen lid meer is van de Board of Governors van IATA?1
De lijst van leden van de Board of Governors is op de website van IATA vermeld. Dhr. Elbers maakt daar geen deel van uit.
Hoe verklaart u het feit dat KLM, als medeoprichter van IATA, voor het eerst sinds de oprichting in 1945 niet meer als zelfstandige luchtvaartmaatschappij een lid mag leveren van de Board of Governors van IATA?
Overheden zijn niet betrokken bij IATA en de samenstelling van de Board of Governors is een zaak voor de luchtvaartmaatschappijen die lid zijn van IATA.
Is het verwijderen van de Executive Officer van KLM uit het IATA-bestuur in het Nederlands publieke belang? Kunt u dit toelichten?
Ik zie geen relatie tussen vertegenwoordiging van een KLM bestuurder in de IATA Board of Governance en de Nederlandse publieke belangen die met KLM zijn gemoeid.
Bent u van plan het IATA-congres in Amsterdam komende juni te bezoeken?
Nee. Overigens heeft IATA besloten om de jaarlijkse algemene vergadering en daarop aansluitend congres vanwege COVID-19 uit te stellen tot een nader te bepalen datum.
Vormt de zelfstandige rol van KLM binnen IATA onderdeel van de gesprekken die de ambtelijke Frans-Nederlandse werkgroep momenteel voert over de positie van KLM in de holding Air France-KLM? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 1 genoemd is IATA de brancheorganisatie van de luchtvaartmaatschappijen. Er is geen relatie tussen de activiteiten van IATA en de onderwerpen die in de werkgroep tussen de Franse staat en de Nederlandse staat aan de orde zijn en die gericht zijn op de borging van de Nederlandse publieke belangen die met Air France KLM en KLM zijn verbonden.
Klopt het dat de KLM – als zelfstandige luchtvaartmaatschappij – bovenaan staat in de meest recente Dow Jones Sustainability Index (DJSI) in de categorie luchtvaartmaatschappijen?
Ja.
Deelt u de stelling van de vragensteller dat IATA een belangrijke rol speelt bij vraagstukken in de mondiale luchtvaartsector waaronder verduurzaming, maar ook verdeling van slots op luchthavens en inzet op regelgeving?
Brancheorganisatie IATA is een gewaardeerde gesprekspartner voor overheden bij de ontwikkeling van beleid en regelgeving, onder andere inzake duurzaamheid. Ook Europese brancheorganisaties, andere sectorpartijen en belanghebbende partijen spelen een belangrijke rol bij deze vraagstukken.
Heeft KLM – volgens de DJSI de meest duurzame luchtvaartmaatschappij ter wereld – door het verlies van de zetel in de Board of Governors van IATA meer of minder invloed op verduurzaming van de luchtvaartsector? Kunt u dit toelichten?
KLM heeft als IATA-lid en onderdeel van Air France-KLM mogelijkheden om bij te dragen aan de IATA-koers. De CEO van Air France-KLM, dhr. Benjamin Smith, is in het IATA-bestuur vertegenwoordigd. Voor Air France-KLM is verduurzaming van de luchtvaart ook een belangrijk thema. Ik verwacht dan ook niet dat de participatie van KLM in het IATA-bestuur de invloed van KLM wat betreft het IATA-beleid inzake verduurzaming materieel beperkt.
Bent u bereid u in te zetten om de Executive Officer van KLM – nu Pieter Elbers – weer benoemd te verkrijgen in de Board of Governnors van IATA? Zo nee, waarom niet?
De samenstelling van de Board of Governors van IATA is een zaak voor de luchtvaartmaatschappijen die lid zijn van IATA. Het is niet aan mij om mij uit te laten over de benoemingen.
Wat zijn uw vorderingen met het afgesproken streven om uiterlijk «voor het einde van juni 2019» een akkoord te bereiken met de Franse Staat over onder andere de staatsgaranties en het borgen van de Nederlandse publieke belangen, zoals de netwerkverbindingen van KLM en daarmee de hubconnectiviteit van Schiphol?2
De ambitie was inderdaad om eind juni 2019 klaar te zijn. Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen ook al heb aangegeven is dat niet gelukt. Er liggen belangrijke onderwerpen op tafel die meer tijd vergen. Dit zijn complexe gesprekken, waarbij veel partijen zijn betrokken en die vaak langer duren dan voorzien. Naast het feit dat Air France-KLM een beursgenoteerde onderneming is, is het ook niet constructief om tussentijds iets te delen over deze gesprekken. Dit betekent niet dat er de afgelopen periode geen voortgang is geboekt. De gesprekken versterken het wederzijdse begrip en helpen bij de bepaling hoe het aandeelhouderschap verder ingevuld kan worden. Overigens ligt de prioriteit van beide staten momenteel bij de situatie omtrent COVID-19, hetgeen ook een grote impact op de luchtvaartsector heeft.
Kunt u nader toelichten wat er het afgelopen jaar sinds de verwerving van de staatsdeelneming in Air France-KLM is veranderd bij het bedrijf en wat dat voor het Nederlandse publieke belang heeft opgeleverd? Wanneer verwacht u de onderhandelingen in de ambtelijke werkgroepen te kunnen afronden?
De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France-KLM om de Nederlandse publieke belangen op de lange termijn beter te borgen. Door het aandeelhouderschap heeft de Nederlandse staat de rechten die aan aandeelhouders toekomen onder Frans recht. Zo heeft de staat in mei vorig jaar de algemene vergadering van de onderneming bijgewoond en meegestemd over de voorgelegde aandeelhoudersbesluiten. Dit geeft de Nederlandse staat directe invloed op de besluitvorming van de holding van de luchtvaartmaatschappij.
Voor de aankoop van de aandelen had de staat, als stakeholder, het recht om een bestuurslid voor te dragen en werd het belang van de staat op die manier vertegenwoordigd in het bestuur van de holding. Deze persoon werd voor de aankoop aangemerkt als een onafhankelijk bestuurslid. Na de aankoop is de positie veranderd naar een afhankelijk bestuurslid en vertegenwoordigt deze persoon de staat nu ook als een van de belangrijkste aandeelhouders in het bestuur. Ook vanwege die positie heeft de staat nauw contact met het bestuur.
Daarnaast heeft de Nederlandse staat nu uitvoerig contact met diverse belangrijke stakeholders, waaronder de Franse staat en andere grote aandeelhouders. Deze intensivering van de contacten is een positieve verandering en levert een positieve bijdrage aan de invloed die de Nederlandse staat heeft.
Klopt het dat u op 20 februari heeft aangegeven dat de gesprekken in de werkgroep «niet muurvast» zitten. Kunt u aangeven waaruit blijkt dat de gesprekken niet muurvast zitten?
Ik ben nog steeds in gesprek met de Franse staat over Air France-KLM, hoewel de prioriteit van beide staten momenteel bij de situatie omtrent COVID-19 ligt. In februari en maart heb ik nog uitgebreid met Minister Le Maire gesproken over dit onderwerp. Ook op het niveau van de werkgroep vinden gesprekken plaats. Naast het feit dat Air France-KLM een beursgenoteerde onderneming is, is het niet constructief om tussentijds iets te delen over deze gesprekken. Dit betekent niet dat er ondertussen geen voortgang is geboekt.
Kunt u uiteenzetten wat er bij Air France-KLM het afgelopen jaar veranderd is met name in de afspraken en verhoudingen tussen Air France en KLM?
Zoals u weet, ben ik in gesprek met de Franse staat en Air France-KLM over de verdere invulling van het aandeelhouderschap van de Nederlandse staat. Over interne afspraken tussen Air France en KLM ga ik niet.
Klopt het dat er een afspraak is gemaakt vanuit Air France met de Franse pilotenvakbonden die ertoe strekt dat voor elk vliegtuig dat KLM bezit Air France er twee en een half moet hebben, en wanneer dat niet gebeurt de Air France-piloten per vliegtuig verschil een fors bedrag in compensatie persoonlijk uitbetaald moeten krijgen? Zo niet, kunt u toelichten welke afspraken er dan zijn gemaakt met de Franse piloten?
Na de fusie tussen Air France en KLM zijn er afspraken gemaakt met de verenigingen van piloten van de ondernemingen. Dit zijn afspraken op bedrijfsniveau waarbij noch de Nederlandse overheid noch de Franse overheid betrokken is. Afspraken over de operationele activiteiten zijn een verantwoordelijkheid van het uitvoerend bestuur van de onderneming. De staat heeft hier als aandeelhouder dus geen formele rol in. In mijn gesprekken met het bestuur is er uiteraard wel aandacht voor deze kwestie.
Waarom moet KLM de gevolgen ondervinden van een afspraak over de productiebalans, gemaakt tussen Air France en haar piloten, waarbij KLM en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) geen partij zijn?
Graag verwijs ik naar het antwoord op vraag 15.
Vormen de afspraken over de productiebalans en de wijze waarop dit de bedrijfsvoering van KLM beïnvloedt onderdeel van de gesprekken in de ambtelijke werkgroep? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit maakt geen onderdeel uit van de werkgroep. Graag verwijs ik voor een verdere toelichting naar het antwoord op vraag 15.
Kunt u toelichten hoe de kas van KLM n.v. wordt beheerd, wie de eindverantwoordelijkheid heeft voor de kas van KLM en waar de besluitvormende macht ligt over het al dan niet uitkeren van dividend?
KLM beheert de eigen kas, er is geen zogenoemde «cashpooling» regeling. De Raad van Commissarissen van KLM doet jaarlijks een voorstel voor de uitkering van dividend, hetgeen goedgekeurd dient te worden door de prioriteitsaandeelhouders (de holding).
Hoe staat u als aandeelhouder tegenover het uitkeren van een groter dividend vanuit KLM aan Air France-KLM, als hiermee het voorgenomen investeringsprogramma van Air France gefaciliteerd kan worden?
Het is belangrijk dat KLM voldoende ruimte krijgt om het netwerk op Schiphol in stand te houden en verder te ontwikkelen. Aangezien KLM haar eigen financiële huishouding heeft, is het allereerst belangrijk dat deze financieel gezond is en dat zij daarnaast haar eigen investeringsprogramma kan financieren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 18, is het aan de RvC van KLM om een voorstel te doen voor dividend aan de aandeelhouders, waarbij deze zaken ongetwijfeld in ogenschouw worden genomen. Hoe de andere aandeelhouders hun dividend besteden, is uiteraard niet aan de Nederlandse staat.
Welke middelen heeft u om het compenseren van tekorten bij Air France door middel van onttrekking van dividend uit de kas van KLM n.v. tegen te houden?
KLM’s reserverings- en dividendbeleid bepaalt dat de Vergadering van Houders van Prioriteitsaandelen bevoegd is om, na overleg met de Directie en Raad van Commissarissen, eerst een bedrag van de in de jaarrekening vastgestelde winst te bestemmen tot het vormen of versterken van reserves.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Franse treinfabrikant Alstom neemt treinentak Bombardier over' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Franse treinfabrikant Alstom neemt treinentak Bombardier over»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Hoe kijkt u aan tegen de geplande overname van Bombardier door Alstom, als versterking van Alstoms internationale concurrentiepositie? Zou u graag zien dat andere Europese bedrijven dit voorbeeld volgen, om beter te kunnen concurreren met »gigabedrijven» uit Azië en de Verenigde Staten?
Het kabinet heeft normaliter geen direct inzicht in de specifieke afwegingen die bedrijven maken om al dan niet samen te gaan. Fusies en overnames kunnen mogelijk leiden tot kostenbesparingen, nieuwe mogelijkheden voor innovatie of het versterken van de (internationale) concurrentiepositie van de betrokken bedrijven. Schaal- en/of synergievoordelen kunnen ook de consument ten goede komen. Tegelijkertijd is het van belang dat er in sectoren voldoende concurrentie blijft, omdat dit anders kan leiden tot hogere prijzen, lagere kwaliteit en verminderde prikkels om te innoveren.
Aangezien Nederland vooral een afnemer is van de bij deze concentratie betrokken bedrijven profiteert Nederland voornamelijk als de overname leidt tot een gunstigere prijs-kwaliteitverhouding. Als de overname leidt tot verminderde concurrentie zal de overname naar verwachting nadelig zijn voor Nederlandse afnemers en daarmee ook voor Nederlandse consumenten. Het is aan mededingingsautoriteiten om per casus te beoordelen of een overname leidt tot een significante beperking van de mededinging.
Denkt u dat deze overname het gevolg is van het Frans-Duitse «Manifest voor een Europese Industriepolitiek», dat Frankrijk en Duitsland vorig jaar presenteerden? Bent u, in lijn met de kabinetspositie internationale concurrentiekracht van 14 mei 2019 en de «China-strategie» van 15 mei 2019, nog steeds van mening dat Europese samenwerking en investeringen in brede technologie te verkiezen zijn boven het creëren van «Europese kampioenen» via het mededingingsbeleid?
Welke redenen ten grondslag liggen aan een overname is aan betrokken bedrijven. Betrokken bedrijven proberen naar eigen zeggen hun positie te versterken om de concurrentie met partijen van buiten de EU beter aan te kunnen.
Ik ben in dit kader sinds mei vorig jaar niet veranderd van mening dat een stevig en politiek onafhankelijk mededingingstoezicht cruciaal is om te bewaken dat afnemers (zoals in dit geval de NS) niet geconfronteerd worden met te hoge prijzen, afnemende kwaliteit en een gebrek aan innovatie als gevolg van een gebrek aan concurrentie. Een sterk mededingingsinstrumentarium en gezonde concurrentie vormen de basis voor de Europese welvaart. Om de Europese concurrentiekracht te versterken is het naar de mening van het kabinet verstandiger om in te zetten op het verzorgen van een gelijk speelveld voor Europese bedrijven en het verstevigen van het Europese innovatiebeleid dan een eenzijdige focus te leggen op het kunstmatig creëren van Europese kampioenen via versoepeling van de mededingingskaders (waardoor fusies en overnames significante nadelige gevolgen kunnen hebben voor de concurrentie op de interne markt). Daarnaast garandeert een fusie of overname niet automatisch een Europese kampioen: het samenvoegen van bedrijven is immers niet altijd een succes gebleken.
Hoe kansrijk acht u de overname van Bombardier door Alstom, wetende dat de toezichthouders een vergelijkbare overname van Siemens door Alstom vorig jaar hebben afgekeurd? Had u liever gezien dat deze overname destijds was doorgegaan en tot een fusie van twee Europese bedrijven had geleid?
De beoordeling van de overname zal door de Europese Commissie als onafhankelijk toezichthouder gemaakt worden. Ik onthoud mij hierover van commentaar. De fusiepoging tussen Alstom en Siemens is destijds door de Europese Commissie geblokkeerd omdat er significante mededingingsbezwaren werden geconstateerd. Daarmee zou de fusie van de twee Europese bedrijven naar verwachting nadelig zijn geweest voor Nederlandse afnemers (zoals de NS) en daarmee ook voor Nederlandse consumenten.
Wat betekent een overname van Bombardier door Alstom voor het Europese treinverkeer en de Europese spoorindustrie? Verwacht u net als de Franse Minister van Financiën dat de overname zal leiden tot een «opwaardering» van de Europese spoorindustrie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inschatten of deze overname gevolgen heeft voor de Nederlandse economie? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Is uw verwachting dat dergelijke overnames of pogingen daartoe in de komende tijd vaker zullen voorkomen? Hoe moet de Europese Unie (EU) daar volgens u mee omgaan?
De sterke opkomst van onder andere Chinese bedrijven kan voor marktpartijen een aanleiding zijn om samen te willen gaan om op mondiaal niveau beter te kunnen concurreren. In de meeste gevallen zal dit vanuit mededingingsoptiek ook geen problemen opleveren. Tegelijkertijd is het kabinet van mening, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3, dat dergelijke fusies en overnames niet mogen leiden tot een significante beperking van de mededinging op de interne markt, waar afnemers en consumenten de nadelen van ondervinden. Het kabinet is dan ook geen voorstander van het versoepelen van het Europese concentratietoezicht. Om de Europese concurrentiekracht te versterken is het naar de mening van het kabinet verstandiger om in te zetten op een gelijk speelveld voor bedrijven op de Interne Markt en het verstevigen van het Europese innovatiebeleid.
Welke mogelijkheden, anders dan in het mededingingsbeleid, ziet het kabinet om de internationale concurrentiepositie van zowel Nederlandse als Europese bedrijven te versterken, naast de inzet om met nieuw EU-toezicht te komen tot een gelijk speelveld voor ondernemingen?
In de kabinetspositie Europese concurrentiekracht2 is de visie van het kabinet uiteengezet op de wijze waarop de concurrentiepositie van de EU versterkt moet worden. In deze kabinetspositie is aangegeven dat de EU moet inzetten op het versterken van de Interne Markt, het moderniseren, maar niet verruimen van de mededingingsregels, een modern industriebeleid en een gelijk speelveld. Voor dit laatste punt wordt o.a. gekeken naar multilaterale en bilaterale handelsakkoorden, handelsdefensieve maatregelen, betere bescherming van intellectueel eigendom, het door u benoemde voorstel voor een Level Playing Field instrument (LPFi exportkredietverstrekking en hethet International Procurement Instrument (IPI) en).
Wat vindt u van de situatie in het Verenigd Koninkrijk (VK), waar de regering in gesprek is met een Chinees staatsbedrijf over aanleg van een hogesnelheidsspoorlijn, dat claimt dit sneller en goedkoper te kunnen dan tot dusver door het VK gepland en begroot? Zijn er naar u weet Europese spelers die dit project ook hadden kunnen doen? Indien ja, welke? Hoe kijkt u naar deze ontwikkeling? Acht u het voorstelbaar dat China op deze wijze ook in Nederland en elders op het Europese vasteland voet aan de grond krijgt?2
Het Verenigd Koninkrijk is bezig uit te zoeken welke partij(en) de betreffende hogesnelheidslijn het beste kan (kunnen) aanleggen. In dit kader heb ik begrepen dat de betrokken instanties geïnteresseerd zijn om te horen hoe de China Railway Construction Corporation (CRCC) denkt hieraan een bijdrage te kunnen leveren. CRCC heeft niet meegedaan in de oorspronkelijke aanbesteding. Ik heb geen inzicht in de exacte aanbestedingsvoorwaarden die het VK gesteld heeft en waarom CRCC daar niet direct aan heeft meegedaan. Op dit moment wordt het project in het VK door Europese bedrijven uitgevoerd, zoals o.a. Balfour Beatty, Carillion, Costain, en Arup.
Het is aan individuele aanbestedende diensten om af te wegen of zij een partij uit een derde land, zoals CRCC, toelaten tot aanbestedingen. China is immers geen partij bij het Government Procurement Agreement. Dat betekent dat een in China gevestigd bedrijf uitgesloten mag worden bij aanbestedingen.
Nederland pleit voor een gelijk speelveld tussen Europese bedrijven en bedrijven uit derde landen. Specifiek op het gebied van aanbestedingen pleit Nederland daarnaast voor wederkerigheid. Dat houdt in dat Nederland wil dat Europese bedrijven in eerlijke concurrentie kunnen opereren met bedrijven uit derde landen, en dat Europese bedrijven in gelijke mate toegang hebben tot de markt voor overheidsopdrachten in derde landen als omgedraaid. In dit verband zet Nederland in EU-verband in op de totstandkoming van een effectief International Procurement Instrument.4 Daarover lopen op dit moment onderhandelingen binnen de EU. Nederland wil bovendien een gelijk(er) speelveld bevorderen door het creëren van een zogenaamd Level Playing Field Instrument.5
Het bericht 'Banken melken het mkb leeg en komen ermee weg' |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht 'Banken melken het mkb leeg en komen ermee weg»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat banken eenzijdig renteopslagen verhogen/verhoogden tijdens de contractperiode jegens o.a. de zorgsector en ook andere mkb-bedrijven?
Banken kunnen in bepaalde gevallen renteopslagen wijzigen gedurende de contractperiode. Ik heb geen cijfers over in hoeverre banken dat doen. De mogelijkheid om renteopslagen te wijzigen vindt zijn oorsprong in de financieringsvoorwaarden zoals van toepassing op de relatie tussen bank en (mkb-)klant. De op 1 juli 2018 in werking getreden Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) verduidelijkt wanneer rentetarieven kunnen wijzigen. Rentetarieven kunnen niet worden gewijzigd gedurende de rentevaste periode, tenzij de klant niet voldoet aan de uit de financieringsdocumentatie voortvloeiende verplichtingen. Indien echter een variabel rentetarief is overeengekomen, of indien de rentevaste periode is verstreken, kunnen dit tarief en eventuele renteopslagen wijzigen.2
Herkent u het beeld dat diverse banken na de (krediet)crisis de renteopslag verhoogden, terwijl de marktrente daalde en een renteopslag derhalve niet voor de hand zou liggen?
Een rentevergoeding bij kredietverlening met variabele rente is in het algemeen opgebouwd uit meerdere delen. Zo kan de bank bovenop de marktrente opslagen rekenen voor klantafhankelijke risicopremies en een premie voor de financierings- en liquiditeitskosten. Het is mogelijk dat de marktrente daalt terwijl de opslag voor kosten en risico’s of de liquiditeitsopslag niet daalt of zelfs stijgt. Voor goed risicomanagement is het van belang dat kosten en risico’s adequaat kunnen worden beprijsd. In het geval dat kosten en/of risico’s toenemen kan dit er dus toe leiden dat renteopslagen worden verhoogd.
Is het volgens u geoorloofd om renteopslagen eenzijdig te verhogen jegens een instelling of bedrijf vanwege (vermeende) verhoogde risico’s in een sector en/of bij andere bedrijven dan specifiek het betreffende bedrijf waarmee een afspraak is gemaakt?
Ja, in de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering zijn enkele voorbeelden gegeven van aanleidingen tot wijzigingen in de renteopslag. Zo kunnen deze het gevolg zijn van generieke omstandigheden of individuele omstandigheden van de klant. Onder de eerste categorie vallen bijvoorbeeld ontwikkelingen in de geld- en kapitaalmarkt. Hierbij valt te denken aan een algemene rentestijging, of wanneer een bank zelf moeilijker aan financiering kan komen. Klantspecifieke omstandigheden zijn bijvoorbeeld veranderingen in het risicoprofiel van de klant of waardering van de zekerheden.
De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat ook sectorspecifieke omstandigheden kunnen leiden tot een wijziging van de renteopslag bij een individuele klant, of bij een groep klanten uit dezelfde sector. Het risicoprofiel van een klant wordt volgens de NVB onder meer vastgesteld op basis van de markt of sector waarin het bedrijf actief is. Voor zover wijzigingen van de renteopslag ten gevolge van sectorspecifieke omstandigheden worden doorgevoerd, ligt de grondslag hiervoor in de kredietdocumentatie, aldus de NVB.
Ik verwacht dat banken goed aan hun mkb-klanten uitleggen waarom zij een renteopslag in rekening brengen en onder welke omstandigheden zij deze verhogen. Met de inwerkingtreding van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering is de informatievoorziening over wijzigingen in de rentetarieven en renteopslagen geborgd. Zowel in de aanvraagfase als de beheerfase dient de bank de klant te informeren over de soorten kosten en eventuele wijzigingen daarin. De bank dient daarnaast op verzoek van de klant toelichting te geven.3
Ligt een veroorloving van deze eenzijdige renteopslagverhoging enkel in een bepaling in de algemene voorwaarden van een bank dat zij daartoe gerechtigd zijn onder «bijzondere omstandigheden»?
De mogelijkheid om renteopslagen door te voeren vindt een juridische grondslag in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen bank en (mkb-)klant en moet voldoen aan de eisen van het civiele recht.
Deelt u de mening dat mkb-bedrijven weinig positie hebben tegenover een bank en zij derhalve niet zulk maatwerk in de praktijk krijgen als grotere bedrijven? Deelt u de mening dat dit niet eerlijk is?
Het overgrote deel van het Nederlandse bedrijfsleven bestaat uit zzp’ers en kleine ondernemers.4 Deze ondernemers dienen erop te kunnen vertrouwen dat partijen die hen financiering aanbieden in hun belang handelen. Voor een deel van hen geldt dat zij door het kennisverschil met financiële dienstverleners een potentieel kwetsbare positie innemen tegenover deze financiële instellingen. Als sprake is van een kredietrelatie wordt deze kwetsbare positie versterkt door de afhankelijkheid die de klant vaak heeft ten opzichte van de kredietverstrekker, mogelijk omdat maatwerk voor kleinzakelijke klanten minder gebruikelijk is dan voor grotere klanten. Daarom is juist voor deze groep transparante informatievoorziening van belang.
De eerdergenoemde gedragscode moet transparante informatievoorziening borgen. De wederzijdse verwachtingen tussen financier en de kleinzakelijke klant worden hiermee verduidelijkt, waarmee de positie van de afnemer van financiering ten opzichte van de financier is verbeterd vergeleken met voor inwerkingtreding van deze code. Ook wijs ik erop dat er steeds meer alternatieve financieringsvormen voor het mkb beschikbaar zijn, zoals crowdfunding.5 Verder wordt in het kader van versterking van de Europese kapitaalmarktunie gekeken hoe het financieringslandschap verder gediversifieerd kan worden zodat ondernemers meer mogelijkheden tot financiering hebben.6
Wat is er volgens u in de afgelopen vijf jaar, sinds banken zijn gemaand tot zelfregulering, aan verbeteringen bereikt?
Mijn ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van de reacties op een publieke consultatie over de effectiviteit en gewenste mate van bescherming van zzp’ers en mkb’ers bij financiële diensten en producten besloten om in eerste instantie in te zetten op verbetering van de positie van kleinzakelijke klanten door middel van zelfregulering. Met de inwerkingtreding van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering op 1 juli 2018 is een eerste stap gezet tot verbetering van de informatievoorziening tussen kleinzakelijke klanten en banken. Daarin zijn afspraken gemaakt over onder andere informatievoorziening aan de klant. De gedragscode wordt elk jaar gemonitord en zal in 2021 worden geëvalueerd.
De meest recente monitoringsrapportage van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de NVB laat zien dat ruim 60% van de respondenten van de enquête onder kleinzakelijke klanten met een financiering met een variabel rentepercentage ervaring heeft met aanpassing van renteopslagen.7 Van deze groep vindt meer dan drie op de vier respondenten dat zij hierover voldoende geïnformeerd zijn. Bij de volgende monitoringsrapportage en de evaluatie zullen er meer financieringen onder de gedragscode vallen. Dit zal een completer beeld geven van het effect van de code. Uit deze evaluatie zal moeten blijken in hoeverre de huidige gedragscode toereikend is. Mocht uit de evaluatie blijken dat de informatievoorziening onvoldoende is, dan zal ik de NVB vragen om de code aan te scherpen.
Staat de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering (d.d. 1 juli 2018), die normen stelt aan de dienstverlening en financiering/kredietverstrekking van banken aan mkb-bedrijven, het toe om eenzijdig de leningsfaciliteiten aan te passen? Kunt u inzicht geven in of, en indien ja hoeveel, klachten vanuit kleinzakelijke klanten zijn ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) terzake het eenzijdig aanpassen van contracten met renteopslagen?
Zoals reeds benoemd in de beantwoording van vraag 2 is de mogelijkheid voor banken om eenzijdig rentetarieven aan te passen gebaseerd op de afspraken tussen financier en mkb-klant. De gedragscode verduidelijkt in welke gevallen rentetarieven kunnen wijzigen en stelt voorwaarden met betrekking tot de informatievoorziening over de wijzigingen van rentetarieven.
Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) heeft tot op heden geen klachten over wijzigingen van renteopslagen ontvangen van kleinzakelijke ondernemers die op of na 1 juli 2018 een financieringsaanvraag hebben gedaan, en daarmee onder de gedragscode vallen.
Het bericht Vanaf 1 januari 2020 alleen euro 6 vrachtauto’s welkom op de Maasvlakte |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd door evofenedex «Vanaf 1 januari 2020 alleen euro 6 vrachtauto’s welkom op de Maasvlakte»?
Ja.
Klopt het dat de Maasvlakte een specifieke zone met een gesloten verklaring voor vrachtauto’s is en dat daar alleen Euro VI vrachtauto’s zonder ontheffing mogen rijden?
Ja, dat klopt. Het verkeersbesluit waarmee de zone werd ingesteld dateert uit 2012 en is van kracht geworden op 1 januari 2014. Deze Euro VI-zone maakt onderdeel uit van een pakket van maatregelen die het Rijk, gemeente Rotterdam en Havenbedrijf Rotterdam gezamenlijk hebben afgesproken bij het vaststellen van het bestemmingsplan Maasvlakte 2, zodat de luchtkwaliteit tenminste gelijk blijft. Alleen met dit pakket konden onder het bestemmingsplan Maasvlakte 2 bouwvergunningen worden afgegeven.
Welke ruimte heeft de gemeente of wegbeheerder om af te wijken van geharmoniseerde regels? Volgt in dit geval de gemeente Rotterdam hier de regels die de Tweede Kamer en Minister voor ogen hebben?
Gemeenten en overige wegbeheerders volgen in algemene zin de geharmoniseerde regels bij het inrichten van een milieuzone. De Euro VI zone op de Maasvlakte is echter een unieke situatie op basis van afspraken tussen Rijk, gemeenten en Havenbedrijf Rotterdam die al bestond ruim voordat de geharmoniseerde regels van kracht werden. Het toegangsregime op de Maasvlakte was ook tijdens de periode van het convenant vrachtverkeer1 (2006 – 2019) afwijkend van het geharmoniseerde toegangsregime van de milieuzones voor vrachtverkeer in binnensteden. Feitelijk is er met de invoering van de landelijke regelgeving op 1 januari 2020 niets veranderd in die bijzondere positie van de Maasvlakte.
De Euro VI-zone op de Maasvlakte heeft sinds de introductie een strenger toegangsregime dan de milieuzones vrachtverkeer in de binnensteden (Euro IV). Met de harmonisatie van de milieuzones is afgesproken dat de milieuzones voor vrachtverkeer in de binnensteden per 1 januari 2022 wordt aangescherpt van Euro IV naar Euro VI. Aan de bijzondere en afwijkende situatie van de Euro VI zone op de Maasvlakte, die overigens goed bekend is bij het vervoerend en verladend bedrijfsleven, zal dus per 1 januari 2022 een definitief einde komen. De gemeente Rotterdam is verzocht om vanaf dat moment ook de bebording in overeenstemming te brengen met het geharmoniseerde systeem.
Klopt het dat deze zone al sinds 2012 zo ingericht is? Hoeveel winst ter bevordering van schone lucht levert deze milieuzone op?
Het verkeersbesluit dat ten grondslag ligt aan de Euro VI-zone is sinds mei 2012 onherroepelijk en operationeel sinds 2014. Het maatregelpakket, samen me de autonome verbetering van de luchtkwaliteit, heeft ertoe geleid dat bij de actualisatie van het bestemmingsplan in 2018 is gebleken dat de verdere ontwikkeling van de Tweede Maasvlakte niet leidt tot extra overschrijdingen van de wettelijke normen voor luchtkwaliteit. Uit monitoringscijfers van gemeente Rotterdam blijkt dat bijna 100% van de vrachtauto’s naar de Maasvlakte inmiddels een Euro VI vrachtauto is.
Waarom valt deze zone niet onder de landelijke regelgeving die sinds 1 januari 2020 van kracht is om alle milieuzones te harmoniseren? Als deze zone wel onder de nieuwe regels valt, bent u dan van plan in te grijpen op de Maasvlakte? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 3.
Het loket “Oude schades” van provincie Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken rondom het loket «Oude schades» in Groningen?
Bewoners konden tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 een verzoek indienen bij de provincie Groningen als:
zij hun schade gemeld hebben vóór 31 maart 2017;
zij behoren tot de ruim 5.000 bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd zonder tussenkomst van de Arbiter Bodembeweging of burgerlijk rechter;
zij kunnen aantonen dat zij de schade niet (volledig) heeft kunnen laten herstellen van het door NAM betaalde bedrag.
De ruim 1.000 bewoners die het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd, konden naar de Arbiter Bodembeweging. De doelgroep van de regeling is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek van AHA! dat is uitgevoerd in opdracht van de Tweede Kamer. De regeling is opgezet om bewoners tegemoet te komen die aangeven dat het NAM-aanbod te laag was om de schade te herstellen. Bewoners die niet onderdeel van de steekproef waren maar wel onder de doelgroep van de regeling vallen, konden ook een verzoek indienen. Er zijn in totaal 193 verzoeken ingediend door een deel van de bewoners aan wie NAM in 2018 het eerdergenoemde aanbod heeft gedaan.
Hoeveel mensen hebben zich gemeld? Welk percentage is dit van de mensen met oude schades?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel meldingen daarvan zijn beoordeeld?
Van de 193 verzoeken zijn er reeds 181 verzoeken bekeken (d.d. 11 maart 2020). Hiervan blijken er 80 tot de doelgroep van de regeling te behoren. Deze verzoeken zullen conform de voorwaarden worden toegekend. Tot nu zijn er 23 zaken definitief toegekend met een gemiddelde toekenning € 4.369,41. 101 verzoeken van de 181 vallen buiten de doelgroep en zijn of worden dus afgewezen. Hiervan kwamen 81 verzoeken niet in aanmerking voor een inhoudelijke beoordeling omdat zij geen deel uitmaken van de resterende 6.199 gevallen waarin NAM in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod heeft gedaan. 20 van de 101 verzoeken worden afgewezen omdat de betreffende bewoners het aanbod van NAM hebben afgewezen en zij zich aangemeld hebben voor een arbiterprocedure. 12 verzoeken worden momenteel nog bekeken.
Hoeveel meldingen zijn afgewezen en waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel meldingen zijn toegewezen? Om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt bepaald op welk bedrag gedupeerden recht hebben?
De provincie Groningen beoordeelt of de verzoeken binnen de doelgroep van de regeling vallen en volledig zijn. Voldoet het verzoek niet aan de voorwaarden, dan neemt een medewerker van de provincie contact op met de bewoner voor aanvullende informatie. Vervolgens worden alle verzoeken tezamen met de aangeleverde informatie ter beoordeling doorgestuurd aan NAM. Bij de verzoeken wordt een vergelijking gemaakt tussen de door bewoner aangeleverde factuur of offerte en de calculatie behorend bij het aanbod dat NAM in de periode van 5 maart 2018 tot 1 september 2018 heeft gedaan.
Indien de factuur of offerte aansluit bij de werkzaamheden waarop de calculatie is gebaseerd, wordt het verschil vastgesteld en door NAM betaald;
Indien de factuur of offerte werkzaamheden bevat voor maar een deel van de schade of meer dan de schade, dan wordt er een eerlijk vergelijk gemaakt en het verschil door NAM wordt vergoed. Indien er andere verschillen zijn tussen de factuur of offerte en het aanbod van NAM, volgt maatwerk.
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de provincie en NAM over de verzoeken. Aangezien het een aanvullende vergoeding betreft van de zijde van NAM, doet NAM de eerste beoordeling bij alle verzoeken en speelt de provincie geen rol in deze inhoudelijke beoordeling. Bij afwijzing op inhoudelijke gronden van de verzoeken die binnen de doelgroep van de regeling vallen, was vooraf ingeregeld dat een onafhankelijke kostenexpert om een definitief oordeel kan worden gevraagd. Echter, dit is tot dusver niet nodig gebleken. De provincie informeert de bewoners over de uitkomsten van de beoordeling om ervoor te zorgen dat de bewoners niet tegenover NAM staan. Bewoners kunnen bij vragen altijd bij de provincie terecht.
Wordt afgeweken van de bedragen genoemd in de offertes die gedupeerden overleggen?
Zie antwoord vraag 6.
Waar kunnen bewoners terecht die het oneens zijn met een afwijzing?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel gedupeerden hebben zich gemeld die eerder ook een zaak bij de arbiter hebben aangemeld? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol speelt de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Welke invloed oefent zij nog uit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid dit loket langer open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regeling is, zoals voorafgaand aangekondigd, gesloten op 1 maart. De provincie heeft de communicatie over deze regeling serieus aangepakt. Daarin is zij actief bijgestaan door gemeenten en maatschappelijke organisaties. Er zijn door de provincie meerdere advertenties geplaatst in het Dagblad van het Noorden en in huis-aan-huiskranten: voor aanvang van de regeling in december, in de eerste week van januari, begin en half februari (twee weken voor sluiting). De Groninger Bodembeweging en het Gasberaad hebben de regeling in hun nieuwsbrieven en op hun website onder de aandacht gebracht. Dit geldt ook voor Stut en Steun en de aardbevingsgemeenten. De pagina over de regeling op de provinciewebsite is ongeveer 2000 keer bezocht. De provincie kreeg dagelijks telefoontjes over de regeling en ondersteunde bewoners bij hun verzoek. De voor 1 maart onvolledig ingediende verzoeken zullen ook na 1 maart nog door NAM in behandeling worden genomen en daarmee kan – ook na de sluitingsdatum van de regeling – nog aanvullende informatie worden ingestuurd, mocht de provincie daar om verzoeken. Daarom heeft de provincie mij laten weten geen reden te zien de regeling langer op te houden. Ik deel deze opvatting.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Westerdiep, die aangeeft dat de NAM zegt dat de ingediende offerte te hoog is en dat die wel wat lager kan?
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik kan melden dat de provincie nauw contact heeft met NAM over alle verzoeken, waaronder deze twee gevallen.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Spiekman, waarbij de arbiter in het verleden wel alles heeft bestempeld als aardbevingsschade, maar nooit uitspraak heeft gedaan over de hoogte van het schadebedrag en waarvan de NAM nu zegt dat dat de reden is om de aanvraag af te wijzen?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de NAM opnieuw vertraagt en frustreert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geregeld contact met NAM over de verzoeken. Ik zie geen signalen dat NAM de beoordeling vertraagt of zich niet coulant opstelt. In de afhandeling is ook sprake geweest van meldingen in een grijs gebied; die niet stroken met de letter van de regeling, maar wel passen in de geest door uiteenlopende omstandigheden. Voor sluiting van de regeling is overleg geweest tussen NAM, de Commissaris van Koning de heer Paas en mij over deze meldingen, waarin besloten is dat een meer ruimhartige koers het meest recht doet aan de situatie. De commissaris van de Koning en ik zijn tevreden over deze regeling omdat hiermee aan bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd, de mogelijkheid is geboden aan te tonen dat zij met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen.
Bent u tevreden met de werking van dit loket? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zijn voor het AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen op 18 maart 2020?
Zie antwoord vraag 16.