De overname van Delfts chipbedrijf NOWI door Nexperia |
|
Dion Graus (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat NOWI chips maakt voor het Internet of Things (IoT)?
De chips die het bedrijf Nowi ontwerpt en produceert, kunnen, volgens het bedrijf, energie halen uit hun directe omgeving, bijvoorbeeld via licht. Het is niet aan mij om in te gaan op de verdere mogelijke toepassing van de producten van individuele bedrijven.
Kent u de publicatie van de voormalige Britse diplomaat Charles Parker getiteld «Dealing with the threat of Chinese cellular (IoT) modules»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de daarin ontvouwde zienswijze dat (zakelijk samengevat) IoT-chips wel degelijk ingezet kunnen worden voor agressieve, ontregelende en bedreigende acties tegen landen?
Het artikel maakt de link met de mogelijkheid dat deze «cellular modules» worden gebruikt voor sabotage of andere ondermijnende acties via het Internet of Things, omdat veel producten dan met elkaar verbonden zijn. Dit kan ook voor Defensie indirecte en directe gevolgen hebben. Defensie treft daarom voortdurend gepaste beveiligingsmaatregelen en houdt daar rekening mee bij de verwerving. Dat geldt in theorie voor veel meer consumentenproducten. Het is de uitdaging voor Nederland en bondgenoten om IoT-producten weerbaar te maken tegen ondermijnende activiteiten en sabotage, dit doen we onder meer door consumenten te wijzen op het belang van goede cyberbeveiliging en de algemene cyberweerbaarheid in Nederland te verhogen.
Bent u het met ons eens dat die acties ook een ontregelende uitwerking kunnen hebben op het militaire verdedigingsvermogen van landen en mitsdien als een militair wapen kunnen functioneren of daarvan deel kunnen uitmaken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom er desondanks er geen grond is om de overname van NOWI door Nexperia te onderzoeken?2
De zienswijze zoals uiteengezet in het hierboven genoemde artikel heeft geen raakvlakken met de transactie van Nowi. Beoordeeld is of de overname van Nowi onder de reikwijdte van de Wet vifo valt en of een onderzoek met terugwerkende kracht mogelijk is. Bij onderzoeken met terugwerkende kracht is de reikwijdte voor technologiebedrijven vastgesteld op ondernemingen die actief zijn op het gebied van dual-use technologie en/of militaire goederen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hanteert hierbij de Annex I van de EU Dual-Use Verordening, en dus de overeenstemming over dual-use goederen in de multilaterale exportcontroleregimes als leidraad. De producten van Nowi zijn niet aan te merken als producten voor tweeërlei gebruik of militaire goederen.3 De transactie valt daarmee niet onder de reikwijdte van de terugwerkende kracht van de wet.
De VN dat de rol van de Nederlandse overheid onderzoekt bij het schenden van mensenrechten in de VS door PFAS-afval afkomstig van Chemours |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de berichten «VN onderzoekt rol Nederlandse overheid in PFAS-schandaal VS»1 en «Export giftig pfas-afval Chemours kan bijdragen aan schending mensenrechten, waarschuwt de VN»2? Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ken deze berichten. Voor mijn reactie verwijs ik naar de beantwoording op de vragen hieronder.
Bent u ervan op de hoogte dat Chemours in Dordrecht al sinds 2014 giftig pfas-afval exporteert naar Chemours in Fayetteville (North Carolina, VS)? Vindt u dit wenselijk?
Ik ben op de hoogte dat Chemours Dordrecht als gevaarlijk geclassificeerd afval met PFAS exporteert naar een verwerkingsfaciliteit van Chemours in de Verenigde Staten om het in het afval aanwezige PFAS terug te winnen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is, samen met de daartoe aangewezen autoriteit in het ontvangende land, hiervoor bevoegd gezag. In dit geval is de autoriteit in het ontvangende land de United States Environmental Protection Agency (US EPA). Bij het vergunnen van transporten, bestemd voor nuttige toepassing, is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (in dit geval US EPA) leidend, waarbij onder andere beoordeeld wordt of de ontvangende verwerkingsinstallatie het betreffende afval mag accepteren en verwerken.
Overbrenging bestemd voor nuttige toepassing naar gespecialiseerde verwerkingsinstallaties is in internationaal verband gebruikelijk voor afvalstromen die op een specifieke wijze verwerkt moeten worden. Gespecialiseerde verwerkingsfaciliteiten hebben een zekere continuïteit en omvang van de aanvoer van afval nodig om optimaal te kunnen werken. Internationale samenwerking is daarom veelal nodig om de benodigde schaal te behalen en een milieuhygiënisch verantwoorde verwerking mogelijk te maken. Daarom biedt de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)3 aan EU-lidstaten en leden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)4 de ruimte om gebruik te maken van elkaars mogelijkheden om afval nuttig toe te passen. De export van gevaarlijk afval voor verwijdering is vanuit de EU niet toegestaan.
Het lokaal bevoegd gezag gaat over het verlenen van toestemming voor verwerkingsfaciliteiten die binnen hun grondgebied operationeel zijn. Voor een verwerkingsfaciliteit die actief is op Amerikaans grondgebied is de Amerikaanse bevoegde autoriteit verantwoordelijkheid. De US EPA heeft, als bevoegd gezag van land van bestemming, op 8 mei 2023 schriftelijk toestemming verleend voor deze transporten, en daarmee conform de van toepassing zijnde internationale afspraken bevestigd dat het afval op een volgens nationale regelgeving milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwerkt wordt. De ILT heeft binnen de EVOA systematiek de mogelijkheid om transporten niet toe te staan als zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd. De ILT heeft op basis van de ontvangen informatie geen redenen om aan te nemen dat het afval van Chemours niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwerkt wordt in Fayetteville (North Carolina). Overigens is het in deze context goed te melden dat de EPA 29 november jl. via een zogenaamde «withdrawal of consent» haar instemming heeft ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment dus niet meer mogelijk. EPA heeft als reden voor het intrekken van de instemming opgegeven dat de vergunde hoeveelheden FRD902 (een PFAS-verbinding, ook bekend als GenX), hoger zijn dan de volumes die door Chemours in Fayetteville in een jaar kunnen worden verwerkt.
Bent u ervan op de hoogte dat Chemours in Dordrecht tussen augustus dit jaar en juli volgend jaar 2 miljoen kilo giftig pfas-afval naar Chemours in Fayetteville mag overbrengen? Vindt u dit wenselijk?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, is het in internationaal verband gebruikelijk dat samengewerkt wordt om specifieke afvalstromen nuttig toe te passen in gespecialiseerde verwerkingsinstallaties. De EPA heeft op 29 november jl. de eerdere instemming voor dit transport ingetrokken, waardoor de genoemde transporten niet langer mogelijk zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat Chemours een milieuramp heeft veroorzaakt in Fayetteville, waarbij grote hoeveelheden pfas zijn vrijgekomen via de rivier Cape Fear waardoor mensen en vissen vol zitten met pfas?
Ik vind het zeer zorgelijk als mensen worden blootgesteld aan onaanvaardbare gehalten van schadelijke chemicaliën. Ik zet mij dan ook sterk in om het gebruik van PFAS binnen de Europese Unie zo ver als mogelijk aan banden te leggen. Zoals alle bedrijven en burgers dient ook Chemours zich in Nederland aan onze wet- en regelgeving te houden. Bedrijven als Chemours hebben een verantwoordelijkheid om de nadelige effecten van hun activiteiten op de gezondheid en het milieu te beperken. Onder die verantwoordelijkheid valt ook het voorkomen van nadelige effecten als gevolg van het vrijkomen van GenX-stoffen. Ik vind het belangrijk dat die verantwoordelijkheid goed ingevuld wordt. Het is echter niet aan mij om te oordelen of een vestiging van Chemours in de VS die verantwoordelijkheid goed invult. Dat is aan de autoriteiten die daartoe bevoegd zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden mensen die langs de rivier Cape Fear wonen al jarenlang geen toegang hebben tot schoon en veilig drinkwater door de pfas-vervuiling?
Het is zorgelijk als er plekken in de wereld zijn waar een hoge concentratie PFAS in het drinkwater wordt aangetroffen. Het is daarbij aan de verantwoordelijke overheden om maatregelen te treffen. Gezien de brede aanwezigheid van PFAS in de leefomgeving is het noodzakelijk dat overheden daarin gezamenlijk optrekken. Ik zet mij in internationaal verband in om de blootstelling aan PFAS te reduceren, bijvoorbeeld via een restrictie op PFAS onder de REACH-Verordening5. Daarover geef ik meer informatie in het antwoord op vraag 12.
Wat is uw reactie op het bericht dat de VN-rapporteur het alarmerend vindt dat Nederland toestaat dat giftig pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville wordt geëxporteerd, terwijl de omgeving daar al zwaar is vervuild met pfas?
Nederland neemt de zorgen van de VN rapporteurs serieus en de reactie van Nederland op de brief van de rapporteurs is inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.6 In de reactie wordt uitgelegd hoe Nederland de internationale afspraken en regels die op deze transporten van toepassing zijn, heeft gevolgd. Voor de betreffende transporten moet Nederland zich houden aan internationaal vastgelegde voorschriften. Dat doet Nederland dus ook. Tegelijkertijd is in de reactie aangegeven dat Nederland van mening is dat de regels die toezien op het internationale transport verbeterd moeten worden. Daarom wordt in de reactie ook de inzet van Nederland in de Europese herziening van de EVOA geschetst. Een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet voor deze herziening is dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Export zou dan alleen zijn toegestaan als de verwerking in het ontvangende land aantoonbaar voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat afval (zie voor meer informatie het betreffende BNC fiche met de Nederlandse inzet ten aanzien van de herziening van de EVOA7). Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit.
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland (door de export van het pfas-afval mogelijk te maken) volgens de VN-rapporteur dus mogelijk bijdraagt aan de schending van mensenrechten, namelijk het recht van omwonenden op leven, gezondheid, een schoon milieu en schoon water?
Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is de reactie van Nederland op de brief van de VN rapporteur inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.8 Nederland neemt de zorgen van de rapporteurs serieus en in de reactie wordt uitgelegd dat Nederland de internationale afspraken en regels heeft gevolgd en welke acties Nederland verder heeft ondernomen en onderneemt om schade door PFAS te voorkomen. Nederland gaat niet over de wijze waarop bedrijven in de Verenigde Staten hun activiteiten uitvoeren. Nederland kan wel via de Europese Unie (EU) inzetten op het aanscherpen van de voorwaarden voor het toestaan van afvaltransporten, die de EU-buitengrens passeren. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA kort beschreven.
Welke rol heeft de Nederlandse overheid precies gespeeld in het mogelijk maken van deze milieuramp in Fayetteville en het schenden van de rechten van omwonenden? Trekt u dit uzelf aan?
De Nederlandse overheid verwacht dat bedrijven hun bedrijfspraktijken afstemmen op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de richtlijnen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten. Deze niet-bindende richtlijnen en principes omvatten de verantwoordelijkheid van bedrijven om risico’s in hun internationale waardeketens te identificeren en aan te pakken. Hieronder valt ook het voeren van zinvolle belanghebbendenconsultatie en het bieden van een effectieve remedie waar van toepassing. De verplichting van de Nederlandse overheid om mensenrechten te beschermen en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten te respecteren, zijn vastgelegd in het Nederlandse Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten9. Op Europees niveau wordt onderhandeld over de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Deze richtlijn bevat verplichtingen voor grote bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen op hun internationale waardeketens om zo mensenrechtenschendingen en milieuschade te voorkomen en waar nodig te adresseren. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal uw Kamer over de uitkomst van deze onderhandelingen informeren.
Wat is uw boodschap aan de bewoners van Fayetteville die persoonlijk zijn geraakt door de vervuiling die is ontstaan door het giftige pfas-afval afkomstig van Chemours in Dordrecht?
Ik vind het zeer zorgelijk als mensen op onaanvaardbare wijze worden blootgesteld aan schadelijke chemische stoffen. Daar waar ik de bevoegdheid heb, zet ik mij dan ook sterk in om blootstelling aan PFAS te verminderen, zowel in Nederland als ook binnen de Europese Unie. Deze acties heb ik genomen vanuit mijn overtuiging dat mensen nooit op onaanvaardbare wijze moeten worden blootgesteld aan schadelijke chemicaliën. Die overtuiging staat dus los van het land, het grondgebied en welke autoriteit bevoegd is, maar geldt voor alle mensen.
Waarom denkt u dat uw reactie op de VN-rapporteur, namelijk dat het afval op «milieuverantwoordelijke wijze» wordt verwerkt «in overeenstemming met de Amerikaanse nationale wetgeving», een gepaste reactie is op de milieuramp in Fayetteville die overduidelijk is veroorzaakt door het giftige pfas-afval afkomstig van Chemours in Dordrecht?
Ik ben het oneens met de veronderstelling dat eventuele milieuproblemen die op dit moment zouden bestaan in Fayetteville, zijn veroorzaakt door beoogde verwerking van PFAS afval dat afkomstig is uit Nederland. Ik heb geen informatie die die veronderstelling ondersteunt. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is de reactie van Nederland op de brief van de VN rapporteur inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.10 Nederland neemt de zorgen van de rapporteurs serieus en legt in de reactie uit hoe Nederland de internationale afspraken en regels heeft gevolgd en welke acties Nederland verder heeft ondernomen en onderneemt om schade door PFAS te voorkomen. Tegelijkertijd is in de reactie aangegeven dat Nederland van mening is dat de Europese regels die toezien op het transporten vanuit de EU naar niet-EU lidstaten verbeterd moeten worden. Daarom wordt in de reactie ook de inzet van Nederland in de Europese herziening van de EVOA geschetst. In het antwoord op vraag 6 geef ik in meer detail aan wat die herziening voor consequenties zal hebben voor internationale transporten.
Bent u het ermee eens dat, omdat Nederland de productie van pfas wil verbieden in Europa, Nederland er juist voor zou moeten zorgen dat pfas-afval geen bedreiging vormt voor mensenrechten en het milieu, zowel in Nederland als elders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De beste wijze om te zorgen dat specifiek afval geen risico’s voor mens en milieu vormt, is door ervoor te zorgen dat dat specifieke afval niet meer ontstaat. Preventie is de hoogste stap in de afvalhiërarchie. Instrumenten om de hoeveelheid afval te verminderen zijn onder meer beperkingen of vereisten die worden opgelegd aan producten voor toelating tot de EU-interne markt en vereisten die van toepassing zijn op het verkrijgen van een vergunning om een industriële activiteit uit te voeren. Nederland heeft samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden een voorstel opgesteld voor een restrictie die zou moeten resulteren in de verst mogelijke beperking van de productie, het op de markt brengen en het gebruik van PFAS in de EU. Een dergelijke beperking zal op haar beurt ook zorgen voor een drastische vermindering van afval dat PFAS bevat. Tot die tijd kan PFAS nog geproduceerd worden en ontstaat dus ook afval dat PFAS bevat.
Hoe rijmt u uw reactie op de VN-rapporteur, namelijk dat de ILT toezicht houdt op het transport van het pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville, met de signaalrapportage «Meer grip op pfas in afval nodig»3 van diezelfde ILT, waarin wordt aangegeven dat de huidige regelgeving onvoldoende is om verspreiding van pfas via afval naar het milieu te voorkomen?
De signaalrapportage van de ILT constateert onder andere dat er onduidelijkheid kan zijn of er sprake is van PFAS houdend afval, en derhalve of afval naar een daartoe geschikte verwerker gaat. Die situatie is hier niet van toepassing omdat in dit specifieke geval bekend is dat het om PFAS houdend afval gaat. Bovendien is hier geen sprake van vernietiging, maar van nuttige toepassing van het afval. In de reactie op de brief van de VN rapporteurs wordt kort de inzet van Nederland geschetst ten aanzien van het verbeteren van regelgeving en handhaving. Dan gaat het onder meer over de inzet van Nederland in de onderhandelingen over de herziening van de EVOA (zie het antwoord bij vraag 6) en over de inzet van Nederland in kader van de Europese PFAS restrictie. Die restrictie moet ertoe leiden dat de productie, het in de handel brengen en het gebruik van PFAS in Europa zo ver mogelijk wordt ingeperkt onder de REACH-verordening. In de beleidsreactie op de signaalrapportage van de ILT staan in meer detail de acties beschreven die genomen worden om het PFAS probleem te reduceren voor de gevallen waarbij onduidelijkheid bestaat over de aanwezigheid van PFAS.12
Hoe kunt u zeggen dat het pfas-afval op milieuverantwoordelijke wijze wordt verwerkt, als uit de signaalrapportage van de ILT blijkt dat er nu te weinig grip is op mogelijk ongewenste emissies en lozingen via de verwerking van Nederlands pfas-afval in het buitenland?
In dit geval is het duidelijk dat het om het transport van PFAS houdend afval gaat, en is de transportaanvraag ook als zodanig beoordeeld, met alle bijbehorende eisen voor toestemming. Zoals in reactie op de vragen hierboven uitgelegd, houdt Nederland zich aan geldende en internationaal vastgelegde voorschriften. Volgens die internationaal vastgelegde voorschriften, is de beoordeling van het bevoegde gezag van het importerende land leidend in de beoordeling van de wijze waarop het afval wordt verwerkt. In dit geval zijn dat dus de Amerikaanse bevoegde autoriteiten. Tegelijkertijd vind ik ook dat de Europese regels die toezien op het internationale transport verbeterd moeten worden. Daarom heb ik daar in de Europese herziening van de EVOA sterk op ingezet, zoals eerder aangegeven in mijn beantwoording van vraag 6.
Kunt u per bevinding van de ILT in deze signaalrapportage – namelijk dat er beperkt zich is op pfas in afval, dat er geen garantie is op de volledige vernietiging van pfas in afval en dat normen voor de verwerking van pfas in afval in veel gevallen ontbreken – aangeven of dit van toepassing is op de export van het pfas-afval naar Fayetteville?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 13 aangegeven, is er voor dit transport zicht op de aanwezigheid van PFAS in het afval. Bovendien wordt dit afval niet ter vernietiging overgebracht, maar voor nuttige toepassing. Overbrenging voor vernietiging buiten de EU is conform de EVOA niet toegestaan. Nederland heeft geen zeggenschap of controle over de veiligheidsnormen en regels die in de Verenigde Staten gesteld worden aan verwerkers van afval in het algemeen noch van afval met GenX in het bijzonder. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de Verenigde Staten.
Bent u het met de ILT eens dat transporten van pfas-afval alleen doorgang zouden moeten vinden als bedrijven kunnen aantonen dat het transport en de verwerking daarna níet tot milieurisico’s leiden, zodat transporten uit voorzorg kunnen worden tegengehouden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Dit is dan ook een belangrijk onderdeel van mijn inzet geweest in de inmiddels nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. Na het van kracht worden van de geactualiseerde EVOA zal export uit de EU uitsluitend zijn toegestaan, nadat in een onafhankelijke audit is aangetoond dat de verwerking voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat afval. In het antwoord op vraag 6 is de inzet van Nederland in die onderhandelingen verder beschreven.
Wanneer komen daadwerkelijk de definities, normen en de ruimte om effectief uit voorzorg te handelen, die volgens de ILT nodig zijn om de problematiek rond pfas-afval te verhelpen?
In bovenstaande beantwoording is de Nederlandse inzet op verbetering van de regelgeving zoals de komende aanpassing van de EVOA en de inzet om te komen tot een PFAS restrictie in de EU beschreven. Realisatie van die Europese en mondiale inzet kost tijd, maar met de reeds ingezette en nieuwe acties hoop ik dat in de toekomst voor steeds meer PFAS minder hoeft te worden teruggegrepen op het voorzorgsbeginsel.
Klopt het dat de Amerikaanse wet- en regelgeving minder streng is dan de Nederlandse wetgeving? Zo ja, in welke opzichten is dit het geval? Zo nee, hoe zit dit dan?
Het is niet aan mij om de Amerikaanse wet- en regelgeving te vergelijken met de Nederlandse. Ik heb daar dan ook geen informatie over. In dit geval is het relevant dat de VS lid is van de OESO, wat wil zeggen dat de export van gevaarlijk afval mogelijk is, mits de VS toestemming geeft en aan de daarvoor geldende internationale vastgelegde voorschriften en nationale wetgeving wordt voldaan. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven krijgen EU-lidstaten met de herziening van de EVOA meer handvatten om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Export van afval naar niet EU-lidstaten zal na het van kracht worden van de geactualiseerde EVOA uitsluitend toegestaan zijn nadat met een onafhankelijke audit is aangetoond dat de verwerking voldoet aan vergelijkbare eisen die daarvoor binnen de EU gelden. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit van de verantwoordelijke autoriteiten.
Exporteert Chemours in Dordrecht ook nog pfas-afval naar andere landen? Zo ja, welke landen en heeft dit pfas-afval in andere landen ook tot milieurampen en/of gevolgen voor omwonenden geleid?
Ja, Chemours in Dordrecht exporteert ook afval naar andere landen, zijnde België, Denemarken en Frankrijk. De ILT publiceert deze exportvergunningen op haar website.13 Ik heb geen indicaties dat de verwerking van PFAS houdend afval in die landen leidt tot milieuproblemen. In oktober 2022 besloot de ILT na signalen over onjuiste verwerking van afval dat PFAS bevat bij een afvalverwerker uit voorzorg transporten naar deze verwerker tegen te houden. In juni dit jaar concludeerde de ILT na onderzoek en het ontvangen van nieuwe informatie dat er geen reden meer is om transporten van afval dat PFAS bevat naar deze verwerker tegen te houden. Door dit onderzoek kreeg de ILT meer inzicht in de verwerking van afval dat PFAS bevat.
Vindt u het wenselijk dat pfas-afval wordt geëxporteerd naar landen waar de wet- en regelgeving omtrent pfas minder streng zijn dan de Nederlandse en/of Europese regelgeving? Zo ja, waarom?
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Ook dit is een belangrijk onderdeel van de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in deze herziening verder beschreven. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit van de ILT.
Gaat u ervoor zorgen dat pfas-afval alleen nog wordt verwerkt in landen waar strenge wet- en regelgeving geldt voor deze verwerking, bijvoorbeeld door een exportverbod in te stellen voor pfas-afval naar landen buiten de EU?
Het borgen dat vanuit de EU geëxporteerd afval op een manier verwerkt wordt die vergelijkbaar is met de verwerking van dat afval binnen de EU, is een belangrijk onderdeel van de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in deze onderhandelingen over de herziening van de EVOA verder beschreven.
Klopt het dat de export van het pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville voorlopig is stopgezet door de federale overheid in de VS? Zo ja, tot wanneer is de export stopgezet en wat gebeurt er daarna?
Ja dit klopt. De exportvergunningen zijn op 29 november 2023 door de EPA ingetrokken. Transport vanuit Chemours Dordrecht naar deze verwerker is op dit moment niet meer mogelijk. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de EPA als reden voor het intrekken van hun instemming opgegeven dat de vergunde hoeveelheid FRD902 (een PFAS-verbinding, ook bekend als GenX), hoger zijn dan de volumes die door Chemours in Fayetteville in een jaar kunnen worden verwerkt.
Chemours in Dordrecht is als afvalproducent verantwoordelijk voor het vinden van een alternatieve verwerker en/of het veilig opslaan van dit afval.
Gaat u ervoor zorgen dat de export van pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville definitief wordt gestaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Voor het vergunnen van transporten wordt getoetst aan de geldende regelgeving. Een vergelijkbare aanvraag zal tot een vergelijkbaar resultaat leiden. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen over de herziening van de EVOA, dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. De geactualiseerde EVOA zal meer en betere mogelijkheden bieden om de verwerking van geëxporteerd afval te beëindigen als de verwerking niet aan Europese eisen voldoet. Dit geldt ook voor afval dat geëxporteerd wordt naar de Verenigde Staten. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit.
De deelname van een Hamas-handlanger aan een Nederlandse handelsmissie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pro-Hamas-activist Abou Rashed mocht deelnemen aan Nederlandse handelsmissie in Qatar»?1
Klopt het dat Abou Rashed deelnam aan de handelsmissie naar Qatar in 2020? Zo ja, in welke hoedanigheid?
De heer Abou Rashed was op introductie van één van de missiedeelnemers aanwezig bij programmaonderdelen van de handelsmissie. In het kader van handelsmissies kunnen deelnemers zakelijk contacten uitnodigen. Er is geen uitnodiging verstrekt door de Nederlandse overheid. Abou Rashed was toehoorder bij programmaonderdelen, hij had geen rol en was ook geen deelnemer aan de handelsmissie.
Wie heeft deze Hamas handlanger uitgenodigd om deel te nemen aan de handelsmissie? Met welk doel schoof hij aan bij de delegatie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Hamas-activist en fondsenwerver Abou Rashed ooit enige adviserende rol gehad binnen de Nederlandse overheid? Zo ja, welke?
Nee, er is geen informatie of indicatie die wijst op een adviserende rol van de heer Abou Rashed voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Bij welke ontmoetingen was Abou Rashed tijdens de handelsmissie aanwezig? Wat was zijn inbreng tijdens die ontmoetingen?
De heer Abou Rashed was op introductie van één van de missiedeelnemers aanwezig bij programmaonderdelen van de handelsmissie. Het betrof een presentatie van Nederlandse missiedeelnemers, een netwerkreceptie, een bezoek aan Qatar University, een bezoek aan de Qatar Olympic Committee en een ronde tafel bijeenkomst. Abou Rashed was toehoorder bij deze programmaonderdelen, hij had geen rol en was ook geen deelnemer aan de handelsmissie.
Hoe kan het dat een Hamas handlanger, die van Hamas-leider Haniyeh een onderscheiding kreeg, voor de handelsmissie werd uitgenodigd?
De ambassade en het ministerie waren niet betrokken bij het uitnodigingsbeleid.
Bij een handelsmissie kunnen deelnemers zakelijke contacten uitnodigen. Daarbij kan het voorkomen dat zij zich kort van tevoren aanmelden of zich pas ter plekke als toehoorder melden. Een toetsing van zakelijke contacten en toehoorders op individueel niveau is praktisch niet uitvoerbaar, mede vanwege de grote aantallen. De aanwezigheid van de heer Abou Rashed bij onderdelen van de handelsmissie was niet voorzien en achteraf gezien zeer ongelukkig.
De handelsmissie naar Qatar is georganiseerd door een zogenoemd Partners-International-Business-cluster (PIB): dit is een groep van Nederlandse bedrijven. Deze activiteiten worden georganiseerd met financiële steun van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het Orange Sports Forum (OSF) coördineerde dit PIB-cluster, deze handelsmissie en de werving van deelnemers. De ambassade ondersteunde het OSF bij de totstandkoming van het programma.
Kunt u aangeven waarom deze man – die publiekelijk al sinds 2010 met Hamas werd geassocieerd – mocht aanschuiven bij de ambassadeur?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was er op het departement bekend over Abou Rashed en zijn banden met Hamas, op de vooravond van de handelsmissie?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er ten aanzien van Abou Rashed ooit ambtsberichten of waarschuwingen van de AIVD op het departement terecht gekomen?
De AIVD doet geen uitspraken over individuele gevallen of individuele rapportages.
Is er Nederlands belastinggeld via Abou Rashed en/of tussenpersonen bij de terroristen van Hamas beland? Kunt u dat uitsluiten?2
Voor zover bekend bij het ministerie is er geen Nederlands belastinggeld naar Abou Rashed gegaan noch via hem naar Hamas gegaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Hamas handlangers zomaar uitgenodigd worden, of aanschuiven, bij Nederlandse handelsmissies?
We blijven ons uiterste best doen dit in de toekomst te voorkomen. Vooropgesteld wordt dat beoogde deelnemers aan een handelsmissie voorafgaand aan de missie een procedure dienen te doorlopen onder regie van de RVO. Handelsmissies georganiseerd door de RVO staan open voor inschrijving door ondernemingen of instellingen die ingeschreven staan in het handelsregister van de bevoegde Kamer van Koophandel in Nederland. De inschrijver dient bij aanmelding aan te geven kennis te hebben genomen van de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en hiernaar te handelen. Meer informatie over de voorwaarden voor inschrijving van een handelsmissie is te vinden op de website van de RVO.3
De innovaties van batterijtechnieken |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat batterijen kunnen bijdragen aan het oplossen van (regionale) netcongestie?
Batterijen kunnen een bijdrage leveren aan de balans in het elektriciteitssysteem en het verlichten van netcongestie. De Minister voor Klimaat en Energie heeft in oktober een voortgangsupdate gedeeld over de rol van batterijen in het energiesysteem en specifiek bij netcongestieproblematiek1. In het voorjaar is de Routekaart Energieopslag2 naar uw Kamer gestuurd. Hierin wordt geschetst dat batterijen een oplossing kunnen zijn voor netcongestie.
Hoe verwacht u dat er wordt geïnvesteerd wordt in batterijen nu de onrendabele top voor batterijen stijgt? Hoe kan het aantrekkelijker worden gemaakt om te investeren in batterijen in Nederland? Welk risico loopt Nederland bij een teruglopende productiecapaciteit voor batterijen?
Netbeheer TenneT gaat een codewijzigingsvoorstel indienen bij de ACM die kan leiden tot een maximale korting van 65% op transporttarieven. Volgens TenneT kan dit leiden tot een rendabele businesscase voor 2 tot 5 GW batterijen in 2030, met name indien deze ingezet worden voor balanceringsdiensten. Momenteel staat er +/– 150 MW opgesteld batterijvermogen in Nederland, dus is er de potentie om binnen de genoemde businesscase veel batterijen bij te plaatsen in de nabije toekomst. De verwachting is dat dit codewijzigingsvoorstel in het voorjaar van 2024 gereed zal zijn. Regionale netbeheerders kijken of een tariefaanpassing in hun netwerken ook mogelijk is.
Op dit moment worden er in Nederland niet op grote schaal batterijcellen geproduceerd. Een teruglopende productiecapaciteit is vooralsnog dus niet aan de orde.
Kunt u aangeven welk langetermijnperspectief wordt geboden aan de batterijensector in Nederland? In hoeverre is bekend hoe batterijen worden ingeregeld in nieuwe energie-infrastructuur?
De batterijensector wordt onder andere ondersteund middels het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries, dat een beoogde looptijd heeft tot 2032 en een budget van € 296 miljoen. Onderdeel daarvan zijn proefprojecten die bij moeten dragen aan de koppeling van batterijen aan de Nederlandse energie-infrastructuur en aan verschillende producenten en verbruikers van elektriciteit. De Actieagenda Batterijsystemen3, met uw Kamer gedeeld op 23 september 2022, schetst de Nederlandse ambities op gebied van batterijen. Hierin worden moonshots – vergezichten – gedefinieerd tot en met 2030. Daarnaast heeft het Topconsortium voor Kennis en Innovatie Hightech Systemen en Materialen (TKI HTSM) vanaf 2024 een meerjarig programma dat toeziet op de integratie van batterijsystemen. Dat programma loopt tot en met 2027 en zal worden betaald uit de middelen van de PPS-innovatieregeling van het Ministerie van EZK.
Kunt u aangeven wat de groeiende mondiale vraag van lithium zal betekenen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van lithium in Nederland? In hoeverre wordt Nederland afhankelijk van de grondstof voor lithium-ion batterijen buiten de Europese markt? Wat zijn de mogelijkheden voor Nederlandse winning van lithium?
De prijs van lithium komt, net als die van veel andere grondstoffen, tot stand door vraag en aanbod. Wij verwachten dat de vraag naar lithium zal stijgen als gevolg van de energietransitie en elektrificatie van onze maatschappij. Op meerdere plekken in de wereld worden nieuwe lithiummijnen geopend en worden nieuwe lithiumreserves ontdekt. De prijs van lithium zal dus ook afhankelijk zijn van de effecten die deze mijnen en reserves hebben op de beschikbaarheid. Op dit moment wordt lithium vooral gewonnen in Australië, Chili en China, waarbij dat laatste land ook de belangrijkste speler is op het gebied van lithiumraffinage. Op dit moment is Nederland dus afhankelijk van de genoemde landen als het gaat om lithium. Wel hebben Nederland en Europa aandacht voor de winning en raffinage van lithium op het eigen continent, zowel uit nieuwe bronnen als via recycling. Recycling van batterijen, ten behoeve van de winning van lithium, staat centraal in één van de programmalijnen van het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries. Ook is bekend dat op sommige plekken in Nederland lithium in hoge concentraties in het grondwater wordt aangetroffen. Om te weten of dit ook op een kosteneffectieve en milieuvriendelijke manier te winnen is, moet meer onderzoek worden gedaan.
Kunt u aangeven voor welke toepassingen lithium-ion batterijen wenselijk zijn?
Lithium-ion batterijen zijn wenselijk voor kortdurende opslag in de ordegrootte van uren. Dit is bijvoorbeeld van toepassing in elektrische auto’s. Ook de relatieve hoge energiedichtheid van lithiumbatterijen biedt voordelen voor de mobiliteitssector.
In de Routekaart Energieopslag is uitgebreid stilgestaan bij de toepassingen van (lithium-ion) batterijen. Voor opslag op langere termijn hebben oplossingen zonder lithium de voorkeur.
Kunt u aangeven welke andere batterijentechnieken worden gestimuleerd in financiering en onderzoek, zoals bijvoorbeeld natrium-ion, magnesium-ion en fluoride-ion? Kunt u aangeven hoe er een gediversifieerde markt voor batterijen wordt gestimuleerd?
Naast lithium zet Nederland ook in op alternatieve batterijtechnieken, die minder kritieke materialen gebruiken. Dit is opgenomen in het recent toegekende Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries. Hierin worden de volgende ontwikkelingen ondersteund:
Welke mogelijkheden ziet u in het gebruik van sodium-ion batterijen? Wat is het aandeel hiervan in de Nederlandse en Europese markt?
Natrium is een element dat niet kritiek is. Daarnaast is de verwachting dat bij de productie van natriumbatterijen er een lage CO2-emissie is. Natrium is zeer toegankelijk in Nederland en Europa, en efficiënt en gemakkelijk toe te passen in nieuwe batterijcomponenten. Natriumbatterijen zullen door het achterwege laten van lithium waarschijnlijk ook goedkoper uitpakken dan de huidige gangbare lithium-ion batterijen. De energiedichtheid van natriumbatterijen is naar schatting 20% lager dan lithiumbatterijen, maar natriumbatterijen kunnen aan de andere kant wel sneller laden. Ze zijn hierdoor vooral geschikt voor netstabilisatie (sneller pieken kunnen opvangen) en toepassingen in de mobiliteit (snel opladen om weer door te rijden).
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sodium-ion batterijen nu met name van de Chinese markt afkomstig zijn? Gaat Nederland investeren in de productie van sodium-ion batterijen op eigen bodem?
De natriumbatterijen worden nu inderdaad vooral in China geproduceerd. In de regel is het zorgelijk dat er strategische afhankelijkheden op essentiële marktonderdelen zijn. EZK brengt de strategische afhankelijkheden van verschillende productgroepen in kaart om te bepalen of additionele inzet benodigd is om die afhankelijkheid te verminderen. Natriumbatterijen komen terug in meerdere toepassingen. De verwachting is overigens dat lithium het toonaangevende element gaat zijn van batterijen tot waarschijnlijk in ieder geval 2035, omdat grootschalige inzet van de natriumbatterij verdere doorontwikkeling vereist. Met het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries zetten we in op onderzoek naar natriumbatterijen, met de achterliggende gedachte de ontwikkelde technologieën in Nederland verder op te brengen richting commercialisatie.
Kunt u aangeven voor welke toepassingen sodium-ion batterijen wenselijk zijn?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven of in de beoogde waterstofinfrastructuur ook waterstofbromideflowbatterij worden ingepast? Welke mogelijkheden tot opschaling zijn er?
Volgens de Routekaart Energieopslag vervult waterstof een belangrijke systeemrol4. De waterstofbromidebatterij heeft naast een opslagfunctie, met een waterstofreservoir, ook de mogelijkheid om waterstof van buiten het reservoir om te zetten naar elektriciteit. In dit geval zou de waterstofbromidebatterij aangesloten moeten worden op de waterstofinfrastructuur. Het is op dit moment nog onbekend of dit op grootschalige manier toegepast zal worden, aangezien Nederland naar alle waarschijnlijkheid een netto importeur van waterstof zal worden. Op dit moment zijn er Nederlandse bedrijven actief die deze technologie op kleinere schaal toepassen.
Het achterwege blijven van afspraken met de industrie over reductie van de stikstofuitstoot |
|
Roelof Bisschop (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat nog nauwelijks met industriële piekbelasters is gesproken over reductie van de stikstofuitstoot, terwijl bedrijven wel aangeven dat er mogelijkheden zijn?1
Ja. Het bewuste artikel wekt ten onrechte de indruk dat de industrie vrijelijk stikstof mag uitstoten in afwezigheid van afspraken met de overheid hierover. Het maken van afspraken met industriële piekbelasters stikstof is een sluitstuk op een uitgebreide wet- en regelgeving waar de industrie zich aan heeft te houden. Sinds de jaren ’90 vallen industriebedrijven onder wet- en regelgeving die emissiegrenswaarden voorschrijven die gekoppeld zijn aan de beste beschikbare technieken (BBT). De Europese emissiegrenswaarden worden geregeld aangescherpt. Mede door deze harde wet- en regelgeving is de NOx-uitstoot van de industrie en energiesector sinds 1990 met 79% gedaald; over 2022 bedroeg de daling zelfs 10%.2 Daarnaast is in 2022 de generieke grens voor ammoniakemissies met een wijzigingsbesluit aangescherpt.3 De bijdrage die de industrie en energiesector tezamen leveren aan de depositie van stikstof in Nederland bedraagt 1,7%.4 Dit wordt beïnvloed door de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura 2000-areaal.
Uit de Emissieramingen van het PBL blijkt dat de NOx-emissies vanuit de industrie verder zullen dalen aan de hand van het klimaatbeleid, het Schone Luchtakkoord en de maatregelen die bij Tata Steel en in de chemie en raffinagesector genomen worden.5 Zo worden via het spoor van de reguliere vergunningverlening of een provinciale aanpak reducties bewerkstelligd.6 Daarnaast worden er in het kader van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie onder meer bovenwettelijke afspraken gemaakt op het gebied van NOx-reductie met de twintig grootste industriële CO2-uitstoters. Hieronder valt ook een klein aantal piekbelasters en valt een groot aantal bedrijven in de Top100 van grootste stikstofoxiden-bronnen. Op dit moment zijn reeds met elf bedrijven intentieverklaringen (Expression of Principles) getekend die ook NOx-reductie omvatten. De uiteindelijke afspraken zullen ook leiden tot een vermindering van de stikstofdepositie door de industrie op stikstofgevoelige natuur. De aanpak piekbelasters industrie7 vormt dus het sluitstuk op al het nationale en Europese beleid dat al tot reductie van stikstofemissies in de industrie en energiesector heeft geleid en nog tot verdere reductie zal leiden.
Kunt u precies aangeven met welke industriële piekbelasters inmiddels wel of niet is gesproken en welke afspraken al zijn gemaakt?
In zijn rapport Bepalen drempelwaarde piekbelastersaanpak8 heeft het RIVM een overzicht opgenomen van bedrijven uit de industrie en energiesector die in 2019 en 2020 tot de piekbelasters behoorden. Daarbij is piekbelaster gedefinieerd als een bedrijf dat behoort tot de 3000 bedrijven die de meeste depositie veroorzaken op stikstofgevoelig en overbelast Natura 2000-areal dat binnen een straal van 25 km van het bedrijf ligt. In die twee jaren behoorden 19 industriebedrijven, vier afvalcentrales (AVI’s) en vijf energiebedrijven tot de piekbelasters. De aanpak piekbelasters industrie richt zicht op de 19 industriebedrijven. De AVI’s vallen onder een sectorale aanpak van het Ministerie van IenW die naar de emissies in bredere zin kijkt. De energiecentrales vallen onder het klimaat- en energiebeleid van de Minister voor K&E.
Van de 19 industriebedrijven vallen er drie onder de CO2-maatwerkaanpak: Tata Steel, BP en, Chemelot (vanwege de koepelvergunning gecategoriseerd als één piekbelaster). Met alle bedrijven is inmiddels gesproken. De status van de aanpak piekbelasters industrie is als volgt9:
1
Tata Steel Nederland
EoP: 30% NOx-reductie in 2025 (Roadmap+ programma), plannen voor 2030 in voorbereiding.
2
Chemelot
AnQore
EoP: 50% NOx-reductie in 2030
Fibrant
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie
OCI
EoP: 30% NOx-reductie in 2030 + onderzoek.
SABIC
Gesprekken over EoP incl. NOx reductie
3
Rockwool
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie lopen
4
OFI/Olam Cacao
Aangescherpte vergunning mbt ammoniakuitstoot: 95% reductie per Q4 2024 tov 2020.
5
Cargill Aurora
Procedure aanscherping vergunning met OD gaande
6
Parenco
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
7
DS Smith de Hoop
Bedrijfssluiting
8
BP
EoP: 20–30% NOx-reductie van alles wat onder project H-Vision valt
9
Sappi Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
10
OI-Manufacturing Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
11
Rodruza
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
12
Nyrstar
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
13
Suiker Unie – Cosun Beet company
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
14
Ardagh Glas Dongen
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
15
Folding Boxboard Eerbeek
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
16
Crown van Gelder
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
17
Saint Gobain Construction Products
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
18
Wienerberger Steenfabriek Heteren
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
19
OI-Manufacturing Leerdam
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
Ook in de CO2-maatwerkaanpak van bedrijven die niet als piekbelaster kwalificeren wordt stikstof meegenomen in de onderhandelingen, als onderdeel van het streven naar het gelijktijdig verminderen van de impact op de leefomgeving. In de Expressions of Principles (EoP’s) die met de CO2-maatwerkbedrijven zijn overeengekomen die niet hierboven al genoemd zijn is het volgende opgenomen:
Dow Chemicals
10% NOx-reductie en onderzoek naar meer (5–25%) in 2030
LyondellBasell
Vergunning van emissies cf BBT en zo laag mogelijke NOx-emissiewaarden.
Nobian
500 ton NOx-reductie in 2030 (betekent vrijwel geen NOx-uitstoot in 2030)
Shell
In Moerdijk en Pernis: 10% NOx-reductie in 2030 + onderzoek naar meer
Yara Sluiskil
20% NOx-reductie en 20% NH3-reductie in 2030 +onderzoek naar meer
Zeeland Refineries
Minstens 10% NOx-reductie + onderzoek naar meer, mogelijk 50%.
Het beeld dat er mogelijkheden zijn bij de bedrijven die kwalificeren als piekbelaster om hun stikstofuitstoot nog verder bovenwettelijk te reduceren herken ik. Maar dat iets technisch gezien mogelijk is, betekent niet dat iets direct praktisch uitvoerbaar is. Voordat een bedrijf een beslissing neemt over een nieuwe investering wordt doorgaans onder andere onderzoek gedaan naar de technische, financiële en juridische risico’s en mogelijkheden, ontwerp, de milieueffecten en de gevolgen voor de bedrijfsvoering. Daarnaast moeten bedrijven rekening houden met doorlooptijden bij vergunningverlening, mogelijke netcongestie en een planning van de ombouw die normaliter samen valt met een onderhoudsstop. De aanpak piekbelasters industrie heeft om deze redenen niet binnen het tijdsbestek van één jaar kunnen leiden tot (bindende) afspraken met alle industriële piekbelasters, bovenop de vergunningsplichten. Mijn ministerie werkt sinds het afgelopen voorjaar nauw samen met de Ministeries van IenW en LNV, de provincies, de omgevingsdiensten en de bewuste bedrijven om de reductiemogelijkheden in kaart te brengen en een inschatting van de technische, juridische en financiële haalbaarheid te maken.
Waarom is alleen met de zeven grootste uitstoters inhoudelijk gesproken en nog niet met andere industriële piekbelasters?
Zoals hierboven aangegeven is met alle (19) industriële piekbelasters gesproken. Bij deze aanpak is een begin gemaakt met de piekbelasters met de grootste impact op nabijgelegen natuurgebieden. De groep van 19 is in subgroepen ingedeeld om ruimte te bieden om de aanpak gaandeweg aan te passen aan de hand van de ervaringen met de eerste gesprekken om zo te komen tot de meest effectieve aanpak. De zeven grootste piekbelasters zijn overigens niet noodzakelijkerwijs de grootste uitstoters vanwege de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura2000-areaal.
Hoe kan het dat de gesprekken tot nu toe nog niet tot concrete resultaten hebben geleid?
Allereerst dient zicht verkregen te worden op de reductiemogelijkheden bij de bedrijven; daarna kan pas selectie van projecten plaatsvinden. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het lastig om binnen enkele maanden helder te hebben wat de mogelijkheden zijn, inclusief kosten en termijnen waarbinnen maatregelen gerealiseerd kunnen zijn. Daarnaast is het van belang om zorgvuldig te beoordelen of sprake is van een doelmatige besteding van publiek geld aan bovenwettelijke stikstofreductie, waarbij zulke maatregelen algauw (tientallen) miljoenen euro’s kunnen kosten. Daar komt bij dat – in tegenstelling tot de afweging bij vergunningverlening bij activiteiten waarbij NOx wordt uitgestoten – er geen kosteneffectiviteitsrange bestaat voor reductie van ammoniakemissies. Het ligt ook niet voor de hand deze op te stellen, omdat het aantal industriële uitstoters van ammoniak beperkt is. Voor het bepalen van de kosteneffectiviteit van een maatregel in het licht van depositiereductie bestaan evenmin getallen. Dat maakt het selecteren van doelmatige en doeltreffende reductieprojecten bij de industriële piekbelasters extra lastig. Het ontbreken van heldere indicatoren vergt een vergaring van mogelijkheden bij de verschillende industriebedrijven zodat zij met elkaar vergeleken kunnen worden. Het lijkt daarbij het meest effectief om projecten die leiden tot significante reductie van ammoniakuitstoot te prioriteren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de stikstofuitstoot van in ieder geval de industriële piekbelasters op korte termijn verlaagd wordt?
Zoals aangegeven is de stikstof-uitstoot van de industrie al zeer fors afgenomen en zal de uitstoot door de reguliere toepassing en aanpassingen van wet- en regelgeving verder afnemen. De aanpak piekbelasters komt hier bovenop. Ik zal met niet aflatende inzet doorgaan met de aanpak van de industriële piekbelasters en de industriebedrijven die onder de CO2-maatwerkaanpak vallen om tot doelmatige en doeltreffende maatregelen te komen die tot verlaging van hun luchtverontreinigende emissies zullen leiden. Wel is het op voorhand onzeker of voldoende middelen beschikbaar zijn voor stikstofafspraken met alle piekbelasters in de industrie waar maatwerk een adequate aanpak zou kunnen zijn. Ik zal uw Kamer via de reguliere maatwerkbrieven van de voortgang op de hoogte houden.
De zoutwinning in het Heiligerleeveld |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Stemt u in met de overschrijding van de diameter van de cavernes in het zogenoemde Heiligerleeveld met meer dan 20 meter (zo’n 20 procent)?
Nee, daar stem ik niet mee in. De diameter van een holruimte (caverne) in het Heiligerleeveld mag maximaal 125 meter zijn. Op basis van sonarmetingen1 is in 2022 vastgesteld dat drie cavernes een overschrijding kennen van de maximale cavernediameter bij een deel van de caverne: caverne HL-A kent een overschrijding van de cavernediameter met 13 meter, caverne HL-F en HL-H beiden een overschrijding met 6 meter. De geconstateerde afwijkingen zijn in het verleden ontstaan.
De productie van de caverne HL-A ligt sinds november 2022 stil. Daarmee groeit deze caverne en dus ook de cavernediameter niet meer. Dit geldt ook voor caverne HL-H, waaruit sinds 2006 niet meer wordt gewonnen.
Uit caverne HL-F wordt nog wel gewonnen. Nobian heeft beheersmaatregelen getroffen waardoor overschrijding van de diameter niet groter wordt. SodM houdt toezicht op het uitvoeren van de beheersmaatregelen door Nobian.
Stemt u in met de afwijking van de onderlinge afstand van de cavernes met circa 35 meter (zo’n 15 procent)?
Nee, daar stem ik niet mee in. In het verleden moest de onderlinge afstand van de cavernes minimaal 250 meter zijn. Tussen de cavernes HL-C en HL-E is sprake van een afstand van 215 meter. Dit is een verschil van 35 meter ten opzichte van de voor 2009 gehanteerde eis van 250 meter onderlinge afstand. Sinds 2009 is dit veranderd in een vereiste voor minimale pijlerdikte. De pijlerdikte is de dikte van het intacte zout tussen twee cavernes. De pijlerdikte moet minimaal 100 meter zijn. Uit onderzoek van SodM is gebleken dat de pijlerdikte tussen de cavernes meer dan 100 meter is. Hiermee voldoen de cavernes aan de huidige eisen.
Gaat u instemmen met de aanpassing van het winningsplan vanwege de (forse) toename van de bodemdaling, die door item 1 en item 2 wordt veroorzaakt?
Ik heb recent ingestemd met een aanpassing van het winningsplan. Deze aanpassing was nodig vanwege het geconstateerde verschil tussen de bodemdaling zoals verwacht bij het opstellen van het huidig winningsplan en de gemeten bodemdaling in 2022. Dit verschil bleek te komen door een onderschatting in het vorige winningsplan van het aandeel bodemdaling door zoutwinning in de totale bodemdaling door mijnbouwactiviteiten in dit gebied. Het door Nobian extra aangevraagde aandeel in de totale bodemdaling door mijnbouwactiviteiten in het gebied is 4 cm. Deze prognose is een correctie van de eerder vergunde ruimte en passend bij de al eerder vergunde zoutproductie volumes.
Gaat u instemmen met deze wijzigingen zonder hiervoor de in de Mijnbouwwet1 vereiste (burger-)participatie toe te passen?
Bij de beoordeling van de aanvraag heb ik de vereiste procedure zoals beschreven in de Mijnbouwwet toegepast. Ik heb er begrip voor dat ondanks deze werkwijze niet iedere omwonende blij is met het besluit. Tegen het besluit kan bezwaar worden aangetekend. Zowel Nobian als ik leren continu van de ervaringen met het betrekken van bewoners. Deze lessen worden in de praktijk toegepast op lopende en nieuwe projecten.
Gaat u akkoord met verdere winning in caverne HL-D, nu de zogenoemde pijlerafstand (breedte van de zoutpilaar tussen twee cavernes) tussen caverne HL-A (148 meter diameter) en HL-D nog slechts 112 meter bedraagt (op basis van meetgegevens uit 2021) en bij voortgang van de winning dus dagelijks minder wordt?
Uit een analyse (op basis van data uit 2021) blijkt inderdaad dat de onderlinge afstand tussen de cavernes HL-A en HL-D 112 meter is. Zoals reeds in mijn antwoord bij vraag 2 aangegeven, wordt sinds 2009 de eis van minimale pijlerdikte van 100 meter gehanteerd. Uit onderzoek van SodM is gebleken dat de pijlerdikte tussen de beide cavernes meer dan 100 meter is. Hiermee voldoen de cavernes aan de huidige eisen.
Er is op dit moment geen aanleiding om te denken dat deze afstand leidt tot risico’s ten aanzien van veiligheid van omwonenden of risico’s voor schade aan bouwwerken of infrastructuur. SodM zal de stabiliteit van deze cavernes nauwgezet in de gaten blijven houden. Hierbij controleert SodM onder meer de door Nobian uitgevoerde periodieke sonarmetingen en de monitoring met een microseismisch meetnetwerk in deze cavernes.
Gaat u voorwaarden stellen aan de productie uit de cavernes die de extra en bovenmatige bodemdaling veroorzaken?
Nee. Het verschil in bodemdaling ten opzichte van de prognose is het resultaat van een onderschatting in het verleden van het aandeel bodemdaling door zoutwinning in de totale bodemdaling door mijnbouwactiviteiten. Met de recent ingestemde aanpassing van het winningsplan is de onderschatting gecorrigeerd. In deze procedure heeft SodM mij geadviseerd over de mogelijke gevolgen voor de veiligheid van mens en milieu voor de bijgestelde bodemdaling. SodM heeft geconstateerd dat er geen risico’s zijn voor de veiligheid. Ik zie daarom geen noodzaak extra voorwaarden te stellen aan de productie. Indien meer bodemdaling ontstaat als gevolg van de zoutwinning dan vergund, moet de winning worden stopgezet. SodM ziet hier op toe.
Kunt u aangeven waarom jarenlang het overschrijden van de maatvoering in dit winningsgebied niet is opgemerkt, c.q. er niet tegen is opgetreden?
SodM heeft in 2022 onderzocht of zoutondernemingen zich houden aan de geometrische begrenzingen van cavernes. Bij de cavernes in Heiligerlee zijn geen recente overschrijdingen geconstateerd. Wel zijn oude overschrijdingen gevonden die tot wel enkele decennia geleden zijn ontstaan. Op dit moment leidt dit volgens SodM niet tot risico’s voor omwonenden of het milieu. SodM houdt de stabiliteit van de cavernes nauwgezet in de gaten. Hierbij controleert SodM onder meer de door Nobian uitgevoerde periodieke sonarmetingen en de monitoring met een microseismisch meetnetwerk.
Kunt u aangeven waarom er dergelijke overschrijdingen worden gedoogd, terwijl er geen afsluitingsplan voor dergelijk grote cavernes bestaat?
In het verleden hoefde een afsluitplan voor een zoutcaverne pas opgesteld te worden wanneer duidelijk was dat deze binnen afzienbare tijd zou worden afgesloten. Naar aanleiding van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht, met name het onderzoek uit 2017 binnen het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw3, wordt hier nu anders naar gekeken. Nieuwe zoutcavernes (in Heiligerlee of op andere plaatsen) moeten voorafgaand aan de zoutwinning (of binnen een redelijke termijn) een afsluitplan indienen (artikel 25, eerste lid onder f van het Mijnbouwbesluit).
Op dit moment doet Nobian uitgebreid onderzoek naar de verschillende afsluitscenario’s voor hun cavernes. In 2019 heeft Nobian daartoe het Cavern Closure Consortium (CCC) in het leven geroepen. Dit consortium bestaat uit experts die wereldwijd erkend worden voor hun kennis op gebied van cavernes en gesteentemechanica. Nobian informeert zowel mij als SodM regelmatig over dit onderzoek. In het voorjaar van 2024 verwacht ik de resultaten. Nobian moet de opgedane kennis inzetten bij zowel het bepalen van de meeste geschikte wijze van afsluiting alsook bij het ontwerpen van nieuwe cavernes.
Bent u van plan opnieuw of op andere plaatsen wederom dergelijke cavernes te vergunnen?
Nieuwe winningsplannen voor zoutwinning moeten een beschrijving bevatten van de wijze waarop de holruimte (de caverne) na beëindiging van de winning buiten gebruik wordt gesteld (artikel 25, eerste lid onder f van het Mijnbouwbesluit).
Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot de Mijnbouwwet, die een afsluitplan voorschrijft als voorwaarde voor een vergunning?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Bent u zich bewust van de zorgen die leven onder de omwonenden van zoutwinning-locaties en de overlast die zij onder meer door verzakkingen en scheuren in huizen ondervinden?
Ik ben mij bewust van de zorgen in de omgeving van de zoutwinning. Ik stem dan ook enkel in met een plan tot zoutwinning als dat veilig en verantwoord kan. Onder meer TNO, SodM en de gemeenten adviseren mij hierbij.
Bent u op de hoogte van de enorme diesellekkage die zich in 2017 in het Heiligerleeveld voordeed?
Ja, ik ben bekend met een diesellekkage in caverne HL-B.
Kunt u aangeven hoe hier tegen is opgetreden en welke maatregelen er zijn genomen om de gevolgen van deze milieuramp aan te pakken?
Nadat Nobian de diesellekkage had vastgesteld, heeft Nobian de winning uit deze caverne stilgelegd. Nobian heeft de diesel die terug te halen viel, uit de caverne gehaald. Tevens is er in kaart gebracht hoeveel diesel er uit de caverne is verdwenen. Uit onderzoek door Nobian is gebleken dat de verdwenen diesel naar alle waarschijnlijkheid in lagen op een diepte van meer dan 400 meter zit vanwaar het geen risico vormt voor mens en milieu. Deze lagen bevatten geen zoet water (reserves). SodM heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de veiligheid van omwonenden of het milieu in geding is.
Nobian heeft naar aanleiding van dit voorval de caverne uit productie genomen. SodM houdt er toezicht op dat Nobian winning uit deze caverne niet meer opstart.
Kunt u aangeven waarom er «powerplay» wordt gespeeld door het ministerie naar de lagere overheden om instemming, dan wel een vergunning af te geven?
Ik herken me niet in de term «powerplay». Indien Nobian een vergunning aanvraagt voor zoutwinningsactiviteiten vraag ik de betrokken provincies, gemeenten en waterschappen om advies. Dit advies betrek ik bij het besluit tot verlenen van een vergunning. Dit is ook gebeurd bij de zoutwinning bij Heiligerlee.
Kunt u aangeven waarom er anno 2023 geen toezicht is op de wijze waarop participatie met de omgeving plaatsvindt als er nieuwe plannen worden ontwikkeld op het gebied van de zoutwinning?
Ik vraag altijd advies aan de betrokken decentrale overheden in vergunningprocedures rond zoutwinning. Nobian is in de omgeving van Heiligerlee bezig met het organiseren van een omgevingstraject. Hierover ben ik in contact met Nobian. Zoals ik heb aangeven in mijn brief aan uw Kamer over de contourennota aanpassing Mijnbouwwet (Kamerstukken 2022–2023, 32 849, nr. 214) zal participatie na aanpassing van de Mijnbouwwet bij het vergunningentraject voor concrete projecten een rol krijgen.
Bent u bereid om het onderdeel «Zoutwinning tot nationaal belang te verklaren» te schrappen in de voorliggende «Contournota», om recht te doen aan het lokale democratische proces en de burgerparticipatie?
Op dit moment is zoutwinning niet van nationaal belang. Het van nationaal belang verklaren van een grondstof vergt een goede onderbouwing. Om te kijken of deze er al dan niet is, is een onderzoek uitgezet. Daar zal bijvoorbeeld gekeken worden naar waar de grondstof voor nodig is, in dit geval voor de energietransitie, maar ook voor de chemische en farmaceutische industrie. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik volgende maand te ontvangen.
Het eventueel van nationaal belang verklaren van zout betekent overigens niet dat ik de decentrale overheden niet zal betrekken bij lokale zoutwinningsactiviteiten. Ook doet het niets af aan het feit dat zoutwinning alleen mag plaatsvinden als dit veilig kan voor mens en milieu.
Het bericht in Russische media inzake voorbereidingen van het Kremlin op de presidentsverkiezingen van 2024 door middel van een “lijst van vertrouwelingen” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Kremlin bezig is met het opstellen van een «lijst van vertrouwelingen» voor Poetins kandidatuur in aanloop naar de presidentsverkiezingen van 2024 die campagne zullen gaan voeren voor zijn herverkiezing?1
Ja.
Deelt u de mening dat de personen op deze lijst, bestaande uit prominenten uit verschillende regio’s van Rusland, zich ondubbelzinnig scharen achter Vladimir Poetin en dat consequenties hoort te hebben?
Het kabinet zal de ontwikkelingen met betrekking tot deze lijst blijven volgen en afhankelijk hiervan kan een afweging worden gemaakt over eventuele consequenties in EU-kader. De precieze inhoud van deze lijst en de daadwerkelijke inzet van personen die hierop zouden komen te staan is momenteel nog onbekend.
Bent u in dat kader bereid om in EU-verband persoonsgerichte sancties, zoals een inreisverbod, aan te kondigen op alle individuen uit de lijst nog voordat die publiekelijk wordt bekendgemaakt?
Het is de inzet van het kabinet om met sancties de druk op Rusland waar mogelijk nog verder op te voeren en zo de Russische oorlogsmachine te belemmeren. Daarbij liggen voor het kabinet alle opties op tafel, waarbij Nederland onverminderd een voortrekkersrol speelt in de ontwikkeling van nieuwe maatregelen. Onder de huidige sanctieregels kan eenieder die materiele steun levert aan de Russische overheid op de sanctielijst worden geplaatst. Met dit criterium geeft de EU een expliciete waarschuwing aan eenieder die zich nadrukkelijk aan het Kremlin verbindt dat dit consequenties kan hebben.
Nederland is in EU-verband continu in gesprek over de effectiviteit van bestaande maatregelen en het instellen van nieuwe sancties om de druk op Rusland verder te verhogen. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt. In algemene zin geldt echter dat individuen niet op de sanctielijst kunnen worden geplaatst nog voordat de lijst bekend is gemaakt. Sanctiemaatregelen worden op individuele basis genomen en dienen per persoon te worden onderbouwd met een gedegen bewijspakket.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De Kamervragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Europese regio’s Oost-Nederland en Noordrijn-Westfalen versterken economische banden voor innovatie en duurzaamheid' |
|
Yvonne Bijenhof (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europese regio’s Oost-Nederland en Noordrijn-Westfalen versterken economische banden voor innovatie en duurzaamheid»?1
Ja, het is voor mij bekend dat de grensregio’s Oost-Nederland en Noordrijn-Westfalen intensiever gaan samenwerken om innovaties te versnellen voor een duurzame toekomst. Dit is een aanvulling op mijn inzet als coördinerend bewindspersoon voor de regio’s aan de grens en de grensoverschrijdende samenwerking.
Bent u ermee bekend dat Twente op vier centrale thema’s (energie, medische technologie, digitalisering en circulaire economie) investeert in grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland, in specifiek de regio Noordrijn-Westfalen?
Ja, op 1 november jl. ondertekende ik samen met de partners van het Rijk en de Regio de Regio Deal Twente II. Met de Regio Deal Twente II wordt een stevige impuls gegeven aan de realisatie van de ambitie van de regio Twente om de brede welvaart in Twente te vergroten. Bij de Kamerbrief over de aanbieding vierde tranche Regio Deals (TK 2023–0000667173) vertel ik u over de Regio Deal Twente II.
In de beschreven aanpak van de Regio Deal worden de kansen van de bestaande grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden ingezet, om zo de kansen van de 360 graden regio maximaal te benutten, onderlinge relaties worden versterkt en inhoudelijke clusters worden verbonden. Basis daarvoor vormt het sinds 2021 bestaande Memorandum of Understanding die Twente Board heeft samen met Oost NL en IHK Nord Westfalen.
In het convenant van deze Regio Deal staan vier thema’s centraal voor het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking met Noordrijn-Westfalen: energie (batterijen/waterstof), medische technologie, digitalisering en circulaire economie. De vier centrale thema’s passen dan ook bij de ambities en de aanpak van Rijk en Regio, bijvoorbeeld bij het verduurzamen en ontwikkelen van een bedrijfslocatie. Bedrijfslocaties worden ingezet als proeftuinen voor verduurzaming, met focus op het verduurzamen van de energievoorziening. Hierbij worden de kansen benut door aan te sluiten bij de transities die nodig zijn in relatie tot het landelijk gebied, biodiversiteit, circulariteit en klimaatadaptie.
Wat is de status van het Technologie- en Innovatiepact?
Het Nederlands-Duitse Innovatie en Technologie Pact is in januari 2021 ondertekend door VNO-NCW, de Nederlandse Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Nederlandse Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BZ) enerzijds en de Duitse Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Duitse Industriefederatie BDI anderzijds. Daarmee hebben Nederland en Duitsland gezamenlijk verklaard in te zetten op een versterkte samenwerking ten behoeve van een duurzame toekomst. De keuze is gemaakt om de focus te leggen op de thema’s: energietransitie, gezondheidstransitie, duurzame mobiliteit en smart industry. Sinds de oprichting komt het publiek (ambtelijk)- private Steering Committee van het Pact periodiek bijeen om de uitwerking van de gekozen thema’s met concrete activiteiten invulling te geven – dat zal ook in 2024 weer gaan gebeuren. Tevens vindt er ook regelmatig politiek overleg plaats met Duitsland in het kader van het Pact. Zo heeft Minister Adriaansens bijvoorbeeld op 17 april 2023 deelgenomen aan het Dutch-German Innovation Pact Diner tijdens de Hannover Messe, met deelname van ca 70 NL-DUI high-level vertegenwoordigers.
Hoe kunnen grensregio’s die bottom-up vanuit eigen initiatieven invulling geven aan deze samenwerking, gelinkt worden aan en/of onderdeel worden van het pact, en zo bijdragen aan ambities van het kabinet?
Bottom-up initiatieven kunnen invulling geven aan deze samenwerking via bijvoorbeeld de contacten met en inzet van de Regionale Ontwikkeling Maatschappijen (ROM’s). De afgelopen maanden is er overleg geweest tussen EZK, BZ en vertegenwoordigers van de ROM’s om te bezien hoe de internationaliseringsactiviteiten van de ROM’s, waaronder die naar Duitsland, zo veel als mogelijk in lijn gebracht kunnen worden met het internationaliseringsbeleid van EZK en BZ. [zie. verder vraag 6]
Op welke wijze betrekt het kabinet deze voorbeelden van grensoverschrijdende samenwerking in gesprekken met de deelstaat Noordrijn-Westfalen en de centrale Duitse overheid? Zijn deze voorbeelden bijvoorbeeld onderdeel van Duits-Nederlandse regeringsconsultaties? Zo nee, waarom niet?
Duitsland en Nederland delen een lange grens en zijn economisch nauw met elkaar verbonden. Grensoverschrijdende samenwerking figureert dan ook prominent in alle bilaterale overleggen tussen de Nederlandse en Duitse regering, zowel op federaal niveau als op dat van de deelstaten met de regionale partners en het Ministerie van BZK. Economische gespreksthema’s, staan hier regelmatig op de agenda.
Centraal in de afgelopen editie van de regeringsconsultaties van maart 2023 met Duitsland stonden o.a. innovatie en de brede energiesamenwerking. Nederlandse bedrijven, waaronder het MKB, en de Nederlandse kennisinstellingen zijn goed gepositioneerd om bij te dragen aan het oplossen van technologische uitdagingen in Duitsland, zowel in de toeleveringsketen van de hightech-productie als bij grootschalige toepassingen van bijvoorbeeld groene waterstof. Voor meer details wijs ik u graag op de Verklaring die Duitsland en Nederland na afloop van de regeringsconsultaties overeenkwamen.2 Deze grensoverschrijdende samenwerking komt verder uitgebreid aan bod in de economische missie over groene waterstof naar Noordrijn-Westfalen die plaatsvond op 14 & 15 november 2023, parallel aan het Uitgaand Werkbezoek van Zijne Majesteit de Koning, eveneens naar Noordrijn-Westfalen en over groene waterstof op 14 november 2023.
Op welke wijze kan dit Technologie- en Innovatiepact het programma «Regio’s aan de grens» versterken dan wel mede vormgeven in de uitvoering?
Met het programma «Regio’s aan de grens» zet ik in op sterke regio’s waar het goed wonen, werken en leven is via gebiedsgerichte instrumenten zoals Regio Deals, aandacht voor passend rijksbeleid, grensoverschrijdende samenwerking en kennis en innovatie.
Het Nederlands-Duitse technologie -en Innovatiepact is een goed voorbeeld waarmee de samenwerking en handelsrelatie tussen Nederland en Duitsland voor een duurzame toekomst wordt versterkt. Hiermee kunnen kansen in de regio’s aan de grens met inzet op energie, medische technologie, digitalisering en circulaire economie bij de grensoverschrijdende samenwerking worden verzilverd.
Een op elkaar afgestemde inzet vanuit het kabinet in de regio’s aan de grens is van belang. Ik zie het als mijn taak om regio’s en departementen bij elkaar te brengen waar dat gevraagd wordt en nodig is.
Het bericht dat online casino’s spelers misleiden om overmatig te gaan gokken |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Consumentenbond waarin de grootste zes aanbieders op het gebied van online casino’s allemaal zijn bekeken of zij in lijn handelen met de huidige wetgeving Kansspelen op afstand?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar verwezen wordt en de Consumentenbond heeft mij een toelichting op de bevindingen gegeven. De Consumentenbond heeft haar onderzoeksgegevens niet openbaar gemaakt. De Consumentenbond heeft de bevindingen wel met de onderzochte online kansspelaanbieders gedeeld. Deze bevindingen bespreken de Consumentenbond en ik op korte termijn met de betreffende aanbieders.
Wat vindt u van de verwerpelijke truc die wordt toegepast door een aantal casino’s om de standaard inzet op een hoog bedrag te zetten, wat tegen de wet is, waardoor de speler ook nog actie moet ondernemen om zelf het bedrag waarmee wordt gegokt te verlagen?
De kansspelaanbieder dient de speler duidelijk te informeren over het kansspel waar de speler aan deelneemt en de voorwaarden, op basis waarvan een speler geïnformeerde keuzes kan maken. Ik betwijfel of een speler die keuze kan maken wanneer geluiden, knipperende onderdelen, felle kleuren en animaties hem het zicht op zijn inzet mogelijkheden ontnemen. Het is aan de Kansspelautoriteit (Ksa) als toezichthouder om te beoordelen of de aanbieders de wet- en regelgeving hebben overtreden en of er gehandhaafd gaat worden.
In de voortgangsbrief kansspelen van december 2023 kom ik met een pakket aan maatregelen om spelers bewuster hun grenzen van het speelgedrag te laten bepalen en te kijken hoe tijdens het gokken spelers gewezen kunnen worden op hun speelgedrag. Ik kijk hierbij ook naar maatregelen om tegen te gaan dat spelers ertoe worden bewogen om meer in te zetten dan de minimale inzet.
Kunt u reflecteren op de conclusie van de Consumentenbond dat bijvoorbeeld Holland Casino ervoor kiest voorwaarden die verbonden zijn aan aanbiedingen te verstoppen, waardoor het onduidelijk is voor spelers waar zij mee akkoord gaan en aan vastzitten?
De kansspelaanbieder is verplicht de speler op passende, duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren over de bonus en de voorwaarden voor verstrekking van de bonus moeten expliciet geaccepteerd worden.2 Het onderzoek van de Consumentenbond laat zien dat de informatie duidelijker en begrijpelijker kan en misschien wel moet worden gemaakt. Dit zal aan de orde komen in de gesprekken die ik samen met de Consumentenbond zal gaan voeren met de betreffende kansspelaanbieders.
Naar aanleiding van de signalen van de Consumentenbond is de Ksa met een vooronderzoek gestart. Op basis van die uitkomsten kan indien nodig een uitgebreider toezichtsonderzoek worden gestart.
Wat vindt u van de constatering dat online casino’s hun spelers als het ware «stalken» met aanbiedingen en bonussen zelfs als de spelers expliciet hebben aangegeven hier niet van gediend te zijn?
Dit vind ik een zorgelijk signaal. De kansspelaanbieder is verplicht om de speler in de gelegenheid te stellen om aan te kunnen geven geen bonussen meer te willen ontvangen.3 Bovendien is het verboden om tijdens het spelen reclame dan wel bonussen aan te bieden.4 Ik vind het bijzonder kwalijk als vergunde kansspelaanbieders regels overtreden die kwetsbare spelers moeten beschermen. De vraag of de aanbieders de wet- en regelgeving hebben overtreden en de mogelijke handhaving daarvan ligt bij de Ksa als toezichthouder op kansspelen.
Bent u het eens met de analyse van Sandra Molenaar, directeur van de Consumentenbond, dat het beoogde doel van het legaliseren van de online gokmarkt: het verslaving voorkomen en consumenten beschermen, op geen enkele manier van de grond komt?
Ik maak uit het artikel en mijn gesprek met de Consumentenbond op dat de Consumentenbond zich zorgen maakt over de bescherming van consumenten. Ik deel deze zorgen, ik vind dit signaal belangrijk en het bevestigt mijn inzet om, binnen de kaders van de wet, maatregelen te nemen. De reeds lopende en geplande maatregelen zien in het bijzonder op de invulling van de zorgplicht en speellimieten als ook bewustwordingsactiviteiten. Ten aanzien van de zorgplicht werk ik samen met de Ksa aan aanscherpingen en duidelijkere kaders om de invulling van de zorgplicht door aanbieders te verbeteren en te uniformeren. De Ksa streeft ernaar om begin 2024 strengere kaders in beleidsregels op te nemen. Op het gebied van speellimieten kom ik met een breed pakket aan maatregelen dat enerzijds ziet op gedragsinterventies bij het instellen van speellimieten bij de eerste registratie en anderzijds op maatregelen die tijdens het spelen kunnen bijdragen aan het bewaken van de eigen grenzen. In de voortgangsbrief van december 2023 zal ik tevens de stand van zaken delen ten aanzien van de bewustwordingsactiviteiten, waar ik samen met de Staatssecretaris van VWS en de Ksa op inzet vanuit het Verslavingspreventiefonds (Vpf).
Wat vindt u van de conclusie dat alle zes de aanbieders de wet overtreden door onvoldoende informatie te verschaffen over risico’s, kosten te verzwijgen en te liegen over gratis opties die niet gratis zijn?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, ligt de vraag of door aanbieders de wet- en regelgeving overtreden is en de mogelijke handhaving daarvan bij de Ksa als toezichthouder. In algemene zin vind ik het bijzonder kwalijk wanneer vergunde kansspelaanbieders regels overtreden die er juist voor bedoeld zijn om de spelers beter te beschermen en te voorkomen dat spelers zich ontwikkelen tot probleemspelers of zelfs verslaafd raken.
Uit de bevindingen en de toelichting die ik van de Consumentenbond heb gekregen blijkt naast mogelijke overtredingen ook dat de regelgeving op een aantal punten strikter geformuleerd kan worden, zodat de wettelijker kaders duidelijker en strenger zijn. Deze punten neem ik mee in de aanpassingen in regelgeving die op dit moment worden voorbereid en waar ik in mijn brief eind dit jaar nader op in zal gaan.
Wat vindt u ervan dat zelfs twee Staatsbedrijven dit soort onwettige praktijken hanteren, waaruit blijkt dat ook de controle hierop tekortschiet?
De twee staatsdeelnemingen Holland Casino en Nederlandse Loterij zijn actief op de online markt voor kansspelen met Holland Casino Online respectievelijk TOTO Sport en TOTO Casino. Het aandeelhouderschap van deze deelnemingen ligt bij het Ministerie van Financiën en valt in de portefeuille van de Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst.
De Staatssecretaris heeft aangegeven dat het door de Consumentenbond gestelde nog niet is bewezen, maar in zijn algemeenheid zeer te hechten aan de voorbeeldrol van de deelnemingen en dat dergelijke aantijgingen een signaal kunnen zijn dat de deelnemingen de voorbeeldrol onvoldoende hebben ingevuld. De Staatssecretaris heeft de beide deelnemingen dan ook aangesproken naar aanleiding van het artikel van de Consumentenbond. De deelnemingen zijn er in dit gesprek nogmaals op gewezen dat borging van publieke belangen door beide deelnemingen in de vorm van responsible gaming altijd centraal moet staan en dat staatsdeelnemingen een voorbeeldrol in hun sector dienen te vervullen. Deze voorbeeldrol houdt in dat deelnemingen niet alleen handelen naar de letter van de wet, maar ook naar de geest ervan. Dat zij transparant zijn in wat zij op dit gebied doen. Dat zij de lat hoog leggen, door niet alleen de wettelijke verplichtingen na te komen maar ook verder gaan dan dat. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat er een spanningsveld bestaat tussen het acteren in de concurrerende online kansspelmarkt en de verwachte voorbeeldrol van staatsdeelnemingen. Dit spanningsveld blijft bestaan zolang de online activiteiten in staatshanden blijven.
De Staatssecretaris heeft de deelnemingen verder gevraagd naar een reactie op het artikel van de Consumentenbond en welke acties zij uit eigen beweging hebben ondernomen in reactie op de berichtgeving. Daarnaast heeft hij de deelnemingen gevraagd om te reflecteren op structurele maatregelen om de voorbeeldrol voor de toekomst zo goed mogelijk in te vullen.
In reactie hierop hebben de deelnemingen laten weten op basis van voor hen beschikbare informatie een grondige controle te hebben uitgevoerd op de aantijgingen van de Consumentenbond. De deelnemingen hebben aangegeven direct met (eventuele) aanvullende verbeterpunten die hieruit naar boven kwamen aan de slag te gaan. Tot slot hebben de deelnemingen aangegeven verdere structurele maatregelen te onderzoeken en daar met de aandeelhouder in overleg over te blijven.
Bent u, met ons, van mening dat op dit moment zelfs het tegenovergestelde gebeurt van de doelen die deze wet tracht te halen, omdat het aantal verslavingen juist zal gaan toenemen en consumenten op dit moment worden misleid door de online gokbranche om juist veel en meer te gaan gokken?
Zoals ik recentelijk ook heb aangegeven in mijn antwoorden op het schriftelijk overleg naar aanleiding van de indicatieve kosten- en batenanalyse kansspelen, vind ik het te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van de Wet kansspelen op afstand (Wet koa).5 Met de evaluatie van de Wet koa wordt de werking van de wet in de volle breedte tegen het licht gehouden. Daarmee kan de vraag beantwoord worden of de gewenste effecten met de wet zijn bereikt. Dat neemt niet weg dat ik de zorgen over de mate van bescherming van kwetsbare groepen deel en ook vind dat wet- en regelgeving op die punten moet worden aangescherpt. Vooruitlopend daarop heb ik inmiddels al stevige maatregelen getroffen en neem ik aanvullende maatregelen binnen de gegeven wettelijke kaders, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5.
Gaat u in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt en de Kansspelautoriteit om een gevolg te geven aan de resultaten van het onderzoek van de Consumentenbond? Bent u bereid de uitkomst van deze gesprekken te delen met de Kamer, zo nee waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik gesproken met de Consumentenbond en zullen nog gesprekken per onderzochte kansspelaanbieder plaatsvinden.
Daarnaast bezie ik samen met de Ksa op welke wijze wet- en regelgeving kan worden verbeterd om de kaders waar de kansspelaanbieders aan moeten voldoen te verduidelijken en aan te scherpen. Hier zal ik in de voortgangsbrief van december 2023 nader op ingaan.
Gaat u in gesprek met het Holland Casino en Toto over de onderdelen in de wet die niet worden opgevolgd en zijn aangekaart door de Consumentenbond? Bent u bereid de uitkomst van deze gesprekken te delen met de Kamer, zo nee waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Wet op de kansspelen (Wet Koa) in het vervolg strikt wordt opgevolgd en dat ook het toezicht op het naleven van de wet Koa op orde is?
Een belangrijk doel van het kansspelbeleid is dat de consument goed beschermd wordt. Het toezicht op de naleving van de zorgplicht is een speerpunt voor de Ksa.
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 8, zal de evaluatie van de Wet koa uitwijzen of de gewenste effecten met de wet zijn bereikt. Ondertussen werk ik nu al aan aanscherpingen in lagere regelgeving, waar duidelijk is dat er leemtes zijn. Ook is de Ksa een aanscherping van haar beleidsregels rond de zorgplicht van aanbieders aan het voorbereiden. Daarover bericht ik uw Kamer nader in mijn brief eind dit jaar. Als uit de evaluatie blijkt dat de Wet koa inclusief de aangescherpte maatregelen onvoldoende bescherming bieden, dan zal in het verlengde van de evaluatie een voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving worden gedaan.
Het bericht ‘Zonnepanelen zonder investering duurder dan gedacht’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zonnepanelen zonder investering duurder dan gedacht»1 uit de uitzending van Radar van maandag 23 oktober 2023?
Ja.
Hoe kwalificeert u de uitspraken en beweringen van deze verkopers uit de uitzending over onder andere energieprijzen, de kwaliteit van bepaalde zonnepanelen en de levensduur van zonnepanelen? Zou u dit kwalificeren als bewuste misleiding? Kunt u hiertegen optreden?
Verkopers mogen consumenten niet misleiden. Dit houdt onder meer in dat verkopers consumenten duidelijke en juiste informatie moeten geven, essentiële informatie niet mogen weglaten of verstoppen en dat zij informatie tijdig moeten verstrekken. Of er in specifieke gevallen sprake is van misleiding is aan de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) en, waar het gaat om krediet in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), of aan de rechter.
Wat vindt u van de transparantie door de verkopers in de uitzending van Radar wat betreft de kosten voor het leasen, installeren en de daadwerkelijke kosten van de zonnepanelen? Zou u dit kwalificeren als bewuste misleiding? Kunt u hiertegen optreden?
Zie antwoord vraag 2.
In de uitzending worden de potentiële klanten bewust toegestuurd naar bedrijven die leningen aanbieden tegen zéér hoge rentepercentages, in plaats van bijvoorbeeld het Warmtefonds. Hoe kunt u ervoor zorgen dat huishoudens méér gebruik maken van initiatieven zoals het Warmtefonds zodat huishoudens geen torenhoge rentes hoeven te betalen voor zonnepanelen?
Het kabinet stimuleert het gebruik van het Warmtefonds op verschillende manieren. Allereerst zijn recent de leenvoorwaarden nog aantrekkelijker gemaakt, waardoor het gebruik zal toenemen. Een voorbeeld: woningeigenaren met een verzamelinkomen tot zestigduizend euro lenen renteloos. Gemiddeld lenen mensen circa 11.500 euro bij het Warmtefonds. De maandelijkse aflossing voor deze groep is dan 48 euro (bij een looptijd van twintig jaar). Ten tweede, starten gemeenten momenteel met de lokale aanpak om 750.000 huishoudens te ondersteunen bij het nemen van energiebesparende isolatiemaatregelen. Gemeenten kunnen een aanbod doen aan bewoners om tegen zeer lage kosten te isoleren, vanwege de extra financiële steun uit de lokale aanpak en de landelijke subsidies in combinatie met het Warmtefonds voor de overgebleven investeringskosten. Hierdoor zal naar verwachting het aantal mensen dat financiering via het Warmtefonds regelt aanzienlijk toenemen. Ten derde is het Warmtefonds bezig met een vereenvoudiging van het aanvraagproces, zodat de aanvrager direct ziet welke lening past bij de persoonlijke situatie en welke rente daarbij van toepassing is. Ook woningeigenaren zonder leenruimte en eigenaren van 75 jaar en ouder kunnen terecht bij het Warmtefonds. Ten vierde maakt het Warmtefonds een plan om begin 2024 een campagne te starten voor meer naamsbekendheid. Bovendien is het Warmtefonds een verkenning gestart met een aantal partijen, zoals een energiemaatschappij, zodat mensen die zich elders oriënteren op verduurzamingsmaatregelen de weg naar het Warmtefonds sneller vinden.
In de uitzending wordt ook gesproken over overheidssubsidies. Het kabinet is voornemens om de salderingsregeling zonnepanelen af te bouwen. Welke gevolgen heeft dit voor huishoudens met dit soort lease- of huurcontracten?
Voor lease- of huurcontracten geldt dat de kosten en opbrengsten van zonnepanelen verdeeld worden tussen degene die de zonnepanelen verhuurt of laat leasen en de contractant. In het algemeen zal daarom de netto opbrengst van de contractant van zelf opgewekte elektriciteit bij lease- of huurcontracten lager zijn dan wanneer iemand zonnepanelen koopt. Hoeveel dit precies is, is afhankelijk van de gemaakte afspraken. Het is sinds 2017 bekend dat het kabinet het voornemen heeft de salderingsregeling af te bouwen. Dit zal veelal meegenomen zijn in de gemaakte afspraken. Voor consumenten die overwegen om zonnepanelen te laten installeren is het belangrijk om kritisch te kijken of leasen of huren van zonnepanelen bij hen past, of eventueel te overwegen aanspraak te maken op het Warmtefonds om zo zelf te kunnen investeren in zonnepanelen.
Het wetsvoorstel voor afbouw van de salderingsregeling, dat momenteel in de Eerste Kamer ligt, regelt een geleidelijke afbouw vanaf 2025. Voor het deel wat niet gesaldeerd kan worden, ontvangt de consument een redelijke vergoeding. Als de salderingsregeling wordt afgebouwd, betekent dit dat een steeds groter deel van de opgewekte elektriciteit in aanmerking komt voor de terugleververgoeding. Door zoveel mogelijk opgewekte elektriciteit direct te verbruiken (achter de meter), kunnen zonnepanelenbezitters daarentegen meer profiteren. Dat geldt zowel voor koop, lease, als huur. Milieu Centraal geeft tips over hoe consumenten meer opgewekte elektriciteit zelf kunnen verbruiken.2
In het wetsvoorstel voor afbouw van de salderingsregeling zijn overigens twee evaluatiemomenten opgenomen (2025 en 2028). Met deze evaluatiemomenten worden ook de ontwikkeling van zonnepanelen op daken en de investeringen in zonnepanelen in de huursector en de koopsector geëvalueerd.
Welke regels gelden er voor het op deze manier aanbieden en verkopen van producten zoals zonnepanelen? Welke regels zijn er voor het overnemen van de gehuurde of geleasede zonnepanelen? Welke regels worden er volgens de Minister in de uitzending door de verkopers overtreden? Hoe gaat u hiertegen optreden?
Huur en private lease van roerende zaken zijn in beginsel uitgezonderd van de Wet op het financieel toezicht (Wft).3 Financial lease (huurkoop) waarbij de consument aan het eind van de looptijd van het contract eigenaar wordt, valt wel onder de definitie van krediet in de Wft. In de uitzending wordt gesproken van huur of lease van zonnepanelen op afbetaling. Ervan uitgaande dat sprake is van krediet, gelden in beginsel de regels van consumentenkrediet in de Wet op het financieel toezicht en de regels in boek 7, titel 2a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zo dient de financiële positie van de consument in kaart te worden gebracht om te beoordelen of de consument de rente en aflossing van het krediet kan betalen. Verder dient de kredietverstrekker aan de consument informatie te geven over het krediet. Bijvoorbeeld over het soort krediet, het bedrag, de looptijd, rente en de voorwaarden. In het BW is onder meer opgenomen wat een kredietovereenkomst inhoudt en welke rechten en plichten een consument heeft. De geldende bepalingen met betrekking tot huurkoop staan in boek 7a, titel 5, afdeling 2, BW.
Consumenten moeten vooraf goed worden geïnformeerd en de informatie mag niet misleidend zijn. Zie hiervoor ook de beantwoording van vragen 2 en 3. Toezichthouder AFM kan handhavend optreden bij overtreding van de regels over consumentenkrediet. De ACM kan bij overtreding van het algemene consumentenrecht ingrijpen, bijvoorbeeld door boetes op te leggen. Of handhaving in dit geval aan de orde is, is aan de toezichthoudende instanties.
Deelt u de mening dat dit soort negatieve verhalen over zonnepanelen onnodig zijn en dat door dit soort louche verkopers zonnepanelen onterecht een slechtere naam krijgen?
Ja.
Wat doet de zonnepanelenbranche zelf om dit soort verkooppraktijken te voorkomen?
Ik vind het zinvol dat de sector kritisch kijkt naar eventuele uitwassen, en bovenop de formele eisen van de regelgeving ook de lat hoger legt om te zorgen voor een betere informatievoorziening aan de consument en eerlijke handelspraktijken. Dat is ook in het belang van goedwillende ondernemers.
Holland Solar, branchevereniging voor bedrijven die actief zijn in de Nederlandse zonne-energiesector, onderschrijft het belang van het correct aanbieden van financiële producten, waarbij er transparantie omtrent de voorwaarden is en eerlijke voorlichting daarover. Navraag bij Holland Solar leert mij verder dat Holland Solar aanvullend op de regels voor consumentenkrediet in het eerste kwartaal van 2024 een gedragscode publiceert voor installatie van zonnestroomsystemen op woningen, waarin aandacht wordt besteed aan lease- en huurcontracten voor zonnepanelen en de wijze waarop deze worden aangeboden. Ik kijk daarom uit naar wat de gedragscode oplevert en zal richting de sector inzetten op een spoedige uitwerking daarvan.
Wat gaat u doen om huishoudens te beschermen tegen oneerlijke ondernemers?
Consumenten worden in Nederland goed beschermd tegen oneerlijke ondernemers, onder meer door de wettelijke bepalingen over oneerlijke handelspraktijken. Misleiding van consumenten is verboden. Goede consumentenbescherming sluit helaas nooit volledig uit dat sommige ondernemers toch de regels overtreden. In dergelijke gevallen kunnen toezichthouders ACM en, waar het gaat om financiële producten of diensten de AFM, optreden, bijvoorbeeld door boetes op te leggen. Consumenten die een overeenkomst hebben afgesloten onder invloed van een oneerlijke handelspraktijk, kunnen die vernietigen en, indien nodig, naar hun rechtsbijstandverzekering of de rechter stappen.
Een mogelijke verkoop van vervoersbedrijf Arriva |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over een mogelijke verkoop van vervoersbedrijf Arriva door moederbedrijf Deutsche Bahn aan een Amerikaanse investeringsmaatschappij?1, 2
Ja, ik ben bekend met de nieuwsberichten waarin melding wordt gemaakt van de verkoop van Arriva aan I Squared Capital.
Klopt de berichtgeving dat het openbaar vervoersbedrijf Arriva, verantwoordelijk voor het regionaal vervoer in verschillende delen van Nederland (5.500 medewerkers, 1.500 bussen en 164 treinen), verkocht zal worden aan een Amerikaanse investeringsmaatschappij? En wat is de reden van de mogelijke verkoop van Arriva door Deutsche Bahn?
Arriva heeft mijn ministerie op 19 oktober per brief op de hoogte gesteld van de verkoopovereenkomst tussen Deutsche Bahn en I Squared Capital over de overname van Arriva. Het is mij bekend dat Deutsche Bahn de Arriva Group al enkele jaren trachtte te verkopen. In de afgelopen jaren zijn losse onderdelen van de Arriva Group verkocht. De Arriva Group zoals die verkocht wordt, is actief in tien Europese landen, waaronder in Nederland via Arriva Nederland. Deutsche Bahn geeft in haar persbericht3 aan dat ze samen met de Duitse overheid recordinvesteringen doet in spoorinfrastructuur. De verkoop van Arriva zou bijdragen aan deze strategie, omdat Deutsche Bahn op deze manier de beschikbare middelen op haar kernactiviteiten kan richten.
Wat zijn de concrete gevolgen voor het openbaar vervoer in de regio’s waar Arriva nu concessiehouder is wanneer het bedrijf wordt verkocht aan een private equity bedrijf? Kan gegarandeerd worden dat er geen afschaling van het openbaar vervoer plaatsvindt vanwege de verkoop van Arriva?
Ik verwacht dat de overname van Arriva geen gevolgen zal hebben voor de openbaarvervoerdiensten die Arriva momenteel uitvoert in Nederland. Arriva Nederland heeft bij mij aangegeven dat er geen gevolgen zijn voor reizigers en medewerkers, en dat ze onder dezelfde voorwaarden haar OV-diensten blijft aanbieden in de gebieden waar zij OV-concessies heeft.
De provincies hebben een concessierelatie met Arriva op basis waarvan de ov-diensten geleverd worden. De inhoud van de concessies en daarmee de afspraken over het te bieden openbaar vervoer wijzigen met de overname niet. De provincies zien erop toe dat Arriva zich aan de verplichtingen uit de concessies houdt.
Deelt u de zorgen over de mogelijke verkoop van een groot openbaar vervoersbedrijf aan een private equity bedrijf? Zo, nee waarom niet?
Voor mij staat het belang van de reiziger voorop. Daarom vind ik het van belang dat vervoersbedrijven het Nederlandse openbaar vervoer verzorgen op een stabiele en betrouwbare manier. Het is afwachten welke strategie de nieuwe eigenaar I Squared Capital gaat hanteren voor Arriva en of dat mogelijk gevolgen heeft voor de (toekomstige) activiteiten van Arriva. Met het oog op het geschetste belang van een stabiel en betrouwbaar openbaar vervoer, blijf ik alert en volg ik de komende tijd nauwgezet hoe dit zich ontwikkelt.
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer een publieke dienst is die voor iedereen toegankelijk moet zijn en dat het openbaar vervoer geen dienst is waar private bedrijven forse winsten mee kunnen behalen?
Ik deel de mening dat het openbaar vervoer een publieke voorziening is die voor iedereen toegankelijk moet zijn. Dat wordt geborgd door wetgeving, onafhankelijk toezicht en door bindende afspraken in concessies. Uit de praktijk blijkt dat overheden binnen deze kaders goed in staat zijn om te zorgen voor openbaar vervoer, ongeacht of de vervoersbedrijven die dit uitvoeren in private handen zijn, of in publieke handen. Vervoerders houden zich aan hun contractuele verplichtingen en de provincies handhaven dit. Vervoerders zoals Arriva verkrijgen concessies door het winnen van een openbare aanbesteding.
Uit onderzoek blijkt dat de reizigerstevredenheid in de afgelopen decennia sterk gestegen is als gevolg van het openbaar aanbesteden van openbaar vervoer. De onderzoekers geven aan dat het aannemelijk is dat de concurrentie bij de aanbestede concessies heeft bijgedragen aan de verbeterde prestaties, zowel financieel als voor reizigers.4
Als gevolg van de Coronapandemie is de afgelopen jaren de dienstregeling in veel regio’s afgeschaald, onder andere als gevolg van vraaguitval tijdens en na de coronapandemie en een tekort aan bedienend personeel. Deze problemen doen zich niet alleen voor bij vervoerders zoals Arriva en Transdev, die rijden op basis van een openbaar aanbestede concessie, maar ook bij vervoerders zoals NS en RET, die ov aanbieden op basis van een onderhands gegunde concessie. Het kabinet heeft de sector daarom in de periode 2020 tot en met 2023 financieel gesteund om het ov-aanbod op peil te houden. Op dit moment geef ik invulling aan de motie Bikker, waarmee structurele ondersteuning van het regionaal ov wordt mogelijk gemaakt vanaf 2024. Ik informeer u hier zo spoedig mogelijk over.
Deelt u de mening dat de verkoop van Arriva aan een private equity bedrijf eraan bijdraagt dat Arriva een minder logische vervoerder is om extra treindiensten (in het noorden van het land) over te nemen, omdat het onzeker is hoe het bedrijf zich na de voorgenomen verkoop zal ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Een verandering van eigenaarschap van Arriva heeft strikt genomen geen invloed op de openbaarvervoerdiensten die Arriva uitvoert. Voor mij staat de reiziger voorop en ik heb oog voor de continuïteit van de bediening. Zorgen over de continuïteit is dan ook de hoofdreden dat ik eerder heb besloten de stoptreindiensten in het Noorden in de ontwerpHoofdrailnetconcessie op te nemen.
Voor welk bedrag stond Arriva recent op de balans van Deutsche Bahn?
Ik heb Arriva Nederland om deze informatie gevraagd. Arriva geeft aan dat het bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft en deelt deze daarom niet.
Op basis van het jaarverslag van DB valt op te maken dat Arriva Group een omzet had van € 4,2 miljard in 2022 met ongeveer 38.100 medewerkers.5 Bij Arriva Nederland werken 5.500 medewerkers. Dit geeft een indicatie, maar de verhouding van de omzet komt niet per se overeen met de verhouding van de aantallen medewerkers.
Hoe verhoudt het totale bedrijf en de waarde daarvan zich tot de omvang en de waarde van het Nederlandse deel van het bedrijf?
Ik heb Arriva Nederland om deze informatie gevraagd. Arriva geeft aan dat het bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft en deelt deze daarom niet.
Op basis van het jaarverslag van DB valt op te maken dat Arriva Group een omzet had van € 4,2 miljard in 2022 met ongeveer 38.100 medewerkers.6 Bij Arriva Nederland werken 5.500 medewerkers. Dit geeft een indicatie, maar de verhouding van de omzet komt niet per se overeen met de verhouding van de aantallen medewerkers.
Hoe komt de financiering van een nieuwe investeerder op de balans van Arriva?
Ik heb Arriva Nederland om deze informatie gevraagd. Arriva geeft aan dat het bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft en deelt deze daarom niet.
Op welke wijze moet Arriva als het eenmaal verkocht is de kopende investeerder terugbetalen? En betekent dit dat er geld uit de openbaar vervoerssector gemoeid is met het terugbetalen van de investeerder? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, kunt u garanderen dat er geen geld dat bedoeld is voor het openbaar vervoer naar de nieuwe investeerders vloeit?
Het aanbieden van openbaar vervoerdiensten gaat voor een vervoersbedrijf gepaard met grote investeringen in onder andere materieel, personeel en benodigde infrastructuur om die ov-diensten uit te kunnen voeren. Dit geldt zowel voor vervoerders die hun diensten uitvoeren via een concessie als in open toegang. Het doen van grote investeringen brengt risico’s met zich mee, en een vervoerder en zijn aandeelhouder(s) zullen die risico’s alleen willen nemen wanneer dat beheerst kan. Vervoerders maken winst als zij meer inkomsten uit reizigersopbrengsten en exploitatiebijdragen halen dan de kosten die zij maken om aan de concessieverplichtingen te voldoen. Dat geldt voor een bedrijf als Arriva, maar bijvoorbeeld ook voor een bedrijf als NS.
Binnen lopende concessies hebben vervoerders beperkte ruimte om het winstpercentage te verhogen. Over het algemeen zijn vervoerders opbrengstverantwoordelijk. Dit houdt in dat ze de reizigersopbrengsten zelf ontvangen. Hierdoor profiteren ze direct van extra reizigersgroei als gevolg van goede prestaties. Het aanbod aan vervoersdiensten en de tarieven worden vastgelegd in de concessies. Ook het grootste deel van de personeelskosten staat vast op basis van salarisafspraken in de CAO Openbaar Vervoer en Multimodaal Vervoer. Decentrale overheden zien toe op de naleving van deze eisen. Een vervoerder kan de kosten verlagen door efficiënter te zijn. Door het systeem van openbaar aanbesteden zijn vervoerders competitief in hun biedingen zodat zij een kans maken de aanbesteding te winnen. Hierdoor hebben zij waarschijnlijk ook goed gekeken naar waar zij efficiënter kunnen opereren om de kosten te beperken. De nieuwe eigenaar heeft met deze omstandigheden rekening te houden.
Opentoegangdiensten zijn voor rekening en risico van de vervoerders. Gegeven de relatief grote investeringen en risico’s die gemoeid zijn met het aanbieden van openbaar vervoer zal een vervoerder dat alleen doen op basis van een – naar verwachting – positieve business case.
Eventuele winst kan worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Veranderingen in eigenaarschap maken dit model niet fundamenteel anders. In dit geval vloeien eventuele winsten niet naar Deutsche Bahn, maar naar I Squared Capital. Het is afwachten hoe I Squared Capital zich gaat opstellen als aandeelhouder van Arriva en wat de investeringsstrategie wordt voor de komende jaren. Op basis van het persbericht van Deutsche Bahn kan worden afgeleid dat I Squared Capital voornemens is om € 2 miljard te investeren in de elektrificatie van de vloot van Arriva. In hoeverre en hoeveel daarvan in Arriva Nederland wordt geïnvesteerd, moet afgewacht worden. Omdat Arriva een grote speler in Nederland is, zal ik nauwlettend de ontwikkelingen blijven volgen.
Kunt u voorgaande vragen één voor één beantwoorden?
Bij dezen ontvangt u de antwoorden op de gestelde vragen.
Het debat tijdens de begroting EZK |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Is de memorie van eis van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) van september 2022 ingediend bij de parlementaire enquête commissie? Zo nee, waarom niet?
De enquêtecommissie heeft tussen 11 februari 2021 en 12 juli 2022 in een aantal vorderingen afschriften van documenten opgevraagd. De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft deze in alle gevallen verstrekt of de enquêtecommissie in staat gesteld kennis te nemen van deze documenten. Zoals uit het eindrapport van de enquêtecommissie blijkt, heeft de commissie in de zomer van 2022 van het Ministerie van EZK en van NAM informatie gevorderd t.a.v. de standpunten van beide betrokken partijen (zie in «Groningers boven gas», verwijzingen naar de gevorderde schriftelijke inlichtingen in Boek 4, hoofdstuk 9, pagina 1439–1442, voetnoten 394 en 402). Het onderwerp van de arbitrage als zodanig viel dus binnen de reikwijdte van de genoemde vorderingen. De memorie van eis van de NAM dateert van september 2022, viel om die reden buiten de reikwijdte van de vorderingen.
Klopt het dat een medewerker het «niet melden van de memorie van eis van de NAM» in december 2022 heeft aangekaart bij Pels Rijcken en de directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ)? Wat is er met deze melding gebeurd?
Het klopt dat intern is gesignaleerd dat de memorie van eis niet aan de parlementaire enquête commissie is verstrekt. Naar aanleiding van dit signaal is geverifieerd of de commissie ten onrechte stukken niet zou hebben gekregen. Zoals onder vraag 1 is aangegeven is dit niet het geval.
Klopt het dat deze medewerker het «niet melden van de memorie van eis van de NAM» aan uzelf heeft medegedeeld op 21 februari 2023?
Ja.
Klopt het dat er een financieel verschil zit tussen het bedrag dat de NAM zou moeten betalen op basis van de «Ollongrenovereenkomst» van 19 december 2019 en de «Wiebesovereenkomsten» doordat in de laatste overeenkomsten het wettelijk schadebegrip is beperkt?
Dit klopt niet. Onder het Akkoord op Hoofdlijnen en de interim- betalingsovereenkomst versterken (IBOV) uit 2018 is NAM verplicht om de volledige kosten voor de versterking te betalen. De overeenkomst van 19 december 2019 betreft een uitwerkingsovereenkomst die geen beperking heeft opgeleverd van de overkoepelende afspraken dat NAM de volledige rekening dient te betalen. Dit blijkt onder andere uit artikel 8 lid 2 van laatstgenoemde overeenkomst, waarin is bepaald: «De financiële draagplicht van NAM onder de IBOV blijft onverkort gelden.»
Hoe groot is dat financiële verschil in het slechtste geval en wie draait op voor deze schade?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven heeft er zich geen beperking voorgedaan in de betalingsverplichting in de uitwerking uit 2019 ten opzicht van de basisafspraken uit 2018.
Bent u van mening dat fouten met grote financiële gevolgen moeten worden gemeld aan de Kamer, ongeacht of er een integriteitsonderzoek loopt bij directie WJZ?
Ja. Als er fouten worden geconstateerd met grote financiële gevolgen wordt dit altijd aan de Kamer gemeld. In het jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over alle meldingen, waaronder die rondom integriteit, die zijn gedaan. Zoals hiervoor aangegeven is er geen aanleiding om aan te nemen dat er fouten zijn gemaakt in de overeenkomsten uit 2018 en 2019.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Tata, Dow en Shell riskeren rechtszaken met giflozingen’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «TATA, DOW EN SHELL RISKEREN RECHTSZAKEN MET GIFLOZINGEN»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat lozingsnormen op Europees niveau in de afgelopen jaren zijn aangescherpt, maar de nalevingscontrole en hertoetsing van bestaande vergunningen door toezichthouders – hetzij Rijkswaterstaat, hetzij de regionale omgevingsdiensten – achterlopen, waardoor bedrijven feitelijk gebruik kunnen blijven maken van achterhaalde vergunningen?
Als er strengere Europese waterkwaliteitsnormen gaan gelden moeten deze, na implementatie in het Nederlandse beleid voor zeer zorgwekkende stoffen, worden betrokken bij de beoordeling van nieuwe aanvragen en bij actualisatie van bestaande lozingsvergunningen als deze worden bezien. Dat gebeurt via de immissietoets. De lozingseisen in bestaande vergunningen worden dan indien nodig aangepast. Ook nieuwe Beste Beschikbare Technieken (BBT) moeten worden betrokken bij het bezien van bestaande vergunningen.
Een voorstel voor herziening van de waterkwaliteitsnormen doorloopt op dit moment het Europese wetgevingstraject. De Kamer is over dit voorstel via het BNC-fiche geïnformeerd door de Minister van Buitenlandse Zaken.2
Het is bekend dat er een inhaalslag nodig is op het bezien en, indien nodig, herzien van lozingsvergunningen. Dit geldt zowel voor Rijkswaterstaat als voor de waterschappen en omgevingsdiensten. In het kader van de Delta-aanpak waterkwaliteit zijn afspraken gemaakt om deze inhaalslag te realiseren.
Rijkswaterstaat is sinds 2020 bezig met het bezien van de circa 200 meest prioritaire lozingsvergunningen – waaronder de vergunningen van IPPC- en BRZO bedrijven – en indien nodig worden deze herzien. Het bezien van deze 200 vergunningen wordt naar verwachting nog dit jaar afgerond. Ook de andere 600 vergunningen worden bezien en indien nodig herzien (in totaal dus circa 800). Voor het eventueel herzien is sprake van vertraging. Op basis van de in 2019 afgeronde pilot is de verwachting dat er van deze 200 vergunningen ongeveer 50 urgent moeten worden herzien. Daarvan zijn er eind 2023 ongeveer 40 gereed. Het herzien van de overige prioritaire vergunningen, alsook het bezien en zo nodig herzien van de overige circa 600 vergunningen, wordt zo spoedig mogelijk opgenomen in de programmering.
De belangrijkste reden van de vertraging is het gebrek aan capaciteit. Het bezien/herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject. Vergunningen, aanvragen en achterliggende stukken bevatten vaak vele pagina’s en zeer complexe technische informatie. Het bezien en herzien vergt hierdoor zeer veel tijd, en de benodigde specialistische kennis en kunde is schaars. Gelet op de huidige arbeidsmarkt is deze kennis lastig te verkrijgen bij de overheid en de markt. Door de onderbezetting kunnen de vergunningverleners niet volledig worden ingezet op het bezien en indien nodig herzien van bestaande vergunningen. Zij houden zich namelijk ook bezig met het behandelen van nieuwe vergunningaanvragen.
Om het proces van het bezien/herzien van de lozingsvergunningen binnen Rijkswaterstaat te versnellen wordt nu aan meerdere acties gewerkt. Enerzijds wordt extra ingezet op het werven, behouden en inhuren van extra capaciteit en het opzetten van een eigen opleidingsprogramma. Anderzijds zal ook de interne werkwijze met betrekking tot vergunningen worden herbeoordeeld, waarbij gekeken wordt wat – gezien de schaarse middelen – de beste prioritering is, onder andere met het oog op de KRW-doelen.
In het Bestuurlijk Overleg KRW worden, in het kader van het KRW impulsprogramma, de andere bevoegde gezagen opgeroepen om er voor te zorgen dat ook hun vergunningen tijdig worden geactualiseerd.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van lozingsvergunningen die niet meer voldoen aan de vigerende Europese normen? Zo nee, waarom niet?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Er bestaat geen verplichting daarvoor een overzicht of register bij te houden. De bevoegde gezagen voor de lozingsvergunningen maken de geactualiseerde vergunningen wel openbaar. De vergunningen zijn te vinden op https://www.officielebekendmakingen.nl/.
Eerder is de Kamer bericht over de mogelijkheid om een vergunningenbestand te maken. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen.3
De inhaalslag van het bezien en herzien voor lozingsvergunningen door Rijkswaterstaat is nog in volle gang, waardoor er nog geen volledig beeld is van de vergunningen waarvoor herziening noodzakelijk is. Pas bij het bezien van een vergunning wordt duidelijk of een lozingsvergunning ook herzien moet worden. Dat is niet altijd het geval. Van de 200 prioritaire vergunningen die als eerste bezien worden, zijn er eind 2023 40 herzien. Naar verwachting is het eind 2023 duidelijk hoeveel prioritaire vergunningen er, naast de 40 vergunningen, nog moeten worden herzien. Lozingsvergunningen worden ook buiten de inhaalslag om herzien, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf uit eigen beweging een nieuwe vergunningaanvraag doet. Dat is een continuproces. De genoemde aantallen geven dus geen volledig beeld van de vergunningen die Rijkswaterstaat herziet.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat niet iedere herziening ook de KRW-doelen dichterbij brengt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een aanscherping wordt gedaan voor stoffen die niet onder de KRW zijn genormeerd. Een ander voorbeeld is dat een vergunning wordt herzien vanwege administratieve redenen, zonder dat dit invloed heeft op de toegestane lozing, indien de BBT hetzelfde blijven.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal lozingsvergunningen dat hertoetst is aan de jongste lozingsnormen, en het aantal waarbij dat nog moet gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat lozingsvergunningen van de genoemde twaalf bedrijven, waaronder Tata Steel, Dow en Shell, niet meer voldoen aan de recent aangescherpte Europese lozingsnormen?
Bij het afgeven van de lozingsvergunningen voor de 12 door Investico genoemde bedrijven is de wet- en regelgeving gevolgd. Dit neemt niet weg dat een aantal van de genoemde bedrijven een vergunning heeft die al wat ouder is en moet worden bezien en indien nodig geactualiseerd, op basis van de huidige wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor Tata Steel, Dow en Shell. Het feit dat sprake is van een oudere vergunning betekent overigens niet dat daardoor noodzakelijkerwijs ook negatieve effecten zullen optreden. Uit het bezien kan volgen dat een oudere vergunning niet hoeft te worden aangepast.
Bij het bezien en herzien door Rijkswaterstaat is tot heden bij geen enkele vergunning aanleiding gevonden voor direct ingrijpen in verband met het bewaken van de kwaliteit van oppervlaktewater of de productie van drinkwater.
Hoe verklaart u dat de controle op de lozingsvergunningen klaarblijkelijk achterhaald is, vergeleken met de aangescherpte normen?
Het actueel houden van lozingsvergunningen is een complex en tijdrovend proces, dat specialistische kennis vereist. Het heeft in het verleden niet de aandacht gehad die wenselijk was. Met de ingezette inhaalslag is daar een impuls aan gegeven. De wetgeving staat bovendien niet stil, normen kunnen worden aangescherpt en er worden nieuwe schadelijke stoffen ontdekt waarvoor normen worden toegevoegd. Het is niet mogelijk en ook niet verplicht om bij iedere wijziging direct alle lozingsvergunningen te bezien. Alleen Rijkswaterstaat heeft al circa 800 lozingsvergunningen in zijn areaal. Vergunningen moeten daarom regelmatig worden bezien, op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld wanneer het bedrijf een wijzigingsvergunning aanvraagt, of als periodiek bezien vereist is. In enkele gevallen geldt er een specifieke termijn voor het bezien. Overige lozingsvergunningen moet zodanig vaak worden bezien, dat de vergunning niet in strijd komt met de doelen van het waterbeheer.
Waarom is het klaarblijkelijk geen beleid van overheidsdienst Rijkswaterstaat om oude vergunningen proactief te hertoetsen aan aangescherpte emissienormen, zoals Rijkswaterstaat in een reactie aan Het Financieele Dagblad zegt?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat het kan dat bedrijven niet voldoen aan de aangescherpte vergunningsnormen, en zij toch een fiat hebben om door te kunnen gaan met lozen?
Bedrijven zijn verplicht om de lozingseisen in de voor hen geldende lozingsvergunning na te leven. Er is geen sprake van een fiat om méér te lozen dan is toegestaan. Het bevoegd gezag voor de vergunning kan handhavend optreden bij overtreding.
Onderschrijft u het beeld dat toezichthouders als de omgevingsdiensten beschikken over te weinig capaciteit om vergunningen te controleren en handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de commissie Van Aartsen5 geeft aan dat het VTH-stelsel voor het milieudomein niet goed functioneert en wordt gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Ook wordt geconcludeerd dat omgevingsdiensten onvoldoende robuust zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren. Deze conclusies zijn eerder onderschreven.
Indien er wel een capaciteitsprobleem is bij de controlefuncties van diensten als Rijkswaterstaat en de regionale omgevingsdiensten, wat gaat u doen om die capaciteit te versterken?
De commissie Van Aartsen heeft tien aanbevelingen geformuleerd om de omgevingsdiensten – als fundament onder het VTH-stelsel – te versterken. Negen van deze tien aanbevelingen6 worden opgevolgd in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Dit programma loopt sinds medio 2022 en loopt medio volgend jaar af. Eén van de zes pijlers van het IBP VTH richt zich op kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt. Het doel van deze pijler is om de kennis en capaciteit van omgevingsdiensten te versterken. Daarnaast zijn in andere pijlers van het IBP VTH robuustheidscriteria voor omgevingsdiensten opgesteld. Deze robuustheidscriteria zijn voor de zomer bestuurlijk vastgesteld. Hierover en over de voortgang van het IBP VTH bent u op 4 juli jl. geïnformeerd7. In december ontvangt de Kamer naar verwachting verdere informatie over de verdere voortgang van het IBP VTH en de toetsing van de omgevingsdiensten of zij voldoen aan de robuustheidscriteria.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de toenemende vervuiling van de Nederlandse wateren ondanks de toezichthoudende en controlerende functie van de relevante overheidsdiensten nog verder het vertrouwen in de overheid ondermijnt?
Door de one-out-all-out KRW systematiek, de alomtegenwoordigheid van sommige prioritaire stoffen en verbeterde meetmethoden lijkt de waterkwaliteit te verslechteren, maar deze is juist op veel plekken verbeterd. Inmiddels is meer dan driekwart van alle KRW-doelen in Nederland bereikt. Ondanks die verbetering is het nog een forse uitdaging om alle doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen, en de verbetering stagneert. Met het KRW-impulsprogramma willen Rijk en regio samen, met een stevige, aanvullende inzet op het uitvoeren van verbeteracties voldoen aan de eisen van de KRW.
Het impulsprogramma omvat een breed palet aan acties. Het terugdringen van industriële lozingen is één van de acties die (een relatief beperkte) bijdrage heeft aan het behalen van de KRW-doelen. Er wordt daarnaast gewerkt aan het terugdringen van schadelijke stoffen vanuit RWZI’s en vanuit land- en (glas)tuinbouw. Er is niet alleen extra inzet op VTH vereist, maar in de hele waterkwaliteitsketen: van aanpak aan de bron, o.a. door aanscherping van de toelatingseisen van stoffen, tot aan verbeterde zuivering en inrichting van een robuuster en natuurlijker ecologisch systeem.
De voorwaarden van de stilligregeling visserij |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de situatie waarbij nieuwgebouwde kotters als gevolg van de Brexit zijn gekort op hun quota en daardoor hebben stilgelegen, maar niet in aanmerking komen voor de stilligregeling (VSB)1, omdat zij niet in benodigde referentiejaren hebben gevist?
Om in aanmerking te komen voor de stilligregeling moet het vaartuig van de aanvrager onder andere minimaal 120 dagen per jaar hebben gevist in 2018 en 2019, 2019 en 2020 of 2020 en 2021. Op deze manier kan ik vaststellen dat de betreffende ondernemer actief was ten tijde van de Brexit. Vaartuigen die hier niet aan voldoen komen inderdaad niet in aanmerking.
Hoeveel nieuwgebouwde kotters vallen hierdoor tussen de wal en het schip?
Op dit moment beoordeelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland alle aanvragen voor de stilligregeling, ik kan u dus nog niet vertellen of er hierom aanvragen zijn afgewezen. Tot dusver zijn er vier aanvragen afgewezen van vaartuigen omdat zij ook gebruik hebben gemaakt van de Brexit Adjustment Reserve (BAR) saneringsregeling. Het stapelen van deze subsidies is vanwege de staatssteunregels verboden. Voor zover bekend zijn er vier vaartuigen die geen gebruik kunnen maken van de stilligregeling, omdat dit nieuwbouwschepen (die geen ouder vaartuig vervangen) betreft en deze geen omzet hebben gerealiseerd in de referentiejaren.
Is het niet logisch dat deze nieuwgebouwde kotters geen omzet hebben gedraaid in de benodigde referentiejaren – te weten 2017, 2018 en/of 2019 –, aangezien zij toen simpelweg nog niet in de vaart waren?
Het omzetverlies, en de uiteindelijke vergoeding, wordt gebaseerd op het gemiddelde van de fiscale jaren 2017, 2018 en 2019. Hiermee kan de situatie zich voordoen dat een vaartuig wel voldoet aan de instapvoorwaarden (zie antwoord 1), maar dat de ondernemer geen vergoeding krijgt omdat ze nog geen omzet hadden in de referentiejaren. Als referentie is het juist redelijk om de jaren te gebruiken waarin niet veel is stilgelegen. In 2020 brak de COVID-pandemie uit, met significante gevolgen voor de omzet van de visserijvloot. Omdat deze jaren niet representatief zijn, is ervoor gekozen om de jaren daaraan voorafgaand te gebruiken als referentiejaren. Zo kon ik objectief vaststellen wat het omzetverlies is, omdat er in deze jaren nog geen impact van Brexit of de COVID-pandemie op de omzet was.
Vindt u het niet wrang voor de desbetreffende ondernemers dat zij wel zijn gekort op hun quota als gevolg van de Brexit, maar geen gebruik kunnen maken van de stilligregeling, zeker gelet op het feit dat het om forse bedragen gaat en de sector in financieel zwaar weer zit?
De visserijsector gaat mij aan het hart, ik zie dat deze het lastig heeft, ook door de Brexit. Op 29 maart 2017 gaf het Verenigd Koninkrijk (VK) formeel kennis van het voornemen tot uittreden aan de Europese Unie, waarop dit vertrek op 31 januari 2020 een feit werd. Het was al vroeg duidelijk dat dit significante gevolgen zou hebben voor de quota van VK-visbestanden. Ondernemers die na de formele kennisgeving van vertrek van het VK uit de EU alsnog in de visserij zijn gestapt, hadden redelijkerwijs kunnen weten dat de Brexit gevolgen zou hebben voor hun visserijonderneming.
Ziet u mogelijkheden om deze ondernemers alsnog deel te laten nemen aan de huidige stilligregeling? Bijvoorbeeld door hen gebruik te laten maken van andere referentiejaren of door referentiejaren van een voorgaande kotter, mits aangetoond kan worden dat de kotter is vervangen door de nieuwgebouwde kotter in kwestie?
Waar mogelijk zet ik mij, in overleg met de Europese Commissie, in voor maatwerk bij de afhandeling van de stilligregeling. De middelen uit de stilligregeling zijn bedoeld om visserijondernemers te ondersteunen in hun omzetverlies en daarom probeer ik daar zoveel mogelijk gebruik van te maken, binnen de nationale en Europese juridische kaders. In dat kader heb ik ruimte gevonden voor het subsidiëren van een vaartuig dat in de referentiejaren in het geheel geen omzet had gehaald, maar wel omzet had gehaald met een voorgaand vaartuig. Hierbij is van belang dat het vaartuig waarmee in de referentiejaren is gevist niet een grotere vangstcapaciteit had dan het vaartuig waarmee is stilgelegen. Ook moet er sprake zijn van dezelfde eigenaar. Andere mogelijkheden zie ik niet binnen de stilligregeling en de daaraan gekoppelde staatssteunbeschikking van de Europese Commissie.
Ziet u mogelijkheden om de stillegregeling te wijzigen zodat de desbetreffende ondernemers alsnog kunnen deelnemen?
Gelet op het voorgaande zie ik daarvoor geen aanleiding, Daarnaast loopt de subsidiabiliteitsperiode van de BAR tot en met 31 december 2023. Dat betekent dat alle uitgaven aan begunstigden gedaan moeten zijn voor die datum. Een wijziging van de stilligregeling of hernieuwde openstelling zal opnieuw goedkeuring vereisen van de Europese Commissie, waardoor het niet waarschijnlijk is dat ik de middelen kan verstrekken voor de einddatum. Daarom zal ik de regeling niet kunnen wijzigen of opnieuw openstellen.
Ziet u andere mogelijkheden om deze groep vissers tegemoet te komen?
Ik blijf mij inzetten voor het ondersteunen van de visserijsector met verschillende regelingen. Zo staat er op dit moment de Energievis-regeling open waarmee vissers brandstofbesparende maatregelen kunnen laten subsidiëren. Daarnaast zal er in het voorjaar van 2023 een innovatieregeling voor de visserij worden opengesteld. Er zijn echter geen extra regelingen meer voorzien voor compensatie van geleden omzetverlies door de Brexit.
Het bericht «Experts sabelen overheid neer om belangrijke websites als DigiD: «Pas nu domeinnaam aan»» |
|
Hawre Rahimi (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Experts sabelen overheid neer om belangrijke websites als DigiD: «Pas nu domeinnaam aan»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van topleveldomeinnamen, zoals ook gevraagd tijdens het commissiedebat Digitaliserende overheid d.d. 28 juni jl. een goed idee is en wat is de status hiervan2?
Zoals opgenomen in de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren3, heb ik onder de pijler 2: Iedereen kan de digitale wereld vertrouwen, opgenomen te komen tot de invoering van een second-level-domein (SLD) voor de overheid. Als voorbeeld is in de Werkagenda opgenomen de SLD overheid.nl, daarnaast wordt ook gov.nl overwogen.
Met de toename van domeinnamen van de overheid is de herkenbaarheid van overheidswebsites in het geding gekomen. Een eigen topleveldomeinnaam (TLD) zoals bijvoorbeeld .gov, .overheid of .nld is nu niet mogelijk. De TLD .gov is al in bezit van de Amerikaanse overheid en kan dus niet gebruikt worden door de Nederlandse overheid.
In 2012, tijdens de laatste uitbreiding van TLD’s heeft de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers (ICANN), de organisatie waar je een TLD moet aanvragen, de regel gehandhaafd dat 3 letterige ISO country codes TLD (ccTLD) zoals .nld niet uitgegeven worden.4 Nederland gebruikt op dit moment de 2 letterige ccTLD .nl en het huidige .nl domein werkt goed [zie Kamerstuk 26 643, nr. 947]. ICANN zal de regel over niet toekennen van 3 letterige ccTLD zeer waarschijnlijk ook handhaven in de volgende uitbreidingsronde van TLD door ICANN. Verwacht wordt dat ICANN waarschijnlijk in 2026 de aanmelding voor een volgende uitbreidingsronde voor TLD’s opent. Tot die tijd zou Nederland geen aanvraag voor een TLD kunnen indienen.
Veel landen hanteren specifiek voor overheidswebsites de SLD extensie .gov zoals het Verenigd Koninkrijk (gov.uk), Tsjechië (gov.cz), Polen (gov.pl), Griekenland (gov.gr) en Portugal (gov.pt). Het is inmiddels een internationale standaard voor overheidswebsites én herkenbaar, korter en daardoor ook veiliger. Uit recent onderzoek5 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) blijkt aantoonbaar dat een uniforme extensie burgers helpt te bepalen of een website van de overheid is of niet.
Momenteel wordt gewerkt aan een implementatie-aanpak voor één extensie. Over de gemaakte keuze en aanpak wil ik uw Kamer via de Voortgangsrapportage van de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren eind dit jaar nader informeren. Voor de daadwerkelijke implementatie zal er vervolgens enige tijd nodig zijn; dit zal nader toegelicht worden in de implementatie-aanpak.
Zo ja, op welke termijn verwacht u dit door te kunnen voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebben namen van websites als DigiD en andere websites van de overheid (nog) geen specifieke domeinnamen?
Overheden zijn nu vrij domeinnamen voor hun websites te kiezen. Voor Rijksoverheden wordt deze vrijheid begrensd door de afspraken die zijn vastgelegd in het Domeinnaambeleid Rijksoverheid.6 De afspraken bevatten onder meer criteria voor het gebruik van topleveldomeinen door de Rijksoverheid zoals .nl, .eu, .com, .aw-, .cw- en .sx. En verder zijn er afspraken dat overige TLD’s zoals bijvoorbeeld .nu, .org, .net, .gov, .info, .biz, .mil niet gebruikt worden voor Nederlandse Rijksoverheidsdoeleinden.
Hoe beoordeelt u dat er wordt gesteld dat de overheid domeinnamen van de eigen websites zo snel mogelijk moet aanpassen naar .gov of .overheid om de opmars van cybercriminaliteit de pas af te snijden?
De invoering van een uniform domeinnaamachtervoegsel zal de herkenbaarheid van de overheid online vergroten, zoals ik ook vermeldde in de «Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren» die ik eind 2022 met u deelde. Het is echter geen middel om cybercriminaliteit met online overheidsdiensten volledig te voorkomen.
Zoals toegelicht in vraag 2 is de invoering van een top-level domeinnaam (TLD) voor de overheid nu niet mogelijk. De second-level domeinnamen (SLD) overheid.nl en gov.nl zijn al in bezit van de Nederlandse overheid. Deze domeinnamen kunnen als uniform achtervoegsel (ook wel suffix of extensie genoemd) worden gebruikt voor domeinnamen van de overheid. Daaronder kunnen dan domeinnamen voor organisaties worden geregistreerd zoals bijv. minbzk.overheid.nl of minbzk.gov.nl. Verschillende andere landen hanteren al een vergelijkbare aanpak of werken aan de invoering ervan, zoals Groot-Brittannië (gov.uk), Tsjechië (gov.cz), Griekeland (gov.gr), Polen (gov.pl) en Portugal (gov.pt). Ik ben voorstander van het invoeren van een SLD-extensie en zal me daarvoor ook blijven inzetten, maar een volledige overstap zal tijd kosten.
Deelt u de mening dat er spoedig specifieke domeinnamen moeten komen voor de hiervoor genoemde websites? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat de digitale overheid herkenbaar en veilig is voor burgers en uit recent burgeronderzoek7 is gebleken dat één uniforme domeinnaamextensie zoals bijvoorbeeld overheid.nl of gov.nl bijdraagt aan de herkenbaarheid van de overheid. Een dergelijk extensie kan, na invoering, ook worden toegepast op websites zoals DigiD.
Bent u voornemens de domeinnamen spoedig te veranderen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer zou dat gerealiseerd kunnen zijn?
Op dit moment werkt het Ministerie van BZK interdepartementaal de mogelijkheid uit om één uniforme domeinnaamextensie voor alle publieksgerichte websites van de overheid in te voeren. Dat zal gebaseerd zijn op een SLD zoals overheid.nl of gov.nl. Ook is het Nationaal Cyber Security Centrum gevraagd een advies uit te brengen over welk extensiegebruik (gov.nl of overheid.nl) vanuit digitale veiligheid de voorkeur geniet.
Verder is begin oktober het Register van Overheidsorganisaties (ROO) uitgebreid met de bèta-versie van het Register Internetdomeinen Overheid (RIO).8 In het register staan alle publieke domeinen en -registraties van de Rijksoverheid opgenomen. Aan de hand van het register kunnen burgers nu al controleren of een domeinnaam die men bezoekt bij de overheidsorganisatie hoort die wordt verwacht. Vanaf begin 2024 worden ook de domeinen van andere overheden in het register vindbaar en zal meer bekendheid gegeven worden aan het RIO.
Wanneer kan de voortgangsrapportage integrale aanpak onlinefraude worden verwacht, die zoals toegezegd tijdens het commissiedebat Cybercrime d.d. 30 maart jl.3, informatie bevat over de pilot gegevensuitwisseling, gezien banken, politie en het OM informatie hebben die helaas nog te weinig bij elkaar wordt gebracht, waardoor cybercriminelen vrij spel lijken te hebben?
De Minister van Justitie en Veiligheid zendt u uiterlijk begin 2024 de toegezegde voortgangsrapportage over 2023.
In het debat Online veiligheid en cybersecurity van 29 juni 2023 is toegezegd4 om informatie over terugvalopties en de hele weerbaarheidsanalyse terug te laten komen in de update van de versterkte aanpak bescherming vitale infrastructuur: hoe staat het met de uitwerking van deze toezegging?
Uw Kamer wordt voor het einde van dit jaar door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over deze toezegging en over de motie Rajkowski en Van Raan over het in kaart brengen in hoeverre terugvalopties nodig zijn voor het versterken van de digitale weerbaarheid (26 643 nr. 1053).
Bent u voornemens het onderzoek van Interpolis, waarnaar verwezen wordt in het artikel, mee te nemen in de aanpak tegen phishing en andere vormen van cybercriminaliteit? Zo ja, op welke manier zal dit terugkomen en wanneer verwacht het kabinet een update over de aanpak te kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel genoemde noties over online weerbaarheid, en het herkennen en voorkomen van cybercriminaliteit zijn bekend. Dat wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid meegenomen in de aanpak tegen cybercrime, en de aanpak tegen online fraude. Een voorbeeld hiervan is de campagne «Laat je niet interneppen», die op 10 oktober is gestart. Er wordt rekening gehouden met de verschillende (online) belevingswerelden van verschillende leeftijdsgroepen. Daarom is het eerste deel van de campagne met name gericht op jongeren tussen 15 en 23 jaar oud. Volgende delen zullen zich op andere doelgroepen richten.
In het voorjaar van 2024 zal de Minister van Justitie en Veiligheid een volgende update over de integrale aanpak cybercrime naar uw Kamer zenden.
De drempel om te starten met cybercrime zoals phishing ligt steeds lager en daders worden steeds jonger. De Minister heeft eerder toegezegd programma’s als «Hack_Right» meer in te zetten om jongeren op het juiste pad te zetten: hoe staat het hiermee? Hoe vaak is een hack_right traject in 2023 tot dus ver opgelegd?
Er zijn verschillende interventies die door de politie en HALT worden ingezet om jongeren op het juiste te pad te houden of te zetten. Een voorbeeld hiervan is Re_B00tcmp, een terugkerend regionaal evenement voor jongeren met interesse in IT, en die de neiging hebben online grenzen op te zoeken. Tijdens het evenement leren zij middels verschillende presentaties van publieke en private partijen over online grenzen en positieve kansen van IT. Ook is er lesmateriaal ontwikkeld, dat ondersteuning biedt aan ouders, docenten en wijkagenten om jongeren met interesse in IT naar diverse positieve alternatieven te begeleiden. Ook is een aantal online interventies ontwikkeld, zoals de game Framed, en de inkoop van online advertenties om mensen die naar cybercriminele activiteiten (zoals DDoS) zoeken een advertentie van de politie te laten zien die informeert over de strafbaarheid en mogelijke consequenties. In 2023 zijn er tot dusver twee Hack_Right-trajecten opgelegd. Daarnaast is Hack_Right twee keer geadviseerd, eenmaal door de Raad van de Kinderbescherming, en eenmaal door de Reclassering. De rechter heeft daarover nog geen uitspraak gedaan.
Het bericht 'Faillissementen dreigen door nieuwe cao' |
|
René Peters (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht dat een flink aantal jeugdzorginstellingen dreigt om te vallen als er een nieuwe cao met hogere lonen wordt afgesloten?1
Wat is uw reactie op de stelling van de voorzitter van Jeugdzorg Nederland dat «het merendeel van de jeugdzorgorganisaties die loonstijging niet kan betalen»?
Er is geen centraal inzicht in de actuele financiële positie van jeugdzorginstellingen om deze stelling te beoordelen. Het kan voorkomen dat cao-afspraken nu hoger zijn dan de door aanbieders en gemeenten afgesproken indexatie in contracten. Indien aanbieders hierdoor in de problemen komen dienen opdrachtgever en opdrachtnemer in overleg te treden om tot oplossingen te komen. Gemeenten hebben een verplichting ten aanzien van continuïteit van zorg. Daarnaast houdt de Jeugdautoriteit de positie van aanbieders in de gaten met als doel de continuïteit van zorg te borgen.
In hoeverre klopt het beeld dat een flink aantal jeugdzorginstellingen failliet zal gaan als er een nieuwe cao met hogere lonen wordt afgesloten en zij hiervoor door gemeenten niet of onvoldoende worden gecompenseerd?
Er is geen centraal inzicht in de afspraken die gemeenten maken met aanbieders over de wijze van indexatie. Wel adviseert de VNG aan haar leden om gedurende de looptijd van het contract voor de wijze van loonindexatie het ova-percentage3 te hanteren.
Daarnaast is er geen centraal inzicht in de actuele financiële positie van jeugdzorginstellingen om dit beeld te kunnen beoordelen. Bij de aanbieders die de Jeugdautoriteit in beeld heeft vanwege risico’s voor de continuïteit, is vaak sprake van een combinatie van factoren. O.a. hoge kosten voor personeel niet in loondienst, hoge energiekosten en ontoereikende tarieven spelen een grote rol in de ontstane liquiditeitsproblematiek. Door deze combinatie van factoren kan de Cao-verhoging in individuele gevallen de druppel zijn.
Wordt in de jeugdzorgtarieven door gemeenten voldoende rekening gehouden met het mogelijk maken van gewenste ontwikkelingen als kleinschaligere opvang en ambulantisering?
Het is aan gemeenten om afspraken te maken met aanbieders over de gewenste ontwikkeling van de jeugdzorg en de financiering daarvan.
In de Hervormingsagenda is rekening gehouden met hogere uitgaven van gemeenten als gevolg van de ontwikkeling naar kleinschalige woonvoorzieningen voor de gesloten jeugdhulp.
Herkent u het beeld dat vooral grote jeugdzorgorganisaties met verouderd vastgoed financiële problemen gaan krijgen?
Ik ben bekend met het beeld dat jeugdzorgorganisaties met verouderd vastgoed doorgaans meer te maken hebben met leegstand, als gevolg waarvan financiële problemen kunnen ontstaan. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met een versnelde afbouw van jeugdzorgplus en de wens tot kleinschaligheid. Als gevolg van de financiële problematiek kiezen organisaties er voor om vastgoed af te stoten ten einde hun liquiditeitspositie op korte termijn met een impuls te versterken.
Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze organisaties de transitie naar jeugdzorg nieuwe stijl mee kunnen maken en hoe gaat u voorkomen dat deze organisaties omvallen door het bezit aan verouderd vastgoed? In hoeverre wordt hier in de Hervormingsagenda Jeugd rekening mee gehouden?
Er is breed draagvlak voor de transformatie van de residentiële jeugdzorg, o.a. naar meer kleinschalige voorzieningen. Hierover zijn in de Hervormingsagenda ook inhoudelijke en financiële afspraken gemaakt. Gemeenten hebben in 2020, voor de Hervormingsagenda, reeds een specifieke uitkering ontvangen van € 33,5 mln. voor de vastgoedtransitie van de gesloten jeugdhulp en in 2021 een specifieke uitkering van € 50 mln. voor de vastgoedtransitie van de open driemilieusvoorzieningen.4 Deze middelen zijn bedoeld om de aanbieders te ondersteunen in de overgang van de gesloten jeugdhulp en open driemilieusvoorzieningen door sluiting of verbouwing naar meer kleinschalige woonvormen voor jeugdigen. Met de Hervormingsagenda is daar nog eens € 295 mln. bijgekomen voor de af- en ombouw van residentiële voorzieningen. Daarnaast kan het Rijk bij continuïteitsproblemen onder bepaalde voorwaarden subsidie verstrekken op grond van de subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg. Dit betreft een vangnetregeling die de continuïteit van cruciale jeugdzorg bij acute liquiditeitsproblemen van aanbieders waarborgt. Ik ben voornemens de subsidieregeling te verlengen.
Welke maatregelen zijn nodig om te voorkomen dat jeugdzorginstellingen omvallen in de periode voordat de verbetermaatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd daadwerkelijk worden ingevoerd?
Er zijn in het huidige stelsel afspraken gemaakt om continuïteit van zorg te borgen. Allereerst hebben gemeenten de verantwoordelijkheid om continuïteit van zorg te waarborgen Daarnaast is afgesproken dat voor ditzelfde doel de Jeugdautoriteit de positie van aanbieders in de gaten houdt. In geval van acute continuïteitsproblematiek bij aanbieders geldt het draaiboek «Continuïteit Jeugdhulp». Daarnaast kan het Rijk subsidie verstrekken op grond van de subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg. Dit betreft een vangnetregeling die de continuïteit van cruciale jeugdzorg bij acute liquiditeitsproblemen van aanbieders waarborgt.
Bent u bereid om met gemeenten (VNG) en aanbieders (branches) in overleg te treden over oplossingen voor deze financiële problematiek?
Er is regelmatig overleg tussen Rijk, VNG, brancheorganisaties en Jeugdautoriteit vanuit het convenant «Bevorderen continuïteit jeugdhulp». Het convenant bevorderen continuïteit jeugdhulp heeft als doel het gezamenlijk bevorderen van de continuïteit van jeugdhulp en voorkomen dat de jeugdhulp aan jeugdigen en hun ouders of wettelijke vertegenwoordigers (tijdelijk) wegvalt. Dit overleg kent dus ook een bredere insteek dan de financiële problematiek van aanbieders en is in brede zin gericht op de effectiviteit van het convenant en hieraan gekoppeld de continuïteit van jeugdhulp. Verder vindt specifiek voor de transformatie van gesloten jeugdhulp tripartiet overleg plaats over een nieuwe regeling die de af- en ombouw moet gaan financieren. Vastgoed is hiervan nadrukkelijk onderdeel.
Het gesprek met Klaus Schwab over kunstmatige intelligentie |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat u op 27 september heeft gesproken met Klaus Schwab over «kunstmatige intelligentie in de mondiale economie»?1
Ja.
Wie heeft dit gesprek geïnitieerd?
Het idee voor een gesprek is in gezamenlijkheid tot stand gekomen.
Wat was de aanleiding voor dit gesprek?
Zie het antwoord op vraag 2. De keuze voor het onderwerp hangt samen met een van de thema’s voor de bijeenkomst in Davos van januari 2024.
Waarom acht u het van belang om Klaus Schwab te spreken over dit onderwerp?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wie waren de andere deelnemers?
Aan het gesprek namen naast de heer Schwab ook de Minister van Financiën, de heer Dušek, de heer Halberstadt en de heer Sijbesma deel en ambtelijke ondersteuning.
Wat was uw doel van het gesprek?
Het gesprek had geen specifiek doel of gewenste uitkomst. Het gesprek betrof een vrije gedachtenwisseling.
Wat was de uitkomst van het gesprek?
Het gesprek had een informeel karakter en was bedoeld om vrij met elkaar van gedachten te wisselen. Het gesprek had niet tot doel om tot een uitkomst te leiden.
Bent u bereid de notulen van het gesprek te delen? Zo nee, waarom niet?
Van het gesprek zijn geen notulen gemaakt. Het betrof een informeel gesprek.
Zijn er naast dit gesprek nog andere activiteiten van overheidswege gepland, waar Klaus Schwab gedurende zijn verblijf in Nederland bij aanwezig is? Zo ja, kunt u de voorgaande vragen mutatis mutandis ook ten aanzien van die andere activiteiten beantwoorden?
Nee.
Het bericht 'Stress en zenuwen maken eigenaar haringkraam Binnenhof kapot: ‘Met herseninfarct in ziekenhuis’' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stress en zenuwen maken eigenaar haringkraam Binnenhof kapot: «Met herseninfarct in ziekenhuis»»?1
Ja.
Wat is er tot nu toe gebeurd met de bezwaren en suggesties die de heer Buutveld heeft ingebracht?
Er is heel regelmatig overleg met ondernemers rondom het Binnenhof, zo ook met de heer Buutveld. Het Rijksvastgoedbedrijf spant zich in om overlast te beperken. Van bezwaren en suggesties die tijdens de gesprekken of op andere wijze naar voren worden gebracht, worden de mogelijkheden onderzocht. Als o.a. de veiligheids- en bouwplaatsregels dit toelaten, worden suggesties ook overgenomen. Gesprekken met alle omliggende partijen zullen ook gedurende de renovatieperiode door blijven gaan.
Specifiek, waarom is de suggestie die de heer Buutveld zelf heeft aangedragen om de schutting op grotere afstand te plaatsen van de haringkraam en de bouwvakkers via de haringkraam in en uit te laten lopen niet overgenomen?
De bouwschuttingen worden zo geplaatst dat het gebied veilig is voor iedereen op en rondom het Binnenhof. Tegelijkertijd zorgen de bouwschuttingen voor een bouwplaats waar veilig gewerkt kan worden. Naar aanleiding van gesprekken met de heer Buutveld is de exacte locatie van de bouwschuttingen aangepast en is de entree tot de bouwplaats zo gesitueerd dat de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de kraam zo optimaal mogelijk is. Een verdere verplaatsing van de bouwschutting is niet mogelijk vanwege bouwveiligheid en bijbehorende bouwplaatslogistiek.
Waarom is de schutting, in ieder geval het deel waar de heer Buutveld op uitkijkt, niet doorzichtig gemaakt? Een bouwplaats is toch geen plaats delict?
De uitstraling en bestickering van bouwschuttingen worden altijd vastgesteld in overleg met de omgeving. Op verzoek van de heer Buutveld worden de bouwschuttingen die geplaatst worden tegenover zijn kraam transparant gemaakt.
Is de uitkijktoren op de bouwplaats voor toeristen belangrijker voor u dan het welzijn en de gezondheid van de heer Buutveld? Zo nee, waarom wordt deze uitkijktoren dan gebouwd?
Nee. Zoals toegelicht in voortgangsrapportages over het programma, waaronder in de negende voortgangsrapportage (Kamerstuk 34 293, nr. 129), is de gezamenlijke ambitie van de gemeente, omgeving en het RVB om eraan bij te dragen de bezoekersaantallen in de directe omgeving van het Binnenhof tijdens de renovatieperiode op peil te houden. Dit is vastgelegd in de publicatie «Renovatie Binnenhof, met oog voor de omgeving». Het uitzichtpunt is één van de publiekstrekkers die het Rijksvastgoedbedrijf realiseert, zoals is afgesproken met de gemeente en omgeving.
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het rapport van bureau Profundo 'Rabobanks share in the Brazilian bill, accountable for € 9,5 billion to € 61 billion' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Rabobanks share in the Brazilian bill, accountable for € 9,5 billion to € 61 billion»?1
Ja.
Hoe past de financiering van dergelijke transacties door financiële instellingen, zoals de Rabobank, bij het klimaatcommitment dat de Rabobank in 2019 heeft ondertekend en waarover verschillende voortgangsrapportages zijn verschenen?
Met het klimaatcommitment committeerden financiële instellingen zich om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Financiële instellingen committeerden zich aan het in kaart brengen van de CO2-voetafdruk van hun relevante financieringen en beleggingen en aan het opstellen van actieplannen om deze voetafdruk te verkleinen. Met het klimaatcommitment zijn geen afspraken gemaakt over de exacte maatregelen die financiële instellingen dienen te nemen om hun CO2-voetafdruk terug te dringen. Wel hebben de koepelorganisaties van de financiële sector een leidraad ontwikkeld die richtlijnen geeft voor de invulling van de actieplannen.2 Daarnaast heb ik uitgesproken dat ik verwacht dat de maatregelen die instellingen nemen in lijn zijn met het 1,5 gradenscenario en de ambities van het kabinet. Met behulp van voortgangsrapportages wordt de kwaliteit van de actieplannen van financiële instellingen getoetst en bijvoorbeeld in kaart gebracht welke doelstellingen worden gekozen en voor welk deel van de balans actieplannen zijn opgesteld. Op basis van de rapportage van maart jl. concludeerden de Minister voor Klimaat en Energie en ik dat de ondertekenaars goed op weg zijn, maar dat de invulling van de actieplannen soms concreter kan en dat de vergelijkbaarheid van de plannen een aandachtspunt is.3 Ik blijf de ondertekenaars van het klimaatcommitment aanmoedigen om zo ambitieus mogelijk invulling te geven aan het commitment.
Hoe reflecteert u op het principe van ¨de vervuiler betaalt¨ in relatie tot financiële instellingen?
Deze beide opvattingen herken ik. De vervuiler betaalt vormt één van de pijlers onder het klimaatbeleid van het kabinet voor de reële economie. De financiële sector is weliswaar niet direct, maar wel indirect verantwoordelijk voor de uitstoot van de bedrijven die zij financiert en het biodiversiteitsverlies dat zij veroorzaken. De middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders beheren en investeren zijn immers sturend voor de financiering van een duurzame economie. In de beleidsagenda duurzame financiering die ik in juni 2022 mede namens de Minister voor Klimaat en Energie naar uw Kamer heb gestuurd, staat deze rol van de financiële sector als vliegwiel voor de verduurzaming van de economie ook centraal.4
Deelt u de mening dat banken een bijdrage zouden moeten leveren aan het tegengaan van de klimaat- en natuurcrisis?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe houdt De Nederlandsche Bank toezicht op het risico voor de maatschappij van dit soort financieringen en hoe moet dit worden meegewogen in de risicomodellen van banken?
Van banken wordt verwacht dat zij de financiële risico’s die zijn gerelateerd aan de verandering van de fysieke leefomgeving en de duurzame transitie voor hun portefeuille in kaart brengen en maatregelen nemen om deze risico’s te ondervangen. De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) hebben hier in hun toezicht aandacht voor. DNB kijkt bijvoorbeeld naar de beheersing van klimaat- en milieurisico’s, zoals transitie, fysieke, reputatie en juridische risico’s. In het geval van grote banken is ook het toezicht van de ECB relevant. De «Gids m.b.t. klimaat- en milieurisico’s» van de ECB geeft aandachtspunten voor het hele beheersingsproces van dit type risico’s.5 Deze gids geeft invulling aan het toezicht en eventuele handhavingsmaatregelen, zoals een verhoging van de kapitaalvereisten, van de ECB. Deze handhavingsmaatregelen kan de ECB inzetten als banken hun financiële risico’s die zijn gerelateerd aan klimaatverandering onvoldoende mitigeren.
Ik zet mij er, in de diverse lopende Europese onderhandelingen over de toezichtraamwerken voor financiële instellingen, voor in om de integratie van duurzaamheidsrisico’s in deze kaders verder te versterken. Dit heeft o.a. geresulteerd in meer aandacht voor duurzaamheidsrisico’s in de verordening en richtlijn kapitaalvereisten, die op banken van toepassing zijn. In het akkoord zijn bijvoorbeeld meer bevoegdheden voor de toezichthouders binnen het bankspecifieke (pijler 2) toezicht op dit thema opgenomen en additionele eisen geïntroduceerd voor het opstellen van transitieplannen en rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen.6
Welke stappen worden er gezet om het principe van ¨de vervuiler betaalt¨ toe te passen op financiële instellingen?
In mijn antwoord op vraag 4 beschrijf ik dat de Beleidsagenda duurzame financiering de basis vormt voor mijn beleid voor de verduurzaming van de financiële sector. Het afgelopen jaar heb ik mij ingezet voor het versterken van de vliegwielfunctie van de financiële sector in de financiering van de duurzame transitie, bijvoorbeeld door in te zetten op een hoger ambitieniveau van het klimaatcommitment en door het maatschappelijk middenveld beter bij dit commitment te betrekken. Daarnaast heb ik mij ook samen met de Minister voor Natuur en Stikstof ingezet voor de opname van de financiële sector in het Global Biodiversity Framework onder het VN-Biodiversiteitsverdrag. Ik ben tevreden dat overheden hebben afgesproken maatregelen te nemen die ervoor moeten zorgen dat de negatieve gevolgen van de financiële sector op biodiversiteit verminderen en de sector een grotere positieve bijdrage kan gaan leveren.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar maatregelen om te normeren en te beprijzen zodat financiële instellingen te maken krijgen met true pricing van klimaatrisico’s?
Een versnelling van de klimaattransitie is nodig: wereldwijd, in Europa en in Nederland. Ik vind het belangrijk dat de financiële sector bijdraagt aan deze transitie, omdat zij hierin een cruciale rol speelt. Ik heb samen met de Minister voor Klimaat en Energie aangekondigd om samen met de sector te verkennen of, en zo ja, hoe wetgeving financiële ondernemingen kan ondersteunen in haar bijdrage aan de duurzame transitie.7 De basis van deze verkenning wordt gevormd door een consultatiedocument. Dit document is op 21 december gepubliceerd en staat tot 15 februari open. Na het sluiten van de consultatie zal het volgende kabinet worden geïnformeerd over mogelijke beleidsopties. Deze verkenning raakt vele aspecten, waaronder het vestigingsklimaat, regelgeving die in de Europese Unie in ontwikkeling is en de toegang van het MKB tot financiering. 8 Daarom zijn de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hier ook bij betrokken. Ook wordt gekeken naar maatregelen voor andere milieudoelen zoals biodiversiteit en circulaire economie. Ik voer hierover gesprekken met de sector, maatschappelijke organisaties en toezichthouders en ben hierover in nauw overleg met de betrokken departementen. Dit vergt – mede gelet op het voorgaande en de benodigde zorgvuldigheid – meer tijd. Ik wil benadrukken dat in dit onderzoek primair wordt gekeken naar een inspanningsverplichting, actieplanverplichting en het betrokkenheidsbeleid, en niet naar het inzichtelijk maken van de verborgen kosten van klimaatfinanciering om een true price te bepalen.9
Zal Nederland zich in het kader van de Europese ontbossingsverordening hard maken voor een wetsvoorstel om directe en indirecte Europese geldstromen die ontbossing veroorzaken aan banden te leggen?
In het kader van de verordening ontbossingsvrije producten worden op dit moment geen wettelijke acties genomen om geldstromen aan banden te leggen. De verordening werkt d.m.v. het opleggen van producteisen aan fysieke goederen. Deze dienen legaal en ontbossingsvrij geproduceerd te zijn. Ook geldt een traceerbaarheidsverplichting. Het moet te herleiden zijn in welk gebied producten geproduceerd zijn. Bij import naar en export van de Europese markt moeten bedrijven aantonen dat producten conform deze eisen geproduceerd zijn op basis van het gepaste zorgvuldigheidsprincipe. Financiële instellingen en hun diensten vallen momenteel buiten de reikwijdte van de verordening. De verordening in de huidige vorm is namelijk geen passend instrument voor het controleren van financiële stromen. De Europese Commissie zal in de effectbeoordeling van de verordening kijken naar de rol van de financiële sector bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen. Daarbij zal worden beoordeeld of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving, via rechtshandelingen van de Unie, specifieke verplichtingen op te leggen. Deze effectenbeoordeling volgt uiterlijk op 30 juni 2025. Het kabinet zal te zijner tijd een appreciatie maken van de effectenbeoordeling.
Ik vind het van groot belang dat de financiële sector rekening houdt met mogelijk gevolgen van financiering voor ontbossing. Daarom ondersteunt het kabinet initiatieven die helpen om dergelijke gevolgen te agenderen en in kaart te brengen, zoals de Taskforce on Nature-related Financial Dislosures, het Partnership Biodiversity Accounting Financials en de werkgroep biodiversiteit onder het Platform voor Duurzame Financiering. Daarnaast is het positief dat verschillende financiële instellingen in Nederland de «Finance for Biodiversity Pledge» hebben ondertekend. Hiermee hebben ze toegezegd om vrijwillig te rapporteren over biodiversiteit in 2024.
Gaat u met de ondertekenaars van het klimaatcommitment en de financiële sector in den breedte in gesprek om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te bepreken?
Ik spreek regelmatig met de ondertekenaars van het klimaatcommitment en de financiële sector in den brede over hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in de duurzame transitie, bijvoorbeeld in de context van reguliere gesprekken die ik met vertegenwoordigers van de sector of instellingen voer, de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment en het Platform voor Duurzame Financiering. In deze gesprekken spreek ik de financiële sector aan op haar maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Hoe kijkt u naar het beprijzen van risico’s door bijvoorbeeld een schadebedrag te storten in nationale stikstof- en internationale klimaatfondsen?
Onder het beprijzen van risico’s versta ik in deze context dat de vervuiler betaalt voor de schade die wordt toegebracht aan het milieu of wordt beloond voor het vermijden van deze schade. Hierdoor zou de vervuilende partij meer rekening moeten gaan houden met de schade die wordt toegebracht aan het milieu omdat dit de partij in de portemonnee raakt. Voor zover dit leidt tot hogere financiële risico's, kan een toezichthouder mogelijk strengere kapitaaleisen aan banken opleggen. Dit kan doorwerken in de prijs voor de financiering van vervuilende activiteiten, maar heeft dit niet tot doel.
Een structurele wijze om beprijzing in de reële economie vorm te geven op het gebied van stikstof is het instellen van een heffing of het oprichten van een verhandelbaar rechtensysteem.10 Een volgend kabinet kan beslissen over deze en eventuele aanvullende maatregelen op het gebied van klimaat, biodiversiteit en stikstof.11 Hier moet wel bij worden opgemerkt dat het koppelen van de eventuele opbrengsten van beprijzende maatregelen aan specifieke uitgaven niet is toegestaan volgens de Nederlandse begrotingsregels. Deze regels vragen om een scheiding tussen inkomsten en uitgaven.
Daarnaast verschilt toekomstige beprijzing van externaliteiten van een eenmalige storting in een nationaal stikstof- en/of internationaal klimaatfonds voor in het verleden toegebrachte schade. Stortingen van private ondernemingen in een internationaal klimaatfonds voor bijvoorbeeld een schatting van in het verleden toegebrachte klimaatschade in Brazilië, is niet juridisch af te dwingen door het kabinet.
Dit laat onverlet dat ik van mening ben dat de transitie naar een duurzaam systeem van landbouw en een duurzame economie een opdracht is voor alle partijen. De bijdrage van alle betrokkenen, inclusief consumenten en private ondernemingen, is nodig om deze transitie te maken, verdere schade te voorkomen en schade te herstellen.
Deelt u de mening dat financiële instellingen transparant hun milieu- en sociale schade zouden moeten berekenen door middel van een gestandaardiseerde rekenmethode, zoals door Profundo in hun onderzoek voorgesteld?
De richtlijn duurzaamheidsrapportering verplicht grote ondernemingen en beursondernemingen (m.u.v. micro) om op gestandaardiseerde wijze duurzaamheidsinformatie te rapporteren. Dit verbetert de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie van ondernemingen in de EU. De rapportagestandaarden (European Sustainability Reporting Standards of «ESRS») worden opgesteld door de Europese Commissie. De huidige concept-ESRS bevat ook rapportageverplichtingen ten aanzien van milieu- en sociale schade. Indien blijkt dat de definitieve EU-standaard onvoldoende specifiek is op kan ik dit onder de aandacht brengen bij de Europese Commissie. Daarnaast wordt er internationaal ook gewerkt aan het standaardiseren van rapportages en meetmethodes, onder meer door de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures. Ik steun deze ontwikkelingen.
Hoeveel Nederlanders hebben de eerlijke geldwijzer geraadpleegd en hoeveel van hen zijn vervolgens overgestapt naar een bank die minder vervuilend is en een hogere spaarrente biedt?
Deze informatie heb ik niet en is naar mijn weten ook niet openbaar beschikbaar. Ik verwijs graag naar de Eerlijke Geldwijzer voor het eventueel verstrekken van deze gegevens.
Hoeveel Nederlanders konden niet overstappen omdat zij verplicht moeten bankieren bij de bank waar zij ook hun hypotheek hebben afgesloten?
In 2016 is in Nederland voor hypotheekovereenkomsten voor consumenten een verbod op koppelverkoop geïntroduceerd. Koppelverkoop is het aangaan of aanbieden van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst niet afzonderlijk wordt aangeboden aan de consument. Banken mogen consumenten in Nederland dus niet verplichten om te bankieren bij de bank waar zij een hypotheekovereenkomst bij hebben afgesloten en het staat consumenten dus vrij om over te stappen als zij daar aanleiding voor zien.
Bent u bereid om met De Nederlandsche Bank te onderzoeken hoe actieve transparantie over duurzaamheid zoals die volgt uit de Sustainable Finance Disclusure Regulation (SFDR) toegankelijk kan worden gemaakt voor alle consumenten bij financiële instellingen?
De richtlijn duurzaamheidsrapportering (ook wel Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR)) verplicht financiële instellingen die beleggingsproducten aanbieden om in de precontractuele informatie en de productinformatie op hun website informatie op te nemen over de duurzaamheidskenmerken en duurzaamheidsdoelstellingen van hun financiële producten. Op deze wijze is de duurzaamheidsinformatie over de financiële producten inzichtelijk voor consumenten. De Autoriteit Financiële Markten (AFM), niet DNB, is de toezichthouder op deze richtlijn en beoordeelt de naleving hiervan. De richtlijn duurzaamheidsrapportering verplicht grote ondernemingen en beursondernemingen (m.u.v. micro) om duurzaamheidsinformatie te rapporteren en biedt daarmee inzicht in de duurzaamheidskenmerken van de instelling zelf. De richtlijn duurzaamheidsrapportering wordt momenteel geïmplementeerd en treedt vanaf boekjaar 2025 gefaseerd in werking.
Het bericht dat hoge concentraties kankerverwekkende stoffen bij Tata Steel als sinds jaren 70 bekend zijn |
|
Kiki Hagen (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u het ermee eens dat het schrikbarend en onacceptabel is dat de overheid al sinds de jaren 70 bekend was met de hoge concentraties kankerverwekkende stoffen rondom Tata Steel? Zo nee, wat is dan uw reactie op het bericht dat de hoge concentraties kankerverwekkende stoffen rondom Tata Steel als sinds de jaren 70 bekend waren bij de overheid?1
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland, één van de opdrachtgevers van het betreffende onderzoek. Hieruit komt het volgende naar voren.
Het betreffende rapport over metingen van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) stamt uit 1977. De meetgegevens zijn van 1975. Het rapport is indertijd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland gedeeld met de provinciale staten van Noord-Holland. Het rapport heeft op de agenda gestaan van de provinciale staten «Commissie voor Milieuhygiëne» van 25 augustus 1977. Het agendapunt is toen doorgeschoven naar de commissie van 6 oktober 1977 en daarna nogmaals doorgeschoven naar de commissie van 15 december 1977. Daar is het rapport vervolgens besproken. Het rapport heeft destijds ook in de media aandacht gehad.
De jaargemiddelde concentratie van de belangrijkste PAK verbinding (benzo(a)pyreen, BaP) lag volgens het rapport in Wijk aan Zee in 1975 op jaargemiddeld 20,5 ng/m3. Sindsdien zijn er veel maatregelen genomen om de concentratie van PAK’s te verminderen. In het meest recente luchtmeetrapport2 is te zien dat dit in 2012 op 0,7 ng/m3 lag en in 2022 op 0,2 ng/m3. Tussen 1975 en 2022 is de concentratie van BaP dus met 99% afgenomen.
Ook is er in tegenstelling tot in 1975, een wettelijke norm voor de hoeveelheid BaP die in de lucht mag zitten, namelijk 1 ng/m3. Dit is binnen Europa vastgelegd in de Richtlijn Luchtkwaliteit3. Hierin staat ook dat benzo(a)pyreen (BaP) dient te worden gebruikt als marker voor het carcinogene (kankerverwekkende) risico van PAK’s in de lucht. Aan deze norm wordt voldaan in de IJmond, rondom Tata Steel.
Bent u het ermee eens dat het schokkend en onzorgvuldig is dat de overheid kennis van zaken had over de schadelijkheid van Tata Steel, maar onvoldoende ingreep voor de gezondheid van omwonenden? Bent u het ermee eens dat de overheid het hier overduidelijk heeft nagelaten om het voorzorgsbeginsel toe te passen en tijdig in te grijpen bij Tata Steel?
De provincie Noord-Holland is niet nagegaan hoe dit specifieke rapport precies invloed heeft gehad op beleid, wet- en regelgeving en maatregelen om de concentratie van PAK’s te verminderen in de IJmond en in Nederland. Tegelijkertijd is het met een afname van 99% overduidelijk dat er veel inzet is geweest om de hoeveelheid PAK in de IJmond en in Nederland te verminderen door het bedrijf en de betrokken overheden en dat dit zeer succesvol is geweest.
Vindt u dat hier sprake is van een nalatige overheid? Graag een toelichting.
Het is zonder archiefonderzoek moeilijk om te zeggen wat de overheid toentertijd precies heeft ondernomen in reactie op dit rapport. Daarom is het ook lastig om conclusies te trekken of er toen sprake was van een nalatige overheid. De informatie die op dit moment bekend is, staat opgenomen in het antwoord onder vraag 1. Daaruit blijkt dat de informatie in ieder geval openbaar is gemaakt en ook is gedeeld met de provinciale staten.
Sinds wanneer zijn de rijksoverheid, provincie en/of gemeente bekend met de verhoogde concentraties paks (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) (en/of andere schadelijke stoffen) rondom het hoogoventerrein? Kunt u garanderen dat, hoewel ook het jaartal 1975 al zeer schokkend is, de overheid niet nog eerder op de hoogte was van de schadelijke uitstoot vanuit Tata Steel?
In het antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht wanneer en op welke manier dit meetrapport destijds openbaar is gemaakt. Ook is er toegelicht dat de verhoogde concentraties PAK inmiddels met 99% zijn verminderd in het IJmond gebied waar Tata Steel staal maakt. Het is niet mogelijk om met zekerheid te zeggen of al eerder rapporten over PAK of andere schadelijke stoffen in de IJmond zijn verschenen. Wel heeft het RIVM in 2009 een rapport gepubliceerd waarin onderzoek is gedaan naar de historische immissies en depositie in de omgeving van Tata Steel (destijds: Corus)4. In het rapport is gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens over de historische emissies uit de emissieregistratie, literatuurgegevens en gegevens van Corus zelf (onder meer procesinformatie en maatregelen). Op basis daarvan is een schatting gemaakt van de emissies in het verleden voor de relevante stoffen (waaronder PAK) uit het oogpunt van de gezondheid van de mens en de effecten op ecosystemen.
Sinds wanneer is bij de rijksoverheid, provincie en/of gemeente bekend dat de activiteiten van Tata Steel IJmond de bron zijn van deze verhoogde concentraties paks (en/of andere schadelijke stoffen)?
Zie antwoord vraag 4.
Sinds wanneer is bij de rijksoverheid, provincie en/of gemeente bekend dat de verhoogde concentraties paks (en/of andere schadelijke stoffen) in de IJmondregio hebben geleid tot bepaalde ziektebeelden waaronder het vaker voorkomen van vormen van kanker? Klopt het dat reeds 50 jaar bekend is dat deze stoffen kankerverwekkend zijn? Zo ja, welk belangenafweging is er de afgelopen 50 jaar gemaakt? Hoe kan het zijn dat in die belangenafweging omwonenden consequent het onderspit delven?
Het is al geruime tijd bekend dat verhoogde concentraties van schadelijke stoffen kunnen lijden tot het vaker voorkomen van bepaalde ziektebeelden, waaronder kanker. Het is niet mogelijk om de gemaakte belangenafweging in de afgelopen 50 jaar op een betrouwbare manier te reconstrueren. Voor de huidige inzet rondom het verbeteren van de positie van de gezondheid van omwonenden verwijs ik graag naar mijn recente reactie5 op het OVV-rapport «industrie en omwonenden».
Kunt u een overzicht geven van alle handhavende acties die tot op heden hebben plaatsgevonden richting Tata Steel IJmuiden vanuit provincie, Rijk en omgevingsdienst? Kunt u daarbij aangeven per handhavende actie voor welke overtreding deze actie is opgelegd en of de overtreding inmiddels is verholpen?
Het is niet mogelijk om deze vraag op deze termijn volledig te beantwoorden omdat deze dusdanig breed is dat deze (potentieel) over meerdere toezichthouders (o.a. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, Rijkswaterstaat, Inspectie voor Leefomgeving en Transport, Autoriteit voor Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, Nederlandse Arbeidsinspectie) en over meerdere jaren gaat. In de beantwoording beperk ik me daarom tot de meest relevante toezichthouder op het gebied van milieu, de OD NZKG.
Op de website6 van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) is de actuele berichtgeving rondom Tata Steel te vinden, waaronder berichtgeving over de meerdere opgelegde lasten onder dwangsom (LoD) bij Tata Steel. De OD NZKG publiceert conform de Algemene Wet Bestuursrecht alle handhavings- en vergunningenbesluiten die deze dienst neemt. De meest actuele LoD’s die lopen zijn de derde LoD inzake ongare kooks, de LoD voor het overschrijden van de stofnorm bij een van de continugietmachines van de Oxystaalfabriek en de LoD voor het niet voldoen aan de wettelijke eisen van de continue stofmonitoring bij Kooksgasfabriek 1.
Hoeveel meldingen zijn er gedaan van illegale uitstoot van schadelijke stoffen door Tata IJmuiden (waaronder rauwe kooks)? Hoeveel van deze meldingen hebben opvolging gekregen? Hoeveel van deze meldingen hebben daadwerkelijk geleid tot een dwangsom of andere handhavende actie?
Over het algemeen zijn de activiteiten van Tata voor het maken van staal en daarmee de uitstoot van emissies binnen de wettelijke normen.
In lijn met het antwoord op vraag 7, beperk ik me voor het antwoord op deze vraag tot de meest relevante toezichthouder op het gebied van milieu, in dit geval de OD NZKG.
Het antwoord van de OD NZKG richt zich met name op de meldingen rondom ongare kooks. In 2018 en 2019 kwamen bij de OD NZKG veel meldingen binnen over ongare kooks. In januari 2020 heeft dit geleid tot een last onder dwangsom (LoD). Hiermee namen de overtredingen aanzienlijk af, maar het uitgangspunt – vermijden van ongare kooks – werd niet behaald. In onderstaand diagram is dit goed zichtbaar. Als vervolg hierop heeft de OD NZKG in 2021 een tweede LoD en in 2022 een derde LoD opgelegd. De eerdere dwangsommen inzake ongare kooks zijn voldaan. De derde LoD is nog steeds van kracht. Inmiddels hebben er drie verbeuringen plaatsgevonden van deze LoD-3.
Tata Steel heeft op 6 september jl. een melding bij de OD NZKG gedaan betreffende een ongewoon voorval met gevolgen voor het milieu en dat is een emissie uit ongare kooks. Dit jaar heeft de OD NZKG meer dan 400 meldingen ontvangen die door de melder gekoppeld worden aan ongare kooks. De OD NZKG neemt alle meldingen serieus mee in het toezicht, iedereen krijgt een ontvangstbevestiging. Het volume is groot, waardoor het onmogelijk is met iedere melder individueel de afhandeling te kunnen bespreken. Van de meldingen die binnen zijn gekomen en door de OD NZKG zijn beoordeeld zijn maar enkele in onderzoek als verdacht op ongare kooks.
Figuur 1. Overtredingen ongare kooks
Vindt u dat het toezicht en de handhaving op de (illegale) uitstoot van Tata Steel IJmuiden op dit moment goed verlopen? Heeft de omgevingsdienst voldoende capaciteit en kennis om adequaat toezicht te houden op Tata? Kunt u garanderen dat de metingen die nu plaatsvinden bij en rondom Tata een compleet beeld geven van alle uitstoot van schadelijke stoffen (zoals paks) van Tata IJmuiden?
Het functioneren van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) is primair een verantwoordelijkheid van haar opdrachtgevers. Dat zijn in het geval van de OD NZKG de gemeenten binnen het grondgebied van de OD NZKG en de provincie Noord-Holland. Het bevoegd gezag ten aanzien van Tata Steel ligt bij de provincie Noord-Holland. Zelf ben ik als stelselverantwoordelijke verantwoordelijk voor het functioneren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving als geheel. Om het VTH-stelsel te versterken loopt op dit moment het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH).
Daarnaast houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) interbestuurlijk toezicht op een goede VTH-taakuitvoering van provincies. Het is de ILT uit feiten en omstandigheden niet gebleken dat de provincie Noord-Holland (en de OD NZKG in opdracht van de provincie) haar wettelijke taken als bevoegd gezag niet adequaat of niet juist zou uitvoeren. Dat geldt ook voor de taken die zij heeft in het kader van de (Europese) emissieregistratieverplichtingen en de ZZS-investarisatieplicht voor Tata Steel.
Klopt het dat het op basis van de huidige Europese wet- en regelgeving mogelijk is om een strengere stikstofnorm te hanteren voor de activiteiten van Tata IJmuiden dan de norm die op dit moment wordt gehanteerd? Klopt het dat voor staalfabrieken in Duitsland een striktere stikstofnorm wordt gehanteerd dan de norm die wordt gebruikt voor de fabrieken van Tata Steel IJmuiden?
In mijn recente Kamerbrief van 10 oktober 20237 heb ik het antwoord op het eerste deel van uw vraag opgenomen. De Europese BBT-conclusies geven geen vaste norm aan van 500 mg/Nm3. De BBT-conclusies voor bestaande installaties met proces geïntegreerde maatregelen is tussen de 500–650 mg/Nm3 in Europa. De mogelijkheid bestaat om nationaal voor een strengere implementatie te kiezen. Het uitgangspunt is echter om dit op Europees niveau vorm te geven.
In Duitsland zijn de BBT-conclusies voor IJzer en Staal geïmplementeerd in regelgeving. In die regelgeving, de TA Luft8, is een norm van 500 mg/m3 opgenomen voor de uitstoot van stikstofdioxiden bij Kooksgasfabrieken. Het verschil met de Nederlandse situatie, is dat de Kooksgasfabrieken in Duitsland bij de bouw een proces-geïntegreerde techniek hebben toegepast, waarvoor in de BBT-conclusies concrete normering én reductietechnieken zijn opgenomen. In Nederland is dat bij Kooksfabriek 1 niet het geval.
Omdat genoemde BBT-conclusie echter geen concrete technieken noemt voor bestaande oudere installaties zonder geïntegreerde Low-NOx-technieken, moet het bevoegd gezag zelf een afweging maken. In België wordt voor een soortgelijke fabriek zonder proces- geïntegreerde techniek momenteel een emissiegrenswaarde gehanteerd van 1.800mg/Nm3.9
Zoals in mijn eerder aangehaalde brief van 10 oktober 2023 is aangegeven, heeft de OD NZKG voor Kooksfabriek 1 een onderzoeksverplichting opgelegd. In het besluit is opgenomen dat Tata Steel onderzoek moet doen naar het reduceren van de NOx-emissie tot een waarde van 500 mg/Nm3, waarbij het accent moet liggen op het terugdringen van de emissievracht van NOx. Het onderzoek dient onder andere inzicht te geven in de verschillende technische mogelijkheden, de kosten van de maatregelen, de te bereiken reducties en de mogelijke implementatie van de maatregelen. Dit onderzoek wordt nog dit jaar opgeleverd.
Bent u het ermee eens dat alle wettelijke ruimte moet worden gebruikt om omwonenden te beschermen tegen schadelijke uitstoot en dat daarom zo snel mogelijk deze strengere stikstofnorm gehanteerd moet gaan worden voor de activiteiten van Tata Steel IJmuiden?
Zie allereerst het antwoord op vraag 10.
Zoals eerder richting uw Kamer aangegeven, is de snelste route om dat te bereiken de vergunning. In het debat van 11 oktober (commissiedebat externe veiligheid) heb ik u toegezegd parallel te werken aan wijziging van de regelgeving en de Kamer hier tweemaandelijks van op de hoogte te houden.
Wanneer verwacht u meer te weten over de plannen van Tata India? Bent u het ermee eens dat deze plannen alleen doorgang kunnen vinden als deze in lijn zijn met de nationale doelen op het gebied van klimaat (55% CO-reductie in 2030 en klimaatneutraal in 2050), circulaire economie (50% minder grondstoffengebruik in 2030 en volledig circulair in 2050) en luchtkwaliteit (50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016)?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft Tata Steel gevraagd om nog deze maand haar plannen in te dienen. Ik vind het belangrijk dat Tata Steel in de toekomst een schoon en groen staalbedrijf wordt. Daarnaast geef ik invulling aan de vastgestelde nationale doelen op het gebied van klimaat, circulaire economie en luchtkwaliteit. Wel is van belang om te benadrukken dat de nationale doelen richtinggevende doelen zijn en dat deze niet één op één te vertalen zijn naar vereisten aan specifieke bedrijven. Hoewel deze doelstelling als zodanig niet wordt opgelegd aan individuele bedrijven zal ik in de te maken maatwerkafspraken wel inzetten op afspraken over de bijdragen van Tata Steel aan het behalen van deze doelstellingen.