Het bericht ‘ECB geeft zichzelf hoger inflatiedoel’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «ECB geeft zichzelf hoger inflatiedoel»?1
Ja
Deelt u de analyse dat het streven naar hogere inflatie tot gevolg heeft dat rentes langer negatief gehouden zullen worden en nog meer schuldpapier door de ECB opgekocht zal worden?
De Raad van Bestuur («Governing Council») van de Europese Centrale Bank (ECB) is op 23 januari 2020 gestart met een evaluatie van haar monetairbeleidsstrategie en heeft deze evaluatie op 8 juli 2021 afgerond. De Raad van Bestuur heeft als onderdeel van de evaluatie onder andere gekeken naar de kwantitatieve formulering van de prijsstabiliteitsdoelstelling van de ECB.
De doelstelling van «onder maar dicht bij 2% op middellange termijn» is vervangen door een symmetrisch inflatiedoel van 2% op middellange termijn. Een symmetrische doelstelling impliceert dat 2% geen maximum is en de ECB negatieve en positieve afwijkingen van de 2%-doelstelling allebei even ongewenst vindt. ECB-president Lagarde heeft aangegeven dat een overschrijding van 2% niet als doel op zich wordt nagestreefd. De ECB zal gematigd hogere inflatie slechts tijdelijk tolereren om zich ervan te verzekeren het inflatiedoel van 2% op de middellange termijn te behalen.
De ECB heeft daarnaast in de strategieherziening besloten om explicieter de proportionaliteit van de monetaire beleidsmaatregelen te beoordelen. Hierbij kijkt de ECB systematisch naar de voordelen en de mogelijke neveneffecten van de beleidsmaatregelen, de interactie tussen maatregelen en de balans van maatregelen over de tijd. De proportionaliteitsbeoordeling kan leiden tot een aanpassing in de mate waarin individuele beleidsmaatregelen worden benut en in het ontwerp van de beleidsmaatregelen om zodoende onwenselijke neveneffecten tegen te gaan of te beperken.
Tegelijkertijd heeft de ECB onderkend dat het opnemen van de kosten van eigenwoningbezit in de inflatiemaatstaf leidt tot een betere weergave van het inflatiecijfer dat relevant is voor huishoudens. Dit is mede het gevolg van zorgen die uitgesproken zijn door Europese burgers tijdens de luister-events van DNB en andere nationale centrale banken. Het meenemen van deze kosten kan invloed hebben op het gemeten inflatiecijfer. Naar schatting zou dit afgelopen jaren hebben geleid tot een verhoging van het gemeten inflatiecijfer met enkele tienden procentpunt.
Het is daarom al met al onduidelijk of de herziening van de monetairbeleidsstrategie tot gevolg zal hebben dat rentes langer negatief gehouden zullen worden en meer activa door de ECB opgekocht zullen worden. Het beleid van de ECB zal van verschillende factoren afhangen. Daarbij is het aan de ECB om onafhankelijk te beslissen over de meest doeltreffende en doelmatige benadering om aan haar mandaat te voldoen.
Hoeveel schulden heeft de ECB de afgelopen 10 jaar inmiddels opgekocht? Kunt u een overzicht geven van de verschillende opkoopprogramma’s? En hoeveel bedraagt het totaal aan bedrijfsschulden in de eurozone?
In de jaarlijkse informatiebrief risico’s DNB en de Nederlandse staat als gevolg van ECB beleid wordt een overzicht gegeven van de totale omvang van de verschillende aankoopprogramma’s.2 Tabel 1 geeft een overzicht van de totale boekwaarde per programmaonderdeel. Het totaal aan opgekochte bedrijfsobligaties en handelspapier bedraagt ongeveer EUR 325 mld.
Jan. 1999
Liquiditeit via (langerlopende) herfinancieringstransacties (w.o. TLTRO)
Mei 2010
Aankoop staatsobligaties vijf lidstaten
Okt. 2014
Aankoop van gedekte obligaties
294
Nov. 2014
Aankoop van securitisaties
securitisaties
28
Mrt. 2015
Aankoop staatsobligaties en publieke entiteiten
2.429
Mrt. 2016
Aankoop bedrijfsobligaties
287
Mrt. 2020
Aankoop staatsobligaties en publieke entiteiten
1.220
Mrt. 2020
Aankoop bedrijfsobligaties
34
Mrt. 2020
Aankoop niet-commercieel handelspapier
4
Mrt. 2020
Aankoop van gedekte obligaties
5
Sinds 2012 worden er geen nieuwe aankopen meer gedaan onder het SMP programma. Het bedrag voor SMP betreft niet de stand van eind juli maar per 20 augustus 2021
Acht u het proces van faillissementen en schuldsanering in Europa adequaat?
De lengte, kosten en efficiëntie van faillissementsprocedures lopen sterk uiteen in de EU. Op dit terrein valt dus nog vooruitgang te boeken. In het kader van zowel de bankenunie als de kapitaalmarktunie wordt gestreefd naar het verbeteren van faillissementsprocedures in de EU.
Heeft het zeer ruime monetaire beleid volgens u tot nu toe substantieel bijgedragen aan hogere inflatie in de eurozone?
De effectiviteit van de verschillende instrumenten van de ECB wordt regelmatig geëvalueerd. Zo hebben de ECB en de nationale centrale banken zelf verschillende keren onderzocht wat de effecten zijn van het beleid van de ECB, bijvoorbeeld over het aankoopprogramma in 20183 en de herfinancieringsoperaties in 20174.
Ik vind het belangrijk dat de inzichten over het monetair beleid en het instrumentarium worden vergroot, daarom verwelkom ik dit soort evaluaties. Het is belangrijk om in ogenschouw te nemen dat de precieze effecten van de monetaire instrumenten op zowel de groei als de inflatie moeilijk te identificeren zijn omdat we niet weten wat er was gebeurd als de ECB het beleid niet had uitgevoerd. Dit is ook wat blijkt uit een CPB-studie naar het monetair beleid waar ik de Kamer eerder over heb geïnformeerd.5
Het is aan de ECB om in onafhankelijkheid te bepalen welke instrumenten zij inzet om haar mandaat van prijsstabiliteit te bereiken. Daarbij kan de ECB studies over de impact van het beleid, zoals die van het CPB, meewegen.
Kunt u de economische gevolgen schetsen van het almaar opkopen van schuldpapier door de Europese Centrale Bank? Kunt u daarbij ingaan op de prikkels om te hervormen voor eurolanden en het risico van «zombificatie» van de economie?
In algemene zin heeft het aankopen van schuldpapier door de ECB een drukkend effect op de rente voor huishoudens, bedrijven en overheden. De beleidsrente heeft vooral een impact op de korte rentes en de aankopen van schuldpapier drukken de rentes over een langere horizon (tot aan 30 jaar vooruit). Dit maakt het per saldo goedkoper voor huishoudens, bedrijven en overheden om te lenen, en om met deze tegoeden te consumeren en te investeren. Dit kan vervolgens de economie aanjagen en de inflatiedruk verhogen.
Tegelijkertijd verminderen lage rentes de prikkel vanuit de markt om overheidstekorten en het oplopen van de overheidsschuld te beperken. Door aankopen van schuldpapier door de ECB zijn eurolanden echter beter in staat geweest om steunmaatregelen te nemen in reactie op de Covid-19 pandemie. Hierdoor konden de negatieve economische en sociale gevolgen van de pandemie, zowel op korte als lange termijn, worden ingeperkt.
Het is belangrijk dat lidstaten steunmaatregelen afbouwen en terugkeren naar een geloofwaardig pad van schuldafbouw, zodra de economische situatie dat toelaat. Om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te vergroten zullen veel lidstaten ook hervormingen moeten doorvoeren. De faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, RRF) die in reactie op de COVID19-pandemie is opgericht, vormt een aanvullende prikkel tot hervormingen. Om in aanmerking te komen voor middelen uit de RRF moeten lidstaten plannen opstellen en uitvoeren die bestaan uit een combinatie van investeringen en hervormingen.
Het verminderen van de prikkels tot schuldafbouw geldt ook voor bedrijven, wat kan leiden tot zorgen over «zombificatie». Het is daarom van belang dat landen maatregelen nemen om de economische dynamiek te waarborgen. Het efficiënter maken van insolventieprocedures kan bijdragen aan een snelle afwikkeling van niet-levensvatbare bedrijven.
Bent u van mening dat het economisch beleid in de eurozone juist gericht moet zijn op het verlagen van schulden en het verhogen van de productiviteit, en daarmee economische groei en inflatie?
Het economisch beleid binnen de eurozone en de algehele Europese Unie is erop gericht om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen om duurzame en stabiele economische groei te realiseren. Dit is ook vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact dat lidstaten overeen zijn gekomen. De Europese Centrale Bank is ermee belast om prijzen stabiel te houden over de conjunctuurcyclus heen.
Welke gevolgen van aanhoudende lage rentes en hogere inflatie voorziet u voor de Nederlandse economie? Kunt u daarbij ingaan op de gevolgen voor pensioenfondsen, woningmarkt en financiële markten, met name risicovolle beleggingen?
Volgens de juniraming van het CPB loopt de lange rente in Nederland de komende tijd licht op van – 0,3% in 2021 tot – 0,1% in 2022, maar blijft daarmee op een laag niveau. Op de lange termijn voorziet het CPB een verdere stijging tot gemiddeld 0,3% in de jaren 2022–2025. De inflatie stijgt fors in 2021 tot 2,0%, mede door een opwaarts effect van de stijgende olieprijs. In 2022 daalt volgens de raming de inflatie tot 1,8% doordat het directe effect van de stijgende olieprijs wegvalt. De onzekerheidsmarge in de inflatieraming is wel toegenomen.
Een lage rente betekent dat lenen goedkoop is. Gegeven hun inkomen kunnen huishoudens bij een lage rente meer lenen, wat één van de oorzaken van de stijging van de huizenprijzen is. Hierdoor lopen huishoudens het risico op hoge schulden6. Een hogere inflatie heeft twee mogelijke gevolgen. Enerzijds stijgen nominale inkomens van huishoudens sneller indien de hogere inflatie zich vertaalt in hogere lonen. Dat werkt mogelijk hogere huizenprijzen (en schulden) in de hand. Anderzijds wordt de reële waarde van huizen en hypotheekschulden lager bij een hogere inflatie, waardoor risico’s voor huishoudens afnemen.
De lage rente stelt de financiële sector enerzijds voor nieuwe uitdagingen door druk op verdienvermogen of buffers, anderzijds neemt de vraag naar financiering toe en kan worden geprofiteerd van prijsstijgingen in onder andere obligatieportefeuilles. Banken kunnen worden geraakt door de lage rente doordat hun rentemarge (verschil in rente tussen vreemd vermogen en activa) onder druk komt te staan. Het kan voor banken immers lastiger worden om de lage rente door te berekenen aan verschaffers van vreemd vermogen, zoals depositohouders. Dit kan de winsten van banken drukken. Mede door de lage rente lijken financiële instellingen, waaronder banken, risicovoller te zijn gaan investeren.7 Tegelijkertijd is het exacte causale verband tussen de lage rente en risicovolle beleggingen moeilijk empirisch aan te tonen.8
Pensioenfondsen en levensverzekeraars merken een lage rente in het opwaarts effect op hun verplichtingen. Bij een daling van de rente nemen verplichtingen jegens polishouders en pensioendeelnemers in omvang toe, doordat de netto contante waarde van de verplichtingen stijgt. Daartegenover staat dat aan de activazijde de waarde van onder andere aandelen en vastgoed over het algemeen toeneemt, vanwege lagere financieringskosten. De solvabiliteitsratio’s zijn voor verschillende type verzekeraars nog op peil, en de afgelopen periode redelijk stabiel gebleven.9
Een hogere inflatie heeft in principe geen effect op de dekkingsgraden van pensioenfondsen indien er sprake is van voorwaardelijke indexatie (indexatie indien wordt voldaan aan voorwaarden zoals een bepaalde dekkingsgraad). Indien onvoorwaardelijke indexatie onderdeel is van de pensioenovereenkomst, dan kunnen dekkingsgraden dalen als er ook sprake is van gelijkblijvende of dalende nominale rente. Als de rente ook stijgt dalen de toekomstige verplichtingen waardoor het effect op de dekkingsgraden van de gegarandeerde indexatie gebaseerd op de inflatie wordt gemitigeerd. Effecten voor pensioenfondsen verschillen door onder andere de samenstelling van hun bestand en het gekozen risicoprofiel. Fondsen kunnen verschillen in hun keuzes voor het afdekken van het renterisico en het inflatierisico, dus een eenduidig effect van een stijgende inflatie en een dalende rente kan niet beschreven worden
Het rapport van de Nationale Ombudsman over ondernemers die in de knel komen als gevolg van corona |
|
Thierry Aartsen (VVD), Romke de Jong (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Nationale ombudsman over ondernemers die in de knel komen als gevolg van corona?1
Ja, daarmee ben ik bekend
Herkent u de geconstateerde knelpunten van de Nationale ombudsman?
Ik ben me ervan bewust dat voor sommige ondernemers rondom de coronasteungelden knelpunten zijn ontstaan. De Minister van EZK en ik spannen ons in om deze knelpunten te verhelpen.
Welke acties onderneemt u op de vier knelpunten naar aanleiding van deze bevindingen?
Voor de knelpunten die de Nationale ombudsman schetst, is al geruime tijd veel aandacht. Hieronder schets ik wat er gedaan is om deze knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen.
Zelfstandig ondernemers met hoge vaste lasten die door de partnertoets in Tozo II t/m IV in financiële problemen komen kunnen gebruik maken van de TONK. De TONK is geïntroduceerd, omdat er dringend behoefte was om huishoudens, waaronder die van zzp’ers, te ondersteunen die ten gevolge van de coronamaatregelen met een inkomensterugval te maken hebben en daardoor niet meer aan de noodzakelijke (woon)kosten kunnen voldoen, waarvoor andere regelingen geen of onvoldoende steun bieden. De TONK voorziet, wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan, in een tegemoetkoming in deze noodzakelijke kosten.
Met het tweede knelpunt kaart de Ombudsman aan dat de TONK-voorwaarden als te streng zijn ervaren. Gemeenten zijn met de implementatie van de TONK aan de slag gegaan onder aanzienlijke onzekerheid over het aantal te verwachten aanvragen en de benodigde vergoeding per aanvrager. Door deze onzekerheid bestonden bij veel gemeenten zorgen over of het door het kabinet beschikbaar gestelde budget € 130 miljoen wel toereikend zou zijn. Dat leidde bij gemeenten, die hun TONK-beleid mede moesten baseren op het beschikbare budget, tot terughoudendheid in toekenning van de TONK.
De zorgen van gemeenten over een mogelijk te laag budget en de daaruit volgende terughoudendheid in het ruim toekennen van de TONK, alsmede de wens van uw Kamer tot ruimhartigheid, zijn voor het kabinet aanleiding geweest om het budget voor de TONK te verdubbelen tot € 260 miljoen. Gemeenten hebben hierdoor meer ruimte gekregen om de TONK ruimhartig uit te voeren. Daarop hebben veel gemeenten inmiddels hun TONK-regeling verruimd.
Wat betreft het derde knelpunt, het niet kunnen verkrijgen van compensatie door «foute» SBI-codes, is op verschillende wijzen actie ondernomen. Allereerst is bij de TOGS de mogelijkheid geboden om toch in aanmerking te komen door middel van een formulier met een melding «niet aansluitende SBI (NASBI)». Dit formulier was voor ondernemers wiens SBI-code niet aansloot, maar de activiteitomschrijving in het handelsregister wel. Het totaal aan meldingen dat gedaan werd lag grofweg op 25.000. Meldingen die tot coulance leidden zijn vervolgens meegenomen in de TVL1 2020 (Q3) en verder.
In de TVL1 is vervolgens de mogelijkheid geboden aan RVO om, indien een ondernemer stond ingeschreven met een SBI-hoofdcode of nevencode die geen recht gaf op TVL, maar de ondernemer aan kon tonen dat een andere activiteit die terug te voeren was op de bedrijfsomschrijving in het handelsregister, zijn/haar hoofdactiviteit was, laatstgenoemde activiteit te gebruiken bij de beoordeling van de TVL. Op basis hiervan zijn 2000 mutaties gedaan. Aanpassingen zijn vervolgens meegenomen in de TVL Q4 en verder.
In TVL Q4 gaven alle SBI-codes vervolgens een mogelijkheid tot berekening van de TVL, met uitzondering van financiële instellingen. De hoofdactiviteit was daarmee in TVLQ4 enkel van belang voor het bepalen van het vastelastenpercentage, niet voor het wel of niet in aanmerking komen voor TVL.
Vervolgens is, naar aanleiding van een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), bepaald dat TVL toegekend wordt aan een andere hoofdactiviteit dan vermeld in het handelsregister, indien ondernemers met bewijsstukken kunnen aantonen dat een nevenactiviteit feitelijk zijn/haar hoofdactiviteit was, of dat de hoofdactiviteit al stond verwoord in de bedrijfsomschrijving in het handelsregister, maar nog niet was gekoppeld aan een SBI-code. Naar aanleiding van de uitspraak zijn alle lopende en reeds afgehandelde bezwaren tegen het licht van de uitspraak gehouden en beoordeeld. Hierover is de Tweede Kamer op 22 maart middels een voortgangsrapportage TVL geïnformeerd.2 Nieuwe bezwaren worden direct in lijn van de uitspraak beoordeeld. Ondernemers die, om uiteenlopende redenen, geen bezwaar hebben ingediend in Q4 2020, konden tussen 24 juni en 5 augustus alsnog om een herziening van hun SBI-code vragen. In totaal zijn er 560 verzoeken tot herziening ingediend.
Verder is op 10 maart met uw kamer gedeeld dat er twee hardheidsclausules in de TVL worden opgenomen3, die het mogelijk maken dat een ondernemer in aanmerking komt voor TVL op basis van zijn werkelijke hoofdactiviteit, dan wel een hogere subsidie krijgt op basis van zijn werkelijke hoofdactiviteit, ook indien deze afwijken van de beschrijving van de activiteiten in het handelsregister op 15 maart 2020.
Ook voor het vierde knelpunt, het niet verkrijgen van TVL door weinig of geen omzet in de referentieperiode, is een oplossing gevonden. Dit door, met ingang van het tweede kwartaal van 2021, in de TVL een keuze aan te bieden wat betreft de te gebruiken referentieperiode. Ondernemers die geen of beperkte omzet hadden in de eerste referentieperiode (Q2 2019), kunnen voor TVL voor het tweede kwartaal van 2021 kiezen voor een tweede referentieperiode (Q3 2020). Ondernemers die voor 30 juni 2020 met hun onderneming zijn gestart kunnen hier eveneens gebruik van maken.
Komt het beeld dat ontstaat uit de klachten over de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) overeen met uw eigen bevindingen? Wanneer wordt de toegezegde brief over de TONK met de Kamer gedeeld en is dit aanleiding voor u om nogmaals een aantal gemeenten aan te spreken over de uitvoering van de TONK?
Ik herken de kritiekpunten op de TONK uit het rapport van de Nationale ombudsman. In de brief4 over TONK die 12 juli aan de Tweede Kamer is gestuurd ben ik ingegaan op deze knelpunten en de stappen die gezet zijn om een ruimhartige toepassing van TONK te bevorderen. Zichtbaar is dat veel gemeenten tussentijds hun TONK-regeling hebben verruimd waardoor meer mensen in aanmerking komen voor TONK en vaak ook een ruimere vergoeding kunnen ontvangen. De verlenging van de TONK-regeling maakt het mogelijk om de ondersteuning langer voort te zetten.
In de gesprekken met gemeenten ervaar ik grote betrokkenheid om getroffen inwoners zo goed mogelijk te ondersteunen. Mijn beeld is dat gemeenten ondanks de onzekerheden bij de start op een goede wijze invulling geven aan de uitvoering van de TONK en dat met de verschillende aanpassingen de verschillen tussen gemeenten kleiner zijn geworden.
Wordt de TONK naar uw mening op dit moment met voldoende maatwerk en coulance uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toezeggen zich in te spannen voor een goed-toegankelijke schuldhulpverlening voor alle zzp’ers en ondernemers? En kunt u toelichten hoe u zich hier voor gaat inspannen? En wordt hierbij ook rekening gehouden met de motie-Romke de Jong/Aartsen (Kamerstuk 35 420, nr. 287)?
Ik kan dit zeker toezeggen. Het kabinet heeft zich vanuit de Brede Schuldenaanpak ingezet voor een brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening en blijft dit doen. In het antwoord op vragen van het lid Kat (D66) ben ik eerder ingegaan op de vele acties die hierop gericht zijn.5 U kunt hierbij denken aan de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs)6 die op 1 januari 2021 is ingegaan. Deze wetswijziging verduidelijkt dat zzp’ers ook vallen onder de Wgs en niet geweigerd mogen worden om het feit dat ze zelfstandig ondernemer zijn. Dit betekent dat gemeenten goede ondersteuning moeten kunnen bieden en daarbij alle beschikbare instrumenten kunnen inzetten. Over mogelijke nieuwe instrumenten bijvoorbeeld naar aanleiding van de motie-Romke de Jong/Aartsen zullen wij gemeenten te zijner tijd informeren. Over hoe het kabinet omgaat met de motie-Romke de Jong/Aartsen is de Tweede Kamer in de Kamerbrief steun- en herstelpakket vanaf het 4e kwartaal van 20217 op 30 augustus geïnformeerd.
De werkwijzer8 van het programma Schouders Eronder biedt nu al zowel handvatten voor gemeenten die nog geen schuldhulp aan ondernemers verlenen en willen weten hoe ze dit het beste kunnen opzetten, als voor gemeenten die hun dienstverlening voor ondernemers met schulden willen verbeteren. Ook heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW9 aan wethouders een brief gestuurd over de wettelijke verplichting om zzp’ers adequate schuldhulpverlening te bieden en de ondersteuning die gemeenten daarbij krijgen. Zoals het ook door SZW gesubsidieerde project van VNG Realisatie10 dat gemeenten ondersteunt op het gebied van communicatie, informatievoorziening en bewustwording in relatie tot het bieden van schuldhulp aan ondernemers. Tot slot wil ik de nationale communicatiecampagne noemen die speciaal gericht is op ondernemers. De campagne ging in februari van start en zal ook in het najaar weer zichtbaar zijn.11 Via deze campagne worden (zelfstandig) ondernemers onder andere naar Geldfit Zakelijk (onderdeel van de Nederlandse Schuldhulp Route) geleid. SZW en EZK subsidiëren Geldfit Zakelijk om te zorgen dat het bestaand hulpaanbod voor ondernemers goed wordt ontsloten.
Al deze activiteiten richten zich op het eerder vinden van zelfstandig ondernemers met financiële problemen en zorgen dat zij goede hulp krijgen.
Kunt u toelichten of en hoe coulance wordt betracht in de terugbetalingsregelingen van de verschillende steunmaatregelen?
Verschillende steunmaatregelen lopen via verschillende instanties. De NOW via het UWV, de Tozo en de TONK via de eigen gemeente en de TVL via het RVO. Alle instanties zetten zich op hun eigen manier in om ondernemers tegemoet te komen, die door de coronacrisis kampen met financiële problemen.
Doordat in de systematiek van de Tozo ondernemers vooraf een inschatting maken van hun inkomen komt het voor dat een correctie achteraf nodig blijkt. In 2020 zijn ca. 46.000 correcties doorgevoerd door gemeenten. Gemeenten bieden betalingsregelingen aan als mensen de Tozo-uitkering niet (meteen) kunnen terugbetalen. Voor de Tozo lening bedrijfskapitaal is de terugbetaaltermijn van de lening verlengd naar vijf jaar en de startdatum van de terugbetalingen verplaatst naar 1 januari 2022. Gemeenten krijgen hiermee ruimte om aan te sluiten op de individuele situatie van de ondernemer.
UWV stelt zich bij een terugbetaling van NOW coulant op. De ondernemer kiest in goed overleg zelf welke terugbetalingstermijn het beste bij zijn omstandigheden past. Voor werkgevers voor wie de terugbetaling een probleem is, biedt UWV ruime mogelijkheden tot een betalingsregeling. Werkgevers kunnen zo’n regeling zelf online regelen tot een periode van 36 maanden. Wie meer tijd nodig heeft of later wil beginnen met terugbetalen, kan daarvoor telefonisch contact opnemen met UWV.
Bij de TVL blijkt tot dusver dat 21% van de ondernemers een gedeelte van het ontvangen voorschot, of het geheel, moet terugbetalen. Het merendeel van de ondernemers, 79% die een definitieve vaststelling van een TVL-subsidie ontvangt, kan juist een nabetaling tegemoetzien. Een terugbetaling is nodig als het daadwerkelijke omzetverlies van de ondernemer is meegevallen of zo laag was dat de ondernemer toch niet in aanmerking bleek te komen voor de TVL-steun. Om te voorkomen dat ondernemers in problemen raken, hanteert RVO ruimhartige betaaltermijnen en biedt waar nodig maatwerk aan. Bij een hoog bedrag belt RVO persoonlijk met de ondernemer om de verschillende mogelijkheden te bespreken. RVO evalueert dit type maatwerk en terugbetaalschema’s regelmatig met de ondernemer, om wijzigingen in de omstandigheden mee te kunnen nemen.
Kunt u toezeggen de ombudsman bij te staan in zijn onderzoek wat de gemeenten hebben gedaan met de aanbeveling uit 2018 om de toegang tot schuldhulpverlening voor zzp’ers en ondernemers breder en laagdrempeliger te maken?
Ik ben altijd bereid om de Nationale ombudsman op zijn verzoek bij te staan in zijn onderzoek.
De berichten dat bedrijven voor ruim €4 miljard aan loonsteun moeten terugbetalen en dat dit voor veel ondernemers dreigt uit te draaien op een financiële strop. |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bedrijven moeten ruim € 4 mrd. aan leunsteun terugbetalen» en «Financiële strop voor bedrijven dreigt nu controle eerste ronde noodsteun vastloopt»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom zeven op de tien bedrijven 4,2 mrd Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)-steun moeten terugbetalen en dit mogelijk een financiële strop voor bedrijven dreigt te worden? Klopt het dat de terugbetaling van de coronasteun op een financiële strop dreigt uit te draaien, omdat accountants de vereiste goedkeurende verklaring niet op tijd kunnen aanleveren en bedrijven de coronasteun dan volledig moeten terugbetalen?
Bedrijven die achteraf toch meer omzet hebben gedraaid dan vooraf was ingeschat en hierdoor een te hoog voorschot hebben ontvangen, dienen het teveel ontvangen bedrag terug te betalen. Hetzelfde geldt voor de werkgevers die hun totale loonsom niet op peil hebben gehouden. Het vaststellingsproces van de NOW loopt nog, waardoor het nog onduidelijk is hoeveel NOW-steun er uiteindelijk wordt uitgekeerd. Daarmee kan er ook nog niet gezegd worden dat het gaat om zeven op de tien bedrijven voor een totaal aan € 4,2 miljard.
Voor de NOW 1 hebben nu circa 64 duizend bedrijven een vaststellingsaanvraag ingediend. Van circa 76 duizend bedrijven heeft UWV deze nog niet binnen2. Gezien de grote variëteit in bedrijven en in de subsidiebedragen is het niet goed te duiden of het huidige beeld van de definitieve vaststellingen een representatief beeld geeft. Zodra er meer vaststellingen hebben plaatsgevonden kan een beter beeld gegeven worden over de terugbetalingen en de nabetalingen.
Van de vaststellingen die tot nu toe zijn gedaan, komt ongeveer 80% van de terugvorderingen van de NOW 1, doordat er een betere omzet is gedraaid dan vooraf was ingeschat. 71% van het totale terugvorderingsbedrag in de NOW 1 tot nu toe komt voort uit het feit dat de omzetdrempel van 20% niet is gehaald. Voor de NOW 2 gaat het tot nu toe zelfs om 94% van het totale terugvorderingsbedrag. Doordat de NOW een tegemoetkoming is in de loonkosten als er sprake is van omzetderving, is de wijze waarop deze terugvordering wordt berekend, in lijn met de doelstelling, namelijk het behoud van werkgelegenheid. In de aankomende achtste editie van de monitoringsbrief zal wederom de meest actuele stand worden gegeven.
Recentelijk hebben onderzoekers in de ESB (Schellekens et al.3, 4) een inschatting gemaakt over onder andere het aantal terugvorderingen op basis van steun- en omzetdata op ondernemingsniveau van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Met behulp van deze gegevens komen de onderzoekers tot de conclusie dat zeven van de tien bedrijven NOW-steun moet terugbetalen met een totaalbedrag van € 4,2 miljard.
De analyse kent echter een aantal beperkingen. De eerste belangrijke beperking is dat er in de data geen rekening is gehouden met de terugvorderingen die grotendeels nog moeten plaatsvinden. Bedrijven kenden van tevoren niet hun daadwerkelijke omzetverlies en hebben, zoals de onderzoekers ook aangeven, dit omzetverlies overschat. Het is aannemelijk dat op basis van de definitieve afrekening de verleende steun lager zal uitvallen. Op basis van het dan vastgestelde daadwerkelijke omzetverlies zal vervolgens namelijk een deel van de bedrijven (een deel van) het verleende voorschot moeten terugbetalen.
Ten tweede zijn de omzetcijfers slechts beschikbaar voor een deel van de sectoren, namelijk de sectoren groothandel, vervoer en opslag, horeca, informatie en communicatie, specialistische zakelijke diensten en overige zakelijke dienstverlening. Cijfers van sectoren als de detailhandel, industrie, agrarische sector, bouw en recreatieve sector ontbreken. Sommige NOW-ontvangers hoeven bovendien geen btw-aangifte te doen, waardoor deze omzetcijfers sowieso ontbreken.
Ten derde overlapt de NOW-aanvraagperiode niet geheel met de btw-aangifteperiode. Dit kan de cijfers vertekenen wanneer juist in de maanden die buiten de gebruikte btw-periode vallen omzetverlies geleden is.
Als laatste is er in de data geen rekening gehouden met concernverbanden. Een individueel bedrijf kan bijvoorbeeld minder omzetverlies hebben gehad dan vooraf verwacht, maar het concern (het niveau van de NOW-aanvraag) kan wel evenveel of meer omzetverlies hebben geleden.
Na 31 oktober 2021 sluit het vaststellingsloket voor de NOW-1 en daarna zal de subsidie van werkgevers die nog geen vaststellingsaanvraag hebben gedaan, op nihil worden vastgesteld. Dat betekent dat zij de gehele NOW-1 subsidie moeten terugbetalen. Door drukte bij accountantskantoren en andere organisaties die een derdenverklaring mogen verstrekken, is het lastig om deze verklaringen tijdig te verkrijgen. Ook de recent afgeronde gesprekken over de aanpassingen van de controle van de NOW-groep hebben ertoe geleid dat accountants in enkele gevallen hebben moeten wachten met het afgeven van een accountantsverklaring. In alle NOW-regelingen is reeds opgenomen dat werkgevers die een accountantsverklaring nodig hebben maar deze nog niet kunnen overleggen, op verzoek binnen 14 weken de vaststellingsaanvraag aan kunnen vullen met een accountantsverklaring. Dit is in de uitvoering zo ingeregeld dat werkgevers bij het doen van een vaststellingsaanvraag bij UWV de optie kunnen aanvinken dat zij nog wachten op een accountantsverklaring. Vanaf het moment dat zij de vaststellingsaanvraag doen en deze optie aanvinken, hebben ze recht op 14 weken uitstel. Zij dienen vervolgens de aanvraag opnieuw in te dienen, deze keer met de accountantsverklaring. Het is wel van groot belang dat er een vaststellingsaanvraag wordt gedaan op uiterlijk 31 oktober 2021 en dat er tijdens de aanvraag wordt aangegeven dat de verklaring nog volgt. Alleen dan kan de werkgever gebruiken maken van de 14 weken termijn om een aanvraag te doen die volledig is en dus inclusief verklaring. De aanvraag zal na het aanvinken van de optie worden afgebroken, waarna de werkgever zodra hij de accountantsverklaring heeft ontvangen opnieuw de vaststellingsaanvraag kan indienen bij UWV – binnen veertien weken na de eerste vaststellingsaanvraag.
Op dit moment geldt deze termijn van 14 weken alleen voor accountantsverklaringen. Ook rondom de afgifte van de derdenverklaringen speelt drukte de sector parten, mede omdat deze derdenverklaringen ook door accountants afgegeven kunnen worden. In de praktijk zijn het ook vaak accountants die derdenverklaringen afgeven. Het is daarom wenselijk dat werkgevers die een derdenverklaringen moeten aanleveren daarvoor ook een extra termijn van 14 weken krijgen. De NOW- regelingen (NOW-1, -2, -3 en -4) worden hier op korte termijn op aangepast. Ook voor deze werkgevers geldt uiteraard dat ze uiterlijk 31 oktober 2021 een vaststellingsaanvraag moeten doen.
Naast bovengenoemde aanpassing zet de Minister van SZW samen met UWV in op aanvullende en uitgebreide communicatie over de naderende deadline voor de vaststellingsaanvragen van 31 oktober en de 14 weken om de aanvraag aan te vullen met een accountants- of derdenverklaring. Het kabinet heeft vertrouwen dat deze aanvullende communicatie en de wijzigingen ervoor zorgen dat de op dit moment ervaren belemmeringen worden weggenomen en dat vele werkgevers richting de sluitingsdatum van 31 oktober a.s. een vaststellingsaanvraag zullen doen teneinde een nihilstelling te voorkomen. Uiteraard blijft de Minister van SZW dit proces en de voortgang hierbij goed monitoren.
Klopt het dat dit bedrag nog hoger kan uitvallen omdat er nu alleen gekeken is naar het verwachte omzetverlies versus de daadwerkelijk gerealiseerde omzetten op basis van CBS-cijfers in 29 sectoren? Zo ja, hoeveel hoger kan dit bedrag nog uitvallen?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven, kent het onderzoek beperkingen, waardoor het bedrag een schatting is. In de aankomende achtste editie van de monitoringsbrief zal wederom de meest actuele stand worden gegeven. Ook wordt uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de uitputting via de SZW-begroting en verantwoording.
Kunt u tevens aangeven hoeveel bedrijven de overige coronaregelingen moeten terugbetalen en welke bedragen hiermee gemoeid zijn (tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandige ondernemers – TOZO, Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 – TOGS/Tegemoetkoming Vaste Lasten – TVL en overig)?
De uitkomsten betekenen niet dat circa 35% van de ondernemingen de TOGS voorwaarden doelbewust hebben geschonden. RVO schat in dat een groot deel van de ondernemingen een andere interpretatie van de beleidsregel, een andere perceptie van de voorwaarden en een onjuiste inschatting van de verwachting(en) hadden. Daarbij was ook sprake van een paniekreactie van ondernemers die gedwongen moesten sluiten.
Aan welke voorwaarden moeten bedrijven voldoen bij de terugbetaling van de coronaregelingen? Binnen welke termijn moet er worden terugbetaald en tegen welke rente?
UWV hanteert ruime terugbetalingstermijnen voor wat betreft de NOW. Via de website van UWV kunnen werkgevers een betalingsregeling treffen tot en met 36 maanden. Als dit niet genoeg is, kan er telefonisch contact worden gelegd met UWV en wordt er samen gekeken naar de mogelijkheden. Ook is een betaalpauze van een jaar mogelijk. Over het terug te betalen bedrag hoeft geen rente te worden betaald.
Voor ondernemers die leningen bedrijfskapitaal aangaan, geldt dat deze ook terugbetaald moeten worden. In de Tozo (Tozo 5) is geregeld dat de looptijd van de Tozo lening bedrijfskapitaal per 1 juli 2021 is verlengd van maximaal drie jaar en zes maanden tot 5 jaar. De rente van de lening bedrijfskapitaal bedraagt 2%. Bedrijven hoeven de rente en aflossing van de lening bedrijfskapitaal pas terug te betalen vanaf 1 januari 2022. In het tijdvak van 1 januari 2021 tot en met 1 januari 2022 wordt er geen rente opgebouwd over de hoofdsom.
Zoals op 28 juni in de 2e Voortgangsrapportage TVL aan de Tweede Kamer is meegedeeld5, hanteert de RVO ruimhartige termijnen en biedt waar nodig maatwerk, om te voorkomen dat ondernemers door een terugbetaling verder in de problemen raken. Bij het terugbetalen van de TVL kan een ondernemer kiezen voor terugbetaling in zes maandelijkse termijnen of twaalf maandelijkse termijnen. Ook kan een ondernemer aangeven graag een persoonlijke betalingsregeling te treffen. Hiervoor wordt door de RVO persoonlijk contact opgenomen. Indien een ondernemer voor meerdere TVL-periodes moet terugbetalen, volgen deze terugbetalingsverplichtingen elkaar op. Over het terug te betalen bedrag hoeft geen rente betaald te worden. Dat is zo bij zowel terugbetalingstermijnen van zes en twaalf maanden, als bij een persoonlijke betalingsregeling.
Bent u bereid maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat er meer coulance komt, bedrijven meer tijd krijgen voor het verkrijgen van een goedgekeurde verklaring van de accountant en de kosten van de accountant worden gecompenseerd en bent u bereid bedrijven meer tijd te gunnen voor het terugbetalen van eventueel teveel ontvangen coronasteun? Zo neen, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven, kan een werkgever op verzoek 14 weken extra de tijd krijgen om een accountantsverklaring op te sturen en wordt dit in de NOW-regelingen ook mogelijk gemaakt voor een derdenverklaring. De werkgever moet dan wel uiterlijk op 31 oktober 2021 een vaststellingsaanvraag hebben ingediend bij UWV. Met betrekking tot terugbetalingen zijn UWV en RVO al zeer coulant met de gehanteerde termijnen en de mogelijkheden hierbij, zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven. Compensatie van de accountantskosten is niet aan de orde. Wel houdt de Minister van SZW een vinger aan de pols wat betreft de administratieve lasten. Dat is ook de reden dat recentelijk zes administratieve lastenverlichtingen op de controle van de NOW zijn aangekondigd6.
Prullemanderen stikstofregels |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Inkrimpen veestapel kost economie miljarden» en »Economisch klimaat sluipt achteruit»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat forse inkrimping of zelfs het verdwijnen van de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden de Nederlandse economie miljarden euro’s en tienduizenden banen kan kosten?
De heer Van Haga verwijst naar een krantenartikel, waarin uitspraken van een landbouweconoom van het CBS staan over de economische gevolgen van een advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) aan de regering om de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden fors in te krimpen of te doen verdwijnen.2 Besluitvorming over de uitvoering van dit advies, evenals over andere adviezen aan de regering over de stikstofaanpak, moet nog plaatsvinden.
In het aangehaalde artikel geeft een landbouweconoom van het CBS aan dat het «agro-complex» van de vee-industrie € 10 miljard toegevoegde waarde heeft en ruim 300.000 banen omvat.3 De landbouweconoom concludeert, aldus het artikel, dat als de veestapel met de helft wordt ingekrompen, ook de helft van de toegevoegde waarde verdampt. Deze conclusie berust op een onderliggende aanname dat een krimp in toegevoegde waarde proportioneel zou zijn aan een krimp in de veestapel. Dit is echter niet per definitie het geval; de productiviteit en toegevoegde waarde verschillen immers per bedrijf en per sector binnen het agro-complex. Zo hebben duurzamere bedrijven bijvoorbeeld vaak een hogere marge en daarmee meer toegevoegde waarde per product. Indien een veehouderij bijvoorbeeld zou extensiveren, met als gevolg een kleiner aantal dieren, kan het relatief aantrekkelijker worden om in te zetten op kwaliteitsverbeteringen om zo de toegevoegde waarde te verhogen.4
Als een sector door veranderend beleid (of door veranderende marktomstandigheden) krimpt, dan gaat hierbij inderdaad economische activiteit verloren. Gezien het aanpassingsvermogen van de economie, zou een dergelijk verlies echter veelal tijdelijk zijn. Een verlies van economische activiteit in een sector (zoals bijvoorbeeld de agrarische sector) als gevolg van eventuele maatregelen dient te worden afgewogen tegen het verlies of mislopen van economische activiteit in alle sectoren als gevolg van het eventueel niet nemen van deze maatregelen (door onder andere de stikstofproblematiek). Zo wordt het totale economische effect van eventuele inkrimpingsmaatregelen gedempt. Uiteindelijk zal het kabinet bij het maken van beleid veelomvattend diverse publieke belangen dienen te wegen waarbij het kabinet altijd de sociaaleconomische consequenties van de voorgestelde maatregelen beziet.
Wat vindt van het feit dat de door ons zelf opgelegde stikstofregels daar de oorzaak van zijn?
Het kabinet vervult met de maatregelen die het neemt om de stikstofproblematiek op te lossen de verplichtingen die volgen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van Nederland: de Raad van State.5 Het betreft derhalve geen «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties stellen dat ze zonder het stikstofbeleid al voor miljarden aan duurzame investeringen in de regio’s hadden kunnen bijdragen aan de brede welvaart ter plaatse?
Het is mij bekend dat de stikstofproblematiek voor forse belemmeringen heeft gezorgd voor onder andere duurzame investeringen. Dit is uiteraard een onwenselijke situatie. Vanaf het moment dat de Raad van State op 29 mei 2019 stelde dat de Programmatische Stikstof Aanpak niet als basis voor de toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden, zetten het kabinet en de decentrale overheden zich in om oplossingen te vinden voor bedrijven die in Nederland willen investeren. Voorbeelden betreffen onder meer extern salderen, het stikstofregistratiesysteem (SSRS) en de partiële bouwvrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor de bouwsector.
Ook de komende tijd blijven het kabinet en de decentrale overheden zich inspannen om belemmeringen door stikstof voor onder andere duurzame investeringen weg te nemen. Daarbij geldt wel dat Nederland gehouden is aan de juridische verplichting om de natuur te doen herstellen en verbeteren. Hierbij is ook het perspectief van brede welvaart en de kwaliteit van de natuur voor onze leefomgeving van belang. Bij toestemmingverlening voor activiteiten met stikstofuitstoot dienen daarom altijd de effecten voor de natuur in ogenschouw genomen te worden. Het kabinet zet met de structurele aanpak stikstof in op natuurverbetering, ten eerste om te zorgen dat Nederland op termijn weer aan de natuurdoelstellingen voldoet, maar ook om te zorgen dat daarmee weer meer ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen ontstaat.
Deelt u de mening dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen? Zo ja, wilt u zich hard maken om deze onzalige regels te schrappen, zodat onze economie weer kan floreren?
Met betrekking tot de stelling dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2. Met betrekking tot het schrappen van «deze onzalige regels» wil ik nogmaals wijzen op het feit dat er geen sprake is van «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties het volgende stellen: «Als we ook de nationale woningnood, onze kwetsbare wijken, onze slechte onderwijsscores, het gebrek aan structuurversterkende investeringen (kennis, innovatie, duurzaamheid) en bijvoorbeeld onze bereikbaarheid niet flink aanpakken, dan prijzen we ons uit de markt en haken investeerders af.»? Graag een gedetailleerd antwoord met uw oplossingen
Het is goed dat ruim 50 gemeenten en (ondernemers)organisaties een gezamenlijk manifest hebben opgesteld waarin zij richting een volgend kabinet een pleidooi doen om samen te werken aan versterking van het Nederlands vestigingsklimaat. Deze partijen spreken ook hun zorgen uit over hoe het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt. Zorgen die ik vaker hoor tijdens gesprekken met partijen uit het veld.
Sterke clusters – met hun unieke samenwerking tussen grote bedrijven, mkb-bedrijven en kennisinstellingen – zijn belangrijk voor ons huidig en toekomstig verdienvermogen en dragen daarmee bij aan het versterken van de brede welvaart. Een aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van deze clusters (zoals Brainport Eindhoven, Foodvalley in Wageningen en chemiecluster Chemelot) en komt daarmee dus de brede welvaart in Nederland ten goede. Het is de rol van de overheid om de randvoorwaarden te scheppen waarin bedrijven kunnen ondernemen. Dit doet het Rijk niet alleen; ons vestigingsklimaat is mede het resultaat van jarenlange inspanning van Rijk en regio op velerlei terreinen. Het is dan ook een verantwoordelijkheid van ons allen, zowel publieke als private partijen, om onze goede positie te behouden en waar mogelijk te verbeteren.
In het manifest wordt een zestal terreinen genoemd waar de schrijvers graag samen met een komend kabinet publiek-privaat de schouders onder zetten, waaronder leefklimaat, beroepsbevolking, bereikbaarheid, en kennis en innovatie. Op een aantal van de genoemde terreinen heeft het huidige kabinet al stappen gezet. Concrete voorbeelden hiervan op terrein van beroepsbevolking zijn de investering van € 8,5 miljard voor het Nationaal Programma Onderwijs en de opening van de Subsidieregeling omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT en techniek op 1 september 2021. Ook via het Nationaal Groeifonds, waarmee de komende 5 jaar € 20 miljard wordt geïnvesteerd in projecten op gebied van Research & Development en innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur, stimuleert het kabinet investeringen in ons toekomstig verdienvermogen.
Momenteel wordt er aan een actieagenda voor de industrie gewerkt, waarin ook de punten uit het manifest Vestigingsklimaat worden meegenomen. In deze actieagenda wordt nadrukkelijk ingegaan op het vestigingsklimaat, dat een belangrijke randvoorwaarde is voor het versterken van de industrie, en waar dit mogelijk kan worden verbeterd. De uiteindelijke uitwerking van de actieagenda is aan een volgend kabinet.
De problemen veroorzaakt door werk aan de Haringvlietbrug |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenstrop door files en omrijden door werk aan Haringvlietbrug: «Absurd en onaanvaardbaar»»?1
Ja.
Waarom zijn de eerdere signalen uit 2017, waarin duidelijk werd dat er dringend onderhoud noodzakelijk was, genegeerd en is er niet tijdig reparatie en onderhoud uitgevoerd?
De signalen uit 2017 zijn serieus opgepakt. Op basis van de signalen zijn destijds direct maatregelen getroffen. Zo is de klep met een spoedreparatie versterkt door een herontwerp van de klemmen. Dit herontwerp is tot stand gekomen uit een expertmeeting van Rijkswaterstaat met verschillende aannemers en ingenieursbureaus. Aansluitend is een herberekening uitgevoerd ten aanzien van constructieve veiligheid van de klep. Uitkomst daarvan was, dat door de reparatie de restlevensduur kon worden opgerekt tot eind 2022/begin 2023 op voorwaarde dat het aantal brugopeningen beperkt zou worden. Hier zijn destijds de bestuurlijke partners en verschillende brancheorganisaties (o.a. Schuttevaer, HISWA-RECRON en TLN) in een daarvoor georganiseerd overleg van op de hoogte gesteld. Vervolgens is de aanpak van de brug opgenomen in het programma Vervanging en Renovatie en is gestart met de planfase. Deze planfase is in het eerste kwartaal van 2021 afgerond en op basis daarvan is gestart met de voorbereiding van de realisatie. De voorbereiding van de vervanging van de klep van de Haringvlietbrug is inmiddels in volle gang. In juli 2021 is formeel de aanbesteding gestart. In de voorbereiding op de aanbesteding en tijdens de planfase hebben al meerdere consultatiegesprekken met marktpartijen plaatsgevonden. Vanaf medio 2023 vindt naar verwachting de vervanging van de klep en de vernieuwing van de systemen plaats. Meer duidelijkheid over de haalbaarheid van deze planning kan begin volgend jaar gegeven worden als de aannemer die het werk gaat uitvoeren ook gecontracteerd is. Daarnaast zijn er verschillende risico’s die voor vertraging kunnen zorgen. Hierbij kan gedacht worden aan gevolgen van langere levertijden voor bouwmaterialen.
Zijn alle alternatieven onderzocht om de reparatie sneller uit te kunnen voeren en/of met minder hinder voor het verkeer? Kunt u die alternatieven naar de Kamer sturen?
In een expertmeeting van Rijkwaterstaat zijn verschillende opties onderzocht om de bevestiging van de klemmen te verbeteren of om op andere wijze de levensduur van de brug te verlengen. Hierbij zijn naast de gekozen maatregelen de volgende opties verkend:
Hoe verantwoordt u de kosten à 53 miljoen die de transportsector door het slechte onderhoud nu moet gaan maken?
Om de veiligheid van vaarweg- en weggebruikers te kunnen borgen, de brug beschikbaar te houden voor verkeer en verdere beperkingen te voorkomen, is besloten tot deze maatregel.
Bent u bereid de schade te vergoeden die belanghebbenden aantoonbaar lijden?
Burgers en bedrijven die schade menen te ondervinden door maatregelen van Rijkswaterstaat kunnen compensatie aanvragen. Deze aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019.
Zijn er in Nederland meer bruggen waar bijvoorbeeld klemmen en/of platen los aan het raken zijn?
De situatie bij de Haringvlietbrug lijkt geen gevolgen te hebben voor andere bruggen. De toepassing van een aluminium dek in het hoofdwegennet bij een brug als de Haringvlietbrug is vrij uniek. Hoewel er meerdere bruggen zijn met een aluminium dek, bijvoorbeeld die in de Zandkreekdam, worden deze bruggen minder zwaar belast, waardoor de problematiek bij de Haringvlietbrug voor zover nu bekend op zich zelf staat.
Over het algemeen geldt dat komende jaren meer situaties als bij de Haringvlietbrug zich zullen gaan voordoen. Het einde van de technische levensduur van een groot aantal bruggen, tunnels, viaducten en sluizen in Nederland is in zicht. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar het antwoord bij vraag 7 van de heer de Groot (VVD).
Zijn er situaties denkbaar waarbij het onderhoud van bruggen in zo’n slechte staat is dat de verkeersveiligheid per direct in het geding is?
De inzet van Rijkswaterstaat is erop gericht om de verkeersveiligheid ten alle tijden de borgen. Veel bruggen, tunnels, viaducten en sluizen in Nederland zijn aan het einde van de levensduur en moeten worden vervangen of gerenoveerd. Aan het einde van de levensduur neemt de kans op verstoringen toe. Tot aan een renovatie of vervanging houden we deze bruggen, tunnels en viaducten extra in de gaten door middel van periodieke inspecties of monitoring. Ook kunnen zich onverwachte omstandigheden voordoen, zoals storingen of een mankement. Soms zijn daarom ingrepen nodig om een brug veilig te kunnen blijven gebruiken, zoals nu bij de Haringvlietbrug. In zo’n geval neemt Rijkswaterstaat direct maatregelen, zoals het uitvoeren van spoedreparaties en/of het deels afsluiten van de brug of tunnel. Dit betreft overigens niet alleen bruggen, dat geldt ook voor de andere onderdelen in het hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem.
Wanneer gaat u fors meer geld investeren in achterstallig onderhoud van onze weginfrastructuur?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 10 juni 2021 (Kamerstuk 35 570-A-61) over de instandhouding van de Rijksinfrastructuur. De validatie van PWC│REBEL wijst uit dat de budgetbehoefte voor de periode 2022–2035 in de orde van gemiddeld € 1 miljard per jaar hoger ligt dan het beschikbare budget. Dit is exclusief het inlopen van het uitgesteld onderhoud en nieuwe ontwikkelingen. Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is eind 2020 besloten voor zowel 2022 als 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald. Het streven is om in het kader van de ontwerpbegroting 2022 en in aanvulling op eerdere impulsen opnieuw middelen uit latere jaren naar voren te halen om meer onderhoudswerkzaamheden in de periode tot en met 2023 uit te kunnen voeren. Het nieuwe Kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van het hoofdvaarwegennet, hoofdwegennet en hoofwatersysteem voor de jaren daarna. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 10 juni 2021 (Kamerstuk 35 570-A-61) is er vanaf 2024 sprake van een tekort op het budget voor instandhouding. Voldoende budget voor instandhouding is nodig om ongewenst uitstel van onderhoud te voorkomen en objecten tijdig te kunnen renoveren of vervangen.
De verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant. |
|
Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van rechtbank Amsterdam d.d. 26 april inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant?1
Ja, daar hebben we kennis van genomen.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat een coffeeshop – nu deze als koper van wiet in contanten – waarschijnlijk onder de werking van artikel 1 a lid 4 sub d onder i van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) valt, waarvan de definitie luidt: «natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps of bedrijfsmatig handelen als koper of verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000,– of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat»?
De Wwft is onder meer van toepassing op transacties boven € 10.000,– of meer die contant worden betaald aan beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Een coffeeshop valt, indien aan de grens van € 10.000,– euro wordt voldaan, onder de reikwijdte van de Wwft. In dat geval moet cliëntenonderzoek worden verricht en geldt de verplichting ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Hierbij merken wij evenwel op dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM).2 Zoals algemeen bekend brengt dit gedoogbeleid met zich dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Het enkele gegeven van niet-transparantie geeft echter geen aanleiding tot het melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU-Nederland door een coffeeshop.
Indien u van mening bent dat een coffeeshop als zodanig kan worden gekwalificeerd, kunt u dan ook aangeven hoeveel Financial Intelligence Unit-meldingen er de afgelopen jaren door coffeeshops zijn gedaan en op welke wijze deze hun Wwft-verplichtingen invullen?
Uit de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland3 blijkt dat door de meldersgroep overige handelaren in 2018 167, in 2019 356 en in 2020 477 ongebruikelijke transacties zijn gemeld. Verdere navraag bij de FIU-Nederland leverde op dat geen meldingen daarvan afkomstig zijn van coffeeshops.
Kunt u ook aangeven hoeveel vervolgingen er door het OM in gang zijn gezet, omdat er twijfel was over de nakoming van Wwft-verplichtingen door coffeeshops en hun leidinggevend personeel?
Het OM heeft laten weten dat in de OM-systemen niet wordt geregistreerd welke werkzaamheden door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon worden uitgevoerd, dus ook niet of sprake is van een coffeeshop of leidinggevend personeel van een coffeeshop. Er zijn dan ook geen cijfers bekend over eventuele vervolgingen van coffeeshops of leidinggevend personeel wegens het niet-nakomen van verplichtingen op grond van de Wwft.
Indien uit uw antwoord is af te leiden dat dit een blinde vlek is in de toepassing van de wet, kunt u dan uitleggen waarom er wel gehandhaafd en vervolgd wordt bij andere Wwft-instellingen terwijl coffeeshops in het kader van hun verplichtingen in het kader van de Wwft vrij spel hebben?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het verschil met andere beroeps- en bedrijfsmatig handelaren in goederen te verklaren vanuit het gegeven dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops.
Het Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van de Wwft door onder andere beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Het Wwft-toezicht op coffeeshops wordt in lijn met het gedoogbeleid uitgeoefend. Dit betekent dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen. Hierbij zij opgemerkt dat in de geest van het arrest van de Hoge Raad uit 2002 van een exploitant van het gedoogbeleid in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop van softdrugs over facturen van de leverancier beschikt.4 Dit brengt met zich mee dat een dergelijke Wwft-controle niet alleen in zou indruisen tegen de uitgangspunten van het gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van softdrugs door coffeeshops, maar gelet hierop ook niet goed mogelijk is.
Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen.
Overigens merken wij op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid.
Betekent dit dat de NAM geen afstand heeft gedaan van haar eigendomsrecht op het productiewater?
Nee, door het productiewater te injecteren heeft NAM geen afstand gedaan van haar eigendomsrecht. NAM is nog steeds eigenaar van en verantwoordelijk voor het productiewater.
Zo nee, betekent dit dat de NAM aansprakelijk blijft voor gevaarzetting en alle eventuele schade en volgschade als gevolg van de proceswaterberging in ondergrondse lege gasvelden in zoutcavernes in Twente?
NAM is verantwoordelijk voor de oliewinning in Schoonebeek. Zij is ook verantwoordelijk voor het productiewater dat daarbij ontstaat en dus ook verantwoordelijk voor eventuele schades die volgen uit het injecteren van het productiewater. Indien schades door bodembeweging ten gevolge van de waterinjectie ontstaan dan vallen deze onder het schadeprotocol voor kleine velden en worden deze behandeld door de Commissie Mijnbouwschade.1
NAM slaat geen productiewater op in zoutcavernes. NAM injecteert het productiewater uit Schoonebeek in uitgeproduceerde gasvelden waaruit niet langer gas wordt gewonnen. In een gasreservoir zit van nature gas opgesloten. Het gas kan niet uit het reservoir ontsnappen omdat het reservoir is afgesloten met een dikke, ondoordringbare laag bestaande uit zout en anhydriet. NAM heeft destijds het gas gewonnen waardoor in het reservoir de mogelijkheid is ontstaan om productiewater te injecteren. De risico’s van dergelijke injectie zijn uitgebreid onderzocht en klein en beheersbaar gebleken.
Een gasveld verschilt wezenlijk van een zoutcaverne. Een zoutcaverne is een door de mens gemaakt holte in een zoutlaag. De vorm van een zoutcaverne bevordert zoutoplossing, zodat het zout efficiënt kan worden gewonnen. De lege ruimte van een zoutcaverne heeft een hoogte in de orde grootte van honderden meters en een diameter van tientallen meters. Ter vergelijking, de Eiffeltoren kan rechtop in een zoutcaverne staan. Dit is niet mogelijk in een (uitgeproduceerd) gasveld, want een gasveld heeft geen grote lege ruimte. Het gas bevindt zich in een poreus gesteente. Vanwege deze verschillen zijn de risico’s van injectie in een zoutcaverne ook anders dan injectie in een uitgeproduceerd gasveld.
In december 2016 heeft TNO het rapport2 «Waterinjectie in Twentse gasvelden» gepubliceerd. De onderzoekers hebben aangegeven dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de waterinjectie in de Twentse gasvelden zal leiden tot de vorming van zoutcavernes.
Wordt het productiewater teruggewonnen zodra dat rendabel kan? Zo ja wanneer, zo nee waarom niet?
NAM is eigenaar van het injectiewater en kan wanneer zij dat wil het injectiewater terugwinnen. Of het terugwinnen van het injectiewater rendabel is, is een zaak van NAM. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen ontvangen dat NAM voornemens is om het geïnjecteerde water terug te winnen. Conform de huidige vergunning wordt de waterinjectie iedere zes jaar geëvalueerd. Naar aanleiding van de in 2016 uitgevoerde evaluatie is geconcludeerd3 dat het injecteren van het productiewater uit Schoonebeek nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode is. Op verzoek van uw Kamer4 voert NAM de aanstaande herevaluatie dit jaar uit. Delen van de herevaluatie zijn echter vertraagd vanwege de aanvullende onderzoeken naar put ROW-2 die NAM in opdracht van SodM moet uitvoeren en worden meegenomen in de herevaluatie.5
Als de NAM geen eigenaar meer is van het productiewater, wie is dan aansprakelijk voor eventuele schade als gevolg van de proceswaterberging in de Dinkellandse zoutcavernes?
Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. NAM is aansprakelijk voor eventuele schade van het bergen van productiewater in uitgeproduceerde gasvelden.
Houden de locale en regionale calamiteitenplannen rekening met eventuele calamiteiten door de proceswaterberging in de Dinkellandse zoutcavernes, met name met verkeersproblemen door beschadigde wegen, gevaren voor de volksgezondheid door vervuild drinkwater en gebrek aan schoon drinkwater of bevloeiingswater voor de landbouw en schade aan huizen vergelijkbaar met die in Groningen door gaswinning? Zo ja hoe, zo nee, waarom niet?
Mede met het oog op de zoutwinning en ondergrondse opslagen in de regio is in het Regionaal Risicoprofiel Twente het scenario «incident met ondergrondse opslag» uitgewerkt. Met de uitwerking van dit scenario wordt gekeken met welke veiligheidsrisico’s er rekening moet worden gehouden en welke maatregelen daarbij van toepassing kunnen zijn. Veiligheidsregio Twente heeft een crisisorganisatie ingericht die rekening houdt met de geïdentificeerde risico’s uit het Regionaal Risicoprofiel Twente. De beheerder van de locatie is zelf verantwoordelijk voor calamiteitenplannen voor incidenten op de locatie. De crisisorganisatie van de veiligheidsregio is voorbereid om met mogelijke effecten (inclusief de drinkwatervoorziening) die in de omgeving kunnen optreden om te gaan.
Op welke wijze wordt tijdelijk of blijvend voorzien in drinkwater indien de huidige Twentse drinkwatervoorraad niet langer geschikt blijkt voor consumptie?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er nulmetingen gedaan om later te kunnen vast stellen of en zo ja welke schade eventueel te wijten is aan de proceswaterberging van de NAM in de gemeente Dinkelland? Zo nee, waarom niet?
Eerder is mijn ambtsvoorganger, per brief d.d. 18 december 2018
(Kamerstuk 32 849, nr. 156), uitgebreid ingegaan op de vraag in hoeverre een nulmeting zinvol is bij mijnbouwactiviteiten. Mijn ambtsvoorganger heeft toen, mede naar aanleiding van een advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) geconcludeerd dat, vanwege de beperkte waarde van de nulmeting aan gebouwen voor de schadeafhandeling en de beschikbaarheid van een beter alternatief, het verstandig is in te zetten op het (bij)plaatsen van versnellingsmeters waar nodig, zodat betere monitoring kan plaatsvinden.
In het geval van de waterinjectie in Twente zijn er vooraf geen nulmetingen gedaan. Uit de vooraf uitgevoerde milieueffectrapportage (MER) blijkt dat de kans op bodembeweging als zeer klein wordt ingeschat. De bodembeweging in Twente wordt zorgvuldig gemonitord conform het meetplan dat specifiek voor deze regio is opgesteld door NAM en jaarlijks wordt geactualiseerd. SodM beoordeelt het plan en ziet toe op de naleving ervan. Het meetplan is beschikbaar via het Nederlandse Olie- en Gasportaal (NLOG).6
Mogelijke bodemdaling of -stijging wordt gemeten via waterpassing en satellieten. Sinds de waterinjectie is de mate van deze bodembeweging beperkt. De rapportages hiervan zijn beschikbaar via het NLOG. Seismiciteit wordt gemeten met het meetnetwerk van KNMI. In 2015 is het meetnetwerk in Twente uitgebreid met zeven extra versnellingsmeters en geofoons. Het uitgebreide netwerk is sinds begin 2016 volledig actief. Met het netwerk kunnen aardbevingen vanaf magnitude 0,5 op de schaal van Richter worden waargenomen. Deze nauwkeurigheid is vergelijkbaar met de nauwkeurigheid waarmee de seismiciteit van het Groningenveld wordt gemonitord. De waterinjectie in Twente heeft vooralsnog niet tot waarneembare seismiciteit geleid.
Is het nog wel verantwoord om met de proceswaterlozing in zoutcavernes door te gaan nu de overheid of andere aansprakelijke partijen niet in staat blijken grootschalige schadevergoedingen met vele duizenden gedupeerden voortvarend af te wikkelen, mede gezien de zeer slechte ervaringen met afwikkeling van schade door de gaswinning in Groningen en de Toeslagenaffaire bij de Belastingdienst?
Het mijnbouwsysteem in Nederland is zo ingericht dat het alleen mogelijk is om vergunningen binnen de geldende wet- en regelgeving te verlenen. Voordat een vergunning wordt verleend, moeten de mogelijke risico’s uitgebreid in kaart worden gebracht. Alleen wanneer de risico’s aanvaardbaar worden geacht en de activiteit veilig kan worden uitgevoerd, wordt de vergunning verleend. De vergunning verplicht de operator, in dit geval NAM, om de mijnbouwactiviteit op een veilige en verantwoorde wijze, conform de regels uit te voeren. SodM houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op de mijnbouwactiviteit. Bij incidenten of misstanden die mogelijk tot een incident kunnen leiden, treedt SodM op en moet de operator verantwoordelijkheid nemen. In het geval dat er schade optreedt, kan degene die schade lijdt terecht bij de Commissie Mijnbouwschade. Conform de huidige vergunningen wordt de waterinjectie iedere zes jaar geëvalueerd waarbij de wijze van verwerking van het productiewater uitgebreid wordt geanalyseerd. De aanstaande evaluatie wordt op verzoek van uw Kamer vervroegd uitgevoerd.7
Bij de vergunningverlening voor de waterinjectie is het bovenstaande proces gevolgd en op basis hiervan is geconcludeerd dat het verantwoord is om deze activiteit uit te voeren. Daarnaast komt het bergen van productiewater in uitgeprocedeerde gasvelden overeen met het in 2019 gepubliceerde Europees richtsnoer8 over de best beschikbare technieken voor de olie- en gasindustrie. De injectie van productiewater heeft in dit richtsnoer de voorkeur gekregen boven de zuivering daarvan.
Het bericht 'Winair bungelt aan randje faillissement' |
|
Aukje de Vries (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Winair bungelt aan randje faillissement»? Wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat zouden de gevolgen zijn van een faillissement van Winair voor de bereikbaarheid van de Caribische delen van het Koninkrijk, onder meer Saba?
Winair is de enige lijnvluchtaanbieder die reguliere vluchten aanbiedt naar Saba en Sint Eustatius. Mocht Winair failliet gaan, dan vinden er (voorlopig) geen lijnvluchten plaats naar deze eilanden, hooguit charters. Daarmee komt de bereikbaarheid van Caribisch Nederland onder druk te staan.
Wat zouden de gevolgen van een faillissement van Winair in financiële zin zijn voor Nederland?
Nederland heeft 10.000 aandelen in Winair (7,95%) met een nominale waarde van USD 560.000 die kosteloos zijn verkregen en daarom voor € 0 op de balans staan. Afschrijving ervan zou de balans dus niet beïnvloeden. De hangar van Winair geldt als onderpand als het bedrijf de hypothecaire lening van USD 3 mln., die zij met de Nederlandse Staat afsloot in 2020, niet kan terugbetalen. De boekwaarde is getaxeerd op USD 6 mln., en de executiewaarde op USD 4,5 mln. Daarom is de verwachting dat bij een faillissement van Winair de hangar voldoende opbrengt om de lening terug te betalen. Indien Winair failliet gaat, is inzet van de rijksoverheid mogelijk nodig om te zorgen dat Saba en Sint Eustatius bereikbaar blijven.
Bent u het met de stelling eens dat Winair van groot belang is voor de verbindingen tussen en naar de Caribische delen van het Koninkrijk?
Winair is op dit moment de enige luchtvaartmaatschappij die reguliere verbindingen verzorgt tussen Sint Maarten en Saba; en tussen Sint Maarten en Sint Eustatius.
In hoeverre klopt het dat Winair opnieuw in onderhandeling is met Nederland voor aanvullende financiële steun? Wat is de financieringsbehoefte voor de komende periode? Wat is de stand van zaken met betrekking tot Winair en de eventuele onderhandelingen en welke voorwaarden worden daar dan eventueel aan verbonden? En hoe wordt, indien er aanvullende steun zou komen, geborgd dat het geld goed wordt ingezet, en is er dan ook weer sprake van onderpand?
Winair heeft een steunverzoek ingediend bij de Nederlandse Staat. Dat is door het Ministerie van EZK behandeld middels het daarvoor opgestelde afweegkader steunverzoeken individuele bedrijven. Het EZK-projectteam dat zich hiermee bezighoudt, meldde in juni 2021 dat Winair een financieringsbehoefte heeft van enkele miljoenen Amerikaanse dollars. Het is primair aan de grootaandeelhouder Sint Maarten om steun te overwegen. Op dit moment is steun vanuit Nederland (nog) niet aan de orde. Vanwege het Nederlandse belang in de bereikbaarheid van Saba en Sint Eustatius houden wij een vinger aan de pols.
Welke financiële steun heeft Winair in de afgelopen tijd, in verband met de coronacrisis, vanuit Nederland ontvangen, en eventueel ook in de periode pre-corona? Hoe is dit geld ingezet? Hoe is gewaarborgd dat dit geld op een goede manier is ingezet? Waarom was dit geld uiteindelijk niet voldoende? Hoe zit het met het luchthavengebouw van Winair als onderpand? Hoe is de governance en bestuur geregeld van Winair, ook vanuit de positie als beleidsdeelneming vanuit Nederland?
Winair heeft – sinds Nederland de staatsdeelneming in 2010 ten dele van het land Nederlandse Antillen overnam tot aan december 2020 – nooit geld van de Nederlandse overheid ontvangen. Dat kunt u ook terugzien in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen. In december 2020 besloot de rijksoverheid om – naar aanleiding van de COVID-19-pandemie – wel noodsteun te verstrekken in de vorm van een hypothecaire lening, zodat het bedrijf zijn voornaamste schuldeisers en de salarissen van zijn personeel kon betalen. Deze noodsteun is verstrekt vooruitlopende op een definitieve financieringsoplossing. Het is primair aan de grootaandeelhouder Sint Maarten om steun te bieden. Een beslissing over Nederlandse steun heeft het kabinet nog niet genomen.
Winair heeft van de Nederlandse overheid behalve de hypothecaire lening geen verdere COVID-steun ontvangen. De hangar dient als onderpand voor de hypothecaire lening.
Informatie over de governancestructuur van Winair wordt jaarlijks gepubliceerd in het jaarverslag staatsdeelnemingen. Voor de volledigheid heb ik de bevoegdheden van het Rijk als aandeelhouder als bijlage toegevoegd.
Welke toekomstvisie heeft dan wel ziet u voor beleidsdeelneming Winair?
Op dit moment evalueer ik de staatsdeelneming in Winair. Naar aanleiding daarvan wordt bezien of dit instrument nog altijd het meest geschikt is om het publieke belang van de bereikbaarheid van Caribisch Nederland te borgen. Zodra daarover meer bekend is, zal ik uw Kamer informeren. Naar verwachting is dit later dit jaar.
Wat is de stand van zaken van de plannen voor de ferryverbinding tussen de bovenwindse eilanden, die medio 2021 van start zou gaan? Welke vertraging heeft dit opgelopen door de coronacrisis?
Het aanbestedingstraject voor de veerdienst is inmiddels door Saba en Sint Eustatius gestart. Eventueel geïnteresseerde marktpartijen hebben zes weken de tijd om een voorstel in te dienen. De verwachting is dat medio augustus de selectie kan plaatsvinden en dat vervolgens het aanbestedingstraject kan worden afgerond. Het project heeft door de coronacrisis hoofdzakelijk vertraging opgelopen doordat onduidelijk was wanneer de reisbewegingen dermate zouden aantrekken dat het opportuun zou zijn om de veerdienst op te starten.
Kunt u garanderen dat de ferryverbinding van start kan gaan, zodra de eilanden weer open gaan, zodat het toerisme weer volop van start kan gaan?
Of de veerdienst daadwerkelijk van start kan gaan is met name afhankelijk van het vinden van een geïnteresseerde en geschikte marktpartij om de veerdienst te exploiteren. Indien het aanbestedingstraject succesvol verloopt en een geschikte kandidaat zich aandient, is de verwachting dat in november/december dit jaar de veerdienst van start kan gaan.
Malafide makelaars |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat malafide makelaars massaal buiten hun boekje gaan1 en de bevindingen van Vereniging Eigen Huis dat «veel makelaars zich schuldig maken aan onderonsjes en listen om de prijs op te drijven of hun eigen klant voor te trekken»?
Ja, ik ben bekend met de resultaten van het meldpunt van de Vereniging Eigen Huis over misstanden in de makelaarswereld en de berichtgeving daarover in de media.
Wat vindt u ervan dat er bij het Meldpunt Oneerlijke Biedingspraktijken in korte tijd ruim 600 klachten zijn binnengekomen? Hebt u zicht op de totale omvang van deze malafide praktijken?
Ten eerste ben ik Vereniging Eigen Huis dankbaar voor het openen van het meldpunt en daarmee het inzichtelijker maken van de misstanden die momenteel spelen. Hoewel ik geen precieze cijfers heb over de totale omvang, is mijn verwachting dat nog niet alle wanpraktijken gemeld geworden. Door het gebrek aan transparantie weten veel consumenten immers niet wanneer zij door dit soort praktijken benadeeld worden. Ik heb daarom de sector al eerder opgeroepen om het koopproces transparanter te maken2.
De signalen vanuit onder andere het meldpunt van Vereniging Eigen Huis zijn dan ook aanleiding om niet langer te wachten op initiatief van de sector, maar het voortouw te nemen in het zetten van concrete vervolgstappen. Ik werk daarom momenteel met brancheorganisaties en andere betrokken partijen aan concrete afspraken over een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces. Daarbij stellen we duidelijke regels op waar alle partijen in de markt zich aan dienen te houden.
Hoe reageert u op de bevindingen van VEH dat er in
Ik veroordeel deze praktijken. Het is de verantwoordelijkheid van de brancheorganisaties om hiertegen op te treden. Ook zijn deze praktijken voor mij aanleiding voor het zetten van concrete vervolgstappen. Samen met de sector stel ik duidelijke regels op over een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces. Dit doe ik samen met betrokken brancheorganisaties, Vereniging Eigen Huis en een aantal vernieuwende partijen in de markt zoals Huispedia, Bieden en Wonen en Makelaarsland.
Bent u ervan op de hoogte dat bestaande koopwoningen in mei 2021 gemiddeld 12,9% duurder waren dan een jaar eerder (de grootste stijging sinds 2001)?2 Deelt u de conclusie dat een gemiddelde woning voor een doorsnee gezin nú al onbetaalbaar is en dat extra, bewuste prijsopdrijving door malafide makelaars ronduit onacceptabel is? Hoe gaat u hen een halt toeroepen?
Daar ben ik van op de hoogte. Een betaalbare woning moet voor iedereen toegankelijk zijn. Daarom zet ik onder meer in op het stimuleren van de bouw. Mede met de woningbouwimpuls probeer ik onder andere voor starters en middeninkomens meer woningen te realiseren. Dat laat onverlet dat bewuste prijsopdrijving door makelaars onacceptabel is. Ik zet daarom nu vervolgstappen door met verschillende betrokken organisaties concrete afspraken te maken over een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces.
Deelt u de mening dat niet het belang van de makelaars, maar het belang van de huizenkopers en -verkopers voorop moet staan – en zeker in tijden van wooncrisis? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat het biedingsproces eerlijker en transparanter wordt en er een eind komt aan de vriendjespolitiek onder makelaars?
Zoals reeds toegelicht in de voorgaande antwoorden, vind ik dergelijke praktijken ontoelaatbaar. Zoals ik in mijn brief van 22 april 2021 aan uw Kamer heb aangegeven, spelen makelaars een belangrijke rol in het aankoopproces, omdat ze vraag en aanbod van woningen bij elkaar brengen.4 Het is belangrijk dat een koper of een verkoper ervan op aan kan dat een makelaar integer handelt. Het meldpunt van Vereniging Eigen Huis laat zien dat dit niet altijd het geval is. Daarom is het tijd voor vervolgstappen om tot een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces te komen.
Hoe reageert u op de bevindingen van VEH dat «het advies gegeven wordt om een gesloten envelop met € 5.000 bij de makelaar in te leveren wanneer je op een woning wilt meebieden»? Deelt u de conclusie dat dit je reinste omkoperij is? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de bevindingen van VEH dat «verkopers van hun makelaar te horen krijgen dat er weinig interesse in het huis zou zijn en dat vervolgens de makelaar zélf het huis koopt» (voor een goede prijs)? Deelt u de conclusie dat dit pure misleiding is? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de alomvattende conclusie dat deze makelaars de wooncrisis misbruiken om – over de rug van kopers en verkopers – hun eigen zakken te vullen? Hoe gaat u kopers en verkopers beter tegen hen beschermen?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 7 september jl. heb ik de woorden wanpraktijken en excessen gebruikt.
Een makelaar die integer handelt, de regels naleeft en daar transparant over is kan juist nu een belangrijke toegevoegde waarde leveren voor veel kopers en verkopers. Door duidelijke regels op te stellen over een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces kunnen kopers en verkopers straks met meer vertrouwen van de diensten van makelaars gebruik maken.
De export van giftige benzine |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekent met het artikel «Laatste waarschuwing aan oliebedrijven: stop met export giftige benzine»?1
Ja.
Kent u het onderzoek van TNO waarin wordt bevestigd dat Nederlandse oliebedrijven milieuvervuilende en kankerverwekkende benzine exporteren naar arme landen?
Ja.
Kunt u aangeven wanneer deze constatering dat Nederlandse bedrijven giftige benzine exporteren naar arme landen eerder is vastgesteld? Sinds wanneer speelt deze casus?
Kunt u aangeven of deze bedrijven op deze aantijgingen hebben gereageerd? Zo ja, hoe reageren de betrokken bedrijven op dit niet zijnde «maatschappelijk verantwoordt ondernemen»? Past deze handelwijze in hun missie, visie en/of strategie?
Heeft de overheid stappen ondernomen tegen deze bedrijven of hen anderszins aangesproken op deze praktijken? Is de overheid daartoe bevoegd?
Kunnen deze exporten van giftige benzine per direct worden stilgelegd tegen bepaalde dwangsommen? Zo ja, wordt dit toegepast? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel meer giftig en schadelijk deze brandstof is ten opzichte van de brandstof die gebruikt wordt in Europa?
In genoemd recent TNO-rapport naar de giftigheid en schadelijkheid van dit soort autobrandstoffen wordt geconcludeerd dat hogere zwavelgehaltes bij het gebruik van deze brandstoffen leiden tot hogere emissies van zwaveloxiden en schadelijk sulfaathoudend fijnstof. Daarbij schaden deze in ernstige mate de goede werking van een katalysator, waardoor overige luchtverontreinigende stoffen in verhoogde mate worden geëmitteerd. Blendcomponenten met een hoog benzeengehalte of een hoge dampdruk (zoals butaan) doen de emissies nog eens verder toenemen, vooral bij oudere auto’s. Samengevat concludeert TNO dat onnodig hoge gehalten van zwavel en metalen in benzine leiden tot een hogere uitstoot van voor de volksgezondheid schadelijke stoffen: zwaveloxiden, fijnstof, stikstofoxiden, koolmonoxide en koolwaterstoffen. Dit leidt vervolgens tot de vorming van secundaire deeltjes, verzuring, eutrofiëring en smog. Dit leidt tot een verhoogde kans op kanker, COPD, longontsteking, acute lagere luchtweginfecties, foetale groeivertraging en ischemische hartziekten. Zoals eerder genoemd vind ik deze situatie zeer onwenselijk.
Kunt u aangeven welke juridische handvatten de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nu ook zegt te hebben om bedrijven aan te pakken, welke eerder blijkbaar niet toereikend waren, aangezien de ILT de bedrijven al jaren waarschuwt dat ze moeten stoppen?
Uit het recente TNO-rapport9 is nog duidelijker dan voorheen naar voren gekomen wat de impact is van de export van in Nederland samengestelde autobrandstoffen, en ook dat de praktijk nog onvoldoende is veranderd. Dit rapport geeft daarmee nieuwe en extra aanleiding om de sector nadrukkelijker aan te spreken op hun zorgplicht op grond van artikel 9.2.1.2 Wet milieubeheer, en dat doet de ILT dus ook (zie verder de antwoorden op de vragen 3 t/m 6).
Kunt u bevestigen dat de juridische grond waarop de ILT zich beroept (een onderdeel uit de Nederlandse Wet Milieubeheer) er nu wel is?
Zie antwoorden op de vragen 3 t/m 6.
Kunt u aangeven in welke landen deze giftige benzine is geleverd?
Van veel vrachten met dit soort brandstoffen kon de ILT niet precies achterhalen aan welke landen deze (uiteindelijk) zijn geleverd, omdat de vrachten doorgaans worden overgeladen op kleinere tankers richting eindbestemmingen. Voor zover de ILT eindbestemmingen heeft kunnen afleiden aan de benaming, documenten en scheepsbewegingen, zijn deze autobrandstoffen in ieder geval geleverd aan Senegal, Guinea, Sierra Leone, Ghana, Benin en Nigeria.
Betreft dat ook landen in de focusregio’s van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot ontwikkelingsdoelen die wij onszelf hebben gesteld?
Van de hiervoor genoemde West-Afrikaanse landen vallen Nigeria en Senegal binnen de focusregio Sahel. In alle gevallen gaat het om praktijken aan Nederlandse/Europese zijde die niet in overeenstemming zijn met de door de VN vastgestelde duurzame ontwikkelingsdoelen voor 2030 (de SDG’s), in het bijzonder SDG 3 (goede gezondheid en welzijn), SDG 7 (betaalbare en duurzame energie) en SDG 13 (klimaatactie).
Kunt u aangeven welke vormen van procedures de bedrijven hebben om een eventuele claim van ILT aan te vechten?
Als de ILT besluit een last onder dwangsom op grond van de Wet milieubeheer aan te zeggen, dan is dit een bestuursrechtelijke sanctie waartegen een bedrijf bezwaar en beroep kan aantekenen. Spoedshalve kan een bedrijf ook een aanvraag voor een voorlopige voorziening indienen bij de rechter.
Kunt u aangeven of het ook andere Europese bedrijven betreft?
De ILT houdt toezicht binnen Nederland en heeft geen zicht op buiten Nederland opererende bedrijven. Desalniettemin is duidelijk dat dit soort brandstoffen ook vanuit andere landen wordt geëxporteerd en om die reden heeft de ILT onder meer de toezichthouder in Antwerpen geïnformeerd over de constateringen in het recente TNO-rapport.
Kunt u aangeven in hoeverre deze casus ook betrekking heeft op Europese wet- en regelgeving?
Bestaande Europese regelgeving, in het bijzonder de richtlijn inzake de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof (98/70/EG), bevat onder meer milieutechnische eisen voor diesel, benzine en scheepsbrandstoffen. Deze regels zien op het in de handel brengen van deze producten binnen en tussen EU-lidstaten. Uw vragen gaan echter over export naar niet-EU landen en daarop heeft deze richtlijn geen betrekking (en dus heeft de Europese Commissie ter zake ook geen formele rol).
Zoals aangegeven aan uw Kamer zet ik mij Europees en mondiaal op verschillende manieren in op dit onderwerp vanwege de winst die geboekt kan worden voor luchtkwaliteit, gezondheid, veiligheid en klimaat.
Is de Europese Commissie hier van op de hoogte en gerechtigd stappen te ondernemen tegen deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven in hoeverre bedrijven van buiten Europa eveneens voor de binnenmarkt afgekeurde brandstof dumpen in armere landen?
Daar is geen zicht op, maar in dit verband is het wel goed om de inzet van het United Nations Environment Programme (UNEP) te noemen om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen (zie ook de antwoorden op de volgende vragen).
Wijken betreffende milieuregels ook af in middeninkomens- of westerse landen?
Kunt u nagaan of de landen waar de brandstof is gedumpt hier bezwaar tegen hebben aangetekend?
Zijn de ontvangende landen geïnformeerd door Nederlandse autoriteiten over de export van vervuilde brandstoffen? Zo ja, wat zijn de reacties? Zo nee, waarom niet?
Wat wordt er aan gedaan en welke gesprekken zijn er gaande om ook andere landen in de wereld er toe aan te zetten om alleen «schone» brandstof toe te laten?
Wat vindt u een redelijke reactie van de bedrijven op deze aantijgingen?
De stijgende energielasten |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Forse stijging energierekening dreigt voor 5,5 miljoen huishoudens per 1 juli»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de zoveelste stijging van de energierekening (tussen gemiddeld 160 euro en 400 euro per jaar) in aantocht is, mede door de enorm gestegen prijs voor CO2?
Zoals het artikel van RTL Nieuws ook aangeeft zijn de leveringstarieven voor veel consumenten gestegen. Na een periode waarin de leveringstarieven juist lager lagen vanwege de coronacrisis, nemen de leveringstarieven met name toe door de wereldwijde stijging van de prijzen van olie en gas. De energierekening bestaat uit drie componenten: de belastingen op energie, de nettarieven en de leveringstarieven. Op de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie, heeft het kabinet geen invloed, deze worden bepaald door de markt en halfjaarlijks door de energieleveranciers vastgesteld. De prijsstijging volgt met name uit de gestegen groothandelsprijzen voor energie, die toenemen door de stijgende vraag in de markt. Ook de gestegen CO2-prijs in het Emission Trade System (ETS) is van invloed op de leveringstarieven. Om de omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare energie op een efficiënte wijze te bewerkstelligen is een goede beprijzing van CO2 cruciaal. Het ETS helpt hierbij.
De exacte invloed die hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier. Zoals het artikel aangeeft kunnen consumenten bezien of overstappen naar een andere energieleverancier de stijging van hun energielasten kan verlichten. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet en kijkt jaarlijks integraal naar de koopkrachtontwikkeling van huishoudens.
Hoe ver wilt u de energielasten nog laten oplopen? Wanneer zegt u: «Genoeg is genoeg»?
Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie en kan daarom niet sturen op de ontwikkeling van de totale energierekening. Uiteraard heeft het kabinet oog voor de lastenverdeling. Zo is bij het Klimaatakkoord de lastenverdeling in de Opslag duurzame energie (ODE) aangepast om tot een evenwichtigere verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven te komen. Hierdoor zijn de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2020 met € 100 gedaald en stijgen ze dit jaar niet. De huidige prijsstijgingen worden veroorzaakt door een stijging in de marktprijs van energie. Zoals hierboven aangegeven bestaat de energierekening uit drie componenten: de leveringstarieven, de belastingen op energie en de nettarieven. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie en kan daarom niet sturen op de ontwikkeling van de totale energierekening.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen betaalbaar hoort zijn? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat de energierekening blijft stijgen, ondanks dat vele honderdduizenden huishoudens nu al in energiearmoede leven?
Het is belangrijk dat Nederlanders gebruik kunnen maken van energie zonder dat dit een te groot beslag legt op hun inkomen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland minder energiearmoede kent dan het Europees gemiddelde. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van het huishouden. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat huishoudens die de energierekening nauwelijks tot niet meer kunnen betalen, moeten opdraaien voor stijgende CO2-prijzen en andere onbetaalbare klimaatbelastingen voor een verwaarloosbaar, praktisch onmeetbaar klimaateffect?
Het is van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Klimaatverandering levert grote risico's op voor Nederland, doordat bijvoorbeeld de zeespiegel stijgt en extreme weersomstandigheden vaker voorkomen. Door onder andere hittegolven, droogte en overstromingen komen Nederland en de Nederlandse biodiversiteit verder onder druk te staan.
Juist om ons land en de wereld om ons heen goed te kunnen doorgeven aan de generaties na ons, voeren we klimaatbeleid. Zonder klimaatbeleid zullen de maatschappelijke kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk stijgen. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord en steunt Nederland het ETS. Het ETS zorgt er namelijk voor dat uitstoters een adequate prijs betalen voor hun uitstoot van CO2, en dat zij binnen een gelijk Europees speelveld een prikkel krijgen om te verduurzamen. Zo zorgen we er niet alleen voor dat de industrie verduurzaamt, maar dat dit ook gebeurt op een wijze dat de banen in ons land blijven.
Bent u ervan op de hoogte dat de helft van de energierekening uit belastingen bestaat? Bent u ertoe bereid een eind te maken aan de stapeling van (klimaat)belastingen en ervoor te zorgen dat de energierekening substantieel omlaaggaat?
Ja, daarom stijgen volgens het beeld van het CBS van begin dit jaar de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik niet in 2021 ten opzichte van 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. De energierekening van een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2021 bestaat voor ongeveer 29% uit energiebelasting (EB) en ODE2. Daarnaast betaalt een huishouden net als over andere goederen en diensten ook btw over de leveringstarieven en nettarieven. Instrumenten zoals de energiebelasting, de ODE en het ETS zijn nodig om de Nederlandse en Europese klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren. Deze maatregelen zorgen ervoor dat uitstoters van CO2 een adequate prijs betalen voor hun uitstoot. Tegelijk waarborgt bijvoorbeeld het ETS dat er in Europa een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven blijft bestaan. Het kabinet stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden gecreëerd.
Zoals eerder aangegeven wil het kabinet dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft het kabinet ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet. Het CBS en het PBL publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens.
Het bericht dat Vereniging Eigen Huis wordt overspoeld door klachten over makelaars |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Van prijsmanipulatie tot vriendjespolitiek: honderden klachten over makelaars»?1
Ja.
Wat vindt u van de grote hoeveelheid klachten die zijn binnengekomen bij het meldpunt van Vereniging Eigen Huis (VEH)?
Dat is tweeledig. Ten eerste ben ik Vereniging Eigen Huis dankbaar voor het
openen van het meldpunt en daarmee het inzichtelijker maken van de misstanden die momenteel spelen. Tegelijkertijd betreur ik het dat het meldpunt nodig is en dat er zo veel klachten zijn binnen gekomen.
Zoals eerder aangegeven in mijn brief van 22 april 2021 vind ik wanpraktijken bij makelaars ontoelaatbaar. Kopers en verkopers moeten ervan op aan kunnen dat makelaars integer handelen.2 Het meldpunt van VEH maakt inzichtelijk dat die integriteit niet vanzelfsprekend is.
Ik ga ervan uit dat de brancheorganisaties hun leden aanspreken op de meldingen en klachten en maatregelen treffen om dergelijke praktijken tegen te gaan. Ik blijf de komende tijd met brancheorganisaties en VEH in gesprek om te horen hoe er met de geconstateerde klachten om wordt gegaan. Daarnaast stel ik op dit moment samen met de sector nieuwe regels op om dergelijke misstanden in de toekomst te voorkomen.
Deelt u de opvatting van VEH dat door een gebrek aan regels en duidelijke afspraken veel makelaars over de grens gaan van wat ethisch toelaatbaar is? Zo ja, erkent u dat uw ministerie de verantwoordelijkheid heeft om kaders te stellen voor wat wel en niet toegestaan is binnen het (ver-)koopproces van een woning?
Vanuit de meldingen bij het meldpunt van VEH blijkt dat makelaars niet altijd integer handelen. Een gebrek aan regels in de sector speelt hierin inderdaad een belangrijke rol. Daarom stel ik op dit moment samen met de brancheorganisaties en andere organisaties waaronder Vereniging Eigen Huis duidelijke regels op voor een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces.
Welke concrete afspraken zijn voortgekomen uit de gesprekken die u recent met de verschillende brancheorganisaties heeft gevoerd? Bent u van mening dat deze afspraken afdoende zijn om misstanden aan te pakken?
Omdat de gesprekken nog lopen kan ik geen uitspraken doen over de concrete uitkomsten. Wel kan ik alvast aangeven dat ik onder andere inzet op het standaard opnemen van voorbehouden van financiering en bouwtechnische keuring in het koopcontract, het direct schriftelijk bevestigen van biedingen om onderhandeling na het sluiten van de bieding te voorkomen en het verplicht en proactief inzicht geven in het verloop van het biedingsproces aan zowel verkoper als potentiële kopers. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over welke stappen ik en de sector gaan zetten om misstanden bij makelaars tegen te gaan.
Staat u nog achter uw uitspraak dat bij onvoldoende voortgang bij de aanpak van misstanden aanvullende maatregelen door het demissionaire kabinet niet zijn uitgesloten?2 Zo ja, deelt u de opvatting dat de huidige berichtgeving aanleiding geeft om extra stappen te zetten?
Ik sta nog steeds achter deze uitspraken en ik deel de opvatting dat de huidige berichtgeving aanleiding geeft om extra stappen te zetten. Ik zie een belangrijke rol voor de brancheorganisaties om zelf de nieuwe regels over het koopproces te implementeren. Tegelijkertijd verken ik ook de mogelijkheden om de nieuwe afspraken waar nodig en desnoods wettelijk vast te leggen.
Bent u bereid om, naar aanleiding van de grote hoeveelheid klachten bij VEH, een onderzoek te starten naar de misstanden in de makelaarswereld en passende maatregelen te treffen om het koop- en verkoopproces van huizen eerlijker te laten verlopen?
De huidige resultaten van het meldpunt zijn voor mij al aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. Daarom zie ik weinig toegevoegde waarde in het opstarten van een nieuw onderzoek naar de misstanden in de makelaarswereld. Wel heb ik het VEH in een reactie gevraagd om het meldpunt open te houden om bij te houden of het aantal misstanden afneemt. Deze reactie aan VEH is bijgevoegd4 bij deze beantwoording.
Op welke wijze bent u van plan om op korte termijn de transparantie in de verschillende onderdelen van het aankoopproces te verbeteren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5 werk ik momenteel met brancheorganisaties en andere betrokken partijen aan concrete afspraken voor een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces. Daarbij staan drie vragen centraal: welke regels zijn er en welke zijn er nodig voor een eerlijk koopproces? Hoe zorgen we dat deze regels voor iedereen duidelijk en navolgbaar zijn? En hoe handhaven we deze regels in de praktijk? Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over welke stappen ik en de sector gaan zetten om misstanden bij makelaars tegen te gaan.
Wat vindt u van het voorstel van de NVM dat het makelaarsberoep weer tot beschermde titel moet worden?3
De beschermde status van het makelaarsberoep is indertijd afgeschaft om verschillende, uiteenlopende redenen. Indertijd (1998) concludeerden onderzoekers van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) o.a. dat de markt voor bemiddeling bij koop of verkoop van onroerende zaken onvoldoende transparantie ten aanzien van kwaliteit bood.
Het idee van het MDW-project was dat de beroepsgroep, middels een zelf opgezette certificeringsregeling, periodieke hertoetsing zou gaan hanteren waardoor kwaliteit beter gewaarborgd kon worden. Een certificeringsregeling zou meer eisen kunnen stellen en voorzien in een goede interne klachtenprocedure, tuchtrecht en een beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de deelnemers. Hierdoor wordt, naast de deskundigheid van de tussenpersoon (input) ook de kwaliteit van de dienstverlening (output), gewaarborgd.
Net als Vereniging Eigen Huis vind ik het reguleren van het makelaarsberoep op voorhand geen oplossing voor de huidige wanpraktijken. De argumenten van het MDW-project om het makelaarsberoep niet langer te reguleren, gelden wat mij betreft nog steeds. Wel concludeer ik dat van de beoogde zelf-certificeringsregeling weinig terecht is gekomen en het soms ontbreekt aan waarborging van de kwaliteit.
De huidige wanpraktijken ontstaan door een gebrek aan regels. Mede hierdoor heeft de consument onvoldoende controlemogelijkheden en is goed functionerend zelfregulering onmogelijk. Het beschermen van het makelaarsberoep lost die onduidelijkheid niet op en geeft consumenten geen duidelijker inzicht in verloop van het proces. Duidelijke regels en het verbeteren van transparantie kunnen dat wel. Alleen als de sector ook dan niet in staat blijkt om het eigen toezicht beter te organiseren, zal ik de stappen naar een centraal certificatie-, vergunningsysteem of het inperken van de bevoegdheden van makelaars in het koopproces overwegen. Dergelijke systemen kunnen namelijk barrières opwerpen voor concurrentie en innovatie.
De uitspraak van de afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State inzake een milieubeoordeling voor windturbinenormen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State van vanochtend, die stelt dat dat voor Nederlandse windturbinenormen een milieubeoordeling gemaakt had moeten worden?
Ja.
Bent u er tevens mee bekend dat de windturbinenormen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling niet gebruikt mogen worden tot een dergelijke milieubeoordeling gemaakt is?
Ja.
Deelt u de conclusie dat hierdoor iedere besluitvorming over windturbineparken per direct opgeschort dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze conclusie deel ik niet. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) oordeelt in de uitspraak dat voor de algemene milieuregels voor windturbines (opgenomen in het Activiteitenbesluit) een milieueffectrapportage (mer) had moeten worden opgesteld. Nu dat niet is gebeurd, zijn deze algemene regels strijdig met het EU-recht en mogen ze niet meer worden toegepast. Voor één of twee losse windturbines blijven de algemene regels wel gelden. Voor windparken met 3 windturbines of meer kan de besluitvorming ook doorgaan, als het bestuursorgaan door hem gekozen normen hanteert die voorzien zijn van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering. In dat geval wordt immers niet aangesloten bij de algemene milieuregels.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat ook op gemeentelijk vlak besluitvorming over de plaatsing van windturbines per direct wordt opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Gemeenten hebben de mogelijkheid om een eigenstandige afweging te maken t.a.v. de hinder- en milieuaspecten, zie het antwoord op vraag 3. Het realiseren van windturbines levert een belangrijke bijdrage aan het behalen van de klimaatdoelstellingen, in het bijzonder de doelstelling van 35 TWh hernieuwbaar op land in 2030.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de rechtsgeldigheid van reeds vergunde windparken?
Zoals aangegeven in mijn brief van 6 juli 20211 ga ik er op basis van de uitspraak van de Raad van State vanuit dat bestaande windturbineparken in bedrijf kunnen blijven. De uitspraak heeft niet tot gevolg dat bestaande vergunningen of bestemmingsplannen niet meer geldig zijn. De uitspraak leidt er immers niet toe dat vergunningen of bestemmingsplannen van rechtswege komen te vervallen.
Welke juridische gevolgen van deze uitspraak verwacht u voor reeds bestaande windparken?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen nog voor 9 juli 2021 beantwoorden?
Op verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heb ik u op 6 juli 2021, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, geïnformeerd over de gevolgen van de uitspraak.2De beantwoording van uw vragen is in lijn daarmee zo spoedig mogelijk verzonden.
De lobby en vertragingen in zowel het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op Europees niveau als de Wet Zorgplicht Kinderarbeid op nationaal niveau |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u de analyses van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen1 en een rapport van Corporate Europe Observatory2 dat werkgeversorganisaties, waaronder VNO-NCW en BusinessEurope, op Europees niveau lobbyen tegen wetgeving voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) of voor het sterk afzwakken van toekomstige regels, terwijl op nationaal niveau wordt gelobbyd tegen nationale wetgeving omdat EU-regelgeving beter zou zijn?
De analyses van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen en het rapport van Corporate Europe Observatory stellen dat werkgeversorganisaties inzetten op het vertragen en verzwakken van wetgeving voor IMVO op nationaal en Europees niveau.
Tijdens de vernieuwing en uitwerking van het IMVO-beleid heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken herhaaldelijk inbreng ontvangen van o.a. VNO-NCW, bijvoorbeeld tijdens stakeholderconsultaties. VNO-NCW heeft constructieve bijdragen geleverd aan deze consultaties.
Er zijn geen concrete aanwijzingen ontvangen voor een andere opstelling van VNO-NCW in Europa. De analyses van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen en van Corporate Europese Observatory kan ik niet beoordelen.
VNO-NCW werkt overigens samen met werkgeversorganisaties uit andere EU-lidstaten in de koepelorganisatie BusinessEurope. Gezamenlijk bepalen zij de koers van BusinessEurope, ook op het vlak van IMVO-wetgeving op EU-niveau. De standpunten van BusinessEurope vormen een compromis op basis van de inbreng van de leden, waar VNO-NCW er één van is. Dit kan eventuele verschillen verklaren tussen de inbreng van BusinessEurope in Europa en VNO-NCW in Nederland.
Wat vindt u van de analyse dat VNO-NCW op nationaal niveau actief pleit voor Europese IMVO-wetgeving, maar tegelijkertijd in Brussel er samen met koepelorganisatie BusinessEurope veel aan doet om dit te voorkomen en af te zwakken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gesprekken zijn er tussen 2019 en 2021 door de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU gevoerd over IMVO-wetgeving met belanghebbenden, uitgesplitst naar zowel het bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld?
Zoals eerder aangegeven in reactie op de motie-van Dijk (Kamerstuk 35 663, nr. 19) zijn verreweg de meeste gesprekken die de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU voert met de EU-instellingen of met vertegenwoordigers van andere lidstaten. Dit neemt niet weg dat de Permanente Vertegenwoordiging openstaat voor contacten met andere belanghebbenden zoals maatschappelijke organisaties, vakorganisaties, kennisinstellingen en het bedrijfsleven op een breed scala aan thema’s, waaronder IMVO, wanneer zij daartoe het initiatief nemen. De Permanente Vertegenwoordiging wordt via instructies die zij ontvangt geïnformeerd over de gesprekken die stakeholders in Den Haag voeren met de verschillende ministeries, zoals bijvoorbeeld over de stakeholderconsultaties die zijn georganiseerd in het kader van de evaluatie, vernieuwing en uitwerking van het IMVO-beleid. Op deze wijze krijgen Nederlandse diplomaten een zo breed mogelijk beeld van belangen die relevant zijn voor het proces in Brussel. Zij zijn daarbij goed in staat om de positie en achtergronden van de verschillende stakeholders op waarde te schatten en daarmee rekening te houden.
Hoeveel gesprekken hebben u of de Directeuren-Generaal (DG’s) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tussen 2019 en 2021 gevoerd over IMVO-wetgeving met het bedrijfsleven?
In de periode tussen 2019 en 2021 zijn verschillende bijeenkomsten georganiseerd om de inbreng van belanghebbenden uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld mee te nemen bij de herziening van het Nederlandse IMVO-beleid. Het gaat om bijeenkomsten in het kader van de evaluatie en vernieuwing van het IMVO-beleid (ook bekend als het project «IMVO-maatregelen in perspectief»), maar ook om bijeenkomsten bij de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid zoals beschreven in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor IMVO» (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Een overzicht van de bijeenkomsten, inclusief gespreksverslagen, die plaats hebben gevonden in het kader van de vernieuwing van het IMVO-beleid is te vinden op de webpagina.3
In het project «IMVO-maatregelen in perspectief» zijn zes bijeenkomsten georganiseerd waarbij het bedrijfsleven en maatschappelijke middenveld gezamenlijk aansloten in de periode november 2019 tot en met oktober 2020. Vier van de zes bijeenkomsten vonden plaats in het bijzijn van of onder de leiding van de Directeur-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Van november 2020 tot op heden zijn bij de uitwerking van de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) stakeholderbijeenkomsten georganiseerd over de bouwstenen voor IMVO-wetgeving en over een nieuwe vorm van sectorale samenwerking. Bij beide bijeenkomsten waren belanghebbenden uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld aanwezig.
Daarnaast zijn op ambtelijk niveau in beide trajecten incidentele gesprekken gevoerd met partijen uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld. Hierbij werd gesproken met koepelorganisaties VNO-NCW en MKB Nederland als eerste aanspreekpunt voor het bedrijfsleven en met MVO Platform als eerste aanspreekpunt voor maatschappelijke organisaties. Ook werden incidentele gesprekken gevoerd met individuele bedrijven, brancheverenigingen en maatschappelijke organisaties. Er wordt geen overzicht bijgehouden van deze incidentele gesprekken.
In de periode tussen 2019 en 2021 heeft mijn voorganger het IMVO-beleid en het belang van IMVO bij bedrijven zelf onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld tijdens bedrijfsbezoeken en gesprekken met verschillende sectoren.
Hoeveel gesprekken hebben u of de DG’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tussen 2019 en 2021 gevoerd over IMVO-wetgeving met het maatschappelijk middenveld?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak is een verzoek tot een gesprek over dit onderwerp met uw ministerie afgewezen (uitgesplitst tussen het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld)?
Voor het ministerie is het belangrijk om belanghebbenden op de hoogte te houden van en te betrekken bij de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid. Het ministerie voert veel gesprekken met belanghebbenden en ontvangt ook brieven van hen. De inbreng wordt meegenomen in de overwegingen bij de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid. In het geval door gebrek aan tijd en capaciteit geen gesprek kan plaatsvinden, probeert het ministerie belanghebbenden de gelegenheid te bieden schriftelijk input te leveren op de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid of hun inbreng te bundelen via koepelorganisaties. Dit geldt voor zowel belanghebbenden uit het bedrijfsleven als voor het maatschappelijk middenveld.
Acht u de lobby betreffende dit onderwerp tussen het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld in balans? Hoe houdt u hiermee rekening in de ontwikkeling van toekomstige wetgeving?
Het ministerie streeft ernaar belanghebbenden uit het bedrijfsleven en uit het maatschappelijk middenveld evenwichtig te betrekken. In het project «IMVO-maatregelen in perspectief» als ook bij de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid sloten belanghebbenden in gelijke mate aan bij bijeenkomsten. Zowel vanuit het bedrijfsleven als vanuit maatschappelijke organisaties kon aan evenveel bijeenkomsten en in ongeveer dezelfde aantallen worden deelgenomen. Buiten de formele consultaties vinden in gelijke mate gesprekken over de uitwerking van het IMVO-beleid plaats met maatschappelijke organisaties en met het bedrijfsleven. Het ministerie ziet erop toe dat de mogelijkheid die deze organisaties hebben om inbreng te leveren in balans is. Bij de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid zet het kabinet deze lijn voort.
Hoe staat het met de uitvoering van mijn motie (35 663, nr. 19) om de publieke en de private lobby meer met elkaar in balans te brengen?
Zoals reeds opgenomen in het Verslag van de Raad Algemene Zaken van 22 juni 2021 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2377), luidt de reactie van het Kabinet op motie (Kamerstuk 35 663, nr. 19) als volgt:
Veruit de meeste gesprekken die de Nederlandse regering in Brussel voert zijn met de Europese instellingen. Naar aanleiding van een Wob-verzoek is op 28 oktober 2020 jl. een lijst van gesprekken met belangenvertegenwoordigers die tussen 28 juni 2018 en de datum van indiening van het Wob-verzoek op de Permanente Vertegenwoordiging hebben plaatsgevonden openbaar gemaakt.4 De motie stelt dat driekwart van de gesprekken van de Permanente Vertegenwoordiging met het bedrijfsleven werd gevoerd. Uit de in het besluit genoemde cijfers blijkt dat 52% van de gesprekken op de Permanente Vertegenwoordiging met het bedrijfsleven is geweest, 14% met ngo’s, 24% met overheden en 8% met onderwijsinstellingen. Het kabinet acht het noodzakelijk dat de Nederlandse diplomaten in Brussel met verschillende stakeholders spreken om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van belangen die relevant zijn voor besluitvorming. Dit is nadrukkelijk onderdeel van het takenpakket van de Permanente Vertegenwoordiging. De Nederlandse vertegenwoordiging beperkt zich daarom niet tot contacten met overheden en de Europese instellingen maar er wordt ook gesproken met andere belanghebbenden zoals maatschappelijke organisaties, vakorganisaties, kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Dat is wat moderne diplomatie vereist om effectief te zijn in het behartigen van de Nederlandse belangen in Brussel. Nederlandse diplomaten zijn daarbij goed in staat om de positie en achtergronden van de verschillende stakeholders op waarde te schatten en daarmee rekening te houden.
Waarom wordt er gewacht met de uitvoering van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid – ondanks eerder gedane toezeggingen?3, 4
In de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. Het kabinet stelt in deze beleidsnota en in de begeleidende Kamerbrief dat als er een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting op EU-niveau komt, deze te verkiezen is boven de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK). Een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting onderkent dat problemen niet tot één sector of thema zijn beperkt. Invoering van een dergelijke verplichting op EU-niveau leidt tot grotere impact in de keten en draagt bij aan een gelijk speelveld voor bedrijven.
Tegelijkertijd heeft Nederland met de aanname van de WZK een eigen verantwoordelijkheid en moeten vraagstukken die hiervoor relevant zijn verder worden uitgewerkt. Deze uitwerking staat niet stil: de openstaande vraagstukken van de WZK overlappen één op één met de bouwstenen die momenteel worden uitgewerkt voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Het gaat om de reikwijdte, de gepaste zorgvuldigheidseisen en de inrichting van het toezicht.
Primair om het aanstaande Commissievoorstel te beïnvloeden werkt het kabinet deze bouwstenen uit, maar als wetgeving op EU-niveau niet van de grond komt, is Nederland op deze manier ook optimaal voorbereid op het invoeren van nationale dwingende maatregelen.
Waarom heeft u de Kamer niet uit eigen beweging geïnformeerd over het niet (tijdig) toezenden van de algemene maatregel van bestuur inzake deze wet?
Uw Kamer is door het kabinet geïnformeerd over de aanpak van de uitvoering van de WZK middels de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor IMVO» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) op 16 oktober 2020. Tijdens het notaoverleg IMVO van 8 december 2020 wisselde mijn voorganger met uw Kamer van gedachten over de uitvoering van de WZK. Mijn voorganger heeft toen wederom benadrukt dat het kabinet het belang ziet van de WZK, maar deze idealiter wil verankeren in een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Zoals bij vraag 9 aangegeven worden op dit moment bouwstenen uitgewerkt voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Deze bouwstenen overlappen met de openstaande vraagstukken van de WZK. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en de sociaaleconomische Raad zijn gevraagd om advies te geven over de bouwstenen. Het advies van het ATR is op 2 juli jl. met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 373). Ik zal uw Kamer het advies van de SER doen toekomen, zodra dit is ontvangen.
Waarom nog langer wachten met invoering van deze wet? Kunt u een tijdslijn maken van de planning betreffende de uitvoering van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid?5
Zoals beschreven in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor IMVO» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) en besproken tijdens het notaoverleg IMVO van 8 december 2020 heeft het kabinet een voorkeur voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting op EU-niveau (zie ook de antwoorden op de vragen 9 en 10). Naar verwachting publiceert de Europese Commissie dit najaar haar wetgevende voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, waar een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichtinng onderdeel van is.
In de beantwoording op de feitelijke vragen over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020 (Kamerstuk 35 830 XVII, nr. 10) heeft het kabinet in overweging gegeven om de balans inzake ambitieuze IMVO-wetgeving op EU-niveau op te maken op het moment dat het wetgevende voorstel van de Europese Commissie wordt gepubliceerd. Ook de positie van het Europees Parlement en die van de lidstaten zijn daarbij van belang.
De uitwerking van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving, die primair als input voor het Commissievoorstel dienen, gaat onverminderd door. Tijdens het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag BHOS 2020 zegde mijn voorganger u toe na ontvangst van het SER-advies over IMVO-wetgeving de bouwstenen af te ronden en met uw Kamer te delen. Het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk, dat eveneens in de bouwstenen wordt verwerkt, is reeds met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 373).
Wanneer wordt EU-Richtlijn over gepaste zorgvuldigheid ingevoerd? Kunt u een tijdslijn schetsen met het moment van publicatie van het Commissievoorstel, de behandeling daarvan door lidstaten en de Raad van de EU, de invoering van eventuele Uitvoeringswetten in lidstaten en de uiteindelijk beoogde invoeringsdatum van de Richtlijn in de EU?
Een wetgevend voorstel van de Europese Commissie op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, wordt in het najaar van 2021 verwacht. Zodra dit voorstel is gepubliceerd zullen zowel het Europees Parlement, als de lidstaten in de Raad van de Europese Unie een positie over het voorstel moeten innemen en tot een gezamenlijk standpunt moeten komen. De duur van dit traject is mede afhankelijk van de inhoud van het voorstel en is net als bij nationale wetgeving niet goed voorspelbaar. Op dit moment kan een invoeringsdatum van het wetgevend instrument dan ook niet gegeven worden.
Welke maatregelen heeft u tussen 2017 en 2021 genomen om de verantwoordelijkheid van bedrijven voor misstanden in hun ketens daadwerkelijk te bevorderen, naast alle verrichte evaluaties, consultaties en beleidsherzieningen?
In de periode tussen 2017 en 2021 is uitvoering gegeven aan het IMVO-beleid dat werd vastgesteld in de beleidsbrief «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont» van juni 2013 (Kamerstuk 26 485, nr. 164).
Onderdeel van dit beleid was de totstandkoming en uitvoering van de IMVO-convenanten. In totaal zijn er tien IMVO-convenanten, waarvan er momenteel nog acht in uitvoering zijn en twee zijn afgerond. Binnen de IMVO-convenanten maken bedrijven, brancheorganisaties, vakbonden, maatschappelijke organisaties en overheid afspraken over de naleving van de OESO-richtlijnen voor de deelnemende bedrijven, het uitwisselen van kennis en expertise tussen alle deelnemende partijen, het vergroten van invloed door samenwerking tussen de deelnemende partijen en het ondersteunen van bedrijven door vakbonden, maatschappelijke organisaties en overheid. De convenantpartijen rapporteren jaarlijks over de voortgang van de afspraken. Deze rapportages zijn beschikbaar via de website van de SER.8
In de periode tussen 2017 en 2021 is het bedrijfsleven op diverse manieren ondersteund om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Bedrijven kunnen gebruik maken van onder andere het Fonds Verantwoord Ondernemen, de MVO risicochecker, MVO vouchers, voorlichting door het NCP, (vertaalde) handreikingen van de OESO en er kan uiteraard gebruik worden gemaakt van de dienstverlening van het postennetwerk en bij de RVO.
Daarnaast zijn bedrijven die onder de 90 procent doelstelling van het kabinet vallen via een campagne aangespoord om de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights te onderschrijven. In 2020 is een voorlichtingscampagne opgezet en gestart met onder andere een website (www.startmetdeoesorichtlijnen.nl), een directe telefonische benadering en een webinar met als doel grote bedrijven die de OESO-richtlijnen nog niet onderschrijven te activeren aan de slag gaan met de OESO-richtlijnen.
Via het stellen van IMVO-voorwaarden bij de overheidsinkoop en het BZ bedrijfsleveninstrumentarium stimuleert het kabinet bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
Sinds 2017 is het toepassen van het Rijksinkoopkader Internationale sociale voorwaarden (ISV) verplicht voor Rijksaanbestedingen in tien risicocategorieën boven de Europese aanbestedingsdrempel. In de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk Kamerstuk 26 485, nr. 337) doet het kabinet een aantal toezeggingen om de Rijksinkoop meer in lijn te brengen met de IMVO ambities, zoals het versterken van het contractmanagement en het onderzoeken van de haalbaarheid, wenselijkheid en reikwijdte van het toepassen van ISV als gunningscriterium. Zoals eerder toegezegd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt een uitvoeringsagenda op het gebied van ISV later dit jaar met uw Kamer gedeeld.
Vorige maand stuurde de Staatssecretaris van Economische Zaken uw Kamer een brief toe over de toepassing van IMVO op het EZK bedrijfsleveninstrumentarium (Kamerstuk 26 485, nr. 371).
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de afvalwaterinjecties |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwsberichten en rapportages van RTV-Oost betreffende de NAM en de afvalwaterinjecties? Graag ontvangen wij uw reactie over dit nieuwsbericht en reportages van 17 juni 2021?1, 2
Ja, ik ben bekend met de nieuwsberichten en rapportages van RTV-Oost.
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het vervelend vind dat er onrust is ervaren als gevolg van de waterinjectie in Twente. Daarom zijn zowel mijn ministerie als het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) in gesprek met de gemeente Dinkelland, omwonenden en NAM. Ondanks dat NAM de omgeving op de hoogte houdt over werkzaamheden, hebben directe omwonenden van de waterinjectielocatie in Rossum langdurig overlast gehad van de werkzaamheden aan deze locatie. Ik verwacht dat NAM de toekomstige onderzoeken van de waterinjectieputten ROW-2 en ROW-7 goed afstemt met de omwonenden, zodat de overlast zo veel als mogelijk wordt beperkt.
Daarnaast is er gehoor gegeven aan de oproep van de provinciale staten van Overijssel om de mensen in het gebied goed te informeren. Dit is gedaan middels een webinar over de waterinjectie in Twente en de scheur in de buitenbuis van ROW-2.3 Tijdens het webinar hebben afgevaardigden van NAM, SodM en het Ministerie van EZK informatie gegeven over de situatie en vragen van deelnemers beantwoord.
RTV-Oost bericht ook dat NAM meeschrijft aan de beantwoording van Kamervragen en dat daarmee het democratische proces wordt verstoord. In reactie hierop wil ik benadrukken dat ik als Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk ben voor de beantwoording van Kamervragen. Ik hecht eraan dat de beantwoording correct, begrijpelijk en feitelijk juist is. Daarom worden mijn antwoorden op Kamervragen over specifieke situaties regelmatig voorgelegd aan de partijen waarover de Kamervragen gaan. Op deze manier worden feitelijke onjuistheden voorkomen. Dit heeft eveneens betrekking op het detailniveau en technische complexiteit van de onderwerpen. Maar ook na afstemming, blijf ik verantwoordelijk voor de juistheid van de beantwoording.
In het geval van de voorliggende Kamervragen is SodM gevraagd om bij te dragen aan de beantwoording van de technisch inhoudelijke vragen. Ook is de complete beantwoording voorgelegd aan SodM, provincie Overijssel, gemeente Dinkelland en NAM voor een feitelijke controle.
Deelt u de mening dat u als Minister en Staatstoezicht op de Mijnen (Sodm) zelf meer eigen vergaarde informatie in huis moet krijgen over de waterinjectie in Overijssel? Zo nee, waarom niet, zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Nee, ik en ook SodM delen deze mening niet. Het is mijn verantwoordelijkheid om binnen het kader van de wet mijnbouwvergunningen te verlenen. SodM is de onafhankelijke toezichthouder die toeziet of mijnbouwbedrijven de wet- en regelgeving naleven. Het is de verantwoordelijkheid van de operator om installaties en putten op een veilige wijze te exploiteren. Hiertoe behoort tevens het vergaren van voldoende informatie ten behoeve van onderhoud, reparaties en in dit geval ook het opvolgen van incidenten. Het is de rol van SodM om te controleren of de operator zijn verplichtingen naleeft en zorgt voor een veilige en verantwoorde manier van waterinjectie. Nu NAM voor de waterinjectie ten behoeve van Schoonebeek in Twente onder verscherpt toezicht is gesteld door SodM4, zal SodM meer aan de voorkant meekijken met de informatievergaring en -verwerking door NAM. Het daadwerkelijk vergaren van deze informatie blijft echter, ook onder verscherpt toezicht, een verantwoordelijkheid van NAM zelf.
Klopt het dat er al eerder vermoedens waren dat de injectieputten ROW2 en ROW5 niet van een goede kwaliteit waren en bent u bereid SodM te vragen de inspectierapporten van ROW2 en 5 aan een aanvullend onderzoek te onderwerpen?
Zulke vermoedens zijn mij niet bekend. Een put die in gebruik is, dient aan de mijnbouwwet- en regelgeving te voldoen. Op basis van de informatie die SodM van NAM had ontvangen, leek put ROW-2 daaraan te voldoen op het moment van insluiten eind 2019. Onderzoek naar de oorzaak van de gebroken buitenbuis in ROW-2 heeft echter uitgewezen dat NAM nalatig is geweest om een afwijking in de annulaire druk in 2017 te melden aan SodM en te onderzoeken. Daardoor kon SodM daarop geen toezicht houden. Put ROW-2 is inmiddels door NAM gedeeltelijk buiten gebruik gesteld en kan niet meer in gebruik genomen worden. Onderzoek uit 2020 aan put ROW-5 laat zien dat de put voldoet aan de wet- en regelgeving, en aan de beheersmaatregelen zoals vastgelegd in het Twente waterinjectie managementplan van NAM. Dit jaar worden de putmetingen wederom en volgens plan uitgevoerd. Doordat SodM de waterinjectie in Twente onder verscherpt toezicht heeft gesteld, kijkt SodM reeds aan de voorkant mee met de informatievergaring- en verwerking. Ik acht het daarom niet nodig om SodM te vragen de inspectierapporten van ROW-2 en ROW-5 aanvullend te onderzoeken.
Wanneer is injectieput ROW7 en haar cementatie, voor het laatst compleet onderzocht en wat waren de bevindingen?
De cementatie van ROW-7 is bij aanleg in 1976/1977 gecontroleerd en voldeed op dat moment aan de gestelde eisen. De resultaten daarvan zijn te vinden op NLOG.5 Gezien de recente gebeurtenissen rond de put ROW-2 heeft SodM NAM gevraagd om de injectie in put ROW-7 te stoppen en de put nader te onderzoeken, inclusief een onderzoek naar de cementering. ROW-7 mag pas weer in gebruik genomen worden als SodM het nader onderzoek heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat de put veilig in gebruik kan worden genomen.
Welke maatregelen zijn er genomen ter bescherming van N2000 Voltherbroek mocht er iets mis gaan in de ondergrond met de daar gelegen injectieput?
Er zijn meerdere maatregelen getroffen om de veiligheid van de waterinjectie in Twente te waarborgen en daarmee N2000 Voltherbroek te beschermen. Allereerst zijn de injectieputten qua ontwerp uitgerust met een dubbele verbuizing. Met deze dubbele barrière wordt het injectiewater in de put en in het injectiereservoir gehouden en gescheiden van omliggende milieus. Daarnaast zijn alle waterinjectielocaties voorzien van de verplichte wettelijke bodembeschermende voorzieningen, zoals milieugoten, waarmee wordt voorkomen dat bodembedreigende stoffen kunnen doordringen naar de bodem. Verder moeten mijnbouwondernemingen werken met een putintegriteit zorgsysteem. Middels het putintegriteit zorgsysteem worden putten gemonitord tegen vooraf vastgestelde prestatienormen.
Bij afwijkingen van de normen kan tijdig en, indien nodig, direct worden ingegrepen om te voorkomen dat er een lekkage bij de put optreedt. Tot slot ziet SodM erop toe dat alle mijnbouwondernemingen een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem hebben geïmplementeerd en treedt op indien dat niet het geval blijkt te zijn. Zo heeft SodM, naar aanleiding van het onderzoek naar de scheur in de buitenbuis van ROW-2, NAM opgedragen om het monitoringsprogramma uit te breiden. NAM heeft ter monitoring van de integriteit van de putten inmiddels verdere beheersmaatregelen genomen, waaronder aanscherping van de monitoring van de annulaire druk en jaarlijkse metingen van het annulusvloeistofniveau.
Kunnen u en SodM uitsluiten dat de werkzaamheden aan injectieput ROW2 gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit van de naastgelegen put ROW7?
De werkzaamheden voor gedeeltelijke buiten gebruikstelling van de put ROW-2 zijn alleen uitgevoerd in de put ROW-2 en hebben geen invloed op de integriteit van een andere put. De plaats van de afsluiting in de ondergrond in de put ROW-2 is horizontaal 450 m verwijderd van de put ROW-7.
Bent u met mij van mening dat het onwenselijk is, dat put ROW7 door de NAM niet voor metingen toegankelijk werd gemaakt en dat er direct moet worden (kunnen) gemeten?
Ja, SodM en ik delen uw mening dat er goed onderzoek moet worden gedaan aan put ROW-7. Om deze reden heeft SodM recent aan NAM gevraagd om de waterinjectie in put ROW-7 te stoppen en nader onderzoek uit te voeren.
Kunt u aangeven wat de situatie is van put Schoonebeek 447? Is daar ook zoutkruip debet aan de niet integere injectieput aldaar?
Na het verwijderen van de binnenbuis, is met behulp van camerabeelden geconstateerd dat de buitenbuis in put SCH-447 op een diepte van ruim twee kilometer in elkaar is gedrukt en niet meer bruikbaar is. De onderkant van de put is nu op een diepte van twee kilometer afgesloten met een cement plug. De put wordt op dit moment gemonitord om te verifiëren dat de cement plug goed is gezet.
Op de diepte waar de put in elkaar is gedrukt bevindt zich een zoutlaag. Het is op dit moment nog niet te zeggen of zoutkruip debet is aan het dichtdrukken van de put. Er is door NAM een onderzoek ingesteld om de oorzaak vast te stellen. Zodra NAM het onderzoek heeft afgerond, zal SodM dit onderzoek beoordelen.
Het bericht ‘DNB: Amerikaanse BigTech vormt gevaar voor Europese financiële stabiliteit’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «DNB: Amerikaanse BigTech vormt gevaar voor Europese financiële stabiliteit»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van De Nederlandsche Bank (DNB) over de groeiende rol van Amerikaanse BigTech-bedrijven als Google, Amazon, Apple en Facebook in de financiële sector?
Techbedrijven zijn meer en meer aanwezig in de financiële sector. Dit heeft positieve gevolgen, zoals meer gebruiksgemak en efficiëntere dienstenverlening voor consumenten, maar leidt ook tot risico’s. DNB identificeert een aantal van deze risico’s in het rapport «Veranderend landschap, veranderend toezicht», waaraan in het artikel wordt gerefereerd.2 Zo zijn er risico’s voor de verdienmodellen van financiële instellingen en ziet DNB een drietal concentratierisico’s op het gebied van dienstverlening, distributie en data.
Ten aanzien van het risico voor de verdienmodellen van financiële instellingen vind ik het in zijn algemeenheid goed dat financiële instellingen worden uitgedaagd door toegenomen concurrentie. Dit houdt instellingen scherp en zorgt voor meer innovatie en efficiëntie in de sector. Tegelijkertijd vind ik het verstandig dat DNB aangeeft dat het aan de hand van de in dit rapport geschetste scenario’s, instellingen stevig zal uitdagen op hun strategie en de houdbaarheid van hun verdienmodel in het licht van de digitalisering van financiële diensten. Daarnaast deel ik de observaties van DNB ten aanzien van de concentratierisico’s. Techbedrijven kunnen in zeer korte tijd een dominante positie verwerven in een bepaalde sector. Hierdoor kunnen er problemen ontstaan, bijvoorbeeld doordat instellingen en gebruikers «locked-in» raken bij het gebruik van producten van één dienstverlener als gevolg van hoge kosten en andere obstakels bij het overstappen naar een concurrent. Dit geldt ook voor de financiële sector. Hierbij spelen ook de zorgen over de marktmacht van bepaalde grote techbedrijven over verschillende sectoren heen, waardoor zij over steeds meer data beschikken en hiermee in andere sectoren hun marktpositie verder kunnen versterken.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft vorig jaar ook onderzoek gedaan naar de invloed van BigTech in het betalingsverkeer. Hier is uw Kamer eind vorig jaar over geïnformeerd.3 De risico’s in het DNB-rapport komen overeen met de risico’s die naar voren kwamen in het onderzoek van de ACM.
Ziet u ook risico’s in de opkomst van Chinese techbedrijven en een dominante positie van die bedrijven in een nieuwe financiële infrastructuur?
In China hebben grote techbedrijven als Ant Group, WeChat Pay en Tencent een sterke positie in de financiële sector. Zoals door DNB beschreven in het rapport, heeft de sterke binnenlandse positie van deze bedrijven zich echter nog niet vertaald in een grote aanwezigheid in de Europese Unie en Nederland. Voor zover zij hier wel actief zijn, richten deze partijen zich op Chinese toeristen en bieden zij momenteel niet actief diensten aan Europese ingezetenen. Daarnaast lijkt het erop dat de Chinese overheid recentelijk zelf over is gegaan tot het beteugelen van de binnenlandse macht van deze bedrijven, wat kan leiden tot een kleinere invloed van deze techbedrijven in het buitenland.
China voert momenteel een pilot uit met de digitale yuan, of e-cny. Deze pilot is alleen beschikbaar voor binnenlandse gebruikers in bepaalde regio’s in China. Het is niet bekend of de Chinese centrale bank de e-cny ook op grote schaal beschikbaar wilt maken voor buitenlandse gebruikers. In een white paper over de e-cny4 geeft de Chinese centrale bank aan dat de e-cny is ontworpen voor gebruik op de binnenlandse betaalmarkt en dat in de toekomst kan worden bezien hoe de e-cny kan aansluiten bij lopende internationale initiatieven om het internationale betalingsverkeer te verbeteren.
Het is lastig te voorspellen welke bedrijven of valuta in de toekomst een grotere rol zullen krijgen in het internationaal financieel systeem. Momenteel heeft de Amerikaanse dollar een dominante rol in het internationaal financieel systeem. Uit data van het Internationaal Monetair Fonds blijkt dat de yuan 2,45% van de wereldwijde reserve vertegenwoordigt, minder dan de Amerikaanse dollar, euro, pond en yen, en vergelijkbaar met de Canadese dollar.5 Volgens het jaarlijks rapport van de Europese Centrale Bank (ECB) over de internationale rol van de euro6 zijn ca. 50% tot 60% van de buitenlandse reserves, schuld en leningen gedenomineerd in dollar en vindt ruim 40% van de internationale betalingen plaats in dollars. Voor de euro gaat het respectievelijk om 15–25% en 35%. De ECB stelt in het rapport dat het mondiaal gebruik van valuta met name wordt gedreven door economische fundamenten zoals de economische stabiliteit, de omvang van de economie en de liquiditeit van financiële markten, en dat de uitgifte van digitaal centrale bank geld naar verwachting maar een beperkte invloed heeft op de internationale rol van valuta.
Acht u het waarschijnlijk dat China middels financiële innovatie een dominante positie krijgt in het internationale financiële systeem? Kunt u hierbij ook ingaan op de digitale Yuan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u in dit kader de zorgen over mogelijke privacyschending, misbruik van marktmacht en het borgen van een vrij en toegankelijk financieel systeem?
De bescherming van (data)privacy van consumenten is van het grootste belang en in het geval van financiële instellingen onderdeel van een breder begrip van veiligheid en vertrouwen in de financiële sector. Alle bedrijven die in de Europese Unie diensten aanbieden, inclusief Amerikaanse en Chinese partijen, dienen zich daarom te houden aan de geldende regelgeving, waaronder wetgeving ten aanzien van privacy zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Recentelijk zijn er een aantal hoge boetes uitgedeeld aan grote techbedrijven voor het niet naleven van de AVG. De Luxemburgse privacywaakhond heeft bijvoorbeeld onlangs een boete van bijna € 750 miljoen aan Amazon uitgedeeld.7 De Autoriteit Persoonsgegevens heeft daarnaast onlangs het Chinese TikTok beboet voor het overtreden van de AVG.8
Het kabinet deelt de zorgen omtrent de mogelijke concentratie van marktmacht van grote techbedrijven in de financiële sector zoals omschreven in zowel het rapport van DNB, als het rapport van de ACM. Deze zorgen spelen overigens niet alleen in de financiële sector, maar ook in andere sectoren en markten. Sinds 2019 pleit het kabinet daarom voor toevoegingen aan het mededingingsinstrumentarium om met de marktmacht van grote techbedrijven om te kunnen gaan.9 Dit was aanleiding voor het opstellen van een gezamenlijk non-paper met Frankrijk ten aanzien van het aanpakken van te dominante marktposities van digitale platforms.10 De Nederlandse inzet heeft zijn vruchten afgeworpen; op 15 december 2020 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor de Digital Markets Act, waar in het antwoord op vraag 7 nader op in wordt gegaan.
Hoe beoordeelt u de huidige samenwerking tussen financiële toezichthouders, cybersecurity-instellingen, mededingingsautoriteiten en privacywaakhonden? Welke verbeteringen zijn mogelijk en welke wetgeving moet hiervoor aangepast worden?
Het feit dat zowel de ACM, als DNB over dit specifieke onderwerp onderzoeken hebben gepubliceerd laat zien dat dit onderwerp de aandacht heeft van de toezichthouders. De conclusies die zij trekken zijn ook gelijksoortig – beide geven aan noodzaak te zien voor Europese regelgeving, meer samenwerking tussen toezichthouders en zelfs centralisatie van toezichttaken op EU-niveau.
Gezien de grootte van bepaalde techbedrijven en het feit dat zij in de gehele Europese Unie hun diensten aanbieden, vind ik het ook van groot belang dat op Unieniveau wordt gekeken naar de wijze waarop risico’s van techbedrijven voor de financiële sector kunnen worden weggenomen. In dit kader heeft de Europese Commissie een aantal nieuwe wetgevingskaders geïntroduceerd. Allereerst is het Digital Services Act-pakket gepresenteerd.11 Dit pakket bevat meerdere verordeningen om online platformen beter te reguleren. Binnen dit pakket zorgt de Digital Markets Act ervoor dat markten die door grote techbedrijven worden beheerst, competitief en eerlijk blijven. Hierin wordt ook toezicht op deze partijen geregeld, en de samenwerking tussen verschillende EU-lidstaten op dit gebied. Zoals eerder aangegeven in het BNC-fiche over dit pakket, is het kabinet positief over dit pakket.12 Het kabinet blijft zich in de onderhandelingen inzetten voor zo effectief mogelijke regulering. Zo werd recent nog een non-paper samen met Frankrijk en Duitsland gepubliceerd over het bestendigen van de Digital Markets Act.13
Ten aanzien van de financiële sector heeft de Commissie, als onderdeel van het Digital Finance-pakket, onder andere een Verordeningsvoorstel voor digitale operationele weerbaarheid in de financiële sector gepubliceerd (DORA).14 Hierin zijn onder meer regels opgenomen ter beheersing van eventuele financiële stabiliteitsrisico’s die voortkomen uit het uitbesteden van belangrijke ICT-processen aan derde dienstverleners, en is er een «oversight framework» voorgesteld waarbij de Europese Toezichthoudende Autoriteiten een mandaat krijgen om te interacteren met grote kritieke derde dienstverleners, waaronder een aantal techbedrijven. Daarnaast heeft de Commissie in de Retail Payments-strategie aangegeven dat, met het oog op de herziening van de betaaldienstenrichtlijn in 2022, onderzocht wordt of bepaalde niet-gereguleerde (technische) dienstverleners onder toezicht zouden moeten vallen, en of er noodzaak is om nieuwe regelgeving te introduceren om de toegang tot technische betaalinfrastructuren, zoals NFC-chips in telefoons, beter te regelen.15 Hierbij geeft de Commissie ook aan specifiek te gaan kijken naar de samenwerking in het toezicht in het betalingsverkeer. In reactie op het eerdergenoemde ACM-onderzoek heb ik tevens aan uw Kamer aangegeven dat er in de nationale evaluatie van de implementatie van de herziene betaaldienstenrichtlijn (PSD2) ook aandacht zal zijn voor deze aspecten. Tenslotte is er in het voorstel voor een Verordening voor markten in crypto-activa (MiCA) aandacht voor zogenaamde stablecoins, waaronder bijvoorbeeld Diem (waar Facebook bij betrokken is).16 Zoals aangegeven in de BNC-fiches over de eerdergenoemde voorstellen, is het kabinet ook positief over deze beleidsvoornemens.17
Deelt u de analyse dat er een gezamenlijk beleid moet komen, waarin het toezicht op techbedrijven geregeld is? Welke stappen moeten hiervoor op nationaal en Europees niveau genomen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Staan buitenlandse techbedrijven volgens u onder voldoende financieel toezicht? Bent u het eens dat de Europese bankenautoriteit een centrale rol moet spelen bij het toezicht op partijen die buiten het financieel toezicht staan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 7, wordt er momenteel op EU-niveau gewerkt aan aanpassingen in regelgeving en toezicht. Het kabinet is, zoals beschreven in de bijbehorende BNC-fiches, voorstander van deze beleidsvoornemens, omdat het kabinet het met de Commissie eens is dat er op het gebied van operationele weerbaarheid en het betalingsverkeer een risico is dat er onvoldoende toezicht is op techbedrijven.
Het kabinet is van mening dat, waar dit een toegevoegde waarde heeft en dit effectiever en efficiënter is dan op nationaal niveau, meer financiële toezichttaken op EU-niveau belegd kunnen worden. Het hangt hierbij af van de specifieke onderliggende regelgeving en toezichttaken of dit dan bij de Europese Bankautoriteit zou moeten worden belegd, of bij één van de andere Europese Toezichthoudende Autoriteiten of de ECB.
Deelt u de opvatting dat technologische innovatie ook kansen biedt voor de financiële sector? Welke nationale en Europese wet- en regelgeving staat hierbij nog in de weg? Kunt u hierbij ook ingaan op privacywetgeving?
Ik ben ook van mening dat technologische innovatie kansen biedt voor de financiële sector. Om deze reden heb ik, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in 2020 het FinTech-actieplan opgesteld, met daarin allerlei beleidsmaatregelen om technologische innovatie in de financiële sector op een verantwoorde wijze aan te jagen en de Nederlandse FinTechsector te helpen ontwikkelen.18 Ook de toezichthouders hebben aandacht voor technologische ontwikkeling. Via programma’s als het iForum, de Innovationhub en Maatwerk voor Innovatie werken zij samen met de sector om te kijken waar er, binnen de grenzen van de regelgeving, verder geïnnoveerd kan worden.
Voorafgaand aan het opstellen van het FinTech-actieplan heb ik onderzoek laten doen naar de Nederlandse FinTech-sector. Uit deze FinTech Census19 bleek dat Nederland goed op de kaart staat als FinTechland. Gevraagd naar welke mogelijke belemmeringen FinTechbedrijven zien, wordt met name de AVG genoemd, en in mindere mate wetgeving ten aanzien van tegengaan van witwassen en het financieren van terrorisme en het beleid ten aanzien van beloningen. Hoewel het kabinet begrijpt dat deze regels als belemmerend ervaren kunnen worden als het gaat om innovatie, gaat het hier om onderwerpen die dermate belangrijk zijn voor de maatschappij dat het belang van innovatie hieraan nevengeschikt kan zijn.
Hoe kijkt u aan tegen de houdbaarheid van het huidige verdienmodel van banken? Deelt u de analyse dat banken drastisch moeten innoveren om te overleven?
Ik vind een weerbaar verdienmodel voor banken van belang. Onder meer omdat dit noodzakelijk is voor de opbouw van buffers, waarmee banken tegen een stoot kunnen in slechtere tijden. Dit komt ook de soliditeit van het financieel stelsel als geheel ten goede. De markt voor bancaire activiteiten wordt echter uitdagender. Nederlandse banken zijn voor een groot deel van hun inkomsten afhankelijk van de rente-inkomsten. DNB geeft in het jaarverslag over 202020 aan dat het voor banken een forse uitdaging is om lagere rente-inkomsten te compenseren.
Onder meer door de lage rente staan de rente-inkomsten van banken onder druk. Banken lenen namelijk zowel geld in als uit: zij streven ernaar om daarbij hun rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, op peil te houden. Door de lage rente is het voor banken lastig om die daling volledig door te rekenen in hun depositotarieven, omdat deze dan negatief zouden worden. Vooral banken die sterk afhankelijk zijn van hun rentemarge zullen dit voelen in hun winsten. Die banken zullen dan mogelijk op zoek gaan naar andere inkomstenbronnen of moeten kosten gaan besparen. Innovatie kan hierbij een belangrijke rol spelen.
Kunt u een appreciatie geven op het rapport van DNB «Veranderend landschap, veranderend toezicht. Ontwikkelingen in de relatie tussen BigTechs en financiële instellingen»?2 Kunt u daarbij specifiek ingaan op de vier scenario’s die geschetst worden voor de relatie tussen BigTechs en financiële instellingen?
Het rapport van DNB biedt een nuttig denkkader voor de implicaties van de toenemende rol van techbedrijven op de Nederlandse bank- en verzekeringsmarkt en voor het toezicht op de financiële sector. Hoewel in de Europese financiële sector techbedrijven wortel hebben geschoten in met name het cloudgebruik en bij het mobiel betalen, laat het rapport zien dat in andere jurisdicties de reikwijdte van techbedrijven in de financiële sector al groter is.
Het rapport geeft aan de hand van een viertal scenario’s inzicht in de ontwikkelingen die ons mogelijk te wachten staan. Het rapport laat zien dat alle scenario’s kansen en risico’s met zich meebrengen. Mijn inschatting is dat scenario 4 («traditional finance») het meest aansluit bij de huidige situatie. De winstgevendheid van banken en verzekeraars staat onder druk en de innovatie is in Europa nog relatief beperkt, zoals ik hiervoor al constateerde.
De ordening van de financiële sector wordt in sterke mate gestuurd door regulering. Er zijn grote publieke belangen die geborgd moeten worden, zoals financiële stabiliteit, consumentenbescherming en privacy. Het is aan wetgevers en toezichthouders om er ook bij een veranderend landschap voor te zorgen dat deze publieke belangen geborgd blijven. Vanuit publieke belangen geredeneerd, zowel vanuit het perspectief van dienstverlening naar klanten, als voor de financiële stabiliteit, is meer dynamiek wenselijk, mits onder de juiste randvoorwaarden. Techbedrijven kunnen een leidende rol innemen om te zorgen voor die dynamiek (conform scenario 3), maar die kan ook uit de financiële sector zelf komen (conform scenario 1), of een combinatie van beiden (conform scenario 2). Afhankelijk van de keuzes die zowel de financiële sector als techbedrijven op dit vlak maken, zal ik, in samenwerking met de toezichthouders en gesteund door de initiatieven in Europees verband, mij inzetten om potentiële negatieve gevolgen die met de verschillende scenario’s gepaard gaan te mitigeren.
De berichtgeving over onbruikbare overheidsapps voor mensen met een beperking |
|
Daan de Kort (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht van de NOS van 23 juni jl.?1 Aan welke eisen moeten alle apps van de overheid precies voldoen volgens de toegankelijkheidsverklaring?
Ja, ik ben bekend met het bericht van de NOS van 23 juni jl.
De eisen zijn vastgelegd in de Europese Norm (EN) 301 549. In de laatste versie 3.2.1 van deze norm worden de eisen voor mobiele applicaties («apps») beschreven in hoofdstuk 11 Software.2
Erkent u het belang van digitale toegankelijkheid voor mensen met een beperking?
Ja, ik vind het belangrijk dat iedereen, dus ook mensen met een beperking, (overheids)websites en (overheids)apps moet kunnen raadplegen die toegankelijk zijn. Dat iedereen moet kunnen meedoen, ook in de digitale samenleving, is een speerpunt geweest van mijn beleid van de afgelopen jaren3. Het verbeteren van de digitale toegankelijkheid is daar een belangrijk onderdeel van.
Kunt u aangeven hoeveel apps van de overheid toegankelijk zijn, dan wel een toegankelijkheidsverklaring hebben? Welke apps zijn dit?
Op basis van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn 2016/2102 zijn overheden sinds 23 juni 2021 wettelijk verplicht om voor hun mobiele applicaties (apps):
Op 23 juni waren in totaal 108 toegankelijkheidsverklaringen voor apps gepubliceerd. Elke app heeft een nalevingsstatus.
De aantallen per nalevingsstatus op 24 juni, 9:40 uur:
voldoet volledig
1
voldoet gedeeltelijk
22
eerste maatregelen genomen
27
voldoet niet
58
Bijlage 14 bevat een gedetailleerde beschrijving van de betekenis van de nalevingsstatussen en de gevraagde lijst met apps.
Wat gaat u doen om de digitale toegankelijkheid te verbeteren?
Medeoverheden en overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het toegankelijker maken van hun websites en apps. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid waar die hoort: bij de eigenaar. Mijn ministerie biedt, via het expertisecentrum DigiToegankelijk van Logius, hulpmiddelen, advies en ondersteuning.
Met een subsidie aan de VNG is begin dit jaar een bestuurlijk aanjaagteam geformeerd dat het belang van digitale toegankelijkheid onder de aandacht brengt bij gemeentebestuurders en bij marktpartijen (de leveranciers waar gemeenten deze software inkopen). Daarnaast ondersteunt het aanjaagteam de gemeenten ook bij de uitvoering in het toegankelijk maken van websites en apps. Een ander aanjaagteam benadert in opdracht van DigiToegankelijk de overige overheden.
Overheden zijn verplicht om gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaringen te publiceren. Daarmee wordt inzichtelijk hoe ze presteren op het gebied van digitale toegankelijkheid. Bestuursorganen met een toezichthoudend mandaat, waaronder gemeente- en waterschapsraden en provinciale staten, kunnen deze verklaringen gebruiken om invulling te geven aan hun toezichtrol. In het wetsvoorstel digitale overheid wordt het toezicht op de naleving formeel geregeld.
Kunt u toezeggen dat alle nieuwe overheidsapps voldoen aan de toegankelijkheidseisen zodat overheidsapps beschikbaar en toegankelijk zijn voor iedereen?
Uiteraard ga ik door met het stimuleren dat alle overheden werk blijven maken van de toegankelijkheid van hun websites en apps en dat zij daarover verantwoording blijven afleggen.
Het bericht 'Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij ‘Schier’ vernielen' |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij «Schier» vernielen»?1
Ja.
Hoe waardeert u de zorgen van de milieuorganisaties betreffende het boren van gas ten noorden van Schier?
De zorgen van milieuorganisaties over de mogelijk schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject zijn begrijpelijk. De waarborgen binnen de procedure voor het verlenen van vergunning dragen er tegelijkertijd zorg voor dat voldoende geborgd wordt dat zulke schadelijke effecten in de praktijk niet zullen optreden. Dat blijkt uit uitgebreide onderzoeken naar de potentiële effecten van de boringen en de winning van gas in het kader van het milieueffectrapport en de vergunningaanvragen. Door de aard van het gaswinningsproject en de door het bedrijf voorgenomen extra maatregelen (aanlanden van boorgruis en het installeren van actieve koolstoffilters) zijn geen schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject te verwachten. Uw Kamer is per brief van 17 augustus 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 877) geïnformeerd over deze door ONE-Dyas genomen maatregelen.
Hoe zijn deze plannen in lijn met het Noordzeeakkoord?
De voorgenomen gaswinning past binnen de afspraken in het Noordzeeakkoord.
Gelet op de nabijheid van gevoelige en waardevolle gebieden is uitgebreid onderzoek gedaan naar de eventuele schadelijke effecten. Binnen de voorwaarden van de vergunningen wordt voldoende geborgd dat zulke schadelijke effecten in praktijk niet zullen optreden. De impact op natuur en milieu is minimaal.
De afspraak in het Noordzeeakkoord over de Borkumse Stenen betreft vergroting van de vrijwaring van het gebied van bodemberoerende visserij, niet van gaswinning. De veronderstelling is onder meer dat de natuurwinst het grootst is als ten minste een significant deel van de meest waardevolle gebieden wordt gevrijwaard van visserij. De afspraak in het Noordzeeakkoord over oesterherstel betreft het aanwijzen van een gebied voor oesterherstel op het Friese Front, niet in het gebied de Borkumse Stenen.
Kan gaswinning worden toegestaan wanneer dit schade toebrengt aan een natuurherstelproject in een Natura 2000-gebied?
Indien men een project, zoals gaswinning, wil realiseren dient allereerst beoordeeld te worden of significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Als deze niet op voorhand zijn uit te sluiten is een passende beoordeling en een Wnb-vergunning vereist. De vergunning wordt alleen verleend indien uit de passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Echter, het gebied Borkumse Stenen is geen Natura 2000-gebied. In theorie zou een dergelijk natuurherstelproject wel kunnen bijdragen aan de (landelijke) staat van instandhouding van bepaalde mariene habitattypen onder de Habitatrichtlijn, maar in dat kader tellen op kunstmatig substraat aangebrachte of aanwezige natuurwaarden (zoals platte oesters op kunstriffen) niet mee. Het gebied Borkumse Stenen wordt nog aangewezen als gebied onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie ter bescherming van het bodemecosysteem. Aanwijzing gebeurt met de vaststelling van het geactualiseerde Programma van Maatregelen, Mariene Strategie deel 3, als onderdeel van het Programma Noordzee 2022–2027. Ondanks dat het oesterherstelproject niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, geven onderzoeken aan geen significant nadelige effecten op het oesterherstelproject zijn te verwachten (zie het antwoord op vraag 2).
Hoe rijmt de vergunningsaanvraag van One Days met de vergunningen die zijn afgegeven aan de organisatoren van het natuurherstelproject?
Voor het gaswinningsproject geeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een omgevingsvergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) af voor het oprichten en gebruiken van het gaswinningsplatform en het uitvoeren van de boringen naar gas. Tevens geeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen af, waarbij de activiteiten worden beoordeeld aan de criteria van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarmee is de Wnb-vergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning. Naast de omgevingsvergunning verleent het Ministerie van EZK een mijnbouwvergunning voor het aanleggen van pijpleidingen (Mijnbouwwet) en een instemming met het winningsplan (Mijnbouwwet). In de betreffende vergunningen is onderzocht of de activiteiten geen significant nadelige effecten veroorzaakt voor natuur en milieu en veiligheid en zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Voor het oesterherstelproject heeft Rijkswaterstaat in 2018 een vergunning op grond van de Waterwet aan het Wereld Natuur Fonds verleend, waar o.a. verschillende voorschriften zijn opgenomen over de wijze waarop de projectwerkzaamheden moeten worden gemarkeerd, uitgevoerd en in stand gehouden en na afloop moeten worden verwijderd. Daarnaast heeft voor het oesterherstelproject LNV een vergunning op grond van de Wnb afgegeven. Bij de Wnb-vergunning is beoordeeld of het natuurherstelproject geen significant negatieve effecten veroorzaakt op Natura 2000-instandhoudingsdoelen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden en in de vergunning zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Er is dan ook geen strijdigheid tussen de door ONE-Dyas aangevraagde vergunningen voor gaswinning in het gebied Borkumse Stenen en de vergunningen die aan de Stichting Wereld Natuur Fonds zijn verleend voor het oesterherstelproject in het gebied.
Is voor het project een natuurvergunning afgegeven? Zo ja, hoe garandeert u dat dit project niet leidt tot verslechtering van de natuur zoals opgenomen in artikel 6 lid 2 van de Vogel en Habitatrichtlijn?
Door EZK is tot nu toe een ontwerpomgevingsvergunning verleend op grond van de Wabo (zie ook het antwoord op vraag 5). Na toetsing van de activiteiten aan relevante bepalingen van de Wet natuurbescherming (mede i.r.t. EU-Vogelrichtlijn en EU-Habitatrichtlijn), hebben LNV en RVO (namens LNV) daarvoor tot nu toe ontwerpverklaringen van geen bedenkingen afgegeven. Daarbij is geconstateerd dat het gaswinningsproject weliswaar niet is gelegen in Natura 2000-gebied, maar wel significante gevolgen kan hebben voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. LNV heeft daarbij aangegeven geen bedenkingen te hebben indien aan de omgevingsvergunning tenminste specifiek door LNV genoemde voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze hebben vooral betrekking op het nemen van geluidreducerende maatregelen tijdens de heiwerkzaamheden om het geluidsniveau in nabijgelegen Natura 2000-gebieden terug te brengen en significante gevolgen voor zeezoogdieren te voorkomen. RVO (namens LNV) heeft aangegeven geen bedenkingen te hebben in relatie tot verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.5, lid 2 van de Wet natuurbescherming voor wat betreft bruinvissen, mits aan de Omgevingsvergunning ten minste specifiek door RVO genoemde voorschriften worden verbonden. Hiermee wordt voldoende geborgd dat via de Omgevingsvergunning wordt voldaan aan bepalingen van de EU-Vogelrichtlijn en -Habitatrichtlijn. Door afgifte van de verklaring van geen bedenkingen is de natuurvergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning.
Is onderzocht of het project van One Days de best beschikbare technieken met zo minimaal mogelijke impact op de natuur benut?
Nee. De Wnb vereist alleen dat significant negatieve effecten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen en verstoring van beschermde flora en fauna kunnen worden uitgesloten. Door af te zien van lozing van boorgruis en het toepassen van een actief koolstoffilter beperkt ONE-Dyas de impact op natuur wel verder dan waartoe zij wettelijk zijn verplicht.
Voldoet One Days aan de regels en eisen die het Rijk stelt aan het aanboren van nieuwe gas- en olievoorraden in Nederland?
Het project past binnen het kleineveldenbeleid dat gaswinning in eigen land de voorkeur heeft boven import van gas, mits dit veilig en milieuverantwoord kan plaatsvinden. Als de gaswinning niet veilig en milieuverantwoord kan worden uitgevoerd kan ook geen vergunning worden verkregen. Op basis van deze uitgangspunten heb ik alle ontwerpvergunningen in procedure gebracht. Definitieve besluitvorming vindt plaatst nadat alle zienswijzen op de ontwerpvergunningen zijn behandeld en verwerkt.
Op welke manier gaat de overheid aan de slag met de zorgen van deze milieuorganisaties?
De zorgen van de milieuorganisaties zijn naar voren gebracht in inspraakreacties. De inspraakreacties en adviezen worden meegenomen bij de definitieve besluitvorming. Deze zal naar verwachting niet eerder dan half oktober plaatsvinden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Vanwege de afstemming van de beantwoording met meerdere departementen heeft beantwoording voor het reces niet kunnen plaatsvinden.
Het bericht ‘Coronacrisis kost overheid tot dusver al 76,2 miljard euro’ en het bericht ‘Een vijfde van de coronasteun ging naar bedrijven met omzetgroei’.’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Coronacrisis kost overheid tot dusver al 76,2 miljard euro»1 en het bericht «Een vijfde van de coronasteun ging naar bedrijven met omzetgroei»?2.
Ja, hier is het kabinet bekend mee.
Wat is het budgettair beslag van de steun aan bedrijven?
De steun- en herstelmaatregelen zijn op te delen in drie categorieën: de generieke steunmaatregelen, de fiscale steunmaatregelen en de specifieke steunmaatregelen (zoals steun voor gemeenten en sportclubs).
Binnen de generieke steunmaatregelen zijn de NOW, TOGS en TVL gericht op bedrijven en hun werknemers. Met deze regelingen is in totaal 33 miljard euro gemoeid in de periode 2020 tot en met 2025 (stand Miljoenennota 2022)3
De fiscale steunmaatregelen leiden voor bedrijven tot incidentele lastenverlichting van 2,1 miljard euro (1,3 miljard in 2020 en 0,8 miljard in 2021).4 Naast de fiscale steunmaatregelen heeft het kabinet extra liquiditeitssteun geboden aan bedrijven middels de fiscale coronareserve in de vennootschapsbelasting en de mogelijkheid van belastinguitstel. De actuele stand van het uitstel van betaling bedraagt circa 19,4 miljard euro.
De specifieke steunmaatregelen zijn niet alleen gericht op bedrijven, maar ook op burgers, culturele instellingen, sportclubs en publieke instellingen, zoals ziekenhuizen en medeoverheden. Hierin valt bijvoorbeeld de steun aan ijsbanen, maar ook regelingen als de BMKB-C. Voor deze maatregelen is niet in totaliteit te zeggen hoeveel steun terechtkomt bij bedrijven.
Hoeveel bedrijven die steun uit de steun- en herstelpakketten hebben ontvangen hebben op jaarbasis in 2020 meer omzet dan in 2019?
Het hebben van een omzetdaling op jaarbasis is geen voorwaarde geweest om gebruik te maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL en de NOW-regeling. Het kabinet is zich ervan bewust dat daardoor rechtmatig steun is gegaan naar bedrijven die een slecht kwartaal hebben gehad, maar op jaarbasis meer omzet hebben gemaakt dan het jaar ervoor. Tegelijkertijd betekent dat niet per definitie dat de steun daarmee onwenselijk was. Het kan zo zijn dat ook voor die bedrijven de liquiditeit heeft geholpen de crisis door te komen. Het is moeilijk te voorspellen hoeveel bedrijven zonder de geboden steun failliet zouden zijn gegaan of zouden zijn overgegaan op ontslag van (een deel van) hun medewerkers vanwege de onzekere situatie.
Onderzoekers van de Rabobank laten indicatief zien dat het steunpakket mogelijk bij heeft gedragen aan het voorkomen van 287.000 werklozen en 5.300 faillissementen5. Deze getallen zijn uiteraard met onzekerheid omgeven. Onderzoek van Groenewegen et al. (2021)6 onder Rabobankklanten concludeert dat de steun terecht is gekomen bij met name die bedrijven die het nodig hadden én op termijn levensvatbaar zijn. Dit zou kunnen betekenen dat bedrijven zich na de eerste initiële schok goed hebben weten aan te passen aan de veranderende omstandigheden en – mede dankzij de generieke steun – alsnog omzetgroei hebben doorgemaakt. Roelandt et al.7 (2021) concludeert dat zowel bedrijven met een zwakke financiële positie voorafgaand aan de crisis als innovatieve bedrijven bovengemiddeld vaak gebruik hebben gemaakt van de steun. Dit betekent dat de steun mogelijk schadelijk is voor de marktdynamiek, maar ook schade voorkomt.
De mate waarin informatie over omzet van bedrijven (al) beschikbaar is verschilt per regeling. De NOW en TVL verschillen in opzet en stellen het omzetverlies anders vast. Zo gebruikt de TVL-regeling de btw-aangiftes van bedrijven in de beoordeling van aanvragen voor – en vaststellingen van – de TVL, waardoor de jaaromzet beschikbaar is en hierover gerapporteerd kan worden. De NOW-regeling heeft geen omzetdata op jaarbasis nodig, maar alleen de behaalde omzet tijdens het tijdvak van de NOW-regeling om de uiteindelijke subsidie vast te stellen. Daarom kan op basis van de beschikbare informatie bij Uitvoering van Beleid (UVB, onderdeel van SZW) de jaaromzet 2019 niet vergeleken worden met jaaromzet 2020 voor wat betreft de bedrijven die NOW hebben aangevraagd, en gekregen.
Ook binnen de TOGS-regeling is geen koppeling gemaakt met de btw-omzetgegevens. Het ontbreekt daardoor aan voldoende betrouwbare informatie om voor de TOGS jaaromzetten in 2019 en 2020 te vergelijken. Wel is bekend dat er in totaal binnen de TOGS 221.551 aanvragen zijn ontvangen en is hiervan 98% toegekend voor een bedrag van 865 miljoen euro.
Onderstaande datapunten zijn gebaseerd op de vaststelling van de gegevens die bedrijven zelf bij het RVO aanleveren voor de bevoorschotting en vaststelling van de TVL en die worden gecontroleerd onder andere aan de hand van de btw-gegevens van de Belastingdienst. Er zijn 90.000 unieke ondernemingen die circa 120.000 TVL steunaanvragen toegekend hebben gekregen in de maanden juni tot en met december 2020. De vaststellingen van deze subsidies zijn grotendeels afgerond: 91% van de aanvragen uit TVL-1 is binnen en 90% is vastgesteld, en 87% uit TVLQ4 is binnen en 84% is vastgesteld. Waar nog geen vaststelling bekend was, is gebruik gemaakt van de gegevens in de aanvraag. De verwachting is dat het beeld nauwelijks meer verschuift.
Ongeveer 91% van de aanvragers die in de periode juni tot en met december 2020 TVL hebben aangevraagd, heeft over heel 2020 minder omzet gerealiseerd dan over 2019. 78% van de bedrijven die in 2020 TVL-steun hebben aangevraagd, heeft meer dan 20% omzetverlies ten opzichte van 2019. 13% heeft tussen de 0 en 20% omzetverlies op jaarbasis. Circa 9% van de bedrijven die in 2020 steun hebben ontvangen, had een omzetgroei ten opzichte van 2019. Hier kan sprake van zijn doordat de TVL wordt verleend op kwartaalbasis. Daarbij kunnen bedrijven die aan het begin van de coronacrisis hard geraakt zijn en liquiditeitssteun nodig hadden voor de vaste lasten, tegen het einde van het jaar herstel laten zien. Voor deze kwartalen komen zij dan niet langer in aanmerking voor steun uit de TVL.
Omzetgroei
9%
7%
Omzetverlies t/m 20%
13%
10%
Omzetverlies meer dan 20%
78%
83%
Inclusief bedrijven gestart na 1-1-2019.
Er zijn circa 280.000 toekenningen gedaan voor de NOW in 2020 (NOW1, NOW2 en NOW3.1). Zoals hierboven aangeven kan op basis van de data die beschikbaar is bij UWV voor de NOW niet beantwoord worden hoeveel van deze bedrijven op jaarbasis omzet hebben gedraaid. Bedrijven die een voorschot van meer dan 100.000 euro steun hebben gekregen of een subsidiebedrag ontvangen van 125.000 euro of meer dienen een accountantsverklaring te overhandigen bij de vaststelling. Deze verklaring bevat geen informatie over de omzet op jaarbasis omdat dit geen vereiste is ten behoeve van de controle op rechtmatigheid van een NOW-subsidie. Bij NOW-aanvragen waarvoor geen accountantsverklaring vereist is, wordt door UVB ter controle gebruik gemaakt van btw-data van de Belastingdienst. Deze data is echter alleen beschikbaar gesteld voor deze specifieke controle (doelbinding) en kan daarom niet gebruikt worden voor andere doeleinden, waaronder rapportages. Daar komt bij dat niet elk bedrijf btw-plichtig is, waardoor het beeld niet representatief zou zijn. Bovendien is een groot deel van de vaststellingen nog lopende, waardoor het daadwerkelijke gebruik nog onbekend is. Bedrijven die achteraf toch meer omzet hebben gedraaid dan vooraf was ingeschat en hierdoor een te hoog voorschot hebben ontvangen, dienen het teveel ontvangen bedrag terug te betalen. Over de voortgang van de vaststellingen wordt uw Kamer regelmatig geïnformeerd, zowel via separate monitoringsbrieven8 als via de SZW begroting en verantwoording.
Recentelijk hebben onderzoekers in de ESB (Schellekens et al.9, 10) een inschatting gemaakt van waar de steun terecht is gekomen op basis van steun- en omzetdata op ondernemingsniveau van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Met behulp van deze gegevens komen de onderzoekers tot de conclusie dat 16% van het uitgekeerde voorschotbedrag van de NOW is gegaan naar ondernemingen die in 2020 op jaarbasis meer omzet hebben gemaakt dan in 2019, en 24% naar bedrijven met een omzetverlies op jaarbasis tussen 0 en 20%. Dat staat gelijk aan respectievelijk 26% en 29% van de bedrijven in de dataset. Zoals de onderzoekers aangeven kent de data een aantal beperkingen, waardoor het geschetste beeld niet kan worden geëxtrapoleerd naar een volledig representatief beeld.
De eerste belangrijke beperking is dat er in de data geen rekening is gehouden met de terugvorderingen die grotendeels nog moeten plaatsvinden. De cijfers zijn dus berekend op basis van de verleende voorschotten. Bedrijven kenden van tevoren niet hun daadwerkelijke omzetverlies en hebben, zoals de onderzoekers ook aangeven, dit omzetverlies overschat. Het is aannemelijk dat op basis van de definitieve afrekening de verleende steun lager zal uitvallen. Op basis van het dan vastgestelde daadwerkelijke omzetverlies zal vervolgens een deel van de bedrijven (een deel van) het verleende voorschot moeten terugbetalen.
Ten tweede zijn de omzetcijfers slechts beschikbaar voor een deel van de sectoren (ca de helft van de economie), namelijk de sectoren groothandel, vervoer en opslag, horeca, informatie en communicatie, specialistische zakelijke diensten en overige zakelijke dienstverlening. Cijfers van sectoren als de detailhandel, industrie, agrarische sector, bouw en recreatieve sector ontbreken. Sommige NOW-ontvangers hoeven bovendien geen btw-aangifte te doen, waardoor deze omzetcijfers ontbreken.
Ten derde overlapt de NOW-aanvraagperiode niet geheel met de btw-aangifteperiode. Dit kan de cijfers vertekenen wanneer juist in de maanden die buiten de gebruikte btw-periode vallen omzetverlies geleden is.
Als laatste is er in de data geen rekening gehouden met concernverbanden. Een individueel bedrijf kan bijvoorbeeld minder omzetverlies hebben gehad dan vooraf verwacht, maar het concern (het niveau van de NOW-aanvraag) kan wel evenveel of meer omzetverlies hebben geleden.
Naast de cijfers in het ESB-artikel kan gekeken worden naar de terugvorderingen binnen de NOW tot nu toe. Het gaat hier o.a. om terugvorderingen omdat in de NOW-omzetreferentieperiode – dus niet op jaarbasis – minder dan 20% omzetverlies is geleden. Bovendien zijn nog niet alle bedragen vastgesteld, en is het mogelijk dat de huidige vaststellingen geen representatief beeld vormen voor het totaal. Bedrijven hebben enige speelruimte in wanneer zij hun vaststelling indienen: bedrijven die nabetalingen krijgen, dienen mogelijk sneller hun vaststelling in.
Grofweg 35% van de verwerkte vaststellingen van de NOW 1 betreft een nabetaling en 65% een terugbetaling. Voor de NOW 2 betreft grofweg 40% van de verwerkte vaststellingen een nabetaling en 60% een terugbetaling. Op basis van de beschikbare data bij UWV en UVB kan geconcludeerd worden dat het overgrote deel van de terugvorderingen tot nu toe komt doordat een groep werkgevers een omzetverlies van minder dan 20% of omzetwinst heeft weten te realiseren over het betreffende omzettijdvak. Bij de NOW 1 moet 67% (570 miljoen) van het totale terugvorderingsbedrag terugbetaald worden om deze reden. Bij de NOW 2 moet 88% (233 miljoen) van het totale terugvorderingsbedrag terugbetaald worden om deze reden. Dit is ook als zodanig gedeeld met uw Kamer door middel van de 8e monitoringsbrief over de SZW-steunmaatregelen11.
Hoeveel bedrijven die die steun uit de steun- en herstelpakketten hebben ontvangen hebben minder dan 20 procent omzetverlies op jaarbasis?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedrijven hebben de ontvangen subsidie uit één of meerdere steun- en herstelpakketten terugbetaald? Wat vindt u hiervan?
Er zijn twee mogelijke situaties waarin subsidie wordt terugbetaald. De eerste is terugbetaling op vrijwillige basis, omdat bedrijven beseffen dat zij de ontvangen steun achteraf bezien niet nodig hadden.
Het steunpakket is bedoeld voor bedrijven die getroffen zijn door corona. Het kabinet heeft daarom meermaals bedrijven verzocht om alleen steun aan te vragen als dat noodzakelijk is, en doet dit morele appèl wederom in de Kamerbrief van 29 juni jl.12 Dat morele appèl geldt ook voor bedrijven die eerder ontvangen steun achteraf niet nodig blijken te hebben gehad, bijvoorbeeld omdat ze op jaarbasis meer omzet hebben gedraaid dan verwacht. De steunpakketten worden immers betaald met publieke middelen. Tegelijkertijd kan niet per definitie worden gesteld dat steun die tijdens de crisis is uitgekeerd onnodig was als een bedrijf op jaarbasis positief is geëindigd. Bedrijven hebben door de steunmaatregelen o.a. de tijd gekregen om in een specifieke crisisperiode het hoofd boven water te houden, bijvoorbeeld door personeel naar andere plekken te helpen of door de bedrijfsvoering te herstructureren met behoud van personeel. In die gevallen is de steun gebruikt waarvoor die bedoeld was.
De tweede situatie waarin dient te worden terugbetaald is naar aanleiding van de definitieve vaststelling van een subsidie. Het kabinet is zich ervan bewust dat er veel bedrijven zijn die uiteindelijk hun subsidie (deels) moeten terugbetalen. Zoals ook in de vorige vraag aangegeven, komt dit grotendeels doordat bedrijven meer omzet hebben gedraaid dan aanvankelijk is ingeschat. Dit is positief. Tegelijkertijd beseft het kabinet dat de economische situatie nog steeds zwaar kan zijn voor bedrijven. Daarom is het kabinet coulant met terugbetalingstermijnen en kunnen er afspraken worden gemaakt over de terugbetaling van te veel ontvangen steun.
De cijfers daarvoor staan hieronder per regeling toegelicht.
Bij de TVL moet van alle bedrijven die in 2020 steun hebben ontvangen, 18% één of meerdere toekenningen geheel of gedeeltelijk terugbetalen.13 In totaal zijn dat ongeveer 18.000 ondernemingen. Ondernemers hoeven in de regel alleen terug te betalen als het omzetverlies meeviel en de ondernemer op basis van het werkelijke omzetverlies niet meer in aanmerking komt voor steun. Van de bijna 23.000 aanvragen waarbij terugbetaald dient te worden is ongeveer 9.600 volledig terugbetaald. 65% van de ondernemers die moet terugbetalen doet dat direct in één keer. Bij ongeveer 3.500 aanvragen is er gedeeltelijk terugbetaald (betalingsregeling).
Bij de NOW 1 en 2 lopen de vaststellingen al, het vaststellingsloket voor de derde tranche NOW en verder moeten nog geopend worden. In de NOW 1 is op dit moment nog minder dan de helft van de voorschotaanvragen vastgesteld, voor de NOW 2 is dat aantal nog lager omdat deze vaststellingen pas relatief kort geleden begonnen zijn. De 8e monitoringsbrief14 geeft het volgende overzicht.
Open
Open
139,5
63,7
56,6
12,1
36,8
7,3
853
263
Gezien de grote variëteit in bedrijven en in de subsidiebedragen is het niet goed te duiden of het huidige beeld van de definitieve vaststellingen een representatief beeld geeft. Zodra er meer vaststellingen hebben plaatsgevonden kan een beter beeld gegeven worden over de terugbetalingen en de nabetalingen van de NOW. Hierover zal het kabinet uw Kamer door middel van de monitoringsbrieven, de begroting en de verantwoording van SZW blijven informeren.
Kunt u voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) apart aangeven hoeveel er aan subsidie is uitgekeerd en hoeveel hiervan is uitgekeerd aan bedrijven die in 2020 meer omzet hadden dan in 2019?
Er is aan bedrijven die in 2020 TVL-steun hebben aangevraagd in totaal 1.759 miljoen euro aan steun toegekend. Deze steun was bedoeld voor de periode juni-december 2020. Na vaststelling is circa 1.276 miljoen euro (82%) toegekend aan bedrijven die over heel 2020 omzetverlies hadden ten opzichte van 2019. Er is ongeveer 86 miljoen euro (6%) toegekend aan bedrijven die over heel 2020 meer omzet hadden dan in 2019.
Bij bovenstaande cijfers dient opgemerkt te worden dat we niet van alle ondernemers volledige belastingdienst gegevens hebben over 2020.
In totaal zijn er binnen de TOGS 221.551 aanvragen ontvangen en is hiervan 98% toegekend voor een bedrag van 865 miljoen euro.
Omdat de jaaromzet geen onderdeel van de TOGS-regeling was, is er geen koppeling is gemaakt met de btw-omzetgegevens en ontbreekt het aan voldoende betrouwbare informatie om hier een volledige inschatting van te kunnen geven.
Er is tot op heden in totaal, voor de zes aanvraagperiodes, ruim 20 miljard euro aan voorschotten binnen de NOW-regeling overgemaakt aan werkgevers. Gezien de beperkingen in de beschikbare data, die uiteen zijn gezet in het antwoord op vraag 3, zijn er bij het UWV en UVB geen betrouwbare cijfers voor de NOW beschikbaar die kunnen aantonen in hoeverre er bedrijven zijn die NOW hebben ontvangen op jaarbasis een omzetgroei hebben gerealiseerd.
Hoeveel euro verwacht het kabinet nog uit te geven in het kader van het steun- en herstelpakket?
Het kabinet heeft op 30 augustus aangekondigd dat, gezien het positieve epidemiologische en economisch beeld, het steun- en herstelpakket na het derde kwartaal niet verlengd zal worden. De economie staat er ondanks de crisis goed voor en ook de prognoses zijn goed; het Centraal Planbureau (CPB) voorziet in zijn meest recente raming een economische groei van 3,9 procent in 2021 en 3,5 procent in 2022. Daarbij nadert het vaccinatiebeleid het moment waarop iedereen die wil worden gevaccineerd, ook daadwerkelijk volledig zal zijn gevaccineerd. Door het vaccinatiebeleid kunnen de contactbeperkende maatregelen steeds verder worden opgeheven en wordt de economie (grotendeels) heropend. Hiermee zijn we in een nieuwe fase gekomen. In die fase wegen de negatieve effecten van het steun- en herstelpakket op de economische dynamiek en het beslag op overheidsfinanciën niet langer op tegen de voordelen.
Daarmee eindigt het grootste deel van het steunpakket na het derde kwartaal. Wel lopen ook na het derde kwartaal sommige maatregelen door. Bedrijven houden bijvoorbeeld ruimhartige voorwaarden om hun belastingschuld terug te betalen en zijn de kredietgarantieregelingen beschikbaar tot eind 2021. Ook loopt het aanvullend sociaal pakket door. Het pakket helpt (onder andere kwetsbare) mensen door degenen die in onzekerheid verkeren de zekerheid te bieden van aanspraak op passende begeleiding bij het zoeken naar werk of nieuwe bedrijfsactiviteiten en inkomen. Daarnaast lopen er nog aanvragen voor definitieve berekeningen van de subsidie en mogelijke nabetalingen.
Bij de Miljoenennota 2022 verwacht het kabinet in de periode 2021 tot en met 2025 in totaal 53 miljard euro uit te geven aan EMU-relevante steun- en herstelmaatregelen, waarvan 39 miljard in 2021 en 14 miljard in 2022 t/m 2025 (tabel 1.3.1 in de Miljoenennota 2022).
Bent u bereid, zodra de cijfers hierover bekend zijn, het gesprek aan te gaan met VNO-NCW en MKB Nederland om de cijfers te duiden en over het terugbetalen van ontvangen subsidie uit het steun- en herstelpakket door bedrijven die in 2020 meer omzet behaald hebben dan in 2019?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, roept het kabinet bedrijven op om alleen steun aan te vragen als dat noodzakelijk is en om steun terug te betalen als deze steun achteraf niet nodig bleek te zijn. Dat heeft het kabinet zowel in debatten in uw Kamer als in de recente Kamerbrief15 gedaan. We gaan echter graag in gesprek met VNO-NCW en MKB Nederland over dit onderwerp. De Minister van SZW heeft daarnaast eerder uw Kamer toegezegd met het bedrijfsleven in gesprek te gaan over dilemma’s die hij tegenkomt in de NOW.
Bent u bereid om die bedrijven die gebruik hebben gemaakt van een of meerdere steunmaatregelen en die in 2020 meer omzet hebben dan in 2019 een «solidariteitsbrief» te doen toekomen met een oproep tot vrijwillige terugbetaling van de steungelden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zich in om het terugbetalen van steun zo laagdrempelig mogelijk te maken. In de communicatie over de NOW, via de uitnodigingsmails (aan alle NOW3 en NOW4 ontvangers) en herinneringsmails (aan alle NOW2 ontvangers die nog geen vaststelling hebben aangevraagd), zal daartoe het moreel appel benoemd worden en zullen de mogelijkheden worden geschetst om steun die achteraf niet nodig bleek terug te betalen. Vanwege uitvoeringstechnische problemen en risico’s wordt er niet gekozen voor een algemene fysieke brief aan álle NOW-ontvangers. Deze uitvoeringsproblematiek komt onder andere voort uit het feit dat verschillende groepen werkgevers zich in verschillende fases van het vaststellingsproces bevinden met veel aanvullende vragen en benodigde acties tot gevolg.
Tevens wordt een nieuw onderdeel toegevoegd aan de website van UWV met instructies ten aanzien van de mogelijkheid van terugbetalen en hoe dit vorm te geven, mede om de groepen te bereiken die niet bereikt worden door de hiervoor genoemde mails, zoals de NOW 1 ontvangers en de NOW2 ontvangers die reeds een vaststelling hebben aangevraagd.
Concreet biedt UWV de werkgever drie mogelijkheden om tegemoet te komen aan het morele appel, afhankelijk van de status van de betreffende vaststellingsaanvraag:
Daarbij merken wij alvast op dat het niet mogelijk is om te achterhalen hoe groot de groep is van werkgevers die ingaat op het morele appel. Zo wordt de verkorte route in de vaststelling ook gevolgd door werkgevers die om een andere reden afzien van de subsidie, bijvoorbeeld omdat achteraf blijkt dat het vereiste omzetverlies niet wordt gehaald.
Het bericht dat grote steden verloedering van winkelstraten vrezen nu de leegstand in winkelstraten oploopt |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grote steden vrezen verloedering nu leegstand in winkelstraten snel oploopt»?1
Ja.
Erkent u de grote waarde van gezonde en bloeiende winkelstraten, zeker in kleinere en middelgrote steden en dorpen, dat deze winkelstraten belangrijk zijn voor de leefbaarheid van steden en dorpen en dat leegstand en verloedering daarom snel aangepakt moet worden?
Ja.
Kunt u een zo compleet mogelijk overzicht geven van de leegstand in winkelstraten in de afgelopen vijf jaar, en kunt u in dat overzicht in ieder geval enkele grote, enkele middelgrote en enkele kleine steden betrekken?
Ieder jaar wordt er een compleet overzicht gemaakt van alle gemeenten door het bedrijf Locatus. Dit overzicht wordt breed in de sector gebruikt en het is tegen betaling verkrijgbaar. Wanneer ik deze gegevens gratis openbaar zou maken, dan zou daarmee het verdienmodel van Locatus worden ondergraven. In het verleden is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de hoofdlijnen van de ontwikkeling in Kamerbrieven.
In hoeverre verwacht u dat de oplopende leegstand in winkelstraten een structureel probleem wordt?
Leegstand is uiteindelijk niet de oorzaak van de maatschappelijke uitdagingen waarmee de winkelgebieden in binnensteden te kampen hebben, maar een symptoom van dieper liggende oorzaken. Deze ontwikkelingen zijn een reactie op structurele, achterliggende onderwerpen als demografische veranderingen, de online-ontwikkelingen en veranderende consumentenvoorkeuren. Pas door de onderliggende veranderingen serieus te nemen en hierop in te spelen kunnen winkelgebieden ook in de toekomst vitaal en toekomstbestendig zijn.
Welke soorten winkels/ondernemers dragen het meest bij aan de oplopende leegstand?
De leegstand loopt het snelst op in winkelgebieden in binnensteden, die zich de afgelopen jaren steeds eenzijdiger gericht hebben op recreatief winkelen. De branches mode, schoenen en sport hebben een groot aandeel in deze vorm van winkelen en maken gemiddeld ongeveer 60% van het winkelbestand uit. Het zijn dan ook deze winkels die voor een belangrijke transitie-uitdaging staan.2
Ervaren kleinere en middelgrote steden relatief meer problemen met leegstand en in hoeverre zijn specifieke oplossingen voor dat soort steden nodig?
Met name middelgrote steden worden hard geraakt omdat ze in een aantal gevallen hun centrumfunctie verliezen. Veelal is het compact maken van de winkelgebieden en het terugbrengen van andere functies een onderdeel van de oplossing. In alle gevallen is maatwerk nodig als het gaat om het weer vitaal en toekomstbestendig maken van winkelgebieden in binnensteden
In hoeverre heeft de coronacrisis bijgedragen aan de toenemende leegstand in winkelstraten?
De coronacrisis maakt een ontwikkeling zichtbaar, die ook al voor corona gaande was, maar door corona versnelt en versterkt wordt.
Hoe groot acht u de kans dat de leegstand op korte termijn verder oploopt, en in hoeverre speelt daarin de verslechterde situatie van bijvoorbeeld filiaalbedrijven (met veel filialen in winkelstraten) een rol?
De kans dat de leegstand op korte termijn op zal lopen acht ik groot. Op dit moment worden weinig faillissementen gemeld. Het is aannemelijk dat een deel van de marginale bedrijven die de afgelopen maanden geprofiteerd hebben van het steunpakket van het kabinet, alsnog in moeilijkheden zal komen nu het steunpakket zal worden afgebouwd.
Afgelopen jaren zien we dat filiaalbedrijven regelmatig filialen sluiten. Dit heeft te maken met de algemene ontwikkelingen in de retail en in antwoord daarop het volgen van een andere vestigingsstrategie. Waar filiaalbedrijven eerder de lijn volgden om zoveel mogelijk filialen te stichten, is de lijn nu vaker dat kritisch gekeken wordt naar waar vestiging vanuit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is. Per saldo betekent dit dat veel filiaalbedrijven vestigingen sluiten op minder renderende locaties.
Bent u van mening dat in het kader van het herstelbeleid dan wel het steunpakket gerichte steun voor (lokale) winkelstraten en herstructurering daarvan noodzakelijk is?
Ja. De Impulsaanpak winkelgebieden (Aanpak herstructurering winkelgebieden in binnensteden en kernen) zie ik als een uitwerking daarvan.
Deelt u de mening dat de voorgestelde investering van 100 miljoen euro in herstructurering van winkelgebieden verspreid over vier jaar onvoldoende is om snel substantiële stappen te zetten en dat extra maatregelen nodig zijn?
De Impulsaanpak Winkelgebieden richt zich op het mogelijk maken van gebiedsgerichte, integrale aanpak van (delen van) winkelgebieden in binnensteden en kernen door gemeenten, samen met private partijen. Deze gebieden krijgen daardoor weer een stevige sociale en economische basis en dienen tegelijkertijd als showcases voor andere gemeenten, om op die manier een vliegwieleffect te bereiken. De maatschappelijke opgave voor de binnenstedelijke problematiek is echter groter en breder.
Bent u bereid de investering van 100 miljoen euro in herstructurering van winkelgebieden naar voren te halen, zodat herstructurering vooral op korte termijn gestimuleerd kan worden?
Wanneer zich veel meer kwalitatief goede projecten aandienen dan ondersteund kunnen worden uit het voorziene verplichtingenbudget, dan ben ik bereid te overwegen om een deel van het beschikbare budget naar voren te halen.3
Hoe gaat u ervoor zorgen dat winkeleigenaren voldoende betrokken worden bij de herstructureringsplannen en baat kunnen hebben bij de investeringssubsidies?
Het is mijn inzet om de beste projecten te steunen door de ingediende projecten te laten beoordelen door een Adviescommissie van onafhankelijke deskundigen. De commissie dit doen aan de hand van criteria, waaronder de vraag of het project kan rekenen op lokaal draagvlak. Alleen wanneer lokale winkeleigenaren voldoende betrokken worden bij het vorm geven van een project, kan sprake zijn van een kwalitatief goed project.