Vertraging verliesverrekening bedrijven |
|
Ad Koppejan (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie dat de Belastingdienst zowel dit voorjaar als deze zomer communiceert dat zij niet in staat is ondernemingsverliezen over 2010 te verrekenen met winsten uit het verleden vanwege systeemfalen? Klopt het dat deze situatie veroorzaakt wordt door automatiseringsproblemen met de definitieve vaststelling van aanslagen vennootschapsbelasting over 2010?1
Voor het beantwoorden van de vragen is het van belang om te schetsen hoe het proces verloopt na ontvangst van de aangiften Vpb.
Nadat deze aangiften zijn ontvangen door de Belastingdienst worden ze op een bepaald moment doorgezet naar het Vpb-systeem. Dat zou dit jaar gebeuren op 25 juli ten aanzien van de aangiften die tot die datum waren ingediend. Door een technische storing is het gerealiseerd op 8 augustus 2011. Het is aannemelijk dat in de correspondentie van de Belastingdienst deze storing wordt bedoeld.
Vervolgens zijn de aanslagen vanaf 8 augustus opgelegd met als dagtekening 31 augustus 2011. Dit betekent dat er in het geval van een verlies terugwenteling heeft plaatsgevonden. Daarvoor zijn nu dus geen belemmeringen meer. Vanzelfsprekend moet wel aan de voorwaarden zijn voldaan.
De datum waarop de aangiften werden doorgezet naar het Vpb-systeem lag in 2010 in het begin van september. Dit jaar (2011) laat dus al een versnelling zien van een maand ten opzichte van 2010. Het is de bedoeling van de Belastingdienst om in 2012 nog een versnelling aan te brengen in dit proces.
Hoeveel ondernemingen hebben tot nu toe een aanvraag van verrekening van verliezen ingediend, die tot nu toe niet is gehonoreerd door de Belastingdienst?
De aanslagen die korte tijd door de storing werden opgehouden zijn ondertussen al opgelegd. Dat houdt in dat de aanvragen van verrekening van verliezen in beginsel allemaal zijn gehonoreerd, mits natuurlijk aan de voorwaarden is voldaan.
Acht u deze situatie aanvaardbaar voor ondernemingen die reeds kort na verstrijken van het jaar 2010, dus ruim voor het einde van de termijn, hun aangifte vennootschapsbelasting 2010 hebben ingediend teneinde zo snel mogelijk op grond van verliesverrekening teruggaven over oude jaren te verkrijgen?
Ik ben van oordeel dat de Belastingdienst zo snel mogelijk moet reageren op aanvragen van verrekening van verliezen. Uit het antwoord op vraag 1 blijkt dat de procedure al sneller verloopt dan voorheen en in de komende jaren nog sneller zal verlopen. Deze werkwijze van de Belastingdienst komt m.i. tegemoet aan de belangen van het bedrijfsleven.
Deelt u de mening dat deze situatie zeer ongewenst is in het huidige tijdsgewricht van liquiditeitskrapte, waarin ondernemingen noodzakelijkerwijs zeer gebaat zijn bij belastingteruggaven en daar ook wettelijk recht op hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang spelen deze problemen met de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting al en wat gaat u er aan doen om belastingplichtigen zo snel mogelijk alsnog een definitieve aanslag toe te kennen, zodat verliezen verrekend kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, nu de gevolgen van de financiële crisis afgelopen jaar nog voelbaar waren, en de financiële situatie zeer onzeker is, het Besluit versoepeling terugwenteling verliezen van 8 april 2009 zoals dat opgeld deed voor het belastingjaar 2008 te laten herleven voor verliezen over 2010?
Over deze vraag heeft mijn ambtsvoorganger zich eerder uitgelaten in de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 4 november 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 504, nr. 19 pag. 35). Daar is het volgende geantwoord: «In het kader van de kredietcrisis is verder nagedacht over mogelijke stimulerende maatregelen, waaronder ook het verlengen van deze regeling. Dit heeft geleid tot diverse andere maatregelen, waaronder de tijdelijke verlenging van de achterwaartse verlies verrekeningstermijn met 2 jaren. Mede hierom en gezien het feit dat de versnelde teruggaaf tot ingewikkelde systeemaanpassingen buiten de reguliere systemen om zou moeten leiden, is ervoor gekozen deze regeling niet te verlengen.» Bovenstaande geldt nog steeds. Bovendien zal herleven van deze regeling leiden tot grote negatieve effecten op het EMU-saldo in 2011 en 2012.
Spookfacturen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Bent u bekend met het probleem van spookfacturen zoals wordt vermeld in het artikel «Pak gesjoemel met spookfactuur aan»?1
Ja.
Zijn er bij de overheid klachten binnengekomen van bedrijven (merkhouders) met betrekking tot dit probleem? Zo ja, hoeveel klachten zijn dit en kunt u aangeven welke maatregelen en/of acties u hierop hebt ondernomen?
Het probleem van spookfacturen is bekend. Bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE), de officiële instantie voor de registratie van merken en modellen in de Benelux, zijn de afgelopen jaren enkele tientallen klachten per jaar binnen gekomen. Ook de Fraudehelpdesk ontvangt geregeld meldingen over dit type fraude, maar precieze aantallen hiervan zijn niet voorhanden.
Sinds september 2010 staat er een permanente waarschuwing voor misleidende facturen op de website van het BBIE. Onder de kop «pas op voor misleidende facturen» geeft het BBIE tips aan degenen die worden benaderd voor diensten die betrekking hebben op de merken die de betrokkenen bij BBIE hebben gedeponeerd. Ook NL Octrooicentrum en een aantal internationale organisaties, zoals de World Intellectual Property Office (WIPO), het Office for Harmonization in the Internal Market (OHIM) en het European Patent Office (EPO), waarschuwen op hun websites voor spookfacturen. De Fraudehelpdesk plaatst op basis van ontvangen meldingen geregeld waarschuwingen op zijn website voor notoire merkregistratie- en/of acquisitiefraudeurs. Deze waarschuwingen sorteren effect in die zin dat gewaarschuwde ondernemers minder snel slachtoffer worden van dit type fraude.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat merkregistratiefraudeurs in Nederland een paar maanden na een civiele procedure weer opduiken onder een andere naam om zo hun kwalijke praktijken voort te zetten? Deelt u de mening dat dit niet wenselijk is en derhalve dient te worden voorkomen?
Het is onwenselijk dat merkregistratiefraudeurs steeds weer opduiken onder een andere naam en zo gelegenheid vinden om door te gaan met hun praktijken. Het gaat hier vaak om goed georganiseerde fraudeurs die zich niet snel laten afschrikken. De meest effectieve manier om deze fraude te bestrijden is door bedrijven van deze praktijken bewust te maken en zo te voorkomen dat zij slachtoffer worden. De in antwoord op vraag 2 genoemde maatregelen zijn hier ook op gericht. In gevallen waarin sprake is van een strafbaar feit en gebruik wordt gemaakt van een rechtspersoon, bestaat daarnaast inmiddels de mogelijkheid om een strafrechtelijk bestuursverbod op te leggen. Verder is uw Kamer reeds toegezegd dat binnenkort een wetsvoorstel voor een civielrechtelijk bestuursverbod zal worden voorgelegd. Beide maatregelen maken het mogelijk om een fraudeur gedurende een aantal jaren uit te sluiten van het formeel of feitelijk besturen van een rechtspersoon.
Bent u bekend met het feit dat in de kleine lettertjes op de achterzijde van de spookfactuur valt te lezen dat het eigenlijk om een offerte gaat en niet om een factuur? In ons strafrecht is bepaald dat er in deze vorm geen sprake is van bedrog in strafrechtelijke zin. Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat fraudeurs op dergelijke wijze onder hun straf kunnen uitkomen?
Het is niet zonder meer juist dat dergelijke praktijken met «spookfacturen» niet strafbaar zijn. In gevallen waar naast de bewuste offertes ook sprake is geweest van mondeling of telefonisch contact kan er sprake zijn van oplichting.
De bewijsbaarheid is in dergelijke gevallen vaak wel een probleem. Ook dit is een reden om bij de aanpak van dit type fraude vooral in te zetten op preventie.
Vormt dit bericht voor u aanleiding om maatregelen te nemen zodat ondernemers zich beter kunnen wapenen en fraude beter kan worden besteden? Zo nee, waarom niet?
Naast de preventieve, voorlichtende activiteiten die ik heb genoemd in antwoord op vraag 2, het strafrechtelijke bestuursverbod en de aanstaande invoering van een civielrechtelijk bestuursverbod gelden voor ondernemers de algemene beschermingsbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, zoals ten aanzien van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. Vooralsnog ga ik ervan uit dat deze maatregelen voldoende soelaas bieden voor de Nederlandse situatie, en zie ik geen reden om wetgeving zoals die in België te overwegen.
Bent u bekend met het feit dat België sinds kort zelfs een aparte wet heeft die dergelijke misleidende registraties in niet-officiële registers expliciet strafbaar stelt? Bent u van mening dat dit voor Nederland ook een geschikt instrument zou zijn om dit probleem te tackelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Handelsbenamingen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Kent u het voornemen van de Associazione Italiana Iindustrie Prodotti Alimentari (AIIPA), de Italiaanse Voedsel en Waren Autoriteit, om de handelsbenamingenlijst aan te passen zodanig dat rock sole (Pleuronectis bilineatus nu verkocht als Bot) en Japanse Schar (Pleuronectis asper nu verkocht als Schar) voortaan als Noordzeeschol (Pleuronectis platessa) kan worden verkocht?1 Kent u de achtergronden van dit voornemen?
De Italiaanse overheid heeft op verzoek van de Associazione Italiana Industrie Prodotti Alimentari (AIIPA, Italian Association of Food Product Industries) per decreet de benaming Platessa del Pacifico toegekend aan twee andere dan voornoemde soorten platvis, die specifiek voorkomen in het Pacifische gebied, namelijk aan Lepidopsetta bilineata (Southern rock sole) en Lepidopsetta polyxystra (Northern rock sole). De term Platessa zonder enige toevoeging mag onveranderd alleen worden gebruikt voor Pleuronectes platessa, zijnde de Noordzeeschol.
Overigens is de AIIPA een branche-organisatie voor de voedselindustrie met zo’n 300 aangesloten bedrijven. De voedselindustrie kan in Italië niet op eigen initiatief handelsbenamingen aanpassen.
Kan, gelet op Europese regelgeving, zoals bijvoorbeeld het gestelde in artikel 2 van de Richtlijn 79/112/EEG, sprake zijn van misleiding als deze naamsaanpassing wordt doorgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Aangezien in het Italiaanse decreet de verplichting geldt om voor betreffende vissoorten de toevoeging del Pacifico (uit de Stille Oceaan) te gebruiken is voor de consument helder wat het vangstgebied is en kan de consument in voldoende mate onderscheid maken tussen betreffende vissoorten en de Noordzeeschol.
Deelt u de mening dat de consument moet weten welke vis hij eet en daar op Europees niveau één lijn in moet worden getrokken om misleiding van de consument en niet duurzame concurrentie te voorkomen?
Ja. Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999
houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur schrijft voor dat vis en visproducten die aan de consument worden verkocht, voorzien moeten zijn van een aantal aanduidingen. Het doel is de consument meer informatie te bieden, mede om de consument meer vertrouwen in het product te geven. De aanduidingen houden in dat bij de vis(producten) moet komen te staan of het gaat om gevangen of gekweekte vis, wat het vangstgebied of land van herkomst is en wat de officiële handelsbenaming is).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze naamsaanpassing wordt doorgevoerd? Gaat u naar aanleiding van deze signalen contact opnemen met uw collega in Italië en collega’s bij de Europese Commissie?
Zoals aangegeven wordt met het decreet ten behoeve van de consument nadere informatie gegeven over het Pacifische gebied van oorsprong.
Ik zie hierin geen aanleiding voor het nemen van initiatieven voor verdere uniformering van visbenamingen in Europees verband. Wel zal ik bepleiten dat Italië voornoemd decreet conform de daarvoor geldende afspraken notificeert bij de Europese Commissie.
Bent u bereid om te pleiten voor één uniforme wijze van benaming van vis, zodat schol overal schol heet, bot overal bot en schar overal schar om zo misleiding van de consument en niet duurzame concurrentie overal in Europa op dezelfde wijze te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat winkelpersoneel in Zoetermeer gedwongen wordt om op zondag te werken |
|
Carola Schouten (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van CNV Dienstenbond dat winkelpersoneel in Zoetermeer onder grote druk staat om op zondag te werken?1
Ja.
Hoe waardeert u in dit licht de wijze waarop de gemeente Zoetermeer invulling heeft gegeven aan artikel 3, lid 6, onderdeel 1, van de Winkeltijdenwet?
Zoals ik in mijn brieven van 21 juni en 18 augustus 2011 op eerdere vragen over het instellen van het toeristisch regime in de gemeente Zoetermeer heb aangegeven, voldoet het besluit van de gemeente Zoetermeer naar mijn mening aan de eisen die de toerismebepaling stelt. Hierbij wordt wel aangetekend dat er bezwaar is ingediend tegen het besluit van de gemeente Zoetermeer. Tegen het besluit op dit bezwaar kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De rechter heeft het laatste woord bij de beoordeling van de vraag of de gemeente Zoetermeer terecht gebruik heeft gemaakt van de toerismebepaling.
Erkent u dat sprake is van een bredere trend waarin met het toenemende aantal koopzondagen steeds meer winkelpersoneel tegen hun zin op zondag moet werken en daarbij ook sprake is van het niet uitkeren van toeslagen en dreigen met ontslag?2
Ik kan niet overzien of er sprake is van een bredere trend. Ik wil er echter op wijzen dat de bescherming van werknemers voor het werken op zondag wettelijk is geregeld. Daarnaast dienen ook gemeenten op grond van de Winkeltijdenwet het belang van de werkgelegenheid en economische bedrijvigheid in de gemeente, waaronder mede wordt begrepen het belang van winkeliers met weinig of geen personeel en van winkelpersoneel, mee te wegen, indien zij op grond van de toerismebepaling meer dan 12 koopzondagen aanwijzen.
Erkent u dat het voor winkelpersoneel gelet op opleidingsniveau en arbeidsaanbod moeilijk is om hun rechten te doen laten gelden?
Zowel de wetgeving (Arbeidstijdenwet) als veel cao’s bieden de mogelijkheid tot het werken op zondag. Aan het werken op zondag zijn echter wel voorwaarden verbonden. Het is, vanuit het beginsel van goed werkgeverschap, belangrijk dat hierover goede afspraken worden gemaakt tussen werkgever en werknemers. De bescherming van werknemers voor het werken op zondag is in de Arbeidstijdenwet geregeld. Werknemers die onder druk worden gezet om op zondag te werken, kunnen zich op deze wet beroepen. Bovendien is in artikel 7:670, negende lid, Burgerlijk Wetboek opgenomen dat de werknemer niet ontslagen mag worden vanwege het enkele feit dat hij weigert op zondag arbeid te verrichten in geval bedrijfsomstandigheden hiertoe nopen. Wordt hij toch ontslagen, dan is er sprake van onrechtmatig handelen. Werknemers die onder druk worden gezet om op zondag te werken, dus ook het winkelpersoneel, kunnen zich op deze wetten beroepen, afhankelijk van de situatie die voor hen geldt. Indien gewenst kan de vakbond of belangenorganisatie hierbij een ondersteunende rol spelen.
Hoe waardeert u de gesignaleerde trend in het licht van artikel 5, lid 6, van de Arbeidstijdenwet en welke consequenties verbindt u daaraan?
Het uitoefenen van druk op personeel om op zondag te werken en het dreigen met ontslag is ongewenst. Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, kunnen werknemers die hiermee te maken krijgen zich op de Arbeidstijdenwet en het Burgerlijk Wetboek beroepen. Omdat zowel de cao-bepalingen, artikel 5:6 Arbeidstijdenwet als het Burgerlijk Wetboek onder het burgerlijk recht vallen, dient de werknemer die van mening is dat zijn werkgever onrechtmatig handelt, zijn zaak, eventueel via de vakbond, voor te leggen aan de rechter.
Op grond van de toerismebepaling uit de Winkeltijdenwet zijn gemeenten verplicht het belang van de werkgelegenheid en economische bedrijvigheid in de gemeente, waaronder mede wordt begrepen het belang van winkeliers met weinig of geen personeel en van winkelpersoneel, mee te wegen. Het is echter aan de gemeente om te bepalen hoe en hoe zwaar ze deze belangen meeweegt.
Hoe waardeert u de gesignaleerde trend in het licht van artikel 3, lid 6, onderdeel 1, van de Winkeltijdenwet en welke consequenties verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Arbeidsinspectie onderzoek te laten doen naar de naleving van artikel 5, lid 6, van de Arbeidstijdenwet en de betreffende cao-onderdelen?
Zowel cao-afspraken als de regelgeving over zondagsarbeid dienen te worden nageleefd. Omdat echter beide onder het burgerlijk recht vallen, ziet de overheid (in casu de Arbeidsinspectie) niet toe op de naleving van genoemde bepalingen. De werknemer die van mening is dat zijn werkgever in strijd met artikel 5:6 van de Arbeidstijdenwet handelt, kan dit voorleggen aan de rechter en op deze wijze zijn recht krijgen. De overheid (in casu de Arbeidsinspectie) kan en wil hier niet in treden. Toezicht op de naleving van cao-bepalingen is primair een taak van de vakbond of belangenorganisatie.
Lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee?
Ja.
Kunt u verklaren waarom nieuws over een lekkage die al vanaf woensdag plaatsvindt, pas op vrijdag bekend wordt? Deelt u de mening dat nieuws over lekkages sneller openbaar moet worden gemaakt?
De Britse overheid is door Shell binnen 4 uur na ontdekking van het lek op de hoogte gebracht. In de Nederlandse wet is geregeld dat wanneer dit soort voorvallen op het Nederlandse deel van het continentaal plat plaatsvinden, dit onmiddellijk aan het Kustwachtcentrum en aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gemeld moet worden (Artikel 100 Mijnbouwbesluit).
Alle incidenten die plaatsvinden in de olie- en gaswinning worden openbaar gemaakt via het jaarverslag van SodM. Grote incidenten, waarbij gevaar voor mens en milieu te duchten zijn, worden – mochten deze zich voordoen – eveneens gepubliceerd op de website van SodM. Niet iedere gebeurtenis is echter van zodanig belang dat hierover alle informatie op de website moet zijn te vinden; in zulke gevallen acht ik vermelding achteraf in het jaarverslag voldoende.
Kunt u aangeven hoeveel olie in zee is gestroomd en hoe groot het gebied is waar olie in terecht is gekomen? Kunt u aangeven welke schade dit met zich meebrengt voor vissen, vogels en het zeemilieu? Kunt u tevens aangeven welke economische schade het met zich meebrengt voor bijvoorbeeld scheepvaart, visserij en booractiviteiten?
Volgens opgaaf van Shell is er 218 ton olie in zee gekomen. Er is geen olie op het Nederlandse deel van het continentaal plat gekomen. Schade voor Nederland is dan ook niet te verwachten. Ik heb geen inzicht in de gevolgen van de lekkage voor de Britse economie.
Welke maatregelen worden getroffen ter reparatie van het lek? Wanneer is de lekkage verholpen?
Shell heeft op 19 augustus 2011 het lek gedicht. Ik heb geen nadere informatie over de manier waarop de lekkage gestopt is.
Is dit lek mogelijk het gevolg van verouderde leidingen op de Noordzee?
Zolang de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik daar geen uitspraken over doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Vormt dit lek voor u aanleiding om te zorgen dat het leidingsysteem op de Noordzee wordt gecontroleerd dan wel onderhouden? Zo nee, waarom niet?
Zolang het onderzoek niet is afgerond en de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik nog niet zeggen of het Nederlandse oliepijpleidingennet nader onderzoek behoeft.
De lekkage vond plaats in een olieleiding die ligt tussen een geheel op de zeebodem gelegen olieput en het behandelingsplatform Gannet Alpha. Op het Nederlandse continentaal plat bevinden zich geen op de zeebodem afgewerkte olieputten. Daarnaast wijkt ook het ontwerp van de Gannet pijpleiding af van de olieleidingen op het Nederlandse plat. Afhankelijk van de relevantie van de resultaten van het onderzoek door de Britse overheid voor de Nederlandse situatie, zal SodM daarom bepalen of er, naast het reguliere toezicht op basis van te rapporteren afwijkingen, nog een specifiek inspectieproject gestart zal worden.
De situatie met betrekking tot oliepijpleidingen is voor Nederland verder als volgt:
Op het Nederlandse continentaal plat liggen 11 olietransportleidingen met een totale lengte van circa 210 km en met een totale inhoud van circa 20 000 m3. Deze olieleidingen vallen onder de Mijnbouwwet. Ingevolge die wet worden de leidingen sinds 1992 aangelegd en onderhouden volgens de norm NEN 3650. Jaarlijks onderzoekt de beheerder de eigenschappen en de ligging van de pijpleiding. Indien daarbij afwijkingen worden geconstateerd, dienen deze aan de toezichthouder SodM gerapporteerd te worden.
Sinds het begin van de oliewinning offshore in 1982 zijn er – behalve het probleem met de VINCA GORTHON, het Zweedse vrachtschip dat in 1988 zonk en boven op een olieleiding terecht kwam – vier lekkages geweest in olieleidingen. Deze vonden plaats in de periode van 1994 tot en met 1998 en in drie van de vier gevallen ging het om zogenaamde interfield pijpleidingen voor natte olie. Dit zijn leidingen waardoor een mengsel van water en olie (meestal meer water dan olie) naar een behandelingsplatform wordt getransporteerd. Corrosiecontrole in dit soort leidingen is kritischer dan bij leidingen die alleen olie transporteren, omdat water corrosiever is dan olie. Doordat interfield natte olieleidingen altijd vrij kort zijn en bovendien veel (soms wel 95%) mee geproduceerd water bevatten, is de maximale hoeveelheid olie die bij deze lekkage in zee terecht kan komen relatief beperkt. Ter indicatie: de grootste morsing vond plaats in 1996 en daarbij kwam toen circa 20m3 olie in zee.
Risico's voor het bedrijfslevenvan stilvallen kredietverlening |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Banken draaien abrupt geldkraan dicht»?1
Ja.
Onderkent u het probleem dat door de onrust op de financiële markten het voor bedrijven steeds moeilijker wordt om hun investeringen en overnames nog gefinancierd te krijgen door de banken en dat ook herfinanciering voor bestaande leningen meer problemen geeft door verscherpte financieringseisen?
Bedrijven kunnen overnames en investeringen onder meer financieren met bankleningen en, in geval van grote ondernemingen, met uitgifte van obligaties. Het is, in verband met het zomerreces, gangbaar dat bedrijven in de maand augustus nauwelijks tot geen vermogen ophalen met emissies op de obligatiemarkt. Met betrekking tot uitgifte van obligaties door banken zelf laat de koersontwikkeling van reeds eerder uitgegeven bankobligaties zien dat beleggers in bedrijfsobligaties, net als aandelenbeleggers, zorgen hebben ten aanzien van de effecten van de schuldencrisis op de banken. Het is echter te vroeg om te bepalen of de recente onrust op de markten tot significante emissieproblemen voor banken zal leiden als de emissiemarkt in de loop van september heropend wordt. Wat betreft directe bancaire financiering van overnames, bijvoorbeeld in de vorm van een syndicaat met andere banken, leren contacten met banken dat partijen op deze markt op de hoogte zijn van de onrust in de financiële wereld, maar dat gezien het zomerreces het te vroeg is te bepalen of deze markt significant geraakt zal worden. Met betrekking tot de mogelijkheden tot herfinanciering van bankleningen is het te vroeg om algemene conclusies te trekken. De laatste meting van De Nederlandsche Bank ten aanzien van de acceptatiecriteria die banken hanteren bij beoordeling van kredietaanvragen, laat zien dat de banken deze criteria in het tweede kwartaal van dit jaar hebben versoepeld. Tijdens de kredietcrisis zijn de acceptatiecriteria zowel voor mkb-bedrijven als grote ondernemingen aangescherpt, waarbij de aanscherping voor grote ondernemingen eerder van start ging. Via contacten met banken en met financieringsadviseurs volgt het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de ontwikkelingen op de voet. Op dit moment heb ik, langs die weg, nog geen signalen ontvangen dat de acceptatiecriteria opnieuw zijn aangescherpt of dat de kredietverlening terugvalt.
Vindt u het terecht dat banken verscherpte financieringseisen stellen aan bedrijfsfinanciering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke rol speelt het aanscherpen van de regelgeving hier mogelijk bij? Welke segmenten (MKB, grotere bedrijven e.d.) worden volgens u het sterkst geraakt door het stilvallen van de kredietverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling voor de economische groei?
Aangezien het nog te vroeg is om vast te kunnen stellen of de recente onrust op de financiële markten significante effecten heeft op de kredietverlening aan het bedrijfsleven, is het eveneens nog niet mogelijk om in te schatten of er via de kredietverlening gevolgen zullen zijn voor de economische groei. Op voorhand kan wel de verwachting worden uitgesproken dat een terugval in economische groei gepaard zal gaan met het inzakken van de kredietvraag. Een eventuele vermindering van het kredietaanbod hoeft dan ook niet per definitie tot knelpunten bij de kredietverlening te leiden.
Deelt u de mening dat dit een urgent probleem is dat direct om actie van de overheid vraagt?2 Deelt u tevens de mening dat het onwenselijk is dat de kredietverlening in de tweede helft van dit jaar mogelijk stil komt te liggen? Bent u van plan hier wat aan te doen? Zo ja, wat en zou daarbij ook gebruik kunnen worden gemaakt van het bestaande instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Mocht de komende tijd blijken dat er significante problemen ontstaan met de kredietverlening, dan kunnen die geadresseerd worden met het bestaande financieringsinstrumentarium van EL&I. In het licht van de kredietcrisis heeft EL&I dit garantie-instrumentarium vanaf november 2008 in een zevental stappen uitgebreid. De vraag naar borgstellingen bij mkb-kredieten is dit jaar reeds voorafgaande aan de recente onrust op de financiële markten dusdanig gestegen dat het garantiebudget voor 2011 naar alle waarschijnlijkheid ontoereikend zal zijn. Om de kredietverlening extra te ondersteunen zal het kabinet het garantiebudget voor de borgstellingsregeling BMKB voor dit jaar verhogen van € 765 mln naar € 1 mld. Honorering van de in juni dit jaar ingediende aanvraag bij het European Investment Fund (EIF) kan er toe leiden dat het budget ook voor de komende jaren wordt verhoogd. Daarnaast heeft het kabinet besloten om het instrument Garantie Ondernemingsfinanciering te verlengen met vooralsnog een jaar. Met dit garantie-instrument stimuleert het kabinet de kredietverlening aan het grotere mkb en het kleinere grootbedrijf.
De postbezorging op maandag |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «PostNL wil nu echt af van bezorgen op de maandag»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van Harry Koorstra van PostNL «dat we nu echt af moeten van de plicht om op maandag te bezorgen» en «dat het belachelijk is om op maandag de hele bezorginfrastructuur in stand te houden voor dat hele kleine beetje post»?
Op basis van artikel 16, lid 5 van de Postwet 2009 is de uitvoerder van de universele postdienst verplicht ten minste zes dagen per week poststukken op te halen en voert hij tenminste zes dagen per week overal in Nederland een bestelling uit. Dat houdt dus in dat de post op maandag moet worden bezorgd. Aan uw Kamer heb ik toegezegd om de universele postdienstverlening twee jaar na de inwerkingtreding van de Postwet te evalueren.2 Deze evaluatie vindt nu plaats. Ook heb ik uw Kamer dit najaar een visie op de postmarkt toegezegd3; daarin zal ik ingaan op de uitkomsten van deze evaluatie en mijn bevindingen daarbij.
Wat vindt u van de uitspraak van PostNL dat iemand de bezorging op maandag moet betalen en dat PostNL dat niet gaat doen?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of PostNL plannen heeft om de tarieven te verhogen als de postbezorging op maandag blijft bestaan?
Op basis van de Postwet 2009 en de Postregeling 2009 dient OPTA in het najaar de tarieven van de universele dienst vast te stellen op basis van de daadwerkelijke kosten en een redelijk rendement. Zover mij bekend heeft PostNL ten behoeve daarvan onlangs een tariefvoorstel gedaan aan OPTA. De beoordeling van dat voorstel is aan OPTA.
Deelt u de mening dat postbezorging op maandag gegarandeerd moet blijven en bent u bereid hierover met PostNL in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Inbreuk op de privacy door sociale netwerk sites |
|
Martijn van Dam (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
|
|
Herinnert u zich de Kamervragen over inbreuk door LinkedIn op privacy?1
Bent u bekend met het feit dat Facebook via de speciale Facebook applicatie voor smartphones automatisch contactpersonen uit telefoonlijsten en vrienden op Facebook synchroniseert, waardoor telefoonnummers van Facebookvrienden automatisch op iemands Facebookpagina komen te staan?
Deelt u de mening dat het automatisch toestemming geven voor het kopiëren van telefoonnummers door Facebook ongewenst is en dat er expliciet om toestemming zou moeten worden gevraagd? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze praktijk wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?
Heeft Facebook naar uw mening genoeg gedaan om gebruikers te informeren over het feit dat dit gebeurt? Zo nee, waar is Facebook volgens u dan tekort geschoten?
Acquisitiefraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de aanhoudende en verergerde problematiek rondom acquisitiefraude?1
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Erkent u dat deze vorm van financieel-economische criminaliteit al jaren vrijwel ongemoeid door kan gaan? Klopt het dat de betreffende zwendelaars nooit zijn aangepakt door het Openbaar Ministerie (OM)?
Ik deel de opvattingen niet dat acquisitiefraude vrijwel ongemoeid wordt gelaten en er geen oplossingen zouden zijn om slachtofferschap van acquisitiefraude te voorkomen. Ik verwijs in dit verband onder meer naar de door de toenmalige Minister van Economische Zaken mede namens de toenmalige Minister van Justitie gegeven antwoorden op vragen van het lid Elias van uw Kamer (Kamerstukken II, 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 2350), en naar mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Erkent u dat acquisitiefraude niet alleen voorkomt bij particulieren, maar ook bij ondernemers, overheidsinstellingen, ziekenhuizen en scholen?
Ja, beide zaken blijken uit de door het Steunpunt acquisitiefraude verzamelde gegevens.
Hoe kan het dat er al die jaren geen constructieve oplossing is gezocht danwel gevonden om acquisitiefraude een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u nog niet opgetreden tegen de Holland Internet Group (voorheen Website Services), die bovendien reeds een aantal rechtszaken heeft verloren, waar onder andere de Stichting Aanpak Financieel-Economische Criminaliteit in Nederland (hierna te noemen: SafeCin) u meerdere malen op heeft gewezen? Bent u bereid dit alsnog te doen, of in ieder geval het OM de opdracht te geven een strafrechtelijk onderzoek te starten naar dit bedrijf?
In het verleden is tegen Website Services BV, de gestelde voorganger van Holland Internet Group, de mogelijkheid van strafvervolging onderzocht. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs geseponeerd. Tegen deze beslissing is een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingesteld die door het Gerechtshof Leeuwarden ongegrond is verklaard.
Mochten zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarbij de genoemde bedrijven zich schuldig maken aan strafbare feiten, dan zal het Openbaar Ministerie de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden wederom onderzoeken. Het enkele oordeel van de civiele rechter is hiervoor onvoldoende, omdat dit oordeel is gebaseerd op een ander wettelijk kader.
Overigens merk ik op dat de gevallen die hier worden aangeduid met acquisitiefraude vaak niet strafrechtelijk te sanctioneren zijn. Het handelen kan weliswaar betiteld worden als onbetamelijk en maatschappelijk ongewenst, maar is vaak geen oplichting in strafrechtelijke zin. Mede om deze reden wordt bij de aanpak van acquisitiefraude vooral ingezet op preventie.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar deze bedrijven indien de rechter in de rechtszaak die MKB Nederland ondertussen zelf heeft moeten opstarten tegen drie bedrijven die zich waarschijnlijk schuldig maken aan acquisitiefraude oordeelt dat inderdaad sprake is van frauduleus handelen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, ondanks een uitspraak van de rechter hierover, bereid de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken ook van toepassing te verklaren op ondernemers en daarmee actief over te gaan tot aanpassing van deze wet?
De richtlijn oneerlijke handelspraktijken is tot stand gekomen ter bescherming van consumenten. De kern van de richtlijn is dat een consument in alle vrijheid en goed geïnformeerd een besluit over een aankoop kan nemen. Voor ondernemers gelden de algemene beschermingsbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, zoals ten aanzien van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. De regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken leent zich niet om één op één te worden overgenomen ter bescherming van ondernemers. Ik heb al contact met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de vraag of de regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken als voorbeeld kan dienen voor een eventuele op ondernemers toe te snijden maatregel. Daarbij betrekken wij de uitspraak van de rechter in de zaak die MKB Nederland heeft aangespannen.
Erkent u dat met de oprichting van de fraude helpdesk in 2010 het probleem op zichzelf niet is opgelost en dat deze onvoldoende middelen heeft om preventief te werk te gaan?
De Stichting Aanpak Financiële- Economische Criminaliteit in Nederland (SafeCin) verzorgt naast het Steunpunt acquisitiefraude ook de fraudehelpdesk. Deze helpdesk is erop gericht burgers en kleine ondernemers te helpen een weg te vinden in het fraudeveld. De fraudehelpdesk geeft voorlichting en verstrekt bijvoorbeeld voorwaarschuwingen over gesignaleerde fraude- of oplichtingspraktijken om de doelgroep weerbaarder te maken en slachtofferschap te verminderen. Tevens heeft de helpdesk een doorverwijzende functie als het gaat om meldingen en vragen die op het werkterrein van andere netwerkpartners liggen zoals de politie, AFM en Consumentenautoriteit. Mij is niet gebleken dat de fraudehelpdesk over onvoldoende middelen zou beschikken. Er is een evaluatie van de helpdesk voorzien voor het einde van 2011.
Bent u bereid de fraudehelpdesk, en daarmee SafeCin, voldoende financiële middelen te verschaffen om preventief op te kunnen treden tegen acquisitiefraude?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat er meer moet worden gewerkt aan uitgebreide voorlichting over dit onderwerp, nu gezien de groei van deze vorm van financieel-economische criminaliteit duidelijk is geworden dat de door u in 2008 voldoende geachte informatieverschaffing2 via media en de Kamer van Koophandel onvoldoende is?
De mate waarin anno 2011 voorlichting wordt gegeven over fraudevormen, waaronder acquisitiefraude, is ten opzichte van 2008 al toegenomen door onder andere de komst van de in mijn antwoord op vragen 8 en 9 genoemde fraudehelpdesk.
Gaat u het idee van SafeCin, te weten het oprichten van een landelijk loket om digitaal aangifte te doen3, overnemen of in ieder geval de mogelijkheid hiervan onderzoeken?
Eenvoudig aangifte kunnen doen is van groot belang. De politie werkt momenteel aan de verbetering van het aangifteproces in brede zin. Bovendien onderzoekt mijn departement in samenwerking met de relevante ketenpartners of er bijzondere voorzieningen, waaronder een centraal loket, getroffen kunnen worden voor meldingen en aangiftes van landelijk georganiseerde private partijen zoals SAFECIN.
Erkent u dat deze frauduleuze praktijken steeds meer grensoverschrijdend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze problematiek aan te kaarten in de Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, teneinde middels internationale samenwerking alsnog te onderzoeken welke oplossing kan worden geboden tegen deze vorm van financieel-economische criminaliteit?
Gezien het grensoverschrijdende karakter van deze problematiek beraad ik mij op de wijze waarop deze problematiek effectief aangekaart kan worden op Europees niveau.
Qathandel in Uithoorn |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Wilt u de brief van het gemeentebestuur Uithoorn van 9 februari 2011 binnen een week beantwoorden?
Het beantwoorden van de bedoelde brief duurde langer dan voorzien omdat de gedachtevorming binnen het kabinet over de aanpak van qat tegelijkertijd in volle gang was. Inmiddels is de brief beantwoord.
Is het waar dat voertuigen bij de qatkopers- en handelaren in Uithoorn niet middels een zogenaamd stopteken in het kader van de Wegenverkeerswet gecontroleerd kunnen worden, omdat dit alleen de Somalische bevolking betreft en deze maatregel discriminatoir zou zijn?
Het is mij niet bekend waar de indruk dat er een probleem zou zijn met de handhaving van de Wegenverkeerswet vandaan komt. In algemene zin is het zo dat het discriminatoir en dus niet toelaatbaar zou zijn als de politie auto’s een stopteken zou geven enkel en alleen omdat (wordt vermoed dat) de inzittenden Somaliërs zijn. Als de politie auto’s een stopteken geeft om andere, niet-discriminerende redenen die bijvoorbeeld verband houden met de verkeersveiligheid dan bestaat daartegen geen beletsel , ook niet als een bepaalde controle toevallig relatief veel Somaliërs treft doordat zij in de omgeving van de controle een bijeenkomst hebben.
Deelt u de mening dat een vergelijking van de aanpak van overlast van qat middels een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zoals in Tilburg niet opgaat1, daar het gaat om qatgebruik in qathuizen, dit in tegenstelling tot de situatie in Uithoorn waar het gaat om (internationale) qathandel? Welke instrumenten heeft de gemeente Uithoon daadwerkelijk om de verloedering aan te pakken?
Ik betwijfel niet dat er op onderdelen verschillen zijn tussen Tilburg en Uithoorn wat betreft de aard van de qatgerelateerde problemen en wat betreft de oplossingen die passen bij de lokale situatie. Voor zover mij bekend is het echter zo dat in beide gemeenten de problemen en verloedering direct samenhangen met het grote aantal mensen dat op de verdeelpunten afkomt en zich daar ophoudt. Het gaat dan om zaken als verkeers- en geluidsoverlast, vervuiling, en een algemeen gevoel van onbehagen en onveiligheid bij omwonenden. Dit zijn zaken die verband houden met de openbare orde. De APV biedt de burgemeester doorgaans vrij ruime mogelijkheden om hier grenzen te stellen en die te handhaven. Voor zover ik heb kunnen nagaan hebben beide gemeenten in hun APV al artikelen die specifiek gericht zijn op overlastgevende straathandel in en het gebruik op straat van opiaten of daarop gelijkende waar. Overtreding van APV-voorschriften is strafbaar gesteld met een maximum van drie maanden hechtenis. Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor de toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van openbare orde. De omstandigheid dat in Uithoorn sprake is van internationale qathandel leidt op zichzelf niet tot andere of aanvullende handhavingsmogelijkheden, aangezien deze handelsactiviteiten naar Nederlands recht niet strafbaar zijn.
Tot slot wijs ik u erop dat ook de Expertcommissie Lijstensystematiek Opiumwet in haar advies aandacht heeft voor de problematiek rondom qat. Het kabinet zal binnenkort in haar reactie op dit advies ingaan.
Wanneer denkt u het onderzoek naar buitenlandse diensten te hebben afgerond? Wanneer mag de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de betrokkenheid van deze diensten ontvangen?
Ik heb in antwoord op vraag 4 van uw voorgaande vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2988) willen bevestigen noch ontkennen dat buitenlandse veiligheidsdiensten in Nederland actief zijn met onderzoeken naar qathandel. Het werk van de veiligheidsdiensten vereist uiteraard een grote mate van discretie, ook met betrekking tot de vraag of er onderzoek plaatsvindt.
Mocht er sprake zijn van betrokkenheid van (ongeoorloofde) werkzaamheden van buitenlandse diensten, wat heeft u ondernomen om die werkzaamheden te beëindigen?
Zie antwoord vraag 4.
Abonnementen voor mobiel internet |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de achtereenvolgende aanpassingen van de tarieven voor abonnementen voor mobiel internet door KPN, Vodafone en t-Mobile?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de drie aanbieders van mobiel internet in Nederland hun tarieven naar boven aanpassen? Vindt u dat dat duidt op een gezonde marktwerking?
Er kunnen diverse legitieme redenen zijn waarom bedrijven tarieven aanpassen. Dat hoeft niet te duiden op een ongezonde marktwerking. De Nederlandse telecommarkt is dynamisch en loopt voorop in het gebruik van internet op smartphones met innovatieve toepassingen en nieuwe vormen van communiceren. Verder kunnen klanten naast KPN, Vodafone en T-Mobile kiezen uit meerdere aanbieders op de markt van mobiel internet.
Deelt u de mening dat hier op zijn minst sprake is van wat de onafhankelijke post en telecomautoriteit (OPTA) eerder omschreef als stilzwijgende coördinatie tussen marktpartijen oftewel een markt die zodanig functioneert dat marktpartijen elkaars gedrag volgen zelfs zonder daarover afspraken te maken?
Ik neem aan dat gedoeld wordt op de analyse mobiele markten van november 2010 door OPTA. In die analyse concludeert OPTA dat er geen sprake is van aanmerkelijke marktmacht op de markten voor mobiele telecomdienstverlening.Dit betekent dat er sprake is van daadwerkelijke concurrentie. Er bestaan volgens OPTA wel aanwijzingen dat de drie huidige aanbieders met een eigen netwerk in staat zijn om de concurrentiedruk die zij op elkaar uitoefenen te beperken en dat er enig risico op stilzwijgende coördinatie is. Ik onderken, in het verlengde van OPTA, dit risico. Tegelijkertijd constateer ik dat er in dit geval voor alle drie een aanleiding is om in korte tijd met nieuwe abonnementsvormen te komen: een verandering in de vraag, met explosief groeiend dataverkeer en de voorgenomen regelgeving voor netneutraliteit. Tevens zie ik, zoals ook de vergelijkingssite Bellen.com, dat de aanbieders onderscheidend zijn in de keuzes voor de opzet van hun abonnementen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een markt zo functioneert dat marktpartijen hun marktstrategie stilzwijgend kunnen en willen coördineren?
Iedere onderneming moet zelfstandig bepalen welke strategie zij op de markt voert. Dit sluit niet uit dat de onderneming haar beleid zo goed mogelijk aan het vastgestelde of te verwachten gedrag van haar concurrenten mag aanpassen. In een markt met een beperkt aantal (grote) spelers vormt dergelijke coördinatie een risico. Mede om het risico van stilzwijgende coördinatie te beperken wordt bij de volgende verdeling van frequentieruimte spectrum gereserveerd voor één of meerdere nieuwkomers. Onwenselijk is verder ieder stilzwijgend of rechtstreeks contact tussen ondernemingen waardoor het marktgedrag van een bestaande of mogelijke concurrent wordt beïnvloed, waardoor de risico’s van de onderlinge concurrentie welbewust worden vervangen door feitelijke samenwerking. Dergelijk onwenselijk gedrag kan in strijd zijn met het kartelverbod in artikel 6 van de Mededingingswet of artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is bevoegd tegen ongeoorloofde kartelafspraken op te treden.
Is u bekend hoe het datagebruik door Nederlandse consumenten zich het afgelopen jaar heeft ontwikkeld? Kunt u duiden of sprake is geweest van een onvoorziene stijging van het datagebruik of dat de ontwikkeling van het datagebruik voorzienbaar en voorzien was?
Het datagebruik door Nederlandse consumenten is de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. Uit gegevens die OPTA in het kader van haar structurele marktmonitor verzamelt bij KPN, T-Mobile en Vodafone, komt naar voren dat het dataverbruik de afgelopen jaren per jaar minstens is verdubbeld (N.B. afhankelijk van het aantal en type smartphones dat een aanbieder op een gegeven moment op zijn netwerk heeft, zit er verschil tussen de aanbieders in moment en mate waarin zij met een stijging van het dataverbruik worden geconfronteerd):
30-6-2008
30-6-2009
30-6-2010
31-12-2010
Data (x1000MB)
358 681
1 458 945
3 206 630
4 725 651
Afgaande op de te onderkennen trend over de afgelopen jaren is het aannemelijk dat stijging van het dataverbruik niet geheel onverwacht kan zijn. Maar het lijkt dat met name de snelheid, omvang en op momenten plotselinge toename van dataverbruik aanbieders heeft verrast, onder andere ten gevolge van de doorbraak van smartphones met applicaties die continue contact zoeken met het netwerk. Social media, in Nederland veel gebruikt, zijn daar een voorbeeld van.
Is u bekend hoeveel extra onvoorziene investeringen de drie aanbieders van mobiel internet het afgelopen jaar in Nederland hebben gedaan om de stijging van het datagebruik op te kunnen vangen, bijvoorbeeld met behulp van cijfers over financiële investeringen of cijfers uit het Antenneregister?
Er is mij niet bekend hoeveel (onvoorziene) investeringen zijn gedaan door de mobiele aanbieders. Deze gegevens zijn bedrijfsvertrouwelijk. Ik begrijp van aanbieders dat zij continu investeren in hun netwerken, zowel ten behoeve van een betere dekking als om stijging van het verkeer op te kunnen vangen. Deze investeringen vinden plaats in antenne-installaties, hardware-uitbreidingen in centrales en knooppunten en in dataverbindingen tussen antenne-installaties, knooppunten en centrales. Uit cijfers uit het Antenneregister is slechts af te leiden wat de toe- of afname in het totaal aantal antenne-installaties in Nederland is; zij geven daarmee een beperkt beeld van de investeringen. Cijfers uit het register aangaande UMTS antenne-installaties, die mobiel dataverkeer mogelijk maken, zijn als volgt. In de eerste helft van 2011 (peildatum 1 juni) is het totaal aantal UMTS antenne-installaties met 4,5% gegroeid. In 2010 was er een groei van ruim 15% en in 2009 van 8,9%.
Kunt u op basis van de gegevens, ingevolge de antwoorden op vragen 5 en 6, een oordeel geven over de bewering van de mobiele aanbieders dat zij het datagebruik onverwacht hebben zien stijgen, daarvoor extra investeringen moeten doen en dat daarom een verhoging van de prijzen noodzakelijk is? Zo nee, bent u bereid een onderzoek uit te (laten) voeren om te kunnen beoordelen of die bewering van de mobiele aanbieders hout snijdt?
Ik kan geen oordeel geven over de bewering van de mobiele aanbieders, en acht het (laten) uitvoeren van een dergelijk onderzoek niet opportuun. Ik maak uit uw vraagstelling op dat het doel van een dergelijk onderzoek zou zijn om vast te stellen of de tariefstijging door de drie aanbieders al dan niet geoorloofd is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, is de NMa de instantie die bevoegd is om op te treden tegen ongeoorloofde kartelafspraken. De NMa is op de hoogte van de berichtgeving over de tariefsverhoging. Indien de NMa daartoe aanleiding ziet, kan zij een kartelonderzoek starten en – als zij daadwerkelijk een overtreding vaststelt – sancties opleggen. De NMa doet geen uitspraken over de vraag of zij al dan niet een onderzoek opstart, aangezien dergelijke uitspraken een eventueel onderzoek kunnen verstoren.
Denkt u niet dat een veel belangrijker deel van het verhaal is dat de mobiele aanbieders inkomsten uit telefonie en sms hebben zien teruglopen door enerzijds terechte regulering van mobile terminating tarieven (bellen van vast naar mobiel) en roamingtarieven (bellen in het buitenland) en anderzijds verminderd gebruik van telefonie en sms, en dat deze aanbieders de teruglopende inkomsten daaruit nu willen compenseren met extra inkomsten uit datagebruik?
Uit onderzoek van Telecompaper1 komt naar voren dat de omzet van de mobiele aanbieders in het tweede kwartaal van 2011 4,5% lager is dan die in hetzelfde kwartaal van 2010. Een belangrijke oorzaak daarvan ligt in het teruglopen van inkomsten uit telefonie. Dit komt voor een belangrijk deel door regulering van het MTA-tarief, waardoor telecombedrijven elkaar minder in rekening mogen brengen voor de doorgifte van gesprekken. Naast inkomsten uit telefonie die teruglopen door regulering, spelen echter meerdere zaken mee bij het vaststellen van nieuwe proposities door marktpartijen. Zo zal er in een kapitaalintensieve sector als telecom rekening mee moeten worden gehouden dat investeringen met een redelijk rendement kunnen worden terugverdiend, met veranderend consumentengedrag (verminderd gebruik van sms en telefonie en meer data) en steeds duurdere toestellen (smartphones) die bij abonnementen worden geleverd. Al die redenen zijn legitiem om prijzen te veranderen. Voor nu aannemend dat bij de prijsaanpassingen geen sprake is geweest van een overtreding van de Mededingingswet, is het aan de consumenten om te beslissen of ze die tariefsverhogingen willen betalen en aan concurrenten om te bezien of het mogelijk is met een concurrerend aanbod te komen. Dat proces vergt bij iedere prijsaanpassing de nodige tijd en het is van belang dat de markt die tijd krijgt.
Kunt u een oordeel geven over de ontwikkeling van de winstgevendheid van de drie bestaande aanbieders? Komt die daadwerkelijk in gevaar of is sprake van verminderd maar nog altijd goed rendement voor aandeelhouders?
De traditionele verdienmodellen (inkomsten uit bellen en sms) van aanbieders staan onder druk. De snelheid van ontwikkelingen op dit vlak blijkt bijvoorbeeld uit een applicatie als WhatsApp (dat sms-en vervangt): de penetratie op smartphones is de afgelopen 4 maanden gestegen van 30% naar 50%2. Dit leidt ertoe dat aanbieders op zoek gaan naar nieuwe verdienmodellen, zoals tot uiting komt in de recent aangekondigde nieuwe abonnementsvormen van de drie netwerkaanbieders. In het onder vraag 8 genoemde onderzoek spreekt Telecompaper de verwachting uit dat voor de periode tot 2015 de omzetdaling in het bel- en smsverkeer niet geheel zal kunnen worden gecompenseerd door omzet aan dataverkeer, dus een neerwaartse druk op de omzet.
Realiseert u zich hoe belangrijk het is voor de gezonde werking van de markt dat spoedig nieuwe toetreders een reële kans krijgen om een positie op de markt voor mobiel internet te veroveren en dat het daarvoor, vanwege de ongelijke machtspositie tussen bestaande spelers en nieuwe toetreders, noodzakelijk is om voldoende ruimte voor die nieuwe toetreders te reserveren bij de veiling van frequenties in de 800 en 900 MHz-banden?
Ik wil via bestendig en voorspelbaar frequentiebeleid bijdragen aan effectieve concurrentie op de markt voor mobiele communicatie, ook op langere termijn. Dit uitgangspunt is neergelegd in verschillende beleidsdoelstellingen: in de eerste plaats wordt ruimte geboden voor continuïteit van dienstverlening en innovatie, in de tweede plaats wordt marktconforme beprijzing van het frequentiespectrum nagestreefd. Zo kan een mobiele communicatiemarkt tot stand komen waar sprake is van blijvend betaalbare toegang tot hoogwaardige mobiele dienstverlening voor alle gebruikers in Nederland.
Ik heb het afgelopen half jaar uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld over het beleid met betrekking tot de markt voor mobiele communicatie. In een aantal brieven, te beginnen met de Strategische nota mobiele communicatie3, heb ik u, mede in het licht van de komende veiling van frequenties voor mobiele communicatie, toegelicht welke maatregelen naar mijn mening aan de invulling van het beleid het meest efficiënt bijdragen. Eén van deze maatregelen betreft de reservering van frequentieruimte voor nieuwkomers.
Een frequentieverdeling moet niet zozeer gericht zijn op het creëren van ruimte voor een vooraf door de overheid vastgesteld aantal toetreders, maar moet gericht zijn op het mogelijk maken van toetreding voor partijen die daadwerkelijk kunnen concurreren. Het reserveren van 2x10 MHz frequentieruimte voor nieuwkomers acht ik, gegeven de concurrentiesituatie op de markt, gebalanceerd, en gerechtvaardigd ten behoeve van een goede werking van de markt. Gebalanceerd in de zin dat nieuwkomers kunnen toetreden en dat reeds gevestigde partijen ook kunnen blijven innoveren. Daarbij zijn bestaande partijen voor de verdere uitbouw van mobiel internet met name afhankelijk van de 800 MHz; zij hebben de 900 MHz namelijk nodig voor het bestaande aanbod aan mobiele telefonie. Daarnaast geldt dat het, aangezien schaalgrootte in een kapitaalintensieve sector als mobiele telecom een grote rol speelt, geen wetmatigheid is dat een reservering voor meer nieuwe toetreders automatisch leidt tot lagere prijzen. Graag verwijs ik verder naar mijn eerdere brieven aan uw Kamer.
Als u nu ziet hoe de consument de dupe wordt van de slecht functionerende markt voor mobiel internet, bent u dan nog steeds niet bereid meer ruimte te reserveren voor nieuwkomers, zodat minimaal één maar liever nog twee partijen gegarandeerd een volwaardige bandbreedte van 2x10MHz kunnen verwerven zodat zij de concurrentie volop aan kunnen met de drie bestaande partijen?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u niet dat een goede werking van deze markt met alle positieve gevolgen voor de consument en daarmee voor de economie veel belangrijker is dan de eenmalige extra opbrengst van de veiling, die de staat kan incasseren door minder ruimte voor nieuwkomers te reserveren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u al deze argumenten overwegend niet bereid alsnog op zijn minst aan de wens van de Kamer tegemoet te komen om minimaal 2x15 MHz te reserveren voor in elk geval twee nieuwe toetreders?
Zie antwoord vraag 10.
Het verlagen van de nettarieven voor Gasunie door de NMa |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat Gasunie in beroep gaat tegen de uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) inzake het tarievenstelsel voor gasnetwerken? Zo ja, op welke termijn valt een definitieve uitspraak te verwachten?
Op 17 mei 2011 heeft de NMa ontwerpmethodebesluiten ten aanzien van Gas Transport Services (GTS) gepubliceerd. Alle belanghebbende partijen hebben hierop hun zienswijze kunnen geven. De NMa bekijkt momenteel of er naar aanleiding van deze zienswijzen wijzigingen noodzakelijk zijn. De NMa zal naar verwachting eind september haar definitieve besluiten nemen. Pas vanaf dat moment staat de mogelijkheid van beroep open en op dat moment zal GTS bepalen of zij beroep gaat instellen. Het is moeilijk te voorspellen hoe lang een dergelijke procedure loopt. In het recente verleden duurde de behandeling van een methodebesluit gemiddeld tussen de 18 en 22 maanden.
Is het waar dat de Gasunie zich bij zijn beroep gesteund weet door het ministerie van Financiën?1 Zo ja, kan de minister van Financiën dat standpunt motiveren? Kan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gemotiveerd aangeven of hij, als hoeder van het belang van de afnemers van gas, het standpunt van de minister van Financiën deelt?
De minister van Financiën heeft als aandeelhouder namens de Staat een zienswijze bij de NMa ingediend die de positie van Gasunie ondersteunt. Dit is gedaan met het oog op de financiële gevolgen van dit besluit voor de Rijksbegroting en op de borging van de publieke belangen gemoeid met Gasunie.
Deze zienswijze ligt in het verlengde van de uitgangspunten genoemd in de brief van de minister van Economische Zaken, mede namens de minister van Financiën, over voorzienings- en leveringszekerheid van energie (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 023, nr. 37) van 29 maart 2007. Beleidsmatig is de regering van mening dat het wenselijk is dat de transporttarieven voldoende hoog zijn om Gasunie de ruimte te bieden om te investeren in de voorzieningszekerheid van gas. Dit uitgangspunt had de minister van Economische Zaken vastgelegd in de beleidsregel (d.d. 7 juli 2008, nr. WJZ 8076154), waarin een afweging werd gemaakt tussen de belangen van de afnemers aan de ene kant en het publieke belang van voorzieningszekerheid aan de andere kant. De beleidsregel had de instemming van uw Kamer en voorzag in enkele voorgeschreven parameters waar de NMa rekening mee moest houden bij haar regulering. Dit zou hebben geresulteerd in een lichte tariefverhoging. Ook voor afnemers van gas zou dit naar verwachting gunstig uitpakken. Investeringen in het netwerk zijn noodzakelijk om nieuwe gasstromen aan te trekken. Een toename van het aanbod van gas verbetert de marktwerking. Het effect hiervan is groter dan een wijziging in de transporttarieven, die maximaal enkele procenten van de eindprijs van de gebruikers uitmaakt.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de beleidsregel onrechtmatig was omdat de minister teveel in de bevoegdheden van de NMa is getreden. De NMa dient als onafhankelijk orgaan zelfstandig de parameters vast te stellen die onderdeel waren van de beleidsregel. Het is dus de verantwoordelijkheid van de NMa, en niet van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, om de genoemde afweging te maken.
Wie profiteren van de verlaging van de tarieven indien de NMa met terugwerkende kracht daartoe besluit? Als een (groot) deel van de restitutie ten goede komt van de shippers, zijn deze verplicht om dit voordeel door te geven aan hun klanten?
De NMa keert met de ontwerpmethodebesluiten terug naar het niveau van de eerder – in 2005 – vastgestelde parameters. De verlaging zal met terugwerkende kracht gelden voor de tarieven vanaf 2006. Een deel van dit voordeel komt bij buitenlandse afnemers terecht. De NMa heeft aangegeven dat het verschil moet worden terugbetaald door dit in mindering te brengen op de toekomstige tarieven. Het is aan de bedrijven die profiteren van de lagere tarieven of zij dit voordeel willen doorgeven aan hun klanten. Bij goede marktwerking mag verwacht worden dat dit voordeel door concurrentiedruk uiteindelijk bij de klant terecht komt, maar daartoe bestaat geen formele wettelijke verplichting. Wel kent de wet voor leveranciers aan kleinverbruikers een vorm van tarieftoezicht. Wanneer de NMa vaststelt dat de marges op de levering aan kleinverbruikers te hoog zijn, kan zij voor deze leveranciers maximum leveringstarieven vaststellen. Het effect op de gasrekening van burgers zal overigens beperkt zijn omdat de transporttarieven van GTS slechts enkele procenten van de totale gasrekening uitmaken.
Is het mogelijk de restitutie ook te laten plaatsvinden via een verlaging van de toekomstige nettarieven? Zo ja, verdient deze vorm naar uw mening voorkeur uit het oogpunt van minimalisering van bureaucratie en zekerstelling dat het geld bij de (eind)afnemers terecht komt?
De wet gaat uit van restitutie in toekomstige tarieven, zodat intensieve administratieve handelingen – tussen netbeheerder en de netgebruikers die in het verleden teveel hebben betaald – achterwege kunnen blijven.
Kan een toelichting gegeven worden op de afboeking van Gasunie op de goodwill voor de overname van het Duitse gaswerk BEB in 2007/2008, in het bijzonder op de argumentatie dat de synergie tussen het Duitse en Nederlandse netwerk van Gasunie negatief geraakt wordt door een tariefverlaging in Nederland?
De door de NMa gepubliceerde ontwerpmethodebesluiten leiden tot lagere tarieven dan op grond van de beleidsregel vastgesteld en dat maakt een afwaardering van de boekwaarde van de netwerken en de goodwill noodzakelijk. Op grond van de thans beschikbare informatie en rekening houdend met de onzekerheden heeft Gasunie geconcludeerd dat thans € 900 miljoen moet worden afgeboekt. De IFRS-boekhoudregels leiden ertoe dat in dit geval eerst de goodwill moet worden afgeboekt (€ 679 miljoen). Het resterende bedrag (€ 221 miljoen) komt in mindering op de boekwaarde van het gastransportnetwerk in Nederland.
De goodwill is ontstaan door de overname van het Duitse netwerk in 2007. Deze goodwill was grotendeels gebaseerd op het kunnen realiseren van synergievoordelen in enerzijds de activiteiten van de Nederlandse en Duitse bedrijfsonderdelen en anderzijds in de vorm van netuitbreidingen en nieuwe projecten. Hierbij is uitgegaan van het toen verwachte reguleringskader. Een belangrijk deel van de synergievoordelen heeft betrekking op kostenbesparingen, die mogelijk worden door bijvoorbeeld schaalvoordelen en het overnemen van best-practices. In 2009 en 2010 heeft Gasunie in totaal circa € 35 miljoen aan synergievoordelen weten te realiseren. Voorbeelden van gerealiseerde kostenbesparingen zijn onder andere het voordeliger inkopen, gezamenlijk minder overhead en het efficiënter maken van interne bedrijfsprocessen. Deze besparingen hebben een permanent karakter. Ook andere synergievoordelen, zoals vergroting gastoevoer, bredere markt, meer liquiditeit en meer concurrentie, blijven bestaan, maar tegen een lagere tariefopbrengst dan voorzien. De NMa baseert de tarieven op efficiënte kosten, waardoor de behaalde synergievoordelen die zich voordoen in het gereguleerde domein, na enkele jaren doorwerken in lagere tarieven. De synergievoordelen zijn dus wel gerealiseerd, maar worden in feite door de ontwerpmethodenbesluiten via de lagere tarieven teruggegeven aan de klanten van Gasunie. De ontwerpmethodebesluiten van de NMa en de aanpassing van de Duitse regulering in de afgelopen jaren maken dat de totale opbrengst van de netwerken de boekwaarde niet meer vertegenwoordigt. Als gevolg van de geldende accountantsregels moet de goodwill nu worden afgeboekt.
Voor hoeveel stond het Duitse netwerk in de boeken bij Gasunie? Hoeveel wordt hierop afgeboekt?
Gasunie Deutschland staat nu voor € 1 280 miljoen in de boeken van Gasunie. Er is geen sprake van een afboeking op deze activa. De huidige afboeking ziet op het Nederlandse netwerk (€ 221 miljoen) en op de goodwill (€ 679 miljoen) van gezamenlijke netbeheeractiviteiten in Nederland en Duitsland.
Herinnert u zich het debat over de overname van het BEB-netwerk met uw ambtsvoorganger?2 Moet de overname, nu er binnen drie jaar tot twee keer toe grote bedragen moeten worden afgeboekt, als een «kat-in-de-zak» bestempeld worden?
Ja, ik herinner mij dat debat.
Nee, de aankoop van het Duitse net was en is nog steeds van grote strategische waarde voor Nederland en voor Gasunie, zeker ook in het licht van de groeiende gasvraag in Europa en Duitsland als gevolg van de recente «Atomausstieg». De integratie met de Duitse markt maakt deel uit van het gasrotondebeleid. Deze marktintegratie komt ook ten goede aan de afzet en waarde van het Groningengas, en dient dus een breder belang dan dat van Gasunie alleen.
De huidige afboeking vloeit voort uit de op basis van de ontwerpmethodebesluiten verwachte substantiële daling van de tariefinkomsten in Nederland. Omdat de tarieven met terugwerkende kracht tot 2006 worden verlaagd, moet GTS de teveel ontvangen inkomsten terugbetalen. De NMa moet de omvang van de terugbetaling nog vaststellen. Dit wordt in mindering gebracht op de toekomstige tarieven. Hierdoor zullen de inkomsten van GTS, onder andere uit transit van gas, verder afnemen. Door de ontwerpmethodebesluiten wordt de aanvankelijk voorziene verdiencapaciteit van Gasunie met terugwerkende kracht beperkt en overgeheveld ten gunste van de netgebruikers. Desondanks blijft het Duitse netwerk een waardevol onderdeel van Gasunie.
Is het waar dat de NMA bij het vaststellen van het Methodebesluit in 2005 een waardering van de transportmiddelen van ongeveer € 4,5 mrd voor ogen stond, terwijl u uitging van een waardering van € 6,4 mrd3? Impliceert de verlaging van de nettarieven met terugwerkende kracht tot 2006 door de NMa dat de Nederlandse staat bij de splitsing Gasterra/Gasunie in 2005 te veel betaald heeft voor de overname van het netwerk van Shell en Exxonmobil?
Nee, de voorgenomen verlaging van de nettarieven met terugwerkende kracht tot 2006 leidt er niet toe dat de Staat in 2005 teveel betaald heeft voor de overname van het aandeel van Shell en ExxonMobil in de transportactiviteiten van de N.V. Nederlandse Gasunie.
In het later vernietigde methodebesluit van 30 augustus 2005 heeft de NMa destijds een gestandaardiseerde activawaarde (GAW) vastgesteld van € 4,8 miljard. Dit op basis van de geïndexeerde historische kosten onder aftrek van regulatorische afschrijvingen.
De aankoopprijs van Gasunie is bepaald op basis van algemeen gangbare waarderingsmethodieken en was verder de uitkomst van een onderhandelingsproces. Daarbij speelde de bestaande regulering in 2004 en de toenmalige verwachtingen over de toekomstige regulering een grote rol. Zoals de toenmalige minister van Economische Zaken de Tweede Kamer heeft laten weten is er in 2005 € 2,77 miljard betaald voor het 50%-aandeel van Shell (25%) en ExxonMobil (25%) in Gasunie (Kamerstukken II, 2005/06, 28 109, nr. 7). Inclusief de overgenomen schuld van € 0,78 miljard leidt dit tot een waardering van Gasunie van circa € 6,3 miljard (2x 2,77 + 0,78). Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen de waarde van het gehele bedrijf Gasunie en de waarde van de landelijke transportnet dat beheerd wordt door GTS. Tevens moet een onderscheid gemaakt worden tussen de commerciële waarde van het landelijke netwerk en de GAW, zoals deze door de NMa wordt vastgesteld. De GAW wordt overigens wel gezien als belangrijke factor bij de bepaling van de commerciële waarde van de onderneming.
Het aankoopbedrag is inclusief de niet-gereguleerde activiteiten van Gasunie, terwijl de waarde van het toenmalige netwerk alleen betrekking heeft op de gereguleerde activiteiten. Tot de niet-gereguleerde activiteiten van de N.V. Nederlandse Gasunie die eveneens kwamen toe te vallen aan de Staat behoorden ondermeer Gasunie Engineering, Gasunie Research en de BBL Company. Tevens is in het aankoopbedrag de verwachte winst over het jaar 2005 verdisconteerd, terwijl het methodebesluit van de NMa betrekking had op de jaren 2006–2009 (de tweede reguleringsperiode). Daarnaast was in het methodebesluit opgenomen dat pas aan het einde van de reguleringsperiode het efficiënte kostenniveau bereikt zou worden, dat wil zeggen tarieven op basis van een GAW van € 4,8 miljard. Tot 2009 zouden de tarieven stapsgewijs worden verlaagd tot het efficiënte kostenniveau. Dit effect is in het aan Shell en ExxonMobil betaalde bedrag verwerkt.
In 2008 is de GAW van GTS op basis van de beleidsregel verhoogd naar € 6,4 miljard. Deze € 6,4 miljard is gebaseerd op de historische kosten waarbij, gelet op de aard van de infrastructuur, in plaats van een consumentenprijsindex, een GWW (Grond-, Water- en Wegenbouw) index is gehanteerd. Daarnaast is een aantal activa opgenomen dat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in het verleden ten onrechte niet had opgevoerd. De € 6,4 miljard was vastgelegd om te zorgen voor voldoende tariefruimte voor investeringen. Zoals hierboven beschreven heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven echter geoordeeld dat de beleidsregel onrechtmatig was, omdat de minister daarmee in de taken van de NMa is getreden.
Privacy-schending op internet door slachtoffers van ernstige delicten |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Megaboete voor digitaal schavot»?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen waarin aan het College bescherming persoongegevens (Cbp) de bevoegdheid wordt gegeven boetes op te leggen van 25 000 euro in geval van privacy-schending op internet door slachtoffers van ernstige delicten?
Zoals ik heb vermeld in de brief van 29 april 2011, die ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heb gezonden (Kamerstukken II 2010/11, 32 761, nr. 1), bereidt het kabinet wetgeving voor waarin overtreding van de materiële normen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Over de inhoud van dat wetsvoorstel heeft nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de bepalingen die betrekking hebben op de sanctionering van overtredingen.
Vindt u het ook niet de omgekeerde wereld dat slachtoffers boetes tegemoet zouden kunnen zien van mogelijk meer dan 25 000 euro wegens zogenaamde «privacyschending» van degene die het waagt bij hen in te breken of hen te overvallen, terwijl nota bene aan een gemiddelde dader van een inbraak of overval vrijwel nooit een dergelijke boete wordt opgelegd?
Elke oplegging van een bestuurlijke boete moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat het bestuursorgaan dat een boete oplegt bij zijn besluitvorming altijd rekening moet houden met de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en alle overige relevante omstandigheden van het individuele geval. Dat kan onder omstandigheden ook meebrengen dat geen boete wordt opgelegd, zelfs als er naar de letter van de wet sprake zou zijn van een overtreding. Die rechtsbeginselen gelden onverkort wanneer het overtredingen van de Wbp betreft die met een bestuurlijke boete zijn of zouden worden gesanctioneerd.
Is het inderdaad zo, gelijk de directeur van het Cbp gezegd schijnt te hebben, dat deze afschrikwekkende boetes ook opgelegd moeten worden aan iemand drie hoog achter of voor een eenmansbedrijf en dat bedrijven boetes tegemoet kunnen zien van «Neelie-Kroes-achtige» proporties? Deelt u de mening dat dergelijke boetes disproportioneel zouden zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voor de Kamer inzichtelijk maken hoe hoog de schadevergoedingen momenteel zijn die door de rechter worden opgelegd, in zaken betreffende privacy-schending op internet?
Schendingen van de persoonlijke levenssfeer van individuen door middel van het plaatsen van persoonsgegevens of afbeeldingen van de betrokken persoon op internet, in e-mails, of in de fysieke ruimte zonder toestemming van de betrokkene, of andere grond die redelijkerwijs kan worden ingeroepen, eindigt in civiele zaken niet steeds met een veroordeling tot schadevergoeding. Veroordelingen tot schadevergoeding lijken betrekkelijk zeldzaam te zijn. Een recente zaak betreft een veroordeling tot betaling van een schadevergoedingen tot een totaal van € 75 000,= ten behoeve van een onderwijsgevende die in e-mails ten onrechte was beschuldigd van het hebben van een seksuele relatie met een leerling (Kantonrechter rechtbank Leeuwarden, 18 augustus 2010, LJN BN6111).
Vaker zoeken betrokkenen hun toevlucht tot het eisen van een rectificatie, in combinatie met een opleggen van een dwangsom. Een bekende zaak betreft de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2004 (LJN AQ7877). In die zaak werd de eigenaar van een tabakszaak die een foto van een vrouw had opgehangen die bij hem uit de zaak had gestolen veroordeeld tot het ophangen van rectificatie, onder oplegging van een dwangsom van € 500,= per dag tot een maximum van € 10 000,=. De betrokkene was een bejaarde vrouw die aan de ziekte van Alzheimer bleek te lijden.
Kunt u de Kamer, nog voordat u dergelijk wetsvoorstel indient, zo spoedig mogelijk een hoofdlijnenbrief doen toekomen, waarover zij kan debatteren, al is het maar om te voorkomen dat teveel tijd en aandacht wordt geschonken aan een kansloos wetsvoorstel?
De in antwoord 2 genoemde brief is een dergelijke hoofdlijnenbrief. Ik zie uit naar het over de brief reeds geagendeerde algemeen overleg met de Kamer.
Levensloopbestendig bouwen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het project «Wel Thuis» in de gemeente Delft, waarbij woningcorporaties Vidomes en Vestia, zorginstelling Pieter van Foreest, de gemeente Delft, het opleidingsfonds OTIB, de branche-organisatie UNETO-VNI en TNO de handen ineen geslagen hebben en particulieren en organisaties helpen bij het levensloop geschikt maken van hun huis? Zo ja, hoe beoordeelt u dit project?
Ik heb kennis genomen van het project «Wel thuis».
Het project is een goed voorbeeld van de wijze waarop lokale partijen invulling kunnen geven aan samenwerking op het terrein van wonen met welzijn en zorg, met als doel de lokale woningvoorraad (beter) geschikt te maken voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat de behoefte aan levensloopgeschikte woningen in de toekomst zal toenemen? Kunt u deze behoefte kwantificeren?
Zoals aangegeven in de Woonvisie1, die op 1 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd, neemt de behoefte aan geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen de komende jaren toe. De opgave voor de periode 2009–2018 is gekwantificeerd in de Monitor Investeren voor de toekomst (MIT 2009)2 die op 7 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd. Op dit moment gaat het jaarlijks om 40 000 extra woningen die geschikt zijn voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat naast geïnteresseerde particulieren ook bijvoorbeeld zorginstellingen, woningcorporaties, installatiebedrijven en aannemers hun voordeel kunnen doen met deze kennis en ervaring op het gebied van levensloopbestendig bouwen?
Ja, hoewel het project in Delft zich – voor zover mij bekend – met name richt op het beter geschikt maken van de bestaande voorraad, rekening houdend met de wensen/behoefte van de bewoners, en niet op nieuwbouw van geschikte woningen.
Hoe beoordeelt u het digitale stappenplan en de modelwoning? Bent u van mening dat dergelijke hulpmiddelen particulieren op weg helpen bij het levensloopbestendig maken van hun woning?
Het digitale stappenplan en de modelwoning zie ik als goede voorbeelden. Het is belangrijk dat lokale partijen (toekomstige) bewoners goed informeren over de mogelijkheden die voorhanden zijn om de woning met kleine of grote(re) aanpassingen of desgewenst met woontechnologie beter geschikt en/óf comfortabeler te (laten) maken, om er langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Een digitaal stappenplan en een modelwoning kunnen daarbij doeltreffende hulpmiddelen zijn.
Bent u bekend met het feit dat het onzeker is of het digitale stappenplan ten aanzien van levensbestendig bouwen na 2011 in de huidige vorm beschikbaarheid kan blijven? Bent u bereid in overleg met de initiatiefnemers van «Wel Thuis» te treden over hoe de beschikbaarheid en verdere ontwikkeling van het digitale stappenplan gewaarborgd kunnen worden?
Mij is niet bekend of het digitale stappenplan beschikbaar blijft na 2011. Overigens is dat een aangelegenheid waarvoor deelnemende lokale partijen zelf verantwoordelijk zijn en lokaal een oplossing moet worden gevonden. Blijkens de mij ter beschikking staande informatie heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport destijds financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van het digitale stappenplan. Het is vervolgens aan partijen zelf om te bepalen hoe zij de opgedane kennis beschikbaar willen houden en eventueel verder willen ontwikkelen.
Wat gaat u doen om levensloopbestendig bouwen landelijk te stimuleren, mede gelet op het in uw Woonvisie geuite voornemen om de beschikbaarheid van voldoende woningen voor ouderen en mensen met een beperking (met zorgvraag) te bevorderen?
De afgelopen jaren is in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een intensief stimulerings- en ondersteuningsbeleid gevoerd richting gemeenten en lokale samenwerkingspartners. Resultaat is dat het onderwerp wonen-zorg lokaal en regionaal inmiddels op veel plaatsen op de agenda staat en dat hard wordt gewerkt aan de realisatie van de lokale opgave. Dit is een goede zaak, want het is juist op dit niveau dat de opgave en problematiek van een aanpak moet worden voorzien. Het in het kader van het gezamenlijke Actieplan «Beter (t)huis in buurt» 2007–2011 uitgevoerde ondersteuningsprogramma «Wonen+Welzijn+Zorg: maak het samen» is met een jaar verlengd tot eind 2011. Dit programma heeft tot doel de gemeenten en hun samenwerkingspartners te ondersteunen om op het terrein van wonen, welzijn en zorg lokaal tot een samenhangende aanpak, regievoering en samenwerking te komen. Daarnaast blijft het ministerie van BZK de landelijke opgave agenderen en zal – waar nodig – de lokale partijen stimuleren en adviseren bij het realiseren van de lokale opgave.
Luchtfoto's en panoramafoto's |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gelderse versie Google maps vreest klantenverlies door Haagse plannen»1 en het rapport Maatschappelijke kosten-batenanalyse luchtfoto’s en 360°-panoramafoto’s?2
Ja.
Heeft u zicht op de gevolgen van de Europese aanbesteding voor de Nederlandse koppositie op dit gebied en de samenwerkingsverbanden op maatschappelijk gebied?
Ja. Allereerst wil ik u kort de achtergrond bij de overheidsbrede aankoop van luchtfoto’s en panoramafoto’s schetsen. Als coördinerend minister voor de geo-informatie in Nederland onderstreep ik het belang van geo-informatie, en daarmee van beeldmateriaal (luchtfoto’s en panoramafoto’s). Het speelt een groeiende rol in onder meer de publieke dienstverlening en administratieve lastenverlichting. Ik werk dan ook aan een overheidsbrede basisvoorziening voor geo-informatie, zoals vermeld in de beleidsnota GIDEON welke ik in 2008 aan uw Kamer gestuurd heb. Met uitgangspunten als «éénmalige inwinning, meervoudig gebruik» organiseren we ons als overheid op een efficiëntere manier.
De overheidsbrede aankoop van beeldmateriaal wordt in het GIDEON kader uitgevoerd. De gezamenlijke overheden hebben geïnventariseerd welke specificaties aan het materiaal zij nodig achten voor de uitvoering van haar publieke taken. Daarbij zijn bij ieder element in de specificatie steeds de elementen bruikbaarheid (in hoeverre is de betreffende specificatie noodzakelijk voor de uitvoering van publieke taken), haalbaarheid / leverzekerheid (kan de markt voldoen aan de specificatie) en financierbaarheid (staat de specificatie in verhouding tot de beschikbare financiële middelen) tegen elkaar afgewogen. De gezamenlijke aanpak voorkomt dat de diverse overheden de aanbestedingen afzonderlijk moeten uitvoeren. Dubbel werk wordt voorkomen.
Dan het antwoord op uw vraag. Ja, ik heb zicht op de gevolgen van de Europese aanbesteding. De omvangrijke overheidsbrede aankoop van dit materiaal wordt middels een Europese aanbesteding op de markt gezet. Alle bedrijven, ook de Nederlandse bedrijven, en ook de koplopers in de markt kunnen (zelf of in consortia) inschrijven op deze aanbesteding. De aanbiedingen van die bedrijven zullen bepalend zijn in de keuze aan welke bedrijven de opdracht gegund wordt.
Realiseert u zich dat door door het Europees opknippen van dit product in de losse onderdelen (digitale panorama-fotokaarten, kwaliteitscontrole, hosting en gelieerde software) de overheid een extra taak krijgt om dit weer allemaal te integreren en dus zeer waarschijnlijk uiteindelijk meer kosten gaat maken? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Met de standaarden die in de specificaties vereist worden zijn de onderdelen integreerbaar. De overwegingen om in verschillende percelen aan te besteden zijn met experts in dit veld zorgvuldig doordacht en met de experts zijn de specificaties zodanig opgesteld dat de onderdelen na de aanbesteding integreerbaar zijn. Het uitgangspunt van het project is daarbij steeds geweest dat de gezamenlijke aanpak baten oplevert en niet meer gaat kosten dan dat het nu doet.
Voor de volledigheid vermeld ik hierbij ook de redenen die ten grondslag hebben gelegen aan het opdelen in percelen:
Het aantal bedrijven dat de gehele opdracht (alle percelen) voor heel Nederland zou kunnen aanbieden is zeer gering. De markt van bedrijven die luchtfoto’s aanbieden en de markt die panoramabeelden aanbiedt kent slechts een zeer kleine overlap. Concurrentie is belangrijk voor de prijsstelling.
Aanbiedingen van de best geëquipeerde bedrijven op onderdelen is belangrijk voor de kwaliteit.
Bij kwaliteitscontrole is het van belang dat hiervoor een onafhankelijke partij wordt aangesteld. Dat is de overweging geweest ook hiervoor een apart perceel op te nemen.
Betreffende de hosting kan ik u melden dat na de uitvoering van de marktconsultatie de richting is gekozen dit beter aan te laten sluiten bij de GIDEON visie en dit te laten aansluiten bij de ontsluiting van andere geo-informatiebestanden.
Wat betreft de software is aangesloten bij de idee dat de overheid de data beschikbaar stelt en zich daarbij houdt aan open standaarden waarmee de markt de data in diverse software pakketen kan opnemen.
Klopt het dat in de aanbestedingscriteria, voor zover nu bekend, kwaliteitseisen uit het verleden worden gehanteerd, die sterk onder het niveau liggen van het systeem van panorama-fotokaarten die vandaag de dag worden gebruikt? Zo ja, wat is de motivatie hiervoor en welke gevolgen verwacht u dat dit heeft?
Nee. De aanbestedingscriteria die op dit moment buiten het project bekend zijn, zijn de specificaties van de marktconsultatie in april dit voorjaar. Naar aanleiding van de opmerkingen uit de marktconsultatie zijn die specificaties de afgelopen maanden grondig verbeterd en verder gedetailleerd.
Bent u bereid om de huidige aanbesteding, die gepland staat om op 8 augustus te verschijnen, te onderbreken teneinde nader onderzoek te doen naar de mogelijk negatieve bijeffecten van deze aanbesteding zoals verwoord in vraag 2 t/m 4? Zo neen, waarom niet?
Nee. De voorbereiding voor de aanbesteding is op zorgvuldige wijze uitgevoerd. De gemaakte keuzes, zoals vermeld onder punt 2 t/m 4 zijn onderbouwd en beargumenteerd gemaakt en ik zie dan ook geen reden de aanbesteding uit te stellen.
Wilt u in verband met de aanbestedingsdatum deze vragen vóór 1 augustus 2011 beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen?
In verband met de vakantieperiode is de termijn tot 1 augustus erg kort gebleken, wel heeft de beantwoording plaatsgevonden voor de aanbestedingsdatum.
Schadebedragen voor de Nederlandse teelt en handel |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Kunt u de schadebedragen voor de Nederlandse teelt van € 157 mln. (t/m 15 juli) en € 80 mln. voor de Nederlandse handel bevestigen?
Na de EHEC-uitbraak in Duitsland heeft de sector wekelijks de schade voor de Nederlandse teelt en handel in kaart gebracht. De sector heeft aangegeven dat de schade tot en met week 28 (15 juli) voor de Nederlandse teelt € 157 mln. bedroeg. Dit betreft schade door prijsval en product dat uit de markt is genomen. De sector heeft tot en met week 26 (1 juli) ook de schade voor de Nederlandse handel in beeld gebracht. Deze bedroeg op 1 juli € 85 mln.
Kan het zo zijn dat Nederland als braafste jongentje van de Europese Unie (EU) met zijn voorzichtige claim van € 27 mln. bij overschrijding van het budget van € 210 mln. pondspondsgewijs wordt meegekort?
Ingevolge de toepasselijke Europese regelgeving dienen een correcte, betrouwbare, goed onderbouwde en realistische declaraties door lidstaten te worden ingediend. Dat heeft Nederland gedaan. Bij onjuiste declaraties zal de Europese Commissie de opgave niet alleen bijstellen en het teveel gedeclareerde terugvorderen, maar tevens een boete opleggen. Een eerste controlebezoek van de Europese Commissie heeft uitgewezen dat Nederland een correcte opgave heeft gedaan. De Europese Commissie heeft verschillende lidstaten reeds aangesproken op mogelijke onjuiste opgave. De Commissie heeft aangegeven in alle betreffende lidstaten controlebezoeken uit te voeren.
In de Landbouwraad van 19 juli 2011, heb ik er voor gepleit dat alle lidstaten een correct beroep doen op het noodfonds. Na deze Landbouwraad heeft een aantal lidstaten hun aanvankelijke claim aangepast zodat de totaalclaim nu € 227 mln. bedraagt. Daarop heeft de Europese Commissie aangegeven binnen de lopende begroting nog wat ruimte te zien en besloten geen korting toe te passen. De Nederlandse claim is niet herzien en is voor 100% gehonoreerd.
Wilt u pleiten voor verhoging van dit EU-noodfonds, nu aanvullend beleid vanuit Brussel, waarvoor Nederland heeft gepleit, binnen het budget niet mogelijk lijkt?
Ik acht het EU-noodfonds van € 227 mln., waarvan € 27 mln. naar Nederlandse bedrijven is gegaan, het hoogst haalbare. Ik zie geen mogelijkheden voor aanvullende Europese of nationale financiering van het noodfonds. In de EU is geen steun voor verdere ophoging.
Naast het EU-noodfonds is er een extra openstelling van de Europese promotieregeling voor verse groenten en fruit gekomen ten bedrage van € 15 mln. de komende 3 jaren. Ook vanuit Nederland zal een beroep op deze regeling worden gedaan. Ik vind het van groot belang dat het consumentenvertrouwen in verse groenten (en in het bijzonder in het Nederlandse product) zo snel mogelijk weer op niveau is. Extra promotie kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Ik heb er daarom voor gepleit dat de Commissie op ingediende programma’s voortvarend besluit.
Bent u ook van mening dat deze schade buiten het ondernemersrisico voor de Nederlandse telers en handelaren valt?
De EHEC-uitbraak en de daaropvolgende vraaguitval heeft laten zien hoe kwetsbaar de markt is en hoe belangrijk consumentenvertrouwen is. Dit zijn evenwel elementen die tot het ondernemersrisico behoren. De Gemeenschappelijke Marktordening Groente en Fruit heeft binnen de gegeven kaders een deel kunnen ondervangen. De Europese Commissie zal in het najaar een evaluatie uitvoeren, waarbij ook het instrumentarium wordt betrokken.
Welke mogelijkheden zijn er om via nationaal beleid de bedrijven en sector tegemoet te komen binnen het EU staatssteunkader?
Binnen de gegeven kaders heeft de EU en het kabinet de mogelijke maatregelen genomen. Ook is nationaal een jaar uitstel van aflossing onder de lopende nationale garantieregeling gegeven en is de situatie betiteld als calamiteit zodat ondernemers een beroep konden doen op de regeling voor werktijdverkorting. Via het noodfonds en via de extra promotieregeling zijn er extra middelen beschikbaar gekomen om bedrijven en sector deels tegemoet te komen. Verder heeft de Belastingdienst ondernemers in de sector aangegeven dat voorlopige belastingaanslagen op verzoek kunnen worden verlaagd en dat eventuele teruggaven versneld zullen worden behandeld.
Daarnaast kunnen de betreffende ondernemers de Belastingdienst om uitstel van betaling verzoeken of in overleg met de Belastingdienst een betalingsregeling treffen in gevallen waarin dat nodig is.
Deelt u de mening dat ook voor kiemgroenten ondersteunende maatregelen nodig zijn (bijv. compensatie van de geleden schade)?
De Europese Commissie heeft het noodfonds opengesteld voor een beperkt aantal gewassen en heeft daarover overleg gevoerd met de lidstaten. In overleg met de sector heeft Nederland er voor gekozen niet te pleiten voor het opnemen van kiemgroenten in het Europees noodfonds. Weliswaar hebben ook de producenten van kiemgroenten schade geleden, maar dit geldt voor vele andere gewassen evenzeer.
Op welke wijze kunt u het opheffen van de European Food Safety Authority (EFSA)-advies om geen rauwe kiemgroente te eten, bespoedigen?
Het advies van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) aan consumenten is om niet zelf kiemgroenten voor eigen consumptie te telen en deze ook niet rauw te consumeren.1
Op advies van de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) wordt in Nederland momenteel alleen nog het eten van rauwe fenegriekkiemen ontraden. Dit consumptieadvies is in lijn met het advies van de autoriteiten in het UK, Duitsland en Denemarken. De consumptie van kiemgroenten is in ons land vrijwel op peil gebleven. De Nederlandse afzet van kiemgroenten binnen de EU (voornamelijk Duitsland) ligt, als gevolg van geslonken consumentenvertrouwen, echter nog onder het normale niveau. Ik verwacht dat door snelle invoering van een adequaat hygiëneprotocol in combinatie met algemene en gerichte promotie-activiteiten het consumentenvertrouwen weer spoedig zal herstellen. De sector (producenten van kiemgroenten) is in overleg met het Productschap Tuinbouw en de nVWA om een hygiëneprotocol op te stellen. Daarnaast heeft de Nederlandse sector een overleg in Europees verband georganiseerd met producenten van kiemgroenten om tot een Europese afstemming te komen.
Gaat Nederland, in navolging van Duitsland, de kiemgroente intrekken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke actie zult u nemen indien DG concurrentie het instellen van mededingingsmaatregelen, waardoor vervolgschade voor de telers kan worden beperkt, afwijst?
Op 12 augustus jl. heeft de Europese Commissie laten weten het instellen van tijdelijke marktmaatregelen die verder gaan dan de gemeenschappelijke marktordening niet toe te staan.
De sector heeft zelf in het kader van het manifest «Consument Centraal» de nodige ideeën genoemd ter versterking van de afzet. De belangrijkste bouwstenen zijn: het opvoeren van de consolidatie, het versterken en professionaliseren van de ketensamenwerking en het ontwikkelen en vermarkten van meer onderscheidende producten en concepten. Het wordt tijd om deze ideeën om te zetten in daden. Een sector die sterker gericht is op het bedienen van de markt, zal daardoor al een minder kwetsbare marktpositie hebben.
Gaat u nu versneld de Nederlandse mededingingsregels aanpassen zodat de topsector glastuinbouw kan overleven? Welke bijdrage levert het productschap/sector zelf?
Zie antwoord vraag 9.
Het blijven gebruiken van Deep Packet Inspection door telecombedrijven |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Telco’s blijven Deep Packet Inspection gebruiken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voortzetten van het gebruik van Deep Packet Inspection (DPI) door telecombedrijven lijnrecht tegenover de wens van de Tweede Kamer staat? Zo ja, gaat u op korte termijn actie ondernemen tegen dit gebruik?
Nee. Samen met uw Kamer hecht ik er sterk aan dat de privacy en de persoonsgegevens van gebruikers van de netwerken van mobiele telecomaanbieders en de vertrouwelijkheid van de communicatie via deze netwerken beschermd en gerespecteerd worden. De telecomaanbieders zijn gebonden aan wettelijke kaders zoals aangegeven door de Telecommunicatiewet (hierna Tw), de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna Wbp) en het Wetboek van Strafrecht. De vertrouwelijkheid van online communicatie is onlangs in het wetsvoorstel tot wijziging van de Tw op initiatief van uw Kamer nader verduidelijkt. Dit wetsvoorstel ligt momenteel bij de Eerste Kamer. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Tw heb ik aangegeven dat data-analysetechnieken, zoals Deep Packet Inspection (hierna DPI), op meerdere manieren en voor diverse doeleinden gebruikt kunnen worden, zowel rechtmatige als onrechtmatige. Zoals ik daarbij aangaf, moeten de aanbieders bij het gebruik van deze technieken de privacy, de vertrouwelijkheid van communicatie en de bescherming van persoonsgegevens van de gebruikers van hun netwerken beschermen en respecteren. Bij overtreding van de eerder genoemde wetgeving zal hiertegen door de bevoegde toezichthouders moeten worden opgetreden.
Op basis van voorlopig onderzoek dat de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna OPTA) heeft uitgevoerd op basis van de Tw, heeft OPTA geen aanleiding gezien voor handhavend optreden tegen de onderzochte aanbieders van mobiele netwerken. Op dit moment voert het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna CBP) nader onderzoek uit naar de vraag of zich overtredingen van de Wbp voordoen of hebben voorgedaan. OPTA zal in het vervolg van haar onderzoek ook de onderzoeksresultaten van het CBP betrekken en indien nodig handhavend optreden.
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over een oriënterend onderzoek dat het OM had gestart naar het gebruik van DPI door KPN. Op 4 augustus jl. heeft het OM bekend gemaakt dat er in dit oriënterend onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden dat KPN met DPI haar klanten heeft afgeluisterd. Het OM zal dan ook geen strafrechtelijk onderzoek instellen.
Bent u het eens dat ter voorkoming van het misbruik van DPI de onderzoeksresultaten van het College Bescherming Persoonsgegevens zo spoedig mogelijk bekend gemaakt moeten worden?
Ik ben het met u eens dat de onderzoekresultaten van het CBP spoedig beschikbaar moeten komen, maar de snelheid waarmee het onderzoek wordt uitgevoerd mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid en grondigheid. Het CBP heeft aangegeven hoge prioriteit te geven aan het betreffende onderzoek. Hangende een onderzoek doet het CBP geen uitspraken over de inhoud noch over het procedurele verloop van het onderzoek. Een datum waarop de resultaten beschikbaar zullen komen is dan ook op dit moment niet te noemen.
Bent u bereid het College Bescherming Persoonsgegevens te verzoeken om prioriteit te geven aan het onderzoek of DPI strookt met de privacywetgeving? Kunt u een datum geven wanneer de resultaten van dit onderzoek bekend gemaakt worden?
Zie antwoord vraag 3.
De joint venture tussen Gazprom en RWE |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is er een officiële reactie namens de regering met betrekking tot de mogelijke joint venture tussen Gazprom en RWE, waarmee het Russische bedrijf in de toekomst enige zeggenschap verwerft over de in Nederland gevestigde bedrijven van Essent?
Onderhavige beantwoording van de vragen van lid Van der Werf (CDA) is de eerste reactie van het kabinet over de voorgenomen samenwerking tussen RWE en Gazprom. RWE en Gazprom hebben op 14 juli jl. een Memorandum van Overeenstemming getekend. Het Memorandum is, blijkens het bericht van Essent1, een intentie om tot financiële overeenkomsten te komen die betrekking hebben op individuele gas- en kolengestookte energiecentrales van RWE in de Benelux, Duitsland en Groot-Brittannië. Uit een recentelijk gesprek tussen mijn hoogste energieambtenaar en de CEO van Essent bleek dat er nu nog geen overeenkomst is afgesloten; de onderhandelingen bevinden zich nog in het beginstadium. Het is mogelijk dat een aandeel van Gazprom in enkele elektriciteitscentrales in Nederland onderdeel gaat uitmaken van de samenwerking met RWE. Essent geeft echter aan dat de aansturing, het management en de operationele bedrijfsvoering van desbetreffende centrales in handen blijven van Essent/RWE.
Biedt de Nederlandse wet- en regelgeving voldoende bescherming tegen eventuele staatsbemoeienis van Rusland met Gazprom, waarvan in het verleden voorbeelden waren? Is het bijvoorbeeld uitgesloten dat de belangen van de Russische staat zullen prevaleren op de energielevering van burgers en bedrijven in Nederland?
Er is in Nederland een uitgebreid beleidskader, deels juridisch verankerd in nationale en Europese wetgeving, dat een goede marktwerking en een betrouwbare energievoorziening voor burgers en bedrijven waarborgt. Een sterke en open markt zorgt ervoor dat burgers en bedrijfsleven voor hun energievoorziening kunnen vertrouwen op een voldoende aantal aanbieders dat middels een groot aantal landen en bronnen de energievoorziening borgt. Zo kan worden voorkomen dat de belangen van één partij de energievoorziening voor Nederlandse burgers en bedrijven in gevaar kunnen brengen.
Indien Gazprom binnen Nederland actief is, dan moet het zich hier, net als alle andere bedrijven, aan de regels houden. Gazprom is overigens een bedrijf waar Nederlandse en andere Europese bedrijven veelvuldig en goed zaken mee doen. Deze relatie kent een wederzijds belang; gas is voor Europa belangrijk, maar Europa is ook een belangrijke klant voor Gazprom.
Het bovengenoemde Nederlandse beleidskader ter borging van de energievoorziening bestaat ondermeer uit:
Daarnaast heb ik het wetsvoorstel ter implementatie van het derde energiepakket ingediend bij uw Kamer (kamerstukken 32814). Onderdeel hiervan vormt een vangnetbepaling die erop is gericht om te kunnen toetsen of een wijziging van de zeggenschap in elektriciteitsproductie-eenheden een gevaar oplevert voor de leveringszekerheid; in zo’n geval kan ik, onder voorwaarden en na instemming van de Europese Commissie, voorschriften verbinden aan de wijziging van zeggenschap.
Klopt het dat Gazprom niet hoeft te voldoen aan Europese regelgeving, zoals de noodzaak tot splitsing? Is er, bij een geslaagde joint venture tussen Gazprom en RWE die leidt tot een financiële impuls voor Essent, dan geen sprake van concurrentievervalsing ten opzichte van energiebedrijven die hun rendement wel moeten baseren op Europese regelgeving?
Alle bedrijven die actief zijn binnen de Europese Unie dienen zich te houden aan de Europese en nationale regels. Dat geldt dus ook voor Gazprom. Voor transmissienetwerken in Europa geldt dat de (persoon of) personen die zeggenschap (beslissende invloed) hebben over het transmissienetwerk, dienen te voldoen aan de onafhankelijkheidsvereisten van het derde pakket. Ter implementatie van het derde pakket heb ik recentelijk aan uw Kamer een wetsvoorstel ter behandeling aangeboden.
Bij certificering van eigenaren of beheerders van een transmissiesysteem waarover personen uit derde landen zeggenschap hebben, geldt een aanvullende certificeringprocedure, waarbij met name wordt gekeken naar de vraag of het toekennen van certificering geen bedreiging vormt voor de energievoorzieningszekerheid.
Buiten de Europese Unie staat het in beginsel alle bedrijven vrij om andere activiteiten ontwikkelen: de Europese regels gelden hier niet. Gazprom kan dus in Rusland actief zijn in transmissie en levering, zolang de bedrijfsvoering van een Europees transmissienetwerk maar onafhankelijk van levering en productie plaatsvindt. Dat geldt evenzo voor Europese bedrijven. Van concurrentievervalsing is in dat opzicht dus geen sprake. Uiteraard moeten de afspraken tussen RWE en Gazprom ook voldoen aan het Europese en nationale mededingingsrecht – in dit geval dat van Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland -. Of dit het geval is, is ter beoordeling van de relevante mededingingsautoriteiten.
Wat is de mening van de regering over het feit dat aandelen van de kerncentrale Borssele bij doorverkoop aan RWE mogelijk deels in handen komen van Gazprom? Klopt het bericht dat voor doorverkoop van aandelen in de kerncentrale van Borssele toestemming nodig is van uw ministerie?1
De voorgenomen samenwerking tussen RWE en Gazprom heeft geen betrekking op de kerncentrale van Borssele, noch op andere kerncentrales in Europa. Zoals hierboven genoemd heeft Essent, als reactie op verschillende mediaberichten, hierover een bericht op de website geplaatst.
Op dit moment bezit RWE geen aandelen in EPZ, de exploitant van de kerncentrale Borssele. De aandelen in EPZ zijn voor 50% in bezit van Delta en voor 50% in bezit van de voormalige aandeelhouders van Essent, verenigd in Publiek Belang Elektriciteitsproductie BV (PBE). Een mogelijke overdracht van aandelen in EPZ van PBE naar RWE is thans onderwerp van een gerechtelijke procedure tussen Delta en PBE. Het is bekend dat partijen met elkaar in gesprek zijn om overeenstemming te bereiken over een aandelenoverdracht, waarbij RWE mogelijk een minderheidsaandeel in EPZ zou verkrijgen. Mocht deze aandelenoverdracht doorgang vinden, dan is RWE gebonden aan het convenant Publieke Belangen Kerncentrale Borssele.3 Mocht RWE op haar beurt (een deel van) haar aandelen in EPZ willen doorverkopen aan een andere partij, dan is RWE verplicht daarvan melding te doen aan mij. Indien met de voorgenomen overdracht naar mijn mening de duurzame exploitatie van de kerncentrale Borssele onvoldoende verzekerd is, in die zin dat daardoor de dwingende redenen van algemeen belang betreffende de openbare orde, openbare veiligheid (inclusief leveringszekerheid) en volksgezondheid in gevaar kunnen komen, dan kan ik mij op grond van het convenant verzetten tegen de voorgenomen overdracht van aandelen en deze in het uiterste geval blokkeren.
De problemen met zendmasten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Stop zendmast bij overheid»?1
Zie antwoorden op de vragen 3, 5 en 7.
Deelt u de mening dat het «buitengewoon complex is om te achterhalen wat er vrijdag fout is gegaan in Hoogersmilde en Lopik, waar de twee belangrijkste zendmasten van het land uitvielen, waardoor miljoenen luisteraars werden gedupeerd»?
Ja, het gaat om complexe materie.
Deelt u de mening dat deze situatie ontstond doordat de grond, het beton, de mast en de kabels in handen zijn van verschillende private partijen? Kunt u een overzicht geven van alle (private) partijen die betrokken zijn bij de zendmasten?
De onderzoeken naar het ontstaan van deze ernstige situatie als gevolg van de branden zijn nog niet afgerond. Op voorhand kan dus niet worden gesteld dat de branden (mede) veroorzaakt zijn vanwege betrokkenheid van meerdere partijen.
De partijen die direct betrokken zijn bij de (omroep)zendmasten zijn:
Alticom
Alticom exploiteert telecommunicatietorens en levert infrastructuurdiensten op het gebied van ruimteverhuur, verhuur van mastruimte en energievoorziening. Alticom is de eigenaar van de betonnen delen van de torens.
NOVEC
NOVEC beheert de zendmasten. Ruimtes op deze masten worden verhuurd aan klanten, die daar zendinstallaties aanbrengen voor uiteenlopende activiteiten, zoals radio, televisie of mobiele telefonie. Het gaat hierbij om hoge, markante telecommunicatiemasten bovenop de betonnen torens.
KPN
KPN (TV en Media) is zenderexploitant voor de omroep- en mediasector. KPN levert ondersteunende diensten voor het hele productie- en distributieproces, waaronder regionale omroepen en enkele commerciële zenders.
Broadcast Partners
Broadcast Partners is zenderexploitant voor de omroep- en mediasector en richt zich op radio-uitzendingen, waaronder die van de publieke omroepen en een aantal commerciële zenders.
(Onder)aannemers
Diverse aannemers en onderaannemers die in opdracht van zenderaanbieders en/of eigenaren werkzaamheden verrichten aan de toren, mast of zendinstallaties.
De publieke en commerciële omroepen hebben geen directe betrokkenheid bij de masten, zij leveren hun programma’s aan de zenderexploitanten (Broadcast Partners en KPN TV & Media). Deze zenden ten behoeve van de omroepen de programma’s vervolgens uit en onderhouden contacten met NOVEC en Alticom.
Vond u het ook een genante situatie toen iedereen naar elkaar wees en niemand eindverantwoordelijk bleek te zijn voor de zendmasten?
Ik deel deze indruk niet. De in antwoord 3 genoemde partijen hebben ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid direct gereageerd in het zoeken naar oplossingen.
Deelt u de mening dat zendmasten een basisvoorziening zijn die onder verantwoordelijkheid van de overheid horen te vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben niet van mening dat het beheer en de exploitatie van zendmasten ten principale een publieke verantwoordelijkheid is. Daar waar marktpartijen kunnen voorzien in het aanbieden van infrastructuur moet dat mogelijk worden gemaakt. In de afweging met betrekking tot de splitsing van het voormalige overheidsbedrijf Nozema is dit nadrukkelijk meegenomen (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 095 en 29 800 XII, nr. 174).
Tegen de achtergrond van de druk om meer concurrentie toe te laten op de markt voor omroepdistributie is in 2004 Nozema opgesplitst in een privaat zenderbedrijf Nozema Services (sinds 2007 in handen van KPN) en een publiek mastenbedrijf, NOVEC2. In het mastenbedrijf is die infrastructuur ondergebracht die niet-dupliceerbaar is. In de aangehaalde kamerbrief is dit als volgt verwoord: «Niet-dupliceerbare infrastructuur is infrastructuur die voor een marktpartij moeilijk of niet aan te leggen is. Dat wil zeggen te kostbaar, of waarvoor lange bouw- en bestemmingsplanprocedures doorlopen moeten worden of waarvoor milieuvergunningen vereist zijn of die op unieke plekken moeten komen te staan. In de praktijk gaat het om masten met een werkelijke lengte van groter dan 40 meter of masten op de torens van KPN of TenneT» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 095 en 29 800 XII, nr. 174, pagina 2).
Om toch in de hogere masten (> 40 meter) te kunnen voorzien is besloten om dat gedeelte van de infrastructuur onder te brengen in een publiek bedrijf. In lagere masten of antenneopstelpunten kunnen marktpartijen prima voorzien.
Hoe voorkomt u dat opnieuw verwarring over de verantwoordelijkheid ontstaat als u de zendmasten niet in publieke handen brengt?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat zendmasten alleen al in publieke handen moeten worden gebracht vanwege calamiteitenzender Radio 1? Zo nee, hoe voorkomt u dat een rampenzender lange tijd niet te ontvangen is?
Ik deel die mening niet. Belangrijk is dat er snel en adequaat wordt gereageerd mochten er problemen ontstaan. Daarvoor zijn (wettelijke) maatregelen getroffen.
Op regionaal niveau zijn tussen Veiligheidsregio's en regionale omroepen convenanten gesloten waarin de functionaliteit van de regionale rampenzender is geregeld. In artikel 6.26 van de Mediawet is geregeld dat in geval van buitengewone omstandigheden radiozenders kunnen worden ingezet als landelijke calamiteitenzender.
Vanwege het feite dat RTV Drenthe en Radio 1 geen landelijk bereik hadden via de ether (wel via o.a. kabel en internet) was de functie van de (regionale) rampenzender niet optimaal. Dankzij snel optreden van het Agentschap Telecom, NPO en de betrokken zenderexploitanten, was om 17.00 uur (kort na het incident) Radio 1 als calamiteitenzender weer landelijk te ontvangen via de middengolf.
Bent u bereid de oorzaken van de problemen met de zendmasten te onderzoeken en aanbevelingen te doen voor de toekomst?
Er is een aantal onderzoeken ingesteld (o.a. de Technische Recherche, NOVEC) naar de oorzaken van de brand. Vrijdag 5 augustus jl. heeft de politie Drenthe laten weten ervan uit te gaan dat er vooralsnog geen strafbare feiten zijn gepleegd met betrekking tot de brand in de zendmast van Hoogersmilde. De definitieve onderzoeksresultaten worden op korte termijn verwacht. Het technisch onderzoek dat NOVEC heeft ingesteld loopt nog.
Met betrekking tot de situatie op de zendmast Lopik is een impasse ontstaan over de wijze waarop het zendvermogen met behoud van veiligheid kan worden opgevoerd. Ik heb op verzoek en met instemming van partijen voormalig wethouder Marco Pastors van Rotterdam benoemd tot bemiddelaar om te bezien hoe het vermogen van de radiozendmasten op een veilige en verantwoorde manier op peil kan worden gebracht.
Reservaten in de Noordzee |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Bleker is het eens met Greenpeace»1, «Noordzee staat stijf van de schol»2, «Noordzeevissers zien meer vis»3, «600 kisten in een etmaal: «Giga-zakken schol»»4, «Steeds meer tong en schol in Noordzee»5 en «Overvloed aan maatjesharing noopt tot doordraaien»?6
Ja.
Waarom wijst u 10 tot 15% van de Noordzee als reservaat aan, als uit alle studies en rapporten blijkt dat de Noordzee bulkt van de vis? Hebben de acties van Greenpeace hier aan bijgedragen?
Sinds 2005 is het beleid van de Regering erop gericht om te komen tot de aanwijzing en de bescherming van een aantal mariene gebieden. Deze gebieden zijn beschreven in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (zie met name Hoofdstuk 7, p. 81 e.v.). Dit beleid is het gevolg van de Europese verplichting onder de Vogelrichtlijn (Richtlijn van de Raad nr. 79/409/EEC van 2 april 1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn van de Raad nr. 92/43/EEC van 21 mei 1992) om gebieden op zee aan te wijzen die een speciale bescherming zullen genieten.
In 2008 heeft de toenmalige minister van LNV deze gebieden aangemeld bij de Europese Commissie om te voldoen aan de verplichting van de Habitatrichtlijn. In 2009 heeft de Europese Commissie deze gebieden goedgekeurd door plaatsing op de lijst van gebieden van gemeenschapsbelang. Sinds 2009 loopt het proces dat tot doel heeft te komen tot de bescherming van deze gebieden onder de Natuurbeschermingswet 1998. Ook worden in dat verband beschermingsmaatregelen vastgesteld. Bij dit proces zijn zowel de wetenschap, het visserijbedrijfsleven als de natuurbeschermingsorganisaties betrokken. Ik heb uw Kamer verschillende malen bericht over deze projecten (zgn. VIBEG-project dat ziet op de gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan; en internationale FIMPAS-project dat ziet op de gebieden Friese Front, Klaverbank en Doggersbank).
De totale oppervlakte van de mariene Natura 2000 gebieden beslaat 19% van het Nederlandse deel van de Noordzee. Slechts een deel hiervan zal beperkende maatregelen kennen, de precieze inhoud en omvang hiervan wordt ingevuld in de lopende trajecten VIBEG (kust) en FIMPAS (visserijzone).
Realiseert u zich dat met de aanwijzing van de Doggersbank, het Friese Front en de Klaverbank als reservaten, een faillissement dreigt voor ruim 60 vissersbedrijven? Zo ja, wat wilt u hier tegen gaan doen?
De eerder door mij aan uw Kamer toegestuurde rapporten van het LEI (Landbouweconomisch Instituut) geven geen aanleiding genoemde faillissementen te veronderstellen. Bovendien worden de maatregelen in nauwe samenspraak met de sector voorbereid (zgn. FIMPAS project, zie ook vraag 2). Uiteindelijk zullen de maatregelen in kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid getroffen moeten worden. Deze maatregelen dienen voor de gebieden in de kustzone (Vlakte van de Raan en Noordzeekustzone) te worden goedgekeurd door de Europese Commissie. Voor de overige gebieden (Doggersbank, Klaverbank en Friese Front) is de Europese Commissie verantwoordelijk voor het nemen van de maatregelen.
Op basis van welke studies wilt u deze reservaten aanwijzen? Welke rapporten tonen aan dat dit noodzakelijk is?
Voor de ecologische onderbouwing van de aan te wijzen Natura2000 gebieden op de Noordzee verwijs ik u naar mijn brief van 14 juni jl. (TK 2010–2011, 32 002, nr. 11), waarin de ter zake relevante studies zijn genoemd.
Bent u van mening dat toegeven aan (een deel van) de wens van Greenpeace een beloning is voor de acties die zij voerde, die tegen de wet indruisten, levens in gevaar bracht en waarbij zij voor eigen rechter speelde? Zo ja, bent u bereid om per direct af te zien van deze beslissing?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 voer ik het sinds 2005 aangekondigde beleid uit. Ik doe dit in goede afstemming met de wetenschap, de natuurbeschermingsorganisaties, het visserijbedrijfsleven, ICES en de Europese Commissie.
Hebt u wel eens gesproken met vissers en bent u wel eens mee geweest op een vissersschip? Zo ja, hoe komt u dan aan de genoemde 90% dode bijvangst? Waar is deze op gebaseerd?
Ik heb regelmatig contact met vissers en hun voormannen. Voor de bijvangstpercentages verwijs ik graag naar de wetenschappelijke rapportages van ICES, STECF en de FAO. IMARES heeft onlangs in opdracht van mijn departement en het Productschap Vis een overzicht gegeven van discards in de Nederlandse situatie: Röckmann, C.; Quirijns, F.; van Overzee, H.; Uhlmann, S. (2011). Discards in fisheries – a summary of three decades of research at IMARES and LEI. Report number C068/11, IMARES Wageningen UR.