De uitbreiding van EU-sancties tegen de Islamitische Republiek Iran |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Hoe corresponderen de «council conclusions on Iran» van 1 december jl.1 met de door u «omarmde» motie Kortenoeven van 10 november jl.2, waarin wordt opgeroepen het voortouw te nemen om met Europese en Amerikaanse bondgenoten doeltreffende en vooral snelle sancties te treffen? In welk opzicht heeft u het voortouw genomen en welk resultaat heeft dat gehad?
De Nederlandse regering heeft sinds het verschijnen van het IAEA-rapport op 8 november jl. in de EU een voortrekkersrol ingenomen m.b.t. het uitbreiden van sancties richting Iran. Op initiatief van Nederland worden er nu stevige additionele sancties uitgewerkt op het gebied van onder andere financiën, de energiesector en transport. Tevens werden er tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 1 december jl. 180 Iraanse personen/entiteiten toegevoegd aan de EU-sanctielijst.
Deelt u de opvatting dat de alleingang van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, waar het gaat om het concreet treffen respectievelijk voorstellen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, aantoont dat de EU op het Iran-dossier niet in staat is tot adequate en snelle collectieve actie? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat verzoenen met uw toezeggingen aan de Tweede Kamer?
Nee. De EU is eensgezind in haar standpunt dat er stevige additionele sancties tegen Iran dienen te worden afgekondigd. Het besluit van de Raad van Buitenlandse Zaken dd 1 december om 180 Iraanse personen/entititeiten nog in 2011 aan de sanctielijst toe te voegen is een goed begin. Momenteel wordt er gewerkt aan de uitwerking van een nader stevig sanctiepakket.
Hoe beoordeelt u het door het Verenigd Koninkrijk treffen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, waaronder de Iraanse Centrale Bank3, en bent u thans bereid de Britse politiek ter zake te volgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering heeft tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken gepleit voor EU-sancties tegen de Iraanse Centrale Bank. Het is zaak dat deze sancties doeltreffend zijn, het regime in het hart raken en de bevolking daar waar mogelijk ontzien. Met oog op de effectiviteit van de sancties, geeft Nederland er de voorkeur aan in EU-verband op te trekken.
Deelt u de opvatting dat, gezien de aanval op de Britse ambassade in Teheran, de daarop volgende Nederlandse diplomatieke maatregelen en de nieuwe Iraanse dreigementen, nu wel een oproep moet worden gedaan aan Nederlandse paspoorthouders in Iran om dat land zo spoedig mogelijk te verlaten4?
Nee, er zijn momenteel geen aanwijzingen voor een hoger veiligheidsrisico voor Nederlandse paspoorthouders. Het huidige reisadvies raadt niet-essentiële reizen naar Iran af. Bipatriden wordt in het geheel afgeraden naar Iran te reizen. Dit reisadvies is in lijn met adviezen van de andere EU-lidstaten (inclusief Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Italië).
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan uw toezeggingen met betrekking tot de aangehouden motie Kortenoeven5, waarin wordt gevraagd de landingsrechten van Iran Air en Iran Air Cargo in te trekken?
Het is verboden Iraanse vrachtvluchten toegang tot luchthavens in de EU te verlenen, tenzij het gemengde vluchten (deels passagiers, deels vracht) betreft. Verdere maatregelen tegen de transportsector worden overwogen in de lopende besprekingen over additionele sancties. De maatregelen worden zo vormgegeven, dat zij de Iraanse bevolking ontzien.
Welke in Iran geregistreerde vliegtuigen staan vermeld op de door u in het algemeen overleg van 30 november jl. genoemde, op 22 november jl. geactualiseerde lijst met vliegtuigen die niet tot het Europese luchtruim mogen worden toegelaten?
In Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1197/2011 van de Europese Commissie van 21 november 2011 is de volledige vloot van Iran Air opgenomen, behalve 14 luchtvaartuigen van het type A-300, 8 luchtvaartuigen van het type A-310 en 1 luchtvaartuig B-737.
Bent u bereid, vanwege de gewenste duidelijkheid, deze vragen ieder afzonderlijk en nog voor dinsdag 6 december 11.00 uur te beantwoorden?
Ja.
Een geheime keylogger op 141 miljoen smartphones |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat het bedrijf Carrier IQ miljoenen smartphones heeft uitgerust met geheime spyware, zoals vermeld staat in het artikel «Geheime keylogger op 141 miljoen smartphones»?1
Vanuit Nederland valt niet wereldwijd te onderzoeken op hoeveel smartphones software van Carrier IQ is geïnstalleerd. Carrier IQ geeft zelf aan dat het software voor mobiele apparaten zoals smartphones levert waarmee de prestaties van het apparaat worden geteld en samengevat (www.carrieriq.com). Het bedrijf stelt dat daarbij geen toetsaanslagen worden vastgelegd noch «tracking tools» worden verschaft. Deze gegevens worden volgens Carrier IQ versleuteld verstuurd naar aanbieders of fabrikanten die klant zijn van het bedrijf, die daarmee hun dienstverlening aan de gebruiker van het apparaat willen verbeteren.
Bent u ervan op de hoogte of dit bedrijf ook in Nederland gegevens verzamelt door smartphones te voorzien van software die dienst doet als keylogger, sms-berichten onderschept en sms-berichten en https-verkeer registreert? Zo ja, worden er door dit bedrijf wetten en regels overtreden? Zo nee, deelt u de mening dat een verbod voor het installeren van software die, zonder medeweten van de gebruiker, een registratie maakt van toetsaanslagen, sms-berichten en https-verkeer, wenselijk is?
Gezien de grote aantallen in gebruik zijnde smartphones, waarvan een deel buiten Nederland is gekocht en de grote vraag bij het publiek naar diverse veranderende typen en modellen smartphones, is het niet mogelijk om een 100% sluitend onderzoek naar alle in Nederland voorkomende smartphones te doen.
Vanuit het Ministerie van EL&I en vanuit de Onafhankeljke Post en Telecommunicatie Autoriteit is afzonderlijk navraag gedaan bij aanbieders in Nederland van smartphones naar het gebruik van vergelijkbare programmatuur en vergelijkbare werkwijzen. Daarnaast heeft de branchevereniging ICT~Office navraag gedaan bij zowel aanbieders als fabrikanten. Deze vraagstellingen zien dus op meer dan alleen de programmatuur van Carrier IQ. De resultaten daarvan geven aan dat voor zover deze aanbieders en fabrikanten bekend is dergelijke programmatuur niet aanwezig is op smartphones op moment van levering aan of van aankoop door de gebruiker in Nederland. Om die reden bestaat er voor mij geen aanleiding om na te gaan hoe een eventueel verbod op het installeren van de in de vraag omschreven software zich verhoudt tot de al bestaande bepalingen uit de Wet computercriminaliteit en de Wet bescherming persoonsgegevens.
Is het waar dat Carrier IQ de verzamelde data niet alleen doorgeeft aan haar klanten maar deze informatie ook verkoopt aan derden? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is omdat het een inbreuk doet op de privacy en de veiligheid van de smartphone-eigenaar?
Carrier IQ geeft zelf aan dat het geen informatie verkoopt aan derden (www.carrieriq.com).
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Mocht toch blijken dat dergelijke programmatuur voorkomt op in Nederland geleverde smartphones, dan ligt het op de weg van het College bescherming persoonsgegevens, de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit of het Openbaar Ministerie om te beoordelen of er vanuit hun verantwoordelijkheden aanleiding is onderzoek te doen naar het verzamelen van gegevens door Carrier IQ en de eventuele doorgifte van gegevens aan derden. Ik verwijs tenslotte naar onze antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel handelingen, nr. 2427, antwoord 3).
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het onmogelijk blijkt te zijn om de geheime afluisterdienst uit te zetten via een normale, door de consument te begrijpen manier? Deelt u de mening dat deze software op iedere smartphone kosteloos verwijderd dient te worden? Op welke manier kan de consument eventueel geleden schade op het bedrijf verhalen?
Gezien mijn antwoord op vraag 2 zijn deze vragen voor zover mij thans bekend voor Nederland niet aan de orde. Mocht toch blijken dat de programmatuur voorkomt op in Nederland geleverde smartphones, dan is van belang dat volgens berichtgeving op internet de handelingen die nodig zijn om de software uit te zetten niet in alle gevallen gelijk zijn.
Programmatuur dient, waar dat relevant is, door de gebruiker kosteloos verwijderbaar te zijn. Consumenten kunnen met hun klachten over een product terecht bij de verkoper van het product of bij de dienstverlener, die het product in combinatie met een dienst heeft aangeboden. Er bestaat recht op schadevergoeding indien de wederpartij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis en de consument door deze toerekenbare tekortkoming schade heeft geleden. De consument zal deze schade moeten kunnen aantonen. De beoordeling van deze aspecten en of schadevergoeding dient te worden toegekend is in eerste instantie aan partijen en uiteindelijk aan een geschillencommissie of aan de rechter.
Bent u ervan op de hoogte of de smartphones die binnen overheidsinstanties gebruikt worden voorzien zijn van deze spyware? Kunt u garanderen dat er geen overheidsinformatie afgetapt is die de veiligheid van de Nederlandse bevolking in gevaar kan brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verschillende overheden hebben ook binnen het contract van OT2010 de mogelijkheid om zelf de soorten toestellen te kiezen die het beste bij deze organisaties passen. Hierdoor zijn vele soorten toestellen van veel merken bij de overheid in gebruik. Gezien mijn antwoord op vraag 2 zijn er momenteel geen aanwijzingen dat de veiligheid van de Nederlandse bevolking in gevaar is gebracht als gevolg van deze programmatuur. Ik acht het wel van belang om dit onderwerp via de geëigende kanalen (zoals het I-NUP-programma en het Kenniscentrum Nederlandse Gemeenten voor de gemeenten) onder de aandacht laten brengen.
Is er bij u andere software bekend die via smartphones en tablets privacygevoelige gegevens bijhoudt, opslaat of anderszins verzamelt? Bestaat dergelijke software ook voor Iphone-apparatuur?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Er bestaat wel programmatuur die door fabrikanten gebruikt wordt ten behoeve van storingsdiagnose, reparatie of herstel. Dit soort programmatuur bestaat overigens voor ieder type ICT apparatuur bedoeld voor het invoeren van gegevens door de gebruiker. De fabrikant dient de klant te informeren als dergelijke programmatuur is geïnstalleerd of ingezet gaat worden, waarbij de klant altijd de gelegenheid moet worden geboden dit te weigeren.
Het bericht dat vis niet meer kan leven in het IJsselmeer |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekent met het artikel «Vis kan niet meer leven in het IJsselmeer»?1
Ja.
Waar baseren onderzoeksinstituut IMARES en de overheid hun fosfaatstandpunt op als IMARES geen onderzoeken doet naar oorzaken en gevolgen?
Uit waarnemingen van landelijke en regionale meetnetten is geconstateerd dat de fosfaatbelasting en de fosfaatgehalten in het IJsselmeer de laatste 20 jaar zijn afgenomen als gevolg van maatregelen in het Rijnstroomgebied. Het doel van de vermindering van de fosfaatbelasting is de verbetering van de waterkwaliteit. De waterkwaliteit is dan ook sterk verbeterd, zij het dat de fosfaatgehalten nog steeds te hoog zijn in het licht van de Europese Kaderrichtlijn Water. Fosfaten bevorderen eutrofiëring; zij bemesten het water. Dit heeft invloed op het ecosysteem, dus ook de aard van de visbestanden. Mede onder verwijzing naar vraag 4, er wordt onderzoek uitgevoerd naar ook de rol van fosfaten op het ecosysteem. De vermindering van de fosfaatbelasting beïnvloedt de productiviteit van het IJsselmeer, maar een goede waterkwaliteit is met name ook van belang voor drink- en landbouwwatervoorziening, recreatie en natuur.
Deelt u de mening dat vissers die dagelijks op het water zijn en hun brood met vissen verdienen een beter beeld op de visstand hebben dan de IMARES biologen die eens in de zoveel tijd monitoren?
De bevindingen van vissers zijn waardevol en de praktijkervaringen dragen bij aan de wetenschappelijke onderzoeksgegevens van bijvoorbeeld het instituut Imares. Ten behoeve van het op elkaar afstemmen van de ervaringen en gegevens zijn in de zeevisserij meerjarige onderzoekssamenwerkingsprojecten opgezet die zonder meer tot een verbeterd onderling begrip hebben geleid. Ook in het project «Kenniskringen» zijn er specifiek op de binnenvisserij gerichte activiteiten waarbij onderzoekers en vissers hun kennis inbrengen en delen.
Deelt u de mening dat een eerder door de fractie van de PVV voorgestelde test met fosfaten in het water duidelijkheid kan geven over de effecten van fosfaten op de visstand?
Bent u bereid om in het belang van de visstand en de visserij een dergelijke fosfaattest alsnog uit te voeren?
In het licht van bovenstaande ben ik niet voornemens een onderzoek naar de effecten van fosfaattoediening op het IJsselmeer uit te voeren of te financieren.
De falende postbezorging van Post.nl |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jhim van Bemmel (PVV), Mariëtte Hamer (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending Meldpunt,1 waarin de vele problemen rondom de postbezorging van Post.nl belicht worden?
In eerdere beantwoordingen van Kamervragen2 zijn de bepalingen en reikwijdte van de kwaliteitsnorm van 95% overkomstduur voor de Universele Postdienst (UPD) toegelicht. Een overkomstduur van tenminste 95% betekent concreet dat gemiddeld per jaar ten minste 95% van de brieven vallend onder de UPD de volgende dag na aanbieding3 (oftewel binnen 24 uur) bezorgd dient te worden door de verlener van de UPD (PostNL). Dit zijn brieven die ter bestelling worden aangeboden via de rode/oranje brievenbussen op straat of bij de postvestigingen. Er wordt ook wel van losse post gesproken en het betreft ongeveer 15% van het totale binnenlandse postvolume. OPTA houdt toezicht op de overkomstduur geldend voor UPD post. Daarnaast versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost. Voor partijenpost kent de Postwet de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet.
Een dergelijke verplichting zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt. Wat betreft de zakelijke post heeft de klant/verzender van poststukken de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen (een keuze die de burger wat betreft de UPD niet heeft). Het lijkt me dan ook in het belang van alle postvervoerbedrijven om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in hun postbezorging.
PostNL bezorgt dagelijks gemiddeld 14 miljoen stuks geadresseerde post (inclusief 400 000 pakketten)4 en ontvangt per maand 7500 klachten over de bezorging, waarbij opgemerkt wordt dat dit aantal het afgelopen jaar stabiel is gebleven. PostNL heeft aangegeven zich de meldingen over de kwaliteit van de bezorging wel degelijk aan te trekken en heeft inmiddels het onderzoek opgevraagd bij omroep MAX en onderzoekt de wijze waarop de enveloppen van Meldpunt vermist of beschadigd zijn geraakt in het proces. Daarnaast heeft PostNL ook contact opgenomen met alle mensen die in het programma meldden geen post te hebben ontvangen. Al deze meldingen worden onderzocht, een groot deel van de klachten is reeds afgehandeld. De bestaande problemen worden serieus aangepakt.
Deelt u de mening dat de vele meldingen over foutieve bezorging, te laat bezorgde post en niet bezorgde post zeer schrijnend zijn en dat hier direct actie op ondernomen moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om Post.nl ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de scepsis, ontstaan door de vele meldingen en signalen van medewerkers, over de constatering dat Post.nl daadwerkelijk 96,5% van de poststukken binnen één dag zou bezorgen, mede gelet op de bovengenoemde uitzending, waaruit blijkt dat met zeker twintig procent van de bezorgingen iets mis was? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze twijfel weg te nemen? Bent u bereid de huidige systematiek welke toetst of brieven binnen de wettelijke termijn worden bezorgd tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
De verplichting van ten minste 95% overkomstduur is reeds in 2000 in de Postregelgeving opgenomen(voor de UPD, voorheen het monopolie). Het percentage is destijds reeds met een reden op 95% bepaald en niet op 100%.
Gegeven het grote aantal poststukken dat dagelijks wordt verzonden, kan niet worden uitgesloten dat er bij de postbezorging wel eens iets mis gaat (bijvoorbeeld door een computerstoring, een lekke band of slechte weersomstandigheden).
De metingen voor de 95% overkomstduur UPD (losse post) worden gehouden door het onafhankelijke onderzoeksbureau Intomart GfK. Hiervoor worden elke maand circa 5000 proefbrieven verstuurd. Deze kwaliteitsmeting geeft over het derde kwartaal van 2011 een kwaliteitsscore van 96.5% voor de UPD. Dit kwaliteitscijfer is een gemiddelde en kan lokaal of regionaal afwijken.
PostNL rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur UPD over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld (en afgestemd met OPTA) welke door het onafhankelijk onderzoeksbureau wordt toegepast bij het verrichten van de metingen. Daarbij worden de uitvoering en uitkomsten geaudit door de onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers.
Ik hecht aan een goede uitvoering van de UPD. Zoals aangegeven houdt OPTA toezicht op de overkomstduur van tenminste 95% geldend voor poststukken vallend onder de UPD. OPTA zal in januari met haar oordeel komen over het percentage overkomstduur UPD van 2010. Ik heb vooralsnog geen reden om deze verplichting tegen het licht te houden.
Aangezien de overkomstduur ook een belangrijk criterium is voor contractonderhandelingen tussen (groot) zakelijk verzenders en PostNL, laat PostNL ook metingen verrichten voor de (volledig vrijgegeven) partijenpost. Teamvier verricht deze meting, waaraan tien grote klanten meewerken. Jaarlijks worden circa 25 000 proefbrieven verstuurd. PostNL heeft laten weten dat de kwaliteitscore voor het derde kwartaal van 2011 96,1% is. Zoals eerder aangegeven versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost, waarvoor de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet geldt. Een dergelijke verplichting opnemen in de Postwet zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de bezorging van de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt.
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van Post.nl hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Postwet zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van de UPD. Op PostNL als verlener van de UPD rust de verplichting en de verantwoordelijkheid om aan deze eisen te voldoen. De wijze van uitvoering van de UPD en de bedrijfsvoering daarbij is een verantwoordelijkheid van PostNL. In het geval PostNL niet aan de gestelde eisen voldoet, kan OPTA op grond van de Postwet optreden.
Google en het ongevraagd gebruik maken van gebruikersdata voor GPS-diensten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Google, Apple en andere bedrijven ongevraagd gebruik maken van Android telefoons van consumenten om wifi-locatie data te verzamelen voor GPS-diensten, zoals vermeld staat in het artikel «How Google -and everyone else- gets Wi-Fi location data»?1
Fabrikanten van besturingssystemen voor mobiele telefoons waaronder Google (Android), Apple (iOS) en Microsoft (Windows Mobile) zijn in staat om via de draadloze netwerktoegang Wifi-routers te detecteren en gegevens over deze Wifi-routers (zoals MAC-adres en signaalsterkte van de Wifi router) te verzamelen en op te slaan. De genoemde fabrikanten gebruiken de gegevens over (de nabijheid van) wifi-routers als bron voor geolocatiediensten, vaak in combinatie met andere bronnen zoals GPS (satellietplaatsbepaling) en zendmasten (plaatsbepaling door contact met zendmasten van telecom operators).
Bent u ervan op de hoogte of deze bedrijven ook in Nederland ongevraagd data verzamelen? Zo ja, worden er door deze bedrijven wetten en regels overtreden? Zo nee, deelt u de mening dat een verbod voor ongevraagd en ongeautoriseerde data- verzameling over (in dit geval de locatie van) personen, en ook ongevraagd en ongeautoriseerd doorgifte van data aan derden, wenselijk is?
Nee. Een dergelijk specifiek verbod is niet nodig. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt de toezichthouder voldoende ruimte om in een concreet geval een verbod op te leggen, mochten de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Ik verwijs u in dit verband naar mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 32 761, nr. 15).
In hoeverre dienen bedrijven expliciet toestemming te vragen aan de eigenaar van de telefoons en tablets om gebruik te maken van de data van deze apparaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat de verplaatsingsgegevens van smartphones gevoelige gegevens zijn. De samenwerkende Europese toezichthouders op de bescherming van persoonsgegevens (verenigd in de Artikel 29-werkgroep) hebben in opinie WP185 van 16 mei 2011 (Opinion on geolocation services on smart mobile devices) vastgesteld dat voorafgaande toestemming de enige grondslag is voor het verzamelen en verwerken van verplaatsingsgegevens van mensen. In diezelfde opinie hebben de toezichthouders ook aangegeven dat bedrijven een gerechtvaardigd belang kunnen hebben bij het verzamelen en verwerken van (statische) gegevens met betrekking tot Wifi-routers, mits zij voldoende waarborgen aanbieden, zoals adequate informatie en een opt-out.
Het registreren van routers |
|
André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «5 misverstanden over Google's router opt-out»?1
Ja.
Deelt u de analyse van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) dat ten aanzien van het verzamelen van routerdata artikel 8 onder F, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is en dat dus krachtens de Nederlandse wet een «opt-out» volstaat? Zo nee, welke andere interpretatie is er volgens u mogelijk en kan hieruit de verplichting voor een opt-in blijken? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen, te meer het op grote schaal verzamelen en aggregeren van gegevens die in potentie de privacy kunnen schaden steeds vaker voor komt?
Ja. Artikel 8 onder f van de Wbp biedt een grondslag voor het verzamelen en verwerken van routerdata. De onderzochte verwerking betreft de combinatie van het MAC-adres (het unieke nummer van de wifi-router) in combinatie met de berekende locatie van de wifi-router. Deze verwerking is van andere aard dan bijvoorbeeld de verwerking van gegevens over surfgedrag met behulp van cookies of de locatiegegevens van smartphones. Deze verwerking brengt derhalve in tegenstelling tot gegevens die informatie verschaffen over het gedrag van de betrokkene geen grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich mee.
Bij de belangenafweging tussen enerzijds de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en anderzijds het belang van de verantwoordelijken die gegevens willen verwerken speelt de mate van gevoeligheid van de gegevens die de verantwoordelijke wil verwerken een rol, evenals de waarborgen die de verantwoordelijke heeft getroffen voor een zorgvuldig gebruik van de gegevens. Een belangrijke waarborg is transparantie, duidelijke informatie aan betrokkenen voor welk gerechtvaardigd doel hun persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt. Een andere veelvoorkomende waarborg is de mogelijkheid van een opt-out.
Kunt u één of meer scenario’s schetsen waarbij het verzamelen en publiceren van Service Set Identifier (SSID)»s (in combinatie met samenhangende gegevens, zoals de locatie) resulteert in een aantasting van de privacy? Kunt u hierbij rekening houden met de mogelijkheid om deze gegevens met andere databestanden te combineren?
Het CBP heeft in zijn rapport van definitieve bevindingen als voorbeeld genoemd dat het MAC-adres van de wifi-router, eventueel samen met het SSID, in combinatie met de locatiegegevens gebruikt zou kunnen worden om een persoon te stalken. Het CBP heeft vastgesteld dat het verzamelen en verwerken van SSID’s niet noodzakelijk is voor het kunnen aanbieden van de geolocatiedienst, en heeft Google een last opgelegd om alle in Nederland verzamelde SSID’s te vernietigen.
Deelt u de mening dat een «opt-in» (in tegenstelling tot een «opt-out») een veel kleinere inbreuk op de privacy inhoudt en dat een «opt-in», door bijvoorbeeld het SSID op «_yesmap» te laten eindigen, vanuit privacyperspectief een betere optie is dan de door Google voorgestelde «_nomap»? Zo nee, waarom niet? Denkt u dat huidige regelgeving volstaat?
Vanuit het perspectief van betrokkenen is een opt-in (toestemming) vaak te verkiezen boven een opt-out (verzet). Echter, zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2 biedt de Wbp naast het toestemmingsvereiste ook de mogelijkheid om te volstaan met een opt-out constructie. Het gaat dan om diensten, waarbij het bedrijfsbelang van de verantwoordelijke in het algemeen opweegt tegen het recht op bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. Aangezien ik met het CBP van mening ben dat met het verzamelen van routergegevens geen aanzienlijke inbreuk op de privacy wordt gemaakt deel ik de in uw vraag verwoorde mening niet. In de reeds toegezegde brief aan uw Kamer naar aanleiding van de Motie Van Toorenburg e.a. (Kamerstukken II 2011/12 32 761, nr. 12) zal ik hier nader op ingaan.
Deelt u de stelling uit het artikel dat bedrijven als Microsoft, Apple, Blackberry en Skyhook in overtreding zijn? Bent u bereid het Cbp te vragen dit te onderzoeken? Zo nee, bent u dan bereid een strafrechtelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Welke bedrijven zijn er nog meer in overtreding wanneer het gaat om het verzamelen van gegevens van routers? Wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Het oordeel of de in het artikel genoemde bedrijven in overtreding zijn is aan het CBP. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder die zelf kiest bij welke bedrijven en instellingen het onderzoek doet en die bovendien exclusief bevoegd is ten aanzien van de handhaving de Wbp. Er is geen aanknopingspunt voor strafrechtelijk optreden. Ik beschik niet over gegevens welke bedrijven gegevens van routers verzamelen.
Het artikel "Politietop wist van bevoordelen Pon" |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politietop wist van bevoordelen Pon»?1
Middels deze brief reageer ik op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door het kamerlid Brinkman (PVV) over het artikel «Politietop wist van bevoordelen Pon». Deze vragen zijn ingezonden op 23 november 2011 met kenmerk 2011Z23875.
In een eerdere brief d.d. 8 december 2011 met kenmerk 2011-2000538533 heb ik u bericht dat ik ter beantwoording van de schriftelijke vragen de resultaten van het onderzoek van de Adviescommissie Aanbestedingsprocedure Politievoertuigen (commissie Schouten/Telgen) aan uw Kamer zou doen toekomen. Het betreffende onderzoeksrapport heeft u inmiddels inclusief aanbiedingsbrief d.d. 15 februari 2012 ontvangen. In het onderzoek van de commissie Schouten/Telgen zijn de vragen van de heer Brinkman meegenomen, getuige het feit dat deze als bijlage in het onderzoeksrapport zijn opgenomen.
Ik vertrouw erop dat met het versturen van het onderzoeksrapport, en de door mij aangekondigde acties in de aanbiedingsbrief, de schriftelijke vragen van de heer Brinkman naar tevredenheid zijn beantwoord.
Klopt deze berichtgeving? Zo ja, kunt u alle beschikbare documenten, in ieder geval de documenten die De Telegraaf in het bezit schijnt te hebben, naar de Tweede Kamer zenden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bedrijven hebben zich ingeschreven voor de aanbesteding van de politie dienstauto? Welke bedrijven, met welk type voertuig en voor welke prijs?
Zie antwoord vraag 1.
Welke order voldeed aan de aanbestedingseisen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de suggestie in het bericht dat kennelijk de aanbesteding zo was opgesteld dat enkel de genoemde Volkswagen-importeur aan de gestelde eisen zou kunnen voldoen? Zo ja, deelt u de mening dat deze aanbestedingseisen opnieuw moeten worden opgemaakt, zodat ook andere aanbieders aan deze eisen kunnen voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de overtuiging dat met de huidige procedure de politie de beste auto voor de beste prijs krijgt? Zo nee, gaat u de aanbesteding herzien?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de bewering dat de politietop wist van het bevoordelen van de genoemde importeur? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, was de politietop er wel van op de hoogte dat met de huidige eisen enkel de genoemde importeur aan de eisen zou voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bij een goede aanbesteding meerdere aanbieders aan de gestelde eisen moeten kunnen voldoen, en indien dit niet het geval is de eisen niet correct zijn opgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de aanbesteding van aankoop van het politievoertuig bijgedragen aan de bezuinigingen bij de politie?
Zie antwoord vraag 1.
Het initiatief ‘Duurzaam Onderwijs Coalitie’ |
|
Marieke van der Werf (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Bent u bekend met het initiatief «Duurzaam Onderwijs Coalitie», de campagne «Een groene generatie vraagt om duurzame educatie» en de website http://www.groenegeneratie.nl?
Ja.
Deelt u de mening van de initiatiefnemers dat «duurzame educatie» in het formele en informele onderwijs een belangrijke schakel is in de transitie naar een groene economie?
Ja, kennis en competenties zijn belangrijk voor een groene economie. In het beleid rond Topgebieden zijn een «Human Capital Agenda» en een «Kennis en Innovatie Agenda» opgenomen. Het bedrijfsleven zal samen met kennisinstellingen, waaronder het onderwijs, hier invulling aan geven.
Deelt u de mening dat, aansluitend bij de duurzaamheidsambities van het kabinet, er meer aandacht moet zijn voor natuur- en milieueducatieprogramma's die een rol kunnen hebben binnen en buiten het onderwijs?
Nee, er zijn voldoende programma’s. Maar de betrokkenheid van gebruikers – binnen en buiten de school – kan qua continuïteit, toepassing en opschaling beter worden geregeld.
Heeft u voldoende zicht op de behoefte van bedrijven aan nieuwe medewerkers met competenties op het gebied van duurzaamheid en milieu, en de mate waarin op dit moment en in de toekomst aan deze behoefte wordt voldaan?
Genoemde aspecten vormen een belangrijk onderdeel van de Human Capital Agenda van de Topgebieden. Het is aan het bedrijfsleven om dit in kaart te brengen en kansen en knelpunten die daaruit volgen te agenderen. Het kabinet komt begin 2012 met een reactie daarop.
Op welke wijze geeft u op dit moment vorm aan de wens van de Kamer om de lopende programma’s op het gebied van natuur- en milieueducatie te continueren in 2012 en daarna?
In 2012 zullen de programma’s Natuur- en Milieu-Educatie (NME) en Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO) actief zijn op basis van met uw Kamer afgesproken bestaande meerjaren programmering 2008–2011 in een zogenaamd «overgangsjaar».
Voor het beleid na 2012 kom ik in het voorjaar 2012 namens het kabinet met een visie en uitwerking daarvan in programma’s voor kennis, leren en innoveren rond groene competenties. Dit mede op basis van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Human Capital Agenda en de Agenda Duurzaamheid.
Wapenhandel in Nederland |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Peter R. de Vries over de ontmaskering van wapenhandelaar K. B.?1
Illegale wapenhandel is strafbaar en daarom in alle gevallen ontoelaatbaar. Wanneer de dader tevens lid is van een schietvereniging, zal dat onmiddellijk moeten leiden tot het royement van betrokkene. De uitzending bevestigt dat er naast (toezicht) op legaal wapenbezit ook blijvende aandacht moet zijn voor de bestrijding van illegaal wapenbezit en illegale wapenhandel. Zie hieromtrent verder het antwoord op vragen 4–7. Voor het overige kan ik, nu het strafrechtelijk onderzoek nog loopt op de inhoud van deze casus niet nader ingaan.
Hoe duidt u het feit dat in deze zaak sprake was van een lid van een schietvereniging die daarnaast betrokken was bij illegale wapenhandel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u het feit dat in deze zaak sprake was van een in eerste instantie legale vorm van wapenhandel die het topje van een «illegale» ijsberg bleek?
Of de verdachte in deze zaak ook op legale wijze in vuurwapens heeft gehandeld zal uit nader onderzoek moeten blijken. Legale wapenhandel is gebonden aan strikte eisen. Zo dienen verkopen te worden geregistreerd en moet kunnen worden aangetoond aan wie een wapen is verkocht. Dit beoogt vermenging tussen legale en illegale handel te voorkomen. In opdracht van de portefeuillehouder vuurwapens van de RKC (Raad van Korpschefs) wordt overigens momenteel onderzoek gedaan naar illegaal wapenbezit en -handel. Dit onderzoek, dat naar verwachting in januari 2012 gereed komt, zal meer inzicht bieden in de aard en omvang van illegale vuurwapens in ons land.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel recherchecapaciteit beschikbaar is om illegale wapenhandel, zoals in deze reportage getoond, te onderzoeken?
Onderzoek naar vuurwapens maakt integraal onderdeel uit van algemene opsporingsonderzoeken, bijvoorbeeld onderzoeken naar gewapende overvallen. In aparte capaciteitsregistratie op het thema is niet voorzien.
Is deze recherchecapaciteit wat u betreft afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u in deze uitzending aanleiding om andere acties te ondernemen? Zo ja, welke?
De problematiek van illegale vuurwapens wordt reeds langs verschillende lijnen aangepakt. Zo zijn in het actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit zes specifieke maatregelen opgenomen die betrekking hebben op het verbeteren en vereenvoudigen van de opsporing van overvallers die gebruik maken van illegale vuurwapens en munitie. Daarnaast loopt een project bij het Programma Aanpak Cybercrime over de opsporing van vuurwapens op internet. Verder wordt in het nieuwe actieplan «Antwoord op geweld 2012–2015» door de politie in samenwerking met ketenpartners een aantal maatregelen ten uitvoer gebracht dat specifiek gericht is tegen wapenbezit. Voor wat betreft de versterking van het toezicht op legaal wapenbezit, verwijs ik u naar de brief van mijn ambtgenote van VWS en mij d.d. 27 oktober 2010 aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 033, nr. 2). Ik zie in de uitzending geen aanleiding om aanvullende actie te ondernemen in aanvulling op het voorgaande.
Op welke wijze wordt de aanpak van illegale wapenhandel in Europees verband opgepakt?
Door de European Firearms Experts en de Law Enforcement Working Party worden momenteel concrete acties uitgevoerd ter uitvoering van een recent aangenomen actieplan. Het Landelijk Platform Vuurwapens, waarin OM, politie, Koninklijke Marechaussee, Douane en mijn ministerie zijn vertegenwoordigd, heeft een coördinerende rol voor het Nederlandse gedeelte bij de Europese aanpak van wapens.
Daarnaast zijn er verschillende Europese richtlijnen die in nationale wetgeving zijn of worden geïmplementeerd, en die een positieve bijdrage leveren aan de bestrijding van illegale wapenhandel, zoals de Europese richtlijn 2008/51/EG inzake markeren. Door de implementatie van deze richtlijn moeten alle vuurwapens zijn gemarkeerd, waardoor het traceren van vuurwapens wordt vergemakkelijkt.
De afpersing bij telefoonabonnementen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het probleem dat jong-volwassenen door criminelen gedwongen worden telefoonabonnementen af te sluiten, soms meerdere op een dag, waarna zij het dure toestel in moeten leveren en zelf vastzitten aan hoge abonnementskosten en soms gesprekskosten die zij vaak met geen mogelijkheid kunnen betalen?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat vooral mensen met een (licht) verstandelijke beperking het slachtoffer zijn van deze afpersing?
Ik heb geen specifieke informatie op grond waarvan kwantitatieve uitspraken over dit fenomeen gedaan kunnen worden. Telefoonmaatschappijen werken samen met de politie om de omvang nader in kaart te brengen en te bezien wat mogelijke proportionele en effectieve maatregelen zijn die dit soort afkeurenswaardige praktijken zouden kunnen verminderen of voorkomen. Voor het idee om op scholen aandacht te geven aan het probleem en voorlichting te verbeteren geldt eveneens dat de maatregelen proportioneel en effectief moeten zijn. Ik wijs er in dit verband bijvoorbeeld op dat jongeren onder 18 jaar in beginsel geen abonnement kunnen afsluiten zonder toestemming van ouders en dat daarom het aandacht schenken op scholen aan dit probleem minder direct effectief is. Voor vragen over fraude kunnen jongeren ook terecht bij de fraudehelpdesk www.fraudehelpdesk.nl). Deze helpdesk is de landelijke vraagbaak over alles op het gebied van fraude.
Welke mogelijkheden ziet u om kwetsbare mensen, vaak jong-volwassenen met een licht verstandelijke beperking, tegen deze criminele praktijken te beschermen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het een goede zaak zou zijn wanneer aan dit probleem aandacht zou worden besteed op scholen? Hoe gaat u er voor zorgen dat de voorlichting verbetert?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de telefoonmaatschappijen meer zouden kunnen en moeten doen om deze vorm van afpersing te voorkomen? In hoeverre zou van telefoonmaatschappijen verlangd kunnen worden dat zij enig onderzoek doen naar de vraag of de betreffende jongere zich het verlangde abonnement kan veroorloven en of er mogelijk sprake is van afpersing?
Indien de medewerkers van de telefoonmaatschappijen signalen krijgen dat een persoon wordt gedwongen om een abonnement af te sluiten, kunnen ze aan de betrokken persoon aangeven dat zij het abonnement niet zullen afsluiten. Wij hebben van de telefoonmaatschappijen begrepen dat deze problematiek ook al hun aandacht heeft. Zo worden winkelmedewerkers door de bedrijven getraind dergelijke situaties te herkennen.
Wat betreft het onderzoeken van de vraag of de betreffende jongere zich wel een abonnement kan veroorloven verwijs ik naar het antwoord op vragen 6 en 7.
Zouden de telefoonaanbieders zich niet opnieuw moeten aansluiten bij het Bureau Kredietregistratie, om in ieder geval te voorkomen dat dure abonnementen worden verstrekt aan mensen die zich dit eigenlijk niet kunnen veroorloven omdat aan hen reeds teveel krediet is verstrekt?
Telecombedrijven hebben hun eerdere deelname aan BKR weloverwogen beëindigd. Zij hadden naar hun oordeel onvoldoende zeggenschap over wat er met hun gegevens binnen BKR gebeurde. Dat leidde vaak tot boze consumenten die bijvoorbeeld geen hypotheek konden krijgen, omdat er ooit een achterstand op het betalen van een telefoonrekening was ontstaan.
Ik heb van de bedrijven vernomen dat wordt verkend of het haalbaar en effectief zou zijn om Preventel, het samenwerkingsverband van de telecomsector met als doel om te voorkomen dat klanten betalingsverplichtingen aangaan die zij niet kunnen dragen, op een adequate wijze kan worden aangevuld met informatie die zaken als afpersing bij telefoonabonnementen (gedacht kan worden aan meerdere aanvragen in korte tijd) en andere vormen van telecomfraude kan verminderen.
Welke andere mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat op een dag meerdere dure abonnementen worden afgesloten, onder dwang, op naam van iemand die met geen mogelijkheid aan die betalingsverplichting kan voldoen?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom neemt de politie dergelijke zaken meestal niet in behandeling en wordt niet eens proces-verbaal opgemaakt, met het argument dat het slachtoffer zelf gekozen heeft voor het telefoonabonnement? Bent u bereid er op toe te zien dat de politie actief werk gaat maken van het opsporen van de mensen (naar verluidt vaak jeugdige criminelen) die zich schuldig maken aan deze vorm van afpersing? Zo niet, waarom niet?
De politie neemt wel degelijk aangiftes op. Het is echter zo dat bij deze aangiftes vaak dusdanig summiere informatie wordt geleverd betreffende de (vermeende) bedreigers dat hier onvoldoende opsporingsindicatie in zit voor nader onderzoek. Zoals vermeld in het antwoord op vragen 3 en 4 is de politie is in overleg met de telefoonmaatschappijen om de kwestie nader in kaart te brengen.
Marktwerking in het notariaat |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kritiek op gildesysteem bij toelating notarissen»?1
Ja.
Hoeveel notarissen hebben het afgelopen jaar tevergeefs geprobeerd een standplaats te verwerven?
Tot op heden zijn in 2011 bij de Commissie van Deskundigen Notariaat 64 ondernemingsplannen ter beoordeling ingediend. Daarvan is er 1 weer ingetrokken en is over 5 negatief geadviseerd.
Bent u nog steeds de mening toegedaan dat het beperken van het aantal notarissenkantoren geen beperking van de marktwerking is?2 Zo ja, waarom is het weren van notarissen die zelf het ondernemingsrisico op een krimpende markt durven te nemen, geen beperking van de marktwerking? Zo nee, wat is uw mening nu dan wel?
Het stellen van formele en kwalitatieve eisen aan het ambt en beroep van notaris is per definitie een beperking van de marktwerking. In mijn antwoord op de door u aangehaalde eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1348) heb ik tot uitdrukking willen brengen dat het gegeven dat er in een bepaalde periode geen nieuwe notariskantoren bij zijn gekomen niet automatisch betekent dat de markt voor notarisdiensten daardoor minder concurrerend is geworden. In de betreffende periode was er namelijk sprake van een teruglopende vraag naar notarieel werk. De logische consequentie daarvan is dat bestaande notariskantoren meer met elkaar moeten concurreren om aan opdrachten te komen. Dezelfde situatie doet zich ook nu nog voor.
Zijn u andere markten bekend waar vanwege tegenvallende economische omstandigheden, nieuwe toetreders tegen hun zin kunnen worden geweerd? Zo ja, welke markten zijn dat? Zo nee, wat zegt dat dan over de markt van het notariaat?
Binnen het werkterrein van het ministerie van Veiligheid en Justitie is de markt voor gerechtsdeurwaarders op een vergelijkbare wijze gereguleerd als de markt voor notarissen. Voor beide beroepsgroepen geldt dat er bij hun werkzaamheden publieke belangen in het spel zijn die vergen dat naast commerciële belangen ook het maatschappelijk belang van continuïteit van de dienstverlening wordt meegewogen bij de benoeming tot gerechtsdeurwaarder of notaris.
Waaruit blijkt dat de onpartijdigheid van de notaris beïnvloedt wordt door zijn financiële positie? Hoeveel gevallen zijn u bekend van notarissen die vanwege tegenvallende financiële resultaten hun onpartijdigheid hebben verloren?
Deze vraag refereert aan een uitspraak die in het aangehaalde FD-artikel wordt toegeschreven aan de woordvoerder van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Het is mij niet goed duidelijk wat met deze uitspraak wordt bedoeld. Vast staat dat een notaris zijn werk onafhankelijk en onpartijdig moet verrichten. Dat is de wettelijke plicht van een notaris, en staat geheel los van de vraag wat diens financiële positie is. Overigens heb ik geen aanwijzing dat notariskantoren die te maken hebben met tegenvallende financiële resultaten in de praktijk eerder geneigd zijn tot malafide handelingen.
Deelt u de mening van de Commissie van Deskundigen Notariaat dat de toegang tot de markt van het notariaat beperkt moet kunnen worden als de marktomstandigheden daartoe noodzaken? Zo ja, betekent dit dan niet dat de marktwerking nooit optimaal kan zijn? Zo nee, hoe verhoudt dit zich dan tot de opvattingen van de Commissie van Deskundigen Notariaat?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 3 is in een gereguleerde markt per definitie geen sprake van volkomen vrije marktwerking. Waar het om gaat is dat de beperkingen die aan de marktwerking worden gesteld gerechtvaardigd worden door de publieke belangen die aan de orde zijn. De eis dat een nieuw kantoor na drie jaren kostendekkend moet kunnen draaien dient ter bescherming van de (potentiële) klanten van dat kantoor, en heeft nadrukkelijk niet als doel om bestaande kantoren te beschermen tegen nieuwkomers. Anders gezegd, ook in een neergaande markt kan met succes een aanvraag worden gedaan om een nieuw kantoor te vestigen, mits het ondernemingsplan plausibel maakt dat het nieuwe kantoor in drie jaar tijd voldoende klanten aan zich weet te binden om kostendekkend te zijn. Uiteraard is het zo dat dit in een krimpmarkt in het algemeen moeilijker aan te tonen zal zijn dan in een groeimarkt. Uitsluitend in die zin hebben de marktomstandigheden invloed op de toegang tot het notariaat.
Deelt u de mening dat de notaris vanwege zijn publieke taken en bij het gebrek aan echte marktwerking weer beter een volledig publieke ambtenaar kan worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Ik ben in het algemeen tevreden over de manier waarop de markt voor notarissen op dit moment is gereguleerd.
Verstrekkers van flitskredieten die de regels ontduiken |
|
Sadet Karabulut |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen leenrente, maar intussen...» waarin staat dat de aanbieders van flitskredieten op slinkse wijze onder de wetswijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) uitkomen door geen rente of administratiekosten te vragen, maar na zeven dagen al bijzonder hoge vorderingskosten via een incassobureau te vragen?1
Flitskredieten zijn kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) die vaak via internet worden aangeboden. Sinds 25 mei jl. vallen ook de aanbieders van dergelijke kredieten onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dat betekent ten eerste dat flitskredietaanbieders een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) moeten hebben. Onder druk van de AFM heeft inmiddels een aantal aanbieders haar activiteiten gestaakt. Een beperkt aantal flitskredietaanbieders is nog in gesprek met de AFM over een eventuele vergunningaanvraag. De AFM beschikt over een breed instrumentarium om op te treden tegen aanbieders die in strijd handelen met de vergunningplicht. Zo kan de AFM boetes opleggen en instellingen door middel van een last onder dwangsom dwingen hun activiteiten te staken.
Daarbij heeft de AFM consumenten gewaarschuwd om geen flitskredieten af te sluiten bij aanbieders zonder vergunning.5 Of een flitskredietaanbieder een vergunning heeft, is in het register op de website van de AFM vindbaar. Alleen voor kredieten met een looptijd korter dan drie maanden, waarbij niet meer dan onbetekenende kosten worden berekend, kent de Wft een uitzondering.
In genoemd artikel van de Volkskrant worden verschillende flitskredietaanbieders aangehaald die hun flitskredieten zo hebben vormgegeven dat er naar hun mening geen sprake is van kosten of in ieder geval slechts van onbetekenende kosten. Ik deel die mening niet. Kosten voor het krediet zijn niet alleen rente en administratiekosten maar alle kosten die een klant maakt met welke naam dan ook, dus ook bijvoorbeeld kosten voor (versnelde) afhandeling, latere terugbetaling of verplichte borgstelling. De AFM past de definitie van krediet ook op deze wijze toe en neemt actief contact op met flitskredietaanbieders die nog geen vergunningaanvraag hebben ingediend. Aangezien de vergunningplicht voor dergelijke kortlopende kredieten is geïntroduceerd per 25 mei jl., is het mogelijk dat er door de AFM nog gesproken wordt over de vergunningplicht met aanbieders. Over de aard van de contacten met specifieke flitskredietaanbieders kan ik u niets mededelen. Ik beschik niet over toezichtvertrouwelijke informatie.
Ten tweede betekent het onder de Wft vallen van dergelijke flitskredietaanbieders dat de kredieten aan de voorwaarden die in en op grond van deze wet worden gesteld, moeten voldoen. In de precontractuele fase betekent dat bijvoorbeeld dat in reclame voor het krediet, indien er wordt gesproken over een maandbedrag of er een rentepercentage wordt genoemd, het (jaarlijks) kostenpercentage van het krediet moet worden vermeld. Ook moet de klant voorafgaand aan het afsluiten van het krediet precontractuele informatie krijgen in een standaardformulier. Op dit formulier moet alle relevante informatie over het krediet worden opgenomen, waaronder de kosten. Verder geldt, ter voorkoming van absurd hoge kosten, de maximering van de jaarlijkse effectieve kredietvergoeding. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 4%). Ook moet verplicht worden getoetst of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt. De AFM houdt doorlopend toezicht op het voldoen aan deze verplichtingen. In de Wft is de richtlijn consumentenkrediet geïmplementeerd, de Nederlandse voorwaarden voldoen daar derhalve volledig aan. Doordat flitskredieten onder de Wft vallen kunnen mensen alleen nog een dergelijk krediet krijgen als het bij hun financiële positie past en is het verboden om mensen meer voor een dergelijk krediet te laten betalen dan het maximum dat ook geldt voor andere kredieten (zoals roodstanden). Dit past derhalve uitstekend binnen de ambitie om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen.
Naast de regels met betrekking tot kredieten gelden regels met betrekking tot de maximale incassokosten die gevraagd mogen worden. Met betrekking tot de incassokosten regelt het wetsvoorstel tot normering van buitengerechtelijke incassokosten (32 418) welke incassokosten maximaal bij een schuldenaar in rekening mogen worden gebracht. Deze regels zullen gelden voor geldvorderingen uit een overeenkomst. Ook kredieten zijn geldvorderingen uit een overeenkomst. De precieze toepasselijkheid van deze nieuwe regels op kredieten wordt nog onderzocht. In het genoemde wetsvoorstel wordt het huidige voorschrift in het Burgerlijk Wetboek dat alleen redelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen, ingekleurd. In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om de vergoeding van incassokosten bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te normeren. De vergoeding omvat alle incassohandelingen, ongeacht de omschrijving van de kosten van die handelingen (bijvoorbeeld registratiekosten, intakekosten, beheerskosten). Wanneer de schuldenaar een consument is, mogen niet meer incassokosten worden gevraagd dan volgt uit de amvb. In andere gevallen, zoals bij vorderingen tussen bedrijven, kunnen partijen hogere incassokosten overeenkomen. Het wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
Op welke wijze worden de klanten van de verstrekkers van flitskredieten geïnformeerd in de precontractuele fase over het kostenpercentage van een dergelijke regeling en hoe wordt de kredietwaardigheidtoets uitgevoerd bij de aanbieders van flitskredieten? Is dit conform de Wft en de richtlijn Consumentenkrediet?2
Zie antwoord vraag 1.
Is dit voor u – in tegenstelling tot voor uw voorganger – wel een aanleiding om een verbod op flitskredieten in te voeren in Nederland? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om een einde te maken aan de absurd hoge kosten die aan deze flitsleningen verbonden zijn?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze praktijken van verstrekkers van flitskredieten zich tot het wetsvoorstel Normering buitengerechtelijke incassokosten dat voor besluitvorming in de Eerste Kamer ligt?4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden dergelijke praktijken van aanbieders van flitskredieten zich tot de ambitie van het kabinet om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat de regering de aanbieders van deze flitskredieten en de incassobureaus aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?
In de eerste plaats onderschrijf ik de oproep van de AFM aan consumenten om geen zaken te doen met aanbieders die niet beschikken over een vergunning van de AFM. De AFM van haar kant is op grond van de wettelijke mogelijkheden die sinds kort worden geboden druk bezig met het aanspreken van de aanbieders van flitskredieten die nog op de Nederlandse markt actief zijn. Ook kunnen consumenten zelf, op grond van de Wet op het consumentenkrediet, naar de rechter stappen als een aanbieder een te hoge kredietvergoeding rekent. Met betrekking tot incassobureaus geldt dat ook zij zich aan de nieuwe wettelijke regeling van incassokosten zullen moeten houden. In het wetsvoorstel over de incassokosten is voorgeschreven hoeveel totaal aan incassokosten bij een consument in rekening mag worden gebracht. Dit voorschrift geldt ongeacht door wie de vordering wordt geïnd, door de schuldeiser zelf of door een derde, zoals een incassobureau.
De aanschaf van 500 Google Apps-accounts door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klopt het bericht dat het ministerie van Buitenlandse Zaken, zonder pilot, 500 Google Apps-accounts aanschaft om mailcommunicatie in geval van calamiteiten te garanderen, zoals vermeld staat in het artikel «Buitenlandse Zaken kiest Gmail als terugvaloptie»?1
Ja.
Welke ministeries maken er ook gebruik van Google Apps-accounts? Wat zijn de ervaringen van deze ministeries?
Momenteel maakt geen ander ministerie gebruik van Google Apps-accounts.
Welke overwegingen heeft u doen besluiten om te kiezen voor dit specifieke systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien calamiteiten zich voordoen dient in elk geval de normale, niet-gerubriceerde, e-mailcommunicatie van Buitenlandse Zaken met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland door te kunnen gaan. Als back-up systeem is daarvoor indertijd Google Apps gekozen, omdat deze door Google geleverde dienst op Open Standaarden is gebaseerd, relatief goedkoop is, wereldwijd een hoge toegankelijkheid, beschikbaarheid en capaciteit garandeert en een minimale beheerlast vraagt van de ICT-organisatie.
Welke alternatieve systemen heeft u nog meer onderzocht? Op welke grond zijn deze systemen minder goed bevonden dan het Google Apps-accounts systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2009 waren er geen prijstechnisch verantwoorde Europese e-mail clouddiensten met wereldwijde dekking en zakelijke beschikbaarheidsgaranties.
Bent u bekend met de risico’s voor de privacy en veiligheid bij het gebruik van clouddiensten zoals eerder zijn gemeld door de AIVD?2 Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de privacy en veiligheid te waarborgen?
Ja. Conform vigerende regels voor het verwerken van privacygevoelige en andere vertrouwelijke informatie, mogen gebruikers geen privacygevoelige of andere vertrouwelijke informatie delen via Google Apps-accounts.
Kunt u garanderen dat ondanks het rapport van de AIVD, waarin zij beschrijft dat het gebruik van clouddiensten (zoals die van Google) eenvoudig toegankelijk zijn voor buitenlandse geheime diensten en opsporingsinstanties, het gebruik van Google Apps-accounts geen risico vormt voor de privacy en veiligheid van mensen?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Voor de mate van garantie voor beveiliging van clouddiensten verwijs ik tevens naar de beantwoording van de Kamervragen 2011Z151833 gesteld door lid Gesthuizen (SP), 2011Z151244 gesteld door lid Schouw (D66) en 2011Z152415 gesteld door lid Elissen (PVV) door de minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het bericht dat er ook Nederlandse ambassades gebruik maken van Google Apps-accounts? Zo ja, welke ambassades betreft dit? Op welke manier is zowel de privacy als de veiligheid gewaarborgd?
Google Apps accounts kunnen worden ingezet als back-up voor communicatie met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Voor borging van privacy en vertrouwelijke informatie verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn uw ministeries of zijn andere ministeries zich eveneens (op aanvullende wijze) concreet aan het voorbereiden op een noodtoestand die het gevolg is van een overstroming? Zo ja, op welke wijze?
Alle ministeries werken aan een goede voorbereiding op verstoring van ICT en elektriciteit (ongeacht de oorzaak) door het opstellen van continuïteitsplannen. In deze plannen wordenweerbaarheid maatregelen opgenomen om de continuïteit van de kritieke processen van de ministeries te borgen.
Hierover zal in het voorjaar van 2012 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd in de Voortgangsbrief Nationale Veiligheid.
Het gebruik van Europese technologie bij mensenrechtenschendingen |
|
Alexander Pechtold (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Wat is uw reactie op de rol die Europese bedrijven spelen bij het censureren van informatie, het opsporen van mensen, en het inbreken in privé communicatie in landen als Syrië, Iran, Bahrein en Egypte?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief2 over mijn inzet op het gebied van internetvrijheid, acht ik het van het groot belang dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming van mensenrechten in het buitenland. Voor de bevordering van internetvrijheid geldt dat in het bijzonder voor bedrijven die technologie, hardware en software produceren die zowel goed- als kwaadschiks kan worden gebruikt door overheden.
Kunt u bevestigen dat het uitgesloten is dat Nederlandse bedrijven in de ICT, security software en Telecom-sector een rol spelen in het faciliteren van mensenrechtenschendingen in derde landen?
Nee. De meeste goederen die naast lawful interception ook voor dergelijke mensenrechtenschendingen gebruikt kunnen worden, kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Hoewel het exacte eindgebruik dus onbekend is, is het onwaarschijnlijk dat Nederlandse internetbedrijven een rol spelen bij het faciliteren van mensenrechtenschendingen. Naar aanleiding van vragen van het lid El Fassed3 heeft een aantal vooraanstaande Nederlandse internetbedrijven bevestigd zorgvuldig te kijken naar het eindgebruik van hun technologie in derde landen, voordat wordt overgegaan tot leveren.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Europese bedrijven in het algemeen en Nederlandse bedrijven in het bijzonder een faciliterende of zelfs directe rol spelen in het schenden van mensenrechten?
In gevallen waar bewijs bestaat dat Europese bedrijven betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, acht ik dat natuurlijk onwenselijk.
Kunt u toelichten hoe het kabinet op dit moment controleert dat er geen technologieën vanuit Nederland worden geëxporteerd naar overheden die deze technologie gebruiken voor het schenden van mensenrechten? In hoeverre werkt u hierin samen met Europese collega's?
Over welke instrumenten beschikt u om het handelen van Nederlandse bedrijven te monitoren op eventuele schendingen van sancties of het faciliteren van mensenrechtenschendingen?
Kunt u uiteenzetten hoe Nederlandse wetgeving ten aanzien van de export van goederen voor tweeërlei gebruik («dual-use items») zich verhoudt tot het Europese exportmechanisme voor deze goederen? Deelt u de mening dat er meer Europese samenwerking moet zijn om mensenrechtenschendingen door middel van Europese technologie te voorkomen?
Deelt u de mening dat het Nederlands bedrijfsleven een verantwoordelijkheid heeft om in haar bedrijfsvoering proactief rekening te houden met mensenrechten? Ondersteunt u de stelling dat meer transparantie door bedrijven ten aanzien van export en transacties met repressieve overheden noodzakelijk is?
Ja.
Zijn er situaties waarin het mogelijk dan wel wenselijk is om bedrijven (juridisch) aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen?
De juridische mogelijkheden om bedrijven strafrechtelijk aansprakelijk te stellen worden goed samengevat door professor Castermans en dr. Van der Weide in hun rapport van december 20094: «De Nederlandse wet kent geen uitputtende regeling van de aansprakelijkheid van bedrijven voor betrokkenheid bij schendingen van fundamentele, internationaal erkende rechten. Weliswaar is er een groot aantal regels uitgewerkt in het strafrecht – gebaseerd op verdragen – maar dit geldt vooral voor misdrijven gepleegd binnen de Nederlandse landsgrenzen. Hiervoor is alleen een uitzondering gemaakt voor ernstige misdrijven gericht tegen de menselijkheid, zoals genocide en slavernij, begaan door een natuurlijke persoon of bedrijf. Het bedrijf dat een dergelijke strafrechtelijke overtreding of misdrijf heeft begaan, kan ook voor de burgerlijke rechter door belanghebbenden worden aangesproken, om de schending te staken of om de schade van de slachtoffers te vergoeden.»
In algemene zin is de handhaving van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor extraterritoriale handelingen van bedrijven nauwelijks waar te maken; het is een zwaar middel dat bovendien ingrijpt in de soevereiniteit van andere staten. Daarom is strafrechtelijke aansprakelijkheid slechts in de genoemde uitzonderlijke gevallen vastgelegd.
De fact-finding van NCH naar Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat van 11–15 december a.s. een «oriënterende fact-finding missie» zal plaatsvinden naar Birma, georganiseerd door het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering (NCH)?1
Ja.
Hoe staat het met het ontmoedigingsbeleid van de overheid voor Nederlandse bedrijven om handel te drijven met Birma en Birmese bedrijven en om activiteiten te ontplooien in Birma?2 Hoe rijmt dit beleid met de handelsmissie van het NCH?
In het Nederlandse beleid ten aanzien van Birma zijn de EU-sancties leidend. Deze zijn gericht op de leden van het regime en hun inkomsten uit de houtsector en de edelmetalen- en edelstenensector. Daarnaast wijst de Nederlandse overheid bedrijven op het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hierbij het uitgangspunt.
Dit houdt in dat de Nederlandse regering bedrijven informeert over de situatie in Birma, wijst op hun verantwoordelijkheden in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en hen oproept, naast inachtneming van de sancties, geen activiteiten te ontplooien die voor het Birmese regime inkomsten genereren. Bedrijven komen bovendien niet in aanmerking voor (financiële) overheidssteun voor hun activiteiten gericht op Birma.
De fact-finding missie is een privaat initiatief van het NCH. In contacten met het NCH heeft de Nederlandse overheid het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma toegelicht.
Overigens is in Birma sinds het aantreden van de nieuwe regering eind maart vorig jaar een voorzichtig politiek en economisch hervormingsproces ingezet.
Nu op de website van het NCH staat dat deze missie een vervolg is op de succesvolle NCH bijeenkomst over Birma op 6 juni 2011, kunt u aangeven welke bedrijven hier bij aanwezig waren en in welke sectoren zij actief zijn?
Van het NCH is vernomen dat aan de bijeenkomst op 6 juni 2011 bedrijven hebben deelgenomen uit sectoren agro-en voedingsmiddelen, scheepsbouw-baggeren, financiering en hout.
Is er tijdens deze bijeenkomst ook aandacht gevraagd voor de specifieke keerzijdes van handel met en investeringen in Birma, waar Nederlandse bedrijven ongewild mee te maken kunnen krijgen (dwangarbeid, kinderarbeid, corruptie, steun aan een regime en leger dat nog altijd verantwoordelijk kan worden gehouden voor grote misstanden – humanitair, politiek, sociaal-economisch)?
Het NCH heeft laten weten dat deze onderwerpen aan de orde zijn geweest. Voorts heeft het NCH tijdens de bijeenkomst het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen in Birma benadrukt.
Hebben relevante maatschappelijke stakeholders, waaronder vakbewegingen en Birmese NGO’s, gelegenheid gehad om op deze bijeenkomst te spreken?
Het NCH heeft laten weten dat maatschappelijke organisaties tijdens de bijeenkomst niet aanwezig zijn geweest. Wel heeft het NCH separaat met het Birma Centrum Nederland gesproken.
Zal er voorafgaand aan de fact-finding missie met de bedrijven die mee gaan naar Birma worden gecommuniceerd over de internationale aspecten op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van handel met en investeringen in Birma, om te bevorderen dat zulke activiteiten bijdragen aan implementatie van de Ruggie Principles van de VN en OESO-richtlijnen? Zo ja, bent u bereid relevante maatschappelijke en sociale actoren, zoals de vakbeweging, daarbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De invulling van de communicatie in het kader van de voorbereiding op de missie is een verantwoordelijkheid van het NCH. In contacten met het NCH is uitvoerig ingegaan op de situatie in Birma en op het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma. De overheid verwacht van ieder bedrijf dat het maatschappelijk verantwoord onderneemt, in binnen- en buitenland. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun keuzes en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid, door transparantie te betrachten en desgevraagd bereid te zijn een open dialoog aan te gaan met belanghebbenden. In dit kader is in contacten met het NCH tevens het belang benadrukt van het betrekken van relevante maatschappelijke en sociale actoren bij activiteiten met betrekking tot Birma, zoals deze missie.
Bent u bereid te bevorderen dat er tijdens het programma van de fact-finding missie in Birma voldoende ruimte wordt gemaakt voor dialoog tussen deelnemende bedrijven en relevante, breed onder de bevolking gesteunde Birmese stakeholders, waaronder de National League for Democracy (NLD), (kritische) oppositiepartijen in het huidige parlement van Birma, zoals de National Democratic Force (NDF) en politieke partijen gelieerd aan etnische minderheden, vertegenwoordigers van etnische minderheden, maatschappelijke organisaties en de onafhankelijke Birmese vakbeweging (FTUB)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het NCH om de modaliteiten van het programma voor de missie in te vullen. In contacten met het NCH is op verschillende momenten aandacht gevraagd voor een gebalanceerd programma van de fact-finding missie naar Birma, waarbij het belang van aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen steeds is benadrukt.
Bent u bereid het NCH te vragen naar de wijze waarop de handelsmissie conform de Ruggie Principles van de VN en OESO -richtlijnen heeft gehandeld en publiek verslag te doen van de fact-finding missie?
Nee. Deze missie is een privaat initiatief van het NCH. De verantwoordelijkheid voor de missie, inclusief evaluatie en verslaglegging, is een zaak van het NCH.
Visvriendelijke technieken |
|
Johan Houwers (VVD), Ad Koppejan (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Rechtbank van Maastricht heeft besloten de door u afgegeven Waterwetvergunning te vernietigen1, onder meer omdat u volgens de rechtbank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de extra vissterfte, die zal optreden ten gevolge van de geplande waterkrachtcentrale in Borgharen, niet in strijd is met het door u gehanteerde beleid?
Ja.
Bent u bekend met de visvriendelijke pompen en turbines – met een lagere «total cost of ownership» dan reguliere pompen en turbines – die het bedrijf Nijhuis Pompen BV, aan wie recentelijk in uw aanwezigheid de Aquatech Innovation Award is uitgereikt heeft ontwikkeld voor waterkrachtcentrales waarmee de vissterfte aanzienlijk beperkt kan worden?
Ja.
Bent u bereid om de eigenaren van waterkrachtcentrales op te roepen dergelijke visvriendelijke technieken (zoals visvriendelijke pompen en turbines) te installeren in hun waterkrachtcentrales? Zo ja, welke middelen wil u hier toe aanwenden?
Indien visvriendelijke technieken zich in de praktijk hebben bewezen, ook voor wat betreft de rentabiliteit, roepen wij eigenaren van waterkrachtcentrales op deze toe te passen. Ik beschouw dit als toepassing van best beschikbare technieken.
Bent u bereid om waterschappen en de overige betrokken uitvoeringsorganisaties op te roepen visvriendelijke technieken te gebruiken bij vervangingsopgaven, om zo bij te dragen aan beleidsvoornemens op het gebied van de visstand? Zo ja, welke middelen wilt u hiertoe aanwenden?
Ik zal waterschappen en de overige betrokken uitvoeringsorganisaties vragen om bij vervangingsopgaven én bij nieuwe werken visvriendelijke technieken te gebruiken. Dit is in lijn met het beleidsvoornemen om te streven naar een goede toestand voor Kaderrichtlijn Water, ook op het gebied van de visstand. Dergelijke visvriendelijke technieken worden bijvoorbeeld onder de aandacht gebracht middels rapportages en voorlichtingsbijeenkomsten van de STOWA.
Bent u van mening dat de geplande waterkrachtcentrale in Borgharen wel aan het door u gehanteerde beleid op het gebied van de visstand kan voldoen met de eerder genoemde visvriendelijke technieken?
Zoals bekend heb ik hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ingediend, omdat ik van mening ben dat de waterkrachtcentrale met het toepassen van de in de vergunning opgenomen maatregelen voldoet. Het toepassen van rendabele visvriendelijke turbines, ook in bestaande waterkrachtcentrales, kan mijns inziens alleen maar leiden tot minder vissterfte.
Het bericht “G20-landen beloven economie te stimuleren” |
|
Bruno Braakhuis (GL), Jolande Sap (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «G20-landen beloven economie te stimuleren» en in het algemeen met de uitkomsten van het G20 overleg in Cannes van de afspraken omtrent stimulering van de economie door landen met een handelsoverschot?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u een update geven van het handelsoverschot van Nederland van de afgelopen jaren?
Zie onderstaande figuur.
Bron: eigen bewerking CPB-cijfers
Kunt u toelichten wat de achterliggende oorzaken van dit overschot zijn?
bron: eigen bewerking op CPB MEV bijlage 2 en bijlage 3
In het kader van het bestrijden van macro-economische onevenwichtigheden wordt in Europees verband gesproken over de indicator «lopende rekening»; wat is het Nederlandse standpunt aangaande de symmetrie op deze indicator? Ziet u in de oproep van de G20 redenen om dit standpunt te herzien?
Deelt u de mening dat in Europa geldt dat het tekort op de handelsbalans van de één, het overschot van het andere land is, gezien de grote hoeveelheid intra-Europese handel? Welk percentage van de handelsbalansen van de Europese landen wordt bepaald door de intra-Europese handel? Hoe schat u de kans in, dat de landen met een tekort op de handelsbalans dit tekort opheffen door eenzijdige aanpassing van hun zijde?
Hoe apprecieert u de afspraken op de G20 dat landen met een overschot op de handelsbalans de economie gaan stimuleren? Op welke wijze gaat Nederland haar koers wijzigen en opvolging geven aan deze afspraken gemaakt tijdens de G20? Gaat Nederland deze afspraken in Europees verband bevorderen?
Kunt u aangeven hoe u de motie Sap c.s.2 in dit kader gaat uitvoeren? Op welke wijze gaat u pleiten voor stimulering in Europa door de sterke landen?
Bent u bereid sterker te gaan stimuleren in Nederland, teneinde de koopkracht en economie op peil te houden, conform adviezen van het CPB, de OESO, en het IMF, met als gevolg dat het tekort op de handelsbalans wordt teruggebracht? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende algemeen overleg Ecofin/Eurogroep dat is gepland op 24 november 2011?
Ja.
De verkoop van namaak Uggs op de Nederlandse markt |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «nep-Uggs lopen goed op internet»1 waarin men bericht dat er sprake is van grootschalige verkoop van nagemaakte schoenen van het merk UGG Australia in Nederland?
Ja.
Nu alleen al in oktober er meer dan 20 000 advertenties geplaatst zijn waarin deze producten worden aangeboden, met name op internet en hierbij ook op grote schaal inbreuk wordt gemaakt op merkenrechten, is dit beeld representatief voor het aanbod aan namaakkleding en -schoeisel in het algemeen in Nederland?
De herkomst van het genoemde aantal van 20 000 advertenties valt niet uit de nieuwsberichten op te maken. In 2010 zijn door de Nederlandse douane op grond van de «Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectueeleigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten» (hierna: Douaneverordening) in totaal meer dan 6 miljoen artikelen aan de buitengrenzen tegengehouden. Ruim 130 000 artikelen (zo’n 2%) vallen in de categorie kleding en schoenen. Deze aantallen slaan echter op mogelijke inbreuk op een intellectueeleigendomsrecht, het uiteindelijke weren van de markt geschiedt bij gerechtelijke uitspraak.
Op EU-niveau liggen de cijfers en de verdeling anders. De Europese Commissie heeft becijferd dat er in 2010 103 miljoen artikelen zijn tegengehouden, waarvan een kleine 7% bestond uit kleding.
Daar China de voornaamste bron van namaakproducten lijkt te zijn, welke contacten onderhoudt u met de Chinese autoriteiten om de stroom aan namaakproducten te stoppen?
Uit cijfers van de Europese Commissie blijkt inderdaad dat China de voornaamste bron is voor de invoer van namaakproducten in Europa.
Met de Chinese autoriteiten zijn zowel op EU- als op nationaal niveau regelmatig contacten over het tegengaan van namaak. Hieruit blijkt dat de Chinese autoriteiten de laatste jaren een actiever beleid voeren om namaak tegen te gaan.
Al meer dan 25 jaar heeft de Nederlandse douane daarnaast een intensief utwisselings- en trainingsprogramma met de Chinese douane. Voor de specifieke stroom van internetbestellingen/verkopen en zendingen via post, koeriers en cargodiensten zijn geen afspraken gemaakt of is geen direct contact. Vanuit een samenwerkingsverband tussen China en de EU participeert de haven van Rotterdam in een EU-China action plan. Post en koeriersmodaliteiten vallen niet onder dit actieplan.
Het doel van het actuele actieplan betreffende EU-China douanesamenwerking inzake intellectueeleigendomsrechten is de toepassing te versterken van douanecontroles gericht op het bestrijden van namaak en piraterij in de handel tussen de EU en China, en te voorzien in een basis voor verdere acties ter bestrijding van namaak en piraterij.
Heeft u inzicht in de economische schade die het gevolg is van de verkoop van namaakproducten en inbreuk op merkenrechten? Zo ja, kunt u aangeven om welke bedragen het gaat?
Inbreuken op intellectueeleigendomsrechten in het algemeen en namaak en piraterij in het bijzonder zijn uitgegroeid tot een fenomeen met internationale dimensies, dat ernstige economische en sociale gevolgen heeft, de goede werking van de (interne) markt verstoort en de consumentenbescherming in het gedrang brengt, met name op het gebied van volksgezondheid en openbare veiligheid. Dit leidt tot ondermijning van de economie, een verlegging van handelsstromen en een verstoring van de concurrentie, waardoor bedrijven hun vertrouwen in de (interne) markt verliezen en minder investeren en innoveren. Hoewel het lastig is om eenduidige cijfers te verkrijgen, kan wel worden gesteld dat het een probleem is van grote en groeiende omvang. Volgens de laatste cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt de waarde van de internationale handel in nagemaakte en door piraterij verkregen goederen in 2007 op 250 miljard USD geraamd.
In 2010 heeft de EU-douane aan de buitengrenzen van de Unie bij 80 000 controles 103 miljoen goederen tegengehouden waarvan zij vermoedde dat ze waren nagemaakt of door piraterij waren verkregen. Het is niet bekend hoe deze handelscijfers zich verhouden tot de waarde van de namaakgoederen die voor de Europese markt bestemd zijn, maar het is aannemelijk dat het bij namaakgoederen om honderden miljoenen, zo niet miljarden euro’s gaat.
Welke maatregelen worden er vanuit uw ministerie genomen om het bedrijfsleven te helpen de handel in namaakproducten tegen te gaan?
Het Nederlandse beleid is dat bij inbreuken op intellectueeleigendomsrechten de civielrechtelijke handhaving voorop staat. In beginsel dient een private partij zelf tegen inbreukmakers op te treden; strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel. Bij intellectueeleigendomsfraude kan het algemeen belang aan de orde zijn, waaronder:
In Nederland houden vele publieke en private partijen zich bezig met de handhaving van intellectueeleigendomsrechten. Ook bestaan afspraken tussen de betrokken ministeries en uitvoerende instellingen. Voor wat betreft de daadwerkelijke uitvoering van de regels heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ten aanzien van de controle aan de buitengrenzen door de douane een Kaderovereenkomst met het Ministerie van Financiën gesloten. Op grond van deze overeenkomst vervult de douane een faciliterende rol bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten van het grensoverschrijdende goederenverkeer. De douane is daarmee een belangrijke speler bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten. Naast de overheid zijn op nationaal niveau private belangenorganisaties werkzaam die zich vooral richten op werkzaamheden/acties op het gebied van de bestrijding van piraterij en namaak.
De handhaving door de douane geschiedt op basis van de Douaneverordening. Dat houdt – kort gezegd – in dat de douane ofwel ambtshalve ofwel op grond van een verzoek van een rechthebbende van een intellectueeleigendomsrecht bepaalde goederen tegenhoudt waarvan men vermoedt dat deze inbreuk maken op dit recht en de houder van dit recht hiervan op de hoogte stelt. Daarna is het, binnen de in voornoemde verordening gestelde grenzen en termijnen, aan de houder om verdere actie te ondernemen. Indien hij geen overeenstemming met de afzender van de goederen kan bereiken, dan dient hij, ter vaststelling van zijn recht, de rechter in te schakelen. De rechter bepaalt aan de hand van de nationale wetgeving of er al dan niet sprake is van een inbreuk op de intellectueeleigendomsrechten van de houder. Indien dat het geval is, dan bestaat de mogelijkheid, mits ook in rechte gevorderd en toegewezen, de goederen te vernietigen.
Nu marktplaats.nl het belangrijkste platform blijkt te zijn waarop illegale waar wordt aangeboden, zo ook de namaak schoenen van UGG Australia, welke mogelijkheden ziet u om, in overleg met Marktplaats, deze handel via haar platform tegen te gaan?
Mij zijn geen cijfers bekend waaruit blijkt dat Marktplaats inderdaad het belangrijkste platform is waarop illegale waar wordt aangeboden.
Marktplaats heeft een speciaal programma opgesteld, het programma Meldpunt Inbreuk. Dit programma is speciaal ingericht voor bedrijven om actie tegen inbreukmakende advertenties te kunnen ondernemen. Via een «notice-and-takedown»-procedure kunnen rechthebbenden een verzoek indienen bij Marktplaats tegen inbreukmakende advertenties. Werknemers van Marktplaats kunnen deze advertenties vervolgens verwijderen. Een verzoek aan Marktplaats dient te voldoen aan de vereisten zoals deze zijn gesteld in de «Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt», met name omtrent de intellectueeleigendomsrechten waar inbreuk op gemaakt zou worden. De richtlijn stelt eisen aan de inhoud van het verzoek; deze eisen waarborgen dat de partijen die een inbreuk aanmelden de houder zijn van het intellectueeleigendomsrecht dan wel geautoriseerd zijn door de houders van het recht.
Nu er in het geval van de namaak-UGG Australia producten klaarblijkelijk gebruik gemaakt wordt van de pels van wasbeerhonden, die in China op gruwelijke wijze levend worden gevild, welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat producten die zijn voorzien van leer en bont dat op deze wijze wordt vergaard op de Nederlandse markt terecht komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zet de Nederlandse regering actief in op het tegenhouden van namaakgoederen aan de Nederlandse grens. Hiermee wordt indirect ook het genoemde wasbeerhondenbont op nep-Uggs bestreden. Naast deze maatregelen zie ik geen andere maatregelen om producten voorzien van leer en bont dat dieronvriendelijk is geproduceerd aan de grens tegen te houden.
Als namaakkleding en -schoeisel vaak onder slechte arbeidsomstandigheden worden vervaardigd, in zogenaamd «sweat shops», is dit voor u een reden om extra alert te zijn op de import van en handel in illegale namaakproducten?
Nee, voor het optreden tegen inbreuk op intellectueeleigendomsrechten maakt het geen verschil hoe de desbetreffende artikelen zijn vervaardigd.
Het bericht “Zwaar transport negeert regels” |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zwaar transport negeert regels»?1
Ja.
Op welk wijze, door wie en hoe vaak wordt de handhaving van de regels rond exceptionele transporten vorm gegeven?
De politie controleert bij staandehouding van een transport de aanwezigheid van de door de RDW afgegeven ontheffing. Hierbij wordt gecontroleerd op het voldoen aan de voorschriften en beperkingen. In het betreffende artikel wordt gesuggereerd dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat in dezen de handhavende instantie is. Dit is echter niet het geval. Exceptioneel transport betreft een ontheffing op grond van artikel 149 van de Wegenverkeerswet 1994. De politie is verantwoordelijk voor de naleving van deze wet, waaronder ook de controle op de aanwezigheid van ontheffingen.
Het stilzetten van exceptionele transporten geeft vaak problemen omdat dit vrijwel altijd hinder voor het overige verkeer oplevert. Er zijn weinig locaties waar een dergelijk transport, vanwege de afmetingen en/of massa, veilig stilgezet kan worden. Dit is overigens geen reden om af te zien van handhaving. Een transport zal zo mogelijk altijd worden stilgezet als geen ontheffing is afgegeven of de ontheffing niet geldig is omdat niet aan de eisen wordt voldaan. Dit handhavingsbeleid is door het openbaar ministerie uitgewerkt in de Aanwijzing voertuigafmetingen.
Is het waar, dat er vooral in de nachtelijke uren geen of slechts zeer beperkte handhaving op het gebied van exceptioneel vervoer is?
Tijdens de nachtelijke controles ligt de prioriteit van de handhaver bij de openbare orde en veiligheid. De Dienst Verkeerspolitie van het KLPD heeft in haar activiteitenplan van 2012 een aantal nachtelijke controles gepland ten aanzien van het exceptionele transport.
Kunt u aangeven of en hoe vaak het voorkomt dat er te weinig en/of onbevoegde begeleiding aanwezig is?
Er zijn geen gegevens voorhanden over de frequentie van te weinig en/of onbevoegde transportbegeleiding. Wel kan worden aangegeven dat, volgens informatie van het KLPD, bij circa 30% van de transporten waarbij een incidentele ontheffing noodzakelijk is, sprake is van onjuistheden (het transport voldoet niet aan de ontheffingsvoorschriften of -beperkingen, of er is geen ontheffing verleend).
Kunt u aangeven hoeveel ongevallen de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden als gevolg van exceptioneel transport waarbij niet aan de wettelijke regels is voldaan?
Specifieke gegevens over het aantal ongevallen in de afgelopen jaren waarbij exceptioneel transport betrokken is en waarbij niet aan de wettelijke regels is voldaan, zijn niet voorhanden. Wel kan worden aangegeven dat de meeste ongevallen met exceptionele transporten gebeuren door het rijden zonder ontheffingen, waardoor transporteurs niet op de hoogte zijn van de veilige routes. De ongevallen betreffen meestal de hoogtetransporten die zich vast rijden onder een kunstwerk, zoals een viaduct of een brug.
Hoe hoog zijn de boetes in Nederland en omliggende landen voor overtredingen van de voor zwaar transport geldende regels en hoe staan deze in verhouding tot elkaar?
Nederland
In Nederland is de hoogte van de boetes afhankelijk van de mate van overschrijding van de afmetingen en/of massa. Als in de ontheffing opgenomen beperkingen worden overschreden of niet aan de beperkingen (zoals het volgen van de voorgeschreven route) wordt voldaan dan verliest de ontheffing zijn geldigheid en wordt geacht dat zonder ontheffing wordt gereden. Voor de hoogte van de boetes maakt het dus niet uit of er al dan niet een ontheffing is afgegeven. Door de vaak grote overschrijding van de afmetingen vallen dit soort voertuigcombinaties vaak in de hoogste boetecategorie die voor dit soort overtredingen geldt. Daarbij komt dat de voertuigcombinatie wordt stilgezet tot een goede ontheffing is afgegeven, er een gecertificeerde transportbegeleider ter plaatse is gekomen of tot het tijdstip is aangebroken waarop de combinatie mag rijden. Ook komt het voor dat de lading van een voertuigcombinatie overgeladen moet worden omdat voor die combinatie geen ontheffing wordt afgegeven. Naast de boete brengt het stilzetten van de combinatie dus nog aanzienlijke kosten met zich mee.
Voor het ontbreken van een vereist certificaat van vakbekwaamheid en/of het rijden zonder de vereiste transportbegeleiding bedraagt de boete € 550.
NB De vermelde boetes worden met ingang van 1 januari 2012 met 19,7% verhoogd.
t/m 0,10 m
€ 330
van meer dan 0,10 m en t/m 0,20 m
€ 500
van meer dan 0,20 m
€ 750
t/m 0,25 m
€ 330
van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m
€ 500
van meer dan 0,50 m
€ 750
VA t/m 0,25 m
€ 200
VA meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m
€ 300
VA meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m
€ 450
VA meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m
€ 650
VA meer dan 1,00 m
€ 1 000
Bij recidive kan het OM een hogere boete opleggen voor strafrechtzaken.
België
In België wordt gerekend in percentage van overschrijdingen. Evenals in Nederland geldt in België dat indien het vervoer niet voldoet aan de voorwaarden in de ontheffing men wordt geacht te rijden zonder geldige ontheffing, en dat wordt gerekend vanaf de standaard afmetingen.
Tot 5%
€ 60
Van 5% tot 10%
€ 300
Van 10% tot 15%
€ 560
Van 15% tot 20%
€ 800
Van 20% tot 30%
€ 1 000
Van 30% tot 40%
€ 1 120
Van 40% en hoger
€ 1 240
Bij een extra gevaarzetting is in België max. boete van € 1750 mogelijk
Duitsland
In Duitsland wordt er geen onderscheid gemaakt v.w.b. het percentage van overschrijding van de voorschriften m.u.v. de hoogte overschrijding. Voor de hoogte van de boetes hanteert men in Duitsland de «Bussgeldkatalog-Verordnung-BkatV). Bij willens en wetens wordt niet geverbaliseerd uit het Ordnungswirdigfkeit (een soort Wet Mulder) maar stapt de handhaver over naar Anzeige (strafrecht). Indien het exceptionele transport bovendien de medeweggebruikers hindert, wordt afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt voor het hinderen. Voor een beperkt aantal ernstige feiten kan de opsporingsambtenaar geen gebruik maken van de boetecatalogus maar verbaliseert voor strafrecht. De hoogte van de dan op te leggen sanctie wordt bepaald door het Openbaar Ministerie.
Afzonderlijk voor gevaar of hinder veroorzaken
€ 75
Overschrijding hoogte door lading tot 4.20 m
€ 20
Overschrijding hoogte door lading van meer dan 4.20 m
€ 40
Overschrijding breedte
€ 50
Overschrijding lengte
€ 50
Aansprakelijkheid voor de houder/eigenaar bij overschrijding van hoogte, breedte lengte
€ 75
Niet opvolgen voorschrift ontheffing
€ 40
Niet meevoeren ontheffing
€ 10
Klopt het dat het begeleiden van exceptionele transporten op Nederlands grondgebied door niet in Nederland gecertificeerde transportbegeleiders kan plaatsvinden?
Nee. Een transportbegeleider op Nederlands grondgebied moet een Nederlands certificaat hebben (zie Regeling verkeersregelaars 2009 paragraaf 3 artikel 5d).
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van vervoerders en transportbegeleider die wel alles goed geregeld hebben?
Niet-gecertificeerde transportbegeleiders en vervoerders die niet over de juiste vergunningen beschikken, mogen dit soort vervoer niet verrichten of begeleiden.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om deze problemen aan te pakken?
Op korte termijn wordt het voor de politie mogelijk door tussenkomst van de meldkamer van het KLPD het register Toelating Exceptioneel Transport (TET) van de RDW ook buiten kantooruren te bevragen. Verder stelt de afdeling Ontheffingen van de RDW haar expertise over de criteria voor het verlenen van vergunningen voor de routering van exceptionele transporten ter beschikking van het opleidingsprogramma van de politiediensten.
De vervolging van wapenhandelaars en extraterritoriale wetgeving |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Guilty Verdict for Russian in Arms Trial»?1
Ja.
Waaruit bestond de betrokkenheid van het Korps Politie Curaçao, waarvan tijdens de rechtszaak en in een persverklaring van het Amerikaanse ministerie van Justitie melding is gemaakt? Heeft Nederland toestemming gegeven voor deze betrokkenheid?
De wijze waarop de politie te Curaçao onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en de Minister van Justitie aldaar eventueel betrokken is geweest bij het Amerikaanse onderzoek tegen betrokkene, is mij niet bekend aangezien het land Curaçao een eigen jurisdictie heeft. Ook is om die reden toestemming van Nederland niet aan de orde.
Waren Nederlandse opsporingsambtenaren, politie, marechaussee, FIOD-ECD en/of inlichtingendiensten betrokken bij deze zaak? Zijn er opsporingsmethoden toegepast die voldoen aan de Nederlandse wetgeving? Kunt u dit toelichten?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat voor zover kon worden nagegaan in Nederland geen opsporingshandelingen hebben plaatsgevonden ten behoeve van het Amerikaanse onderzoek. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doen geen mededelingen over eventuele betrokkenheid bij deze zaak.
Kunt u aangeven hoe een operatie als die van de Amerikaanse autoriteiten in relatie tot Bout en consorten, die zich mede heeft afgespeeld op Curaçao, zich verhoudt tot Nederlandse wet- en regelgeving rond uitlokking van strafbare feiten door buitenlandse (undercover) agenten?
Aangezien ik niet bekend ben met de opsporingshandelingen die de Amerikaanse autoriteiten, en eventueel de autoriteiten op Curaçao, hebben toegepast in het kader van het Amerikaanse onderzoek, kan ik deze vraag niet beantwoorden.
Welke mogelijkheden heeft Nederland op dit moment om wapenmakelaren op te sporen en te berechten die zich niet op Nederlands grondgebied bevinden, maar die in tegenspraak met geldende Nederlandse en Europese regels op het gebied van wapenexport wapens verkopen aan regimes en niet-staat actoren die zich schuldig maken aan schendingen van de rechten van de mens?
Op grond van de Wet op de economische delicten zijn diverse gedragingen met betrekking tot strategische goederen als economisch delict strafbaar gesteld. Het gaat dan om de overtreding van voorschriften die nader zijn uitgewerkt in het Besluit strategische goederen en het Besluit financieel verkeer strategische goederen. Zo is het verboden om zonder vergunning militaire goederen te exporteren naar bestemmingen buiten Nederland en is het eveneens verboden om zonder vergunning financieel betrokken te zijn bij de (tussen)handel in militaire goederen. Indien deze feiten door Nederlanders buiten Nederland worden begaan, is de Nederlandse strafwet op hen van toepassing voor zover zij opzettelijk zijn begaan en daarop door de wet van het land waar zij begaan zijn, straf is gesteld (artikel 5, eerste lid, onder 2°, Sr).
Op grond van artikel 13 van de Sanctiewet 1977 is de Nederlandse strafwet toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten. Daarvoor is niet vereist dat die feiten ook strafbaar zijn in het land waar zij begaan zijn. Een Nederlander die betrokken is bij wapenhandel in landen waarop een wapenembargo van toepassing is, kan op grond van deze wetgeving in Nederland worden vervolgd, ook als de handel buiten Nederland heeft plaatsgevonden.
Op 1 januari 2012 treedt de Wet strategische diensten in werking, die onder andere het Besluit financieel verkeer strategische goederen vervangt. Daarmee wordt het verboden om zonder vergunning tussenhandeldiensten te verlenen met betrekking tot militaire goederen. Op grond van artikel 12 van deze wet kan de Nederlander of de Nederlandse ingezetene die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een bij die wet strafbaar gesteld feit, voor dat feit in Nederland worden vervolgd. Deze bepaling geldt ook voor de Nederlander die zich permanent in het buitenland heeft gevestigd.
De regering acht het van groot belang dat er zo spoedig mogelijk een robuust VN-wapenhandelverdrag komt, onder meer om illegale wapenhandel tegen te gaan. Dit verdrag dient staten onder andere te verplichten wapenexporten te toetsen aan criteria op het gebied van mensenrechten en internationaal humanitair recht.
Hoe vaak heeft Nederland de afgelopen tien jaar wapenmakelaars of tussenhandelaren vervolgd vanwege de handel in wapens en/of strategische diensten vanuit het buitenland?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat dergelijke overzichten niet uit zijn registratiesysteem te herleiden zijn. Eén voorbeeld van een vervolging vanwege betrokkenheid bij wapenhandel en internationale misdrijven waarover uw Kamer is geïnformeerd, betreft de vervolging van de heer K. (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 116). Hij werd in 2008 door het Gerechtshof te Den Haag vrijgesproken. In april 2010 heeft de Hoge Raad dit arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Den Bosch.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de vervolging door Nederland van vergelijkbare zaken als die van Bout?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke gronden kan Nederland op dit moment vervolging overwegen van personen die zich buiten het Nederlands grondgebied schuldig maken aan illegale wapenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten op welke vormen van wapenhandel extra-territoriale werking van toepassing is? Gaat het alleen om tussenhandel in goederen voor tweeërlei gebruik of ook om tussenhandel in militaire goederen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat valt volgens u in dit geval onder extra-territoriale feiten? Kunt u dit toelichten? Welke lessen worden getrokken ten aanzien van de onderhandelingen voor de totstandkoming van een wapenhandelsverdrag?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het wapenhandelsverdrag moet voorzien in een zo breed mogelijk geformuleerde strafrechtsmacht om straffeloosheid te voorkomen?
De inzet van de regering is dat een VN-wapenhandelverdrag de verdragspartijen opdraagt om een vergunningsplicht voor wapenexporten in te stellen. De in het verdrag vast te leggen verplichtingen zullen op nationaal niveau geïmplementeerd worden. Het voornemen is om aan elke verdragspartij afzonderlijk over te laten hoe zij deze verplichtingen willen handhaven.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg wapenexport op 21 december 2011?
Ja.