Een tax shelter voor de filmindustrie |
|
Wouter Koolmees (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
In hoeveel landen in de Europese Unie (EU) is er sprake van een tax shelter voor de filmindustrie?
Er zijn maar weinig landen met een tax shelter. Voorbeelden zijn België en Luxemburg. Een groot aantal landen binnen de EU kent echter andere stimuleringsregelingen voor de filmindustrie.
Is de afgelopen jaren het aantal tax shelters in de EU toegenomen of afgenomen? Kunt u de ontwikkeling daarvan in de EU over de laatste tien jaar beschrijven?
De stimuleringsmaatregelen in de vorm van een tax shelter staan het meest bloot aan kritiek en verandering. Fiscale bevoordeling van in lokale filmproductie gedane investeringen leidt vaak tot het opzetten van ingewikkelde rendements-constructies waarbij relatief veel kosten gemaakt worden ten behoeve van tussenpersonen en het fiscaal gefaciliteerde kapitaal in te geringe mate ten goede komt aan lokale filmproductie.
Naast het instrument van tax shelter bestaan binnen de EU andere vormen van economische stimuleringsprogramma’s voor de nationale of lokale filmindustrie. Voorbeelden hiervan zijn directe subsidiering (cash rebate) of een belastingteruggave (tax rebate), die beide direct of indirect zijn gekoppeld aan de in de betreffende EU-lidstaat of -regio gedane bestedingen. Voorbeelden van lidstaten die economische stimuleringsmaatregelen voor de nationale of lokale filmindustrie kennen in de gedaante van een cash rebate of een tax rebate zijn: Duitsland, België, Italië, Frankrijk, Noorwegen, Finland, Zweden, Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk, Frankrijk, Malta, Italië, Verenigd Koninkrijk, Hongarije en Ierland.
Het aantal economische stimuleringsmaatregelen in de verschillende vormen is de afgelopen 10 jaar toegenomen. In België (2004), Frankrijk (drie regelingen 2004, 2005, 2009), Verenigd Koninkrijk (2007), Malta, Italië (2008), en Hongarije (2011) zijn in deze periode stimuleringsmaatregelen ontworpen en aangenomen, waarbij Ierland (1987) en Luxemburg (1989) voorbeelden zijn van landen waarbij de stimuleringsmaatregelen langer dan 10 jaar bestaan.
Kunt u beschrijven hoe een tax shelter in Nederland technisch kan worden ingericht, zoals bijvoorbeeld de inrichting in België?
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2013 in uw Kamer is een dergelijk tax shelter aan de orde gekomen. In dit kader heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven dat een tax shelter voor de filmindustrie niet past bij de in de fiscale agenda1 opgenomen uitgangspunten, zoals het terugdringen van het fiscaal instrumentalisme en het eenvoudiger, robuuster en fraudebestendiger maken van het fiscale systeem. Deze uitgangspunten staan nog steeds. Het invoeren van een tax shelter voor de Nederlandse filmindustrie zou betekenen dat een nieuwe fiscale faciliteit voor een specifieke sector wordt geïntroduceerd. Het creëren van nieuwe fiscale instrumenten voor specifieke industrieën of bedrijfstakken past niet bij het streven naar een verdere vereenvoudiging van het fiscale stelsel, tenzij daar het schrappen van andere fiscale regelingen tegenover staat en het per saldo tot een verbetering en tot een vereenvoudiging leidt. Het kabinet is daarom niet voornemens een tax shelter voor de Nederlandse filmindustrie te introduceren.
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2013 in uw Kamer is tevens een motie ingediend waarin de regering verzocht wordt te onderzoeken hoe een tax shelter voor de Nederlandse filmindustrie moet worden ingericht om een maximale positieve bijdrage te leveren aan het vestigingsklimaat voor films in Nederland, daarbij voorbeelden uit omringende landen te betrekken en dit onderzoek voor 1 juli 2013 naar de Kamer te zenden2. Deze motie is met ruime meerderheid van stemmen verworpen. Bij uw Kamer bestaat derhalve in ruime meerderheid geen behoefte aan het laten uitvoeren van een dergelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat de Nederlandse filmindustrie (inclusief facilitaire filmproductiebedrijven) een concurrentienadeel heeft ten opzichte van landen waar wel een tax shelter bestaat? Deelt u de mening dat er nu sprake is van een ongelijk speelveld?
Economische stimuleringsmaatregelen zijn er op gericht om internationale (co)producties aan te trekken door het bieden van een voordeel. Hieraan wordt als voorwaarde verbonden dat een bedrag, uitgedrukt als percentage van het genoten voordeel, wordt besteed aan filmproductie in de lidstaat of regio die het voordeel biedt.
Door het aangaan van coproductie-overeenkomsten met partijen uit landen waar economische stimuleringsmaatregelen bestaan, voorzien Nederlandse producenten in de financieringsbehoefte voor hun films. Vanwege de aan die maatregelen gekoppelde bestedingseisen worden Nederlandse films deels in het buitenland geproduceerd en/of afgewerkt. Recente cijfers van het Filmfonds geven aan dat gemiddeld 25% van de Nederlandse filmproductie in het buitenland wordt uitgegeven.
Er zijn dus verschillen tussen Nederland en het buitenland op het gebied van economische stimuleringsmaatregelen en publiek-private financiering voor de filmindustrie. Tijdens de filmtop heeft de filmsector de mogelijkheid om te benoemen welke alternatieven eventueel voor Nederland denkbaar zijn.
Kunt u aangeven of het ontbreken van een tax shelter in Nederland heeft geleid tot een verschuiving van het afwerken van Nederlandse speelfilms van Nederlandse naar buitenlandse facilitaire bedrijven? Klopt het dat hierdoor diverse Nederlandse facilitaire bedrijven in financiële problemen zijn geraakt?
De afgelopen jaren is volgens de cijfers van het Filmfonds 50% van de postproductie van films in het buitenland verzorgd. Omdat juist de postproductie een onderdeel van het maakproces is dat makkelijker naar het buitenland te verplaatsen is, ligt het voor de hand dat met name bij de facilitaire bedrijven het effect zichtbaar wordt van beslissingen van filmproducenten om met een deel van de productie uit te wijken naar het buitenland.
In het APE-rapport «Effecten van de economische crisis in de cultuursector» worden de gevolgen van de economische crisis voor de cultuursector in kaart gebracht. Daaruit blijkt dat de afgelopen drie jaar 49 (post)productiebedrijven failliet zijn gegaan en 12 in de eerste helft van 2012. De economische crisis trekt dus een wissel op de filmsector.
Kent u het onderzoek dat is uitgevoerd is door uMedia-Deloitte in België naar de effecten van de tax shelter? Wat is uw reactie op de conclusie dat elke euro aan fiscale stimulans via de tax shelter de Belgische Staat uiteindelijk € 1,21 oplevert?
Nee. Over de conclusies van het onderzoek van Deloitte en uMedia is in een aantal media bericht, maar het onderzoek zelf is (nog) niet gepubliceerd en ik heb daarvan dus niet kennis kunnen nemen.
Kunt u ingaan op de effecten van een tax shelter in de Nederlandse situatie? Welk effect heeft dit op de concurrentiepositie van de filmsector? Wat zouden de effecten, mede in het licht van de Belgische praktijk, op de Nederlandse overheidsfinanciën kunnen zijn?
Wat de effecten van een tax shelter op de overheidsuitgaven in Nederlands zouden zijn, is onbekend.
Hoeveel Nederlandse films worden er nu in het buitenland gemaakt? Kunt u de ontwikkeling schetsen in de laatste tien jaar?
Van de 31 Nederlands filmproducties die in 2012 zijn uitgebracht, zijn er 18 die meer dan 25% van hun uitgaven in het buitenland hebben gedaan. De oorzaak hiervan zit in de economische stimuleringsmaatregelen in het buitenland. Deze stimuleringsmaatregelen brengen bestedingsverplichtingen met zich mee.
De proportionaliteit van een Europese aanbesteding van sleepdiensten door de inkoopafdeling van de politie |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de lopende Europese aanbesteding door de voorziening tot samenwerking (vts) Politie Nederland (divisie inkoop&supply) van bergingsdiensten om politionele redenen?1
Ja. De Europese aanbesteding «Bergen, stallen en transporten van voertuigen in opdracht van de politie» is op 13/09/2012 onder referentienummer 2011–048 op www.aanbestedingskalender.nl geplaatst.
Is het waar dat de politie pas vanaf 1 januari 2013 verplicht is om gezamenlijk in te kopen, omdat pas dan de Politiewet 2012 in werking treedt? Waarom moet deze aanbesteding dan nu al plaatsvinden en niet na inwerkingtreding van de nieuwe Aanbestedingswet?
De Nederlandse politie heeft in 2008 op verzoek van de toenmalige minister van BZK en in overleg met het Korpsbeheerdersberaad (Kbb) aan de vts Politie Nederland opdracht gegeven om Landelijke Europese aanbestedingen uit te voeren voor overwegend landelijk in te kopen producten en diensten. Deze opdracht is door het Kbb in 2008 verstrekt om zodoende meer lijn in de bedrijfsvoering van de politie te brengen, de samenwerking tussen politieregio's te verbeteren en daarmee significante inkoopbesparingen te realiseren.
Hiermee is invulling gegeven aan de wens die uw Kamer in 2007 heeft geuit om de bedrijfsvoering en informatievoorziening van de politie te verbeteren. Met de in 2008 doorgevoerde wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het vervallen van de facilitaire diensten van het Korps landelijke politiediensten (Kamerstukken 31 564), waarmee de dienst Logistiek van het Korps Landelijke Politiediensten overging naar de vts Politie Nederland, is toentertijd aan de vts Politie Nederland de bevoegdheid verleend om hieraan uitvoering te geven.
Wat is de reden dat er bij deze aanbesteding gebruik wordt gemaakt van clusteren (het samenvoegen van opdrachten) en het stellen van een omzeteis van € vijf miljoen; boven de Europese drempel? Deelt u de mening dat de doelstelling van de nieuwe Aanbestedingswet is om kleinere bedrijven meer kansen te geven en dergelijke (omzet)eisen uit te bannen?
Ik hecht grote waarde aan doelmatige inkoop, waarbij efficiënt met belastinggeld wordt omgegaan. Met het oog op de rechtmatigheid en doelmatigheid is er in 2008 voor gekozen om als politie gezamenlijk in te kopen.
Er is voor gekozen de coördinatie van de dienstverlening rond berging, stalling en transport onderdeel te laten uitmaken van de onderhavige aanbesteding. Dit betreft vooral aansturing van uitvoerende diensten en administratie. Deze keuze is gemaakt om de politieorganisatie zoveel mogelijk te ontzorgen.
De voornaamste reden dat er een omzeteis gevraagd wordt, is om te voorkomen dat er een te grote wederzijdse afhankelijkheid tussen de politie en de uiteindelijke leverancier van bergings-, stallings- en transportdiensten ontstaat. Jurisprudentie toont aan dat een omzeteis van maximaal 3 keer de jaarlijkse opdrachtwaarde mag worden gevraagd en de gevraagde omzeteis valt binnen die grens.
De doelstelling van de Aanbestedingswet 2012 die naar verwachting op 1 april 2013 in werking zal treden, beoogt inderdaad het midden- en kleinbedrijf meer kansen te geven op overheidsopdrachten. Op grond van de Aanbestedingswet 2012 mogen omzeteisen in beginsel niet meer gesteld worden. Het stellen van omzeteisen is alleen toegestaan indien de aanbestedende dienst dit met zwaarwegende argumenten motiveert in de aanbestedingsstukken. De publicatie van de betreffende aanbesteding op 13/09/2012 gaat ongeveer een half jaar vooraf aan de verwachte inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 per 1 april as.. Na inwerkingtreding is de nieuwe Aanbestedingswet ook van toepassing op de aanbestedingen van de politie en zal ook met de omzeteisen conform worden omgegaan.
Deelt u de mening dat door deze onnodige clustering slechts enkele overkoepelende Alarmcentrales nog in aanmerking komen voor gunning en het tegelijkertijd voor kleine bergingsbedrijven die niet reeds contractueel verbonden zijn aan deze Alarmcentrales onmogelijk wordt om nog mee te dingen naar dit type opdrachten?
De inschrijvers hebben gebruik gemaakt van samenwerkingsverbanden. Op deze manier dingen meerdere MKB-bedrijven mee naar deze opdracht.
Beoordeelt u de vermelde omzeteis en de inherente, hierboven omschreven gevolgen hiervan voor MKB-bergingsbedrijven die geen contractuele relatie hebben met een overkoepelende Alarmcentrale als proportioneel en wenselijk voor de totale markt van bergingsbedrijven?
Onder de nu geldende regelgeving acht ik deze aanbesteding proportioneel.
Bent u van plan om op korte termijn actie te ondernemen en deze onvolledigheden en ongewenste gang van zaken aan te pakken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Via verschillende kanalen wordt momenteel actief richting aanbestedende diensten gecommuniceerd wat er gaat veranderen op het moment dat de Aanbestedingswet 2012 in werking treedt. Het kabinet acht het zeer wenselijk dat aanbestedende diensten zich daar vast op voorbereiden en hun nieuwe aanbestedingen al zoveel mogelijk in de geest van de Aanbestedingswet 2012 op de markt zetten. Op het moment dat de Aanbestedingswet 2012 in werking treedt, zijn de aanbestedende diensten ook verplicht om volgens deze wet te handelen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de betreffende politiedienst over de proportionaliteit van de omzeteis en de negatieve gevolgen ervan voor een aanzienlijk deel van de bergingsmarkt? Bent u bereid de politie inkopers te vragen nu al te handelen in de geest van de nieuwe Aanbestedingswet, waarbij toegang voor alle bedrijven het uitgangspunt is?
Zie antwoord vraag 6.
Het onredelijke schuldeisers waardoor er onnodig bedrijven failliet gaan |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bankroet van bedrijven vaak onnodig»?1
Ja.
Deelt u de in dit artikel neergelegde opvatting dat de positie van de schuldeisers in de Nederlandse faillissementswet zodanig sterk is dat bedrijven onnodig failleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u iets zeggen over de omvang van het probleem?
In mijn brief van 26 november 2012 heb ik een uitgebreid wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht aangekondigd.2 Dit programma beoogt onder meer het reorganiserend vermogen van bedrijven te versterken. Ik herken het beeld dat bedrijven soms onnodig failleren doordat individuele crediteuren de doorstart van een bedrijf kunnen blokkeren. Daarom heb ik ook wetgeving aangekondigd die voorziet in de mogelijkheid van een akkoord dat dwingend opgelegd kan worden aan individuele schuldeisers, om te voorkomen dat zij een bedrijf onnodig failliet kunnen laten gaan. Bij de invulling van het wetgevingsprogramma wil ik nadrukkelijk de stakeholders betrekken. Uiterlijk begin februari 2013 vindt een rondetafelgesprek met hen plaats. Daarbij kan dan tevens inzicht worden verkregen in de concrete omvang van het probleem en in de vraag hoeverre ons faillissementsrecht mogelijk een rol speelt bij de keuze bedrijven om hun hoofdkantoor naar het buitenland verplaatsen.
Deelt u de eveneens in dit artikel neergelegde opvatting dat bedrijven als gevolg van deze sterke positie overwegen om zich in een ander land te vestigen of dit reeds hebben gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u iets zeggen over de omvang van het probleem?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de ervaringen die in buitenland zijn opgedaan, waaronder het Verenigd Koninkrijk, met de positie van (onredelijke) schuldeisers? Zo ja, hoe zijn deze ervaringen? Zo nee, wilt u hier op korte termijn onderzoek naar doen?
Bij de invulling van de aangekondigde wetgevingsinitiatieven zal ook acht worden geslagen op de ervaringen in andere landen van de Europese Unie, zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België en Spanje. Rechtsvergelijkend onderzoek daarnaar is inmiddels gaande.
Deelt u de mening dat in het bijzonder in deze economisch moeilijke tijden er prioriteit moet worden gegeven aan die maatregelen die voorkomen dat er arbeidsplaatsen verdwijnen door faillissement of vertrek van het bedrijf naar het buitenland?
Ik deel de mening dat dit prioritaire aandachtspunten zijn. Dit neemt echter niet weg dat bijna elk faillissement leidt tot een verlies aan arbeidsplaatsen en dat er buiten het faillissementsrecht zeer veel andere factoren zijn die van invloed zijn op de keuze van een bedrijf voor een vestigingsplaats, uiteenlopend van de beschikbare infrastructuur tot het fiscale klimaat.
Bent u bereid om op relatief korte termijn een voorstel tot wijziging van de faillissementswet in te dienen zodat de rechter reeds voor faillissement de onredelijke schuldeiser aan een regeling kan binden ter behoud van het bedrijf en de arbeidsplaatsen?
Op dit moment ligt voor mij het accent op de fraudebestrijding. In lijn hiermee heb ik in mijn voornoemde brief aangegeven dat een wetsontwerp over het civielrechtelijk bestuursverbod, waarmee kan worden voorkomen dat frauduleuze bestuurders hun activiteiten via allerlei omwegen kunnen blijven voortzetten, en de herziening van het strafrechtelijk faillissementsrecht nu prioriteit hebben. Mijn inzet is om voorontwerpen hierover uiterlijk 1 maart 2013 respectievelijk medio 2013 in consultatie te geven. Over de verdere planning binnen het wetgevingsprogramma zal ik uw Kamer dit voorjaar informeren.
Het waarborgen van een effectieve bestrijding van faillissementsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De Nationale Politie. De kans op een daadkrachtige bestrijding van faillissementsfraude»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de harde conclusies dat de capaciteit bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) ontoereikend is voor het aanpakken van de zware en complexe faillissementsfraudezaken, de bovenregionale recherche-eenheden jaarlijks minder dan tien zaken oppakken vanwege een gebrek aan capaciteit (en dus prioriteit) en dat de lichtere gevallen van faillissementsfraude door de politiekorpsen en parketten verwaarloosd worden?
In de brief die op 27 november aan uw Kamer is gestuurd ben ik ingegaan op de versterking van de rol van het strafrecht bij bestrijding van faillissementsfraude in de praktijk. In diezelfde brief is in dit kader een aantal concrete acties aangekondigd, waaronder maatregelen om de opsporing over de benodigde kennis en capaciteit te laten beschikken en maatregelen die erop gericht zijn om de pakkans te verhogen.
Erkent u dat er van een effectieve aanpak van faillissementsfraude nog geen sprake is en dat, alle beloften ten spijt, faillissementsfraudeurs zelden gepakt worden? Hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor een structurele daadkrachtige bestrijding van faillissementsfraude (en fraude in het algemeen) noodzakelijk is dat vaste afdelingen binnen de politie op districts-, regionaal en landelijk niveau zich specifiek gaan richten op financieel-economische criminaliteit, waaronder fraude, en waarbinnen de aanpak van faillissementsfraude gewaarborgd is door een vast aantal personen die daartoe specifiek opgeleid zijn? Op welke wijze is een dergelijke aanpak verzekerd in de inrichting van de nationale politie? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten? Hoeveel capaciteit wordt er in totaal vrijgemaakt voor de bestrijding van financieel-economische criminaliteit in het algemeen en de bestrijding van faillissementsfraude in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de beloftes van de laatste jaren, dat de bestrijding van faillissementsfraude prioriteit heeft en dat gewaarborgd wordt dat de politie over de juiste kennis en deskundigheid blijft beschikken, nu waar te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw puntsgewijze reactie op de voorstellen voor een effectieve bestrijding van faillissementsfraude in het artikel «De Nationale Politie» in het Nederlands Juristenblad, onder het kopje «De vereiste koers»?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het strafbaar stellen van het ontbreken van een administratie in een faillissement, waarin u verwees naar de reeds bestaande civiele aansprakelijkheid voor het tekort in een faillissement?3 Deelt u de mening dat een concrete strafbaarstelling niet alleen afschrikwekkender is, maar ook eenvoudiger is aan te tonen omdat het tekort (de «schade») niet aangetoond hoeft te worden en bovendien de politie en het Openbaar Ministerie kunnen worden ingeschakeld waardoor het niet allemaal op de schouders van de curator terecht komt?
In de brief die op 27 november jl. aan uw Kamer is gestuurd heb ik een herziening aangekondigd van het strafrechtelijk faillissementsrecht. Een verruiming van de mogelijkheden om op te treden tegen het ontbreken van een fatsoenlijke administratie, waardoor in de praktijk in geval van faillissement de werkzaamheden van de curator worden gefrustreerd, zal daar onderdeel van uitmaken.
Bent u, gelet op deze genoemde voordelen, nogmaals bereid te overwegen het ontbreken van een fatsoenlijke administratie in faillissement op een meer eenvoudige en effectieve manier strafbaar te stellen? Kent u de voorstellen die hoogleraar Hilverda daartoe heeft gedaan in haar oratie van 25 mei 2012, waarvan zij uw ministerie in kennis heeft gesteld?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u voorts de mening dat aan fraudeurs een beroepsverbod opgelegd moet worden, dat aan dergelijke veroordelingen publiciteit moet worden gegeven en dat crimineel verworven vermogen geheel moet worden afgepakt en moet terug vloeien naar benadeelde partijen?
In de brief die op 27 november jl. aan uw Kamer is gestuurd, heb ik een civielrechtelijk bestuursverbod aangekondigd.
Het bericht 'Bankroet van bedrijven vaak onnodig' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bankroet van bedrijven vaak onnodig»?1
Ja.
Is het waar dat binnen de huidige Nederlandse faillissementswet door een enkele dwarsliggende schuldeiser sanering van een bedrijf kan worden geblokkeerd met doorgaans faillissement tot gevolg? Wat is uw oordeel hierover in gevallen waar alle andere schuldeisers een saneringsplan wel ondersteunen?
In mijn brief van 26 november jl. heb ik een uitgebreid wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht aangekondigd.2 Dit programma beoogt onder meer het reorganiserend vermogen van bedrijven te versterken. Hiervoor is het wenselijk te voorkomen dat bedrijven onnodig failliet kunnen gaan doordat een minderheid van crediteuren een doorstart kan blokkeren en om het vinden van oplossingen buiten faillissement makkelijker te maken. Daartoe heb ik in mijn brief een reeks aan wetgevende initiatieven aangekondigd, waaronder de vergemakkelijking van de totstandkoming van akkoorden buiten faillissement en de stille bewindvoering alsmede de invoering van de mogelijkheid van een akkoord dat dwingend opgelegd kan worden aan individuele schuldeisers. Bij de invulling daarvan zal uiteraard ook acht worden geslagen op de wetgeving in andere landen van de Europese Unie, zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België en Spanje. Zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat de inrichting van ons faillissementsrecht nadelige effecten kan hebben op onze concurrentiepositie.
Is het waar dat in Engeland en een aantal andere Europese landen de wetgeving zo is vormgegeven dat een rechter bij een redelijk saneringsplan een enkele schuldeiser kan dwingen het plan te ondersteunen om een faillissement te voorkomen? Wat is uw oordeel hierover ook in relatie tot de Nederlandse concurrentiepositie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat onnodige faillissementen onze economie en werkgelegenheid schade toe brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens een voorstel te doen om de faillissementswet op dit punt aan te passen?
Ik deel de mening dat onnodige faillissementen moeten worden voorkomen. Voor mijn wetgevende voornemens verwijs ik kortheidshalve naar mijn voornoemde brief. Het rapport van de Commissie Kortmann kan, naast de zienswijze van stakeholders zoals Insolad, een nuttige inspiratiebron bieden voor de verdere invulling van mijn plannen tot aanpassing van ons faillissementsrecht. Komend voorjaar zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang en de planning binnen het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht.
Op welke termijn zou een dergelijk aanpassingsvoorstel aan de Kamer kunnen worden toegezonden? Biedt het rapport van de commissie Kortmann voldoende onderbouwing om tot een voorstel te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De inkomenspositie van zzp’ers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ZZP’ers naar voedselbank«?1
Ja.
Welke gemeenten kampen met een (sterk) vergrote toestroom van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) naar de voedselbanken?
Gegevens over het klantenbestand van voedselbanken worden door de overheid niet bijgehouden. Ook Voedselbanken Nederland heeft geen gekwantificeerd overzicht van het aantal zzp’ers dat klant is bij de voedselbank. Exacte cijfers per gemeente kan ik dus niet geven. De signalen vanuit de voedselbanken en kerkelijke organisaties zijn dat het aantal personen dat een beroep doet op de voedselbank toeneemt en dat ook het aandeel zzp’ers hierin stijgt.
Worden zzp’ers door de gemeenten gewezen op de mogelijkheden van de (bijzondere) bijstand?
De zelfstandige is degene die het meest zicht heeft op zijn/haar (financiële) situatie en wanneer en welke vorm van extra ondersteuning nodig kan zijn. Om de zelfstandige inzicht te bieden in de mogelijkheden die er zijn, is enige tijd geleden vanuit het rijk het initiatief genomen om op de website www.antwoordvoorbedrijven.nl een digitaal informatieloket voor zzp’ers op te zetten. Hierop worden alle regels en faciliteiten vanuit de overheid – waaronder ondersteuningsmogelijkheden – overzichtelijk gepresenteerd.
Het is aan gemeenten om hun burgers te informeren over de mogelijkheden die de WWB biedt (waaronder bijzondere bijstand en het Besluit bijstandverlening aan zelfstandigen). Ik heb geen signalen dat gemeenten deze verantwoordelijkheid onvoldoende zouden nemen.
In welke gemeenten kunnen zzp’ers met een laag inkomen in aanmerking komen voor kwijtschelding van lokale heffingen?
Per 1 april 2011 hebben gemeenten en waterschappen de mogelijkheid om aan kleine – vaak startende – ondernemers die een laag inkomen en weinig vermogen hebben, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding te verlenen van hun privé-belastingen. Bij het bepalen van het recht op kwijtschelding hanteren decentrale overheden momenteel een vermogensnorm van circa € 1 450 voor een alleenstaande en circa € 2000 voor een echtpaar. Omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen privé vermogen, en het zakelijk vermogen dat noodzakelijk is om de onderneming te kunnen laten voortbestaan, komen veel ondernemers met een laag inkomen niet voor kwijtschelding in aanmerking.
Het vorige kabinet heeft daarom toegezegd aan de Kamer (Tweede Kamer vergaderjaar 2011/12 Kamerstukken 320 315, nr. 10) dat de «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» worden gewijzigd om gemeenten en waterschappen de bevoegdheid te geven, het voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke vermogen niet tot het voor de kwijtschelding te toetsen vermogen te rekenen. Nadat de zogenaamde nadere regels zijn gewijzigd, krijgen decentrale overheden een reële mogelijkheid tot kwijtschelding van lokale privébelastingen voor kleine ondernemers. Ik verwacht dat gemeenten en waterschappen deze mogelijkheid zullen benutten om ondernemers die het financieel moeilijk hebben een steuntje in de rug te geven.
Kunt u aangeven hoe de inkomenspositie van zzp’ers in de afgelopen 12 maanden is veranderd ten opzichte van de periode daarvoor en wat de oorza(a)k(en) daarvan is (zijn)?
In augustus van dit jaar heeft het CBS een webmagazine-artikel over de dynamische koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in 2011 gepubliceerd. In de dynamische koopkrachtontwikkeling zijn ook veranderingen in de persoonlijke situatie zoals scheidingen, promoties en dergelijke meegenomen. Daaruit blijkt dat de koopkracht van zelfstandigen in 2011 is gedaald met circa 0,6 procent. Het CBS schrijft dat de koopkrachtverandering bij zelfstandigen traditioneel een grote spreiding kent: bij 10 procent van hen bedroeg de koopkrachtmutatie vorig jaar -34 procent of minder, terwijl bij een even grote groep de koopkracht met 29 procent of meer toenam. Ondanks de moeilijke economische situatie kon deze groep zelfstandigen hun inkomen fors verbeteren. De spreiding in de koopkrachtontwikkeling en de diversiteit van de groep zelfstandigen is dermate groot, dat het niet mogelijk is enkele oorzaken aan te geven die de mutatie van -0,6 procent adequaat duiden.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de inkomenspositie van zelfstandigen, dan wel recent onderzoek op dit gebied (Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM), Centraal Bureau voor de Statistiek) te actualiseren? Kunt u daarbij verschillende categorieën zzp’ers onderscheiden?
In het zzp-panel dat SZW in samenwerking met EIM uitvoert, worden periodiek vragen gesteld over inkomens. Er wordt onderscheid gemaakt naar verschillende groepen zelfstandigen (onder meer sector, opleidingsniveau, leeftijd). Ook de CBS-gegevens worden periodiek geactualiseerd.
Uit de cijfers van zowel CBS als EIM blijkt dat de groep zzp’ers zeer divers is: er zijn zzp’ers met een hoog inkomen en helaas ook zzp’ers die zeker in deze tijden moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen. Door te wijzen op de mogelijkheid van bijzondere bijstand en het verruimen van de mogelijkheden om voor kwijtschelding van bijzondere belasting in aanmerking te komen worden deze zzp’ers ondersteund.
Tot slot heb ik, zoals ik naar aanleiding van mondelinge vragen van de heer Klaver (GroenLinks) d.d. 20 november jl. heb toegezegd, een brief naar de Kamer gestuurd waarbij ik kwalitatief ben ingegaan op het inkomensbeeld van zzp'ers.
De striktere regels omtrent de NHG bij oversluiten van een hypotheek |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat alle bestaande hypotheken met Nationale Hypotheek Garantie (NHG) bij het oversluiten voortaan verplicht annuïtair of lineair afgelost dienen te worden om in aanmerking te blijven voor NHG?1
Bij de verkoop van een woning en de aankoop van een nieuwe woning komt de bestaande NHG te vervallen en wordt de nieuwe hypotheek voor de volgende woning opnieuw getoetst. Een nieuwe woning betekent voor het WEW (uitvoerder NHG) namelijk een nieuwe situatie.
Ik ben van mening dat deze onbedoelde consequentie van de nieuwe regelgeving onwenselijk is. Doorstromers met NHG mogen niet slechter af zijn dan doorstromers zonder NHG. Ik heb daarom het WEW verzocht de regels zodanig aan te passen dat bestaande spaar- en/of aflossingsvrije hypotheken met Nationale Hypotheek Garantie meegenomen kunnen worden naar een volgende woning, zonder dat eigenaren verplicht worden annuïtair af te lossen. Dit alles binnen de kaders van het WEW om veilige en verantwoorde borgstelling te realiseren. Het WEW heeft inmiddels toegezegd de regelgeving in deze zin aan te passen.
Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze maatregel ook mensen treft die alleen verhuizen en hun hypotheek niet oversluiten?
Zie antwoord op vraag 1. Het betreft die situaties waar het onderpand van de lening met NHG wijzigt.
Kunt u aangeven in hoeverre dit indruist tegen de toezeggingen van het vorige kabinet dat de bestaande gevallen ontzien zouden worden?
De huidige systematiek van NHG heeft als onverwachte consequentie dat deze ingaat tegen de in het Belastingplan 2013 voorgestelde aanpassingen van het fiscale behandeling van de eigen woning. Vandaar mijn verzoek aan het WEW om de regelgeving aan te passen.
Klopt de berichtgeving dat deze regels zijn aangepast na overleg met het ministerie van Financiën?
Dat klopt niet. De Voorwaarden en Normen 2013 zijn op voorstel van het WEW goedgekeurd door de minister van BZK.
Kunt u aangeven welke redenen de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) aanvoert om tot deze regelgeving te komen en wat is uw oordeel daarover?
Het WEW heeft de verantwoordelijkheid om bij het verstrekken van een hypotheekgarantie zorgvuldig te beoordeelden of er veilig en verantwoord een hypotheek onder NHG kan worden verstrekt. Dit verklaart de huidige werkwijze van het WEW zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht.
Klopt het rekenvoorbeeld van Vereniging Eigen Huis? Kunt u dit toelichten?
Het rekenvoorbeeld klopt.
Kunt u aangeven in hoeverre u mogelijkheden ziet om de problemen op te lossen van mensen met een hypotheek met NHG, die kunnen ontstaan als de maatregel wordt gehandhaafd?
Die mogelijkheden zie ik zeker. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat deze maatregel een averechts effect heeft op de doorstroming op de woningmarkt? Welke mogelijkheden ziet u om deze regels van het NHG te wijzigen?
Die deel ik. Vandaar mijn inzet om de regelgeving aan te passen.
De economische kosten van mislukte bedrijfsoverdrachten |
|
Erik Ziengs (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljardenstrop mislukte bedrijfsoverdrachten»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van het in dit artikel genoemde rapport dat mislukte bedrijfsoverdrachten en de opheffing van gezonde bedrijven de Nederlandse economie op jaarbasis een omzetderving tot € 4 miljard kost en zo’n 80 000 banen?
Nee, ik kan deze conclusies niet onderschrijven, doordat in het onderzoek is uitgegaan van de hypothetische situatie dat alle mislukte bedrijfsoverdrachten en opheffingen van gezonde bedrijven leiden tot totale inactiviteit. In werkelijkheid leiden niet alle opheffingen tot inactiviteit, maar maken ondernemers na opheffing een doorstart en richten ze een nieuwe onderneming op of gaan ze in loondienst werken. Hun personeel blijft bij opheffing veelal ook niet langdurig werkloos, maar vindt een nieuwe betrekking bij een andere werkgever of start zelf een onderneming. Dit proces wordt ook wel «creatieve destructie» genoemd en dit geeft een sterke impuls aan de vitaliteit van de economie.
Ziet u hier voor u een rol weggelegd, bijvoorbeeld door uw beleid meer te richten op het laten slagen van bedrijfsoverdrachten en het voorkomen van opheffingen? In hoeverre is uw beleid daar nu al op gericht?
Het huidige beleid is gericht op het laten slagen van bedrijfsoverdrachten en het voorkomen van opheffingen van gezonde bedrijven door bedrijven van algemene informatie te voorzien en door de financiering voor ondernemers met een gezond toekomstperspectief toegankelijk te houden. De inzet van het beleid is om ondernemers bewust te maken van het belang van bedrijfsoverdracht en bedrijfsovername. De Kamer van Koophandel (KvK) helpt hun hier bij, door voorlichting te geven over het verkopen van een bedrijf en kopen van een bedrijf. Dit doet de KvK door jaarlijks de Overnamedagen te organiseren, en daarnaast seminars, adviesgesprekken aan te bieden en tevens informatie via de website te geven over bedrijfsoverdracht en bedrijfsovername. Het in het artikel genoemde rapport leidt ertoe dat de KvK haar producten- en dienstenaanbod wat bedrijfsoverdracht en bedrijfsovername betreft opnieuw zal beoordelen. Ook is in de voorlichtingscampagne «1e hulp bij financiering», die mijn ministerie dit jaar heeft georganiseerd in samenwerking met MKB Nederland en de Nederlandse Vereniging van Banken, aandacht gegeven aan bedrijfsoverdracht.
Daarnaast is het beleid erop gericht om de financiering voor ondernemers met een gezond toekomstperspectief toegankelijk te houden. Een regeling als de borgstelling MKB-kredieten (BMKB) wordt vaak ingezet om een bedrijfsovername te financieren: in de periode 2005 tot heden is ca. € 1,5 mrd. aan verstrekt borgstellingskrediet gebruikt voor overnames, ofwel 30% van het totaal verstrekte borgstellingskrediet in deze periode. Voor ondernemers die gebruik hebben gemaakt van de startersfaciliteit binnen de regeling is dit zelfs meer dan 42%.
Ook de Groeifaciliteit voor risicokapitaal en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) voor grotere kredieten worden veelvuldig ingezet om overnames te financieren. Zo heeft de Groeifaciliteit sinds 2007 ruim € 44 mln. aan financiering voor overnames mogelijk gemaakt (ca. 23% van de totale financiering die via de regeling mogelijk is gemaakt), en de GO ca. € 414 mln. (ca. 19% van de totale financiering dankzij de regeling).
Indien u mogelijkheden ziet om deze problematiek aan te pakken, aan welke mogelijkheden denkt u dan? Zo nee, waarom denkt u dat uw ingrijpen niet gewenst of nodig is?
Aanvullende faciliteiten voor bedrijfsovernames zijn niet nodig, gezien de ondersteuning die reeds geboden wordt.
Het artikel “ECB onderzoekt of het te goedkoop geld leende aan banken” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «ECB onderzoekt of het te goedkoop geld leende aan banken»?1
Ja, het bericht waar u naar verwijst is mij bekend.
In hoeverre is het volgens u, dan wel volgens de Nederlandsche Bank (DNB), juist dat Spanje over € 16,6 mld aan leningen slechts 0,5% rente hoefde te betalen terwijl dat eigenlijk veel meer had moeten zijn, gelet op de kwaliteit van het onderpand? Hoe is dat mogelijk?
Allereerst hecht ik er aan te benadrukken dat de ECB onafhankelijk is in de uitvoering van het monetair beleid. Het vaststellen van regels voor onderpand voor monetaire beleidstransacties valt daaronder.
De ECB heeft regels vastgesteld voor de risicowaardering van het onderpand waartegen de ECB met open marktoperaties leningen aan banken verstrekt tegen een beleidsrente die voor elke bank gelijk is (momenteel 0.75%). Op basis van deze risicowaardering van het onderpand wordt de afslag bepaald, oftewel, welk bedrag er maximaal geleend kan worden met het betreffende onderpand. ECB president Draghi heeft op 8 november jl. aangegeven dat er in dit geval een fout is gemaakt bij de risicobeoordeling van EUR 10 miljard aan onderpand.2 Tegelijk gaf Draghi aan dat deze fout niet heeft geleid tot een leenvolume dat hoger is dan toegestaan onder de onderpandvereisten. Dit is mogelijk doordat lenende partijen vaak een onderpandbuffer hebben. De beoordelingsfout heeft niet geleid tot een ontoereikende omvang van de onderpandbuffer van de lenende partij.
Op basis van welke methodiek beoordeelt de Europese Centrale Bank (ECB) het geboden onderpand? In hoeverre bestaat daarbij de ruimte om af te wijken van de oordelen door de drie «grote» kredietbeoordelaars als Fitch, Moody’s en S&P?
Bij de beoordeling van de kwaliteit van beleenbare activa houdt het Eurosysteem rekening met kredietbeoordelingsinformatie van kredietbeoordelingssystemen uit een van vier bronnen, namelijk externe kredietbeoordelingsinstellingen (zoals Fitch, Moody’s, S&P en DBRS), interne kredietbeoordelingssystemen van de aangesloten nationale centrale banken, op interne ratings gebaseerde systemen van tegenpartijen en ratinginstrumenten van derden. Daarnaast houdt het Eurosysteem bij de beoordeling van de kwaliteit rekening met institutionele criteria en eigenschappen die de houder van het instrument een vergelijkbare bescherming bieden, zoals garanties. De ECB heeft het recht te bepalen of een emissie, emittent, debiteur of garant aan de vereisten voor hoge kredietstandaards voldoet, zulks op basis van informatie die het relevant acht. Minimaal één kredietbeoordeling van een erkende kredietbeoordelinginstelling van een uitgifte (of in afwezigheid daarvan de emittent) dient aan de minimum kredietwaardigheiddrempel van het Eurosysteem te voldoen. Alle externe kredietbeoordelaars dienen te voldoen aan de algemene acceptatiecriteria. Het Eurosysteem behoudt het recht om een kredietbeoordelinginstelling niet te accepteren3.
In hoeverre zijn de eisen die de ECB stelt aan het onderpand gewijzigd sinds het uitbreken van de kredietcrisis in 2007–2008 en de schuldencrisis in 2010?
De ECB heeft sinds de kredietcrisis de onderpandeisen een aantal maal gewijzigd om de beschikbaarheid van onderpand en daarmee de toegankelijkheid van leeninstrumenten en de transmissie van ECB beleid te bevorderen. Zo is de ECB ertoe overgegaan om ook activa met een BBB- rating te gaan accepteren (tegen een hogere afslag), wordt momenteel tijdelijk schuldpapier in Amerikaanse dollars, Japanse Yen en Britse Pond geaccepteerd, zijn de onderpandeisen voor overheidsschuldpapier uit landen met een EU/IMF-programma gewijzigd en is tijdelijk de beleenbaarheid van asset backed securities verruimd. Tegelijkertijd zijn ook additionele risicobeheersingsmaatregelen geïmplementeerd, waaronder differentiatie in afslag op basis van liquiditeitsgraad, looptijdprofiel en kredietwaardigheid. Alle wijzigingen worden gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie en zijn terug te lezen op de website van de ECB4.
Op welke wijze bent u, dan wel DNB, betrokken bij het vaststellen van de onderpandeisen door de ECB?
Als gevolg van de onafhankelijkheid van de ECB in de uitvoering van het monetaire beleid zijn de nationale overheden niet betrokken bij het vaststellen van de onderpandeisen door de ECB. Het monetaire beleid van de ECB wordt vastgesteld door de Raad van bestuur van de ECB waar de president van DNB zitting in heeft. De presidenten van de nationale centrale banken hebben daar qualitate qua zitting (dwz uit hoofde van zijn/haar positie als president van de nationale centrale bank) en handelen vanuit het belang van de Eurozone als geheel.5 De president van DNB vertegenwoordigt in de ECB-raad dus niet Nederland of DNB.
Is er sprake van een eigen onderzoek door de ECB naar de gebeurtenissen op dit terrein?
ECB president Draghi heeft op 8 november jl. aangekondigd dat het Audit Committee van de ECB onder leiding van Erkki Liikanen, president van de Finse centrale bank, de implementatie van het onderpandsraamwerk in het Eurosysteem zal onderzoeken. Liikanen rapporteert zijn bevindingen bij de eerstvolgende vergadering van de Raad van Bestuur.
Indien dit het geval is, in hoeverre is overwogen om dit onderzoek niet door de ECB zelf, maar door een externe partij te laten uitvoeren?
Het is mij niet bekend in hoeverre de ECB een extern onderzoek overwogen heeft.
Wat zijn de mogelijke consequenties indien uit dit onderzoek (onverhoopt) blijkt dat de ECB tegen de eigen richtlijnen in heeft gehandeld?
Volgens die krant hoefden de banken slechts een half procent rente te betalen over 16,6 miljard euro aan leningen van de ECB, terwijl dat eigenlijk veel meer had moeten zijn. Sinds de crisis kunnen banken goedkoop geld lenen. Als onderpand moet de bank waardevolle effecten of kredietvorderingen geven. Maar de tachtig miljard euro aan staatsleningen die de Spaanse banken als onderpand gaven, voldeden niet aan de eisen van de ECB.
A-rating van onbekende kredietbeoordelaar
De ECB beoordeelde de staatsleningen als zeer betrouwbaar en gaf ze zelfs een «A-rating» op basis van een tamelijk onbekende Spaanse kredietbeoordelaar, terwijl grote kredietbeoordelaars als Fitch en Moody’s ze beoordeelden met een lagere B-rating. Het risico van zo’n onderpand met een hoge rating is slechts een half procent, waardoor een Spaanse bank die tien miljoen euro aan staatsleningen als onderpand geeft, daarvoor 9,95 miljoen euro van de ECB kan lenen.
Maar de regels van de ECB zijn dat onderpanden hoger dan 66,5 euro een veel groter risico vormen en daar geldt minstens een risocopercentage voor van 5,5 procent, wat 13,3 miljard minder aan lening oplevert dus. Een woordvoerder van de ECB zegt dat de bank gaat onderzoeken of de bank inderdaad handelde tegen de eigen richtlijnen in, wijst er op dat de meeste Europese banken onderpand leverden voor hun leningen, die ruimschoots de waarde overtroffen.
De gebrekkige handhaving van de wet controle rechtspersonen en faillisementsfraude |
|
John Kerstens (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Toezicht Justitie op bedrijven werkt niet»?1
Ja.
Bent u van mening dat het een ernstige zaak is dat veroordeelde faillissementsfraudeurs opnieuw rechtspersonen zoals besloten vennootschappen (bv's), naamloze vennootschappen (nv's) en/of stichtingen op kunnen richten, ondanks het feit dat de op 1 juli 2011 in werking getreden Wet controle rechtspersonen en het daaraan gekoppelde computersysteem Radar zulks beogen uit te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht op rechtspersonen is, in overleg met de toezichthoudende en opsporende instanties, beperkt en beheerst gestart en is zoveel mogelijk toegesneden op de behoefte van de afnemende partijen. Dit heeft gevolgen gehad voor de aard en omvang van het aantal meldingen dat aan de afnemende partijen is verzonden. Sinds de inwerkingtreding van de Wet controle op rechtspersonen is veel aan het systeem verbeterd. Vanaf 1 juli 2011 zijn er ca. 650 risicomeldingen op verzoek en informatieverzoeken aan partijen verzonden.
Het klopt niet dat alleen B.V.»s en N.V.»s worden gecontroleerd door het systeem Radar. Vooralsnog leiden alleen wijzigingen bij B.V.»s en N.V.»s tot een automatische analyse in Radar. Bij wijzigingen in B.V.»s en N.V.»s zijn vaak andere soorten rechtspersonen betrokken. Deze rechtspersonen worden vervolgens in de analyse betrokken. Radar heeft dus al wel de mogelijkheid om andere rechtspersonen te controleren. Mede in overleg met de afnemende partijen is vanuit een beperkte en beheerste start begonnen met de screening van B.V’s en N.V.»s. Over de vraag wanneer de wijzigingen bij andere rechtspersonen onderdeel van de automatische analyse worden is nog geen besluit genomen.
Is het waar dat voornoemd computersysteem momenteel alleen bv's en nv's controleert? Zo ja, wat is daar de reden voor en wanneer is de controle op andere rechtspersonen een feit?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom met behulp van bedoeld toezichtsysteem tot op heden slechts een tiental meldingen aan instanties als De Nederlandse Bank, de Autoriteit Financiële Markten, de belastingdienst en/of de politie zijn doorgegeven (in plaats van de honderden waarvan u zelf destijds uitging)? Is dat omdat het systeem onvoldoende functioneert, omdat de pakkans bij faillissementsfraude te klein is of omdat faillissementsfraude volgens u veel minder voorkomt dan de media veronderstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het een slechte zaak is als computersysteem Radar (zoals in het artikel in kwestie wordt beweerd) in plaats van de ingeschatte 3,5 mln. euro inmiddels 18,7 mln. heeft gekost, terwijl het nu volgens het artikel onvoldoende en in ieder geval onvolledig functioneert?
De 18,7 miljoen betreft de totale kosten voor de herziening van het toezicht op rechtspersonen over de periode 2006 tot heden. De totale kosten zijn in de loop der jaren herijkt zoals ook is weergegeven in het Rijks ICT-dashboard. De kostenstijging is het gevolg van hoge complexiteit in de realisatie én aanvullingen op het programma van eisen voor het systeem Radar. Er is geen sprake van een onvolledig functioneren van het systeem Radar.
Erkent dan wel herkent u de in het aangehaalde artikel impliciet gedane bewering dat bedoelde wetgeving niet aan het beoogde doel bereikt en feitelijk een papieren tijger is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het doel van de Wet controle op rechtspersonen is een bijdrage leveren aan de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen. Door middel van de zogenaamde risicomeldingen en het verstrekken van informatie op verzoek, worden toezichthoudende en opsporende instanties als het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst in staat gesteld over te gaan tot opsporing en vervolging van (rechts)personen. Uit terugkoppeling van de afnemers blijkt dat de verstrekte risicomeldingen waardevol en bruikbaar zijn.
Kunt u aangeven op welke wijze een goede werking van computersysteem Radar thans wordt gewaarborgd? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat in alle gevallen registratie plaatsvindt? Op welke wijze vindt vervolgens handhaving c.q. controle plaats?
Het succes van Radar staat of valt met goede, heldere en bruikbare risicomeldingen waarmee afnemende partijen onder meer faillissementsfraude kunnen opsporen en vervolgen. In overleg met de afnemende partijen worden gezamenlijk prioriteiten vastgesteld. In de Wet controle op rechtspersonen is bepaald dat de afnemende partijen registreren en terugkoppelen wat zij met de risicomeldingen hebben gedaan.
Bent u van mening dat uit de nieuwe voorbeelden van faillissementsfraude die steeds in de media naar voren komen, de noodzaak blijkt om de faillissementswetgeving en/of de handhaving ervan te herzien? Zo ja, welke stappen bent u voornemens daartoe te zetten? Zo nee, waarom niet, mede gelet op de zeer grote bedragen die met faillissementsfraude gemoeid zijn?
Ik verwijs hiervoor naar de brief over de aanpak van faillissementsfraude, die ik uw Kamer op 27 november 2012 heb gestuurd.
De inperking van internetvrijheid in Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat op 1 november in Rusland een wet in werking is getreden die de digitale vrijheid van de bevolking inperkt, door systematische surveillance met DPI technologie?1
Ja.
Wat is de reactie van de Nederlandse regering hierop? Welke gevolgen verwacht u dat deze wet zal hebben voor de mensenrechtensituatie in Rusland en voor de Nederlandse bedrijven die daar opereren?
De wet is primair gericht op bescherming van kinderen tegen schadelijke informatie als ook op het beperken van toegang tot in Rusland wettelijk verboden informatie. De wet zou ook gebruikt kunnen worden om de autoriteiten onwelgevallige informatie af te schermen en om het gedrag van internetgebruikers te monitoren. De Nederlandse regering koestert de vrijheid op het internet en de bescherming van de privacy van gebruikers. De vertrouwelijkheid van de bedrijfscommunicatie is bovendien in het geding. Daarom maakt de regering zich zorgen over eventueel misbruik van de op 28 juli 2012 door president Poetin bekrachtigde wet.
Kan de regering uitsluiten dat er vanuit Nederland of andere EU-lidstaten technologie aan Rusland geleverd wordt die gebruikt wordt voor massasurveillance, DPI, massacensuur of andere maatregelen die mensenrechten inperken?
Nee. Veel goederen kunnen naast gebruik voor wetmatige interceptie ook voor mensenrechtenschendingen worden ingezet. Het exacte eindgebruik is niet altijd bekend.
Ziet u mogelijkheden om bij te dragen aan digitale vrijheid in Rusland, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van de Nederlandse ambassade voor veilig, ongecensureerd en niet gemonitord internetgebruik?
De Nederlandse regering heeft internetvrijheid hoog in het vaandel staan. Zowel in Europees kader als in de bilaterale contacten met de Russische overheid worden de ontwikkelingen van het afgelopen halve jaar in Rusland ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van informatievergaring en andere vrijheden aan de orde gesteld. Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Rusland van 15 tot 19 oktober 2012 is dit in gesprekken met overheden en met non-gouvernementele overheden aan de orde geweest. In het verleden heeft Nederland via het Matra-programma verschillende internetinitiatieven ondersteund, zoals het verbeteren van de internet-nieuwsvoorziening van «Novaya Gazeta». Daarnaast heeft Nederland bij de Freedom Online conferenties in zowel Den Haag (2011) als Nairobi (2012) Russische bloggers (respectievelijk Gregory Shevdov en Damir Gainutdinov) de mogelijkheid geboden hun ervaringen te delen ten aanzien van de situatie van digitale rechten in Rusland.
Op welke wijze zult u zich inzetten voor digitale vrijheid van mensen in Rusland?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u op Europees niveau in te zetten voor de digitale vrijheid in Rusland? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De EU heeft deze en andere vrijheden tijdens de EU-RF Mensenrechtendialoog in juli 2012 reeds aan de orde gesteld. De Nederlandse regering zal er voor blijven pleiten dat dit onderwerp hoog op de agenda staat.
Bent u bereid om u op Europees niveau in te zetten voor een verbod op de export van technologie vanuit de EU wanneer die gebruikt wordt of kan worden voor het schenden van mensenrechten, zoals nu gebeurt in Rusland?
Nederland zet zich reeds geruime tijd in om de EU-dual useverordening uit te breiden, zodat bedrijven een ad-hoc vergunningplicht kan worden opgelegd indien er aanwijzingen zijn dat technologie (gedeeltelijk) kan worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. Het Europees Parlement heeft onlangs een voorstel gedaan langs deze lijnen. Nederland zal er bij andere lidstaten op aandringen dit voorstel te omarmen.
De bouw van de Amsterdamse Westermoskee |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Westermoskee gaat door»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de bouw van de Westermoskee doorgang zal vinden? Zo ja, op welke termijn verwacht men dat de Westermoskee definitief klaar zal zijn? Op welke wijze wordt de moskee gefinancierd?
Manderen BV heeft de gemeente Amsterdam laten weten dat zij de bouw van de Westermoskee in het eerste kwartaal van 2013 gaat hervatten. Naar verwachting zal de bouw anderhalf tot twee jaren duren. Manderen BV is verantwoordelijk voor de financiering van de bouw. Volgens de informatie van de gemeente Amsterdam is van de door de gemeente Amsterdam aan Manderen BV betaalde koopsom van het RIVA-terrein een deel gereserveerd voor de bouw van de Westermoskee. Manderen kan inmiddels hierover voor de bouw beschikken omdat eerdere beslagen zijn opgeheven.
Welke organisaties zijn er nu nog betrokken bij de (bouw van de) Westermoskee?
De gemeente Amsterdam heeft te maken met de rechtspersoon Manderen BV. De Moskeevereniging Aya Sophia is in de rechtspersoon vertegenwoordigd.
De gemeente Amsterdam begeleidt zoals dat gebruikelijk is het bouwproces en houdt derhalve toezicht op de bouw en het bouwproces en zal indien nodig handhavend optreden. De gemeente waakt eveneens over het nakomen van het erfpachtcontract tussen Manderen BV en de gemeente.
Bestaan er nog banden tussen de organisaties die de moskee bouwen en/of in gebruik zullen nemen en de radicaal-islamitische organisatie Milli Gorus, die banden onderhoudt met de Moslim Broederschap?
De aandeelhouders van Manderen BV zijn twee moskeeorganisaties van Milli Görüs (Ayasophia en Selimye) en de bij deze moskeeën aangesloten jongerenorganisaties. Dit blijkt uit het IMES-onderzoek van 2008 (TK 2008 – 2009, 31 268, nr. 12). Tot nu toe is er geen aanleiding geweest om het onderzoek te herhalen.
De AIVD doet (onder andere) onderzoek naar personen en organisaties die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde dan wel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. De AIVD beschikt op dit moment niet over informatie die erop wijst dat aan de bouw van de Westermoskee dreigingen voor de democratische rechtsorde dan wel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat verbonden zijn.
Zijn er aandelen van Manderen BV in handen van Milli Gorus en zijn er personen bij de betrokken organisaties actief die bekend zijn bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de komst van deze moskee tegen te houden?
Manderen BV beschikt over een onherroepelijke bouwvergunning die is afgegeven in 2007. Deze bouwvergunning geeft het recht om te bouwen volgens het plan zoals dat is ingediend bij de aanvraag van de vergunning. De rol van de gemeente in dit proces is die van vergunningverlener en handhaver. Tussen de gemeente en Manderen BV is een erfpacht overeenkomst gesloten op grond waarvan Manderen BV verplicht is het terrein conform de bestemming «religieuze voorziening» te ontwikkelen.
Geweld in de Braziliaanse sojateelt |
|
Gerard Schouw (D66), Henk van Gerven , Jan Vos (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Henk Bleker (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de schending van landrechten en het geweld tegen inheemse bevolkingen en kleine boeren door grootschalige sojaboeren in Brazilië in met name Mato Grosso do Sul/ grensregio Dourados, zoals onlangs in de Kamer naar voren gebracht door Genito Gomes Kaiowá, wiens vader (Nicio Gomes) door «pistoleros» (huurmoordenaars) om deze reden vermoord werd?1
Ja.
Welke acties heeft u ondernomen om dit geweld en andere sociale en milieuproblemen omtrent sojateelt zoals ontbossing aan de orde te stellen bij de Braziliaanse regering, de Nederlandse importeurs en Nederlandse financiers?
De afgelopen jaren is duurzaamheid prominent op de agenda van het Nederlandse bedrijfsleven komen te staan. Sinds 2005 hebben sojaproducenten, handelaren, verwerkers en NGO’s, waaronder het Productschap voor MVO, Nevedi, Unilever, Nutreco, Rabobank, Solidaridad en WNF in het kader van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) samen gewerkt aan het vaststellen van een duurzaamheidsstandaard voor soja. In deze standaard worden zowel ecologische, economische als sociale componenten meegenomen. De standaard voor duurzame soja is in mei 2010 vastgesteld.
De Nederlandse industrie heeft zich inmiddels gecommitteerd om in 2015 alleen nog maar duurzame soja te importeren en te verwerken, los van herkomstland of gebied («Intentieverklaring ketentransitie verantwoorde soja»). Nederland is daarmee mondiaal voorloper in verduurzaming van de sojateelt en handelsketen.
De Nederlandse overheid heeft vanaf het begin dit initiatief van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) gesteund en gefaciliteerd. Richting de Braziliaanse overheid, producenten, verwerkers, handel en financiers is dat ook de boodschap die de Nederlandse overheid uitdraagt.
Daarnaast is in oktober 2008 het Initiatief Duurzame Handel (IDH) opgericht. Dit betreft een publiek – privaat platform gefinancierd door het bedrijfsleven, NGO’s en de overheid dat ook een belangrijke bijdrage levert aan de verduurzaming van internationale agroketens, waaronder die van soja. Onderdeel van IDH is sinds dit jaar ook het Soy Fast Track initiatief dat gericht is op het ondersteunen en stimuleren van duurzame soja. Hierin wordt samengewerkt met het platform van Nederlandse bedrijven, Task Force Duurzame Soja.
De Nederlandse ambassade in Brasília brengt waar mogelijk MVO op in de contacten met Nederlandse bedrijven. Hierbij wordt gesproken over mogelijke implicaties van de herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, waarbij bedrijven geacht worden zich aan de regels te houden. De richtlijnen maken duidelijk dat overheden een taak hebben te beschermen en bedrijven een expliciete taak hebben om mensenrechten te respecteren. Tevens worden bedrijven gewezen op mogelijkheden om zich aan te sluiten bij initiatieven van het Braziliaanse instituut (NGO) Ethos op het gebied van het verbeteren van werkomstandigheden.
Bent u op de hoogte van het rapport van Profundo/ Milieudefensie2 waaruit blijkt dat 57% van de sojateelt voor veevoer gebruikt wordt en dat de veestapel in Nederland zo’n 876 duizend hectare (anderhalf miljoen voetbalvelden) land voor sojateelt gebruikt in Latijns Amerika?
Ja. Ad3 Overigens wordt het Profundo rapport zelf niet correct geciteerd: het geschatte ruimtebeslag van de sojateelt voor veevoer dat de Nederlandse veestapel consumeert wordt geschat op 365 525 ha, in plaats van de vermelde 876 000 ha (tabel 9).
Bent u bereid om, gezien de Nederlandse status als grootste Europese soja importeur, met de Braziliaanse regering contact op te nemen en het geweld tegen indianen en kleine boeren in de Mato Grosso aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe? Bent u bereid daarbij specifiek aandacht te vragen voor het geweld tegen de Guarani-Indianan dat recentelijk dreigt te escaleren?3
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse ambassade contact met CIMI (Conselho Indigenista Missionário) of andere organisaties die voor rechten van inheemse bevolking, kleine boeren en of plantagearbeiders opkomen? Zo ja, hoe intensief is dit contact. Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog gebeuren? Is of wordt er met ngo’s gesproken over de recente geweldsescalatie?
De Nederlandse overheid kaart de rechten van de inheemse bevolking met regelmaat aan bij de Braziliaanse regering. Zo is tijdens het bezoek van EU parlementsleden van de EU-Mercosul groep aan Brazilië op 31 oktober en 1 november jl. de invloed van de winning van soja op de leefomstandigheden van de inheemse bevolking specifiek aan bod gekomen. Ook wordt FUNAI, het onderdeel van de Braziliaanse overheid verantwoordelijk voor heeft op (de bescherming van) de inheemse bevolking in Brazilië, regelmatig uitgenodigd om met de EU ambassades van gedachte te wisselen over de ontwikkelingen.
Ook in het kader van de Universal Periodic Review, 4-jaarlijkse VN Mensenrechtenraad-toetsing van de mensenrechtensituatie in alle lidstaten, van Brazilië heeft Nederland specifiek aandacht gevraagd voor de situatie van de inheemse bevolking.
Tijdens de internationale dag van de Mensenrechten op 10 december, zal de Nederlandse ambassade met de VN, de EU delegatie en het Braziliaanse Mensenrechtensecretariaat een publicatie te presenteren over Braziliaanse mensenrechtenverdedigers. Tien mensenrechtenverdedigers werden hiervoor geïnterviewd, waaronder de Guarani-Kaiowá leider dhr. Eliseu Lopes.
De Nederlandse ambassade heeft contact met CIMI en ondersteunt de organisatie al sinds enkele jaren. Zo bracht de Nederlandse ambassadeur in Brazilië op 10 december 2009, de Internationale Dag van de Mensenrechten, een bezoek aan de Guarani-indianen. De ambassade heeft vervolgens CIMI financieel ondersteund met een project waarmee de Guarani-indianen op hun rechten werden gewezen en werden ondersteund om zich beter te organiseren.
Ook in 2010, 2011 en 2012 zijn projecten en bijeenkomsten van CIMI gesteund door de Nederlandse ambassade met als doel herbebossing en bewustmaking van jonge indianen en het herwinnen van hun traditionele manier van leven.
«Conselho Indigenista Missionário» (CIMI) is bovendien uitgenodigd om deel te nemen aan een seminar rond mensenrechten in Brussel in november 2012.
Is het waar dat er met betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Brazilië en de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven een haalbaarheidsstudie is gemaakt naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid van de Nederlandse overheid/ambassade? Acht u die betrokkenheid verantwoord, gezien de negatieve sociale en milieu gevolgen van de massale sojateelt zoals geweld tegen inheemse bevolking en ontbossing?
De Nederlandse ambassade is niet betrokken bij noch bekend met een haalbaarheidsstudie naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja door de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven.
Is het u bekend dat bepaalde Nederlandse banken een significante rol spelen als financier van de uitbreidingsinvesteringen van de grootschalige sojaplantages ter plekke? Hebt u, of de Nederlandse ambassadeur, met deze banken gesproken over het risico op het medefinancieren van geweld tegen inheemse bevolking en kleine boeren en hebt u of de Nederlandse ambassadeur gesproken met deze banken over het voorkomen van mede-financiering van sojaplantages die grote sociale en milieuproblemen veroorzaken zoals ontbossing en schending van arbeidsrechten?
Zie beantwoording onder 2 en 8.
Bent u bereid bij deze banken aan te dringen op een moratorium dan wel een effectieve «code of conduct» waarbij vertegenwoordigers van inheemse organisaties, kleine boeren en plantage arbeiders betrokken zijn bij opstellen en monitoring?
Er is één Nederlandse bank die overwegend actief is in de agrarische sector in Brazilië. Als onderdeel van zijn MVO-beleid, beschikt deze bank reeds over een «code of conduct». Deze «code of conduct» bevat sociale en ecologische regels en criteria waaraan financieringsverzoeken worden getoetst.
Kunt u uzelf en de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de onderzoeken van de procureur-generaal Marco Antônio Humero (te Dourados, Mato Grosso do Sul) en overige procureurs die onderzoek doen naar het geweld van sojaboeren plus «pistoleros» en de rol van hun financiers, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft?
Ja, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft.
De frequentieveiling van 4G-internet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw analyse over de aanbeveling van de Europees Commissaris voor de Digitale Agenda, mevrouw Neelie Kroes, dat lidstaten tempo moeten maken met de uitrol van 4G-netwerken?1
Wat is uw analyse over het bericht dat Nederland relatief langzaam is met het uitrollen van het 4G-netwerk?
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken van de uitrol van het 4G-netwerk in de Europese lidstaten?
Wat kan het kabinet doen om het 4G-netwerk sneller over Nederland uit te rollen?
Hoe garandeert het kabinet dat er een constante netkwaliteit in de 4G-infrastructuur ontstaat?
Onafhankelijk visserijonderzoek |
|
Henk van Gerven |
|
Joop Atsma (CDA), Henk Bleker (CDA) |
|
Hoe vaak worden andere schepen en hun bemanning gebruikt voor visserijonderzoek dan die van de Rijksrederij?
Als voor visserijonderzoek in opdracht van de Rijksoverheid gebruik wordt gemaakt van andere schepen dan die van de Rijksrederij, gaat het in nagenoeg alle gevallen om de inzet van commerciële visserijschepen. De mate waarin dit gebeurt hangt af van het type onderzoek. Ik maak hier onderscheid in de wettelijke onderzoekstaken en contractonderzoek.
De wettelijke onderzoekstaken, die voor een groot deel bepaald worden door de EU Datacollectieverordening en waarvoor de inzet van schepen is vereist, worden uitgevoerd door IMARES. Het ministerie van EZ geeft hiertoe opdracht en heeft zich gecommitteerd aan het afnemen van schepen bij de Rijksrederij conform de convenanten die zijn opgesteld bij de oprichting van de Rijksrederij. Dit betekent dat voor de uitvoering van de wettelijke onderzoekstaken vrijwel alleen schepen van de Rijksrederij worden ingezet. Uitzondering hierop is de inzet van bedrijfsschepen voor onderzoek naar het overboord zetten van ongewenste vis (discards).
Voor contractonderzoek worden vaker bedrijfsschepen ingezet. Het gaat hierbij vaak om samenwerkingsprojecten tussen kennisinstellingen en beroepsvissers dat zich onder anderen richt op:
Momenteel zijn circa 150 zeegaande vissersschepen in meer of mindere mate betrokken bij onderzoek uitgevoerd door IMARES.
In welke situaties wordt hier toe besloten en waarom?
Voor het wettelijke onderzoek naar het overboord zetten van ongewenste vis, is samenwerking met de bedrijfsschepen noodzakelijk omdat dit onderzoek uitsluitend tijdens het visserijbedrijf aan boord van een commercieel functionerend schip uitgevoerd kan worden.
Voor zowel de wettelijke taken als voor het contractonderzoek kan ook vanwege andere redenen gekozen worden voor samenwerking met bedrijfsschepen en hun bemanning.
Door samen te werken met vissers, kunnen indien noodzakelijk meerdere schepen tegelijk ingezet worden. Daarmee kan een grotere hoeveelheid informatie over een groter gebied in korte tijd worden verzameld. Vaak zorgt de beschikbaarheid van meer informatie ervoor dat het onderzoek leidt tot sterkere conclusies.
Vissers kennen hun visserij zelf het beste. Door samen te werken met vissers, hebben onderzoekers toegang tot hun waardevolle kennis over de visserijpraktijk, zoals over veelgebruikte visgronden en visserijmethoden. Dit soort kennis kan de kwaliteit van het onderzoek verbeteren.
Om het draagvlak bij de vissers voor uitkomsten van het onderzoek te vergroten, wordt de visserijsector betrokken bij onderzoeksprogramma’s.
Deel van het onderzoek richt zich op effecten van een bepaald vistuig. De schepen van de Rijksrederij zijn niet uitgerust om te vissen met deze, soms experimentele tuigen.
Niet voor alle type werkzaamheden binnen een onderzoek is het noodzakelijk dat deze door onderzoekers worden uitgevoerd. Zolang bepaalde maatregelen worden genomen, zie hiervoor de antwoorden op vraag 3, is het in een aantal gevallen efficiënter om bepaalde werkzaamheden door een visser uit te laten voeren, zonder dat dit ten koste gaat van de onafhankelijkheid en bruikbaarheid van de gegevens.
Met welke specifieke eisen wordt gepoogd de onafhankelijkheid te waarborgen indien er van commerciële schepen en hun bemanning gebruik wordt gemaakt?
De ministeries van EZ en I&M hechten groot belang aan de onafhankelijkheid van al het onderzoek. Middelen om dit te waarborgen zijn:
In de meeste projecten waarin wordt samengewerkt met bedrijfsschepen, gaan onafhankelijke waarnemers mee aan boord van de schepen die meewerken. Dit kan steekproefsgewijze of bij alle onderzoekreizen, afhankelijk van het onderzoek.
Deze waarnemers verzamelen volgens het IMARES-bemonsteringsprotocol hun eigen gegevens, onafhankelijk van de bemonstering door het schip. De gegevens van de visreizen waarop waarnemers mee zijn geweest worden gebruikt ter vergelijking van de gegevens verzameld door de vissers zelf.
De gegevens die vissers verzamelen staan in veel gevallen niet op zichzelf. Waar mogelijk vergelijkt IMARES de gegevens van de vissers met gegevens uit andere informatiebronnen. Bij onverwachte verschillen, achterhaalt IMARES waar deze vandaan komen.
Door vissers goed te informeren over het onderzoek en de doelstelling ervan, zorgt IMARES ervoor dat het voor de vissers duidelijk is dat het in ieders belang is om eerlijke informatie aan te leveren.
Eenduidige instructies en protocollen zorgen ervoor dat alle deelnemende vissers op dezelfde manier de gegevens verzamelen. Tijdens de reizen waarbij waarnemers aan boord zijn, wordt gecontroleerd of de protocollen correct worden nageleefd
Op dit moment zijn er meer dan 150 zeegaande vissersschepen in meer of mindere mate betrokken bij IMARES onderzoek.
In hoeverre zijn er plannen om in de toekomst meer gebruik te maken van commerciële visserijschepen met hun bemanning voor visserijonderzoek?
In de regel wordt de voorkeur gegeven het onderzoek op de onderzoeksvaartuigen van de Rijksrederij uit te voeren omdat zij hier speciaal voor zijn uitgerust, goede ICT-faciliteiten hebben, over voldoende accommodatie beschikken en de onafhankelijkheid is geborgd. Verder is aan boord van de onderzoeksschepen standaardisatie en continuïteit van het onderzoek mogelijk, zodat over meerdere jaren het onderzoek op dezelfde wijze kan worden uitgevoerd.
Indien er overwegingen zijn die aangeven dat het onderzoek beter op een commercieel bedrijfsschip kan worden uitgevoerd dan zal daartoe worden gekozen. Indien onderzoek met eenzelfde kwaliteit maar tegen lagere kosten op bedrijfsschepen kunnen worden uitgevoerd dan kan deze keuze eveneens gemaakt worden. Niet in de laatste plaats omdat op deze manier ook de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de sector in het visserijonderzoek nader wordt vormgegeven.
In hoeverre heeft onderzoekende instantie IMARES de vrije keus om te kiezen voor een onderzoekschip van de Rijksrederij of uit commerciële vaart? Welke middelen heeft onderzoeksinstelling IMARES in handen om onderzoek op haar voorwaarden te laten plaatsvinden?
Voor bijdragen aan nationale en internationale bestandsopnamen, die uitgevoerd worden in het kader van afspraken die vastliggen in internationale verordeningen (wettelijke taken), wordt in principe gebruik gemaakt van de vaartuigen van de Rijksrederij. Wanneer deze vaartuigen niet beschikbaar zijn (bijvoorbeeld door schade) en dit resulteert in het niet kunnen voldoen aan internationale verplichtingen kan een geschikt bedrijfsvaartuig worden ingezet om alsnog aan de verplichting te voldoen.
Onderschrijft u de stelling dat de onafhankelijkheid van visserijonderzoek het best gewaarborgd kan worden door op schepen van en vooral met bemanning van de Rijksrederij te varen en niet op commerciële visserijschepen inclusief bemanning, die een andere doelstelling en andere belangen hebben?
Onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek hebben de hoogste prioriteit. Dit wordt vaak bereikt door gebruik te maken van schepen van de Rijksrederij. Bovendien zijn de vaartuigen van de Rijksrederij specifiek uitgerust voor het uitvoeren van onderzoek op zee en er is accommodatie voor de onderzoekers.
Echter, in bepaalde gevallen kan onafhankelijk en betrouwbaar onderzoek tevens of zelfs beter worden uitgevoerd met behulp van bedrijfsschepen als deze hier beter geschikt voor zijn dan de vaartuigen van de Rijksrederij. Dit vereist echter altijd aanvullende activiteiten om te garanderen dat de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de verzamelde informatie gewaarborgd kan worden.
Zie verder antwoord op vraag 2.
Onvrijwillige prostitutie in Utrecht |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de burgemeester van Utrecht waarbij hij aangeeft dat 80 tot 90% van de prostituees in Utrecht hun werk onvrijwillig doet?1
Ja.
Zijn er vergelijkbare onderzoeken dan wel inschattingen met betrekking tot andere grote steden? Zo ja, kunt u die beschikbaar stellen? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te laten doen?
Er zijn mij geen onderzoeken bekend waarin een goed onderbouwde schatting wordt gedaan van het aantal prostituees dat dit werk onvrijwillig doet. Van slachtoffers van mensenhandel is bekend dat zij in veel gevallen te angstig zijn om aangifte te doen of niet beseffen dat ze slachtoffers van mensenhandel zijn. Ook zijn ze soms zo verbonden met hun mensenhandelaar dat ze niet bereid zijn om aangifte te doen. Het is daarom zeer moeilijk om hierover betrouwbare inschattingen te doen.
Het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) registreert in mijn opdracht het aantal slachtoffers van mensenhandel, waaronder prostituees die onder dwang werken ofwel slachtoffers van seksuele uitbuiting. In 2011 werden 716 slachtoffers van seksuele uitbuiting geregistreerd. De cijfers van CoMensha kunnen worden gezien als een benadering van het werkelijke aantal slachtoffers, zoals de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar 8e rapportage constateert.2
Op welke manier biedt u de helpende hand aan prostituees die hun werk onvrijwillig doen?
Er is voorlichtingsmateriaal om prostituees te wijzen op de rechten die ze hebben als slachtoffer van mensenhandel. Omdat het regelmatig voorkomt dat slachtoffers geen aangifte doen (bijvoorbeeld omdat zij te angstig zijn) is het beleid erop gericht om mensen die in aanraking komen met mogelijke slachtoffers bewust te maken van of te trainen op het herkennen van signalen van mensenhandel. Zo worden opsporingsfunctionarissen en toezichthouders getraind en worden er verschillende voorlichtingscampagnes op dit terrein gevoerd.3 Met de signalen kunnen politie en OM de mensenhandelaren aanpakken en de slachtoffers uit hun benarde situatie bevrijden. Er zijn opvangvoorzieningen waar de slachtoffers vervolgens in een veilige omgeving zorg en hulp krijgen.
Ook zijn er verschillende non-gouvermentele organisaties die – al dan niet met subsidie van het Rijk – opkomen voor de belangen van prostituees en slachtoffers van mensenhandel.
Bent u bereid om het aanbod van uitstapprogramma’s voor prostituees niet langer afhankelijk te laten zijn van lokale middelen en prioriteiten maar landelijk te garanderen, bijvoorbeeld via geoormerkte middelen in het gemeentefonds?
Zoals aangegeven in eerdere brieven aan uw Kamer4 ligt de verantwoordelijkheid voor uitstapprogramma’s bij gemeenten, omdat prostitutiebeleid in eerste instantie een lokale aangelegenheid is. Gezien het positieve verloop van de warme overdracht van uitstapprogramma’s5 zie ik geen aanleiding om hier verandering in aan te brengen.
Het bericht ‘Fuikenverbod nekt strandvisserij’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «fuikenverbod nekt strandvisserij»?1
Ja.
Waarom hebt u besloten om per 1 januari 2011 een verbod op te leggen aan recreanten om langs de kust te vissen met fuiken?
Nederland is op basis van de Aalverordening (EG) nr.1100/2007 verplicht maatregelen te nemen voor het herstel van de aal. In dit kader is besloten per 1 januari 2011 een verbod op te leggen op de recreatieve visserij met beroepsvistuigen, zoals fuiken langs de kust. Deze maatregel is opgenomen in het Nederlandse aalbeheerplan dat in oktober 2009 goedgekeurd is door de Europese Commissie.
Is het waar dat de vissers niet op de hoogte waren van dit verbod? Zo nee, kunt u dan aangeven op welke wijze u dit verbod heeft gecommuniceerd naar de recreatieve fuikenvissers?
Het verbod op recreatieve visserij met fuiken langs de kust is met het in werking treden van het Nederlandse aalbeheerplan breed bekend gemaakt. Over het Nederlandse aalbeheerplan is uitvoerig gecommuniceerd met de betrokken partijen.
Het verbod op het vissen met vaste vistuigen in de kustwateren, waaronder de Westerschelde, heeft ook in het Informatiebulletin Regelgeving visserij van december 2010 gestaan. Daarnaast is informatie hierover ook op het DR loket (voorheen LNV loket) te vinden geweest. Bovendien gold voor de visserij in de als kustwater aangewezen gebieden al een vergunningplicht; op elke vergunning was vermeld dat deze geldig was tot en met 31 december 2010. Vergunningsaanvragen met ingangsdatum 1 januari 2011 zijn daarom ook niet meer toegekend. De vissers waren dus al ruim voor 1 januari 2011 bekend geworden met dit verbod.
Deelt u de opvatting dat het recreatief vissen met fuiken een deel is van het Zeeuws cultureel erfgoed en dat de omvang zeer beperkt is? Zo ja, bent u bereid om het verbod zo snel mogelijk in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het verbod op het recreatief vissen met fuiken geldt voor geheel Nederland, ongeacht de omvang of historie van die visserij in sommige plaatsen.
Op verzoek van de Kamer of het verbod op recreatieve visserij met staandwant herzien kon worden, heeft voormalig minister Verburg aan toenmalig gedeputeerde Hollenga van de provincie Groningen gevraagd te zoeken naar een generieke oplossing die beperkt recreatief vissen met staandwant langs de Nederlandse kust mogelijk kan maken. U bent over deze opdrachtverstrekking en randvoorwaarden per brief ingelicht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 675, nr. 93). De heer Hollenga heeft in dit traject contact gezocht met alle kustgemeenten.
Het advies dat gedeputeerde Hollenga destijds gaf, ging uit van een vrijstelling van het verbod op de recreatieve visserij met staandwant én aalfuiken in de kustwateren (Waddenzee en Westerschelde). Mijn ambtsvoorganger heeft daarop echter aangegeven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 29 675, nr.108) dat het voorstel tot uitbreiding van de regeling met aalfuiken niet voldeed aan de opdracht, strijdig is met het Nederlandse aalbeheerplan en bovendien leidt tot extra handhavingsinspanning. Het deel van het advies dat betrekking heeft op de aalfuiken is daarom niet overgenomen. Ik zie geen reden om op dit standpunt terug te komen.
Het rapport “Trading Away Peace: How Europe helps sustain illegal Israeli settlements” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Trading Away Peace: How Europe helps sustain illegal Israeli settlements», waarin wordt gesteld dat Europees beleid de instandhouding van Israëlische nederzettingen in Palestijnse gebieden bevordert?1
Bent u in principe voorstander van correcte etikettering van producten, ook als het gaat om producten afkomstig uit Israëlische nederzettingen?
Kunt u in reactie op de twaalf aanbevelingen per aanbeveling aangeven wat het huidige Nederlandse standpunt is?
Kunt per aanbeveling aangeven in hoeverre u bereid bent de aanbeveling nationaal te implementeren, alsmede de bereidheid en wijze waarop u ze in EU- en VN-verband zult bevorderen?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 14 november 2012, zodat de antwoorden kunnen worden meegenomen in het algemeen overleg op die datum over de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november a.s.?
Bent u bekend met het artikel «Kinderarbeid bij productie schoenen van grote ketens»1 en de rapporten over dit onderwerp van de stichting SOMO en de campagne «Stop Kinderarbeid – School, de beste werkplaats»?2
Ja.
Bent u van mening dat de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven zich uitstrekt tot de hele productieketen, waaronder productie van onderdelen en materialen zoals leer?
De Nederlandse overheid ziet de OESO-richtlijnen als het normatieve kader voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. De OESO-richtlijnen geven aan dat bedrijven zich binnen hun eigen activiteiten moeten onthouden van het veroorzaken van of bijdragen aan schendingen van de richtlijnen. Daarnaast moeten bedrijven nastreven om schendingen te voorkomen of te mitigeren als zij hier zelf geen bijdrage aan hebben geleverd, maar de schending direct verbonden is aan hun bedrijfsactiviteiten via de productieketen. Bedrijven dienen, waar mogelijk, hun leveranciers en onderaannemers aan te moedigen om gedragsregels toe te passen die verenigbaar zijn met de OESO-richtlijnen. Ook wordt van bedrijven verwacht dat ze due dilligence uitvoeren. Dat wil zeggen dat bedrijven mogelijke MVO-risico’s in kaart brengen en beleid voeren om deze risico’s te voorkomen of te verminderen. Hierbij moet rekening worden gehouden met aspecten als de omvang van het bedrijf, de aard en context van de bedrijfsactiviteiten en de ernst van de risico’s op schendingen. Bij het zoeken naar een ketenverantwoordelijkheidsstrategie kan de «supply chain logic» van prof. Ruggie, speciaal vertegenwoordiger voor mensenrechten en bedrijfsleven bij de VN, een goed hulpmiddel zijn.
Het rapport «Waar de schoen wringt» van SOMO en de campagne Stop Kinderarbeid geeft aan dat kinderarbeid in de schoenenketen op grote schaal lastig te monitoren is. De meeste kinderarbeid vindt plaats in de informele looisector waar moeilijk zicht op te krijgen is. Dit maakt dat het voor schoenenbedrijven lastig kan zijn om grip te krijgen op wat er zich dieper in de productieketen afspeelt. Echter, dit ontslaat bedrijven niet van eerder genoemde verplichting om al het mogelijke te doen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om kinderarbeid in de productieketen te voorkomen.
Bent u bereid om de schoenenbedrijven waar kinderarbeid in de productieketen is gevonden, en de bedrijven die geen heldere aanpak van kinderarbeid in hun productieketen hebben, daarop aan te spreken?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naar aanleiding van uw vragen zowel contact gehad met de campagne Stop Kinderarbeid als met de Nederlandse bedrijven waarover in het rapport wordt geconcludeerd dat zij onvoldoende mee hebben gewerkt met het onderzoek. De methodiek die de campagne Stop Kinderarbeid hanteert voor hoor en wederhoor is bij de bedrijven niet als zodanig herkend. De bedrijven Van Lier, Van Bommel, Cruyff Sports en Euroshoe hebben aangegeven graag in gesprek te treden met de campagne Stop Kinderarbeid. Allen geven aan beleid te hebben om kinderarbeid in de keten te voorkomen. Overigens merken de bedrijven hierbij op dat het zeer lastig is om zicht te krijgen op zaken die zich dieper in de keten afspelen. Sommige bedrijven gaven aan dat de hen gestuurde vragenlijst zeer uitgebreid was en ook bedrijfsvertrouwelijke informatie verlangde. Om de dialoog tussen de Campagne Stop Kinderarbeid en de betrokken bedrijven te faciliteren, zal het ministerie de partijen uitnodigen voor een gesprek.
De campagne Stop Kinderarbeid verdenkt in het bijzonder de merken Bata, Clarks, Marks & Spencer en Bugatti van het gebruik van kinderarbeid in hun productieketen. Dit zijn alle buitenlandse merken zonder vertegenwoordiging in Nederland. De Raad Nederlandse Detailhandel (RND) geeft aan dat deze merken niet of nauwelijks door de aangesloten schoenenbedrijven worden verkocht. Bij de RND-leden die schoenen verkopen is geen kinderarbeid door de campagne Stop Kinderarbeid gevonden.
Twee grote RND-leden uit de schoenenbranche hebben samen met de RND aan het Business Social Compliance Initiative (BSCI) gevraagd om het onderwerp kinderarbeid in de schoenenketen op te pakken. BSCI is een platform van bedrijven dat als doel heeft wereldwijd de werkomstandigheden in de toeleveringsketen te verbeteren. BSCI heeft aan het ministerie bevestigd hiermee aan de slag te gaan. Hierbij zullen in ieder geval activiteiten in India opgestart worden. BSCI zal andere schoenenbedrijven vragen deel te nemen aan het initiatief dat zij gaat ontplooien.
Zijn er schoenenbedrijven – waaronder de in de rapporten genoemde – die op enige wijze overheidssteun ontvangen dan wel meegaan met handelsmissies? Zo ja, bent u van plan de bedrijven die geen adequate aanpak van kinderarbeid en andere schendingen van arbeidsrechten in de keten hebben, aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijk dan wel, als zij hun gedrag niet veranderen, uit te sluiten van overheidssteun?
Nee, er zijn geen schoenenbedrijven die momenteel overheidssteun ontvangen of in het verleden mee zijn geweest met handelsmissies.
Bent u bereid om de aankoop van werk/bedrijfsschoenen door (semi)overheidsorganisaties – waaronder politie en brandweer – en door de overheid gefinancierde organisaties – waaronder ziekenhuizen – te toetsen aan het beleid voor duurzaam inkopen, mede op het gebied van sociale criteria?
Binnen het beleid voor duurzaam inkopen zijn voor de inkoop van werk/-bedrijfsschoenen de sociale voorwaarden van toepassing. Door toepassing van de sociale voorwaarden verlangt een opdrachtgever van zijn opdrachtnemer een redelijke inspanning om sociale misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, aan te pakken. De inspanning betreft in essentie het analyseren van risico’s en als die aanwezig zijn het beïnvloeden van de toeleverketen en daarover rapporteren3. Het beleid voor duurzaam inkopen is primair gericht op overheden, met het oogmerk een hefboom- en voorbeeldfunctie te vervullen. Andere organisaties kunnen het instrumentarium toepassen en worden daar in algemene zin ook toe opgeroepen. Het beoordelen van het aankoopbeleid van niet-overheidsorganisaties zoals ziekenhuizen behoort tot de verantwoordelijkheid van deze organisaties zelf.
Bent u bereid om de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten in de gehele productieketen van schoenen aan de orde te stellen bij de regeringen van landen waaruit Nederland veel schoenen importeert zoals India, China, Indonesië, Vietnam, Brazilië, Dominicaanse Republiek, Thailand, Bangladesh en Turkije?
De ambassades in de genoemde landen grijpen waar mogelijk de gelegenheid aan om aandacht te vragen voor de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten en zullen dit voortzetten.
De Turkse overheid is door Nederland ondersteund bij het bestrijden van kinderarbeid in de seizoensarbeid in de hazelnootpluk. In Brazilië is in een gesprek van de ambassade met het Ministerie van Sociale Ontwikkeling en Bestrijding van de Honger (Ministério do Desenvolvimento Social e Combate à Fome) het rapport onder de aandacht gebracht. De Nederlandse ambassade in de Dominicaanse Republiek (DR) geeft aan dat verschillende betrokkenen in de productieketen (waaronder ook Nederlandse leveranciers van grondstoffen) van mening zijn dat er in de schoenenindustrie in de DR geen sprake is van kinderarbeid omdat deze industrie gevestigd is in de streng gecontroleerde vrijhandelsparken waarvan toegang voor kinderen verboden is en streng wordt gecontroleerd.
In China komt Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen vrijwel altijd ter sprake in gesprekken tussen de Nederlandse posten en het bedrijfsleven. De posten wijzen bedrijven op de risico’s en verantwoordelijkheden (OESO-richtlijnen) en adviseren over aspecten als due diligence. De bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten staat op de agenda van de jaarlijkse EU-India mensenrechtendialoog. Ten aanzien van Vietnam geldt dat Nederland het door de International Labour Organization (ILO) opgezette Better Work programma financiert dat onder meer het naleven van arbeidsstandaarden tot doelstelling heeft en zich richt op de textielindustrie. Dit programma is uitgebreid en omvat nu ook de schoenenindustrie.
Tot slot is Nederland in EU-verband betrokken bij de bestrijding van kinderarbeid wereldwijd (antwoord4 van de Europese Commissie op de vragen E-007450/12 en E-007451/12).
Bent u bereid de Nederlandse ambassades in de bovengenoemde exporterende landen op de hoogte te stellen van de informatie van Stop Kinderarbeid en SOMO en hen te vragen deze informatie onder de aandacht te brengen van overheidsorganisaties, relevante bedrijven en werkgevers- en werknemersorganisaties?
Op verschillende manieren worden de posten geïnformeerd over MVO en kinderarbeid. In september jl. zijn alle posten geïnformeerd over een aantal aspecten van MVO, waarbij o.a. de brochure van de campagne Stop Kinderarbeid, het actieplan Out of Work and into School, is toegestuurd en de brochure van OECD-Watch over de OESO-richtlijnen. In augustus zijn de ambassades in China, India, Vietnam en Brazilië op de hoogte gebracht van het onderzoek van de campagne Stop Kinderarbeid. De posten zijn op de hoogte gebracht van de rapporten via het online MVO Portal, een voor de posten, NGO’s en bedrijven toegankelijk forum dat dient ter informatievoorziening en platform voor discussie.
Bent u als bewindspersonen bereid om als bewuste consument zelf schoenen en kleding te kopen van bedrijven met een adequaat beleid om kinderarbeid te bestrijden? Vindt u dat diplomaten als vertegenwoordigers van de Maatschappelijk Verantwoorde BV Nederland zo veel mogelijk verantwoorde kleding en schoeisel zouden moeten dragen? Zo ja, welke actie gaat u daartoe ondernemen?
Het dragen van verantwoorde kleding beschouw ik als een persoonlijke keuze voor zowel bewindspersonen als diplomaten. Zelf stel ik mij nu als bewindspersoon, maar ook al ver daarvoor, op als bewuste consument.
Het bericht ‘Dit is een klassiek voorbeeld van kinderhandel’ |
|
Frans Timmermans (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw opvatting over het artikel «Dit is een klassiek voorbeeld van kinderhandel»?1
Het artikel laat zien dat de problematiek van transfers van minderjarige spelers in de voetbalwereld nog steeds actueel is. Wat betreft de inhoud, kan ik geen oordeel geven over de specifieke casussen die aangehaald worden in het artikel. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat van betrokken partijen verwacht mag worden dat zij bestaande sportregels en regels van goed fatsoen in acht nemen.
Hoe verhoudt zich dit tot uw reactie op het artikel «De Slavische slavencontracten»?2
Ik blijf van mening, zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen naar aanleiding van het aangehaalde artikel heb ik aangegeven (Kamerstukken II, Aanhangsel Handelingen, 2011–2012, nr. 2923), dat clubs niet moeten willen werken met spelers die aan wurgcontracten gebonden zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de clubs om niet alleen naar de sportieve en financiële belangen te kijken maar ook naar de maatschappelijke voorbeeldfunctie die van het voetbal kan uitgaan. Ik heb in mijn eerdere beantwoording al duidelijk gemaakt dat ik de handel in jonge spelers ten principale verwerpelijk vind en dat deze handel door betrokken partijen (te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties en bonden) bestreden moet worden.
Als de wet wordt overtreden is dit ook een zaak van de overheid. Betrokken partijen moeten lang voor deze grenzen zijn bereikt, hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de financieel directeur van de Nederlands landskampioen voetbal zegt niets te weten over het aantrekken van een minderjarige speler die wordt uitgebuit door zijn makelaar op de «kindertransfermarkt», terwijl wel de contracten in het bezit zouden zijn van de betreffende voetbalclub?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de eerste en tweede vraag. Ter aanvulling daarop kan ik melden dat de KNVB Ajax zal verzoeken om de contracten aan de bond te doen toekomen.
Bent u, na 5 maanden wachten, nu wel geïnformeerd over de vraag wat de KNVB heeft gedaan richting de FIFA om een einde te maken aan de wurgcontracten die worden afgesloten door voetbalmakelaars zonder licentie? Zo nee, waarom niet?
De KNVB heeft mij laten weten dat het nog steeds overleg voert met betrokkenen, onder meer met de FIFA, om te komen tot aanpassing van de betreffende regelgeving. Het lastige in deze is dat de KNVB op vele situaties, waaronder de in het artikel beschreven casus, geen rechtstreekse invloed heeft. Dit geldt in het bijzonder wanneer het personen betreft die geen licentie hebben en dus ook niet onder de (werkingssfeer van de) regelgeving van de KNVB of FIFA vallen. In dergelijke gevallen kunnen uitsluitend de spelers en/of clubs (tuchtrechtelijk) ter verantwoording worden geroepen voor het zaken doen met niet-gelicentieerde spelersmakelaars.
Welke maatregelen heeft de KNVB de afgelopen 20 jaar genomen tegen makelaars die zich niet houden aan de regels en werken zonder licentie? Kunt u daar een overzicht van doen toekomen?
Tegen personen zonder een licentie kan de KNVB niet optreden. Zij vallen niet onder de regelgeving van de KNVB. In die gevallen kan de KNVB uitsluitend optreden tegen de spelers en clubs die gebruik maken van de diensten van een spelersmakelaar zonder licentie. Geregeld hebben de aanklager en de integriteitscommissie van de KNVB dienaangaande vooronderzoek gedaan.
Vanaf het seizoen 2004/2005 hebben er in totaal 74 tuchtzaken aangaande spelersmakelaars plaatsgevonden, waarvan een aantal betrekking had op het niet voldoen aan administratieve verplichtingen (bijvoorbeeld het inleveren van spelerslijsten). Het grootste deel van de tuchtzaken aangaande spelersmakelaars is geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. In de praktijk blijkt het vaak moeilijk om dergelijke zaken bewijstechnisch rond te krijgen omdat het niet lukt om de, voor een tuchtrechtelijke veroordeling vereiste, twee bewijsmiddelen boven water te krijgen.
Er wordt door de KNVB ook regelmatig onderzoek gedaan naar clubs, makelaars en spelers naar aanleiding van berichten in de media. Echter hieruit vloeien meestal geen tuchtzaken voort (deze zaken zitten dan ook niet in het voornoemde aantal van3. Ook in deze gevallen lukt het vaak niet om de zaken bewijstechnisch rond te krijgen.
Wat is uw mening over de opgelegde straffen en maatregelen in relatie tot de hoeveelheid incidenten rond makelaars?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording op de Kamervragen over dit onderwerp heb aangegeven (zie de verwijzing naar de Kamerstukken in het antwoord op vraag 2), heb ik vertrouwen in de regelgeving van de KNVB en het toezicht dat de bond daarop houdt. Partijen moeten zich houden aan de regels van de KNVB (en de FIFA) en het is aan de nationale bond die een licentie verstrekt aan een spelersmakelaar om controle hierop uit te oefenen en maatregelen te treffen indien niet aan de regelgeving wordt voldaan. Spelersmakelaars die een licentie van de KNVB hebben verkregen, moeten contracten ter registratie aan de KNVB voorleggen. Indien hierin bepalingen staan die strijdig zijn met de regelgeving, dan onderneemt de KNVB actie. Verder is het aan partijen wat zij af willen spreken in een contract. Een speler, en zijn ouders (in het geval van minderjarigen), hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Het voorgaande geldt voor de situatie op nationaal niveau, echter de aanpak zal ook op mondiaal niveau moeten plaatsvinden aangezien het contracteren van (zeer) jeugdige spelers wereldwijd voorkomt.
De regelgeving omtrent dit onderwerp op internationaal niveau wordt door de FIFA opgesteld en gehandhaafd. Voor internationale voetbaltransfers van spelers tot en met de leeftijd van 18 jaar geldt (buiten de EU) een verbod (tenzij de ouders verhuizen naar het land waar de nieuwe club is gevestigd, om niet-voetbal gerelateerde redenen). Binnen de EU zijn transfers tot 16 jaar verboden; voor transfers van 16–18 jarigen gelden stringente voorwaarden.
De FIFA heeft het huidige licentiesysteem van spelersmakelaars geëvalueerd en is van mening dat het systeem te diffuus en makkelijk te omzeilen is. Om die reden is de FIFA op dit moment doende een nieuw reglement op te stellen, waarbij wordt bezien of een vorm van certificering mogelijk is.
Is deze aanpak van spelersmakelaars afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de bereidheid in nationaal en Europees verband overleg te voeren met uw collega’s om te komen tot een eenduidige aanpak van makelaars zonder licentie, tien- tot twintigjarig durende wurgcontracten van jeugdspelers en een stevige en strafrechtelijke aanpak van de «kindertransfermarkt»? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op EU-niveau wordt momenteel een discussie gevoerd over spelersmakelaars en transfers, in het bijzonder voor minderjarigen. Dit gebeurt in het kader van een EU Expertgroep «Goed bestuur in de sport». In het onderdeel «spelersmakelaars & transfersysteem» van deze EU Expertgroep wordt gekeken hoe de toegang tot, en het toezicht op, het beroep van spelersmakelaars geoptimaliseerd kan worden en hoe er in de EU omgegaan kan worden met de transferregels voor met name jonge spelers. Nederland neemt actief deel aan deze EU Expertgroep, die in 2013 een advies zal uitbrengen aan de Raadswerkgroep Sport. Naar verwachting zal het daarna onderwerp van bespreking zijn in een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers.
Bent u bereid te komen tot eenduidige regelgeving op nationaal en Europees niveau, waarbij spelersmakelaars zich moeten onthouden van werkzaamheden voor spelers onder de 16 jaar? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.