Het bericht 'Bouwbedrijven rommelen met faillissementen' |
|
Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bouwbedrijven rommelen met faillissementen»?1
Ja.
Bent u, nu dergelijke geluiden steeds meer (bijvoorbeeld ook in de transportbranche) toenemen, voornemens in deze actie te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen over het onderwerp faillissementsfraude al is aangegeven heeft de overheid geen rol bij het voorkomen en bestrijden van faillissementsfraude2. Het voorkomen van dergelijke frauduleuze praktijken is een aangelegenheid van de werkgever en werknemer.
Voor de overheid is echter wel een rol weggelegd bij de strafrechtelijke aanpak van faillissementsfraude. Slachtoffers kunnen aangifte doen, waarna het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan. Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en complexiteit van de fraude kan dit onderzoek worden opgedragen aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst zoals de Inspectie SZW of de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Ook staan voor slachtoffers van ontslagfraude civielrechtelijke mogelijkheden open als er sprake is van faillissement met het oogmerk om afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming.
Bent u bereid om samen met sociale partners in bijvoorbeeld bouw en transport om tafel te gaan om een beeld te vormen van inhoud en omvang van de problematiek rondom «faillissementen met een luchtje» als ook om mogelijke maatregelen te bezien? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee is verwoord, heeft de overheid geen actieve rol bij de aanpak van faillissementsfraude. Er staat sociale partners echter niets in de weg om in gezamenlijkheid de problematiek in kaart te brengen en mogelijke maatregelen te bezien.
Bent u bekend met het fenomeen dat bouwvakkers worden ontslagen om vervolgens (veelal door hun voormalige werkgever) te worden ingehuurd als «zelfstandige»? Zo ja, vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Zo nee, wat wilt u daar tegen ondernemen?
In de afgelopen jaren is in diverse onderzoeken in opdracht van SZW aandacht besteed aan dergelijke vormen van gedwongen zelfstandigheid, zoals het onderzoek «Zelfstandigen zonder personeel» (EIM, 2008) en het onderzoek naar het gebruik van de overeenkomst van opdracht op de arbeidsmarkt (Research voor Beleid, 2011). In deze onderzoeken zijn constructies van ontslag gevolgd door gedwongen zelfstandigheid slechts sporadisch aangetroffen.
Als een werkgever bij het UWV ontslagaanvragen indient omdat hij om redenen van een doelmatige bedrijfsvoering werkzaamheden wil uitbesteden, dan worden die ontslagvergunningen in de regel verleend. Een dergelijke beslissing behoort immers tot de beleidsvrijheid van een ondernemer. Als het werk wordt uitbesteed aan zelfstandigen zonder personeel is het echter van belang of het hier een echte zelfstandige of een schijnzelfstandige betreft. Alleen als het werk wordt uitbesteed aan echte zelfstandigen kan een vergunning worden verleend. Onder een echte zelfstandige wordt in dit geval verstaan iemand die in het bezit is van een relevante Verklaring arbeidsrelatie Winst uit onderneming (VAR-Wuo), van wie aannemelijk is dat hij in fiscale zin als ondernemer kan worden aangemerkt en die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
In de enkele gevallen dat een werkgever de arbeidsovereenkomsten van werknemers wil beëindigen en daarvoor in de plaats contracten wil aangaan met diezelfde werknemers, of met anderen, met als uitsluitend doel om werknemerschap te vermijden, dan weigert UWV een ontslagvergunning. Het wel kunnen verlenen van een vergunning zou immers betekenen dat de werknemers in feite vogelvrij zijn.
Bent u van mening dat door het gigantische banenverlies in de bouw het voortbestaan van in de sector overeengekomen collectieve arrangementen omtrent bijvoorbeeld scholing en veilige arbeidsomstandigheden in gevaar komt?
De werking van afspraken uit een cao is gebaseerd op de omvang van het collectief. Bij een groot collectief is er meer financiële ruimte om collectieve arrangementen te kunnen realiseren. Verkleining van het collectief kan gevolgen hebben voor de financiële haalbaarheid van afspraken uit de cao. Op dit moment heb ik geen signalen dat sectorarrangementen in de bouw in gevaar komen. Als het gaat om het draagvlak voor cao’s in sectoren, wil ik wijzen op de recente adviesaanvraag aan de SER over dit onderwerp3. De SER is gevraagd om na te gaan of de draagvlakvergrotende initiatieven van cao-partijen die we nu zien voldoende zijn, of dat er nagedacht moet worden over een herstructurering van het cao- en avv- stelsel. Naar verwachting brengt de SER hierover in februari 2013 een advies uit, waarna het kabinet een standpunt zal innemen.
Cookies op de websites van de Publieke Omroep (NPO) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitvoering van de zogenaamde cookie-wet op de websites van de publieke omroep (NPO), zoals bijvoorbeeld op 3FM en Uitzending Gemist?
Ja.
Is het waar dat de reactie van de NPO (op de berichten over het cookie-beleid zoals bijvoorbeeld op nu.nl) dat ze «gebruikersstatistieken nu eenmaal moeten rapporteren naar OCW» enkel een argument biedt om analytics cookies als voorwaarde aan gebruikers te stellen, maar dat dit argument niet op gaat voor tracking cookies die voor hele andere doeleinden gebruikt worden?
Het is juist dat de NPO voor het optimaal uitoefenen van zijn mediawettelijke taak functionele en analytische cookies nodig heeft. Deze analytische cookies worden ook voor de eigen bedrijfsvoering gebruikt. De NPO gebruikt hierbij geen tracking cookies.
Daarnaast genereert de Ster inkomsten met internetreclame. Om hier in het veranderende medialandschap optimaal gebruik van te kunnen maken, wordt er door de Ster met advertentiecookies gewerkt. Volgens de Ster worden met deze cookies geen IP-adressen of NAW-gegevens verwerkt.
Ook worden via invoegtoepassingen van social media cookies geplaatst (zodat gebruikers met bijvoorbeeld hun Facebookaccount kunnen reageren onder berichten). Deze (tracking)cookies worden door derden geplaatst en het gebruik van deze cookies en de daarmee gegenereerde data komt voor rekening van deze derdepartijen. De NPO kiest ervoor deze invoegtoepassingen niet te blokkeren omdat dit de gebruiksvriendelijkheid niet ten goede komt, bovendien is het complex dit te realiseren.
Deelt u de mening dat de NPO zich onterecht achter de Telecommunicatiewet verschuilt wanneer voor gebruikers, die niet gevolgd willen worden door tracking cookies, de website op zwart wordt gezet?
Nee, de Telecommunicatiewet schrijft voor in welke gevallen toestemming moet worden gevraagd om cookies te plaatsen. De NPO plaatst geen cookies zonder toestemming vooraf.
Bent u van mening dat de NPO ook een optie zou moeten bieden om enkel analytics cookies te accepteren?
Nee, ik vind dat de NPO zich aan de wet moet houden en de gebruikers goed moet informeren over het gebruik van cookies. Het media-aanbod dat de Ster verzorgt (reclame) voor de landelijke publieke mediadienst on- en offline maakt onderdeel uit van het publieke bestel. De Ster kan daarom de middelen toepassen die zij noodzakelijk acht bij het verkopen van reclame, mits zij zich daarbij aan de Telecommunicatiewet en de Wet bescherming persoonsgegevens houdt. Voor wat betreft de toepassing van sociale media zie ik, gezien de enorme populariteit van deze sociale media en de kosten en complexiteit die een gedifferentieerde toegang met zich meebrengen, hier niet de noodzaak van in.
Kunt u zo snel mogelijk het gesprek aan gaan met de NPO om te regelen dat gebruikers ook zonder gevolgd te worden door tracking cookies gebruik kunnen maken van de websites van de NPO?
Nee, ik vind dat de NPO zich aan de wet moet houden en voor het overige verwijs ik naar de antwoorden onder twee en vier.
Export elektronica naar China en Afrika |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afval illegaal «gedumpt» door overheid»?1
Ja, dat is mij bekend.
Is het waar dat een tiental gemeenten elektronische apparatuur vanuit het oogpunt van financieel voordeel buiten WeCycle om aan handelaren verkoopt? Zijn gemeenten verplicht al het elektronisch afval door WeCycle te laten verwerken?
Ja, dit is waar.
De producentenstichting Wecycle, die verantwoordelijk is voor het ophalen, sorteren en recyclen van elektronisch afval door gecertificeerde bedrijven, heeft onderzoek laten uitvoeren naar de mate waarin gemeenten hun afspraken met Wecycle nakomen. Deze afspraken houden in dat gemeenten alle elektronica-afval dat zij inzamelen, afgeven aan Wecycle, in ruil voor een kostendekkende vergoeding. Geconstateerd is door Wecycle dat 60 gemeenten een deel van het elektronica-afval met restwaarde verhandelt aan andere partijen, om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren. Dit is, volgens Wecycle, in strijd met hun overeenkomst, wat een privaatrechterlijke zaak is.
Gemeenten zijn niet verplicht om met Wecycle een overeenkomst af te sluiten.
Zij mogen het ingezameld afval ook afgeven aan individuele inzamelaars en verwerkers die een vergunning hebben of op de lijst van inzamelaars (VIHB lijst) staan.
Klopt het dat deze stroom elektronisch afval door deze handelaren op illegale wijze wordt verwerkt op dubieuze sloopplaatsen in China en Afrika? Hoe groot is deze stroom afval? Is dit tien tot twintig procent van al het elektronisch afval?
Indien gemeenten zelf een deel van hun elektronisch afval verhandelen, is er geen zicht op wat er met dit afval gebeurt, omdat het niet geregistreerd wordt. Recent onderzoek van Wecycle (www.wecycle.nl/futureflows) stelt dat ongeveer 3% van het afgedankte afval in de illegale export terecht zou kunnen komen. Dit is veel lager dan de 10–20% die in het artikel wordt genoemd.
Jaarlijks worden in Europa honderden illegale afvaltransporten tegengehouden,
waarvan een deel betrekking heeft op elektronisch afval 2. Hoe groot de stroom illegaal afval is, is niet aan te geven. Het gaat immers om een illegale stroom die zich onttrekt aan het zicht.
Hoe komt het dat deze handelaren een vergunning krijgen voor het exporteren van dit afval?
De export van afvalstoffen is gereguleerd in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Er wordt op grond van de EVOA geen toestemming verleend voor de export van afgedankte apparatuur die als afval is aan te merken, naar derde wereld landen.
Bij de export van tweedehands apparaten gaat het niet om afval, maar om hergebruik van een product. Dan is de EVOA niet van toepassing.
Is dit bericht, in combinatie met de berichten over illegaal afvaltransport naar China en Indonesië en de verontrustende conclusies van het recente rapport van de Algemene Rekenkamer over afvaltransport2, voor u voldoende reden om op korte termijn actie te ondernemen om illegaal transport van afval terug te dringen?
Mijn ministerie spant zich al jaren in om illegaal afvaltransport terug te dringen. De handhaving van de EVOA regelgeving is en blijft een belangrijke taak binnen het afvalveld.
De (voorloper van de) Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft de afgelopen tien jaren een groot aantal acties en interventies uitgevoerd in de inzamel- en verwerkingsketen van afgedankte elektrische en elektronische apparaten. De aanpak en resultaten staan beschreven in het rapport «Evaluatie en vooruitblik ketenproject elektrische en elektronische apparaten 2010 – VROM-Inspectie». Dit rapport geeft een compleet overzicht van alle activiteiten en de resultaten van de afgelopen jaren.
De inspanningen richtten zich op meerdere schakels in de keten, zoals milieustraten, kringloopwinkels, elektronica-winkels, handelaren, locaties waar containers worden geladen en exporteurs. Het evaluatierapport geeft aan «dat het Nederlandse aandeel in de hoeveelheid illegale geëxporteerde elektronica afval sinds 2008 afneemt. Aangezien de intensiteit van de handhaving in de havens in die jaren niet wezenlijk is veranderd, is dit een indicatie dat de handhavings-inspanningen gericht op het indammen van de stroom afgedankte elektronica uit Nederland vruchten beginnen af te werpen».
Elektronisch afval blijft ook de komende jaren een belangrijke prioriteit in het handhavingswerk van de ILT.
Deelt u de conclusie dat de export van afval op papier goed geregeld is, maar in de praktijk veel te wensen over laat? Wat gaat u doen met het rapport van de Algemene Rekenkamer waarin geconcludeerd wordt dat het zicht op de effecten van de handhavingsactiviteiten van de handhavingspartners beperkt is, het zicht op het functioneren van de gehele keten beperkt is en er een onverklaarbaar hoog sepotpercentage van EVOA-zaken optreedt?3
In zijn reactie op de aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer, die in het betreffende Rekenkamer rapport is opgenomen, heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven op welke wijze hij het toezicht op het transport van afval verder verbetert. In het kort komt dat neer op een aantal activiteiten gericht op verbetering van de samenwerking en afstemming tussen verschillende betrokken instanties binnen en buiten Nederland door middel van verdere uitwisseling van informatie. Daarmee wordt bewerkstelligd dat het risicogerichte toezicht steeds effectiever zal zijn.
Voor een compleet overzicht van deze activiteiten verwijs ik graag naar de reactie van mijn voorganger op het rapport en naar de binnenkort door u te ontvangen antwoorden op de feitelijke vragen die naar aanleiding van het rapport door uw kamer aan mij zijn gesteld.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer reeds aangegeven de zorg over het hoge sepotpercentage inzake EVOA te delen. Daarbij wijst hij op een lopend onderzoek van het OM naar de achtergrond hiervan en geeft aan dat de uitkomsten van dat onderzoek zullen worden gebruikt voor het verbeteren van de strafrechtelijke handhaving.
Beschouwt u het probleem van illegale export van afval als supranationaal probleem? Op welke manier zou u dit probleem kunnen aanpakken? Zouden daarvoor op internationaal niveau afspraken moeten worden gemaakt?
Ja, illegale export betreft een supranationaal probleem. Daarom werkt de ILT ook samen met andere toezichthouders wat betreft de handhaving. Daarnaast onderhoudt de ILT contacten met de autoriteiten van de belangrijke bestemmingslanden in Azië en Afrika.
Verder beschik ik, vanuit de Europese regelgeving, over twee manieren om dit probleem aan te pakken.
Samen met stakeholders (gemeenten, producenten,verwerkers en detaillisten) bekijk ik de komende periode hoe de richtlijn zodanig geïmplementeerd kan worden dat de keten verder gesloten kan worden en (illegale) lekken verder teruggedrongen kunnen worden.
Ik verwacht dat over circa een half jaar de ontwerpregelgeving de vaststellingsprocedure in gaat, waarbij is voorzien in een voorhangprocedure voor het Parlement.
Ict-onderwijs in het hoger beroepsonderwijs en op de universiteit |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden it-banen in Nederland gaan verloren»?1
Is het waar dat tekortschietend ict-onderwijs banen zal kosten? Zo ja, welke problemen in het onderwijs zijn daarvan de reden?
Bent u bereid om in overleg te treden met de aanbieders van ict-opleidingen en de in het bericht vermelde bedrijven om eventuele problemen met de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Kamer voor het kerstreces schriftelijk te informeren over de eventueel geconstateerde problemen en de voorgestelde oplossingsrichting?
Over strengere eisen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het verstrekken van kredieten |
|
Mei Li Vos (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Waarom is het verlenen van kredieten aan het MKB nu riskanter dan kredietverlening aan het grootbedrijf (GB) dan vóór de kredietcrisis van 2008?1
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Structureel zijn de risicoverschillen tussen het MKB en het grootbedrijf (GB) als gevolg van de crisis niet toegenomen. Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export, die zich beter ontwikkelt, een rol spelen.
Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Dit is op zich een reële ontwikkeling. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de oplag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Van de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) kan gebruik worden gemaakt als de onderneming een gezond toekomstperspectief heeft, maar onvoldoende zekerheden om voor krediet in aanmerking te komen. Voor het MKB speelt financiering op basis van zekerheden in het algemeen een grote rol. Het risico van de onderneming neemt door de borgstelling niet af, alleen de dekkingspositie voor de kredietverstrekker verbetert voor het moment dat niet langer aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat het MKB een hogere rente moet betalen dan het grootbedrijf (GB)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens reageren op het bericht de Rabobank constateert dat het totale kredietvolume van MKB-bedrijven het afgelopen kwartaal is gedaald?2
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Het bericht van Rabobank lijkt te indiceren dat de hiervoor genoemde ontwikkelingen doorzetten.
Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
In hoeverre is kredietverlening aan het MKB riskanter dan aan grote ondernemingen, gegeven het bestaan van garanties als de Borgstellingsregeling MKB?
Zie antwoord vraag 1.
Is het, volgens de banken, toegenomen risico om krediet te verstrekken aan het MKB reëel? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen van de president van de Nederlandse Bank (DNB) dat deze trend ongewenst is? Zo nee waarom niet?
In het Overzicht Financiële Stabiliteit van DNB wordt gesteld dat banken een prikkel kunnen hebben om de kredietvraag niet te accommoderen, om op die manier hun kapitaalratio te verbeteren. Wanneer de kredietvraag weer aantrekt, zou dit de economische groei kunnen remmen. Dat is ongewenst. Diverse indicatoren wijzen op dit moment echter op het achterblijven van de kredietvraag. Gezien de onzekere economische vooruitzichten is dat niet onlogisch.
Deelt u de mening dat het voornemen van de banken om de leencriteria aan het MKB flink te verscherpen op termijn funest is voor de innovatie en werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Aangescherpte leencriteria kunnen innovatiemogelijkheden remmen. Hierbij moet worden aangetekend dat de aangescherpte criteria deels een weergave zijn van de nieuwe economische realiteit: kredieten zullen minder makkelijk worden verstrekt dan in de periode voor 2008. Gegeven de risico’s die banken op deze «makkelijke» kredieten bleken te lopen tijdens de crisis is het economisch verstandig dat banken hier terughoudender in zijn geworden. Wel is het belangrijk ervoor te zorgen dat goede bedrijfsplannen nog steeds voldoende financiering krijgen. Uit diverse indicatoren blijkt gelukkig dat de kredietverlening aan het MKB tot nu toe gemiddeld redelijk op peil is gebleven en de rente lager ligt dan voor de crisis. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen. Het financieringsinstrumentarium van mijn ministerie is daarnaast primair op het MKB gericht.
In hoeverre worden alternatieve manieren van financiering (Kredietunies, achtergestelde leningen voor het MKB (het Nederlandse MKB Fonds, NMF), crowdfunding, Nederlandse Participatie Exchange (NPEX) en Nationale Investeringsbank, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, investeringsfondsen van pensioenfondsen) toegepast dan wel overwogen als instrument om de kredietverlening aan het MKB te versterken?
Sinds het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) worden alternatieve vormen van financiering actief onderzocht en gestimuleerd. Zo heb ik een startkrediet verstrekt voor het opzetten van enkele pilots met Kredietunies, bezie ik samen met mijn ambtgenoot van Financiën, de toezichthouders en initiatiefnemers op welke wijze Kredietunies kunnen worden ingepast in het huidige toezichtskader, heb ik ronde tafelgesprekken tussen crowdfundingplatforms en toezichthouders georganiseerd en zal ik binnenkort op dit gebied een onderzoek starten naar ontwikkelingen en samenwerkingsmogelijkheden, en is sinds 19 oktober de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) opengesteld voor niet-banken. Daarnaast overleggen mijn medewerkers regelmatig met nieuwe initiatieven, waarvan een aantal in uw vraag genoemd, waarbij deze geïnformeerd worden over de ontwikkelingen ten aanzien van MKB financiering, bestaande stimuleringsmaatregelen en samenwerkingsmogelijkheden.
Hoeveel krediet is inmiddels verstrekt door het Innovatiefonds MKB+ sinds de start op 1 januari 2012?
Vanuit het InnovatiefondsMKB+ zijn sinds 1 januari vijf nieuwe investeringsfondsen gefinancierd met in totaal € 16 mln. en is € 24 mln. direct geïnvesteerd in innovatieve ondernemingen. Daar bovenop wordt verwacht dat dit jaar vanuit innovatieve ondernemingen ongeveer € 60 mln. aan financiering zal worden gevraagd, waarvan nu ongeveer € 40 mln. al in behandeling is bij het Agentschap NL.
Kunt u een overzicht geven van de verstrekte kredieten en projecten die worden ondersteund door het Innovatiefonds MKB+?
Ja, in onderstaande tabel staat een overzicht van de financieringen vanuit het InnovatiefondsMKB+ in 2012.
Naam fonds
Doelgroep van het investeringsfonds
5square Seed Fund I B.V.
Technologische, innovatieve of creatieve ondernemingen jonger dan vijf jaar. Focus op de sectoren: informatietechnologie, financiële dienstverlening, educatie, IT-portals, social media en entertainment.
Zeeuws Investeringsfonds B.V.
Er is geen specifieke sectorfocus, maar geografisch ligt de primaire focus op de regio Scheldemonde (Zeeland, Brabant, Zuid-Holland en Vlaanderen) met specifiek aandacht voor Zeeland.
Enabling Technology Fund BV i.o.
Vroege fase ondernemingen in de sectoren: mobiel, cloud/SaaS, convergentie en nieuwe media.
TIIN TechFund 3 BV
Vroege fase technologiebedrijven met als focus ICT (incl. nano/micro systeem technologie), medische technologie en innovatieve maakindustrie.
Holland Venture Zorg Innovaties I BV
Innovatieve MKB-ondernemingen die nog in de beginfase van ontwikkeling verkeren, actief zijn binnen de zorgsector (innovatieve behandelmethoden, – hulpmiddelen en -processen) en een aanzienlijke groeipotentie kennen.
Naam onderneming
Naam innovatieproject
Omschrijving innovatieproject
Aeon Astron Europe BV
Artificial biocornea
Biotech bedrijf dat nieuwe innovatieve producten ontwikkelt op het gebied van weefselregeneratie. Het gaat nu vooral om producten op het gebied van oogheelkunde, zoals een kunstmatig hoornvlies (biocornea) en een biolens.
Xenikos B.V.
T-Guard, resetting the immune system
Biotech bedrijf dat een experimenteel medicijn ontwikkelt gebaseerd op de werking van antilichamen. Het medicijn kan het immuunsysteem van patiënten «resetten» door snel en efficiënt ongewenste T-cellen te vernietigen.
To-BBB Technologies BV
Brain-targeted anti-inflammatory therapy for Multiple Sclerosis
To-BBB ontwikkelt innovatieve drug delivery technologie voor hersenaandoeningen.
Mapper Lithography Holding B.V.
Development of the Matrix 1.1: Imaging
Mapper ontwikkelt een volgende generatie lithografiemachine op basis van parallelle elektronenbundels voor het produceren van halfgeleiders zonder hulp van een masker.
AM- Pharma Holding B.V. verh.
Verhoging
AM-Pharma is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de preklinische en klinische ontwikkeling van alkalische fosfatase voor de behandeling van ernstige aandoeningen waarbij ontsteking een belangrijke rol speelt.
Fysicon Groep B.V.
QynetiQ CompaQt
Fysicon ontwikkelt hard- en software voor medische apparatuur. QynetiQ is een hemodynamisch meetsysteem.
AlcmAir
A step beyond healing limits «VitaQ"
Het medische technologie bedrijf AlcmAir Partners ontwikkelt de VitaQ, een nieuwe generatie anesthesie en beademingsapparatuur. Deze ontwikkeling geeft de arts veel meer controle (zuurstofverbruik patiënt en onbloedige hartfunctiemeting) over de interacties tijdens operaties en op de intensive care afdeling, waardoor de patiënt veel nauwkeuriger beademd of onder narcose gebracht kan worden.
NDF Special Light Products Bv
Color conversion by remote phosphor
NDF ontwikkelt een backlicht voor LED beeldschermen voor mission-critial applicaties.
Innoluce B.V.
Engineering pilot voor de laserprintermarkt
Innoluce ontwikkelt MEMS voor toepassing in laserprinters.
OLED technologies and Solutions B.V.
The development of advanced materials: Making an Organic Light Emitting Diode Stack
OLED ontwikkelt een innovatief productieproces om met inktjetprinten OLED beeldschermen te maken.
Simax
LED Stepper
Simax levert een compleet pakket van ontwikkelings- en ondersteuningsdiensten aan gebruikers van machines voor het produceren van halfgeleiders en helpt klanten hun lithografische productie-uitrusting te optimaliseren.
NEO BV
Satsignals
NEO levert informatie op basis van satelliet- en luchtfoto's en ontwikkeld software voor het geautomatiseerd detecteren van wijzigingen.
Femtogrid Energy Solutions B.V.
Femtogrid Solar System
Femtogrid ontwikkelt energie-efficiënte beheersystemen.
ORCA Therapeutics
CLinical Development an effective oncolytic andenovirus
ORCA Therapeutics BV is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van nieuwe anti-kanker behandelingen met oncolytische replicatiecompetente middelen.
Vijf ondernemingen
Informatie is binnenkort publiceerbaar.
Op welke manier kan het Innovatiefonds MKB+ volgens u worden omgevormd tot een Nationale Investeringsbank, zoals bedoeld in het verkiezingsprogramma van de PvdA?
Een besluit hiertoe is aan een volgend kabinet. Ik zal me beperken tot de technische mogelijkheden. Het oprichten van een nieuwe institutie is vanzelfsprekend mogelijk, maar zal wel tijd kosten om dit te implementeren. Wanneer gehecht wordt aan een snellere oplossing kan dit gevonden worden in het aanpassen van het bestaande instrumentarium. Het bestaande instrumentarium omvat reeds een garantieregeling (Groeifaciliteit), die hetzelfde doel heeft als de garantieregeling Bijzondere Financiering, op basis waarvan de NIB destijds risicokapitaal in de vorm van achtergestelde leningen verstrekte. Daarnaast is het Innovatiefonds MKB+ beschikbaar. Dit fonds richt zich nu op risicokapitaal voor innovatieve bedrijven. Het toevoegen van risicokapitaal voor niet innovatieve bedrijven is in technische zin mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van alle bestaande instrumenten en alle instrumenten die worden overwogen of voorbereid?
In de benuttingsrapportage die ik halfjaarlijks de Tweede Kamer aanbied3 zijn de EL&I bedrijfsfinancieringsinstrumenten opgenomen. Dit zijn: Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO), Groeifaciliteit, SEED-faciliteit, Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Microkredieten. Verder zijn opgenomen de instrumenten die aan bedrijfsfinanciering verwant zijn: de Exportkredietverzekering (EKV) en de Innovatiekredieten. De rapportage bevat ook de benutting van de Garantstelling Landbouw en de Garantstelling Landbouw Plus.
Daarnaast is dit jaar Finance for International Business opengesteld voor Nederlandse mkb-ondernemingen met een Nederlandse vennootschap, die willen investeren in China, India, Vietnam, Colombia of Zuid-Afrika. Naar verwachting zal voor eind dit jaar de aangepaste Garantieregeling Scheepsnieuwbouw worden gepubliceerd. De introductie van het Fund-of-Fund als onderdeel van het Innovatiefonds MKB+ is voorzien voor eind van het jaar.
Op dit moment liggen de Garantstelling Zeevisserij en de Garantstelling Aquacultuur bij de Europese Commissie. Beide regelingen doorlopen een staatssteunprocedure. Ik ben voornemens deze regelingen na goedkeuring van de Europese Commissie open te stellen.
Welke rol kan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) spelen om het MKB het benodigde krediet te verschaffen?
Ik zie geen rol voor BNG weggelegd bij het direct verlenen van kredieten aan MKB bedrijven. De kerntaak van BNG is het verstrekken van lange termijnkredietverlening tegen lage tarieven aan decentrale overheden en aan door deze overheden gegarandeerde instellingen in de semipublieke sector. Deze taak is zo afgesproken tussen de bank en haar aandeelhouders en is ook statutair vastgelegd. Ik acht het onverstandig en onwenselijk als BNG buiten het terrein van haar kerncompetenties zou treden. Kredietverlening aan het MKB past niet in het bedrijfsmodel van de bank, dat gebaseerd is op zeer kredietwaardige klanten en mede daardoor op een hoge credit rating van BNG. Dit model vertaalt zich in lage inkooptarieven die de bank doorgeeft aan de decentrale overheden en woningcorporaties in Nederland. De BNG beschikt ook niet over de organisatie om kredieten aan grote aantallen MKB bedrijven te verstrekken.
Welke rol kunnen pensioenfondsen spelen? Op welke manier kunnen zij bewogen worden om meer in Nederland te investeren? Kunt u de sociale partners daarop aanspreken?
De primaire verantwoordelijkheid van pensioenfondsen is een optimaal rendement op hun beleggingen. Binnen die randvoorwaarde bekijken pensioenfondsen of en waar ze in Nederland kunnen investeren. Getuige hun recente betrokkenheid bij de aanleg van de N33 zien pensioenfondsen hiervoor nieuwe mogelijkheden.
Bent u van plan, gelet op de uitspraak van de bankpresident dat het MKB weinig alternatieven heeft voor bancaire kredietverlening, de alternatieve vormen van financiering actief in het beleid uit te dragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de bankpresident bevestigt het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) uit 2011. Op basis van dit advies ben ik in 2011 gestart met het actief stimuleren van nieuwe vormen van kredietverlening. Zie het antwoord op vraag 8 voor een beschrijving van op dit gebied reeds ontplooide activiteiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 november 2012?
Middels toezending van deze antwoorden heb ik aan deze wens van u voldaan.
De noodzaak om cookies te accepteren voor bezoekers van NPO websites |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA), Maxime Verhagen (CDA) |
|
Is het waar dat er afspraken zijn tussen de NPO1 en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waaraan de NPO zich voor wat betreft zijn websites dient te houden en dat deze afspraken betekenen dat de NPO van bezoekers van de websites toestemming moet eisen om cookies te gebruiken? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover gedetailleerd in te lichten waarbij u ingaat op de functionaliteit waarvan de NPO meent dat deze niet te realiseren is zonder gebruik van cookies?2
Op 1 juli 2012 is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet – de zogenoemde nieuwe cookiebepaling – van kracht geworden. De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) vraagt alle gebruikers voorafgaand aan het bezoek van de websites (eenmalig) om toestemming voor het plaatsen van cookies.
Cookies zijn er in vele soorten en maten. De NPO maakt gebruik van vier verschillende soorten cookies voor verschillende doeleinden. Voor de zogenoemde functionele cookies is op grond van de nieuwe wetgeving geen toestemming vereist. Dit zijn cookies die noodzakelijk zijn voor de werking van de website. Daarnaast maakt de NPO gebruik van analytische cookies die worden gebruikt voor het verzamelen van webstatistieken. De analytische cookies geven de NPO inzicht in het gebruik van de website en de daarop aangeboden audio en video. Deze cookies worden niet gebruikt om het surfgedrag van bezoekers van andere websites te bekijken en zijn geen tracking cookies. Zoals bij het Algemeen Overleg Telecommunicatie van 21 november jongstleden is toegezegd wordt momenteel onderzocht of, en zo ja onder welke voorwaarden, analytische cookies kunnen worden beschouwd als noodzakelijk cookies, zodat ook voor deze cookies toestemming achterwege zou kunnen blijven.
Het verzamelen van gebruikersstatistieken, door middel van plaatsing van analytische cookies, vindt plaats op grond van generieke afspraken over het bereik van de landelijke publieke mediadienst. Deze afspraken zijn vastgelegd in het concessiebeleidsplan en de prestatieovereenkomst en vloeien voort uit art. 2.20 lid 2 a en art. 2.22 lid 2 a Mediawet. De NPO maakt sinds 2012 onderscheid tussen het bereik van audio- en videodiensten en niet langer afzonderlijk voor televisie, radio en internet. Om de bereikdoelstellingen te kunnen toetsen is bereikonderzoek op internet nodig. Hiervoor worden analytische cookies gebruikt. Er zijn op dit moment geen andere technieken die op het huidige detailniveau inzicht bieden in het gebruikersgedrag. Daarnaast maakt de NPO ook aanvullend gebruik van het Internet Bereikonderzoek van de STIR. De analytische cookies worden ook gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering.
Er wordt verder gebruik gemaakt van reclamecookies voor de uitvoering van de mediawettelijke taak van de Ster en er zijn cookies voor het gebruik van invoegtoepassingen van sociale media (bijvoorbeeld Facebook en Google+).
De NPO vraagt, mede namens de Ster en eerdergenoemde sociale media, voor het gebruik van al deze cookies vooraf expliciet toestemming.
Ik hecht er tot slot veel waarde aan dat de publieke omroep voldoende inzicht heeft in het gebruik van zijn websites zodat het aanbod kan worden aangepast aan de wensen van de gebruikers.
Is er overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de cookiewetgeving en de effecten daarvan op de bereikbaarheid van de websites van de NPO?
Er is hierover geen voorafgaand overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken.
Kunt u toelichten of de gegevens, die de NPO ontvangt dankzij de implementatie van cookies, inderdaad uitsluitend de veilige en stabiele werking van de websites zelf ten doel hebben, dan wel nodig zijn om te voldoen aan een eerder genoemde verplichting die is opgelegd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of dat die gegevens tevens aan derde partijen worden verstrekt voor andere (commerciële) doeleinden?
Het is juist dat de NPO voor het uitoefenen van zijn mediawettelijke taak functionele en analytische cookies nodig acht. Daarnaast genereert de Ster inkomsten met internetreclame. Om hier in het veranderende medialandschap optimaal gebruik van te maken werkt de Ster met advertentiecookies. Deze cookies worden onder meer gebruikt om ervoor te zorgen dat iemand een reclame niet twee keer achter elkaar ziet. Daarnaast kan de reclame worden afgestemd op de bezoeker. Op grond van art. 2.99 Mediawet is de Ster verantwoordelijk voor de inhoud van de reclameblokken en reclame-uitingen voor de landelijke publieke mediadienst. Binnen de Mediawettelijke kaders heeft de Ster de zelfstandige bevoegdheid al datgene te doen dat zij noodzakelijk acht voor de invulling van dit media-aanbod. Zoals bekend vloeien de inkomsten van de Ster terug in de mediabegroting. Overigens zijn al deze gegevens volgens de NPO en de Ster niet herleidbaar tot identificeerbare natuurlijke personen, en wordt vooraf toestemming gevraagd van de gebruiker.
Naast de wettelijke verplichtingen en de toepassing van reclamecookies gebruikt de NPO ook cookies voor de eigen bedrijfsvoering. Trackingcookies zijn geen onderdeel van de analytische cookies die de NPO hanteert.
Voor het gebruik van social media worden door derden via de websites van de NPO op de computers van eindgebruikers cookies geplaatst. Deze cookies kunnen trackingcookies bevatten waarbij de gegevens die worden verzameld ook aan derden kunnen worden verstrekt. Het gebruik van deze gegevens komt voor rekening van de desbetreffende sociale media aanbieder. Gebruikers kunnen op de websites van deze desbetreffende sociale media aanbieders lezen waar de verzamelde gegevens voor worden gebruikt.
Bent u bereid de Kamer de parameters ofwel de datasets, die nu door de cookies op NPO websites worden geregistreerd, – over zowel de gebruikers van de sites als het gebruik zelf – te doen toekomen voor zover deze inderdaad onderdeel zijn van een verplichting opgelegd vanaf de zijde van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De NPO dient zich te houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en heeft zicht aangesloten bij de Gedragscode voor onderzoek en statistiek. Dit betekent dat de NPO wel geanonimiseerd gegevens verzamelt en kan verspreiden op geaggregeerd niveau ten behoeve van rapportages over de naleving van de prestatieovereenkomst, maar dat de NPO in geen enkel geval datasets kan, mag of zal afstaan aan derden.
Onnodig en te duur ‘rood staan’ op betaalrekeningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
Deelt u de mening dat rood staan op een rekening en tegelijkertijd over spaargeld beschikken vanuit financieel oogpunt onverstandig is?
Ja. Als de debetrente hoger is dan de rente op een tegoed op een spaarrekening, wat meestal het geval is, kan dit inderdaad onverstandig zijn.
Welke initiatieven heeft u genomen om onnodig rood staan tegen te gaan? Wat is het resultaat van deze initiatieven?
Ik deel uw mening dat onnodig rood staan zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Hiertoe zijn diverse wettelijke en toezichtsmaatregelen genomen. Wettelijke maatregelen hebben betrekking op de informatieverstrekking en de maximum kredietvergoeding. Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden zijn op 25 mei 2011 onder de Wet op het financieel toezicht (Wft) gebracht (bij implementatie van de
Richtlijn Consumentenkrediet (2008/48/EG)). Dit betekent dat ook bij roodstand regels van toepassing zijn met betrekking tot de informatieverstrekking, kredietregistratie en het voorkomen overkreditering. De maximum kredietvergoeding is ook op roodstanden van toepassing. Door deze maatregelen wordt de consument beter geïnformeerd over de kosten van rood staan en beschermd tegen overkreditering.
Op het terrein van consumentenbescherming treedt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op. Aangezien langdurige roodstand niet in het belang van de klant is, heeft de AFM in 2011 en 2012 aandacht besteed aan langdurige roodstand bij banken. De AFM heeft navraag gedaan naar hoe banken omgaan met langdurige roodstand van hun klanten. De AFM heeft daarbij aan de banken laten weten dat rood staan bedoeld is voor tijdelijke overbrugging. De AFM heeft de resultaten in 2011 aan de banken teruggekoppeld en in 2012 is dezelfde exercitie herhaald. De resultaten van de voortgang worden nu geanalyseerd en binnenkort teruggekoppeld aan de banken. De AFM gaat hierbij na of in het belang van de klant wordt gehandeld.
Als het tarief voor een geoorloofde debetstand (aanmerkelijk) hoger ligt dan een vergelijkbaar doorlopend krediet, is het in het belang van die klant dat de bank hem persoonlijk en actief wijst op dit prijsverschil en dat de bank een concreet aanbod doet om de roodstand om te zetten in een voordeliger doorlopend krediet (of bij voorkeur een aflopend krediet). Een relatief groot verschil in tarieven tussen de geoorloofde debetstand en het doorlopend krediet is niet in het belang van de klant.
In aanvulling op deze maatregelen zal ik een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager plafond te gaan en naar de onderbouwing van dit plafond. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Naast het opleggen van eisen aan de aanbieders van krediet, onderneem ik acties om de vragers van krediet, de consument, financieel bewuster te maken zodat de consument zijn eigen verantwoordelijkheid kan waarmaken. Vanuit Wijzer in geldzaken wordt aandacht besteed aan verantwoord lenen en het op orde hebben van de financiële administratie. Aangemoedigd wordt dat consumenten om (onverwachte) aankopen te bekostigen sparen en niet lenen. Ook besteedt Wijzer in geldzaken veel aandacht aan jongeren. De Week van het geld is bijvoorbeeld een initiatief van Wijzer in geldzaken dat er op is gericht om kinderen in het basisonderwijs te leren omgaan met geld. Jong geleerd is immers oud gedaan.
Bent u bereid om met de sector te kijken hoe onnodig rood staan, bijvoorbeeld door tegelijkertijd geld op een spaarrekening te hebben, tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik het van belang vind dat consumenten niet onnodig rood staan, wil ik graag met de sector kijken welke maatregelen kunnen worden genomen om onnodig rood staan tegen te gaan. Overigens hebben banken daar inmiddels al initiatieven toe genomen. Zo bieden veel banken mogelijkheden tot «automatisch saldo aanvullen» en «saldo-waarschuwingen». Met de eerste functionaliteit kan de consument zelf instellen dat indien het saldo op zijn betaalrekening beneden een bepaald bedrag komt, het saldo automatisch wordt aangevuld vanaf zijn spaarrekening. In het tweede geval wordt de consument gewaarschuwd indien hij een negatief saldo heeft, zodat hij hier zelf op kan reageren. Het uitgangspunt bij deze initiatieven is dat de consument zelf grip op zijn eigen geld houdt en zelf kan bepalen of hij de beschikbare tools wil gebruiken of niet en in welke mate. Tevens hebben enkele banken onlangs een mobiel bankieren app geïntroduceerd waardoor consumenten beter grip op hun financiële positie hebben gekregen. Uit een recent onderzoek van ING blijkt dat 28% van de ondervraagde gebruikers van een mobiele app voor bankzaken minder vaak rood staan sinds zij bankzaken via hun mobiele telefoon kunnen regelen. Daarnaast worden rekeningen vaker op tijd betaald en zegt 20% van de gebruikers meer te sparen dan voor de introductie van de mobiel bankieren app.
Is het waar dat sommige banken een hoger percentage vragen dan het wettelijk toegestane «jaarlijkse kostenpercentage» van ongeveer 15%? Zo ja, bent u bereid om met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in contact te treden om hiertegen op te treden?
De AFM heeft niet geconstateerd dat aanbieders van krediet een hoger percentage dan de maximum toegestane kredietvergoeding van 15% berekenen.
De berekening van de maximum toegestane kredietvergoeding moet in beginsel conform de berekening van het jaarlijks kostenpercentage geschieden omdat daarmee zoveel mogelijk aangesloten wordt bij de Europese transparantie-eis. Als het jaarlijks kostenpercentage boven de maximumkredietvergoeding (gedefinieerd als de wettelijke rente plus 12%, op dit moment 15%) uitkomt vanwege bijkomende kosten van de bankrekening, mogen aanbieders echter uitgaan van een alternatieve berekeningswijze, de zogeheten effectieve kredietvergoeding. Bij de berekening van de effectieve kredietvergoeding hoeven deze bijkomende kosten (zoals de kosten van een betaalrekening of betaalpakket) niet te worden meegenomen. Er staan immers andere diensten tegenover deze kosten dan (uitsluitend) rood staan. Voor de goede orde, de effectieve kredietvergoeding dient te allen tijde binnen het maximum van 15% te blijven.
Bent u van mening dat noodzakelijke kosten voor het verkrijgen van een krediet op de betaalrekening (zoals pakketvergoedingen) als kosten mee moeten worden genomen in het maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Voor het berekenen van de maximum kredietvergoeding wil ik zoveel mogelijk de methodiek van het jaarlijks kostenpercentage hanteren omdat daarmee aangesloten wordt bij de Europese norm en er eenduidigheid is in de communicatie richting de klant. Ik vind het echter niet wenselijk om de kosten van een betaalrekening en van betaaldiensten daarin door te laten werken en deze dus ook te maximeren. Deze vaste kosten leiden vooral bij een geringe kredietomvang tot hoge kostenpercentages maar bieden de consument geen goed inzicht in de kosten van «rood staan» zelf. Bovendien staan tegenover deze kosten primair andere diensten dan krediet, namelijk het mogelijk maken van het betalingsverkeer.
Heeft u (via de AFM) zicht op de kredietverstrekking via postorderkredieten? Voldoen dergelijke kredieten aan de wettelijke eisen van kostentransparantie en toegestane kostenpercentages?
De AFM houdt toezicht op alle aanbieders van consumptief krediet. Hieronder valt ook de kredietverstrekking door de thuiswinkelorganisaties. Deze partijen zijn ook gehouden aan de regels over de maximale kredietvergoeding. Bij de continue monitoring van risico’s en het mogelijk niet voldoen aan wet- en regelgeving heeft de AFM geen bijzonderheden geconstateerd bij de kredietverstrekking door thuiswinkelbedrijven.
Hoe vaak trad de AFM in de afgelopen jaren op tegen instellingen die de wet overtraden ten aanzien van de maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Kredieten met een looptijd van minder dan drie maanden vallen sinds 25 mei 2011 onder de Wft. Ondernemingen die kredieten aanbieden met een looptijd van minder dan drie maanden moeten daar een vergunning voor hebben. Deze kredieten werden voornamelijk aangeboden door partijen die hiervoor hoge kosten in rekening brachten, zogenaamde flitskredietaanbieders.
Vanaf 25 mei 2011 heeft de AFM 17 aanbieders van flitskrediet onderzocht. De AFM constateerde dat nog niet alle aanbieders van deze kortlopende kredieten zich aan de nieuwe regelgeving hielden. Een aantal aanbieders handelde zonder vergunning en rekende hele hoge tarieven. Deze kosten lagen boven de maximum toegestane kredietvergoeding of waren niet onbetekenend. Twaalf aanbieders van flitskrediet (van de 17 aanbieders) overtraden de Wft en zijn gestopt of hebben hun activiteiten aangepast. Van deze partijen hebben negen een waarschuwing van de AFM gekregen. Bij drie ondernemingen bekijkt de AFM nog welke maatregel passend is. In drie andere gevallen is geen overtreding geconstateerd. De AFM doet nog onderzoek naar twee aanbieders en zit hier dus ook in zijn algemeenheid bovenop.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de historisch lage financieringskosten?
Het huidige toegestane jaarlijkse kostenpercentage is op het eerste gezicht hoog in het licht van de historisch lage financieringskosten.
De Euribor tarieven zijn momenteel inderdaad laag. Dit is echter een basistarief dat tot stand komt wanneer banken aan elkaar geld uitlenen; in dit bedrag zijn geen risico-opslagen opgenomen die banken aan klanten doorberekenen als ze hen geld uitlenen. In deze economisch onzekere tijden zijn deze risico-opslagen flink toegenomen omdat ook de risico’s zijn toegenomen. In het Overzicht Financiële Stabiliteit (najaar 2012) wijst DNB bovendien op de nog altijd bestaande spanning op de financieringsmarkten: banken wantrouwen elkaar nog altijd en lenen daardoor niet veel aan elkaar uit. Hierdoor kunnen (Nederlandse) banken slechts in beperkte mate geld inlenen tegen de lage Euribor rente. Voor Nederlandse banken is dus geen sprake van historisch lage financieringskosten.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van het onderzoek van het Zentrum für EuropäischeWirtschaftsforschung waaruit blijkt dat banken nog steeds profijtelijk kredietruimte kunnen bieden tegen een kredietvergoeding van 10%? Bent u bereid een vergelijkbare studie voor de Nederlandse situatie te laten uitvoeren?
De maximum kredietvergoeding is sinds 25 mei 2011 op roodstanden van toepassing. Aangezien ik het belangrijk vind dat onnodige roodstanden zoveel mogelijk worden voorkomen, wil ik in 2013 een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager maximum te gaan en naar een goede onderbouwing van het meest geschikte plafond, rekening houdend met de kosten die voor banken gemoeid zijn met roodstand. Indien de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, zal ik besluiten de maximum kredietvergoeding voor roodstanden te verlagen.
Hoe is het verschil te verklaren tussen de jaarlijkse kosten van ander consumptief krediet, zoals een persoonlijke lening en rood staan? Acht u een verschil van 7-procentpunt tussen beide vormen van consumptief krediet verklaarbaar en redelijk? Zo nee, bent u bereid de AFM onderzoek te laten doen naar het verschil in tariefstelling?
De mogelijkheid voor consumenten om rood te staan is een niet onbelangrijk smeermiddel in het betalingsverkeer en daarmee in de economie. Het verschil in debetrente voor roodstand, doorlopend krediet en een persoonlijke lening is onder meer te verklaren door de bedrijfskosten van deze producten en de acceptatiecriteria. Doordat het bij roodstanden om gemiddeld veel lagere debetstanden gaat dan bij een doorlopend krediet of een persoonlijke lening moeten de bedrijfskosten over een veel lager debetsaldo worden terugverdiend. Voor een doorlopend krediet en een persoonlijke lening gelden bovendien strengere acceptatievoorwaarden waardoor de kredietkosten significant lager zijn. Ik zal onderzoeken of dat voldoende het renteverschil rechtvaardigt.
De banken geven overigens aan de consument te adviseren om in het geval van een behoefte aan langdurige extra financiële ruimte te kiezen voor een doorlopend krediet of een persoonlijke lening.
Hoe beoordeelt u het huidig maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de bankierseed en de zorgplicht, waarin is vastgelegd dat banken moeten handelen in het belang van de klant? Acht u rentes van ongeveer 15% voor rood staan in het belang van de klant?
Afgaande op de inhoud van de eed of belofte zullen werknemers van een bank een zorgvuldige afweging dienen te maken tussen alle belangen die bij de onderneming betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert. Bij die afweging dient een werknemer de klant centraal te stellen.
Langdurige roodstanden zijn naar mijn mening niet in het belang van de klant. Ik ben blij dat de AFM de banken nauwlettend volgt in de stappen die ze hierin zetten om het belang van de klant centraal te stellen. Verder zal ik ook in overleg met de sector bekijken hoe langdurige roodstanden verder kunnen worden voorkomen. Ik kom daar in 2013 bij de rapportage over het onderzoek naar roodstanden op terug.
Hoe beoordeelt u de maximum kredietruimte voor doorlopend krediet die soms oploopt tot enkele maandinkomens? Is dat nog in het klantbelang?
Een aanbieder van doorlopend krediet dient voor de totstandkoming van de overeenkomst te beoordelen of de kredietruimte verantwoord is voor de consument. Een aanbieder zal alleen een kredietruimte van enkele maandinkomens aanbieden indien dat verantwoord is. De aanbieder wint daartoe bij de consument informatie in over de financiële positie. Bovendien dient de aanbieder tevens bij het stelsel van kredietregistratie waaraan hij deelneemt geregistreerde gegevens over reeds aan die consument verleende kredieten te raadplegen. Op grond van artikel 4:34 van de Wft mag een aanbieder van krediet geen overeenkomst aangaan met een consument indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
Deelt u de mening, gezien het bovenstaande, dat het maximaal toegestane kostenpercentage op rood staan moet worden verlaagd met enkele procentpunten? Bent u bereid hiertoe over te gaan?
Aan de hand van het onderzoek dat ik in 2013 wil uitvoeren zal ik bekijken of de maximum kredietvergoeding voor rood staan dient te worden verlaagd. Als daar aanleiding toe is zal ik dat doen.
Een Amerikaans rapport inzake gedragingen van Chinese telecombedrijven |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
Kent u het rapport van de inlichtingencommissie van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, waarin de Chinese telecombedrijven Huawei en ZTE worden beschuldigd van «cyberoorlogvoering» en «online spionage»?
Zo ja, hoe beoordeelt u de inhoud van het rapport en welk oordeel hecht u aan de alarmerende conclusie dat de genoemde Chinese bedrijven een bedreiging vormen voor de Amerikaanse nationale veiligheid?
Deelt u de mening dat in het rapport geen hard bewijs wordt geleverd voor de spionagepraktijken en dat alleen verwezen wordt naar niet nader gespecificeerde «merkwaardige of alarmerende incidenten» met apparatuur van Huawei en ZTE?
Hebben zich ook in Nederland en in andere Europese landen waar genoemde bedrijven actief zijn, «merkwaardige of alarmerende incidenten» met die apparatuur voorgedaan? Zo ja, kunt u deze melden?
Hoe beoordeelt u de Chinese reacties, die erop neerkomen dat het Amerikaanse rapport een onderdeel is van een politiek spel in de verkiezingscampagne voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen of een poging is om de markt af te schermen voor concurrentie?
Zou dit rapport naar uw oordeel gevolgen moeten hebben voor de samenwerking van KPN (of andere Nederlandse bedrijven) met Huawei en ZTE? Zo ja, welke gevolgen zouden hieraan verbonden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze kwestie voor te leggen aan de Cyber Security Raad, ten einde van deze raad een oordeel te ontvangen over eventuele bedreigingen voor de nationale veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het artikel “Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak” en het artikel “Huurder kantoor is lachende derde” |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak» en het artikel «Huurder kantoor is lachende derde»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat onder andere steden als Rotterdam, Den Haag, Eindhoven, Tilburg en Den Bosch zich tegen het fonds voor de sanering van leegstaande kantoren hebben gekeerd?
Het kantorenfonds wordt in het convenant leegstand kantoren genoemd als één van de onderdelen om de kantorenleegstand het hoofd te bieden. Het is een niet-verplicht instrument. Gemeenten kunnen alleen samen met andere partijen kiezen een dergelijk instrument in te zetten.
Bent u van plan om met de betreffende gemeenten in gesprek te gaan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij toch hun goedkeuring gaan verlenen aan het kantorenfonds en het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren?
Ik zal niet met gemeenten in gesprek gaan die (op voorhand) geen goedkeuring verlenen aan het kantorenfonds. Dit fonds is immers niet verplicht en slechts een onderdeel uit een heel pakket aan maatregelen uit het convenant leegstand kantoren. Ik ga wel met die gemeenten in gesprek die op dit moment aan de VNG hebben aangegeven nog met vragen te zitten betreffende het convenant leegstand kantoren om te verkennen waar mogelijke discussiepunten liggen.
Hoe beoordeelt u de vrees van veel grotere gemeenten dat een subsidie op sloop er toe leidt dat leegstaande kantoren hoog geprijsd blijven?
De vrees van veel grotere gemeenten dat een subsidie op sloop ertoe leidt dat leegstaande kantoren hoog geprijsd blijven is naar mijn idee ongegrond. Een eventueel kantorenfonds zal nooit de volledige kosten van sloop of transformatie kunnen dekken, maar zal slechts een zetje in de rug zijn om eigenaren over de streep te trekken om zelf de leegstand aan te pakken.
Hoe voorziet u de toekomst van het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren als de betreffende gemeenten geen goedkeuring verlenen en als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) haar steun moet intrekken? Hoe voorziet u dan de toekomst van de gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand in het algemeen?
Het scenario dat u schetst is nu niet aan de orde. Momenteel is mijn ministerie in gesprek met die gemeenten die aan hebben gegeven nog vragen te hebben bij het convenant leegstand kantoren. Ik heb er vertrouwen in dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Bent u van mening dat een gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand noodzakelijk is? Zo ja, welke maatregelen heeft u in petto om dit toch doorgang te laten vinden?
Ja, een gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand is noodzakelijk. Dat is dan ook de reden waarom het convenant is opgesteld en is ondertekend door alle deelnemende partijen.
De ondertekenaars hebben afgesproken om de hen betreffende onderdelen zelf – en eventueel samen met andere partijen – uit te voeren. Iedere partij heeft bij ondertekening toegezegd om uitvoering van de maatregelen door haar achterban te zullen bevorderen.
Alle partijen bespreken begin 2013 de voortgang van het convenant, zo houden we elkaar scherp.
Kan de beantwoording van de vragen nog vóór het algemeen overleg «Leegstand woningen en kantoren» van 8 november 2012 aan de Kamer worden gestuurd?
Ja.
Over het convenant leegstand kantoren |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak»?1
Ja.
Klopt de veronderstelling in dit artikel dat, nu een aantal gemeenten heeft aangegeven zich te verzetten tegen een sloopfonds waarin publieke middelen zouden worden opgenomen, de steun van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het Convenant aanpak leegstand kantoren is ingetrokken?
De steun van de VNG voor het convenant aanpak leegstand kantoren is niet ingetrokken.
Momenteel is mijn ministerie in gesprek met die gemeenten die op dit moment aan de VNG hebben aangegeven nog met vragen te zitten betreffende het convenant leegstand kantoren om te verkennen waar mogelijke discussiepunten liggen. Ik heb er vertrouwen in dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Deelt u de mening dat – aangezien in het convenant (art 5.1) is opgenomen dat het mogelijk is een regionaal kantorenfonds op te richten en het derhalve geen verplichting is voor de provincies en gemeenten – er daarom ook geen reden voor paniek hoeft te zijn?
Ik deel uw mening dat er geen reden is voor paniek. Marktpartijen en overheden hebben de mogelijkheid een fonds op te zetten. Hierbij is geen sprake van een verplichting. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de wens om te komen tot een kantorenfonds «van onderop komt» en er in een regio voldoende draagvlak bij de betrokken eigenaren is om een heffing aan een eventueel kantorenfonds te betalen.
Is er al één of zijn er al enkele voorstellen van regionale fondsen, zoals bedoeld in artikel 5.2 van het convenant, waar gesproken wordt van één of enkele voorstellen voor een sloopfonds?
In het convenant is afgesproken «dat één of enkele voorstellen uitgewerkt zullen worden, waarna een keuze en/of verdere detaillering regionaal nader kan worden ingevuld». Momenteel hebben mij nog geen voorstellen bereikt. Overigens worden in enkele gemeenten (Amsterdam, Nieuwegein) wel voorstellen in die richting ontwikkeld.
Wat is uw reactie op de vrees van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat sprake kan zijn van prijsopdrijving door de sloop van kantoren? Denkt u met de NMA dat bij onttrekking van 1% of minder van de kantorenmarkt er verstoring of prijsopdrijving plaats zou vinden?
Het uit de markt nemen van kantoren met behulp van een eventueel kantorenfonds heeft tot doel de structurele overcapaciteit die de markt niet zelf kan herstellen uit de markt te nemen, dit valt onder het zogenaamde «crisiskartel». Prijsopdrijving of marktverstoring zijn daarom niet te verwachten.
Welke mogelijkheden ziet u voor vastgoedeigenaren en andere belanghebbenden om sloopfondsen op te richten zónder publieke middelen van gemeenten?
De mogelijkheid tot het oprichten van kantorenfondsen is «van en voor de markt». Het initiatief is afkomstig van de markt zelf. Het oprichten van een kantorenfonds betekent niet per definitie dat er publiek geld in gestopt wordt.
Op welke wijze ziet u toe op de beperking van de nieuwbouw van nieuwe kantoren?
In de SVIR heb ik de sturingsfilosofie uitgedragen dat de besluitvorming zo dicht mogelijk plaatsvindt op het niveau dat het betreft. Gemeenten moeten de ladder voor duurzame verstedelijking gebruiken om al hun ruimtelijke besluiten te motiveren. Voorts is in het convenant vastgelegd dat – conform deze ladder voor duurzame verstedelijking – op regionaal niveau de afstemming van vraag en aanbod zal plaatsvinden.
Hoe staat het met de opdrachten voor het Rijk die zijn opgenomen in het convenant leegstand kantoren (art1, waaronder het oprichten van een expertteam dat gemeenten bijstaat bij kantoortransformatie?
Het Expertteam Kantoortransformatie is inmiddels aan het werk in een aantal gemeenten met grote kantorenleegstand. De overige acties waaraan het rijk zich heeft gecommitteerd in het convenant zijn in gang gezet.
De groeiende verschillen in de kredietverlening tussen grootbedrijf en midden- en kleinbedrijf (MKB) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kunt u reageren op het artikel «Mkb krijgt lastiger krediet dan grote onderneming»?1
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
Kunt u ingaan op de constatering dat het renteverschil tussen grootbedrijf en MKB altijd al bestaan heeft, maar dat dit de afgelopen vier jaar is gegroeid van 0,5% tot 1,75%?
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export een rol spelen. Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de opslag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor het MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Vindt u ook dat het MKB de motor van de economie is en dat veel innovaties juist uit deze groep bedrijven voortkomen?
Ja.
Is het waar dat juist de mogelijkheid voor het MKB om te innoveren geschaad wordt door gebrekkig krediet en gebrekkige financiering?
Onvoldoende kredietverlening en financiering kunnen innovatie remmen. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is de kredietverlening in zijn algemeenheid redelijk op peil gebleven. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen.
Deelt u de conclusie dat op basis van deze onderzoeksresultaten gezegd kan worden dat het aanvullend pakket voor MKB-financiering dat in de markt is gezet door de ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Financiën met daarin bijvoorbeeld (de verruiming van) het Borgstellingsregeling MKB (BMKB), de afgelopen jaren onvoldoende effect heeft gehad en dat meer nodig is om het MKB op de been te houden?
Het Innovatiefonds MKB+ is als onderdeel van het aanvullende pakket voor MKB financiering aangekondigd bij de totstandkoming van het huidige kabinet. Één van de onderdelen (fund of fund voor later stage venture capital) zal naar verwachting dit jaar starten. De verruiming van het BMKB budget kan het verkrijgen van financiering ondersteunen op het moment dat de conjunctuur, en daarmee de vraag naar financiering, aantrekt. De wijziging van de BMKB, waarmee de openstelling van deze regeling voor niet-banken is gerealiseerd, is op 19 oktober jl. gepubliceerd. Het lijkt me daarom te vroeg voor een conclusie dat het aanvullend pakket onvoldoende effect heeft gehad. Wel is het gezien de snelle veranderingen op de kapitaalmarkt wenselijk goed de vinger aan de pols te houden zodat we snel signalen oppikken als het instrumentarium niet (meer) voldoet.
Deelt u de mening dat dit probleem een prominente plek moet krijgen op de onderhandelingstafel voor een nieuw kabinet omdat dit direct raakt aan het groeivermogen van Nederland en de weg uit de crisis?
Dat is de verantwoordelijkheid van de partijen die nu aan de onderhandelingstafel zitten.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zodat dit belangrijke thema daar besproken kan worden?
Middels deze toezending heb ik aan deze wens van u voldaan.
Het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Liesbeth Spies (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur»?1
Ja.
Is het waar dat woningbezitters die hun huis tijdelijk willen verhuren door de grote banken, waaronder staatsbank ABN-AMRO, worden verplicht, dan wel zeer streng worden aangeraden om zich te wenden tot slechts drie door hen geselecteerde partijen en hierdoor alle andere partijen op de (tijdelijke) verhuurmarkt worden uitgesloten door de banken? Zo ja, welke partijen? Zo nee, wat klopt er dan wel van deze berichtgeving?
In hypotheekvoorwaarden wordt verhuur van de woning veelal verboden. Banken moeten daarom toestemming geven voor tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet. Omdat bij verhuur op grond van de Leegstandwet de huur bij verkoop van de woning eenvoudig kan worden opgezegd staan banken, zoals ook is gemeld in de brief van 17 januari 2012 over ondermeer tijdelijk huren en de Leegstandwet (Kamerstukken II 2011–2012, 27 926 nr. 178) hier in het algemeen positief tegenover. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft dit deze zomer nogmaals bevestigd, naar aanleiding van een rondvraag bij diverse banken.
In bovengenoemd Telegraaf-artikel worden ABN AMRO, ING, SNS Reaal, Van Lanschot en Obvion genoemd als banken die aan het verlenen van toestemming voor tijdelijke verhuur de voorwaarde verbinden dat dit via door hen geselecteerde bemiddelingsbureaus gebeurt.
ABN AMRO geeft aan bij tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet te werken met enkele «preferred suppliers», te weten Overbruggingsverhuur.nl, Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Huisover.nl. De bank geeft klanten een dringend advies om bij tijdelijke verhuur met een van deze partijen in zee te gaan. Het gaat niet om een verplichting.
ING werkt samen met dezelfde drie partijen, en verplicht huiseigenaren met deze partijen te werken wanneer zij toestemming willen krijgen voor tijdelijke verhuur. De ING heeft met enkele andere partijen overleg om dit aantal van drie uit te breiden.
Ook Obvion en SNS geven slechts toestemming voor tijdelijke verhuur als dit via twee door hen geselecteerde partijen gaat. Dit zijn Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Overbruggingsverhuur.nl.
Van Lanschot bank geeft aan in het geheel niet met bemiddelingsbureaus samen te werken.
Wat vindt u van het feit dat commerciële makelaars hierdoor effectief uitgesloten zijn van de tijdelijke verhuurmarkt voor particuliere woningeigenaren? Komt de keuzevrijheid voor consumenten hiermee niet in het geding? Deelt u de opvatting dat hierdoor sprake kan zijn van een prijsopdrijvend effect, omdat banken geen andere toetreders tot de markt van makelaars bij tijdelijke verhuur toelaten? Vindt u deze situatie wenselijk voor de woningbezitters, in het licht van het feit dat huizen langer te koop staan en tijdelijke verhuur een optie is die door steeds meer woningbezitters wordt toegepast? Zo nee, kunt u aangeven welke waarborgen er zijn dat zowel de keuzevrijheid als het risico van prijsopdrijving wordt voorkomen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om deze situatie te veranderen?
Om woonruimte tijdelijk te kunnen verhuren op grond van de Leegstandwet dient een vergunning aangevraagd te worden bij de gemeente, in de huurovereenkomst te worden verwezen naar die vergunning, toestemming te worden gevraagd aan de bank wanneer de hypotheekvoorwaarden verhuur verbieden en navraag te worden gedaan bij de verzekeraar over de dekking van de opstalverzekering bij verhuur.
Zowel het ministerie voor Wonen en Rijksdienst, Vereniging Eigen Huis als de VNG geven op hun websites uitgebreide informatie over verhuur op grond van de Leegstandwet. Vereniging Eigen Huis heeft op haar website een modelhuurovereenkomst beschikbaar voor verhuur op grond van de Leegstandwet. Deze modelhuurovereenkomst voldoet aan de voor Leegstandwet-verhuur geldende voorwaarden.
Banken geven aan in het verleden geconfronteerd te zijn met ondeugdelijke contracten. Dit is zowel voor de bank als voor de eigenaar een probleem; wanneer in het huurcontract niet aan de voorwaarden van de Leegstandwet wordt voldaan geldt de reguliere huurbescherming en kan de huur bij verkoop niet worden opgezegd. Om die reden hebben bovengenoemde banken er voor gekozen om tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet uitsluitend toe te staan wanneer dit door een bemiddelingsbureau wordt geregeld waarvan zij weten dat dit correcte huurovereenkomsten hanteert.
Onder welke voorwaarden banken hun toestemming voor tijdelijke verhuur geven, kan ik uiteraard niet voorschrijven. Dat valt onder de bevoegdheid van de hypotheekbanken zelf, zo lang zij zich daarbij aan geldende wet- en regelgeving houden. Desalniettemin acht ik een verplichting voor een woningeigenaar om gebruik te maken van bepaalde bemiddelingsbureaus in het algemeen niet wenselijk voor de hypotheekverstrekkers enerzijds en woningeigenaren anderzijds.
Banken zouden erbij gebaat zijn zorg te dragen voor een concurrerend klimaat op de markt voor de bemiddeling bij tijdelijke verhuur in geval van leegstand, waardoor ook op termijn kwalitatief goede bemiddeling is gewaarborgd. Dit kan bijvoorbeeld door objectieve criteria te stellen waaraan de bemiddeling zou moeten voldoen, in plaats van specifieke bemiddelingsbureaus te verplichten of aan te bevelen.
Woningeigenaren kunnen zelf tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet gemakkelijk regelen, aan de hand van de informatie die ondermeer door Vereniging Eigen Huis en het ministerie voor Wonen en Rijksdienst beschikbaar is gesteld. Wanneer eigenaren behoefte hebben aan hulp van een bemiddelingsbureau, makelaar of andere adviseur, zouden ze dat mijns inziens zelf moeten kunnen kiezen. Ik kan me daarbij wel voorstellen dat banken hen bij de keuze van een adviseur ondersteunen.
Ik zal hierover in overleg treden met de betreffende banken.
Wat vindt u ervan dat banken in het artikel aangeven dat de commerciële makelaars niet in staat zijn geweest om deugdelijke contracten af te sluiten, waardoor er extra werkbelasting wordt veroorzaakt en banken meer risico’s lopen omdat woningen onverzekerd kunnen blijken bij schade door slechte afspraken? Vindt u de door de banken getroffen maatregel proportioneel in relatie tot de risico’s die zij mogelijk lopen en de consequentie dat woningbezitters beperkt worden in hun keuzevrijheid? Bent u bereid om met de banken alternatieve mogelijkheden te bespreken om «slechte afspraken» te voorkomen, zoals modelhuurovereenkomsten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat, gelet op het feit dat in het artikel wordt gesproken over malafide praktijken bij tijdelijke verhuur en wordt gesteld dat er een goede screening van de huurder nodig is om eventuele malafide praktijken te voorkomen, malafide praktijken moeten worden aangepakt en dat dit verankerd moet worden in de herziening van de Leegstandswet?
Een woningeigenaar die zijn woning wil verhuren doet er goed aan om zich te verdiepen in wat er allemaal komt kijken bij verhuur. Vereniging Eigen Huis geeft op haar website tips waar op moet worden gelet. Een goede verhuurmakelaar zal in dezelfde geest te werk gaan.
Een goede screening van huurders is bovenal in het belang van de verhuurder, en hoeft niet wettelijk te worden verplicht. Wanneer een huurder illegale praktijken uitoefent in de gehuurde woning, dan kan de verhuurder het huurcontract opzeggen. Eventuele schade kan middels een civielrechtelijke procedure op de huurder worden verhaald. Dat kan eventueel ook bij de verhuurbemiddelaar, indien kan worden aangetoond dat deze weet en/of profijt heeft gehad van de illegale praktijken van de huurder.
Ik heb eerder aangegeven, naar aanleiding van vragen van het lid De Boer (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel nr. 1442), dat de aanpak van malafide praktijken door makelaars niet gepaard moet gaan met meer regels. Overigens merk ik op dat illegale praktijken door huurders zich bij alle verhuurde woningen kunnen voordoen, niet alleen bij tijdelijk verhuurde woningen. Een aanpassing van de Leegstandwet ligt om deze redenen dan ook niet voor de hand.
De falende postbezorging van Post.nl |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nog altijd grote problemen bij postbezorging PostNL»1 waarin de voortdurende problemen bij de postbezorging door PostNL worden belicht?
Deelt u de mening dat, gezien de grote hoeveelheid meldingen in slechts twee maanden, het hier om grote problemen gaat waar spoedig een oplossing voor gevonden moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om PostNL ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voldoet PostNL nog altijd aan de gestelde eisen van de universele postdienst (UPD) nu blijkt dat de problemen van de postbezorging nog altijd niet zijn opgelost? Is de OPTA met de huidige onderzoekssystematiek is staat dit naar behoren te monitoren?
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van PostNL hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het veiligheidsrisico van Chinese telecomproducenten |
|
Mark Verheijen (VVD), Han ten Broeke (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Uri Rosenthal (VVD) |
|
Kent u het bericht «VS waarschuwt voor Chinese telecomproducenten»?1
Ja.
Heeft u signalen ontvangen dat deze -of andere- Chinese telecombedrijven een veiligheidsrisico vormen voor Nederland en kritische infrastructuur in Nederland? Ziet u risico’s en welke zijn dat?
Uit open en gesloten bronnen blijkt dat bepaalde Chinese- en andere netwerkapparatuur kwetsbaarheden kennen die het mogelijk maken om deze apparatuur op afstand over te nemen. Echter, in hoeverre hier sprake is van ontoereikende beveiliging dan wel van doelbewuste «backdoors» t.b.v. spionage is onderwerp van discussie. Vooralsnog is hier sprake van een voorstelbaar risico, maar zijn er geen directe aanwijzingen dat deze kwetsbaarheden daadwerkelijk worden gebruikt voor spionagedoeleinden. De inlichtingendiensten- en veiligheidsdiensten (AIVD en MIVD) blijven echter alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Reeds in 2010 heeft de AIVD in dit kader in de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) aangegeven dat de AIVD sterke aanwijzingen heeft dat buitenlandse inlichtingendiensten interesse hebben in informatie op het Nederlandse telecomnetwerk. Communicatie en dataverkeer is van essentieel belang voor het ongehinderd functioneren van de Nederlandse maatschappij. De netwerken zijn dragers van grote hoeveelheden gegevens zoals telefonische verkeersgegevens en klantgegevens, maar ook gegevens van andere vitale sectoren zoals de energie- en bancaire sector. In de KWAS is benoemd dat inlichtingendiensten in staat zijn om hard- en software zo te manipuleren dat zij op afstand toegang krijgen tot de systemen. Gezien het belang om zowel de continuïteit van het netwerk als de integriteit van de gegevens op het netwerk te waarborgen, vraagt het bezit dan wel gebruik van onderdelen van telecomproducenten uit het buitenland extra aandacht.
Welke stappen wilt u nemen om de veiligheidsrisico’s van overnames en samenwerkingen door Chinese telecomproducenten in Nederland in kaart te brengen?
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om mogelijke risico’s in de samenwerking met derden (ongeacht land van herkomst) te onderkennen en daarnaar te handelen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten volgen de ontwikkelingen omtrent de beveiligingsrisico’s die voortvloeien uit samenwerking met Chinese telecomproducenten nauwgezet. Indien mocht blijken dat er concrete aanwijzingen zijn dat Chinese telecomproducenten betrokken zijn bij inlichtingactiviteiten, dan zullen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hierop acteren door de verantwoordelijke ministeries, defensie-orderbedrijven en bedrijven in vitale sectoren op de risico’s van deze samenwerking te wijzen.
Is er reden tot zorg en bent u van plan opheldering te vragen aan KPN en andere genoemde bedrijven?
Op grond van de huidige informatie zijn er geen bewijzen dat kwetsbaarheden in Chinese telecomapparatuur daadwerkelijk gebruikt worden voor spionagedoeleinden. Dit neemt niet weg dat met bedrijven wordt gesproken over mogelijke kwetsbaarheden en de hieruit voortvloeiende beveiligingsrisico’s. Deze kwestie zal ook actief onder de aandacht worden gebracht van bedrijven.
Amerikaanse waarschuwing voor Chinese telecombedrijven |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (VVD), Maxime Verhagen (CDA) |
|
Kent u het bericht «VS waarschuwt voor Chinese telecomproducenten»?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusies in het rapport van de Amerikaanse overheidscommissie dat twee Chinese telecombedrijven niet te vertrouwen zijn vanwege de banden met de Chinese overheid en het Chinese leger en dat het beide bedrijven daarom verboden zou moeten worden Amerikaanse bedrijven over te nemen of samenwerkingen in de Verenigde Staten aan te gaan? Hoe beoordeelt u deze conclusies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De berichtgeving hierover nemen wij serieus. Het rapport bestaat uit een openbaar en een niet-openbaar gedeelte. Het openbare deel vormt op zich geen aanleiding onze houding tegenover deze twee Chinese telecombedrijven bij te stellen. Er zijn hierin geen bewijzen gevonden dat de nationale veiligheid in het geding is en die om ingrijpen vragen. Wij hebben op dit moment nog niet de beschikking over het niet-openbare gedeelte van het rapport en kunnen de conclusies daaruit – en de onderbouwing daarvan – dus nog niet beoordelen. Mochten nieuwe gegevens daartoe aanleiding geven, dan zal een nadere afweging plaatsvinden.
Welke gevolgen hebben deze bevindingen in het rapport voor de situatie in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland inzicht in de achtergrond van de Amerikaanse beschuldiging dat door Chinese telecombedrijven informatie wordt doorgesluisd aan China?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Chinese telecombedrijven die zijn beschuldigd van het doorsluizen van informatie aan China, ook in Nederland actief zijn? Indien ja, kunt u aangeven waar en hoe deze bedrijven precies actief zijn?
De bedrijven Huawei en ZTE zijn in Nederland actief. Sinds 2005 heeft Huawei kantoren in Nederland. In Amsterdam staat het Benelux hoofdkantoor en daar zijn ook het EU Supply Chain Center, EU Enterprise Business divisie, EU Spare Part Center, EU Software Center, en EU Account Service Center gevestigd. Verder is één van haar global holding bedrijven in Nederland geregistreerd. In 2011 heeft Huawei Benelux haar staf uitgebreid tot 350 man en heeft Huawei haar European Treasury Center in Nederland gevestigd.
Het bedrijf ZTE heeft in Nederland twee vestigingen, beide in Den Haag, te weten ZTE Netherlands B.V., een marketing en sales organisatie, en ZTE Coöperatief U.A., een holdingmaatschappij.
Wat doet Nederland in het algemeen om het doorsluizen van informatie aan andere landen te voorkomen? Wat doet Nederland specifiek in het geval van de in het artikel genoemde Chinese telecombedrijven om het doorsluizen van informatie aan China te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AIVD en de MIVD verrichten permanent onderzoek naar mogelijke inlichtingenactiviteiten van andere landen in Nederland. Het is bekend dat buitenlandse inlichtingendiensten proberen gevoelige politieke, militaire, technisch-wetenschappelijke en economische informatie te verkrijgen. Deze activiteiten kunnen de nationale veiligheid schade toebrengen. Reeds in het jaarverslag 2011 van de AIVD en MIVD is vermeld dat spionage zich in toenemende mate ook in het digitale domein afspeelt. De diensten spannen zich om die redenen in deze activiteiten tijdig te onderkennen, tegen te gaan en/of te voorkomen. Bovendien verhogen de AIVD en de MIVD het bewustzijn over spionagerisico’s door voorlichting te geven, waarbij wordt samengewerkt met het ministerie van Veiligheid en Justitie. Tot nu toe is niet vastgesteld dat netwerkapparatuur van de Chinese telecombedrijven daadwerkelijk wordt gebruikt voor Chinese inlichtingenactiviteiten in Nederland dan wel in andere landen.
Bent u bereid de Verenigde Staten om medewerking te vragen bij het voorkomen dat Chinese telecombedrijven informatie doorsluizen aan China? Indien neen, waarom niet?
Tot nu toe is, zoals hiervoor reeds gesteld, niet vastgesteld dat netwerkapparatuur van de Chinese telecombedrijven daadwerkelijk wordt gebruikt voor Chinese inlichtingenactiviteiten in Nederland dan wel in andere landen. De Verenigde Staten zijn verzocht om het niet-openbare deel van het rapport met Nederland te delen. Op dit moment is er geen aanleiding om verdere medewerking te vragen. Mochten nieuwe gegevens daartoe aanleiding geven, dan zal een nadere afweging plaatsvinden.
De overstapcampagne van Consuwijzer |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de campagne «Switchen van energiebedrijf? Gebruik de overstapcoach!» van ConsuWijzer?1
Ja.
Onderschrijft u dat kleinverbruikers gestimuleerd zouden moeten worden om bij de overstap naar een andere energieleverancier niet alleen prijs, maar ook de duurzaamheid van de geleverde energie te vergelijken? Zo ja, waarom is dit aspect niet rechtstreeks meegenomen in de campagne van ConsuWijzer? Bent u bereid in de campagne van ConsuWijzer met de titel «Switchen van energiebedrijf? Gebruik de overstapcoach!» de overstap naar duurzame energie te bevorderen? Zo nee, op grond van welke argumenten?
Graag stel ik voorop dat ConsuWijzer het informatieloket is van de onafhankelijke toezichthouders NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit. Zij kunnen vanuit hun toezichtstaak via ConsuWijzer hun eigen campagnes opzetten en communicatie-uitingen doen. Dat vind ik een goede zaak en directe interventie van mij acht ik dan ook niet aan de orde.
Consuwijzer heeft onder meer als doelstelling om de consument van goede informatie te voorzien waarmee die actief kan zijn op de leveringsmarkt van energie. Hiervoor heeft Consuwijzer de «overstapcoach» geïntroduceerd omdat veel consumenten nog nooit zijn overgestapt ondanks de grote prijsvoordelen die daarmee te behalen zijn.
Het idee is om consumenten aan de hand mee te nemen in het overstappen door uitleg te geven over de energierekening, te helpen om een vergelijking tussen de aanbiedingen te maken, inzicht te geven in welke kosten aan een overstap verbonden zijn en hoe de overstap in zijn werk gaat.
Ik waardeer deze overstapcoach omdat het consumenten een praktisch stappenplan biedt om tot een overstap te komen waarmee veel te besparen valt. Bovendien houdt switchen de energiebedrijven scherp.
Voor het vergelijken tussen energieleveranciers van meer dan alleen de prijs wordt in de overstapcoach verwezen naar de Energiewijzer. Met behulp van de Energiewijzer, die ook onderdeel is van ConsuWijzer, kunnen consumenten energiebedrijven onderling vergelijken op zaken als dienstverlening, de aangeboden contractvormen maar ook of leveranciers groene stroom leveren. Ook dit vind ik een goede zaak. Consumenten bepalen zelf in welke mate duurzaamheid een rol speelt in het vergelijken van energiebedrijven. ConsuWijzer biedt hiertoe de mogelijkheid met de EnergieWijzer.
Het handelsakkoord van de Europese Unie met Colombia en Peru |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 23 mei jl. met de Kamer sprak over onder andere het handelsakkoord tussen de Europese Unie (EU) met Colombia en Peru, waarbij met name werd gesproken over de relatie tussen de mensenrechtensituatie in Colombia en het vrijhandelsverdrag?
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om in het handelsakkoord met Colombia verplichtingen op te nemen aangaande de naleving van mensen- en vakbondsrechten, juist omdat in Colombia deze rechten regelmatig worden geschonden, bijvoorbeeld doordat mensen die een vakbond willen oprichten worden tegengewerkt en vakbondsleden regelmatig slachtoffer worden van geweld? Zo nee, waarom niet?1
Het is inderdaad belangrijk dat in het handelsakkoord met Colombia en Peru verplichtingen staan aangaande de naleving van mensen- en vakbondsrechten. Deze afspraken zijn vastgelegd in het akkoord in de vorm van een mensenrechtenbepaling en een volledig duurzaamheidshoofdstuk.
Welke juridisch bindende verplichtingen zijn in het handelsakkoord opgenomen om mensen- en vakbondsrechten te garanderen? Bent u van mening dat opname van deze verplichtingen de rechten van Colombianen en Peruanen voldoende kan garanderen? Zo nee, waarom niet?
Het handelsakkoord en dus ook iedere individuele bepaling is juridisch bindend voor de partijen die het verdrag ratificeren. In het verdrag zijn afspraken opgenomen over de naleving van fundamentele mensenrechten en over de promotie en effectieve implementatie van internationaal erkende arbeidsstandaarden, zoals vastgelegd in de fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Hiermee wordt een positieve bijdrage geleverd aan de verdere bevordering van de arbeidsrechten en mensenrechten in Colombia en Peru. Voor meer gedetailleerde uitleg over deze afspraken verwijs ik u naar de kamerbrief (Kamerstukken II 2010/2011, 21 501-02, nr. 1066) van 30 mei 2011 die hier specifiek op in gaat.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is niet alleen verplichtingen aangaande mensen- en vakbondsrechten in het handelsakkoord op te nemen, maar ook concrete monitoring- en sanctiemechanismen op te nemen, die het mogelijk maken om naleving van de verplichtingen af te dwingen en gebrekkige naleving te sanctioneren? Zo nee, waarom niet?
In elk handelsakkoord worden afspraken gemaakt over monitoring van het akkoord en de beslechting van geschillen in geval van niet-naleving. In het akkoord met Colombia en Peru is voor wat betreft mensen- en vakbondsrechten voorzien in een stevig monitoringsmechanisme en in een geschillenbeslechtingmechanisme voor alle kwesties die zich voordoen onder het duurzaamheidshoofdstuk (zoals niet naleving van de ILO-conventies). Voor de details van deze mechanismen verwijs ik wederom naar de hierboven genoemde kamerbrief van 30 mei 2011. Daarnaast geldt dat de mensenrechtenclausule is aangemerkt als een «essentieel element» van het akkoord. Dit houdt in dat, wanneer deze clausule door verdragspartijen wordt geschonden, één van de partijen in het uiterste geval het akkoord geheel of gedeeltelijk eenzijdig kan opschorten.
Bent u bereid om over de mogelijkheden van opname van concrete monitoring- en sanctiemechanismen in het handelsakkoord tussen de EU en Colombia en Peru in gesprek te gaan met de Eurocommissaris voor Handel, Karel de Gucht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit overleg?
Het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia en Peru is in maart 2011 geparafeerd, in juni dit jaar getekend door de EU, zijn lidstaten, Colombia en Peru en zal binnenkort naar de kamer worden verzonden voor de parlementaire goedkeuring in het ratificatieproces. Alle partijen, waaronder Nederland, hebben met de ondertekening hun steun voor het akkoord uitgesproken.
Over landroof in Mozambique |
|
Jasper van Dijk , Marit Maij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «The human rights impacts of tree plantations in Niassa province, Mozambique»?1
Herinnert u zich de eerdere vragen over dit onderwerp d.d. 09 december 2011? 2
Wat is uw beoordeling van het nieuwe management van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF)?
Kunt u zeggen wat de uitkomst is van de Werkgeversraad, dan wel het Verantwoordingsorgaan van het ABP, waarbij u de concrete investering van GSFF in Mozambique heeft geagendeerd?3
Het onderwerp «investeringen van Global Solidarity Forest Fund (GSFF)» is in het Verantwoordingsorgaan aan de orde geweest. In het kader van het Oordeel 2011 van het Verantwoordingsorgaan is gesproken over het door het bestuur gevoerde beleid en het handelen van hetzelfde bestuur.
Het Verantwoordingsorgaan is van mening dat het bestuur blijk geeft van zijn groeiend besef inzake de maatschappelijke verantwoordelijkheid als pensioenfonds. Om het belang van verantwoord beleggen te benadrukken brengt ABP jaarlijks een apart verslag verantwoord beleggen uit. Het Verantwoordingsorgaan vindt dit een goede ontwikkeling.
Het Verantwoordingsorgaan verwacht van het bestuur dat het maatschappelijk verantwoord beleggen bevordert en toeziet dat het beleid correct en adequaat wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisaties, overeenkomstig de door OESO afgekondigde richtlijnen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO).
Kunt u hierbij tevens aangeven wat de uitkomst is van de discussie over het al dan niet naleven van de herziene OESO-richtlijn multinationale ondernemingen in de Werkgeversraad dan wel het Verantwoordingsorgaan van het ABP?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is inzake het initiatief van de Mozambikaanse overheid- gesteund door de Nederlandse ambassade en de Food and Agriculture Organization (FAO)- om samen met de investeerders en de lokale gemeenschappen te komen tot concrete en bindende afspraken over de investeringen?
Bent u bereid – gezien uw zetel in de Werkgeversraad en het Verantwoordingsorgaan van ABP – om de aanbevelingen in het rapport, onder meer over openbaarmaking, geschillenbeslechting en controlemechanismen, in te brengen in deze fora? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Bent u bereid om het controlemechanisme te baseren op de EU-richtlijnen voor mensenrechtenverdedigers?
Welke andere mogelijkheden heeft u om de transparantie over dergelijke investeringen c.q. beleggingsbeleid te bevorderen?
Concurrentievervalsing door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen |
|
Farshad Bashir |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Is het waar dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen, zoals KLM, oneerlijke concurrentie ondervinden van luchtvaartmaatschappijen uit bijvoorbeeld de Golfstaten, die vaak gesubsidieerd worden en geen landingsrechten hoeven te betalen om te landen in hun thuisland?1 Kunt u een overzicht verstrekken van voordelen en subsidies die de Golfstaten geven aan hun luchtvaartmaatschappijen?
Feiten waaruit zou blijken dat er sprake is van oneerlijke concurrentie ten nadele van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen zijn mij niet bekend. Evenmin zijn mij feiten bekend die staatssubsidiëring van deze zogenaamde «Gulf carriers» zouden aantonen.
De door Nederland met onder andere de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar (Golfstaten met een grote netwerkcarrier) afgesloten luchtvaartverdragen bevatten een bepaling dat luchthavens en navigatievoorzieningen op non-discriminatoire wijze en tegen gelijke vergoeding toegankelijk moeten zijn voor zowel de nationale als de buitenlandse luchtvaartmaatschappij(en). De havengelden van Dubai zijn weliswaar lager dan die van Schiphol en andere grote Europese luchthavens, maar deze lagere tarieven gelden voor alle luchtvaartmaatschappijen die gebruik maken van de luchthaven, ongeacht hun land van registratie. Overigens geldt dat de operationele en beleidsmatige randvoorwaarden voor luchtvaartmaatschappijen niet in elk land gelijk zijn.
Voorbeelden hiervan zijn de brandstofprijs, passagiersrechten, arbeidsvoorwaarden en dergelijke. Dit verschil in randvoorwaarden kan een ongelijk speelveld tot gevolg hebben, maar daarmee is niet automatisch sprake van oneerlijke concurrentie.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid banen die er in Nederland op termijn verloren zou gaan wanneer de situatie van een oneerlijk speelveld in de luchtvaart blijft bestaan en kunt u dit toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, zijn mij geen feiten bekend op grond waarvan er van oneerlijke concurrentie gesproken kan worden. Voor zover er in de toekomst sprake zou zijn van een verlies van banen is in elk geval niet van te voren vast te stellen of dit het gevolg zou zijn van een eventueel oneerlijk speelveld of van de mondiale, structurele verschuiving van het zwaartepunt van de luchtvaart van Europa naar andere continenten zoals Afrika en Azië of van technologische ontwikkelingen waarbij steeds vaker rechtstreekse verbindingen worden aangeboden in plaats van via overstappunten («hubs») in Europa zoals bijv. Amsterdam.
Wat gaat u doen om de concurrentiepositie tussen de luchtvaartmaatschappijen weer gelijk te trekken? Bent u bereid om uw ambtgenoten in de Golfstaten aan te spreken op deze oneerlijke concurrentie? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet? Zijn eventuele tegenmaatregelen richting luchtvaartmaatschappijen uit de Golfstaten mogelijk, indien de oneerlijke concurrentie, zoals geschetst in het artikel, blijft bestaan?
Nederland, noch de Europese Commissie heeft een externe bevoegdheid op gebied van regelgeving in een niet-EU land, maar naast het handhaven van de reeds bestaande non-discriminatie bepalingen in onze luchtvaartovereenkomsten met andere landen, steunt Nederland initiatieven zoals die van de Europese Commissie om zoveel mogelijk te streven naar transparantie in de eigendoms- en financiële structuur van luchtvaartmaatschappijen, overname van Europese regelgeving door niet-EU landen en tot het ontwikkelen van een instrumentarium waarmee eventuele oneerlijk concurrentie voorkomen of gecorrigeerd kan worden. Wanneer daar aantoonbaar sprake van is, biedt het luchtvaartverdrag met het betreffende land voldoende handvatten om geschillen aangaande eventuele oneerlijke concurrentie te regelen. In extremis kan het luchtvaartverdrag worden opgezegd. Daarmee zouden overigens alle wederzijdse verkeersrechten van Nederland en het andere land komen te vervallen.
Welke mogelijkheden en opties heb u om de Nederlandse luchtvaart te beschermen tegen deze oneerlijke concurrentie?
Zie antwoord vraag 3.
Microkrediet |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van KRO Reporter internationaal «De schaduwzijde van Máxima’s microkrediet»?1
De microfinancieringssector is de afgelopen jaren sterk gegroeid, een ontwikkeling die ik ondersteun omdat toegang tot financiële dienstverlening wezenlijk is voor economische ontwikkeling en bijdraagt aan economische zelfredzaamheid. Dat medefinancieringsinstellingen (MFI’s) doorgroeien naar een full-profit organisatie is eveneens een goede ontwikkeling. Winst maakt verdere groei mogelijk, wat essentieel is voor het vergroten en verbeteren van toegang tot financiële dienstverlening, ook op de lange termijn. Dat hierbij woekerrentes worden opgedrongen aan armen is niet aanvaardbaar.
De Nederlandse overheid en de door haar ondersteunde organisaties (leden van het Nederlands Platform Microfinanciering, NPM) staan een beleid en een praktijk voor waarin niet wordt samengewerkt met partijen waarvoor winstmaximalisatie de enige drijfveer is. MFIs moeten als doel hebben zowel een sociaal als een financieel rendement na te streven op een verantwoorde, integere en transparante wijze, met een goed oog voor de belangen van alle stakeholders.
Hoe oordeelt u over de banken en fondsen die enorme rentepercentages in rekening brengen aan hun klanten en eenzijdig voor de snelle winst deelnemen aan microfinanciering?
Zoals onder vraag 1 uiteen gezet is dit niet aanvaardbaar.
Hoeveel subsidie geeft de Nederlandse regering – al dan niet via ontwikkelingsbanken en maatschappelijke organisaties – jaarlijks uit aan microkrediet? Kunt u hierbij de ontvangende organisaties en banken vermelden, inclusief de bedragen die zij ontvangen?
Het ministerie draagt financieel bij aan het Massif fonds en tot vorig jaar aan het Capacity Development (CD) fonds, beide beheerd door FMO; Massif investeert in microfinancieringsinstellingen (circa 50%) en financiële instellingen die zich richten op het MKB-segment (circa 50%), het CD fonds verzorgt capaciteitsontwikkeling, d.w.z. niet-financiële versterking van financiële instellingen.
Daarnaast wordt een (bescheiden) deel van de MFS-subsidies aan Cordaid, Hivos, ICCO en Oxfam-Novib aangewend voor microfinanciering.
Voorts is het ministerie lid van en betaalt een deel van de lopende kosten van het Nederlands Platform Microfinanciering (circa € 80 000 per jaar), waarin naast de genoemde organisaties ook particuliere instellingen deelnemen. Het ministerie draagt ook bij aan de Consultative Group to Assist the Poor(CGAP) (circa € 300 000 per jaar).
In tabelvorm de belangrijkste bijdragen voor 2009–2011 (bedragen in miljoenen euro’s):
2009
2010
2011
FMO/Massif*
17,0
9,0
0
FMO/CD
2,3
1,8
2,4
Cordaid
6,3
7,4
2,1
HIVOS
6,5
6,3
7,1
ICCO
8,0
2,4
4,5
Oxfam-Novib
9,8
6,3
2,3
NPM
0,08
0,08
0,08
CGAP
0,3
0,3
0,3
Via ambassades**
6,0
8,3
6,0
Totaal:
56,3
41,9
24,8
* In 2012 is een verdere ophoging goedgekeurd waardoor van 2012–2015 jaarlijks circa 10 mln zal worden bijgedragen t.b.v. rurale microfinancieringsactiviteiten.
** Totaalbedragen voor financiële sectorontwikkeling, hierin zijn ook andere dan microfinancieringsactiviteiten opgenomen.
Hoeveel subsidie geeft de Nederlandse regering – al dan niet via ontwikkelingsbanken en maatschappelijke organisaties – jaarlijks uit aan microfinanciering in zijn geheel? Kunt u hierbij de ontvangende organisaties en banken vermelden, inclusief de bedragen die zij ontvangen?
Ik verwijs u naar het overzicht opgenomen onder vraag 3.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van microfinanciering als geheel en microkrediet in het bijzonder?
Algemeen biedt microfinanciering toegang tot financiële dienstverlening, die een belangrijke bijdrage levert aan economische ontwikkeling en aan economische zelfredzaamheid. Economische ontwikkeling levert een belangrijk bijdrage aan armoedebestrijding.
Microkrediet is een vorm van microfinanciering. De sector heeft zich de laatste jaren verder geprofessionaliseerd, inmiddels wordt ook wel gesproken over «inclusive finance». Microkrediet heeft aan de basis gestaan van het toegankelijk maken van financiële diensten aan armen waarbij tegenwoordig sprake is van verbreding van producten en diensten, bijvoorbeeld door aanbod van spaarrekeningen, verzekeringen en pensioenen. Daarnaast omvat «inclusive finance» ook financiële dienstverlening aan het MKB.
Welke evaluaties zijn er tot op heden geweest over de Nederlandse subsidies voor microfinanciering en microkrediet? Wat waren hierbij de belangrijkste bevindingen?
In april 2010 is een evaluatierapport gepubliceerd genaamd « Microfinance – Joint Evaluation of the Contribution of CFA’s to the Microfinance Sector, 2003–2007», uitgevoerd in opdracht van Oxfam-Novib, ICCO, Hivos en Cordaid.
Belangrijkste bevindingen waren:
Kunt u aangeven of, en zo ja, hoeveel non-profit organisaties die microkrediet verstrekken en van de Nederlandse regering – al dan niet direct – subsidie ontvingen, nu commerciële bedrijven zijn geworden?
Nee. Er worden geen individuele cijfers bijgehouden van non-profit organisaties die (in)direct subsidie van de Nederlandse regering hebben ontvangen en uiteindelijk commerciële bedrijven zijn geworden. Algemeen wordt er wel gestreefd naar het volledig zelfstandig laten zijn van een organisatie op langere termijn, dus subsidie afhankelijkheid te reduceren.
Deelt u de mening dat de kwaliteitseisen en het toezicht op microfinanciering verbeterd moeten worden? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Ja, ik deel deze mening. Daarbij merk ik op dat verbetering van kwaliteitseisen en toezicht, juist in een sector zoals deze, die zich de laatste jaren enorm heeft ontwikkeld en geprofessionaliseerd, een continu proces is.
De microfinancieringssector is al sinds 2005 bezig met sociale aspecten van microfinanciering, inclusief hoge rentes. De ervaring leert dat het overgrote deel van de MFIs geen woekerrente vraagt aan zijn klanten. Het ministerie en het NPM nemen deel aan activiteiten die moeten leiden tot een transparante bedrijfsvoering voor iedereen (waaronder voor de klant) en eerlijke behandeling van de klanten. Voorbeelden zijn de Principles for Investors in Inclusive Finance (PIIF), het toepassen van de Client Protection Principles (CPP), het inzichtelijk maken van rentepercentages via MicrofinanceTransparency (MFT) en het voeren van Social Performance Management.Deze voorbeelden tonen aan dat de sector in ontwikkeling is, leert en inspeelt op de grote groei van vraag naar en aanbod van microfinanciering.
Bent u bereid voorwaarden te stellen aan het verstrekken van subsidies voor microfinanciering en microkrediet, bijvoorbeeld op het gebied van rentepercentages en doelstellingen van microfinanciering? Zo neen, waarom niet?
In zijn algemeenheid dienen activiteiten die worden gesubsidieerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken te voldoen aan principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen, goed bestuur, transparantie, etc.
In de microfinancieringssector heeft zich dit vertaald in een beleid dat gericht is op het voorkomen van excessen, mede naar aanleiding van de hieruit geleerde lessen. Voorbeelden zoals getoond in KRO’s Reporter vormen gelukkig een uitzondering, al kunnen deze nooit helemaal voorkomen worden. Het ministerie zal, o.a. via mede-gefinancierde organisaties, blijven inzetten op verdere professionalisering van de sector.