Het bericht ‘EU: China dupeert Europese staalmarkt.’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw analyse over de analyse van de Europese Commissie waarin wordt geconcludeerd dat China illegale subsidies verstrekt aan zijn staalindustrie en daarmee de concurrentiepositie van Europese staalproducenten ondermijnt? 1
De analyse van de Europese Commissie betreft een vertrouwelijk document in het kader van een lopend antisubsidie onderzoek. Ik kan dan ook niet inhoudelijk ingaan op deze analyse.
Hoe staat het kabinet tegenover het advies van de Europese Commissie om de invoer van Chinees voorgelakt staal tot 50 procent aan importbelasting op te leggen in de vorm van zogeheten «compenserende rechten»?
Wanneer de Europese Commissie een voorstel doet voor het instellen van compenserende rechten, dan beoordeelt het kabinet dit voorstel op een aantal aspecten, namelijk de aanwezigheid van handelsverstorende subsidies, de geleden schade door de Europese producenten, het verband tussen de subsidies en de geleden schade en het bredere belang van de Unie (inclusief de belangen van handelaren en gebruikers).
Ook in de huidige zaak kijkt het kabinet naar deze aspecten. Indien er sprake is van handelsverstorende subsidies en de Europese producenten schade ondervinden als gevolg van deze subsidies, dan staat het kabinet in principe achter het instellen van compenserende rechten om zo het level playing field te herstellen.
Kunt u aangeven welke juridische status dit rapport van de Europese Commissie heeft? Welke procedure doorloopt het eventuele opleggen van protectionistische maatregelen door de Europese Commissie?
De Europese Commissie is sinds 22 februari 2012 bezig met het antisubsidie onderzoek naar gecoat staal uit China. Daarnaast is de Commissie sinds 21 december 2011 bezig met een antidumping onderzoek naar gecoat staal uit China. Het antidumping onderzoek heeft in september 2012 geleid tot het instellen van een voorlopig antidumping recht van 13,2 tot 57,8% van de douanewaarde, afhankelijk van de Chinese producent. Het antisubsidie onderzoek heeft niet geleid tot het opleggen van een voorlopig compenserend recht.
Het antisubsidie onderzoek moet binnen 13 maanden na aanvang leiden tot een beslissing over het al dan niet instellen van compenserend recht en het antidumping onderzoek moet binnen 15 maanden leiden tot een beslissing over het al dan niet instellen van een antidumping recht. Dat betekent dat beide procedures uiterlijk 21 maart 2013 moeten zijn afgerond. Daartoe moet de Europese Commissie eerst haar voorstellen presenteren aan de lidstaten in het Anti-dumping Comité. Vervolgens gaan de voorstellen via de Raadswerkgroep Handelsvraagstukken naar de Raad van Ministers. De lidstaten kunnen in de Raad de voorstellen van de Europese Commissie met enkelvoudige meerderheid aanvaarden of verwerpen.
Heeft het onderzoek van de Europese Commissie zich alleen gericht op China of zijn ook andere belangrijke staal producerende landen zoals de Verenigde Staten en Brazilië in het rapport meegenomen?
De antisubsidie en antidumping onderzoeken richten zich alleen op gecoat staal uit China. Dat is waar de Europese industrie (de «klagende partij») om heeft gevraagd.
Wat is de visie van het kabinet op het voornemen van de Europese Commissie om nieuwe anti-subsidieheffingen tot 50 procent in te voeren op beklede staalproducten uit China?
Ik neem aan dat u met beklede staalproducten bedoelt gecoat staal. Zie antwoord op vraag 2.
Wat is de inzet van het kabinet binnen de Europese Unie om de positie van de Nederlandse staalindustrie zo goed mogelijk te waarborgen?
De basismetaalindustrie waar de staalindustrie een onderdeel van is, is een belangrijke industrie voor Nederland. Het zorgt voor een bijdrage aan de werkgelegenheid van 20 000 mensen en een bruto toegevoegde waarde van bijna € 2 miljard per jaar. De industrie exporteert jaarlijks voor bijna € 6 miljard wereldwijd, maar voornamelijk binnen Europa. Het kabinet volgt de concurrentiepositie van deze sector op Europees en mondiaal niveau en streeft daarbij naar handhaving van een level playing field.
Nederland kijkt met interesse naar het lopende overleg in Europa over de moeilijke situatie van de staalindustrie op dit moment. Nederland zal deelnemen aan de High Level Roundtable voor de staalindustrie, waarvan de eerstvolgende bijeenkomst plaats zal vinden op 12 februari aanstaande. Daar zullen voorstellen worden gedaan om het concurrentievermogen te vergroten op het gebied van energie, klimaatbeleid, duurzaamheid, R&D, handel, grondstoffen, werkgelegenheid en scholing.
De gevolgen van stopzetten (agrarische) financiering door Deutsche Bank |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Deutsche Bank een strategiewijziging heeft aangekondigd?1
Ja.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze strategiewijziging voor de klanten die een aantal jaar geleden, veelal gedwongen, juist overgingen van ABN AMRO naar Deutsche bank?
Het zal betekenen dat een aantal ondernemers op zoek zal moeten gaan naar nieuwe financieringsmogelijkheden. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de Kamervragen ingediend op 17 januari jl. door het lid Dijkgraaf (SGP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1531).
In hoeverre hebben er tussentijdse wijzigingen plaatsgevonden van de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank ten opzichte van de voorwaarden die onder ABN AMRO golden?
Het is mogelijk dat Deutsche Bank op verschillende vlakken de voorwaarden voor enkele klanten in de afgelopen jaren heeft aangepast. In materiële zin zijn de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank in principe dezelfde gebleven als die destijds met ABN Amro zijn afgesproken.
Wat zijn hierover destijds voor afspraken gemaakt als onderdeel van de EC-remedy? In hoeverre voldoet de handelwijze van Deutsche Bank aan de destijds gemaakt afspraken?
Verkoop van HBU (voorheen onderdeel van ABN Amro, nu onderdeel van Deutsche Bank) was, vanuit staatssteun- en mededingingsperspectief, een voorwaarde voor goedkeuring door de Europese Commissie van de fusie van ABN Amro met Fortis. Over eventuele wijzigingen van de financieringsvoorwaarden voor klanten zijn geen afspraken gemaakt als onderdeel van de EC-remedy.
Kunt u uitgesplitst naar sector aangeven hoeveel klachten er zijn binnengekomen via de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de financiële ombudsman of andere kanalen?
Er zijn bij de AFM enkele klachten binnengekomen over kredietverlening door Deutsche Bank en de gevolgen die dit heeft voor de klanten. Zoals gebruikelijk beoordeelt de AFM binnengekomen klachten, maar kan zij geen mededelingen doen of deze leiden tot een onderzoek. KiFiD, de financiële ombudsman, is een onpartijdig bemiddelaar. Deze kan bemiddelen wanneer een financiële dienstverlener een klacht van een consument heeft afgewezen. Bij de financiering van ondernemers zijn dergelijke klachten bij KiFiD niet aan de orde. Via andere kanalen heb ik vooralsnog geen klachten ontvangen over Deutsche Bank.
Wat vindt u ervan dat Deutsche Bank stopt met de financiering van agrarische omzet onder de 1 mln. euro?2
Vanuit het oogpunt van een divers aanbod van financiers van de agrarische markt is een groot aantal spelers altijd wenselijk. Het is echter aan een private onderneming zelf om, binnen de grenzen van de wet, te bepalen of zij actief wenst te blijven in een bepaalde sector. In dit geval betreft het een bedrijfseconomische beslissing van Deutsche Bank zelf.
In hoeverre blijven er zo voldoende aanbieders voor agrarische financiering over? Wat is de mening van de Nederlandse Mededingings autoriteit (NMa), mede ook uit het oogpunt van de concurrentie?
Uit onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) blijkt dat sprake is van een hoge concentratiegraad onder aanbieders van krediet aan het MKB. De terugtrekking van Deutsche Bank vermindert het aantal aanbieders voor agrarische financiering en leidt tot een verdere concentratie van deze markt. Vanuit het oogpunt van concurrentie zou een toename van het aantal aanbieders wenselijk zijn.
Welke activiteiten heeft Deutsche Bank de afgelopen jaren ondernomen om klanten aan zich te binden, juist ook binnen haar agrarische portefeuille? Wat zijn de gevolgen voor deze klanten van het gedwongen vertrek? In hoeverre is de AFM van mening dat hierbij juist wordt gehandeld door Deutsche Bank?
Voor zover mij bekend heeft Deutsche Bank geen bijzondere commerciële activiteiten ondernomen richting de agrarische sector. Voor de gevolgen voor klanten van een eventueel gedwongen vertrek verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de door het lid Dijkgraaf (SGP) ingestuurde vragen op 17 januari (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1531).
Het toezicht van de AFM is onder meer gericht op zorgvuldige behandeling van klanten. Kredietverlening aan zakelijke klanten, zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 6 van de door het lid Dijkgraaf (SGP) gestelde vragen, valt hier niet onder. Of in deze casus door Deutsche Bank is gehandeld conform de zorgplichteisen van de Wet op het financieel toezicht zou de AFM alleen op grond van een onderzoek kunnen vaststellen. Over mogelijke onderzoeken naar individuele instellingen kan de AFM echter geen mededelingen doen.
Bent u zich ervan bewust dat het gedwongen vertrek bij Deutsche Bank hoge kosten met zich mee kan brengen voor de klant? Bijvoorbeeld door het opleggen van boeterentes etc.? Bent u van plan hier wat aan te laten doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 4 en 6 gesteld door het lid Dijkgraaf (SGP) in het eerste gedeelte van mijn brief.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat agrariërs zich op fatsoenlijke wijze kunnen blijven financieren? Bent u van plan activiteiten te ontplooien om agrarische ondernemers ook in staat te stellen om financiering te krijgen voor investeringen? Zo ja, welke?
Ja, het is van belang dat agrarisch ondernemers zich op een fatsoenlijke wijze kunnen financieren. De agrarische sector weet zelf het beste waar de knelpunten met betrekking tot financiering zitten. Zo heeft het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) in oktober 2012 een discussiestuk over alternatieve financiering in de primaire sector opgesteld. Hierin is een inventarisatie gemaakt van de knelpunten voor de primaire sector.
Door de overheid wordt al heel veel gedaan om agrarisch ondernemerschap te stimuleren. Zo wordt door de landbouwvrijstelling fiscaal gestimuleerd om agrarische bedrijven van de ene op de andere generatie over te dragen.
Daarnaast worden agrarische ondernemers in Nederland gestimuleerd in hun bedrijfsvoering en inkomen door:
De berichten dat Deutsche Bank geen leningen meer verstrekt aan bedrijven met een omzet van minder dan 1 miljoen euro |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Deutsche Bank zegt boer de wacht aan», «DB: wij steunen renderende boer» en «Alleen «grote» boeren lening Deutsche Bank», alle uit het blad Nieuwe Oogst, waarin duidelijk wordt dat de Deutsche Bank stopt met de financiering van veel van haar klanten met een omzet van minder dan één miljoen euro per jaar?1
Ja.
Is het u bekend dat veel (agrarische) MKB-bedrijven bestaande leningen die bij de Deutsche Bank (DB) aflopen niet meer kunnen verlengen en zij ook geen nieuwe leningen meer kunnen krijgen, waardoor deze bedrijven genoodzaakt zijn te zoeken naar (uitbreiding van) financiering bij andere banken?
Het is mij bekend dat er agrarische ondernemers zijn die op dit moment niet door Deutsche Bank geherfinancierd worden. Deutsche Bank heeft in december 2012 door middel van een persbericht aangegeven zich meer te willen focussen op bedrijven en organisaties die behoefte hebben aan handelsfinanciering, ondersteuning voor internationaal betalingsverkeer en ondersteuning bij andere hoogwaardige financiële vraagstukken. Het is mij niet bekend hoeveel (agrarische) MKB-bedrijven het betreft en hoeveel daarvan geen nieuwe financiering kunnen afsluiten bij Deutsche Bank en daardoor genoodzaakt zijn op zoek te gaan naar alternatieve vormen van financiering.
Is het u bekend dat voor bedrijven vaak geen andere mogelijkheid resteert dan het overbrengen van het gehele pakket aan financiering naar een nieuwe bank, wat meestal wordt veroorzaakt doordat alle zekerheden voor de financieringen zijn ondergebracht bij DB?
Zekerheden worden aan een financier verstrekt om de gevolgen van een eventueel faillissement van de lener te beperken voor de financier. Indien de lener zekerheden verschaft aan de financier wordt het risico voor de financier minder en daarmee de rente op de financiering lager. Het verstrekken van zekerheden is daarom zowel aantrekkelijk voor de onderneming (lagere rente) als voor de financier (lager risico).
Van de precieze inhoud van de private contracten tussen ondernemers en Deutsche Bank ben ik niet op de hoogte. Over het algemeen is in het financieringscontract opgenomen welke zekerheden moeten worden verschaft. Indien het contract ontbonden wordt, of ten einde loopt, zal ook de onderliggende verschafte zekerheid ten behoeve van de financier komen te vervallen. De zekerheid kan daarna opnieuw bij een andere kapitaalverschaffer worden ondergebracht.
Het kan voorkomen dat de verschafte zekerheid niet of nauwelijks splitsbaar is. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als het vastgoed van een onderneming dienst doet als zekerheid. Het is in dat geval praktisch vaak niet mogelijk om de zekerheid gedeeltelijk te laten vervallen indien er nog overgebleven financieringsverplichtingen lopen. Indien het onmogelijk is de zekerheden te splitsen hebben ondernemers eventueel de optie van het verschaffen van een tweede zekerheid aan de nieuwe kapitaalverschaffer. In sommige gevallen zal de ondernemer ook kunnen financieren zonder zekerheid.
Is het u bekend dat bedrijven hierdoor in de problemen kunnen komen als zij ook nog leningen hebben uitstaan bij DB waarvan de rentevastperiode nog niet is verlopen, aangezien zij die lening(en) bij DB middels een boete moeten afkopen? Erkent het kabinet dat dit voor veel bedrijven in de praktijk onmogelijk is, omdat de boete bij het voortijdig beëindigen van dergelijke leningen tienduizenden euro’s kan bedragen en vaak tot verhoging van de financiering leidt?
Het staat ondernemers en financiers, binnen de grenzen van de wet, vrij te bepalen hoe zij hun privaatrechtelijke contracten vormgeven. Het is gebruikelijk bij financiering op lange termijn om afspraken te maken over een boete indien de overeenkomst eerder dan afgesproken wordt beëindigd. Dit heeft veelal met de langetermijnplanning van de kapitaalverschaffer te maken. De kapitaalverschaffer heeft bij zijn planning rekening gehouden met de reeds afgesloten financieringscontracten. Het vroegtijdig beëindigen van financiering heeft derhalve direct invloed op de kapitaalpositie van een kapitaalverschaffer. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op de vragen 4, 7 en 8 van de Kamervragen van 5 februari jl. ingediend (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533).
Ik beschik over onvoldoende informatie om een oordeel te vellen over de concrete problemen waar individuele bedrijven zich in bevinden. Over het algemeen valt wel te stellen dat het ook niet in het belang van Deutsche Bank is om een onderneming financieel in de problemen te brengen. Deutsche Bank zal in dat geval immers ook de terugbetaling door de onderneming van nog lopende leningen in gevaar brengen. Deutsche Bank zal dan ook, zoals zij aangaf in het contact dat ik met haar heb gehad, in gesprek treden met de klant om een passende oplossing te zoeken indien de strategiewijziging de klant in de problemen brengt. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de Kamervragen van 5 februari jl. over hetzelfde onderwerp(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533) als deze Kamervragen.
Is de informatie juist dat DB in gesprekken met financieel adviseurs heeft aangegeven niet automatisch zekerheden mee te willen geven aan bedrijven voor het sluiten van een nieuwe lening bij een andere bank? Wat vindt u hiervan, aangezien het zonder onderpand nog moeilijker, en meestal veel duurder, is voor dergelijke bedrijven om een lening af te sluiten bij een andere bank?
Indien een ondernemer nog bestaande financiering heeft bij een bank zal deze bank in de regel geen afstand doen van de onderliggende zekerheden ten behoeve van een andere financier. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 3, is het voor zowel de financier als de ondernemer voordelig om te financieren met zekerheden.
Welke (juridische) mogelijkheden ziet u – al dan niet via DNB of de AFM – om de in de voorgaande vragen geschetste problematiek op te lossen?
Uit de prudentiële taak van De Nederlandsche Bank (DNB) vloeit voort dat deze toezicht houdt op onder meer de strategische keuzes van onder toezicht staande instellingen, waaronder Deutsche Bank Nederland. Hierbij kijkt DNB als prudentieel toezichthouder of de strategie en het bedrijfsmodel van een onderneming een duurzaam verdienmodel waarborgen en daarmee de stabiliteit van de instelling blijft geborgd. Aspecten die worden betrokken in dit toezicht zijn onder meer het hebben van een onderscheidende en duurzame klantpropositie, de klantbenadering en de distributiestrategie.
De beoordeling van strategie en bedrijfsmodel kan er onder omstandigheden toe leiden dat financiële instellingen aanpassingen moeten doorvoeren. Als prudentieel toezichthouder is het uitgangspunt van het toezicht van DNB het waarborgen van een duurzaam verdienmodel van onder toezicht staande instellingen. Zolang er sprake is van het naleven van de wettelijke vereisten waarop DNB toezicht houdt op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de strategische keuzes van financiële instellingen een duurzaam verdienmodel waarborgen, staat het die instellingen in beginsel vrij om accentverschuivingen te maken in de strategie.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft als taak gedragstoezicht te houden op de financiële markten waaronder de zorgvuldige behandeling van klanten. Daarbij kan worden opgemerkt dat kredietverlening aan zakelijke klanten niet onder het toezicht van de AFM valt, maar beleggingsdienstverlening aan zakelijke klanten wel aan zorgvuldigheideisen vanuit de Wft moet voldoen. De openbaar beschikbare informatie biedt geen basis om op dit moment te veronderstellen dat de wet zou zijn overtreden.
Ik deel de mening dat in de geschetste situatie ondernemers in een lastige positie kunnen komen te verkeren, waarbij zij obstakels ondervinden om te (blijven) voorzien in hun financieringsbehoefte. Zij kunnen klem komen te zitten tussen een bank die vanwege nog lopende financiering geen afstand kan nemen van zekerheden en een nieuwe financier die zekerheden eist. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 4, kunnen klanten van specifiek Deutsche Bank die problemen ondervinden van de strategische keuzes van Deutsche bank terecht bij Deutsche Bank om te zoeken naar een passende oplossing. Dit is ook wat ik verwacht van een sector die zich dienstbaar naar de klant opstelt.
De aankoop door de Rijksgebouwendienst (RGD) van een kantoorpand in Den Haag |
|
Paulus Jansen , Ronald van Raak |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rijk koopt pand van klager Eurojust»1 en «Haags vastgoedbedrijf buigt voor Eurojust»?2 Kloppen de beschreven feiten?
Wat is het bedrag dat het Rijk heeft betaald voor het pand? Hoeveel vierkante meter bruto vloeroppervlakte (m2 BVO) beslaat het pand?
Hoeveel m2 BVO aan kantooroppervlakte staat er binnen de gemeente Den Haag momenteel leeg en is in bezit van het Rijk?
Hoe verhoudt de in bovengenoemde berichten vermelde aankoop zich met de afspraken in het kader van het convenant «aanpak leegstand kantoren»? Hoe verhoudt de aankoop zich met de volgende uitspraak van de minister van Infrastructuur en Milieu: «Het is noodzakelijk dat we de leegstand van kantoren aanpakken. Dat kan alleen als overheid en bedrijfsleven de handen ineen slaan en over individuele belangen heen stappen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat provincies, gemeenten en regionale marktpartijen hun verantwoordelijkheid zullen nemen om dit ambitieuze convenant – met maatwerk op regionaal niveau – te laten slagen»?3
Welke visie en/of doelstellingen zijn er door de convenantpartijen geformuleerd voor de regio Den Haag met betrekking tot de bestaande voorraad leegstaande kantoren, nieuwe ontwikkeling en regionale programmering? Als deze nog niet geformuleerd zijn; op welke termijn wordt deze afspraak uit het convenant gerealiseerd?
Wat zijn de concrete plannen van de RGD met het pand aan de Johan Frisolaan? Kan onderbouwd worden dat deze plannen niet realiseerbaar waren binnen de bestaand voorraad aan beschikbaar (leegstaand) vastgoed dat in het bezit is van het Rijk?
Kan de Kamer een overzicht ontvangen van alle kantoren in Den Haag die eigendom zijn van het Rijk en de plannen om – conform de afspraken in het kader van het convenant aanpak leegstand kantoren – deze kantoren zo snel mogelijk weer een nuttige bestemming te geven?
Bloedkolen uit Colombia |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bloedkolen uit Colombia»1 en het artikel «Die Türen stehen weit offen»2 in Der Freitag3?
Ja.
Is het waar dat kolencentrales op Nederlandse bodem samen 8,5 miljoen ton per jaar verbruiken en dat daarvan 2,3 miljoen ton uit Colombia komt? Klopt het dat Colombia meer dan 90% van haar steenkolenproductie exporteert en dat de Europese Unie de belangrijkste afnemer van Colombiaanse kolen is?
Nederland importeerde in 2011 7,4 miljoen ton steenkool, waarvan ongeveer 50% uit Colombia komt. Volgens de officiële cijfers van het Sistema de Información Minero Colombiano (SIMCO) produceerde Colombia in 2011 85,8 miljoen ton steenkool, waarvan het 81,2 miljoen ton exporteerde (94,7% van de totale productie). Colombia exporteerde 40,9 miljoen ton steenkool naar de Europese Unie, ofwel 50,3% van zijn totale export.
Is het waar dat bijna 100% van alle kolen in Colombia wordt gewonnen door vijf buitenlandse bedrijven (BHP Billiton, Anglo American, Xstrata, Glencore en Drummond)? Klopt het dat circa tweederde van alle steenkool gewonnen wordt door Europese multinationals? Klopt het dat deze bedrijven relatief weinig belasting (hoeven te) betalen aan Colombia?
De genoemde bedrijven wonnen in de belangrijkste Colombiaanse productiegebieden 86% van de totale steenkoolproductie (SIMCO). Aangezien de bedrijven in wisselende consortia werken die bovendien bestaan uit bedrijven uit verschillende landen, kan niet met nauwkeurigheid worden aangegeven welk deel van de Colombiaanse steenkool door Europese multinationals wordt gewonnen.
Buitenlandse investeerders in de Colombiaanse mijnbouwsector profiteren van een gunstig belastingregime: op de sector zijn enkele specifieke fiscale en douanevoordelen van toepassing.
Wat is uw reactie op de volgende beschreven misstanden bij de kolenwinning in Colombia:
Ik heb kennis genomen van bovenstaande misstanden die in de artikelen worden geschetst. Ik ben me ervan bewust dat zich rond de winning van Colombiaanse steenkool problemen hebben voorgedaan op het gebied van veiligheid, mensenrechten en arbeids- en vakbondsrechten. Ook nu staat de sector nog altijd voor grote uitdagingen op deze terreinen.
Primair ligt er op dit vlak een verantwoordelijkheid bij de Colombiaanse overheid om er voor te zorgen dat internationale verdragen, internationaal erkende normen en nationale wetgeving op de genoemde vlakken worden verankerd en gehandhaafd. Vermeende misstanden die niet in lijn zijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen kunnen gemeld worden bij het Colombiaanse Nationaal Contact Punt. Dit neemt niet weg dat bedrijven eveneens een verantwoordelijkheid dragen op basis van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Om die verantwoordelijkheid invulling te geven laten Nederlandse bedrijven die steenkool importeren uit Colombia periodieke audits uitvoeren, waarin ook sociale en milieuaspecten worden beoordeeld. In het kader van de steenkooldialoog worden tussen de deelnemende mijnbouwbedrijven, energiebedrijven, vakbonden en NGO’s verdere afspraken gemaakt om deze audits uit te voeren.
In het initiatief Better Coal werken de energiebedrijven aan Europese afspraken over een gezamenlijk audit-protocol. Indien de steenkooldialoog en Better Coal op afzienbare tijd werkbare afspraken gaan vastleggen en uitvoeren, zal dit de beste basis leggen voor toekomstige verbeteringen.
Deelt u de mening dat duurzame winning van steenkolen een prioritair thema zou moeten zijn in de relatie tussen Nederland en Colombia? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in de activiteiten die de Nederlandse ambassade in Colombia ontplooit? Welke gevolgen zullen de bezuinigingen op de posten hebben voor inzet op deze thema’s als duurzaamheid?
De bevordering van duurzame handel tussen Colombia en Nederland is één van de Nederlandse prioriteiten m.b.t. Colombia. In het kader van de Nederlandse steenkooldialoog werken energiebedrijven, mijnbouwbedrijven en maatschappelijk middenveld aan het versterken van de ketenverantwoordelijkheid van de steenkool verwerkende bedrijven in Nederland. De ambassade ondersteunt de steenkooldialoog bij zijn activiteiten in Colombia en zet zich met middelen uit de Transitiefaciliteit in voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Nederland is momenteel voorzitter van de Voluntary Principles on Security and Human Rights, een dialoog over veiligheid en mensenrechten tussen overheden, bedrijven in de extractieve en energiesector en NGO’s. Nederland is voornemens ook het Colombiaanse Comité Minero-Energético (CME) te ondersteunen bij de implementatie van de Voluntary Principles bij bedrijven in de extractieve sector in Colombia.
Hoe beoordeelt u het voorstel van energiebedrijven om op geaggregeerde wijze bekend te maken uit welke mijnen zij steenkool betrekken, zonder dat zij informatie over de specifieke leveranciers van steenkolen vrijgeven? Moet, bij dergelijke misstanden, ethische overwegingen niet prevaleren boven bedrijfseconomische overwegingen?
Ik zie het begrip «due diligence» als belangrijkste uitgangspunt voor de invulling van ketenverantwoordelijkheid door bedrijven. Dat wil zeggen dat bedrijven mogelijke risico’s op schendingen van milieu of mensenrechten in de keten in kaart brengen en beleid voeren om deze risico’s te voorkomen of te verminderen. De energiebedrijven hebben hier invulling aan gegeven door samen te werken in de steenkooldialoog en Better Coal. Binnen deze initiatieven wordt gewerkt aan gezamenlijke afspraken om genoemde risico’s te voorkomen of te verminderen. Hierdoor vergroten zij hun invloed in de keten om veranderingen te bewerkstelligen.
De energiebedrijven hebben op geaggregeerd niveau bekend gemaakt uit welke mijnen zij inkopen. Zij sluiten daarbij individueel niet uit dat zij bij mijnen inkopen die ter discussie staan en accepteren daarmee de daaruit voortvloeiende individuele ketenverantwoordelijkheid. Deze transparantie volstaat in dit stadium als basis voor verdere stappen. Wanneer de eerdergenoemde afspraken die de energiebedrijven onderling hebben gemaakt om risico’s van schendingen van milieu en mensenrechten te voorkomen dan wel te verminderen niet worden ingevuld zoals redelijkerwijs van verantwoorde bedrijven mag worden verwacht, zouden de energiebedrijven individueel bekend moeten maken bij welke mijnen zij inkopen. Zij moeten dan individueel kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid.
Nuon heeft een lijst gepubliceerd van de belangrijkste landen die steenkool leveren aan de Nederlandse markt, inclusief een lijst van de mijnen die het meest exporteren naar de Nederlandse markt. Deze stappen laten zien dat de energiebedrijven zich bewust zijn van hun ketenverantwoordelijkheid.
Ik wil graag van de energiebedrijven horen hoe zij de voortgang van de steenkooldialoog en hun deelname aan het Better Coal initiatief zien. Om die reden nodig ik hun CEO’s uit voor een gesprek. Tijdens dit gesprek zal de verdere ambitie op het vlak van transparantie ook aan bod komen.
Wat is de stand van zaken van de kolendialoog? Wat is uw reactie op de constatering in het eerstgenoemde artikel dat «tweeënhalf jaar later er nog niets concreets uit deze gesprekken is voortgekomen en de import van de bloedkolen gewoon verder gaat»?
De dialoog loopt nog. Op dit moment heeft de steenkooldialoog de volgende resultaten geboekt:
Hoe beoordeelt u de initiatieven op het gebied van transparantie die binnen de steenkolendialoog zijn genomen en waarover de Kamer eerder werd geïnformeerd? Deelt u de mening dat op het gebied van transparantie de afgelopen jaren onvoldoende vooruitgang is geboekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor volledige transparantie van Europese en Nederlandse energiebedrijven? Hoe zult u dit bevorderen? Welke afspraken zijn hierover gemaakt in het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia?
Zelfregulering op basis van dialoog zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 6,8 en 7 heeft mijn voorkeur. In het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia en Peru zijn afspraken gemaakt over handel en duurzaamheid. Als zodanig bevat het vrijhandelsakkoord geen afspraken over transparantie van energiebedrijven over hun productieketen.
Visserij voor de kust van West-Sahara |
|
Harry van Bommel |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Belgian-Dutch shipping company caught red-handedly in occupied Sahara»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het koelschip Nova Florida onder Nederlandse vlag vaart2, dat het op de vlootlijst van het Nederlands-Belgische bedrijf Seatrade staat en dat dit schip onlangs aanwezig was in de haven van Dakhla in het zuiden van West-Sahara? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Het in het bericht genoemde koelschip Nova Florida van de firma Seatrade voert de Koninkrijksvlag en is geregistreerd in Curaçao met als thuishaven Willemstad. Het schip valt derhalve niet onder Nederlandse jurisdictie en is geen EU-vaartuig. Uit diverse bronnen is evenwel vernomen dat het schip recent in Dakhla zou zijn geweest.
Is het waar dat dit koelschip in de haven van Dakhla aanwezig was in verband met visserijactiviteiten? Zo ja, wat zijn de precieze activiteiten die het schip er heeft verricht? Betreft het hier visserijactiviteiten met betrekking tot in de West-Saharaanse wateren gevangen vis? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de activiteiten van het koelschip voor de kust van West-Sahara aangezien er momenteel geen visserijovereenkomst tussen de EU en Marokko van kracht is en aangezien «Nederland de Marokkaanse soevereiniteit over de Westelijke Sahara niet (erkent) en het doen van investeringen en het zakendoen in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad (ontraadt)»?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is indien Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij visserijactiviteiten in West-Sahara? Indien ja, bent u bereid Nederlandse bedrijven die hierbij betrokken zijn hierop aan te spreken? Indien ja, hoe gaat u dit doen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland ontraadt het doen van investeringen en het zakendoen in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad. Indien er sprake is van overtreding van Nederlandse of Europese regelgeving, zal de overheid Nederlandse bedrijven daarop aanspreken.
Kunt u aangeven in hoeverre de gesprekken tussen de Europese Unie en Marokko over een nieuwe visserijovereenkomst voor de Marokkaanse wateren vorderen? Welke stappen moeten er nog gezet worden voordat een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst tot stand komt?
De officiële onderhandelingen tussen de Europese Commissie en Marokko over een nieuw visserijprotocol zijn in november 2012 begonnen en zullen mogelijk in de loop van het voorjaar van 2013 worden afgerond. U bent eerder geïnformeerd over het mandaat op basis waarvan de Commissie met Marokko onderhandelt (Kamerstukken 21 502-32, nr. 564 en 32 201, nr 36). Na afronding van de onderhandelingen zal de Raad van Ministers besluiten over de sluiting van de overeenkomst. Tevens is goedkeuring van het Europees Parlement vereist.
Bent u in dit verband bekend met het juridisch advies aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties dat concludeert dat als «exploration and exploitation activities were to proceed in disregard of the interests and wishes of the people of Western Sahara, they would be in violation of the principles of international law applicable to mineral resource activities in Non-Self-Governing Territories»4 en het juridisch advies van het Europees Parlement dat concludeert dat «in the event that it could not be demonstrated that the FPA [Fisheries Partnership Agreement] was implemented in conformity with the principles of international law concerning the rights of the Saharawi people over their natural resource, principles which the Community is bound to respect, the Community should refrain from allowing vessels to fish in the waters off Western Sahara by requesting fishing licences only for fishing zones that are situated in the waters off Morocco»?5
Ik ben bekend met de in deze vraag genoemde juridische adviezen.
Deelt u de opvatting dat een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst tussen de EU en Marokko, die ook geldt voor de wateren voor de West-Saharaanse kust, op dit moment «in disregard of the interests and wishes of the people of Western Sahara» zal zijn? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, niet op voorhand. Het mandaat van de Europese Commissie voor de onderhandelingen over een nieuw visserijprotocol met Marokko is gestoeld op drie pijlers: duurzame exploitatie, economisch realisme en respect voor internationaal recht. Het mandaat is er op gericht dat het nieuwe protocol volledig in overeenstemming is met het internationale recht en het belang dient van alle lokale bevolkingsgroepen. De Europese Commissie zet in op het opnemen van een bepaling in het protocol gericht op de verzekering van Marokko dat het bij de implementatie van het protocol zijn verplichtingen onder internationaal recht en binnen het raamwerk van de VN nakomt. Tevens zet de Europese Commissie in op een bepaling die Marokko verplicht te rapporteren over de economische en sociale impact van de sectorale steun waarin het protocol voorziet, met inbegrip van de geografische distributie ervan. Het kabinet zal het resultaat van de onderhandelingen op al deze punten toetsen, alsmede op duurzaamheid en rentabiliteit.Op basis daarvan bepaalt het kabinet of het kan instemmen met het onderhandelingsresultaat.
Deelt u de opvatting dat een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst tussen de EU en Marokko, die ook geldt voor de wateren voor de West-Saharaanse kust, in strijd met het internationaal recht zal zijn en dat daarom de wateren voor de West-Saharaanse kust uitgesloten moeten worden van een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid om in EU-verband actief te pleiten voor het uitsluiten van de wateren van West-Sahara van een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst tussen de EU en Marokko? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een nieuw visserijprotocol tussen de EU en Marokko dat ook de wateren van de Westelijke Sahara omvat, hoeft niet per definitie in strijd te zijn met het internationaal recht. Er mogen economische activiteiten plaatsvinden in «non-self-governing territories», waarbij de opbrengsten van deze activiteiten ten goede moeten komen aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De rechtmatigheid hangt af van de wijze waarop het protocol door Marokko, dat feitelijk gezag uitoefent in de Westelijke Sahara, wordt geformuleerd en geïmplementeerd. Mocht derhalve een nieuw visserijprotocol ook gelden voor de wateren van de Westelijke Sahara, dan hoeft dat niet in strijd te zijn met het internationaal recht, mits vorengenoemde randvoorwaarde in acht wordt genomen.
De kosten verbonden aan creditcardbetalingen |
|
Mei Li Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Winkeliers zijn dure creditcards zat»?1
Ja.
Wat is het gemiddelde prijsverschil tussen een pinbetaling en een creditcardbetaling in Nederland en wat is de verklaring voor dit prijsverschil?
Gezamenlijk onderzoek2 van banken en toonbankinstellingen laat zien dat de totale gemiddelde kosten per pintransactie voor toonbankinstellingen in 2009 € 0,21 bedroeg en per creditcardtransactie € 1,88. De door betaalaanbieders gehanteerde pin- en creditcardtarieven verschillen per aanbieder. Het prijsverschil voor winkeliers in Nederland tussen een pin- en creditcardbetaling heeft verschillende oorzaken.
Debitcards (pinpassen) en creditcards (kredietkaarten) zijn andere betaalproducten. Zo is een debitcard direct gekoppeld aan de bankrekening van de kaarthouder, waarbij het betaalde bedrag direct wordt afgeschreven. Creditcards bieden een aantal extra diensten voor kaarthouders. Denk hierbij aan uitstel- of kredietfaciliteiten, aankoopverzekeringen tegen schade, verlies en diefstal en spaarprogramma’s en/of -acties. Ook is de tariefopbouw voor winkeliers voor creditcardbetalingen anders dan die voor pinbetalingen. De kosten van pinbetalingen worden onafhankelijk van de hoogte van het gepinde bedrag getarifeerd met een vast bedrag per transactie. Creditcardtarieven zijn daarentegen vrijwel altijd gebaseerd op een percentage van het aankoopbedrag. Nederlandse consumenten gebruiken hun creditcard, vergeleken met pinbetalingen en contante betalingen, met name bij dure of luxe aankopen.3 Dit verklaart deels de hogere kosten voor een creditcardbetaling ten opzichte van een debitcardbetaling.
Een andere verklaring voor de verschillen in tarieven die ter zake van een creditcardbetaling of een debitcardbetaling aan een winkelier in rekening worden gebracht betreft de mate van gebruik van beide soorten betalingen. Debitcardtransacties doen zich relatief vaker voor dan creditcardtransacties. In 2011 werd er aan de toonbank 2,3 miljard keer met een debitcard betaald en «slechts» 40 miljoen keer met een creditcard. Voorts rekenden Nederlanders in 2011 35% van al hun aankopen af met een debitcard. Debitcardbetalingen brengen hierdoor een kostenefficiëntie met zich mee. Dit kan zich doorvertalen in lagere tarieven per debitcardtransactie.4
Deelt u de mening dat creditcardmaatschappijen winkeliers geen kosten mogen berekenen die boven de kostprijs en eventuele een beperkte opslag liggen? Is daarvan momenteel sprake, en zo ja bent u bereid daar actie tegen te ondernemen?
Winkeliers onderhandelen niet met creditcardmaatschappijen, maar met hun betaaldienstverlener (vaak een bank) over de tarieven die aan hen (winkeliers) in rekening gebracht worden bij een creditcardbetaling. De betrokken ondernemingen zijn in beginsel vrij om hun tarieven te bepalen. Van belang vanuit een oogpunt van kostenefficiëntie is dat winkeliers voldoende keuze in het aanbod van betaaldienstverleners houden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om actie op dit vlak te ondernemen.
In hoeverre zal de op de Britse wetgeving lijkende Europese consumentenrichtlijn de hoge creditcardtarieven in Nederland aan banden kunnen leggen? Deelt u de zorg of deze richtlijn voldoende effect zal hebben met het oog op de vooralsnog beperkte effecten die deze lijkt te hebben in het Verenigd Koninkrijk?
In het Verenigd Koninkrijk zijn de kosten die handelaren in rekening brengen aan hun klanten beperkt tot de werkelijk door handelaren gemaakte kosten. Deze kosten bestaan voor retailers onder meer uit de kosten die gemaakt worden voor het aanhouden en onderhouden van een betaalterminal en het bedrag dat de handelaren verschuldigd zijn aan hun eigen betaaldienstverlener (bank). Deze laatste kosten zullen, zoals hiervoor in het antwoord op de tweede vraag is toegelicht, bij een betaling met een creditcard hoger zijn dan bij betaling met een debitcard. Deze kosten zijn kosten die de handelaar daadwerkelijk heeft gemaakt en die hij aan klanten mag doorberekenen.
De Europese richtlijn consumentenrechten5 ziet net als de Britse wetgeving op de relatie tussen handelaar en consument. Op grond van de Europese richtlijn consumentenrechten is het handelaren niet toegestaan om aan consumenten meer kosten in rekening te brengen dan de werkelijk door hen gemaakte kosten die verband houden met het gekozen betaalmiddel.6 De tarifering van de betaaldienst zelf zal door de richtlijn consumentenrechten niet worden beïnvloed. Indien handelaren gebruik maken van het betaalmiddel creditcard, mogen zij na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan consumenten niet meer kosten in rekening brengen dan kosten die de handelaar als gevolg van het gebruik van het betreffende betaalmiddel heeft moeten maken. Het is op dit moment niet mogelijk om goed in te schatten wat de gevolgen van de richtlijn ten aanzien van de hoogte van die kosten in Nederland zullen zijn.
Deelt u de mening dat effectieve Europese wetgeving over de kosten van creditcardbetalingen niet moet worden afgewacht – de onderhandelingen over de betaaldienstenrichtlijn starten pas dit jaar – maar dat Nederland nu al reeds actie moet ondernemen om handelaren en consumenten te beschermen tegen exorbitante tarieven? Zo nee, waarom niet?
De betaalmarkt is, mede door de implementatie van de richtlijn betaaldiensten en de komst van een Single European Payments Area (SEPA), een Europese markt geworden. Ook nieuwe regelgevingvoorstellen op het terrein van betalingsverkeer hebben uiteindelijk tot doel om zoveel mogelijk bij te dragen aan harmonisatie van de Europese betaalmarkt. Er was en blijft daarbij ook aandacht voor kosten die aan consumenten in rekening worden gebracht. Uiteraard zal het kabinet de markt en de effecten van alle regelgeving nauwlettend blijven volgen. Ik zie, mede gelet op de aanpassingen in de laatste jaren en de nog ophanden zijn voorstellen, geen aanleiding om nu alvast nationale maatregelen te nemen.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten en / of de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken om onderzoek te doen naar de tariefstelling door creditcardmaatschappijen op de Nederlandse markt?
De NMa houdt toezicht op naleving van het mededingingsrecht. De NMa is een onafhankelijke toezichthouder, het is dan ook niet aan mij om haar te verzoeken onderzoek te doen naar bepaalde markten. Wel kan ik u mededelen dat de NMa op de hoogte is van de signalen en Detailhandel Nederland heeft uitgenodigd voor een toelichting op haar bevindingen. Indien de NMa daartoe aanleiding ziet, zal zij een nader mededingingsrechtelijk onderzoek starten.
De AFM heeft hier in beginsel geen rol in.
Executieveilingen en onderhandse executies |
|
Eddy van Hijum (CDA), Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Huizen zijn goedkoper op executieveiling»1 en het onderliggende onderzoeksrapport «Executieveilingen: verbeteren of voorkomen?»2
Ja.
Ja.
Kunt u reageren op de bevindingen? Kunt u het grote verschil tussen transactieprijs via de executieveiling (gemiddeld 40% lager dan de marktwaarde) en de onderhandse verkoop (gemiddeld 14% lager dan de marktwaarde) verklaren? Kunt u het verschil tussen deze korting bij Nederlandse executieveilingen en die bij veilingen in het buitenland verklaren?
Het is bekend dat de transactieprijs via de veiling lager is dan bij onderhandse verkoop. Een verklaring voor dit verschil is dat op een executieveiling huizen binnen een korte tijdspanne moeten worden verkocht, waardoor de prijs lager wordt. Verder zijn er bijkomende kosten bij aankoop van een woning op een veiling. Bij onderhandse verkoop bestaan de bijkomende kosten voor de koper uit de van te voren bekende overdrachtsbelasting en notariskosten. Bij executieveilingen komen hierbij voor de koper veilingkosten en eventuele achterstallige betalingen voor onder andere belastingen of vereniging van eigenaren. Bovendien is vaak niet duidelijk in welke staat de woning zich bevindt, of de bewoner vrijwillig uit de woning zal vertrekken en of er nog huurders aanwezig zijn. Tevens zijn de banken terughoudend met de financiering van een woning die gekocht wordt op de veiling. Deze risico’s zullen door de potentiële koper in zijn bod worden betrokken. De genoemde factoren zijn voor het kabinet aanleiding geweest om met het wetsvoorstel verbetering executieveilingen de informatievoorziening te verbeteren, de kosten voor kopers te beperken en de procedure voor ontruiming te vereenvoudigen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2). Het tweede deel van de beantwoording van de vraag treft u in het antwoord van vraag 3 aan.
Wat zijn de ervaringen in landen als de VS, Spanje en Ierland met executieveilingen? Zorgen daar de wettelijke kaders voor een betere prijs bij dergelijke veilingen?
Er is geen recente informatie beschikbaar over specifieke ervaringen in andere landen. Uit een eerder verricht rechtsvergelijkend onderzoek naar executoriale verkoop van woningen in de EU-lidstaten3 komt wel naar voren dat de procedures en de effectiviteit en efficiëntie sterk verschillen. De Nederlandse procedures springen er in lengte en flexibiliteit positief uit. De opbrengst van een huis op de Nederlandse executieveiling ligt wel lager dan in andere Europese landen. Of dat samenhangt met het wettelijke kader is niet bekend. Voor veel landen, waaronder Nederland, geldt dat de opbrengst van de verkoop van een huis op de executieveiling onder de marktwaarde van de woning ligt.
Kunt u verklaren waarom het aantal executieveilingen recent is gedaald, terwijl het economisch gezien in Nederland minder gaat en er meer mensen in betalingsproblemen komen?
Zoals uit de cijfers van het Kadaster naar voren komt (zie het antwoord op vraag 25) is het totale aantal executieveilingen over 2012 gedaald ten opzichte van 2011. Dit zou het eerste resultaat kunnen zijn van de inzet van het Waarborgfonds Eigen Woningen als de uitvoerder van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG), de banken en overige financiële instellingen om te voorkomen dat woningen op de veiling worden aangeboden. De financiële instellingen besteden meer aandacht aan vroegtijdige signalering van betalingsproblemen en trachten door begeleiding van de consument, financieel beheer, schuldsanering en dergelijke gedwongen verkopen te voorkomen. Indien gedwongen verkoop toch noodzakelijk blijkt dan tracht men een executieveiling te voorkomen en door middel van een onderhandse verkoop de opbrengst van de verkoop te optimaliseren.
Heeft u gegevens over het aantal (vrijwillige) onderhandse verkopen? Is er sprake van een grote toename van dit soort van verkopen en op welke wijze is deze toename te verklaren? Kunt u hierbij reageren op de bevindingen op basis van cijfermateriaal van het NHG dat in 2006 nog 48% van de observaties in de veilingzaal eindigde, terwijl dit aandeel in 2011 is teruggelopen tot slechts 24%?3 Vindt u deze ontwikkeling wenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Er zijn geen openbaar beschikbare gegevens over de aantallen onderhandse verkopen voor de gehele Nederlandse woningmarkt. Wel is informatie hierover beschikbaar voor NHG-hypotheken en hebben DNB en de AFM in 2012 kredietverstrekkers gevraagd naar het aantal onderhandse verkopen.
De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) geeft aan dat door inspanningen (maatwerkoplossingen) van zowel het WEW als de kredietverstrekkers om de verkoop op de veiling te voorkomen in de afgelopen jaren, het aandeel gedwongen verkopen dat plaats vindt via de veiling bedroeg in de jaren 2003 tot en met 2005 ongeveer 70%. In 2006 en 2007 was het percentage 60% en daarna is het langzaam gaan verschuiven naar 40% en verder afgenomen naar 13% (zie ook de beantwoording van vraag 26).
De afname in het aantal executieveilingen bij de hypotheken met NHG is met het oog op het beperken van de restschuld wenselijk omdat de opbrengst van woningen op de veiling doorgaans lager is dan bij een onderhandse verkoop. Hiermee wordt een beroep op het fonds van de NHG zo veel mogelijk beperkt.
DNB en de AFM hebben 14 kredietverstrekkers informatie gevraagd over onderhandse verkopen in de periode 2008 t/m 2011. Een woningverkoop wordt door DNB en de AFM aangemerkt als een onderhandse verkoop als de transactie plaatsvindt nadat een betalingsachterstand is ontstaan van meer dan 90 dagen. Niet alle kredietverstrekkers hebben voor alle jaren informatie kunnen leveren. Hierdoor kunnen de uitkomsten afwijken van de markttotalen. De uitkomsten op jaarbasis staan in onderstaande tabel.
1.356
1.518
2.711
3.847
Het aantal onderhandse verkopen is op basis van deze gegevens gestegen in de afgelopen jaren. Deze trend lijkt zich ook in 2012 door te zetten. Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat het aantal onderhandse verkopen in 2012 op 4.500 wordt geschat.
Hoeveel mensen krijgen te maken met gedwongen verkoop? Vindt u dat er genoeg gebruik wordt gemaakt van maatwerkoplossingen bij banken?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven bestaan er geen betrouwbare gegevens over het totale aantal gedwongen verkopen. Over maatwerkoplossingen bij de banken is mij de door het WEW geleverde informatie zoals onder vraag 5 en onder vraag 22 aangegeven informatie bekend.
Voorts kan ik u melden dat de AFM in 2012 onderzoek heeft gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden bij hypotheken door kredietverstrekkers. Over de bevindingen zal de AFM binnenkort naar buiten treden. De AFM is van oordeel dat kredietverstrekkers een breed palet aan mogelijkheden hebben om met de klant tot een oplossing te komen en deze zouden ook passend ingezet moeten worden. De AFM heeft een aantal kredietverstrekkers hier al op gewezen.
In welke mate heeft de terugloop in executieveilingen te maken met het vertrouwen in veilingen en de prijs die daar tot stand komt?
Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 5 is aangegeven, is bekend dat de opbrengst van de woning via de executieveiling lager is dan bij onderhandse verkoop. Het ligt daarom voor de hand dat zowel de geldgever als de consument zoekt naar alternatieven voor de veiling, zoals onderhandse verkoop.
Indien u niet over de nodige gegevens beschikt, bijvoorbeeld omdat deze niet door het kadaster worden bijgehouden, vindt u het dan wenselijk dat deze gegevens in de toekomst wel worden bijgehouden? En bent u in dat geval bereid om hier onafhankelijk onderzoek naar te doen?
Het aantal verkopen op executieveilingen wordt bij het Kadaster geregistreerd maar bij gedwongen verkopen wordt geen onderscheid gemaakt tussen een reguliere vrije verkoop van een woning en een gedwongen onderhandse verkoop. Het proces van gedwongen onderhandse verkoop kent veel gelijkenis met reguliere vrije onderhandse verkoop. Het onderscheid in transacties wordt niet bij het Kadaster geregistreerd. Het verkrijgen van data over gedwongen onderhandse verkopen is daarmee in de praktijk niet mogelijk. Ik zie onvoldoende meerwaarde in het bijhouden van die gegevens en ben niet voornemens zo’n onderzoek te doen.
Zijn er aanwijzingen dat in het afgelopen jaar het besluit van de NMa rondom executieveilingen (besluit 6538, 13 december 2011) positief effect heeft gehad op de toeloop richting veilingen en de prijsvorming?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is in 2009 een kartelonderzoek gestart naar prijsafspraken bij executieveilingen. Inmiddels is het onderzoek afgerond en heeft de NMa eind 2011 aan 14 handelaren en onlangs aan nog eens 65 handelaren boetes opgelegd van in totaal € 10,4 miljoen. Er is geen onderzoek gedaan naar het effect van het NMa-onderzoek. De prijs op executieveilingen wordt door verschillende factoren beïnvloed, het gedrag van de handelaren is daar één van. Voor een betere werking van executieveilingen is het van belang dat veilingen transparanter worden en dat particuliere kopers meer kansen krijgen om mee te bieden. Handhavend optreden door de NMa draagt er ongetwijfeld toe bij dat handelaren op executieveilingen nu in concurrentie bieden. Ook het bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) draagt bevat maatregelen om de transparantie en competitie te bevorderen. Bovendien heeft de NMa een handleiding gepubliceerd met richtsnoeren voor het in concurrentie bieden op executieveilingen.5
Kunt u aangeven of de NMa nog steeds onderzoek doet naar kartelvorming bij executieveilingen en onderhandse verkopen? Vindt u dat de NMa deze markt nadrukkelijk in de gaten dient te houden gelet op het grote economische belang?
Het in 2009 gestarte mededingingsrechtelijk onderzoek van de NMa is met de recent genomen besluiten afgerond (zie voetnoot 5). De NMa zal ook in de toekomst in de gaten houden of de Mededingingswet bij executieveilingen wordt nageleefd. Zij zal zo nodig handhavend optreden.
Kunt u aangeven of de 56 door de NMa van kartelovertreding verdachte, en tot nu ca. 14 beboete, huizenhandelaren nog steeds actief zijn op executieveilingen en/of anderszins bijvoorbeeld via onderhandse executoriale biedingen? Wat vindt u hiervan?
Inmiddels heeft de NMa boetes uitgedeeld aan 65 andere handelaren, zodat in totaal 79 handelaren beboet zijn. Het mededingingsrecht is er niet op gericht partijen uit de markt te halen. De betreffende handelaren kunnen dus nog actief zijn op veilingen. Hierover bestaat bij dit kabinet geen informatie. Aangezien betreffende handelaren bestraft zijn voor hun handelen, staat het hun vrij opnieuw actief te zijn op onder andere executieveilingen. In dit kader verwijs ik ook naar de opmerking in het antwoord op vraag 9: «handhavend optreden door de NMa draagt er naar verwachting toe bij dat handelaren op executieveilingen nu in concurrentie bieden». Er bestaat daarom geen bezwaar tegen de deelname van beboete huiseigenaren op onder andere de veiling.
Bent u het eens dat er goed toezicht moet zijn op de partijen die van rechtswege betrokken zijn bij de verkoopprocedures na het inroepen van het recht op hypotheek (artikel 3:268 B), gelet op het belang bij makelaars en notarissen? Zo ja, op welke wijze is dit toezicht georganiseerd? En vindt u dit afdoende geregeld?
De notaris houdt als publiek ambtenaar onafhankelijk toezicht op de executieveiling. Zo heeft hij een rol bij de voorbereiding van de veiling, door bijvoorbeeld de veilingvoorwaarden te controleren. De notaris controleert verder of het bieden op de veiling eerlijk verloopt. Tot slot draagt hij zorg voor de levering van het verkochte goed aan de hoogste bieder. Dit betekent dat de notaris in de eerste plaats verantwoordelijk is voor een juist verloop van de executieveiling. De onderhandse executoriale verkoop staat uiteindelijk onder toezicht van de rechter, doordat de voorzieningenrechter van de rechtbank een onderhandse verkoop moet goedkeuren. De verdere afwikkeling van de onderhandse executoriale verkoop ligt in handen van de notaris. Indien er aanwijzingen zijn voor onrechtmatigheden, zoals kartelafspraken of strafbare feiten, dan kunnen de NMa of het Openbaar Ministerie worden ingeschakeld. Hiermee bestaat voldoende toezicht op de executie van het hypotheekrecht.
Kunt u aangeven op welke wijze de keuze tussen executieveiling of onderhandse verkoop wordt gemaakt? Is hierbij sprake van dwang of drang? Vindt u het wenselijk dat banken steeds meer mensen bewegen om te kiezen voor (vrijwillige) onderhandse verkoop vanwege de zeer lage opbrengst bij executieveilingen?
Het is in het belang van de bank en de consument om te streven naar een zo hoog mogelijke opbrengst wanneer een woning executoriaal moet worden verkocht. Hoe aan dit streven concreet invulling wordt gegeven, hangt af van het interne beleid van de banken en is verder afhankelijk van de situatie van de consument. Uiteraard heeft het de voorkeur als een keuze tussen de verkoop van een woning op de executieveiling en onderhandse verkoop tot stand komt na onderling overleg. In de praktijk komt het echter voor dat woningbezitters geen medewerking verlenen aan enige vorm van verkoop van de woning. Zoals in de beantwoording van vraag 2 en vraag 5 wordt aangegeven, is bekend dat in de huidige situatie de onderhandse verkoop doorgaans meer oplevert. Daarom is het redelijk dat financiële instellingen mensen stimuleren om te kiezen voor (vrijwillige) onderhandse verkoop. Het is echter aan de financiële instelling om, zo mogelijk in overleg met de woningbezitter, tot de meest gunstige keuze te komen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 heeft de AFM in 2012 onderzoek gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden. Ook de AFM heeft aangegeven van mening te zijn dat kredietverstrekkers die het klantbelang voorop stellen executieveilingen zoveel mogelijk zouden moeten vermijden met het oog op de lagere verwachte verkoopopbrengst.
In de brief over woningcorporaties (d.d. 14 december 2012, TK 29 453, nr. 284) heeft u aangegeven gegevens te vragen aan NVB en WEW over de restschuldproblematiek. Bent u ook bereid om de NVB te vragen naar het beleid rondom executieveilingen en onderhandse verkoop bij betalingsachterstanden? Bent u tevens bereid te vragen naar het beleid m.b.t. de verschillende regio's (krimp- en/of schaarsteregio's) en verschillende woninggebieden, gelet op de conclusie in het eerder genoemde rapport dat woningen in populaire wijken vaker onderhands worden verkocht, terwijl panden in mindere wijken sneller doorverwezen worden naar de veilingzaal? Vindt u dergelijk onderscheid legitiem en acceptabel? Heeft dit onderscheid geen zeer nadelige gevolgen voor de hypotheekhouders?
Zoals onder vraag 5 is aangegeven heeft het WEW gegevens verstrekt over de inspanningen die worden verricht bij betalingsachterstanden in geval van een hypotheek met NHG. Met betrekking tot uw vraag over het beleid van de banken rondom executieveilingen en onderhandse verkoop bij betalingsachterstanden is onder vraag 6 aangegeven dat de AFM in 2012 onderzoek heeft gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden bij hypotheken door kredietverstrekkers en binnenkort met de resultaten naar buiten komt. Tevens wordt in de beantwoording van vraag 22 gemeld dat de NVB aangeeft dat hypotheekaanbieders in overeenstemming met de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) handelen.
Voor het overige is het aan de banken om te beoordelen hoe zij omgaan met betalingsproblematiek in de verschillende regio’s en woninggebieden.
Bent u bereid om ook bij het WEW navraag te doen over de ontwikkelingen van executoriale verkoop en onderhandse verkoop?
Het WEW verstrekt deze gegevens in haar openbare jaarverslag. Tevens bestaat er op dit punt reguliere informatie-uitwisseling tussen het WEW en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De ontwikkelingen op het gebied van executoriale verkoop van woningen met NHG worden uiteraard nauwlettend gevolgd.
Kunt u aangeven of het beleid de laatste tijd bij het WEW is aangescherpt? Zo ja, op welke wijze? Vindt u dat de balans tussen risico's voor het WEW (met achtervanger het Rijk) en voor de banken voldoende is geregeld?
De afgelopen jaren heeft het WEW haar beleid gericht op het voorkomen danwel beperken van de verliezen steeds verder aangescherpt. In samenwerking met de geldgevers wordt er op gestuurd om woningverkoop op de veiling te voorkomen. Dit beleid wordt in 2013 geïntensiveerd. Het WEW staat met de NHG borg voor de door de geldgevers met NHG verstrekte hypotheken. Dit betekent dat de verliezen van de geldgever op hypotheken met NHG door het WEW worden vergoed, ongeacht de vraag of de woning onderhands of via de veiling is verkocht. Er wordt nauw samengewerkt tussen het WEW en de geldgevers om de verliezen zo veel mogelijk te beperken en te voorkomen.
Bent u bereid om samen met WEW een analyse te maken van de ontwikkelingen van executies, gedwongen en (vrijwillige) onderhandse verkoop van de afgelopen (crisis-)jaren en deze analyse af te zetten tegen de ontwikkelingen eind jaren 1970/begin jaren 1980, gelet op mogelijke parallellen?
Gezien de verschillende achtergronden van het ontstaan van de huidige crisis (problemen bij de banken) en de crisis eind jaren zeventig/ begin jaren 80 (stagflatie en oliecrisis) is er geen meerwaarde in een dergelijke exercitie. De inspanningen van dit kabinet richten zich op de huidige ontwikkelingen en op welke wijze het overheidsbeleid een bijdrage aan oplossingen kan leveren.
Kunt u aangeven wat het juridische kader is bij onderhandse executoriale verkoop? Wat is hierbij de rol van de voorzieningenrechter? Is het mogelijk dat de rechter bij deze vorm van verkoop de verschillende belangen afweegt? Zo nee, vindt u dit niet wenselijk?
Bij de aankondiging van de executieveiling wordt aangegeven dat ook onderhands kan worden geboden, door middel van een aan de notaris gericht geschrift (artikel 547 Rv). Als de hypotheekhouder of de hypotheekgever besluit tot onderhandse verkoop, dan moet de koopovereenkomst door de voorzieningenrechter worden goedgekeurd (artikel 3:268 lid 2 BW). Hiertoe moet een verzoek vergezeld gaan van een volledige koopakte. Ook moeten eventuele andere ingekomen biedingen aan de voorzieningenrechter worden gemeld (artikel 548 Rv). Indien door de hypotheekhouder of hypotheekgever voor de afloop van de behandeling van het verzoek om onderhandse verkoop toe te staan, aan de rechter een gunstiger aanbod wordt voorgelegd, kan de rechter bepalen dat de verkoop overeenkomstig dat gunstigere aanbod zal geschieden. Met de belangen van alle betrokkenen wordt daarmee op adequate wijze rekening gehouden. De geplande veiling vervalt indien de rechter het verzoek tot goedkeuring van de koopovereenkomst inwilligt. Mocht de rechter geen goedkeuring verlenen, dan bepaalt de rechter een nieuwe dag waarop de veiling zal plaatsvinden (artikel 548 Rv).
Welke acties gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat de restschuld na gedwongen onderhandse verkoop dan wel executieverkoop zo laag als mogelijk blijft? Welke aanpassingen in wet- en regelgeving zijn hiervoor nodig? Bent u van mening dat banken meer zorgvuldigheid dienen te betrachten en hoe gaat u dat bevorderen?
Het is ten eerste aan de geldverstrekkers hierin hun verantwoordelijkheid te nemen.
Naast het op dit moment bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) heeft het kabinet maatregelen genomen ten aanzien van de stapsgewijze afbouw van de LTV (Loan to Value) ratio’s en heeft dit kabinet de financiering van restschulden mogelijk gemaakt. Voorts zet dit kabinet met de maatregelen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek aflossing van de hypotheek weer centraal. Deze maatregelen tezamen zullen er in de toekomst toe leiden dat er minder restschulden zullen voorkomen.
Bent u verder van mening dat notarissen voldoende doen om er voor te zorgen dat de executieveilingen goed verlopen? Welke verbeteringen ziet u rondom de inzet van notarissen en hoe gaat u dit bevorderen? Bent u van mening dat het de taak is van notarissen om (vrijwillige) onderhandse verkoop te bevorderen of hebben zij een bredere taak- en doelstelling ook met het oog op de huizenbezitters die uit hun huis worden gezet? Kunt u dit toelichten? Bent u in gesprek met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie om het proces tot executieveilingen te verbeteren?
In het antwoord op vraag 18 is ingegaan op de rol van de notaris bij de executieveiling. Het is inherent aan de wettelijke executieprocedure dat de belangen van de schuldeiser een grote rol spelen. Het past binnen deze procedure dat de notaris alle relevante belangen -dus ook die van de huizenbezitter- in dit proces betrekt. Zo kan de notaris door middel van voorlichting aan de huizenbezitter wijzen op de voordelen van een onderhandse verkoop. Verder draagt de notaris er, in opdracht van de executerende partij, zorg voor dat de aankomende veiling aan een zo breed mogelijk publiek bekend wordt gemaakt en dat potentiële kopers van zoveel mogelijk informatie over het te verkopen object worden voorzien. In deze aankondiging wordt ook melding gemaakt van de mogelijkheid tot het doen van een onderhandse bieding. Het ligt, gezien de wettelijke taken van de notaris, niet voor de hand dat de notaris nauwer wordt betrokken bij de daadwerkelijke bevordering van de onderhandse verkoop. Voor dat doel kan uiteraard wel een makelaar worden ingeschakeld. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel (Kamerstukken 2012–13 33 484, nr. 2 e.v.) tot verbetering van de executieveilingen is de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) betrokken geweest. Ook los van dit wettelijke traject zijn door de betrokken partijen, zoals de KNB, initiatieven ontplooid om de executieveiling te verbeteren. Dit heeft onder meer geleid tot het concentreren van de openbare executoriale verkopen bij 16 regioveilingen, die op uniforme wijze opereren. Deze concentratie maakt het naar verwachting aantrekkelijker voor particulieren om deel te nemen aan een dergelijke veiling.
Bent u bekend met het feit dat banken/hypotheekverstrekkers gedragscode 15 hypothecaire financieringen veelal niet naleven. Welke maatregelen wilt u in dit kader treffen?
Bent u bekend met het feit dat banken en hypotheekverstrekkers ook bij tijdelijke betalingsachterstanden en in aantoonbaar oplosbare situaties toch overgaan tot executieverkoop en in dit kader zelfs door inhoudsdeskundigen aangedragen realistische integrale oplossingen en betaalvoorstellen ongegrond afwijzen evenals aanwezige andere voor de hand liggende oplossingen compleet buiten beschouwing laten? Wat vindt u van dit feit dat banken onderbouwde oplossingen die executieverkoop kunnen voorkomen onbeargumenteerd afwijzen? Zou het in deze financieel moeilijke tijden juist niet gewenst zijn en zeker ook van banken verwacht mogen worden (ook gezien het feit dat banken debet zijn aan de bankencrisis vanaf 2008) dat zij openstaan voor realistische oplossingen en pro-activiteit? Welke maatregelen en/of aanvullende wetgeving zou u kunnen treffen?
Artikel 15 van de GHF bepaalt dat aanbieders van hypothecair krediet bij (dreigende) betalingsproblemen eerst in overleg treden met de consument. Ik heb van de NVB begrepen dat zij zich niet herkent in het signaal dat banken dit artikel niet naleven. De NVB stelt dat een woning enkel via een executieveiling verkocht wordt als er geen andere oplossing meer mogelijk is. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn als consumenten naar het buitenland zijn vertrokken of als consumenten op geen enkele andere manier willen meewerken aan een onderhandse verkoop. De NVB bestrijdt dan ook dat aanbieders niet in lijn met de GHF handelen en vroegtijdig aansturen op een executieveiling. Deze informatie komt overeen met de informatie die hierover in de beantwoording van vraag 4 en vraag 5 is gegeven.
Bent u bekend met het feit dat banken en hypotheekverstrekkers ook bij tijdelijke betalingsachterstanden en in aantoonbaar oplosbare situaties toch overgaan tot executieverkoop en in dit kader zelfs door inhoudsdeskundigen aangedragen realistische integrale oplossingen en betaalvoorstellen ongegrond afwijzen alsmede aanwezige andere voor de hand liggende oplossingen compleet buiten beschouwing laten? Wat vindt u van dit feit dat banken onderbouwde oplossingen die executieverkoop kunnen voorkomen onbeargumenteerd afwijzen? Zou het in deze financieel moeilijke tijden juist niet gewenst zijn en zeker ook van banken verwacht mogen worden (ook gezien het feit dat banken debet zijn aan de bankencrisis vanaf 2008) dat zij openstaan voor realistische oplossingen en pro-activiteit? Welke maatregelen en/of aanvullende wetgeving zou u kunnen treffen?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bekend met het feit dat woningen die via executieveiling en/of onderhandse executoriale verkoop verkocht worden direct erna doorverkocht worden voor bedragen die meer dan 50% van het executie bod/onderhandse executoriale bod bedragen? Bent u bekend met het feit dat in dit kader ook beide notariële leveringen (dus aan de huizenhandelaar en aan de volgende eigenaar) door een en dezelfde notaris worden gedaan; hetgeen 2 keer een transactie is van dezelfde woning in zeer korte tijd, waarbij de meeropbrengst niet ten goede komt aan de voormalig huiseigenaar/«geëxecuteerde». Wat vindt u hiervan?
Het is bekend dat in een enkel geval een woning direct wordt doorverkocht. Het feit dat een notaris in dit soort gevallen 2 keer bij de verkoop van dezelfde woning betrokken is, is op zichzelf genomen niet van belang. Zo’n doorverkoop zal vaker voorkomen naarmate een woning verder onder de prijs wordt verkocht. Hierbij speelt een rol dat de opbrengst van de woning bij verkoop op de veiling onder andere sterk door het moment van veilen wordt bepaald. Dit is inherent aan het systeem van veilingen. Een factor die van belang is, is het aantal bieders op de veiling. Als het aantal bieders laag is, zal ook de opbrengst achterblijven bij de verwachtingen. Tevens kan een hogere prijs bij het doorverkopen van een woning bijvoorbeeld worden verklaard doordat er na de aanvankelijke executieveiling meer bekend is geworden over de staat van het pand. Zo kan de staat van de woning beter zijn dan aanvankelijk werd gedacht. Daarnaast zijn de transactiekosten voor de koop van een woning op een executieveiling hoger dan die bij een reguliere koop. Bieders op een executieveiling houden rekening met de hiervoor genoemde risico’s en kosten bij het bepalen van hun bod.
Verder is van belang te melden dat de NMa boetes heeft opgelegd aan handelaren die de opbrengst op de executieveilingen kunstmatig laag hebben gehouden. Tevens zet het kabinet in om het aantal deelnemers aan de executieveilingen te vergroten, door het wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 33 484, nr. 2). Het aantal gevallen waarin een huis direct na aankoop voor een onverklaarbaar hoge prijs wordt doorverkocht, zal naar verwachting door beide maatregelen worden verminderd.
Denkt u aan concrete wijzigingen in wet- en regelgeving om een en ander in het belang van mensen met een betalingsachterstand te verbeteren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer deze tegemoet zien?
Het op dit moment bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) draagt er aan bij om de positie van mensen met een betalingsachterstand te verbeteren. Dit wetsvoorstel beoogt de opbrengst van een huis op de executieveiling te verbeteren wanneer een huiseigenaar vanwege betalingsachterstanden zijn huis gedwongen moet verkopen. Voorts is de rente op restschulden aftrekbaar gemaakt en hiernaast is er door dit kabinet voor gezorgd dat mensen, als ze met twee huizen zitten, nog een jaar extra de rente op 2 hypotheken af kunnen trekken, tot drie jaar na het jaar van de verhuizing. Deze maatregelen dragen bij aan lagere maandlasten voor huishoudens met restschulden. In de nieuwe regels voor aftrekbaarheid van de hypotheekrente is ook nog voorzien in een speciale regeling voor betalingsachterstanden. Onder voorwaarden leidt een periode waarin niet wordt afgelost niet tot het verlies van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Het kabinet overweegt op dit moment geen aanvullende regelgeving.
Kunt u aangeven hoeveel woningen er verkocht zijn via executoriale verkoop per maand sinds 1 januari 2010?
Onderstaand is een weergave van de gegevens zoals deze bekend zijn bij het Kadaster.
206
189
228
189
170
195
241
134
54
220
232
128
2.186
393
15
270
223
222
224
222
144
66
226
281
384
2.670
149
167
259
226
269
229
259
170
91
225
259
185
2.488
Kunt u aangeven hoeveel woningen er verkocht zijn via onderhandse executoriale verkoop per maand sinds 1 januari 2010?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, bestaan hierover landelijk geen betrouwbare cijfers. Onderstaand is een weergave van de gegevens zoals deze van hypotheken met NHG op dit moment al bekend zijn.
1.220
878
342
1.819
1.404
415
3.067
2.731
336
Kunt u aangeven hoeveel woningeigenaars een betaalachterstand hadden op hun hypotheek, per maand sinds 1 januari 2010?
Onderstaand treft u het aantal bij de BKR geregistreerde kredietnemers met betalingsproblemen aan. Het BKR heeft ons laten weten dat alle betalingsachterstanden conform de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het BKR Reglement gemeld worden, van 500 euro of meer en langer lopend dan 3 maanden. Consumenten met een betalingsachterstand van minder dan 3 maanden hebben dus geen negatieve registratie.
44.981
46.947
49.228
52.821
55.275
57.413
59.607
62.453
65.329
68.717
72.367
niet beschikbaar
De overname van NYSE Euronext |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Amsterdamse beurs te koop na overname moederbedrijf»?1
Ja.
Wat zijn naar uw mening de consequenties van de overname voor de beurs in Amsterdam?
Uit het persbericht van IntercontinentalExchange (ICE) en NYSE Euronext van 20 december 2012 blijkt dat ICE de mogelijkheden zal onderzoeken om de continentale aandelen- en derivatenhandel (de beurzen van Amsterdam, Parijs, Brussel en Lissabon) te verzelfstandigen door middel van een eigen beursnotering voor deze beurzen. Dit zou, aldus voornoemd persbericht, gerealiseerd moeten worden na de overname van NYSE Euronext door ICE. De plannen voor het continentale deel van NYSE Euronext, waaronder NYSE Euronext Amsterdam, zijn echter nog niet concreet. Zodra dat het geval is zullen deze plannen uiteraard goed bestudeerd dienen te worden waarbij ik zowel de Nederlandse als de Europese belangen in het oog zal houden.
Wat betekent de overname voor de toekomst van de beurs in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat een vertrek van de beurs uit Amsterdam onwenselijk zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat Nederland blijft beschikken over handelsplatformen die goed toegankelijk zijn voor zowel grote als kleinere ondernemingen om kapitaal aan te trekken. Zowel ondernemingen als beleggers zijn gebaat bij goed functionerende en liquide handelsplatformen waar voldoende handel plaatsvindt. Een vertrek van de beurs uit Nederland zou daarom onwenselijk zijn.
Wat is de rol van de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij deze overname? Hoe worden deze toezichthouders betrokken bij het vervolg van deze overname?
Voor deze overname dien ik een verklaring van geen bezwaar af te geven. Voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar zal ik advies inwinnen bij de AFM. DNB zal betrokken worden bij de beslissing met het oog op het prudentieel toezicht op NYSE Euronext als exploitant van een multilaterale handelsfaciliteit. Daarnaast zullen de AFM en DNB betrokken worden in hun hoedanigheid als toezichthouders op de clearing en settlement van beurstransacties.
Beschikt u over voldoende informatie om, op basis van het overnamebod, een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven een verklaring van geen bezwaar? Zo nee, welke informatie ontbreekt nog?
Op dit moment is nog geen aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar ingediend. Alle voor de beslissing vereiste informatie dient derhalve nog te worden ontvangen.
Wanneer verwacht u een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor de overname van NYSE Euronext?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht dient binnen dertien weken na ontvangst van de complete aanvraag beslist te worden. Deze termijn, die dus nog niet is gaan lopen omdat nog geen aanvraag is ingediend, kan worden geschorst, onder meer wanneer informatie ontbreekt en/of wordt opgevraagd.
De inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven in de bouwsector |
|
Enneüs Heerma (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het pleidooi van de Stichting Samenwerkingsverband Praktijkopleiding Bouw Regio Twente (SSB Regio Twente) om werklozen in de bouw – met behoud van uitkering – te kunnen inzetten als leermeester?1
Ja.
Onderkent u dat als gevolg van de crisis er voor veel leerlingen in de bouw momenteel geen leerwerkplek is op een bouwplaats, waardoor grote groepen noodgedwongen praktijkinstructie krijgen in de werkplaatsen van opleidingsbedrijven?
Momenteel is er inderdaad een tekort aan stageplaatsen in de bouw waarvoor de economische crisis in grote mate verantwoordelijk is. Als gevolg van de economische crisis hebben bedrijven in deze sector minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel.
Deelt u de zorgen van de leden van de CDA-fractie over de grote klappen die de goede opleidingsinfrastructuur van de bouwsector in deze crisistijd krijgt?
Ik maak me met u zorgen over de leerlingen die niet in de praktijk het vak kunnen leren. Voor veel werk in de bouw is het van groot belang dat leerlingen bij een bedrijf het vak leren. Zonder deze ervaring zijn de leerlingen minder geschikt voor het werk waarvoor ze worden opgeleid en zijn ze voor werkgevers minder aantrekkelijk. Om deze reden zijn ook werkgevers zelf gebaat bij het aanbieden van stageplaatsen.
Is het waar dat het opleidingsbedrijven op grond van de huidige regelgeving niet wordt toegestaan om werklozen met behoud van uitkering als leermeesters – naast reguliere instructeurs – in te zetten om het tijdelijke tekort in de begeleiding op te vangen? Bent u, indien dit het geval is, bereid om de desbetreffende regelgeving aan te passen?
Ik begrijp de zorgen die er leven. Beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplekken vormt daarom een belangrijk onderwerp in het overleg met sociale partners. Met sociale partners is afgesproken dat zij sectorplannen kunnen opstellen, waarin zij maatregelen opnemen gericht op het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten in hun sector. In de brief van 19 december jl. over het overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid is daarbij ook expliciet gewezen op de instroom van jongeren en de beschikbaarheid van voldoende stageplekken. Bij de toetsing van de sectorplannen bezie ik de mogelijkheden van cofinanciering. Het is in mijn ogen echter niet gewenst om hiervoor WW-geld in te zetten. Werkloze werknemers die een WW-uitkering ontvangen, kunnen niet met behoud van uitkering gaan werken als voor het werk dat zij gaan doen normaal gesproken een beloning zou worden betaald. Voor het werk van instructeurs wordt normaal gesproken loon betaald. Dat betekent dat de WW-uitkering van werkloze leermeesters gekort zal worden voor het aantal uren dat zij als instructeur aan de slag gaan. Dit is slechts anders als het werk met behoud van uitkering tijdelijk van karakter is en uitzicht biedt op een aansluitende dienstbetrekking. In een dergelijke situaties kan een proefplaatsing worden ingezet.
Overigens wordt ook – los van de genoemde sectorplannen – bezien of in het kader van het Techniekpact 2020 dat het kabinet met het bedrijfsleven wil afsluiten, afspraken gemaakt kunnen worden over de beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplaatsen.
Bent u eventueel bereid om – bijvoorbeeld in Overijssel – een pilot rond de inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven toe te staan?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in andere sectoren (zoals schilders, installatie- en elektrotechniek en metaal) werklozen in te zetten als leermeester, zodat kennis en vakmanschap in deze sectoren behouden blijft?
Zie het antwoord op de vraag 4.
Het lekken van gevoelige informatie door 50.000 harddisks en scanners |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending «Zo lek als een mandje» van het programma Reporter waaruit blijkt dat door een gebrek aan beveiliging tienduizenden harddisks, scanners, netwerkschijven en printers toegankelijk zijn via het internet?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van het programma Reporter. In deze uitzending wordt ingegaan op het feit dat veel burgers en bedrijven naast computers ook andere apparaten aan hun eigen netwerk gekoppeld hebben. Het blijkt dat dergelijke apparatuur in een aantal gevallen vanaf het internet bereikbaar is. Deze apparatuur moet, net als computers, afdoende beveiligd worden tegen misbruik door kwaadwillenden. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft op de eigen website een factsheet2 geplaatst waar de problematiek in wordt toegelicht. Ook wordt uitgelegd wat men kan doen om vast te stellen of eigen apparaten kwetsbaar zijn voor misbruik vanaf het internet en worden concrete stappen beschreven waarmee eventuele kwetsbaarheden weggenomen kunnen worden. Aangeraden wordt om ervoor te zorgen dat apparatuur niet vanaf het internet bereikbaar is. Indien de bereikbaarheid van apparaten vanaf internet noodzakelijk is, dan dienen er afdoende maatregelen om deze toegang te beveiligen getroffen te worden. Dat is en blijft primair een verantwoordelijkheid voor bedrijven en consumenten zelf.
Deelt u de mening van de diverse experts die in voornoemde uitzending verwoorden dat de producenten van deze apparaten de beveiliging op een juiste manier zouden moeten meeleveren of in ieder geval consumenten zouden moeten informeren over de noodzakelijkheid van beveiliging, in plaats van hopen dat alle consumenten voldoende kennis hebben van privacybeveiliging en hier ook nog de noodzaak van zien? Zo ja, ziet u mogelijkheden voor uzelf om hieraan uitvoering te geven en welke mogelijkheden zijn dat dan?
Zoals hierboven is vermeld, hebben bedrijven en consumenten als gebruikers een eigen verantwoordelijkheid om hun apparatuur en bijbehorende instellingen juist in te stellen door zichzelf goed in te laten lichten en de juiste vragen te stellen. Ik ben met u van mening dat leveranciers de verantwoordelijkheid hebben om hun klanten te wijzen op de noodzaak van adequate beveiligingsmaatregelen.
Branche organisatie ICT Nederland heeft in samenwerking met het privaat-publieke programma DigiVeilig/DigiBewust in november 2012 de website «bescherm je bedrijf» gelanceerd, waar bedrijven beveiligingsvragen kunnen doorlopen en praktische handreikingen krijgen. Dit geeft bedrijven een goed inzicht in hun beveiligingsbehoeften, en stelt hen in staat hun rol als opdrachtgever goed in te vullen. Via het programma DigiVeilig zal ook in 2013 voorlichting over veilige apparatuur worden gegeven en worden nieuwe tools en handreikingen voor het MKB en consumenten ontwikkeld.
Dit vrijwaart de leveranciers van de apparatuur echter niet om ook zelf verantwoordelijkheid op te pakken voor het ontwikkelen van intrinsiek veilige hardware en software ten behoeve van de eindgebruikers. Het Ministerie van Economische Zaken voert gesprekken in de sector om te zien of het ontwikkelen van een normenkader en certificering voor veilige software een haalbare kaart is, zodat leveranciers zich kunnen onderscheiden op dit vlak, en veilige software de aandacht krijgt die het verdient. Naar verwachting zal aan het belang van voorlichting en het gebruik van standaarden ook in de aankomende mededeling van de Europese Commissie over Cyber Security aandacht worden besteed.
Het bericht 'Binnenkort geen timmerman meer te vinden’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Binnenkort geen timmerman meer te vinden»?1
Ja.
Kunt u nader verklaren hoe het komt dat er steeds minder technieklessen worden gegeven in het voortgezet onderwijs, zoals in het artikel wordt gemeld?
Ik beschik niet over de precieze gegevens over het aantal uren dat scholen in het voortgezet onderwijs besteden aan techniek. De reden daarvoor is dat in het voortgezet onderwijs alleen het minimum aantal uren onderwijstijd wettelijk is geregeld. Het aantal uren dat scholen besteden per kerndoel en eindterm is niet vastgelegd. Scholen hebben vrijheid in het programmeren van de lessen, zowel in uren als in de vormgeving van diverse vakken. Het onderwijs van aan techniek gerelateerde kerndoelen kan dan ook op verschillende manieren worden vormgegeven. Dit gebeurt niet altijd in een vak genaamd techniek.
In het bestuursakkoord voortgezet onderwijs 2012–2015 heeft het kabinet overigens ingezet op het bevorderen van de aandacht voor techniek. Voor 2015 gelden de volgende streefdoelen: in het voortgezet onderwijs kiest 55% van de havo/vwo leerlingen voor een natuurprofiel, 30% van de vmbo-leerlingen kiest voor de technisch beroepsgerichte leerweg en tenminste 40% van de leerlingen in de vmbo gemengde- en theoretische leerweg (gl/tl) kiest voor de vakken natuurkunde en scheikunde. Bovendien wordt voor het vergroten van de aandacht voor techniek in het voortgezet onderwijs, maar ook in het primair onderwijs jaarlijks via de prestatiebox een bedrag beschikbaar gesteld. Scholen kunnen dit bedrag naar eigen inzicht inzetten voor het stimuleren van de interesse van scholieren in techniek.
Via het stimuleringsprogramma van het Platform Bèta Techniek (PBT) worden jaarlijks middelen beschikbaar gesteld voor aandacht voor techniek in het primair en voortgezet onderwijs. De activiteiten van dit programma zijn gericht op het bevorderen van excellentie, bèta, wetenschap en techniek in het onderwijs en van professionalisering van docenten in het onderwijs. Onder andere door het bedrijfsleven meer te betrekken bij het onderwijs en door onderzoek op scholen te stimuleren.
In het regeerakkoord, tenslotte, is opgenomen dat er incidenteel € 100 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor (begeleiding) van bètaleraren en jonge academische leraren. Met deze impuls zetten we in op de kwalitatieve verbetering en vergroting van het aanbod van academische leraren en bètaleraren. Over de hoofdlijn van maatregelen op basis van deze extra middelen hebben de minister en ik u onlangs geïnformeerd (Kamerstukken 2012–2013, 27 923 nr. 147). Zie verder ook mijn antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de conclusie van de Vedotech2 zich tot het feit dat er 80 000 banen in de technische sector bij zullen komen in 2016?
De technische sector is belangrijk voor de Nederlandse economie. Samenwerking tussen scholen en bedrijven vergroot de kwaliteit van het techniekonderwijs en stimuleert scholieren en studenten om na hun opleiding ook daadwerkelijk in de technische sector aan het werk te gaan. Daarom wordt in het voorjaar van 2013 een Techniekpact gesloten. Doel van dit Techniekpact is het versterken van de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector en het vergroten van de aantrekkingskracht van de technische sector voor werknemers.
Om veel jongeren tijdig te interesseren voor een werkzame toekomst waarin technologie of techniek een rol spelen, is het belangrijk dat ze hier tijdig en structureel mee kennis maken. Dat begint al in het basisonderwijs. Ik vind het dan ook belangrijk dat ook in het primair onderwijs de aandacht voor techniek wordt gestimuleerd.
Het stimuleringsprogramma van het Platform Bèta Techniek (PBT) heeft vorig jaar Techkidz opgestart waarbij basisscholen samenwerken met bedrijven. Ook is een TalentenKaart ontwikkeld waarmee de cognitieve talenten van jonge kinderen in beeld worden gebracht. De Talentenkaart biedt een handreiking voor wetenschap- en techniekactiviteiten waarmee deze talenten verder ontwikkeld kunnen worden. De oorspronkelijke nieuwsgierigheid in de school wordt, samen met universiteiten en hogescholen verder tot ontwikkeling gebracht. Ook de wetenschaps-knooppunten en science centra hebben een breed aanbod voor de basisscholen ontwikkeld. Daarnaast is in 2012 een groot aantal projecten ondersteund, gericht op lokale samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en andere organisaties ter bevordering van wetenschap en techniek. Het PBT vervult hierbij een belangrijke rol.
Wat is het gevolg van de vastgestelde daling van het aantal lesuren techniekonderwijs voor het Techniekpact 2020 en de versterkte focus op techniekonderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs, zoals vastgelegd in het regeerakkoord?
Het onderzoek van Vedotech is gebaseerd op de respons van slechts 115 leraren. Hierbij is geen rekening gehouden met representativiteit. Desalniettemin neem ik het signaal serieus en zal ik dit betrekken in mijn analyse van de problematiek en bij de afspraken die worden gemaakt in het kader van het Techniekpact.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk is om actief in te zetten op het verhogen van het aantal lesuren techniek in het voorgezet onderwijs, door actief jongeren te stimuleren om voor het vak techniek te kiezen? Zo ja, hoe wilt u dit realiseren?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Het artikel “Griechen und Spanier kaufen massenhaft deutsche Immobilien“ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Griechen und Spanier kaufen massenhaft deutsche Immobilien« in Der Spiegel?1
Ja.
Worden binnen de EU de belastinggegevens bij verdachte transacties, zoals de aankoop van onroerend goed in een ander EU-land met contant geld, standaard uitgewisseld?
Binnen alle lidstaten van de EU bestaat ingevolge de Derde Witwasrichtlijn (Richtlijn 2005/60/EG) een meldingsplicht inzake ongebruikelijke transacties voor onder anderen makelaars en notarissen. Kort gezegd dienen zij bij een vermoeden van witwassen van geld daarvan melding te maken bij een nationaal meldpunt; in Nederland is dit de Financial Intelligence Unit (FIU). Betaling van grote bedragen in contanten wordt algemeen beschouwd als een indicatie dat sprake kan zijn van witwassen. De nationale meldpunten kunnen dergelijke informatie onderling uitwisselen. Binnen de EU kan dit geautomatiseerd via het netwerk van FIU-net. Via de nationale meldpunten kan dergelijke informatie ter beschikking komen van opsporingsdiensten.
Belastinggegevens bij verdachte transacties met contant geld worden binnen de EU niet standaard uitgewisseld, dus ook niet die met betrekking tot de aankoop van onroerend goed in een ander EU-land. De nieuwe Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (de opvolger van Richtlijn 77/799/EEG), die op 1 januari 2013 in werking is getreden, voorziet nu in verplichte automatische fiscale inlichtingenuitwisseling tussen de EU-lidstaten, waaronder eigendom van en inkomsten uit onroerend goed. Dit deel van de richtlijn treedt in werking vanaf het belastingjaar 2014. Overigens wisselt de Nederlandse Belastingdienst op basis van bilateraal overeengekomen administratieve regelingen alle jaren via de automatische weg informatie uit met een aantal EU-lidstaten (waaronder België, Duitsland en Spanje) en derde landen over bezit van en inkomsten uit onroerende zaken. Met diverse landen ben ik in gesprek om eveneens een dergelijke regeling af te spreken.
Indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend is, wilt u het dan ter sprake brengen bij de volgende Ecofin Raad waarbij u aanwezig bent en het resultaat van de discussie terugkoppelen aan het Nederlandse parlement?
Dit lijkt mij vooralsnog niet nodig, omdat genoemde Richtlijn 2011/16/EU – zoals onder vraag 2 vermeld – nu ook voorziet in verplichte automatische inlichtingenuitwisseling tussen de EU-lidstaten m.b.t. gegevens over eigendom van en inkomsten uit onroerend goed (vanaf het belastingjaar 2014). Europees gezien zijn hiermee de benodigde bouwstenen gelegd t.a.v. de informatie-uitwisseling binnen de EU.
Deelt u de mening dat gegevens automatisch uitgewisseld zouden moeten worden en dat landen daarvoor het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken, inclusief het protocol, zouden moeten ratificeren?
Zoals ik uw kamer al eerder heb laten weten, ben ik een groot voorstander van de realisering van automatische fiscale inlichtingenuitwisseling tussen de belastingdiensten van de verschillende landen. Mede om die reden ben ik een voorstander van de ratificatie van bedoeld verdrag en protocol. Overigens betekent ratificatie niet zonder meer dat ook daadwerkelijk tot automatische inlichtingenuitwisseling kan worden overgegaan. Niet alle landen hebben daarvoor immers op dit moment de technische mogelijkheden en daarnaast moeten er soms nadere administratieve regelingen worden afgesproken om een en ander vorm te kunnen geven. Voor Nederland is dat op dit moment overigens altijd noodzakelijk, gezien het bepaalde in artikel 6 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen. Het spreekt vanzelf dat ook de andere landen bereid moeten zijn een administratieve regeling overeen te komen.
Voor de volledigheid verwijs ik u nog naar mijn opmerkingen in het kader van de memorie van antwoord met betrekking tot de goedkeuring van het wijzigingsprotocol bij genoemd verdrag (33174).
Bent u bereid om uw Griekse en Duitse collega’s hierop aan te spreken en te vragen wanneer zij denken het protocol, dat leidt tot spontane en automatische gegevensuitwisseling, te zullen ratificeren? Bent u bereid hun reactie mee te delen aan de Tweede Kamer?
Dit lijkt mij niet nodig, aangezien voor de EU-lidstaten vooral genoemde Richtlijn 2011/16/EU van belang is. Overigens heeft Nederland met Duitsland al sinds 1997 een administratieve regeling op basis waarvan automatisch fiscale inlichtingen worden uitgewisseld.
Heeft u van Griekenland al een reactie ontvangen op de lijst met mensen die grote schepen bezitten hier in Nederland?
Aangezien de door u bedoelde lijst eerst zorgvuldig op juistheid door de Belastingdienst moet worden gecheckt, wordt een actuele lijst vermoedelijk eerst eind januari 2013 aan de bevoegde fiscale autoriteit van Griekenland verzonden. Een reactie van Griekse zijde is dan ook nu nog niet aan de orde.
Bent u bereid aan de Griekse autoriteiten te vragen welke acties zij ondernomen hebben naar aanleiding van die lijst?
Uiteraard ben ik bereid enige maanden na verzending aan de Griekse bevoegde autoriteit te vragen welke acties de belastingdienst van Griekenland naar aanleiding van de lijst heeft ondernomen. Het is overigens niet uitgesloten dat de Griekse bevoegde autoriteit dat Nederland spontaan zal melden.
Het gebrek aan breedbandinternet in buitengebieden |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Buitengebied is het wachten moe»?1
Ja.
Is het waar dat 300 tot 500 duizend huishoudens en een paar honderd bedrijventerreinen in Nederland alleen een trage internetverbinding kunnen hebben? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is daaraan dan niet waar?
Volgens TNO, die in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken hierover twee maal per jaar in de Marktrapportage Elektronische Communctie (MEC) gegevens publiceert, heeft 99% van de huishoudens in Nederland de beschikking over breedband internet via een vaste infrastructuur. Voor 95% van de huishoudens zijn zelfs zeer snelle internetverbindingen, hoger dan 100 Mega bits per seconde (Mbps), beschikbaar. Volgens dezelfde MEC kunnen 167.000 inwoners in Nederland geen abonnement op breedband via een vaste infrastructuur krijgen. De betreffende huishoudens hebben geen kabelaansluiting of liggen zodanig ver weg van de KPN-wijkcentrales dat er geen ADSL verbinding mogelijk is. Deze huishoudens kunnen overigens wel kiezen voor een draadloze breedbandinternet verbinding via de satelliet (momenteel tot maximaal 10Mbps), of via het mobiele netwerk (momenteel tot 14 Mbps, maar met de komst van 4G kan dat oplopen tot 100 Mbps).
De 300 à 500 duizend huishoudens in de vraag corresponderen met de 5% van de huishoudens die (nog) geen zeer snelle breedbandaansluitingen (100 Mbps) beschikbaar hebben.
Deelt u de mening dat voor de bevordering van de kenniseconomie het in de huidige samenleving van essentieel belang is dat burgers, onderwijsinstellingen en ondernemingen over een adequaat snelle internetverbinding kunnen beschikken? Zo ja, hoe ziet u uw rol om er voor te zorgen dat breedbandinternet voor iedereen beschikbaar komt? Zo nee, waarom niet?
Ja. De beschikbaarheid van snelle en hoogwaardige breedbandnetwerken en breedbanddiensten vormt een belangrijk concurrentievoordeel voor Nederland en zal dit in de toekomst meer dan ooit zijn om een concurrerende, innoverende en duurzame kenniseconomie te kunnen blijven.
Nederland heeft een goede uitgangspositie en staat al jaren in de top 3 van de beste breedbandnetwerken ter wereld (OESO). Die goede uitgangspositie is te danken aan de infrastructuurconcurrentie tussen de traditionele netwerkaanbieder, de kabelbedrijven en de aanbieders van glasvezelnetwerken. Bedrijven dagen elkaar op deze manier uit om continu in hun netwerken te blijven investeren. Uiteraard vormt ook de groei van de vraag naar data met 30 tot 40% per jaar, een prikkel op te investeren. De markt doet in Nederland dus goed zijn werk.
Dat betekent niet dat we rustig achterover leunen. De ontwikkelingen op de markt worden nauwlettend in de gaten gehouden en ook de toezichthouder blijft alert op het behouden van gezonde concurrentie tussen de verschillende spelers. Daarnaast ligt er een taak voor de overheid om verantwoordelijkheid te nemen voor die gebieden waar de markt niet vanzelf tot stand komt. Bijvoorbeeld omdat de markt de investering niet rendabel acht, terwijl er wel maatschappelijke en economische redenen zijn om een netwerk aan te leggen of te verbeteren (het buitengebied). In deze gebieden werk ik samen met provincies en gemeenten aan een oplossing, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het Connecting Europe Facility, het Europese instrument voor vitale infrastructuren. Ik zie overigens in de praktijk dat marktpartijen, bewoners en bedrijven op bedrijventerreinen ook zelf de handen ineen slaan en een oplossing zoeken voor dit buitengebied bijvoorbeeld door via een coöperatieve lening. Met een dergelijke lening financiert men gezamenlijk de onrendabele kop van een investering. Ik kijk met provincies en gemeentes ook naar manieren om dit soort initiatieven te ondersteunen.
Is het waar dat het ontbreken van volledige dekking van breedbandinternet «een onbedoeld gevolg [is] van de liberalisering van de telecommarkt» omdat concurrerende telecombedrijven niet de commerciële prikkel hebben om in onrendabele buitengebieden breedbandinternet aan te leggen? Zo ja, acht u dit een wenselijke ontwikkeling en waarom? Zo nee, waarom niet en hoe denkt u dan dat door middel van marktwerking ook de onrendabele buitengebieden van breedbandinternet zullen worden voorzien?
Nee, dat is geen onbedoeld gevolg van de liberalisering. Ook in de tijd dat de netwerken nog in handen waren van de overheid, waren er gebieden die niet aangesloten waren vanwege de hoge kosten die hiermee gemoeid zijn. In het vorige antwoord wees ik al op de goede initiatieven die worden genomen om gezamenlijk, met marktpartijen, naar oplossingen te zoeken. Het is overigens niet correct dat er geen volledige dekking is: via mobiel en satelliet heeft heel Nederland toegang tot een breedbandverbinding. 95% van de huishoudens kan zelfs kiezen uit twee vaste netwerken: koper of kabel.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk belang van breedbandinternet inmiddels zo groot is dat het onder de universele dienstverlening zou moeten worden gebracht zodat breedbandinternet een dienst wordt die voor een ieder onder gelijke voorwaarden en tegen een betaalbare prijs beschikbaar moet zijn? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals aangegeven in vraag 4: breedbandinternet is in Nederland in de praktijk al «universeel» beschikbaar. Het wijzigen van de Telecommunicatiewet op dit punt zal voor de praktijk dus niet veel opleveren. De discussie richt zich niet op de beschikbaarheid van breedband, maar op de gewenste snelheid van het netwerk. Het verbeteren van dat netwerk is aan de markt en daar waar die markt niet vanzelf tot stand komt, kan deze op andere wijze worden aangemoedigd, zoals ook aangegeven onder vraag 3.
Het niet uitkeren van de premieoverschot door enkele overlijdensrisicoverzekeraars bij het voortijdig stopzetten van de verzekering |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Haal je geld terug»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat overlijdensrisicoverzekeraars het zogenaamde premieoverschot bij het voortijdig stopzetten van de verzekering door de consument moeten uitkeren of een doorlopende premievrije polis moeten aanbieden?
De regels over het al dan niet uitkeren van een premieoverschot of het aanbieden van een premievrije polis staan in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verzekeraars moeten deze regels volgen voor zover het dwingend recht betreft. In het eerste lid van artikel 978 van boek 7 BW is geregeld dat indien sprake is van een verzekering die stellig voorziet in een of meer uitkeringen, de verzekeringnemer het recht heeft de verzekering geheel of gedeeltelijk door de verzekeraar te doen afkopen. Er is sprake van verzekeringen die stellig tot uitkering komen indien vanaf het begin vaststaat dat de verzekeraar op enig moment verplicht zal zijn een of meer uitkeringen te doen. Hierbij kan men o.a. denken aan de levenslange overlijdensverzekering en de verzekering van kapitaal op vaste termijn. De verzekeraar kan echter in zijn polisvoorwaarden afwijken van dit recht. Dit blijkt uit artikel 986, derde lid, van boek 7 BW. De verzekeraar is derhalve niet te allen tijde verplicht om bij het voortijdig beëindigen van de verzekering over te gaan tot afkoop van de verzekering.
Dit is echter anders bij het tweede lid van artikel 978 van boek 7 BW over premievrije voortzetting. Het tweede lid is dwingend van aard. Er kan niet ten nadele van de verzekeringnemer hiervan worden afgeweken, indien de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is en de verzekering niet gesloten is in verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het tweede lid bepaalt dat indien de verzekering een premievrije waarde heeft, de verzekeringnemer het recht toekomt, haar premievrij te doen voortzetten. Lid 2 ziet naast verzekeringen die stellig tot uitkering leiden ook op langdurige tijdelijke overlijdensrisico-verzekeringen, waarbij een jaarlijks gelijkblijvende premie wordt betaald.
Dit recht kan alleen worden uitgesloten door de verzekeraar indien de premievrije waarde beneden een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde grens van 5000 euro blijft. Deze grens is echter niet van toepassing op verzekeringen die periodiek tot uitkering komen, waarbij het recht op premievrije voorzetting dus nooit kan worden uitgesloten.
Ik ben uiteraard van mening dat verzekeraars de bepalingen van het BW na dienen te leven, wat dus betekent dat afhankelijk van de polisvoorwaarden, de aard van de verzekering, de aard van verzekeringnemer en de omvang van de premievrije waarde, de verzekeraar verplicht kan zijn de verzekering af te kopen of de verzekeringnemer een premievrije polis aan te bieden.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) erop te attenderen dat een aanzienlijke minderheid van overlijdensrisicoverzekeraars het premieoverschot niet lijkt uit te keren en ook geen doorlopende premievrije polis aanbiedt bij het stopzetten van de verzekering en dat zulks evident niet in het belang van de klant is?
Ik heb de AFM geattendeerd op het wettelijk kader waarmee zij bekend was en daarbij aandacht gevraagd voor de eventuele niet-naleving van de regels door verzekeraars. De AFM kan in dit kader ook de norm uit artikel 32 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft toepassen die sinds 1 januari 2013 van kracht is. Uit dat artikel volgt dat productaanbieders bij de ontwikkeling en de evaluatie van hun producten het klantbelang voldoende moeten meewegen. Daarbij kijkt de AFM naar de totale werking van het product en de toegevoegde waarde van het product voor de doelgroep van het product. De AFM signaleert mogelijke problemen in de markt en doet bij signalen onderzoek naar de mate waarin producten het klantbelang centraal stellen. Hierbij is het van belang om niet alleen naar specifieke productkenmerken te kijken, maar ook naar de totale werking van het product onder verschillende markt- en klantomstandigheden en of andere relevante regels worden nageleefd. Als daar bevindingen uitkomen die daar beleidsmatig aanleiding toe geven zal ik u over eventuele vervolgstappen informeren.
Bent u bereid een globale inventarisatie te maken van verzekeringsproducten waarbij gedurende de looptijd sprake is van een premieoverschot (komt dit bijvoorbeeld ook voor bij levensverzekeringen?), zodat consumenten weten wanneer zij bij het stopzetten van de verzekering geld terug kunnen vragen?
Op dit moment acht ik het niet opportuun om een globale inventarisatie te maken. De wettelijke bepalingen bieden afdoende waarborgen voor de consument om hun recht tot afkoop van de verzekering of premievrije voortzetting van hun verzekering bij de verzekeraar af te dwingen. Daarop is voldoende toezicht (zie antwoord op vraag 3).
Bent u bereid over bovenstaande problematiek in overleg te treden met de verzekeringssector en hierbij tevens de AFM te betrekken, ook in het licht van nieuw te ontwikkelen producten?
Er heeft reeds overleg met het Verbond van Verzekeraars plaatsgevonden over deze problematiek. Het Verbond zal naar aanleiding hiervan bij haar leden nagaan hoe verzekeraars met een premieoverschot omgaan bij beëindiging van de verzekering en zo nodig wijzen op noodzakelijke aanpassingen. Ik zal daar een vinger aan de pols houden.
Het verruimen van de overgangsperiode voor het omzetten van een bestaande aflossingsvrije hypotheek in een (bank)spaarhypotheek tot 1 april 2013 |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat zijn de fiscale kosten in 2013 en op langere termijn indien alle eigen woningbezitters met een (deels) aflossingsvrije hypotheek deze voor 1 april 2013 omzetten in een (bank)spaarhypotheek?1
Van welk percentage omzetting is uitgegaan bij de indiening van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning?
Van welk percentage gaat u uit na de verruiming van de overgangstermijn tot 1 april 2013?
Hoe groot zijn de fiscale kosten in 2013 en later van de verruimde overgangstermijn?
Wat is de dekking voor deze extra kostenpost?
Het bericht “Google houdt 2 miljard dollar weg bij fiscus” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het dat Google belasting ontwijkt via Nederland?1
De vraag of in bepaalde gevallen belasting ontweken wordt via Nederland laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Het genoemde artikel geeft mij geen aanleiding te veronderstellen dat in strijd met de wet is gehandeld. Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat mij verder niet toe een oordeel geven over de belastingpositie van een individueel bedrijf.
Kunt u toelichten hoe de gunstige belastingverdragen die Nederland met tal van landen sluit zich verhouden tot de toenemende lastenverzwaring voor burgers de afgelopen jaren?
Belastingverdragen zijn bedoeld om dubbele belasting voor zowel bedrijven als particulieren te voorkomen en om de uitwisseling van inlichtingen tussen staten te bevorderen en daarmee ontgaan van belastingen te bestrijden. Het vermijden van dubbele belasting leidt niet tot onbedoelde vermindering van belastinginkomsten en houdt in die zin dus ook geen verband met lastenverzwaring voor burgers. Bestrijding van het ontgaan van belastingen leidt tot meer belastinginkomsten.
Bent u bereid de fiscale verdragen die Nederland heeft afgesloten te herzien naar aanleiding van het toenemend aantal berichten over de belastingontwijking die Nederland hiermee faciliteert?
Mogelijke belastingontwijking door internationaal opererende ondernemingen is een ingewikkeld vraagstuk dat een zorgvuldige analyse en een bij voorkeur internationale benadering vereist. Daarom juich ik de initiatieven van de Europese Commissie en die van de OESO toe.
In mijn brief (Kamerstuk II 25 087, nr. 34) aan uw kamer van 17 januari 2013 ben ik dieper op dit vraagstuk ingegaan.
Zo nee, op welke wijze gaat u dan uitvoering geven aan de motie die de regering oproept zich actief in te zetten om mogelijkheden tot belastingontwijking via Nederland weg te nemen?2
Zie antwoord vraag 3.
De gegevens waarop de doorrekening van het CPB zijn gebaseerd |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft het Centraal Planbureau (CPB) in de doorrekening van het Regeerakkoord «Bruggen Slaan» rekening gehouden met een daling van de huizenprijzen van 15% (volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek) en dus dalende WOZ-waarden sinds 2008? Zo nee, waarom niet?
Het CPB hanteert een andere systematiek, zoals uiteen gezet in de CPB-notitie «De gevolgen van het huurbeleid nader bekeken». Er wordt gerekend ten opzichte van een stabiel groeipad vanaf 2005, waarbij rekening is gehouden met het beleid tot en met het Begrotingsakkoord 2013. De prijsontwikkeling die daaruit resulteert voor de periode 2005–2012 komt per saldo nagenoeg overeen met die van de CBS-prijsindex koopwoningen. Tussen 2005 en 2008 stegen de feitelijke huizenprijzen beduidend sneller dan de prijsontwikkeling volgens het CPB-model. Tussen 2008 en 2011 is die situatie omgekeerd. Per saldo bevinden zowel de CBS koopwoningprijsindex als het geïndexeerde prijspeil volgens het CPB woningmarktmodel zich in 2012 reëel gezien ongeveer op het niveau van 2005.
Is bij de doorrekening van het regeerakkoord uitgegaan van het basispad, gebaseerd op de maatregelen uit het begrotingsakkoord 2013 waaronder de verplichte (annuitaire) aflossing van nieuwe hypotheken en de gevolgen hiervan voor de woningprijzen en de WOZ-waarden? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij de doorrekening van het Regeerakkoord is uitgegaan van het basispad inclusief de maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013.
Is bij de doorrekening van de huurmaatregelen in het regeerakkoord rekening gehouden met het in 28 jaar verlagen van de hypotheekrenteaftrek van 52% naar 38% en de gevolgen daarvan voor de woningprijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de doorrekening van de woningmarktmaatregelen in het Regeerakkoord zijn alle maatregelen op de koop- en huurmarkt integraal doorgerekend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over 2013, dus voor 18 december 2012?
Ja.
Het bericht "SNS lost risicodragende schuld af ondanks kapitaalnood" |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat SNS REAAL houders van speciale achtergestelde schuldbewijzen volledig gaat terugbetalen, terwijl SNS REAAL de verleende staatssteun uit 2008 nog niet heeft afgelost?1
Hoe beoordeelt u het dat de belastingbetaler hierdoor achtergesteld wordt op beleggers?
Hoe beoordeelt u het dat SNS REAAL houders van speciale achtergestelde schuldbewijzen volledig terug gaat betalen, terwijl zij op dit moment volgens het Financieel Dagblad in onderhandeling is met uw ministerie over mogelijke nieuwe staatssteun vanwege aanhoudende kapitaalnood? Vindt u dit niet opmerkelijk?
Welke invloed heeft de geplande aflossing door SNS REAAL op de door het Financieel Dagblad genoemde onderhandelingen tussen SNS REAAL en uw ministerie over mogelijke staatssteun?
Bent u bereid de Nederlandsche Bank (DNB) te verzoeken de Kamer voor het kerstreces een toelichting te sturen op zijn besluit om goedkeuring te geven aan SNS REAAL om speciale achtergestelde schuldbewijzen terug te gaan betalen ondanks de kapitaalnood waarin de bank verkeert?
Bent u bereid DNB tevens te verzoeken de Kamer voor het kerstreces een toelichting te geven op het besluit dat participatiecertificaten niet meer meetellen als bufferkapitaal en toe te lichten hoe dit besluit zich verhoudt tot de financiële situatie van SNS REAAL?
Hoe beoordeelt u het functioneren van DNB als onafhankelijk toezichthouder met betrekking tot het besluit dat participatiecertificaten niet meer meetellen als bufferkapitaal?
Kunt u uiteenzetten hoeveel participatiecertificaten de Nederlandse banken (gezamenlijk) uit hebben staan?
De Wft bevat geen definitie van het begrip «participatiecertificaat». In algemene zin geldt dat de door de Nederlandse banken uitgegeven instrumenten onderling sterk van elkaar verschillen onder andere wat betreft de aard, de toepasselijke voorwaarden en het type investeerder waarvoor de instrumenten bestemd zijn. Het is daarom niet mogelijk om aan te geven hoeveel «participatiecertificaten» de Nederlandse banken (gezamenlijk) uit hebben staan.
Wat zijn de effecten van het besluit dat participatiecertificaten niet meer meetellen als bufferkapitaal op de solvabiliteitsratio’s van de Nederlandse banken?
Het besluit van DNB heeft betrekking op de participatiecertificaten van SNS Bank en heeft geen betrekking op andere door Nederlandse banken uitgegeven instrumenten en het bufferkapitaal, en daarmee de solvabiliteitsratio’s, van die banken.
Gaat u bij eventuele staatssteunoperaties in de toekomst contractueel laten vastleggen dat de staatssteun volledig terugbetaald dient te zijn voordat de instelling die een beroep heeft gedaan op staatssteun, over kan gaan tot het aflossen van schulden aan kapitaalverstrekkers?
Ik ben van mening dat staatssteun zodanig moet worden vormgegeven dat het prikkels bevat om de door de Staat verleende staatssteun terug te betalen. Ook het beleid van de Europese Commissie ten aanzien van staatssteun aan financiële instellingen is erop gericht om deze instellingen op lange termijn levensvatbaar te maken en de staatssteun zo spoedig mogelijk terug te betalen. Het contractueel laten vastleggen dat staatssteun volledig terugbetaald dient te zijn voordat de instelling die een beroep heeft gedaan op staatssteun over kan gaan tot het aflossen van schulden aan vermogensverstrekkers, heeft ongewenste neveneffecten. Het zou ertoe kunnen leiden dat vermogensverstrekkers niet langer bereid zijn om middelen te verschaffen aan de instelling die een beroep heeft gedaan op staatssteun, waardoor de instelling niet in staat zou zijn om zelfstandig te functioneren en de levensvatbaarheid in het geding komt. Het kan tevens tot rechtszaken leiden indien de instelling reeds bestaande juridische verplichtingen jegens vermogensverstrekkers niet nakomt.
Het advies van de federatie Goud en Zilver aan juweliers om geen gebruik meer te maken van de pakketdienst van PostNL |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Kostbaarheden verdwijnen, juwelier boycot PostNL»1 waarin wordt belicht dat de Federatie Goud en Zilver haar achterban van juweliers, horlogemakers en gouden edelsmeden adviseert niet langer zaken te doen met PostNL?
Deelt u de mening dat PostNL bij de pakketbezorging haar zaken niet op orde heeft nu blijkt dat er tientallen pakketjes van o.a. juweliers verdwijnen, er slordig wordt omgesprongen met de te bezorgen pakketten en de klachtenafhandeling van PostNL als slecht ervaren wordt?
Hoe verklaart u de stijgende lijn die de Federatie Goud en Zilver ziet in de hoeveelheid klachten die jaarlijks gemeld wordt? Welke oorzaken liggen ten gronde aan deze stijging?
Bent u van mening dat bovengenoemde problemen een gevolg zijn van het beleid dat PostNL voert ten aanzien van pakketbezorging door subcontractors, en de hoge werkdruk die door dit beleid ontstaat bij deze pakketbezorgers?
Vindt u het gepast dat PostNL de ingediende klachten niet naar behoren in behandeling neemt en daarnaast de problemen in eerste instantie heeft ontkend? Zo nee, bent u bereid om PostNL aan te spreken op deze ongepaste wijze van klachtafhandeling?