Een mogelijke uitbreiding van de AMS-IX naar de Verenigde Staten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX) om een filiaal in de Verenigde Staten te openen?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de risico’s van uitbreiding naar de Verenigde Staten voor de bescherming van gegevens die over de AMS-IX uitgewisseld worden? Op welke wijze kan de Amerikaanse overheid haar Patriot en FISA wetgeving hierbij gebruiken?
Indien een bedrijf activiteiten op het grondgebied van de VS uitvoert, dan vallen deze activiteiten onder de Amerikaanse wetgeving, waaronder de Patriot Act en de Foreign Intelligence and Surveillance Act. Op basis van deze Amerikaanse wetgeving kan de aanbieder, na tussenkomst van een Amerikaanse rechter, verplicht worden mee te werken aan verzoeken van de Amerikaanse autoriteiten. De reikwijdte van de Amerikaanse wetgeving en de mogelijke schendingen van de persoonlijke levenssfeer zijn onderwerp van gesprek van de gezamenlijke EU-VS-expertgroep, die naar aanleiding van de onthullingen van de heer Snowden is ingesteld. Deze groep bespreekt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en elektronische gegevens van burgers, met als doel inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat. De werkmaatschappij van AMS-IX, AMS-IX BV, heeft op haar website gemeld de juridische mogelijkheden en de risico’s van de uitbreiding naar de VS te verkennen. AMS-IX B.V. heeft bij diverse partijen juridisch advies ingewonnen over de toepasselijkheid van de Amerikaanse wetgeving.
Ziet u ook een verschil in bescherming van persoonsgegevens in Amerika, tussen de gegevens van Amerikaanse ingezetenen en anderen? Zo ja, ziet u daarin reden om het volledig ter beschikking stellen van gegevens aan de Amerikaanse overheden te beperken?
Ja. De Amerikaanse grondwet, in het bijzonder het Vierde Amendement, is alleen van toepassing op Amerikaanse burgers. Het Vierde Amendement vereist een rechterlijke toets bij bevelen tot doorzoeking en inbeslagneming.
Op grond van artikel 76 van de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens mogen persoonsgegevens alleen worden doorgegeven aan landen buiten de EU die een zogeheten passend beschermingsniveau bieden. In de overige gevallen is doorgifte alleen mogelijk op grond van een wettelijke uitzondering of een vergunning van de Minister van Veiligheid en Justitie. Nederlandse bedrijven die ook in de Verenigde Staten actief zijn, dienen er op bedacht te zijn dat in het geval van vordering van gegevens of doorgifte van gegevens, de verstrekking daarvan dient te voldoen aan de eisen die de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt aan de verstrekking van gegevens aan derde landen waar naar Europees recht geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. De Wbp legt de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de omstandigheden waaronder gegevens naar een derde land kunnen worden doorgegeven in de eerste plaats bij het bedrijf dat voor de verwerking verantwoordelijk is (art. 76 Wbp).
In hoeverre ziet u een vergroting van het risico dat mensen vervolgd worden door Amerikaanse bedrijven, zoals hoogleraar informatierecht Van Eijk verwacht?
Op dit moment is er alleen sprake van instemming met de opzet van een juridische entiteit in de VS waarbij het nog niet duidelijk welke juridische vorm die entiteit zal krijgen. De Raad van Bestuur van de AMS-IX Vereniging doet nader onderzoek naar de mogelijke structuur.
Is het correct dat de leden van de AMS-IX op 27 september beslissen over de wenselijkheid van uitbreiding naar de Verenigde Staten? Zo ja, wat is het vervolgtraject dat de AMS-IX zal volgen in de ontplooiing van de uitbreiding naar Amerika?
Ja. AMS-IX heeft haar leden op 27 september geraadpleegd. (zie ook de website www.ams-ix.net) Daarbij heeft een meerderheid ingestemd met de uitbreiding naar de VS. AMS-IX meldt daarbij het volgende: «Met de goedkeuring van onze leden, zal de Raad van Bestuur van de AMS-IX vereniging de formatie van een juridische entiteit in de VS verder onderzoeken. De best mogelijke structuren voor het opzetten van deze juridische entiteit zullen worden bekeken en met onze leden worden gedeeld. De structuur dient de huidige operationele activiteiten van de AMS-IX BV en de klanten en leden van de AMS-IX vereniging te beschermen tegen commerciële, juridische, financiële en technische risico’s en meest specifiek tegen interceptie activiteiten door de overheidsinstanties in de VS.» De opties voor deze juridische entiteit worden nu uitgewerkt en de leden worden hierover door AMS-IX nader geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de AMS-IX vitale infrastructuur vormt, die van nationaal belang is? Hoe is het publieke belang dat de AMS-IX dient op dit moment geborgd en ziet u reden om deze borging te versterken?
AMS-IX vormt een belangrijke schakel in de Nederlandse ICT-infrastructuur. Als grootste internetknooppunt (internet exchange) ter wereld met meer dan 600 aangesloten netwerken draagt AMS-IX bij aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat van ICT-bedrijven in Nederland.
AMS-IX van economisch belang voor Nederland als Digital Gateway to Europe. Dit wordt onderkend in de Digitale Agenda2 van het kabinet. AMS-IX is op dit moment niet aangemerkt als vitale infrastructuur. Er zijn overigens voldoende waarborgen ingebouwd ten behoeve van de continuïteit. Momenteel wordt gewerkt aan een interdepartementale herijking van de vitale sectoren, waarbij ook de positie van AMS-IX wordt bezien.
Ontplooit de AMS-IX op dit moment al andere buitenlandse activiteiten, of zijn hier plannen voor? Op welke wijze zijn deze activiteiten juridisch en technisch georganiseerd?
Ja. AMS-IX is een besloten vennootschap waarvan de vereniging AMS-IX enig aandeelhouder is. Het stemrecht binnen de vereniging berust bij de leden. Dit zijn diverse aanbieders van internetverkeer. AMS-IX is betrokken bij drie buitenlandse internet exchanges. Deze activiteiten vallen rechtsreeks onder AMS-IX BV die contracten heeft met lokale partners.
Bent u bereid om het bestuur van de AMS-IX te adviseren over de manier waarop de Nederlandse belangen optimaal gediend kunnen worden door een robuuste juridische en technische constructie tussen de Nederlandse en buitenlandse vestigingen? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Het staat Nederlandse bedrijven vrij om in het buitenland te ondernemen. Het ligt niet in de rede dat de overheid daarin adviseert. AMS-IX heeft overigens aangegeven de verdere juridische uitwerking in het buitenland verder te verkennen om te komen tot een robuuste juridische en technische constructie. Overigens heeft het ministerie van Economische Zaken direct na bekendmaking van het voornemen en de zorgen daarover contact gelegd met AMS-IX.
De prijzenoorlog in de supermarkten en de brief van Plus Supermarkten aan haar leveranciers |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van Plus Supermarkten aan haar leveranciers, waarin de supermarkt aangeeft het inkomstenverlies als gevolg van de prijzenoorlog door te berekenen aan de leveranciers?
Ja.
Bent u op de hoogte van verzoeken tot margecompensatie door andere retailers, die mondeling aan de fabrikanten zijn medegedeeld?
Van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), de koepelorganisatie van bedrijven en brancheorganisaties in de Nederlandse levensmiddelenindustrie, heb ik begrepen dat ook andere retailers dergelijke verzoeken hebben gedaan aan hun leveranciers. De precieze inhoud en de formulering van die verzoeken ken ik niet.
Deelt u de mening dat dit een exacte herhaling lijkt van de prijzenoorlog van 2003, toen de margeverliezen ook voor kosten van de fabrikanten kwamen?
Anders dan in 2003 lijkt volgens de berichtgeving de huidige verscherpte prijsconcurrentie tussen supermarkten zich te beperken tot A-merken. Dit verschijnsel kan gevolgen hebben voor levensmiddelenfabrikanten, maar in hoeverre dit voor hen tot margeverliezen zal leiden, hangt af van de verhouding tussen leveranciers en afnemers.
Vragen als «Hoeveel andere afnemers heeft de betrokken fabrikant?» en «Hoe afhankelijk is de fabrikant van één specifieke Nederlandse supermarkt?» spelen hierbij een rol. Fabrikanten die relatief veel exporteren zullen minder last hebben van prijsverlagingen in Nederland.
Kan de brief van Plus Supermarkten gezien worden als een overtreding van de gedragscode voor eerlijke handelspraktijken? Zo nee, waarom niet? Zijn mondelinge verzoeken in strijd met deze gedragscode? Zo nee, waarom niet?
Volgens de gedragscode mogen overeenkomsten niet eenzijdig worden gewijzigd (ook niet mondeling), tenzij deze mogelijkheid, en de bijbehorende omstandigheden en voorwaarden, vooraf overeengekomen zijn. Om de vraag te kunnen beantwoorden, of de brieven van Plus Supermarkten aan leveranciers een overtreding vormen van de gedragscode voor eerlijke handelspraktijken, is van belang wat in de overeenkomsten is afgesproken en wat precies in de brief staat. Op 26 september jl. hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik hierover gesproken met de Nederlandse stuurgroep,waarin LTO Nederland, de FNLI en het CBL vertegenwoordigd zijn. Een dag later heeft op ambtelijk niveau een vervolggesprek met de stuurgroep plaatsgevonden. Afgesproken is dat de FNLI een aantal geanonimiseerde klachten van leveranciers met bijbehorende geanonimiseerde contractuele kaders tussen die leveranciers en hun afnemers zal verzamelen. De FNLI zal deze gegevens in geanonimiseerde vorm aan de stuurgroep voorleggen ter bespreking. De stuurgroep zal vervolgens bepalen hoe hiermee wordt omgegaan. De stuurgroep heeft besloten dat het voor de klachtbehandeling van deze zaak op dit moment nog niet noodzakelijk is dat de klagers formeel geregistreerd zijn op de Europese website voor deelname aan de gedragscode.
Deelt u de mening dat met name het Midden- en kleinbedrijf (MKB) getroffen wordt door de prijzenslag onder de supermarkten, omdat het op moet draaien voor het margeverlies op de A-merkproducten?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is vooralsnog niet duidelijk in hoeverre supermarkten het margeverlies ook daadwerkelijk op fabrikanten (weten te) verhalen. Ik heb begrepen dat verschillende supermarkten inmiddels het gesprek zijn aangegaan met hun leveranciers om te bezien hoe het margeverlies het hoofd kan worden geboden.
Bent u van mening dat de Autoriteit Consument en Markt niet alleen moet kijken naar verticale marktwerking, maar ook naar een eerlijke margeverdeling in de keten? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft als één van haar taken de taak de mededingingsregels te handhaven. In dit kader ziet zij toe op de naleving van het kartelverbod en het verbod op misbruik van een economische machtspositie. De marges die ondernemingen in de verschillende geledingen van de keten realiseren, zijn het resultaat van vraag en aanbod en zijn op zichzelf geen voorwerp van het toezicht van de ACM.
Verwacht u dat de pilot een einde gaat maken aan oneerlijke handelspraktijken? Hoe gaat u de pilot het komende jaar evalueren?
Zoals ik in mijn brief van 11 september aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2012/13 22 112, nr. 1687) heb aangegeven heb ik vertrouwen in de opzet van de nationale stuurgroep en de uitvoering van de pilot. Of de gedragscode eerlijke handelspraktijken, als aanvulling op de bestaande regelgeving effectief is, zal moeten blijken uit de evaluatie van de pilot. In mijn brief van 11 september staat welke prestatie-indicatoren ik daarbij zal gebruiken.
Gaat volgens u alleen zelfregulering werken of ziet u ook een rol voor de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bij de pilot gaat het om zelfregulering, als aanvulling op bestaande wetgeving. Het Ministerie van Economische Zaken heeft een faciliterende rol gespeeld bij de vormgeving van de pilot en doet dat ook bij de uitvoering van de pilot. Ook zal het Ministerie van Economische Zaken gedurende de pilot de vinger aan de pols blijven houden.
Wat adviseert u bedrijven die worden geconfronteerd met oneerlijke handelspraktijken? Wat zou volgens u de ultieme sanctie moeten zijn voor ondernemingen die zich niet aan de gedragscode houden?
Allereerst adviseer ik ondernemingen zich aan de gedragscode te binden door zich te registreren. Een onderneming kan tegen een andere onderneming alleen een klacht indienen met een beroep op de gedragscode, indien zowel zijzelf als die andere onderneming zich aan de gedragscode heeft gebonden. Hoe meer ondernemingen zich aan de gedragscode binden, hoe groter het effect van de gedragscode is. Verder is het ondernemingen aan te raden om in het geval van een klacht zich eerst tot hun brancheorganisatie te wenden voor informatie over de mogelijkheden voor geschillenbeslechtingen en over de vraag of bij de brancheorganisatie vergelijkbare klachten zijn binnengekomen.
In de pilot van de gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de agrofoodsector kan een klager bij individuele klachten een procedure bij een mediator, bindend adviseur, arbiter of civiele rechter starten.
Hierbij kan hij een vordering instellen tot het stoppen van de oneerlijke gedraging, het herstellen van de oneerlijke situatie of een vordering tot schadevergoeding. Bij gebundelde klachten kan de Nederlandse stuurgroep de overtreder trachten te bewegen zijn gedrag in overeenstemming te brengen met de gedragscode. Doet hij dat niet, dan kan de Nederlandse stuurgroep zelf een oordeel over de kwestie geven of de kwestie voorleggen aan de Europese stuurgroep, die een algemeen richtsnoer kan opstellen over de desbetreffende gedraging.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 9 oktober, als de vaste commissie voor Economische Zaken verder spreekt over oneerlijke handelspraktijken?
Ja.
Het bericht ‘Grond natuurclubs moet in de verkoop; Een à twee miljard ten onrechte verkregen subsidies’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grond natuurclubs moet in de verkoop; Een à twee miljard ten onrechte verkregen subsidies»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat natuurorganisaties vele duizenden hectares, verworven met ten onrechte ontvangen staatssteun, moeten verkopen om een miljardenclaim af te wenden? Kan hieruit geconcludeerd worden dat gelijkberechtiging de afgelopen jaren niet gefunctioneerd heeft?
Het bericht verwijst op dit punt naar een sinds 2008 lopende klachtprocedure bij de Europese Commissie (hierna: EC). De klachtprocedure wordt gevoerd door de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters. De klacht houdt in dat de Nederlandse Staat in de periode 1998–2008 onrechtmatige staatssteun zou hebben verleend aan terreinbeherende natuurorganisaties. De EC heeft nog niet geoordeeld of de klacht gegrond is. De klacht ziet op de situatie van voor 2008 en heeft geen betrekking op de toepassing van gelijkberechtiging in het natuurbeleid de afgelopen jaren.
Hoe duidt u de uitspraak van een Europese rechter die heeft bevestigd dat de zogenaamde Terrein Beherende Organisaties (TBO’s) als Natuurmonumenten en de twaalf provinciale landschappen jarenlang ten onrechte hebben geprofiteerd van subsidie bij de aankoop van gronden? Welke conclusies trekt u uit deze uitspraak?
Het bericht verwijst naar een uitspraak van het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Gerecht) van 12 september jl. in een beroep van Duitsland tegen de EC (zaak T-347/09). Nederland heeft in deze zaak geïntervenieerd aan de zijde van Duitsland. Het is goed te benadrukken dat de uitspraak van het Gerecht enkel ziet op de Duitse situatie en niet op de Nederlandse situatie, met inbegrip van de klacht van de VGG bij de EC.
Het Gerecht heeft in zijn uitspraak het oordeel van de Europese Commissie bevestigd dat de door Duitsland voorgestelde maatregel – de overdracht van natuurgronden onder de marktprijs aan natuurbeheerders – staatssteun vormt in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Natuurbeheer heeft op zichzelf een uitsluitend maatschappelijk karakter, maar er is sprake van staatssteun als de steun ten goede kan komen aan economische activiteiten van natuurbeheerders. Overigens heeft de Europese Commissie de door Nederland in 2009 gemelde Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS (zie bijlage bij Kamerstukken II, 2012–2013, 30 825, nr. 181) beoordeeld als staatssteun en goedgekeurd.
Er staat hoger beroep open tegen de uitspraak van het Gerecht; hier is nog geen besluit over genomen.
Deelt u de conclusie van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG) dat de markt voor natuurbeheer weer in balans wordt gebracht als 20 procent van het grondbezit wordt verkocht aan private partijen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een markt voor natuurbeheer. Dat laat onverlet dat ik grote betekenis toeken aan een grotere private betrokkenheid bij het natuurbeheer. Gelijkberechtiging van terreinbeherende natuurorganisaties en andere private natuurbeheerders is daarbij het uitgangspunt, zoals is vastgelegd in het Natuurpact en in de verschillende subsidiekaders.
Klopt het dat kasteelheren en andere grondbezitters jarenlang uit de markt zijn geprijsd bij de aankoop van bos en heide en dat natuurclubs zijn bevoordeeld? Zo ja, kunt u aangeven welke gevolgen de kasteelheren en andere grondbezitters hiervan hebben ondervonden?
Private natuurbeheerders kunnen subsidies aanvragen voor de aankoop van grond ten behoeve van de inrichting tot of het beheer ervan als natuur, voor maximaal de reële marktwaarde en voor zover het grond was die gelegen is in de door provincies begrensde EHS. In eerste instantie stond deze subsidiemogelijkheid alleen open voor de twee grootste terreinbeherende natuurorganisaties, momenteel geldt deze mogelijkheid voor alle particuliere organisaties die de te verwerven EHS-grond (nu: Natuurnetwerk Nederland) als natuur willen inrichten en beheren.
Doordat de subsidie alleen betrekking had op grond gelegen in de EHS en met strikte voorwaarden voor de realisatie en beheer van natuurtypen, was deze grond voor veel private partijen niet aantrekkelijk. Door deze voorwaarden en omdat alleen de reële marktwaarde subsidiabel was, verwacht ik dat de gevolgen voor private partijen beperkt zijn. Desalniettemin was er sprake van een ongewenste situatie die inmiddels is beëindigd en die tot aanpassing van het subsidiekader heeft geleid.
Kunt u aangeven welke gevolgen de uitspraak van de Europese rechter heeft en het schikkingsvoorstel van VVG voor de afspraken die zijn gemaakt in het Natuurpact over het grond-voor-grond principe waar is afgesproken dat TBO’s meewerken aan de voor de realisatie van het Natuur Netwerk Nederland noodzakelijke ruilingen?
De uitspraak van het Gerecht heeft geen gevolgen voor de afspraken in het Natuurpact over het grond-voor-grondprincipe. Dit principe is bedoeld om met de beschikbare grond, in eigendom bij Bureau Beheer Landbouwgronden, via verkoop of ruilen respectievelijk het benodigd budget of de grond te verkrijgen voor de verwerving en inrichting van nieuwe natuur. Zodra de grond kan worden doorgeleverd aan private partijen als eindgebruikers en beheerder geldt het uitgangspunt van gelijkberechtiging. Dit uitgangspunt is expliciet opgenomen in het Natuurpact en in de overeenkomst tussen manifestpartijen en de provincies.
In deze overeenkomst hebben de manifestpartijen verder de bereidheid uitgesproken eigen middelen, waaronder grondposities, in te brengen om het Natuurnetwerk Nederland mee te realiseren. Aangezien het hier om eigen middelen van de manifestpartijen gaat, verwacht ik dat de uitspraak van het Gerecht geen gevolgen heeft voor deze overeenkomst en daarin afgesproken bereidheid van private partijen.
Klopt het dat de VVG volgende week het schikkingsvoorstel met u en de TBO’s bespreekt? Zo ja, kunt u de Kamer voorafgaand aan het algemeen overleg over de Ecologische Hoofdstructuur op 1 oktober a.s. informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Ik spreek 2 oktober 2013 met het bestuur van de VGG. Dat gesprek vindt dus plaats na het AO EHS.
Bent u bereid op korte termijn te zorgen dat grondoverdrachten vanuit de overheid daadwerkelijk via de beginselen van gelijkberechtiging en marktwerking plaatsvinden? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dat gaat aanpakken?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 6 is gelijkberechtiging expliciet opgenomen in het Natuurpact en de overeenkomst tussen manifestpartijen en de provincies. Dit uitgangspunt is daarmee goed verankerd. In het regulier overleg dat ik jaarlijks met de gedeputeerden van de provincies zal voeren over de voortgang van het Natuurpact, zal ook de toepassing van dit uitgangspunt aan de orde komen.
Bent u bereid deze vragen voor het genoemde algemeen overleg te beantwoorden?
Ja.
De dienstverlening van banken aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het afsluiten van rentederivaten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en het onderliggende onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) «Dienstverlening banken aan midden- en kleinbedrijf bij afsluiten rentederivaten voor verbetering vatbaar» van 25 september jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van de constateringen van de AFM dat banken door onduidelijk communiceren richting ondernemers de zwaardere zorgplicht weten te omzeilen en ondernemers bovendien slecht zijn voorgelicht over de risico’s van derivaten?
Het verkennende onderzoek van de AFM is een belangrijke stap om zicht te krijgen op de risico’s die zich voordoen bij dienstverlening rondom rentederivaten. Ik vind het belangrijk dat alle klanten – ook zakelijke klanten – goed geïnformeerd worden over de dienstverlening en de risico’s die verbonden zijn aan rentederivaten. Uit het verkennend onderzoek van de AFM blijkt dat de dienstverlening van sommige banken aan het MKB bij het afsluiten van rentederivaten voor verbetering vatbaar is. De AFM constateert dat sommige banken hun cliënten onvoldoende duidelijk maken dat zij bij het aanbieden van rentederivaten geen advies geven. Ook heeft de AFM gezien dat de informatieverstrekking over rentederivaten vaak onvoldoende evenwichtig was en dat banken hun MKB-cliënten onvoldoende informeerden of zij als professioneel of als niet-professioneel werden geclassificeerd en welke consequenties dit heeft. Het beeld dat hieruit vooralsnog ontstaat geeft reden tot zorg. De AFM zal aan deze verkenning een vervolg geven. Vanaf de tweede helft van 2013 doet de AFM aanvullend onderzoek naar de dienstverlening van banken aan het MKB met betrekking tot rentederivaten. Daarbij wordt onder andere gekeken naar het type dienstverlening dat feitelijk wordt aangeboden en of hierbij voldaan is aan de (wettelijke) vereisten.
Daarnaast inventariseert de AFM of en zo ja, in hoeverre, er andere problemen spelen bij de financiële dienstverlening aan het MKB.
Een aantal banken heeft op het gebied van rentederivaten stappen ter verbetering aangekondigd. De AFM zal deze veranderingen nauwlettend volgen en met de sector in gesprek gaan over de gewenste dienstverlening. Daarnaast zal de AFM komen met aanbevelingen voor passende dienstverlening op het gebied van rentederivaten aan niet-professionele MKB-cliënten. Deze cliëntgroep heeft ook zelf een verantwoordelijkheid bij het sluiten van rentederivaten. De AFM zal daarom ook met brancheorganisaties in gesprek gaan om aan deze eigen verantwoordelijkheid een verdere invulling te geven.
Ik wacht het vervolgonderzoek af en zal dan bezien of en welke stappen gezet moeten worden.
Bent u het er mee eens dat het onacceptabel is dat banken nog steeds manieren zoeken om de zorgplicht te omzeilen? Wilt u mogelijkheden om de zorgplicht te omzeilen gaan beperken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de AFM onderzoek te laten doen naar de schade die ondernemers en semi-publieke instellingen liepen door verkeerde advisering en de aanschaf van niet passende en risicovolle producten?
Het verkennende onderzoek van de AFM richtte zich primair op mogelijke gebreken in het dienstverleningsproces van banken aan semipublieke instellingen en het professionele MKB bij het afsluiten van rentederivaten. Niet passende dienstverlening kan zowel voor de professionele cliënten als voor de banken ongewenste risico’s opleveren. Wanneer de dienstverlening niet-passend is geweest hoeft dat echter nog niet te betekenen dat het afgesloten product ook tot «schade» bij de afnemer leidt. Het rapport van de AFM geeft geen inschatting van de schade die MKB-cliënten of semipublieke instellingen hebben geleden.
In het vervolgonderzoek is de AFM voornemens zich met name te richten op de beoordeling en verbetering van de passendheid van de dienstverlening en niet op de omvang van de eventuele schade. De reden hiervoor is dat dit moeilijk is vast te stellen omdat eventuele schade afhankelijk is van verscheidene factoren, waaronder de toekomstige waardeontwikkeling van het rentederivaat en de individuele afspraken tussen bank en klant. Het vervolgonderzoek van de AFM behelst in dit opzicht vooral een verbreding van het onderzoek, waarbij ook gekeken wordt naar de kwaliteit van andere financiële dienstverlening aan het MKB en de ernst van de gebreken die hieruit voort kunnen vloeien.
In hoeverre zijn banken aansprakelijk voor de schade van gedupeerde ondernemers en semi-publieke instellingen? Op welke wijze wordt voor bestaande problemen een oplossing gezocht en bent u bereid het vinden van oplossingen te bevorderen?
De AFM heeft nog niet onderzocht in hoeverre de afgesloten producten passend zijn voor de betreffende cliënten. De dienstverlening op het gebied van rentederivaten verschilt per bank. De door de AFM geconstateerde verbeterpunten gelden voor bijna alle banken, maar niet alle banken presteren in dezelfde mate op alle geconstateerde verbeterpunten.
Uit het verkennende onderzoek van de AFM is onder meer naar voren gekomen dat de informatievoorziening met betrekking tot rentederivatendienstverlening onvoldoende is geweest en dat aan concrete voorschriften niet is voldaan. Aanbieders van deze producten lijken dit ook te erkennen. Of banken aansprakelijk kunnen worden gehouden voor eventuele schade van ondernemers of semipublieke instellingen is aan het oordeel van de civiele rechter en zal afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden van het geval. De vaststelling van deze aansprakelijkheid zal onder meer afhangen van de aard van de dienstverlening en de handelswijze van de bank met betrekking tot informatieverstrekking over de bijbehorende risico’s inclusief de mogelijkheden van de cliënt om de bijbehorende risico’s en de passendheid van het product voor hem goed in te kunnen schatten. Dit hangt onder andere af van zijn kennis en ervaring op het gebied van rentederivaten.
De AFM zal de door een aantal banken aangekondigde stappen ter verbetering van het dienstverleningsproces op het gebied van rentederivaten nauwlettend volgen en met de sector in gesprek gaan over de gewenste dienstverlening. Of de AFM handhavend optreedt op het gebied van rentederivatendienstverlening en mogelijk ook andere dienstverlening aan het MKB, is onder andere afhankelijk van de keuze en invulling van de daadwerkelijk gehanteerde dienstverlening door banken, het effect dat met de handhaving kan worden bereikt, de toezichtmogelijkheden en de mate van ernst van de mogelijk te constateren misstanden.
Hoe beziet u de toegang van het MKB tot het klachteninstituut Kifid in het licht van de slechte communicatie en voorlichting vanuit banken richting ondernemers over derivaten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Nijboer en Mei Li Vos (PvdA) van 8 mei 2013 over de mogelijkheid voor financieel dienstverleners om adviezen van het Kifid als niet-bindend te aanvaarden, ben ik nagegaan bij de koepelorganisatie van het midden- en kleinbedrijf of er behoefte is om de toegang tot het Kifid te verbreden.2 Ik heb hieruit niet kunnen opmaken dat er op dit moment behoefte bestaat aan een dergelijke verbreding. Klachten van ondernemers ten aanzien van financiële dienstverlening worden vaak op andere wijze geadresseerd, bijvoorbeeld middels een interne klachtenprocedure bij banken en verzekeraars. Het rapport van de AFM over dienstverlening bij het afsluiten van rentederivaten geeft mijns inziens dan ook geen directe aanleiding om de toegang tot Kifid uit te breiden naar het MKB.
Privacy schendingen door middel van de bonuskaart van Albert Heijn |
|
Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bonuskaart zo lek als mandje»?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat Albert Heijn de aankoopgeschiedenis van hun klanten moet behandelen als privacygevoelige informatie en net zo moet beveiligen als persoonsgegevens? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat (aankoop)gegevens pas persoonsgegevens zijn op het moment dat ze op zichzelf, in onderlinge combinatie of in samenhang met uit andere bron bekende informatie, herleidbaar zijn naar een persoon. In dat geval is het bijbehorende beschermingsregime van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing.
Albert Heijn heeft mij desgevraagd het volgende medegedeeld over de privacy-aspecten van hun Bonuskaart. Het Bonuskaartnummer geeft binnen de Appie-functionaliteit toegang tot de aankoophistorie die bij dit Bonuskaartnummer hoort. Daarbij worden geen persoons-identificerende kenmerken getoond. Als iemand zijn Bonuskaart verliest, is voor bijvoorbeeld de vinder dus niet te achterhalen wie die persoon is. De tot een persoon herleidbare gegevens (zoals naam, adres en woonplaats) zijn uitsluitend beschikbaar na inloggen en dus in combinatie met aanvullende inloggegevens.
Het finale oordeel over de vraag of aankoopgegevens van consumenten als persoonsgegevens moeten worden beschouwd en of winkels als Albert Heijn deze dienovereenkomstig moeten beschermen is aan het College bescherming persoonsgegevens.
Kunnen klanten het nummer van een bonuskaart van een andere klant achterhalen door gebruik te maken van informatie op niet meegenomen kassabonnen?
Albert Heijn heeft mij laten weten dat om te voorkomen dat derden makkelijk de beschikking krijgen over een Bonuskaartnummer de eerste 5 cijfers van het Bonuskaartnummer niet op de kassabon worden geprint.
Weet u of andere winkelbedrijven klantenkaarten hebben met vergelijkbare risico’s voor de privacy als de bonuskaart? Zo ja, welke winkelbedrijven betreft dit?
Er zijn meerdere winkels die een klantenkaart uitgeven. Ik heb geen overzicht van hoe de beveiliging van klantgegevens bij deze kaarten is geregeld. Het spreekt voor zich dat winkelbedrijven die een dergelijke kaart gebruiken de wettelijke bepalingen ter bescherming van de privacy van betrokkenen in acht moeten nemen.
Zijn aankoopgegevens van consumenten als persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens te beschouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de kans dat Albert Heijn door aankoopgegevens van klanten niet beter te beschermen de Wet Bescherming Persoonsgegevens overtreedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het EU besluit het embargo tegen diamanten uit Zimbabwe op te heffen |
|
Jan Vos (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beslissing van de Europese Unie om het embargo voor diamanten uit Zimbabwe op te heffen dat een aantal jaren geleden werd ingevoerd als sanctie tegen het regime van president Robert Mugabe?1
De EU heeft in 2002 beperkende maatregelen ingesteld tegen bepaalde personen en bedrijven uit Zimbabwe. In 2009 is deze lijst aangevuld naar aanleiding van mensenrechtenschendingen rondom de verkiezingen van 2008 en schending van belangrijke democratische principes. Daarbij is ook de Zimbabwe Mining Development Corporation (ZMDC) aan de lijst toegevoegd.
Op 25 september 2013 is ZMDC van de EU-lijst van beperkende maatregelen verwijderd, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het bedrijf betrokken is geweest bij het financieren van het (beperkte) geweld tijdens de verkiezingen van juli 2013.
De EU en Nederland zullen doorgaan met het benadrukken van de noodzaak tot hervormingen en democratisering in Zimbabwe. In dat licht zal ook in de toekomst de lijst met beperkende maatregelen worden bezien.
Bent u van mening dat de situatie in de mijn van Marange, waar gevangenen werden gedwongen te werken en waar ook politie en leger mensen rekruteerden om illegaal te werken, zodanig is verbeterd dat het embargo dat werd opgericht om de bloeddiamanten te weren van de internationale markt kan worden opgeheven? Zo ja, op welke gegevens baseert u uw mening? Zo nee, heeft Nederland zich op Europees niveau verzet tegen opheffing van het embargo tegen Zimbabwe?
Zimbabwe heeft in de periode 2009–2012 onder verscherpt toezicht gestaan in het kader van het Kimberley-proces (KP). Het KP is een internationaal certificatiesysteem dat dient te voorkomen dat rebellenbewegingen «conflictdiamanten» op de markt kunnen brengen. De EU, incl. Nederland, ondersteunde in 2008–2009 KP-activiteiten om de ernstige mensenrechtenschendingen aan te pakken in de Marange mijn. Deze activiteiten vanuit KP en afspraken met Zimbabwe hebben er begin 2012 toe geleid dat de KP-waarnemersmissie, met deelname van World Diamond Council en Civil Society Coalition, concludeerde dat de mensenrechtensituatie in de Marange mijn was verbeterd en dat de mijn voldeed aan de KP-voorwaarden (compliant).
Sinds eind november 2012 staat de export van diamanten uit de Marange mijn niet meer onder verscherpt toezicht. De mijn opereert sindsdien in overeenstemming met vereisten van het KP. De EU houdt de situatie in de Marange regio nauwlettend in de gaten.
Deelt u de zorg van Global Witness, een organisatie die strijdt tegen geweld en corruptie, dat het embargo te snel is opgeheven? Zo ja, bent u van mening dat indicaties dat de Zimbabwe Mining Development Corporation (ZMDC) de politieke partij ZANU PF van Robert Mugabe heeft gefinancierd, waardoor bij verkiezingen kon worden gefraudeerd en het democratisch proces in Zimbabwe werd ondermijnd, onvoldoende zijn onderzocht? Zo nee, waarom niet?
De export van diamanten staat sinds eind november 2012 niet langer meer onder verscherpt toezicht vanuit het KP.
ZMDC is verwijderd van de EU-lijst van beperkende maatregelen omdat er geen aanwijzingen zijn dat het bedrijf betrokken is geweest bij financieren van geweld tijdens de recente verkiezingen.
De activiteiten van ZMDC vallen nu onder de internationale afspraken rondom diamanthandel.
Deelt u de mening dat de huidige internationale afspraken over de bestrijding van financiering van Afrikaanse conflicten met zogenaamde bloeddiamanten vooral gericht zijn op het stopzetten van de financiering van rebellengroepen, maar onvoldoende aandacht hebben voor de inkomsten die regimes, zoals dat van Robert Mugabe, genereren uit de verkoop van bloeddiamanten? Zo ja, welke voorstellen zult u doen om deze afspraken aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De huidige internationale afspraken zijn erop gericht om te voorkomen dat rebellenbewegingen de eigen activiteiten kunnen financieren met de export van conflictdiamanten.
Nederland wordt binnen het KP vertegenwoordigd door de EU. De EU pleit actief om ook in bredere zin mensenrechtenschendingen sterker te verankeren in het KP. In het KP proces bestaat hier helaas geen consensus over.
Het bericht ‘Techneuten gezocht in buitenland; Fugro lijdt onder tekort aan hoogopgeleid personeel’ |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Techneuten gezocht in buitenland; Fugro lijdt onder tekort aan hoogopgeleid personeel»?1
Ja.
Bent u in gesprek met Fugro over de moeilijkheden die bedrijf ervaart? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen?
Ja. Fugro heeft een groeistrategie aangekondigd («groei op eigen kracht») en verwacht daardoor in de komende jaren meer personeel aan te trekken, met name technisch specialisten.
Weet u of Fugro in gesprek is met instellingen om samen het tekort aan technici in de regio op te lossen? Zo nee, kunt u zo’n gesprek initiëren? Zo ja, kunt u daar een helpende hand bij bieden?
Fugro werkt intensief samen met het regionale onderwijs: Fugro onderhoudt zeer nauw contact met de TU Delft over de aansluiting van hun onderwijs op de behoeftes van de arbeidsmarkt en verder werkt Fugro ook samen met regionale hbo en mbo/ROC’s. Daarnaast heeft Fugro regelmatig contact met basisscholen in de regio in het kader van voorlichting. Ook is er een Fugro Academy voor training en ontwikkeling van het eigen personeel.
Fugro heeft aangegeven op dit moment, naast de lopende inzet rondom het Techniekpact en het bedrijvenbeleid, geen specifieke hulp van het Rijk te verwachten wat betreft het terugdringen van het tekort aan technici.
Wel onderstreept Fugro het belang van gespecialiseerde wetenschappelijke technische opleidingen.
De overheid ondersteunt het proces van samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijsinstellingen, ondermeer door het wegnemen van belemmeringen bij publiekprivate samenwerking op gebied van onderwijs en arbeidsmarkt. En de overheid hecht aan het behoud van technische opleidingen, door het zorgen voor de juiste randvoorwaarden zoals de bekostiging van technische opleidingen.
Deelt u de mening dat Fugro behouden moet blijven voor Nederland? Wat kan het kabinet doen om het uitwijken van Fugro naar Italië te voorkomen?
Het kabinet wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden voor bedrijven om zich hier te huisvesten en om bedrijven als Fugro voor Nederland te behouden. Een bedrijf als Fugro is van groot belang voor de Nederlandse economie en voor de werkgelegenheid. Het kabinet zet daarom in op het creëren van de juiste randvoorwaarden via het bedrijvenbeleid en door de inzet van het Techniekpact, onder meer door te investeren in voldoende en goed opgeleide (technische) mensen. En het kabinet wil in samenwerking met de sociale partners arbeidsmarktknelpunten op korte en middellange termijn terugdringen. Daarom kunnen sinds 1 oktober van dit jaar werkgevers- en werknemersorganisaties cofinanciering aanvragen als zij gezamenlijke (sector)plannen maken om mensen aan het werk te krijgen en te houden.
Het kopiëren van paspoorten bij het afsluiten van een telefoonabonnement |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat telecombedrijven een kopie maken van het identiteitsbewijs van een nieuwe klant bij het afsluiten van een telefoonabonnement? Welke telecombedrijven doen dit structureel of incidenteel?
Wanneer consumenten een abonnement afsluiten bij een telecomaanbieder dienen zij zich te identificeren. De identificatie vindt plaats met een identiteitsbewijs, zoals bijvoorbeeld een ID-kaart, een paspoort of een rijbewijs.
Daarnaast is het gebruikelijk dat telecombedrijven een afgedekte scan maken van het identiteitsbewijs om misbruik van abonnementen te voorkomen. Het komt helaas voor dat criminelen zich voordoen als klanten en met valse documenten een abonnement afsluiten. De kopie van dat document kan dan als (potentieel) bewijsstuk dienen in de daarop volgende juridische procedure. Voor telecombedrijven is daarom van belang om ook na het aangaan van de overeenkomst aan te kunnen tonen met welk document de identificatie heeft plaatsgevonden.
Een afgedekte scan wil zeggen, dat er over het scanapparaat een mal is geplaatst. Door deze mal worden privacygevoelige gegevens (zoals in ieder geval altijd het burgerservicenummer en vaak ook de pasfoto) afgedekt.
De hier geschetste werkwijze wordt onderschreven door brancheorganisatie Nederland ICT waarbij veel telecombedrijven zijn aangesloten. De partijen in deze werkgroep werken samen aan het verder verbeteren van de privacy van hun klanten.
Zo wordt de mal die sommige telecombedrijven al gebruiken en die zowel BSN nummer als pasfoto afschermt, op korte termijn beschikbaar gemaakt voor zowel de eigen winkels van telecombedrijven, als voor alle winkels die de diensten van telecombedrijven doorverkopen (als reseller). Deze mal dekt bij een kopie bijzondere persoonsgegevens (die door het CBP in de richtlijnen zijn aangemerkt) af. Ook brengt de mal een watermerk aan op de kopie.
Er is geen uitputtend overzicht van de wijze waarop de verschillende telecombedrijven werken. Het is echter uiteindelijk aan het College bescherming persoonsgegevens hiernaar onderzoek te doen, mocht zij daartoe aanleiding zien.
Overigens wordt ook bij het online afsluiten van een telefoonabonnement vaak gevraagd een kopie van het identiteitsbewijs op te sturen. Het CBP adviseert de consument, als die er toch voor kiest dat te doen, om het risico op misbruik van persoonsgegevens zo klein mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het burgerservicenummer door te strepen. Het centraal meldpunt identiteitsfraude adviseert om groot op de kopie te schrijven dat het een kopie is, voor wie de kopie is bedoeld (naam telecombedrijf) en de datum. Ook kan de klant de pasfoto afschermen. De telecomsector onderschrijft deze adviezen.
Klopt het dat de hierboven geschetste handelwijze in strijd is met de richtlijnen opgesteld door het College bescherming persoonsgegevens (CBP)?1 Wat is uw reactie op dit punt?
Zoals in de richtsnoeren «Gebruik kopie paspoort in de private sector» van juli 2012 is beschreven is het maken van een kopie van het identiteitsbewijs door private bedrijven in beginsel niet toegestaan. Dit om misbruik van persoonsgegevens (waardonder identiteitsfraude) te voorkomen. Het is aan het College bescherming persoonsgegevens om te controleren of de werkwijze van telecombedrijven in lijn is met de door het CBP opgestelde richtsnoeren. Telecombedrijven geven aan in ieder geval te werken volgens de richtsnoeren «Gebruik kopie paspoort in de private sector» waarin de geldende wettelijke regels worden verduidelijkt. Immers, zij maken bij een afgedekte scan geen kopie van het burgerservicenummer.
Hoe kan het dat het kopiëren van identiteitsbewijzen bij het afsluiten van een telefoonabonnement nog steeds plaatsvindt, ondanks dat dit in strijd is met de richtlijnen van het CBP?
Telecombedrijven geven aan de kopie nodig te hebben om misbruik van abonnementen te voorkomen.
Wat voor nut heeft het kopiëren van identiteitsbewijzen bij het afsluiten van een telefoonabonnement?
Zie antwoord op vraag 1
Bent u van mening dat deze handelwijze de privacyrechten van burgers schendt? Zo nee, waarom niet?
De privacygevoelige onderdelen van het identiteitsbewijs worden in principe afgeschermd en kunnen dus niet verspreid of misbruikt worden. De privacyrechten van de klant worden in dat geval in acht genomen. Wel vind ik het van belang dat telecombedrijven zich bewust zijn van de richtsnoeren van het CBP. Het CBP zou hierover nader uitleg kunnen geven, bijvoorbeeld binnen het verband van de Privacy werkgroep van Nederland ICT.
Gaat u telecomaanbieders aanspreken op deze handelwijze?
Het is niet aan mij om de telecomaanbieders aan te spreken op de manier waarop uitvoering wordt gegeven aan de privacywetgeving. Het CBP is de onafhankelijke toezichthouder, en alleen dit college kan hierover uitspraken doen. Bij overtreding van de wettelijke normen kan het CBP handhavende maatregelen treffen. Het CBP geeft in zijn handhavingsbeleid prioriteit aan onderzoeken naar ernstige en structurele overtredingen van de Wbp, die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavende maatregelen een effectief verschil kan maken. Daarnaast stelt het CBP jaarlijks aandachtsgebieden vast waarop verscherpt toezicht plaatsvindt. Daarbij heeft het CBP ook aandacht voor signalen over het onrechtmatig verzamelen en gebruiken van «kopietjes paspoort».
De bekendheid en toepassing van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ) voor ZZP’ers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De zelfstandige sappelt liever zonder steun«?1
Ja.
Hoeveel ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) zijn de afgelopen 12 maanden in financiële problemen gekomen en welk deel heeft een beroep gedaan op het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ)?
Het ontbreekt aan gegevens over hoeveel zzp» ers de afgelopen 12 maanden in financiële problemen zijn gekomen. Gemiddeld deden in 2012 iets meer dan 3.600 personen een beroep op de Bbz-regeling. In grofweg de helft van de gevallen is sprake van een gevestigde ondernemer.
Heeft u gegevens over het percentage ZZP’ers dat bekend is met de BBZ-regeling? Zo nee, bent u bereid dat te laten onderzoeken?
Onderzoek onder het zzp-panel2 in 2010 liet zien dat ongeveer een kwart van de zzp’ers met onvoldoende financiële middelen (destijds 14% van het totaal) heeft overwogen om enige vorm van extra inkomensondersteuning te vragen. Zo'n 16% van degenen die inkomensondersteuning heeft overwogen, was bekend met inkomensondersteuning door gemeenten. Bij deze cijfers moet worden aangetekend dat het onderzoek van enige tijd geleden dateert en dat de percentages betrekking hebben op zeer kleine aantallen en dus als indicatief moeten worden beschouwd.
Ik onderschrijf het achterliggende belang van deze vraag, namelijk voldoende bekendheid met het Bbz onder de beoogde doelgroep. Hiermee kunnen mogelijk faillissementen worden voorkomen van zzp’ers die in de knel zitten. In de antwoorden op de vragen 5 en 6 wordt aangegeven welke activiteiten zijn ondernomen of inmiddels gepland staan om de bekendheid van het Bbz te vergroten.
Deelt u de mening dat aanzienlijke maatschappelijke kosten, door onnodige faillissementen en bedrijfsopheffingen, én persoonlijk leed (deels) voorkomen kunnen worden als ZZP’ers eerder en beter bekend zijn met de BBZ-regeling? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik deel niet onverkort deze mening. Genoemde negatieve effecten hadden zich ook kunnen voordoen als bedoelde zzp’ers wel op de hoogte waren geweest van de Bbz-regeling. Bekend zijn met een regeling staat niet gelijk aan het gebruik (willen) maken van de regeling. Ondersteuning van zzp’ers onder gebruikmaking van het Bbz is bovendien slechts mogelijk als sprake is van een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. Wel deel ik uiteraard de mening dat een grotere bekendheid met het Bbz kan bijdragen aan het voorkomen van bijvoorbeeld faillissementen en daarmee samenhangend persoonlijk leed.
Deelt u de mening dat extra voorlichting, zowel gericht op de ZZP’ers als op gemeenten, geïntensiveerd moet worden? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Ik ben met u van mening dat goede voorlichting van belang is. Recent zijn al verschillende maatregelen genomen om de bekendheid van het Bbz te vergroten.
Voorbeelden hiervan volgen uit de brief die de toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 26 januari 2012 heeft verzonden naar de Eerste Kamer3. In bedoelde brief is aangegeven dat de teksten over het Bbz op websites als www.antwoordvoorbedrijven.nl en www.rijksoverheid.nl zijn verbeterd. Verder zijn gesprekken gevoerd met organisaties voor zelfstandigen om het Bbz bij hen onder de aandacht te brengen. Naar aanleiding hiervan heeft het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) zijn serie infobladen uitgebreid met een infoblad over het Bbz en een infoblad over de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Daarnaast is informatie over het Bbz onder genoemde organisaties verspreid, aan de hand waarvan zij zelfstandigen kunnen wijzen op de mogelijkheden van het Bbz.
Met de publicatie «Haal meer uit het Bbz; meer rendement voor gemeenten bij de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 », waarover de Tweede Kamer bij brief van 3 juli 2012 is geïnformeerd4, gaven VNG en SZW de aanzet tot het stimuleren van ondernemerschap en het vergroten van het rendement dat gemeenten uit het Bbz kunnen halen. In het door het Ministerie van SZW gesubsidieerde programma Vakmanschap van Divosa en VNG wordt hier op praktische wijze nadere invulling aan gegeven. In het kader van dit programma is een serie werkwijzers verschenen over de uitvoering van het Bbz die Divosa in 2012 en 2013 heeft gepubliceerd. Deze werkwijzers zijn onder meer te vinden op de websites van Divosa, VNG en het Gemeenteloket van het Ministerie van SZW.
Via het Ondernemersklankbord (OKB) worden jaarlijks ruim 3.000 ondernemers begeleid die zich melden met een hulpvraag. In 2012 was daarbij in 1.100 gevallen sprake van een faillissementspreventietraject. In 2013 zal dat aantal naar verwachting oplopen tot 1.200 ondernemers. Voor deze begeleiding wordt door het Ministerie van EZ subsidie verstrekt aan het OKB. Van de faillissementspreventies, die veelal ondernemingen betreffen die feitelijk al insolvent zijn, wordt ruim de helft met succes afgerond.
In het antwoord op vraag 6 volgt informatie over de geplande maatregelen om de bekendheid van het Bbz te vergroten.
Bent u bereid met de gemeenten in overleg te treden om de (doelstelling van de) BBZ-regeling extra onder de aandacht te brengen en uitwisseling van best practices te stimuleren?
Ik ben vanuit dit departement voornemens subsidie te verlenen aan Divosa en VNG om in het najaar van 2013 en het eerste en tweede kwartaal van 2014 diverse activiteiten te organiseren die meer bekendheid aan het Bbz zullen geven.
Er zullen regiobijeenkomsten worden georganiseerd door Divosa en gemeenten voor de uitvoerders van de Bbz-regeling bij gemeenten en hun leidinggevenden. Het thema is verdere professionalisering en vakmanschap bij het uitvoeren van de Bbz-regeling. Kennisdeling is het primaire doel van de bijeenkomsten.
In dezelfde periode zal de VNG bijeenkomsten voor bestuurders houden waarbij de bredere maatschappelijke voordelen van de Bbz-regeling naar voren worden gebracht. Het gaat daarbij om het stimuleren van actief gebruik en inzet van het Bbz door gemeenten, mede aan de hand van inzicht in maatschappelijke opbrengsten zoals behoud en stimulans van lokale en regionale werkgelegenheid. De focus zal daarbij ook liggen op samenwerking tussen gemeenten en andere partijen en het verbinden van het sociale en economische terrein om ondernemerschap in bredere zin te bevorderen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 10 oktober 2013?
Mijn streven is gericht geweest op een zo spoedige mogelijke beantwoording.
Handhaving alcoholleeftijd |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen »18-minner kan blijven drinken» en «drankcontrole traag op gang»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Herkent u het in de artikelen geschetste beeld dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 zich bij hun handhaving zullen concentreren op 16-minners, en de teugels voorlopig laten vieren bij de groep daarboven? Zo ja, welke signalen heeft u hierover ontvangen? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Zoals ik ook heb gesteld in mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Rebel (d.d. 23 september 2013) is mijn beeld dat gemeenten hun taak om toe te zien op de naleving van de leeftijdsgrenzen verschillend oppakken. Een aantal gemeenten zet momenteel fors in op de handhaving van de leeftijdsgrens, zoals Utrecht en Rotterdam. Andere gemeenten zitten nog in een overgangsfase. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 de teugels zullen laten vieren wat betreft de 16- en 17- jarigen.
Deelt u de mening dat, zodra de nieuwe wettelijke leeftijdsgrens van 18 jaar geldt voor het aankopen van alcohol, deze grens ook adequaat gehandhaafd moet worden?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u voorts de mening dat het voor de maatschappelijke acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd noodzakelijk is dat gemeenten ook daadwerkelijk die leeftijd gaan handhaven? Zo nee, waarom niet?
Handhaving is een belangrijk middel voor de acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd, maar zeker niet het enige middel, net zo min als gemeenten de enige partij zijn om de nieuwe maatschappelijke norm te realiseren. Voor een goede naleving van de leeftijdsgrens doe ik een beroep op alle partijen, zowel gemeenten als verstrekkers, ouders en de jeugd zelf.
Dit najaar zal ik (samen met diverse partijen, zoals supermarkten, horeca, sportkantines, GGD’en, etc.) een communicatiecampagne starten om de sociale norm te versterken dat het normaal is als jongeren voor hun 18e geen alcohol drinken.
Is het signaal dat gemeenten vanaf januari 2014 zich beperken tot handhaving van de alcoholleeftijd bij 16-minners voor u aanleiding de verhoging van de alcoholleeftijd naar 18 jaar later in te laten gaan dan 1 januari 2014, op een moment waarop alle gemeenten deze nieuwe grens adequaat kunnen en zullen handhaven? Zo ja, wat wordt dan de nieuwe invoeringsdatum? Zo nee, waarom niet?
Nee, de verhoging van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcoholhoudende drank van 16 naar 18 jaar is door de Eerste en Tweede Kamer aangenomen. Het is staand beleid, waar ik groot voorstander van ben.
Het gevaar dat het Amsterdamse internetknooppunt AMS-IX gegevens moet afstaan aan de Amerikaanse geheime dienst NSA |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich nog uw opmerking dat de Amsterdam Information Exchange (AMS-IX) «het belangrijkste internet-knooppunt van Nederland en het op één na grootste ter wereld» is?1
Ja.
Klopt het dat deze AMS-IX overweegt haar activiteiten uit te breiden naar de Verenigde Staten?2
Dit is bekend uit de mediaberichten. Inmiddels is ook bekend dat op 27 september jongstleden in een buitengewone algemene ledenvergadering van de vereniging AMS-IX een meerderheid van de leden voor de opzet van een juridische entiteit in de VS heeft gestemd. De Raad van Bestuur van de vereniging AMS-IX zal de formatie van een juridische entiteit in de VS verder onderzoeken.
Deelt u de vrees dat de AMS-IX door deze uitbreiding de kans loopt onder de Amerikaanse wetgeving te vallen en gedwongen kan worden informatie af te staan aan de NSA?
Indien een bedrijf activiteiten op het grondgebied van de VS uitvoert, dan vallen deze activiteiten onder de Amerikaanse wetgeving, waaronder de Patriot Act en de Foreign Intelligence and Surveillance Act. Op basis van deze Amerikaanse wetgeving kan de aanbieder, na tussenkomst van een Amerikaanse rechter, verplicht worden mee te werken aan verzoeken van de Amerikaanse autoriteiten. De reikwijdte van de Amerikaanse wetgeving en de mogelijke schendingen van de persoonlijke levenssfeer zijn onderwerp van gesprek van de gezamenlijke EU-VS-expertgroep, die naar aanleiding van de onthullingen van de heer Snowden is ingesteld. Deze groep bespreekt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en elektronische gegevens van burgers, met als doel inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat.
De werkmaatschappij van AMS-IX, AMS-IX BV, heeft op haar website gemeld de juridische mogelijkheden en de risico’s van de uitbreiding naar de VS te verkennen. AMS-IX B.V. heeft bij diverse partijen juridisch advies ingewonnen over de toepasselijkheid van de Amerikaanse wetgeving.
Bent u bereid het Nationaal Cyber Security Centrum advies te vragen over deze kwestie?
Nee. Het Nationaal Cyber Security Centrum is het kennis- en expertisecentrum op het gebied van cyber security, geeft invulling aan de zogeheten computer emergency response-taak en is verantwoordelijk voor de crisiscoördinatie in het geval van een cybercrisis. Adviseren over de uitbreiding van een Nederlandse rechtspersoon in de VS behoort niet tot de taken van het Nationaal Cyber Security Centrum.
Kunt u verzekeren dat de AMS-IX geen activiteiten in de Verenigde Staten gaat ontplooien voordat de Kamer volledige zekerheid heeft dat gegevens van Nederlandse burgers te allen tijde veilig zijn?
Nee. Het staat Nederlandse bedrijven Vrij om zich in het buitenland te vestigen. Nederlandse bedrijven die ook in de Verenigde Staten actief zijn, dienen er op bedacht te zijn dat in het geval van vordering van gegevens of doorgifte van gegevens, de verstrekking daarvan dient te voldoen aan de eisen die de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt aan de verstrekking van gegevens aan derde landen waar naar Europees recht geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. De Wbp legt de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de omstandigheden waaronder gegevens naar een derde land kunnen worden doorgegeven in de eerste plaats bij het bedrijf dat voor de verwerking verantwoordelijk is (art. 76 Wbp).
Het bericht dat de posttarieven van PostNL per 1 januari 2014 wederom gaan stijgen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Postzegel volgend jaar 4 cent duurder» waarin wordt belicht dat het basistarief voor brieven per 1 januari opnieuw met 4 cent zal stijgen?1
Vanwege toenemende volumedalingen binnen de Universele Postdienst (UPD) zijn de kosten uit de pas gaan lopen met de tarieven. In de huidige tariefregulering op de postmarkt wordt met volumedalingen onvoldoende rekening gehouden. Ik heb uw Kamer bij brief van 3 juni 2013 geïnformeerd dat ik een extra toename in de UPD-tarieven daarom onvermijdelijk acht en voor 2014 8% aan tariefruimte zou creëren om een verder stijging van de postzegelprijs per 1 januari 2014 mogelijk te maken (Kamerstukken II 2012/13, 29 502, nr. 110). Als gevolg hiervan mag de postzegelprijs per 1 januari 2014 met 4 cent stijgen. De postzegelprijs zal hiermee maximaal € 0,64 bedragen.
Vindt u een prijsstijging van 44 cent in 2010 naar 64 cent in 2014 acceptabel? Is een prijsstijging van 45% in 5 jaar tijd niet buitenproportioneel hoog? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een recent onderzoek in opdracht van de Europese Commissie laat zien dat in vrijwel alle Lidstaten een trend waarneembaar is van dalende volumes binnen het brievenpostverkeer en toenemende druk op de financiële houdbaarheid van de UPD. Door betere beschikbaarheid van het internet stappen consumenten in West-Europese landen, met name in Nederland en Denemarken, volgens de onderzoekers sneller over naar elektronische communicatiediensten zoals e-mail (Wik-Consult (2013), «Main Developments in the Postal Sector (2010–2013)»). Hoewel volumes in Nederland sterker dalen dan in andere Europese landen, blijft Nederland met een postzegelprijs van € 0,64 per 1 januari 2014 onder het gemiddelde van West-Europa. In België en het Verenigd Koninkrijk bedraagt de postzegelprijs € 0,77 respectievelijk € 0,74. Tevens is in Denemarken onlangs een prijsstijging aangekondigd van 12,5%, waarmee de postzegelprijs vanaf 1 januari 2014 € 1,20 gaat bedragen.
Heeft PostNL u geïnformeerd waarom zij de maximale ruimte benut die de UPD (Universele Postdienst) biedt om het tarief te verhogen? Is de situatie bij PostNL dusdanig verontrustend dat zij het onderste uit de kan moeten halen?
De toenemende daling in postvolumes zet de financiële houdbaarheid van de UPD onder druk. In de afgelopen vijf jaar is het volume van de UPD met meer dan 30% gedaald. Recente cijfers laten zien dat de vraag naar UPD-diensten in toenemende mate afneemt, met circa 9 tot 10% per jaar (Jaarverslag van PostNL over 2012). In de huidige tariefregulering wordt onvoldoende rekening gehouden met deze toenemende volumedalingen. Als gevolg hiervan bedroeg het gerealiseerde bedrijfsresultaat van de UPD-verlener –9% in 2012. Zonder nadere maatregelen zou, ondanks de kostenbesparingsmaatregelen die PostNL zelf neemt, het bedrijfsresultaat naar verwachting op circa –7% uitkomen in 2015. Als onderdeel van een pakket aan maatregelen om een economisch rendabele uitvoering van de UPD mogelijk te maken heeft de UPD-verlener een voorstel ingediend voor 13% tariefruimte voor 2013 en 8% tariefruimte voor 2014.
Is de stijging van het basistarief een gevolg van het intrekken van de claim van PostNL aan Sandd om mee te betalen aan de kosten van de UPD? Zo ja, acht u het wenselijk dat deze kosten worden afgewenteld op de consument?
Bij brieven van 27 maart en 3 juni 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 29 502, nr. 109 en 110) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat nadere maatregelen noodzakelijk zijn om de UPD in stand te kunnen houden. Vanwege de specifieke kenmerken van de postmarkt, zoals de schaalvoordelen op de markt, maken de structurele en toenemende volumedalingen de UPD steeds kostbaarder. Hierdoor zijn tariefstijgingen binnen de UPD onvermijdelijk.
Het ligt in de rede dat een toename in de kosten van de UPD wordt betaald door gebruikers van de UPD. Tegelijkertijd worden ook maatregelen genomen die de kosten van de UPD verminderen, zoals een vermindering van het aantal postvestigingen en brievenbussen. Hiertoe bereid ik momenteel een wetsvoorstel voor.
Het plan om de leefbaarheid van het dorp Moerdijk op te offeren voor economische ontwikkeling |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer E. Nijpels, die namens zijn adviescommissie heeft gezegd dat de economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk voorrang moet krijgen boven de leefbaarheid van het dorp?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad.
Wat vindt u van de opvatting van de heer Nijpels dat de gezondheid en het welbevinden van de inwoners van Moerdijk aan de kant geschoven kunnen worden voor de uitbreiding van haven- en industriegebieden in de buurt van dit dorp? Bent u dit met hem eens of deelt u de mening dat een dergelijke uitspraak onbehoorlijk, om niet te zeggen lomp is?
De commissie van Advies Havenstrategie Moerdijk 2030 geeft in haar eindadvies bij de concept Havenstrategie Moerdijk2 aan dat indien het havenschap blijft inzetten op maximale benutting van de economische potenties van Moerdijk, dan de kosten en baten en de voor- en nadelen van een transitiemodel met relevante stakeholders, inclusief de bewoners van het dorp en de leefbaarheidsgroeperingen besproken dienen te worden. De commissie van advies constateert zelf dat het hier om een maatschappelijk zeer gevoelige discussie gaat, maar constateert dat die discussie nu ten principale en fundamenteel gevoerd moet worden.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van Moerdijk ernstig verontrust zijn over de plannen over de ontwikkeling van haven- en industriegebieden en over het geringe belang dat de commissie Nijpels aan hun dorp en hun leefbaarheid blijkt te hechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de inwoners van Moerdijk zo snel mogelijk gerust te stellen door duidelijk te maken dat het advies van de commissie Nijpels niet past in de manier waarop de overheid in Nederland met haar burgers om wil gaan?
De Provincie Noord-Brabant, de gemeente Moerdijk en het havenschap Moerdijk hebben onlangs de concept havenvisie voor Moerdijk gepresenteerd. In deze visie gaat de ontwikkeling van het havengebied en het behoud van de leefbaarheid hand in hand. De commissie van advies geeft als reactie op deze visie aan dat het goed is om nog eens kritisch te kijken naar het toekomstperspectief voor het dorp Moerdijk. De concept havenvisie ligt nu voor ter consultatie tot 31 oktober. De betrokken overheden hebben diverse bijeenkomsten belegd waar belanghebbende partijen, waaronder de inwoners van Moerdijk, hun zorgen kunnen uiten en met de provincie, de gemeente en het havenschap over de plannen in gesprek kunnen. Gelet op dit consultatieproces zie ik thans geen rol voor de rijksoverheid weggelegd.
Kunt u voor de zekerheid nog eens duidelijk maken wat het doel is van de huidige milieunormen op het gebied van onder andere geluid, fijnstof in dorpen en steden?
De huidige milieunormen, die zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer, hebben als doel een evenwichtige balans te creëren tussen de belangen van de volksgezondheid en van de industrie. Bij het verlenen van een vergunning voor een nieuwe activiteit (of het uitbreiden van een bestaande activiteit) wordt door het bevoegd gezag getoetst of de beoogde activiteit binnen de van toepassing zijnde milieunormen past.
Kunt u bevestigen dat de verdere economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk het behalen van de genoemde milieunormen in dat gebied onmogelijk maakt? Zo ja, hoe beoordeelt u dat, en hoe ziet u de gezondheid van de omwonenden in relatie tot de beoogde economische ontwikkeling? Zo nee, waarom niet en op welke manier kunt u dat garanderen?
Welk effect de verdere economische ontwikkeling van de haven- en industriegebieden in Moerdijk heeft op het behalen van de genoemde milieunormen is nog niet te bepalen. Een en ander hangt af van de daadwerkelijke ontwikkelingen en te nemen compenserende maatregelen. Het is aan betrokken overheden om bij de benodigde planvorming en vergunningverlening voor deze ontwikkelingen om hieraan binnen de wettelijke kaders voorwaarden te verbinden. De concept havenvisie voor Moerdijk geeft daar nog geen uitsluitsel over.
Vindt u dat mensen recht hebben op een gezonde leefomgeving? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dit recht van de inwoners van Moerdijk niet geschonden wordt doordat het in de toekomst ingesloten zal zijn tussen zware industrie, een groot bedrijventerrein en een snelweg? Zo nee, waarom niet?
Een gezonde leefomgeving is voor mensen van groot belang en derhalve wordt dit ook erkend als onderwerp van overheidsbeleid. Het recht op een gezonde leefomgeving is een richtinggevend uitgangspunt dat steeds afgewogen moet worden tegen andere belangen zoals economische activiteiten. De lokale overheden dragen de verantwoordelijkheid voor deze afwegingen en voor eventueel te nemen maatregelen. Wij gaan ervan uit dat dit wordt meegenomen in het verdere proces van consultatie rondom de ontwerp havenvisie en uiteindelijk de noodzakelijke aanpassingen in bestemmingsplannen en vergunningverlening. De wetgeving, waaronder de Wet publieke gezondheid, voorziet hier in de noodzakelijke waarborgen.
Kent u het onderzoek van De Stec Groep2 over de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk? Deelt u de mening dat dit onderzoek uitwijst dat een groot deel van de logistieke bedrijven die zich zullen vestigen op het Logistiek Park Moerdijk binnen Nederland zullen verhuizen? Zo ja, kunt u aangeven wat er met de leegstand op de andere locaties zal gebeuren en of werknemers hierdoor hun baan zullen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderzoek van De Stec Groep concludeert dat het bestaande aanbod van logistieke centra in Zuid-Nederland, en West-Brabant in het bijzonder, op de middellange en lange termijn onvoldoende is om de vraag naar logistiek vastgoed goed te kunnen faciliteren. Het plan voor Logistiek Park Moerdijk speelt in op deze marktvraag. Logistieke bedrijven en investeerders in logistiek vastgoed kiezen op basis van hun eigen bedrijfseconomische afwegingen hun vestigingslocatie. Het is voor de economische ontwikkeling van ons land van belang dat er ondermeer in West-Brabant ook op langere termijn vestigingsplaatsen zijn die de concurrentie met locaties buiten Nederland aan kunnen.
Kunt u uiteenzetten welke invloed de toename aan vrachtverkeer op de A16 en de A17 zal hebben op de filedruk, de uitstoot van fijnstof en de leefbaarheid van de inwoners van de gemeente Moerdijk? Hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Uit de Nationale Markt en Capaciteitsanalyse 2011 is gebleken dat er op de A16 en A17 ter hoogte van Moerdijk tot 2030 nog capaciteit is om groei van extra verkeer op te vangen. Alleen in het hoge groeiscenario worden op de A17 en de A16 nabij de Moerdijkbrug wel de NoMo reistijdfactoren overschreden. Omdat uit de havenstrategie niet blijkt welke toename verwacht wordt aan vrachtvervoer op de weg kan niet aangegeven worden wat de exacte invloed is op de filedruk in dit gebied. Deze trajecten behoren echter niet tot de belangrijkste knelpunten op het Nederlandse wegennet en er zijn hier dan ook geen projecten voorzien. In 2012 voldeed de luchtkwaliteit in Moerdijk ruimschoots aan de grenswaarden, zowel in relatie tot verkeer (Monitoringsrapportage NSL 2012) als in relatie tot de industrie (Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2012, RIVM). Gezien de betrekkelijk lage waarden is het niet te verwachten dat nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot overschrijding van de grenswaarden.
De creatieve wijze van kapitaalversterking door Spaanse en Italiaanse banken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Banks in Spain, Italy Look for Relief in Accounting»1 en «Zuid-Europese bankiers willen gunstigere regels»?2
Ja.
Deelt u de mening dat gesjoemel met bankbalansen binnen de eurozone uitermate ongewenst is en de vormgeving van een goed functionerende bankenunie kan ondermijnen?
Ja.
Op welke wijze wordt voorkomen dat via vernuftige trucs buffers van banken op papier worden opgeblazen zonder dat er daadwerkelijk sprake is van een vergroting van de buffers?
Toezichthouders hebben meerdere bevoegdheden en instrumenten om af te dwingen dat de hoogte en de kwaliteit van de kapitaalbuffers aan de afgesproken kapitaaleisen voldoet. Een voorbeeld is dat wanneer aangehouden kapitaalbuffers niet van de vereiste hoogte of kwaliteit zijn, beperkingen kunnen worden gesteld aan dividend- en bonusuitkeringen. Ook zijn banken in dat geval verplicht een kapitaalconserveringsplan (herstelplan) in te dienen, dat getoetst zal worden door de toezichthouder. In het uiterste geval heeft de toezichthouder de mogelijkheid de vergunning van een bank of beleggingsonderneming in te trekken wanneer niet aan de kapitaaleisen wordt voldaan.
Bent u bereid er scherp op toe te zien dat de afspraken over verhoogde buffervereisten strikt worden nageleefd?
Ja, ik volg deze afspraken nauwgezet. Hierbij merk ik wel op dat de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijke toezicht op de implementatie van het kapitaalraamwerk ligt bij de betreffende toezichthouders.
Hoe beoordeelt u de in Spanje en Italië naar voren gebrachte kapitaalversterking van banken door de reeds door Spaanse banken geleden verliezen in de toekomst aftrekbaar te maken van de winstbelasting (al dan niet middels een belastingkrediet) dan wel door de herwaardering van de aandelen van Italiaanse financiële instellingen in de Italiaanse centrale bank? Is er sprake van een boekhoudkundige truc?
Het is gebruikelijk dat lidstaten fiscale regelingen kennen die bedrijven in staat stellen om verliezen uit het verleden te mogen verrekenen met de toekomstige winst. Zo mogen in Nederland in principe verliezen worden verrekend met de winsten van maximaal 9 volgende jaren. Voor zover uitgestelde belastingvorderingen afhankelijk zijn van toekomstige winstontwikkelingen bij een bank, mogen deze vanuit prudentieel oogpunt echter niet worden meegeteld bij het kernkapitaal van een bank onder het kapitaalraamwerk van CRD-IV (bestaande uit de CRD-richtlijn en de CRR-verordening)3. Dit betekent niet dat winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen van de banken geen waarde hebben; deze hebben wel degelijk een (verwachtings)waarde. Echter omdat deze belastingvorderingen afhangen van toekomstige winstontwikkelingen die moeilijk zijn in te schatten, is CRD-IV op dit punt zeer streng en mogen dergelijke vorderingen in principe in hun geheel niet meetellen voor het bepalen van het kernkapitaal.
Bij belastingkredieten ligt dit anders, aangezien deze vordering niet afhankelijk is van de winstontwikkeling. Hierdoor is de kwaliteit van de vordering beter en mag deze wel meetellen voor het kernkapitaal van een bank onder CRD-IV.4 CRD-IV staat een omzetting door overheden van winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen in belastingkredieten onder voorwaarden dan ook toe5.
Bij een dergelijke omzetting zou wel sprake kunnen zijn van een financiële herverdeling tussen de betreffende Spaanse banken en de Spaanse overheid. Omdat conditionele vorderingen zouden worden ingeruild voor zekere vorderingen voor de banken, kan dit de verwachte belastinginkomsten van de Spaanse staat verminderen en daarmee gevolgen hebben voor de Spaanse overheidsfinanciën. Minimaal zou een dergelijke omzetting effecten kunnen hebben op de timing van verwachte belastinginkomsten van de Spaanse overheid. Wanneer deze zaken zich voor zouden doen, dan zal de Commissie deze ontwikkelingen beoordelen in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.
In Italië hebben de Italiaanse banken sinds 1936 aandelen in de Italiaanse Centrale Bank in bezit. Deze constructie is niet uniek. Ook in sommige andere landen zijn (een deel van) de aandelen in de centrale bank in private handen. Zo bezit de Belgische Staat de helft van de aandelen in de Nationale Bank van België en is de andere helft van de aandelen beursgenoteerd en in handen van private partijen. Het totale aandeel van de Italiaanse banken in de Italiaanse Centrale Bank heeft een nominale waarde die destijds is bepaald op wat vandaag de dag 156.000 euro is. Deze aandelen worden in de praktijk niet verhandeld, maar in theorie is dit wel mogelijk na instemming van de Bestuursraad van de Italiaanse Centrale Bank; dit in verband met de onafhankelijkheid van de Italiaanse Centrale Bank.
Ook CRD-IV verbiedt niet dat banken een aandeel hebben in een centrale bank, en stelt regels aan de blootstelling van banken aan centrale banken net zoals er regels gelden voor investeringen door banken in andere activa. Ik beschik niet over voldoende informatie om in te schatten of een eventuele herwaardering van dit aandeel in lijn zou zijn met de afspraken van CRD-IV, mede vanwege het ontbreken van een concreet voorstel. Niettemin zou bij een eventuele herwaardering in elk geval altijd uit moeten worden gegaan van een reële waardebepaling, ook als deze lastig te bepalen zou zijn. Hierbij zou minimaal gekeken kunnen worden naar de hoogte van de historische en verwachte dividenduitkeringen van de Italiaanse Centrale Bank.
Ik hecht er tot slot aan te vermelden dat het in het belang van de Italiaanse banken zelf is om een eventuele herwaardering op een geloofwaardige en wettelijk correcte manier vorm te geven. Twijfel aan de mate waarin een eventuele herwaardering correct zou worden vormgegeven, en daarmee twijfel aan een deel van de kwaliteit van het kernkapitaal van de Italiaanse banken, zou het vertrouwen in de Italiaanse bancaire sector kunnen schaden.
Heeft de Spaanse regering reeds een formeel standpunt ingenomen over de door de Spaanse banken bepleitte omzetting van de verliezen naar belastingkredieten en in hoeverre zou een dergelijke omzetting stuiten op de Europese staatssteunregels?
Voor zover bekend is (nog) geen formeel standpunt ingenomen. Ik kan niet inschatten of sprake zou zijn van staatssteun, hiervoor ontbreekt ook een concreet voorstel met meer informatie. Wel is de kans groter dat een dergelijke omzetting in lijn is met de staatssteunregels wanneer de omvang van de te verstrekken belastingkredieten niet hoger zou worden vastgesteld dan een realistische inschatting van de mate waarin de winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen binnen de daartoe toegestane wettelijke termijnen in Spanje door de banken gerealiseerd zouden kunnen worden.
In het algemeen is de lidstaat die voornemens is om mogelijke staatssteun te verstrekken verantwoordelijk voor het verkrijgen van een besluit van de Europese Commissie teneinde een maatregel uit te kunnen voeren. In dit geval is het derhalve aan de Spaanse overheid om ervoor te zorgen dat een maatregel conform de artikelen 107 en 108 VWEU wordt uitgevoerd. Daarnaast kan de Europese Commissie ook zelfstandig een onderzoek starten indien een eventuele omzetting zou plaatsvinden en de Commissie daarbij zou vermoeden dat deze niet in lijn zou zijn met de staatssteunregels.
Voor welke periode mogen Spaanse banken onder Spaans fiscaal recht dan wel naar internationale accountingstandaarden operationele verliezen van de belasting aftrekken en zodanig als vordering op hun balans aanhouden?
Tot 1 januari 2012 waren verliezen in Spanje 15 jaar voorwaarts verrekenbaar. Verliezen die na 1 januari 2012 zijn geleden, zijn 18 jaar voorwaarts verrekenbaar. Mogelijk bestaan op deze generieke regel uitzonderingen voor banken maar deze zijn mij niet bekend. Onder IFRS mogen uitgestelde belastingvorderingen alleen worden meegenomen voor zover er een reële kans is dat verliescompensatie daadwerkelijk mogelijk is.
Zijn er andere voorbeelden van eurolanden bekend waarbij de aftrek van de winst van operationele verliezen kan worden omgezet in een zeker te innen belastingkrediet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 5 kan een dergelijke omzetting in theorie in elke lidstaat plaatsvinden wanneer daarover afspraken zouden worden gemaakt tussen de nationale overheid en de banken, en wanneer tevens aan de voorwaarden wordt voldaan die CRDIV hieraan stelt. In Italië heeft een soortgelijke situatie gespeeld met winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen die te maken hebben met tijdelijke verschillen. Recente andere voorbeelden uit eurolanden zijn mij niet bekend.
Heeft de Italiaanse regering een formeel standpunt ingenomen over de herwaardering van de aandelen in de Italiaanse Centrale Bank die enkele grote Italiaanse banken sinds 1936 houden?
Voor zover bekend is (nog) geen formeel standpunt ingenomen. Naar verluidt is in Italië een taskforce opgericht die zich op dit moment buigt over de verschillende toekomstige opties met betrekking tot het belang van de Italiaanse banken in de Italiaanse Centrale Bank6.
In hoeverre is het volgens de Europese kapitaalregels voor banken mogelijk om het houden van een aandeel dat al 77 jaar niet publiekelijk verhandeld wordt in een instantie met een publieke taak toe te rekenen aan het kapitaal van een bank?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke bevoegdheden heeft de European Banking Authority (EBA) dan wel in de toekomst de nieuwe Europese financiële toezichthouder, de Europese Centrale Bank (ECB), om in te grijpen bij de onterechte toerekening aan het kernkapitaal van passiva op de bankbalans?
Met de start van het Single Supervisory Mechanism (SSM) krijgt de ECB bevoegdheden om toezicht te houden of onder meer de kwaliteit van het kapitaal dat banken die onder het SSM vallen moeten aanhouden in lijn is met de kapitaaleisen van CRD-IV. De ECB is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het toezicht op alle banken die onder het SSM vallen en houdt daarbij direct toezicht op de grote banken. Voor het toezicht op de kleinere banken staan de nationale toezichthouders onder toezicht van de ECB (indirect toezicht). Om deze verantwoordelijkheid goed te kunnen uitoefenen krijgt de ECB de bevoegdheid om informatie te vergaren van, en «on-site» inspecties te doen bij, alle banken die onder het SSM vallen.
De EBA heeft bevoegdheden om toezichthouders in bepaalde gevallen te overrulen. Er moet dan echter minimaal sprake zijn van een duidelijke schending van de CRD-IV-regels.
In hoeverre zou bij herwaardering dan wel uitkering van het aandeel van enkele Italiaanse financiële instellingen in de Italiaanse Centrale Bank sprake kunnen zijn van staatssteun?
In dit verband zijn met name de arresten «Stardust Marine» en «Preussen Elektra» van belang7. Ook hier is het de lidstaat zelf die ervoor moet zorgen dat een maatregel voldoet aan de artikelen 107 en 108 VWEU, en kan de Europese Commissie daarnaast ook zelfstandig besluiten tot het gelasten van een onderzoek.
Deelt u de mening dat de in Italië en Spanje naar voren gebrachte constructies ter versterking van het kapitaal van de bancaire sector eens te meer het belang van een nietsontziende balansdoorlichting en stresstest door de ECB en de EBA aantonen?
Ik hecht aan een strenge en grondige doorlichting van de balansen van banken zoals de ECB die gaat doorvoeren voor de banken die onder direct ECB toezicht komen. De balansdoorlichting door de ECB en de hierop volgende stresstest in samenwerking met de EBA zullen een beeld geven van de kwaliteit van de activa die op de balansen van de betreffende banken staan en de kwaliteit en de hoeveelheid kernkapitaal die aanwezig is om verwachte en onverwachte verliezen op te vangen. Wanneer uit de balansdoorlichting zou blijken dat banken in onvoldoende mate kapitaal van goede kwaliteit op de balans hebben staan, dan zullen deze banken extra kapitaal moeten ophalen dat wel aan deze eisen voldoet.
Bent u bereid u er over de volle breedte voor in te zetten dat gestelde kapitaaleisen in de gehele eurozone op geen enkele manier worden ontweken, ontdoken of vermeden?
Ja. Hierbij merk ik wel op dat de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijke toezicht op de implementatie van het kapitaalraamwerk ligt bij de betreffende toezichthouders.
Het bericht dat de Amerikaanse National Security Agency (NSA) via telecomaanbieders het internationaal telefoonverkeer afluistert |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Amerikaanse inlichtingendienst NSA zich sinds 2011 toegang verschaft tot telefoonverkeer dat via de Belgische telecomprovider Belgacom verloopt?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Amerikaanse inlichtingendienst NSA zich toegang heeft verschaft tot een van de grootste telecombedrijven in een direct buurland?
Het bericht in De Standaard meldt onder meer dat niet zeker is wie verantwoordelijk is voor de inbreuk op de infrastructuur van het Belgische bedrijf Belgacom. Heimelijke activiteiten van statelijke actoren zijn in beginsel niet uit te sluiten.
Zijn er afgelopen twee jaar vergelijkbare veiligheidsinbreuken geweest op de communicatie-infrastructuur van Nederlandse telecomaanbieders? Zo ja, wat was de aard van de inbreuk, hoe vaak heeft het zich voorgedaan en was er sprake van malware geplaatst door een buitenlandse inlichtingendienst?
Er zijn geen aanwijzingen voor een vergelijkbare inbreuk op de infrastructuur van Nederlandse aanbieders van telecommunicatiediensten. De AIVD doet onderzoek naar aanleiding van de berichten. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat Nederland een direct doelwit is van de aanval.
De inbreuk bij KPN in het voorjaar van 2012 was overigens geen activiteit van een statelijke actor. KPN heeft naar aanleiding van die inbreuk aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen.
De AIVD heeft herhaaldelijk gewezen op de kwetsbaarheden van de Nederlandse ICT-infrastructuur en de dreiging van digitale spionage. De afhankelijkheid van de Nederlandse samenleving en de economie van ICT is aanzienlijk, en de kwetsbaarheid van de ICT is hoog. Digitale aanvallen worden daarnaast steeds complexer en geavanceerder. De impact van digitale aanvallen op de nationale veiligheid en het economisch welzijn van de samenleving kan bijzonder groot zijn.
Is u bekend of Nederlandse telecomaanbieders afgelopen drie jaar een veiligheidsonderzoek hebben laten uitvoeren naar zeer geavanceerde malware op hun communicatie-infrastructuur? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo nee, bent u in het licht van de Amerikaanse praktijken en mogelijke hacks door andere landen, voornemens om bij telecomaanbieders aan te dringen op een dergelijk onderzoek?
Private partijen, waaronder aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten, zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van hun infrastructuur. De Telecommunicatiewet (Tw) bevat voor deze aanbieders verplichtingen voor de borging van de integriteit en de veiligheid van hun netwerken en diensten, waaronder het waarborgen van de vertrouwelijkheid van de telecommunicatie en de beschikbaarheid van de dienstverlening. Het gaat daarbij om technische en organisatorische maatregelen. De grote aanbieders zetten hiervoor structureel eigen capaciteit in.
Indien zij dat nodig achten, zetten zij hiervoor expertise van derden in. De recente berichten in de media onderstrepen het belang van deze maatregelen. Indien daar aanleiding voor is, kan de aanbieder worden verplicht bepaalde technische of organisator maatregelen te nemen of een veiligheidscontrole door een onafhankelijke deskundige te laten uitvoeren (art. 11a vijfde resp. zesde lid van de Telecommunicatiewet).
Naar aanleiding van de berichtgeving is KPN gestart met het uitvoeren van aanvullende onderzoeken.
De AIVD en het NCSC ondersteunen de vitale sectoren bij het beveiligen van hun ICT-infrastructuur. De AIVD heeft onder meer een methodiek ontwikkeld voor de analyse van kwetsbaarheden voor spionage. Digitale spionage is daarbij één van de aandachtspunten. Deze methodiek is bij de vitale sectoren onder de aandacht gebracht om hen te ondersteunen de eigen kwetsbaarheden inzichtelijk te maken.
Heeft u of Nederlandse telecomaanbieders afgelopen jaren verzoeken ontvangen van de Amerikaanse inlichtingendienst NSA dan wel andere buitenlandse inlichtingendiensten, om toegang te verschaffen tot internationaal telefoonverkeer? Zo ja, wat was daarop de reactie?
Het is de regering niet bekend of buitenlandse mogendheden Nederlandse aanbieders van telecommunicatie hebben benaderd. Over contacten tussen de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en buitenlandse diensten worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Heeft u de hacks op Europese, en Nederlandse communicatiesystemen in het bijzonder, aan de orde gesteld bij de Amerikaanse regering? Zo ja, was de uitkomst van die gesprekken? Zo nee, bent u voornemens de privacyschending van Nederlandse burgers aan de orde te stellen bij de Amerikaanse regering?
De Eurocommissarissen van Justitie en van Binnenlandse Zaken hebben naar aanleiding van mediaberichten op 14 juni jl. overleg gevoerd met de Amerikaanse minister van Justitie. Inmiddels buigt een EU-VS expertgroep zich over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van elektronische gegevens van burgers, met als doel wederzijds inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat. De Nederlandse regering steunt dit initiatief. Naar verwachting voltooit de expertgroep dit najaar zijn eindrapport. Het onderwerp PRISM is besproken en marge van de JBZ-raad van 7 oktober jl.
Bent u bereid de inbreuken door de VS en mogelijk ook andere landen, actief te agenderen in de eerstvolgende Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en te pleiten voor gezamenlijk Europees optreden tegen deze schendingen van privacy van Europese burgers?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Ingreep in emissiehandel wekt woede van Tata Steel”. |
|
Machiel de Graaf (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ingreep in emissiehandel wekt woede van Tata Steel»? Deelt u deze woede?1 Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en kan mij de reactie van Tata Steel voorstellen. Dat een correctiefactor van gemiddeld 12% nodig bleek, was niet voorzien. Deze ingreep is echter in lijn met de Europese richtlijn emissiehandel (ETS). Hierin is bepaald dat er niet meer rechten kunnen worden toegewezen dan er binnen het industrieplafond – dat aangeeft hoeveel CO2-emissieruimte de industrie krijgt – beschikbaar zijn en dat de Europese Commissie zelfstandig bevoegd is om een cross sectorale correctiefactor toe te passen om dit te voorkomen.
Kunt u uitleggen hoe deze «cross sectorial correction factor», waar dit artikel op doelt, valt te rijmen met het Steel Action Plan dat onlangs is opgesteld om de concurrentiekracht van de Nederlandse staalindustrie te versterken?
De correctiefactor betekent voor alle EU ETS-bedrijven gemiddeld 12% minder gratis emissierechten over de periode 2013–2020 dan zij op basis van de voorlopige toewijzing berekend door de lidstaten hadden gekregen. Omdat de correctiefactor conform de Richtlijn moet worden toegepast, is een aanpassing ervan niet mogelijk zonder de Richtlijn te herzien.
Voor investeringsbereidheid van bedrijven en voor hun internationale concurrentiepositie is de voorspelbaarheid van het ETS-systeem, de verwachte ontwikkeling van de CO2-prijs en de verdeling van de bijbehorende kosten van belang. Dit zal met name door het post 2020 klimaat- en energiebeleid bepaald moeten worden. Dat is dan ook de reden dat in het Energieakkoord specifieke afspraken zijn gemaakt voor de inzet van Nederland over de versterking van het ETS vanaf 2020 in combinatie met borging van de concurrentiepositie van internationaal concurrerende bedrijven (op basis van best performance criteria).
Ook in het door de Europese Commissie opgestelde Steel Action Plan wordt gesteld dat in het kader van het door de Europese Commissie op te stellen Klimaatactie programma 2030 rekening gehouden moet worden met de internationale concurrentiepositie van de staalindustrie.
Het is de Nederlandse inzet dat bij de versterking van het ETS-systeem vanaf 2020 ook naar de effecten van een correctiefactor op de voorspelbaarheid van het systeem en op de internationale concurrentiepositie gekeken moet worden.
Kunt u uitleggen waarom u in Europa pleit voor een versterking van het «Emissions Trading System» (ETS) systeem, terwijl u in eigen land meer en meer energie-intensieve bedrijven zoals Aldel en straks ook Tata Steel ETS-compensatie moet bieden om te zorgen dat deze niet omvallen?
Het ETS is het meest kosteneffectieve instrument om tot CO2-reductie bij de industrie te komen. Het is het centrale instrument in de transitie naar een low-carbon economy en Europees geharmoniseerd waardoor er in principe binnen Europa geen concurrentienadelen optreden als gevolg van het ETS. Versterking van het ETS is nodig om de ontwikkeling van low carbon technieken te stimuleren en bij te dragen aan het halen van de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Binnen het ETS wordt rekening gehouden met internationaal concurrerende bedrijven, deze krijgen kosteloos emissierechten toegewezen en de mogelijkheid voor compensatie van indirecte kosten staat lidstaten open.
Deelt u de mening dat het ronduit krankzinnig is om de Nederlandse industrie uitstootrechten te laten betalen middels het ETS-systeem, terwijl zij vaak al veel schoner is dan concurrenten buiten Europa, om deze bedrijven noodzakelijkerwijs vervolgens met belastinggeld uit eigen land weer te compenseren? Zo ja, gaat u zich dan vanaf nu ook eindelijk eens inzetten voor de Nederlandse industrie, door te beginnen met het afschaffen van het ETS-systeem en zo niet, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Het ETS-systeem is een belangrijk onderdeel in het klimaatbeleid. Ook de Nederlandse industrie is voorstander van het behoud van het ETS en wil ook dat het ETS versterkt wordt waarbij de internationale concurrentiepositie geborgd wordt. In het Energieakkoord is afgesproken dat betrokken partijen zich inzetten voor een gezamenlijke inzet in Brussel, om per 1 januari 2020, naast aanscherping van het ETS-plafond ook de positie te borgen van de internationaal concurrerende bedrijven.
Het bericht dat Brazilië gebruikersdata binnen de grenzen wil houden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Brazilië wil gebruikersdata binnen de grenzen houden,1 waarin wordt belicht dat Brazilië bedrijven, zoals Facebook en Google, ertoe wil verplichten om in Brazilië verzamelde data binnen het land op te slaan? Bent u bereid contact op te nemen met uw Braziliaanse collega om van gedachten te wisselen?
Er zijn diverse wijzen waarop de Verenigde Staten zichzelf rechtsmacht aanmeten ten aanzien van data die door bedrijven zoals Facebook en Google Inc. worden verwerkt en opgeslagen. Het is niet beslissend waar een server met de desbetreffende data zich bevindt. Het hoofdbestuur en hoofdvestiging van Google Inc. zijn gevestigd in de Verenigde Staten en alleen al daarom hebben de Verenigde Staten rechtsmacht ten aanzien van gegevens die Google Inc. en zijn dochters verwerken, ook al zijn deze gegevens opgeslagen op een server in Brazilië of bijvoorbeeld Nederland. Google Inc. is bovendien ook statutair in de Verenigde Staten gevestigd, hetgeen de Verenigde Staten ook uit dien hoofde rechtsmacht verleent.
Zelfs als het om een bedrijf zou gaan dat geen hoofdvestiging, maar slechts een nevenvestiging of bijkantoor in de Verenigde Staten heeft dan wel een op andere wijze tot stand gekomen structurele band met de Verenigde Staten heeft, kan er sprake zijn van rechtsmacht van de Verenigde Staten. Dit vloeit voort uit het feit dat de Verenigde Staten zichzelf een zeer ruime rechtsmacht aanmeten die tot extraterritoriale effecten leidt. Ik zie derhalve geen reden om contact op te nemen met de Braziliaanse autoriteiten.
Bent u van mening dat een dergelijke regeling in Nederland zal bijdragen aan de bescherming van gebruiks- en gebruikersgegevens van Nederlandse burgers, ongeacht de eventuele technische beperkingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1.
Welke juridische mogelijkheden zijn er om buitenlandse bedrijven te verplichten zich te houden aan de Nederlandse wetgeving, wanneer zij door niet-Nederlandse autoriteiten worden gevraagd gegevens te verstrekken van Nederlandse burgers?
Wanneer een bedrijf een vestiging in Nederland heeft, of wanneer het geen vestiging in Nederland of elders in de EU heeft en wel persoonsgegevens verwerkt waarbij gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde middelen die zich in Nederland bevinden, is dat bedrijf gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Andere criteria voor het bepalen van het toepasselijk recht ontbreken. Voor de doorgifte van persoonsgegevens uit Nederland naar derde landen bieden de artikelen 76 en 77 van de Wbp diverse rechtsgrondslagen.
Is het juridisch vestigen van buitenlandse bedrijven in Nederland de enige mogelijkheid om hen te verplichten zich te houden aan de Nederlandse wetgeving? Zo nee, welke andere juridische mogelijkheden ziet u?
Zie antwoord vraag 3.
De oververtegenwoordiging van Nederland bij de hosting van pornosites |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Welkom in het digitale riool», waaruit blijkt dat er wereldwijd ongeveer 720 miljoen pornografische websites zijn, waarvan meer dan een kwart afkomstig is uit Nederland?1
Ja.
Wat is naar uw mening de achtergrond van dit schrikbarend hoge aantal pornowebsites dat in Nederland gevestigd is?
Nederland heeft, zoals al in het artikel gemeld wordt, een uitstekende digitale infrastructuur en dienstverlening. Deze infrastructuur en dienstverlening leveren ons veel bedrijvigheid op, bijvoorbeeld in de vorm van (ook buitenlandse) ondernemers die ervoor kiezen om hun websites via Nederlandse hostingproviders op het internet te plaatsen. De hosting van websites met een pornografische inhoud is daarop geen uitzondering. Ik wijs er wel op dat, hoewel de hosting van dergelijke websites via Nederlandse servers kan geschieden, het daadwerkelijke aanbod (evenals de vraag) grotendeels uit het buitenland komt. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen over dit onderwerp.2
Wat vindt u ervan dat Nederland zo’n omvangrijke rol vervult op het gebied van de hosting van pornografie?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 uiteen heb gezet brengt de grote rol van Nederland op het gebied van hosting met zich mee dat ook pornografische websites door (buitenlandse) ondernemers via Nederland worden gehost. Dat is een realiteit die ik, gezien het ontbreken van strafwaardigheid van pornografie, niet kan en mag veranderen. Ik ben ook niet van mening dat Nederland meewerkt aan het in leven houden van mensonwaardige omstandigheden. Op het moment dat wij informatie krijgen over websites waarop strafbare content wordt gehost, zoals kinderpornografie, worden maatregelen getroffen om de strafbare inhoud van Nederlandse servers te verwijderen. Afgezien van het tegengaan van dergelijke duidelijk strafbare content ben ik van mening dat geen andere acties mijnerzijds noodzakelijk zijn.
In hoeverre werkt Nederland naar uw oordeel direct of indirect mee aan het in het leven houden van mensonwaardige toestanden door de hosting van pornografische websites?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om te voorkomen dat Nederland nog meer gastland van pornografische websites wordt en om te bevorderen dat het Nederlandse aandeel in de hosting van dergelijke websites sterk vermindert?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is er zicht op of het materiaal dat via Nederland wordt gehost niet in strijd is met de geldende wetgeving danwel op een andere manier mensonwaardige toestanden en uitbuiting faciliteert? Op welke wijze wordt hier concreet toezicht op uitgeoefend?
In principe wordt er door Nederland geen controle uitgeoefend op de content die gehost wordt op servers die op Nederlands grondgebied staan. Dat zou ook ondoenlijk zijn. Op het moment dat er een verdenking is van een strafbaar feit zullen het OM en de politie acties ondernemen. Daarnaast bestaat er een goed functionerende «Notice and Takedown» procedure. Nederlandse hostingproviders nemen hier duidelijk hun verantwoordelijkheid voor wat betreft het verwijderen van strafbaar (kinder)pornografisch materiaal van het internet. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Voordewind en Segers over dit onderwerp.3
Deelt u de mening dat het te allen tijde gewenst is om kinderen te vrijwaren van de confrontatie met pornografisch materiaal, met name indien er tevens sprake is van seksueel geweld?
In wetenschappelijk onderzoek, verdragen, richtlijnen en wetten is de mogelijke schadelijkheid van pornografisch beeldmateriaal voor jongeren erkend. Het is dus inderdaad gewenst om minderjarigen hiertegen te beschermen. In de Nederlandse wet is dit tot uiting gebracht in artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht, dat het aanbieden, verstrekken of vertonen van schadelijk beeldmateriaal voor jongeren onder de zestien jaar aan een jongere in die leeftijdsgroep strafbaar stelt. Aan de preventieve kant is een verantwoordelijkheid weggelegd voor ouders en verzorgers van minderjarigen. Er staan hen verschillende middelen en instrumenten ter beschikking om de toegang tot pornografische materiaal op een individuele computer te blokkeren of te beperken. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op de voornoemde schriftelijke vragen van de leden Voordewind en Segers.
Deelt u de mening dat het verplicht stellen van leeftijdsverificatie voor sites met pornografisch materiaal die verder gaat dan de enkele vraag of men boven de 18 jaar is, een belangrijke bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het via in Nederland gevestigde websites verspreiden van pornografisch materiaal? Bent u bereid om tot een dergelijke verplichting te komen?
Zoals hiervoor uiteengezet ben ik niet van mening dat de Nederlandse overheid websites zou moeten terugdringen waar in principe geen strafbare content op staat. Een discussie over de wenselijkheid van strengere leeftijdsverificatie zou dan ook niet met dit oogmerk moeten worden gevoerd, maar op basis van argumenten die verband houden met de verwachte kosten en de verwachte effectiviteit van een dergelijke maatregel. Zoals de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer eerder heeft gemeld in antwoord op vragen van de leden Hilkens, Oosenbrug en Ypma is er op internet (nog) geen identificatiemiddel beschikbaar waarmee identiteit en leeftijd van een bezoeker van websites eenduidig kunnen worden vastgesteld.4
Welke mogelijkheden zijn er op grond van de artikelen 240 en 240a Wetboek van Strafrecht (Sr.) om op te treden tegen het door middel van websites openlijk aanbieden van pornografisch materiaal, terwijl er geen sprake is van enige vorm van leeftijdsverificatie? In hoeverre biedt artikel 240 Sr. voldoende mogelijkheden om op te treden tegen de ongewilde confrontatie met pornografisch materiaal via internet?
Hoewel de ratio achter artikel 240a Sr. is om een onverhoedse confrontatie van jongeren met pornografische afbeeldingen te voorkomen, gaat dit artikel uit van een aanwijsbaar en individualiseerbaar slachtoffer dat jonger is dan zestien jaar. Daar is hier geen sprake van. Het gaat hier om webpagina’s die onderdeel zijn van websites die grotendeels vanuit het buitenland worden aangeboden aan het algemene publiek en die door een hosting provider in Nederland worden doorgegeven. Voorts verwijs ik naar de antwoorden op vraag 8.
Welke gronden voor weigering van domeinnamen bestaan er op dit moment? Is het op basis van de huidige wet- en regelgeving mogelijk om bijvoorbeeld namen voor websites die expliciet goedkeuring suggereren van (kinder)pornografisch materiaal tegen te gaan vanwege strijdigheid met de openbare orde of de goede zeden?
In Nederland is voor het uitgeven van domeinnamen het SIDN verantwoordelijk. Op hun website www.sidn.nl is terug te vinden dat het mogelijk is om een klacht in te dienen als men van mening is dat een domeinnaam in strijd is met de openbare orde of goede zeden.
Bent u bereid in het kader van de Europese discussie over onder meer netneutraliteit bij de Europese Commissie aan te dringen op steviger beleid om de beschikbaarheid van porno op het web tegen te gaan?
Zoals hiervoor uiteengezet zie ik geen taak voor de Nederlandse overheid om een beleid te voeren tegen websites waar in principe geen strafbaar materiaal op staat. Wat betreft websites waarop wel strafbare content staat, zoals kinderpornografie, maakt de Nederlandse overheid zich uiteraard sterk om een stevig beleid na te streven, zowel in nationaal als internationaal verband.
Het bericht “Huurcontract bindt gemeente in dossier schaliegas” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bestaan van een privaatrechtelijk contract tussen de gemeente Boxtel en het bedrijf Brabant Resources, een dochteronderneming van Cuadrilla?1
Ja.
Dit is een overeenkomst tussen de gemeente Boxtel en het bedrijf Brabant Resources. Het Ministerie van Economische Zaken is geen partij bij deze overeenkomst en dus ook niet betrokken geweest bij de totstandkoming ervan.
Hoe verhoudt de privaatrechtelijke inspanningsverplichting om de benodigde vergunningen te helpen verkrijgen in dit contract zich tot de publiekrechtelijke verantwoordelijkheden van het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) wanneer een gemeente democratisch besloten heeft niet mee te werken aan de opsporing en winning van schaliegas?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het Ministerie van Economische Zaken geen partij in deze overeenkomst. De gemeente heeft een autonome bevoegdheid om contracten aan te gaan. De verantwoordelijkheid ligt volledig bij de gemeente Boxtel en Brabant Resources. Over een dergelijke overeenkomst hoeft formeel ook niet met mij gecommuniceerd te worden.
Zijn u andere huur- of pachtcontracten of andere overeenkomsten bekend tussen bedrijven en gemeentelijke of provinciale overheden die betrokken zijn bij schaliegaswinning op andere opsporingslocaties of in andere gemeenten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voor of na ondertekening door de gemeente van het contract met Brabant Resources gecommuniceerd over deze overeenkomst met de gemeente? Zo ja, waaruit bestond deze communicatie?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding of een andere vorm van genoegdoening indien de gemeente geen uitvoering geeft aan de contractueel vastgelegde inspanningsverplichting bij de vergunningverlening?
De Staat der Nederlanden is geen partij in een door de gemeente Boxtel gesloten overeenkomst. De Staat is dan ook niet aansprakelijk.
De gemeente is mogelijk schadeplichtig bij niet-nakoming van de overeenkomst of ontbinding van de overeenkomst. Of en in welke mate er sprake is van een schadeplichtigheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daar kunnen hier geen algemene uitspraken over worden gedaan. In ieder geval is het niet aan de Minister om hier een oordeel over te geven.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding als een gemeente het contract ontbindt?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding door de gemeente of het Rijk als een gemeente een dergelijk contract niet verlengt als de opsporing vertraagd is vanwege het moratorium op schaliegaswinning?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding als het Rijk de opsporingsvergunning intrekt?
Een intrekking van een opsporingsvergunning op andere gronden dan de wet toestaat, leidt tot vernietiging van die intrekking. De bestuursrechter kan in een dergelijk geval, zo nodig, zelf in de zaak voorzien zodat de vergunning in stand blijft. De schade die optreedt door vertraging van de werkzaamheden en procedurekosten in bezwaar en beroep leiden in beginsel tot een plicht tot schadevergoeding.
Bent u bereid gemeenten in dergelijke omstandigheden juridische ondersteuning te bieden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om mijn ministerie een toelichting te laten geven over de procedures, zoals deze opgenomen zijn in de Mijnbouwwet en onderliggende regelgeving over de opsporingsvergunning en de mijnbouwmilieuvergunning en andere wettelijke bepalingen met betrekking tot mijnbouwwerken, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Ik kan mij niet mengen in een privaatrechtelijke overeenkomst waarin ik als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden geen partij ben.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over welke ondersteuning er is voor gemeenten of provincies die vanwege de bevoegdheid van het Rijk betreffende de ondergrond en de bevoegdheden van gemeenten en provincies betreffende de bovengrond in juridisch drijfzand dreigen terecht te komen rond schalie en steenkoolgaszaken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor eind september, zodat deze gelijktijdig met de Milieueffectrapportage (m.e.r). van Cuadrilla door de Kamer kan worden behandeld?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Het bericht “Next checkt: Na proefboring is winning amper tegen te houden” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de criteria voor het verlenen van een opsporingsvergunning?1
Een aanvraag voor een opsporingsvergunning wordt getoetst op grond van de bepalingen zoals deze in de Mijnbouwwet zijn vastgelegd. In de artikelen 7 en 9 van de Mijnbouwwet zijn de gronden genoemd, op basis waarvan een vergunning geweigerd kan worden. De genoemde artikelen heb ik bijgevoegd in de bijlage2.
Een opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning, die de onderneming het alleenrecht geeft om binnen een bepaald gebied en binnen een bepaalde periode (vaak binnen drie jaar) tot opsporing over te gaan c.q. één of meer proefboringen uit te voeren. Voordat er daadwerkelijk fysieke activiteiten verricht mogen worden, zijn meerdere vergunningen en instemmingen nodig.
Wat zijn de verschillen tussen de criteria voor een opsporingsvergunning en die voor een winningsvergunning? Is het enige onderscheid het verplicht indienen van een milieueffectrapportage en een winningsplan?
De bovengenoemde bepalingen zijn ook van toepassing op de beoordeling van een aanvraag voor een winningsvergunning. Daarnaast moet ook aannemelijk worden gemaakt dat de delfstoffen binnen het gebied, waarvoor de vergunning zou gaan gelden, economisch winbaar zijn (artikel 8 van de Mijnbouwwet).
Ook hierbij geldt dat een winningsvergunning een marktordeningsvergunning is. Alvorens gas gewonnen kan worden, dienen daarna meerdere instemmingen en vergunningen verkregen te worden, namelijk:
Wanneer er een voornemen is voor een activiteit, waarbij een productie van meer dan 500.000 m3 gas per dag wordt verwacht, is een milieueffectrapportage verplicht (artikel 2, eerste lid, en bijlage, onderdeel C, onder 17.2, van het besluit milieueffectrapportage in samenhang met de artikelen 7.2, eerste lid, onder a, 13.1 en 7.28 van de Wet milieubeheer, artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 40 van de Mijnbouwwet).
Daarnaast geldt bij een voornemen voor een activiteit, waarbij diepboringen worden uitgevoerd een verplichte mededeling bij de minister van Economische Zaken zodanig dat de minister kan beoordelen of een milieueffectrapportage opgesteld moet worden (artikel 2, tweede en vijfde lid, en bijlage, onderdeel D, onder 17.2, van het besluit milieueffectrapportage in samenhang met artikelen 7.2, eerste lid, onder b, 13.1 en 7.16 van de Wet milieubeheer, artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 40 van de Mijnbouwwet).
Is in Nederland ooit een winningsvergunning geweigerd als eerder een opsporingsvergunning voor dezelfde locatie is verleend? Zo ja, in welke gevallen en op welke gronden is dit gebeurd?
Nee, dit is nog niet in Nederland voorgekomen.
Kunt u bestaande opsporingsvergunningen intrekken? Onder welke omstandigheden zou u dat overwegen?
De gronden tot intrekking van een opsporingsvergunning (artikel 21 van de Mijnbouwwet) hebben betrekking op marktordening en de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager. De intrekkingsgronden hebben geen betrekking op nadelige effecten voor het milieu, de bouwkundige aspecten van een installatie of de bestemming van het gebied.
Deze effecten en aspecten worden beoordeeld bij een aanvraag om een milieuvergunning voor diepboringen voor opsporingsonderzoek aan de hand van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 3.3 van het Besluit omgevingsrecht of een melding als bedoeld in artikel 7 in samenhang met artikel 3 van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw in samenhang met artikel 40 van de Mijnbouwwet. Ik heb van de houder van de opsporingvergunning hiervoor nog geen aanvraag of verzoek ontvangen.
Kan een verzoek tot intrekken van een opsporingsvergunning van een betrokken gemeente of provincie een grond zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke gronden gaat u verzoeken van de gemeenten Boxtel en Noordoostpolder tot het intrekken van de opsporingsvergunningen voor schaliegas beoordelen?
Zie antwoord vraag 4.
Moet het Rijk een schadevergoeding betalen als een opsporingsvergunning ingetrokken wordt? Zo ja, wat is de orde van grootte van deze schadevergoeding?
Een vergunningaanvraag wordt geweigerd, indien een van de genoemde bepalingen uit de artikelen 7, 8 of 9 van de Mijnbouwwet van toepassing zijn. In mijn antwoord op vraag 4 is uiteengezet wanneer ik een vergunning kan intrekken. Een intrekking van een opsporingsvergunning op andere gronden dan de wet toestaat, leidt tot vernietiging van die intrekking. De bestuursrechter kan in een dergelijk geval, zo nodig, zelf in de zaak voorzien zodat de vergunning in stand blijft. De schade die optreedt door vertraging van de werkzaamheden en procedurekosten in bezwaar en beroep leiden in beginsel tot een plicht tot schadevergoeding. De hoogte van de schadevergoeding is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is aan de rechter de hoogte te bepalen.
Kan het Rijk een winningsvergunning weigeren of intrekken na verlening, op welke gronden en ontstaat dan een recht op schadevergoeding?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een politiek besluit in de Tweede Kamer niet voldoende grond is om een opsporings- of winningsvergunning te weigeren of in te trekken? Is er van Brabant Resources een borg- of andere zekerheidstelling gevraagd voor het verlenen van de opsporingsvergunningen? Hoe hoog is deze zekerheidstelling en hoe heeft het Rijk beoordeeld dat dat voldoende is om eventuele schade zoals bijvoorbeeld drinkwaterverontreiniging af te dekken?
Zoals ik in antwoord op de vragen 4, 5 en 6 heb aangegeven, zijn de gronden om een opsporingsvergunning in te trekken door de wetgever, in artikel 21 van de Mijnbouwwet vastgelegd.
Er is aan Brabant Resources geen borg- of zekerheidsstelling gevraagd. In mijn antwoord op vraag 10 zal ik verder in gaan op de financiële positie van een houder van een vergunning.
Heeft u inzicht in de financiële positie van Brabant resources en kunt u deze, desnoods vertrouwelijk, delen met de Kamer?
Zoals uiteen is gezet in het antwoord op vraag 1, kan een vergunning worden geweigerd als de financiële mogelijkheden van de aanvrager niet voldoende zijn.
De financiële positie van Brabant resources is bij de opsporingsvergunningaanvraag voor Noord-Brabant dus bekeken en toereikend bevonden. Dergelijke gegevens zijn bedrijfsvertrouwelijk en kunnen niet openbaar gemaakt worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor eind september, zodat deze gelijktijdig met de milieueffectrapportage (m.e.r). van Cuadrilla door de Kamer kan worden behandeld?
Helaas was meer tijd nodig voor de beantwoording.