Malafide incassobureaus |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van het Verbond van Credit Management Bedrijven (VCMB), waaruit blijkt dat de vele schimmige incassobureaus die ons land telt vaak willens en wetens te hoge en onnodige kosten in rekening brengen?1
Ja.
Bent u bekend met de mogelijke miljoenenfraude van incassobureau Beekman en partners uit Apeldoorn?2
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat de incassobranche geen wettelijk keurmerk behoeft en dat vrijwillige aansluiting bij de branchevereniging voldoende waarborgen biedt? Zo ja, waarom?
Afgelopen voorjaar heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer een brief gestuurd waarin uitvoerig wordt ingegaan op de handhaving van de normering van de buitengerechtelijke incassokosten, waaronder de voor- en nadelen van een wettelijk keurmerk.3 De argumenten en overwegingen in deze brief gelden ook nu nog onverkort. Ik verwijs daarom kortheidshalve naar deze brief.
Wat is de uitkomst van het gesprek dat u afgelopen zomer met de branche zou voeren over de manier waarop de kwaliteit van de incassobranche kan worden verbeterd, anders dan via een wettelijk keurmerk?
Het bedoelde gesprek is gevoerd. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 19 juni 2013 inzake armoede en schuldenbeleid en het Algemeen Overleg van 3 juli 2013 inzake civielrechtelijke onderwerpen, zal ik uw Kamer hierover bij brief informeren. Ik doe dat nog voor het kerstreces.
Bent u bereid om gedupeerden van het incassobureau Beekman en partners juridische bijstand te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover gedupeerden onder de reikwijdte van de Wet op de rechtsbijstand vallen, bestaat voor hen de mogelijkheid een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand aan te vragen.
Deelt u de verontwaardiging over het feit dat bijna één op de vijf bedrijven heeft toegegeven nog steeds meer kosten in rekening te brengen bij consumenten dan volgens de wet toegestaan is? Zo nee, waarom niet?
Het VCMB-onderzoek stelt dat slechts zes op de tien incasso-organisaties betalingsvoorwaarden heeft conform de wet incassokosten. De wet incassokosten schrijft dwingend de maximale incassokosten voor als de schuldenaar een consument is. Wanneer het transacties tussen bedrijven betreft, kunnen de bedrijven met elkaar andere incassokosten overeenkomen. Maken zij geen afspraken, dan geldt de wet incassokosten. Het onderzoek betreft 120 credit managers. Hiervan houdt 93% zich bezig met business to business, oftewel transacties tussen bedrijven onderling. Zij mogen op grond van de wet zelf bepalen welke incassokosten in rekening worden gebracht bij een ander bedrijf. Dit sluit aan bij de conclusie in het onderzoek dat 75% van de credit managers verwacht dat hun betalingsvoorwaarden stand houden bij een gerechtelijke procedure. Uit het onderzoek leid ik af dat een klein percentage teveel kosten in rekening brengt bij consumenten. Vanzelfsprekend zou ik het betreuren als aan consumenten meer incassokosten in rekening worden gebracht dan wettelijk is toegestaan. De wet incassokosten heeft verduidelijkt hoeveel incassokosten maximaal in rekening mogen worden gebracht bij consumenten. De wet is relatief nieuw: er is net een jaar ervaring mee opgedaan. Van belang is dat consumenten op de hoogte zijn van de incassotarieven. Er wordt nu bekeken of de bekendheid van de maximale incassokosten kan worden verbeterd. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 3 juli inzake civielrechtelijke onderwerpen zal ik uw Kamer over de handhaving van de wet incassokosten per brief informeren. Ook dat zal voor het kerstreces geschieden.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat zestig procent van de ondervraagde bedrijven heeft toegegeven dat de werkwijze anderhalf jaar na de wetswijziging nog niet is aangepast? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de wetswijziging te handhaven?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier gaat u bedrijven beschermen tegen malafide incassobureaus? Bent u bereid na te denken over beschermende wetgeving?
Zie antwoord vraag 6.
Welke instantie houdt toezicht op naleving van de Wet Incassokosten en welke sancties kunnen incassobedrijven worden opgelegd als zij deze wet niet naleven?
Voor een uitvoerige beschrijving van de wijze waarop de normering van de buitengerechtelijke incassokosten kan worden gehandhaafd verwijs ik naar de in antwoord op vraag 3 genoemde brief aan uw Kamer. Er is geen overheidsinstantie specifiek met het toezicht op de naleving van deze wet belast. Wel kan, zoals toegelicht in voornoemde brief, in bepaalde gevallen de Autoriteit Consument en Markt optreden.
Postbezorging in Caribisch Nederland |
|
Mei Li Vos (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bonaire, Sint Eustatius, Saba krijgen een nieuwe postbode»1 en «Postbezorging BES in overleg met inwoners en ondernemers»?2 Herinnert u zich eveneens uw antwoorden op eerdere vragen?3
Ja.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over het gunningsproces en de uitkomsten daarvan?4
Met het oog op de verlening van een nieuwe concessie is een zogenaamde offerteaanvraag openbaar gemaakt om aan geïnteresseerde partijen de gelegenheid te bieden een inschrijving te doen. De offerteaanvraag is op 27 juni 2013 gepubliceerd op de website van TenderNed. Ingevolge de offerteaanvraag moet bij een inschrijving worden voldaan aan de in de wet en in de concessiebeschikking bepaalde verplichtingen en voorwaarden. Tot 26 augustus 2013 konden partijen een inschrijving doen met gebruikmaking van het bij de offerteaanvraag gevoegde inschrijvingsmodel.
Er is tot deze datum één inschrijving ontvangen die aan de voorwaarden voldeed. Op 17 oktober jongstleden is de betreffende onderneming, Flamingo Communications, aangewezen als concessiehouder voor de postdienstverlening in Caribisch Nederland vanaf 1 januari 2014 (Staatscourant 2013, nummer 30604).
Wat gaat er voor de burgers van Caribisch Nederland verbeteren nu een nieuw bedrijf per 1 januari 2014 de post gaat bezorgen?
Flamingo Communications is een lokaal bedrijf op Bonaire dat Caribisch Nederland goed kent. Op basis van gesprekken tussen het Ministerie van Economische Zaken en Flamingo Communications is inzicht in hun businesscase gekregen. Op basis daarvan verwacht ik dat Flamingo Communications in staat zal zijn de postdienstverlening volgens de concessievoorwaarden uit te voeren. Door het aanvaarden van de concessievoorwaarden heeft Flamingo Communications zich hiertoe ook verplicht. Daarnaast heeft Flamingo Communications afspraken gemaakt met Nieuwe Post Nederlandse Antillen, de huidige concessiehouder, opdat de overgang van de concessie soepel kan verlopen. Met het oog op de nieuwe concessieverlening is een nieuwe afweging met betrekking tot die concessievoorwaarden gemaakt. Voor de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van de postdienstverlening zijn zowel de schaal van de postdienstverlening als bepaalde kenmerken van het verzorgingsgebied van belang. Hoe groter het volume aan poststukken en hoe kleiner de afstand binnen het verzorgingsgebied, hoe lager de kosten per postzending. In Caribisch Nederland is sprake van een relatief klein volume aan poststukken en een verspreid gelegen verzorgingsgebied, gezien de afstand tussen Bonaire enerzijds en Saba en Sint Eustatius anderzijds. Daarnaast is er vanwege toenemende elektronische substitutie sprake van teruglopende volumes. Tegen deze achtergrond zijn de voorwaarden van de bestaande concessie op verschillende punten aangepast. Het belangrijkste is dat de frequentie van het ophalen en bezorgen van de post is teruggebracht van vijf dagen naar drie dagen per week. Mede in verband hiermee is de norm voor de maximale overkomstduur versoepeld. Met deze aanpassingen wordt bijgedragen aan de mogelijkheid van een rendabele exploitatie van de postdienstverlening gedurende de looptijd van de concessie zonder de actuele behoeften van gebruikers uit het oog te verliezen. Voor het overige blijven voor de postdiensten goeddeels dezelfde concessievoorwaarden gelden als die in de vorige concessie zijn opgenomen.
Waarom is gekozen voor een bedrijf dat geen ervaring heeft met postbezorging? Welke garanties zijn er afgegeven, die maken dat er dit keer wel vanuit kan worden gegaan dat afspraken worden nagekomen? Op welke punten wijken de nu gehanteerde concessievoorwaarden af van de oude?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is gekozen voor een overeenkomst van tien jaar, waar voorheen een overeenkomst van drie jaar gebruikelijk was? Welke instrumenten heeft de concessieverlener in handen, als blijkt dat het bedrijf zich niet aan de voorwaarden houdt?
De bestaande concessie tot postdienstverlening is in 2003 voor 20 jaar verleend. Bij de staatkundige hervorming is de Wet post BES ingevoerd waarin is bepaald dat de bestaande postconcessie afloopt per 31 december 2012, met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging van maximaal 3 jaar. De huidige concessie is met een jaar verlengd, tot 1 januari 2014. Verder wordt in de Wet post BES bepaald dat de postconcessie voor ten minste 10 jaar wordt verleend. Een termijn korter dan 10 jaar is niet aantrekkelijk voor een concessiehouder, aangezien er dan onvoldoende tijd is om de benodigde investeringen te kunnen terugverdienen.
Gedurende de looptijd heeft de overheid diverse instrumenten in handen om ervoor te zorgen dat de concessiehouder zich aan de voorwaarden houdt.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet er op toe dat de concessiehouder zijn verplichtingen naleeft. In dat kader kan de ACM zo nodig een aanwijzing geven. Bij het niet naleven van de aanwijzing kan de ACM vervolgens een boete opleggen. Tenslotte kan de concessie ingetrokken worden indien de concessiehouder zich niet aan de wettelijke regels of aan de voorwaarden van de concessiebeschikking houdt. Intrekking is een ingrijpend middel en zal dan ook alleen in het uiterste geval gebruikt worden.
Waar doelt de directeur van het nieuwe postbedrijf op als hij zegt dat het «postconcept drastisch wordt veranderd en vernieuwd»? Zijn de andere services waar hij over spreekt (drukwerk, webwinkels en pakketvervoer) ook onderdeel van de overeenkomst?
Flamingo Communications wil de kwaliteit van de postdienstverlening verbeteren. Hiertoe wordt begin 2014 gekeken hoe de klanten de huidige postdienstverlening ervaren en welke zaken prioriteit genieten. Op basis hiervan zal Flamingo Communications verbeteringen doorvoeren. Overigens blijven de voorwaarden die gelden op grond van de wet en de concessiebeschikking daarbij vanzelfsprekend van toepassing. Flamingo Communications heeft als concessiehouder het alleenrecht op het vervoer van brieven tot 2 kilogram. Zoals in het interview aangegeven, is Flamingo Communications daarnaast voornemens andere diensten aan te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van e-commerce. Deze diensten vormen geen onderdeel van de concessie.
Wat zijn de redenen voor de prijsstijging naar 88 dollarcent? Hoe groot is deze prijsstijging? Acht u deze stijging acceptabel? Zo ja, wat krijgt de bevolking van Caribisch Nederland ervoor terug?
Flamingo Communications heeft aangegeven een verhoging van de postzegelprijs noodzakelijk te achten voor een rendabele exploitatie van de concessie. Flamingo Communications zal vanaf 1 januari 2014 een postzegelprijs van $ 0,88 hanteren (omgerekend ongeveer € 0,66) voor lokale brievenpost. De huidige postzegelprijs in Caribisch Nederland is $ 0,66. Ik acht deze verhoging acceptabel. Ter vergelijking, de reguliere postzegelprijs in Nederland zal per 1 januari 2014 € 0,64 bedragen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is naast dalende postvolumes in Caribisch Nederland sprake van een relatief klein volume aan poststukken en een verspreid gelegen verzorgingsgebied.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang rondom «het voornemen van de Bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba om straatnamen en huisnummers op bestuurlijk niveau vast te stellen, kenbaar te maken aan bewoners en eigenaren en deze zichtbaar te maken in de openbare ruimte»?5
De openbare lichamen hebben ieder een eigen traject voor straatnamen en huisnummers gestart. De voortgang verschilt dan ook per eiland. De eilanden beogen alle drie hun traject rondom vaststelling in 2014 af te ronden. In Saba is de bestuurlijke vaststelling dit najaar afgerond, de benodigde communicatiestappen worden komend voorjaar gezet en medio 2014 zullen de straatnaamborden zijn geplaatst en de nummerborden zijn uitgereikt. Ook Sint Eustatius rondt de bestuurlijke vaststelling nog in 2013 af en zet de benodigde communicatiestappen komend voorjaar. Plaatsing van de straatnaamborden en uitreiking van de nummerborden zijn voorzien voor medio 2014. Bonaire beoogt de bestuurlijke vaststelling komend voorjaar af te ronden en de overige acties in de zomer van 2014 uit te voeren. Alle drie de eilanden beogen de vastgestelde adressen uiterlijk in de zomer van 2014 in de bevolkingsadministraties «PIVA» te verwerken en sluiten hun traject af met een controle op de plaatsing van de nummerborden.
Kunt u de Kamer eveneens informeren of binnenkort postcodes worden ingevoerd op de eilanden, dit mede gezien het feit dat inwoners van de eilanden problemen ondervinden bij het online bestellen van producten bij (Nederlandse) webwinkels? Is het invoeren van één postcode per eiland een oplossing voor dit probleem?
Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer heeft een systeem van postcodes vooral betekenis voor de bezorgkwaliteit van brieven als er sprake is van een fijnmazig en uitgebreid netwerk van bezorgpunten. Dit is in Caribisch Nederland niet het geval (zie Kamerstukken II 2011/2012, aanhangsel 2891). Ik verwacht dat de vaststelling van straatnamen en huisnummers door de Bestuurscolleges in Caribisch Nederland en de doorvoering van deze straatnamen en huisnummers in de bevolkingsadministraties «PIVA» en in de openbare ruimte zullen bijdragen aan een betere bezorgkwaliteit. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is Flamingo Communications voornemens om naast de bezorging van brieven ook andere diensten aan te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van e-commerce. Flamingo Communications is van oordeel dat op het gebied van e-commerce een systeem van postcodes van waarde zou kunnen zijn. In dit kader verkent Flamingo Communications de optie van invoering van een systeem van postcodes per wijk in Caribisch Nederland. Een (gefaseerde) invoering van een dergelijk systeem vergt echter de benodigde financiële investeringen en de benodigde tijd. Het is aan Flamingo Communications of andere geïnteresseerden om, indien gewenst, uitvoering te geven aan een dergelijk systeem.
De prijs van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bevolking moet oordelen over akkoord energie»1 en het artikel «De prijs van windenergie»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat windenergie op land en zee als onderdeel van het energieakkoord tussen 2018 en 2033 een extra last voor de bevolking zal meebrengen van € 70 mrd? Van welk bedrag gaat u uit?
Het genoemde getal is niet correct. De berekening waar in het artikel aan gerefereerd wordt, bevat diverse fouten waar ik ook naar verwezen heb in mijn recente brief betreffende «Verzoek hernieuwbare doorrekening Energieakkoord» (Kamerstuk 30 196, nr. 219). Voor de lasten als gevolg van het Energieakkoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 254 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 6).
In hoeverre klopt de uitspraak dat de ambitie uit het Energieakkoord om 10,5 Gigawatt windvermogen op te stellen in 2023 (4450 Mw op zee in 2023 en 6000 Mw op land in 2020) hoger is dan het totale stroomverbruik in Nederland gedurende de daluren? Wat gebeurt er als in 2023 alle windmolens in Nederland draaien tijdens een daluur?
Een volledig draaiend opgesteld windvermogen van 10,5 gigawatt zou in theorie aan de Nederlandse vraag tijdens daluren kunnen voldoen aangezien de maximale belasting van het hoogspanningsnet tijdens daluren ongeveer 6 tot 8 gigawatt bedraagt. Hierbij wordt opgemerkt dat in Nederland voor elektriciteitsproducenten en verbruikers een systeem van programmaverantwoordelijkheid geldt. Dat betekent dat producenten verplicht zijn om voor alle elektriciteit die zij invoeden een afnemer te contracteren. Een producent die elektriciteit invoedt zonder dat daar een afnemer voor is, krijgt een boete. Producenten van windenergie zullen zichzelf dus niet aanschakelen, tenzij zij daarvoor een afnemende partij hebben gecontracteerd, ook als het toevallig waait. Een scenario waarin alle windmolens in 2023 tijdens daluren draaien zou dus alleen voorkomen wanneer hier ook daadwerkelijk vraag naar is en contracten met afnemers tegenover staan. Deze vraag zou ook van buiten Nederland kunnen komen. Afnemers in België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen kunnen immers via interconnectoren in Nederland elektriciteit kopen. Hier komt bij dat in de komende jaren, bijvoorbeeld door de ontwikkeling naar meer elektrisch vervoer, de vraag naar elektriciteit in daluren kan toenemen.
Wat is uw opvatting over de bewering van de auteurs van het artikel «De prijs van windenergie» dat het profieleffect van windenergie als gevolg van de dump van windstroom door Duitsland eerder optreedt dan verwacht?3 Volgens het CPB leidt het profieleffect er toe dat de komende jaren de gemiddelde opbrengst van een kWh wind ten opzichte van de prijs voor basislast steeds verder daalt van gemiddeld 83% van de basislastprijs in 2015 tot 59% in 2040; hoe beoordeelt u deze cijfers van het CPB? Met welke cijfers is gerekend in het Energieakkoord? Valt hieruit de conclusie te rechtvaardigen dat naar mate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt, windenergie steeds minder rendabel wordt?
Voor de doorrekening van het Energieakkoord is door ECN en PBL een update gemaakt van de elektriciteitsprijsramingen. Daarin zijn effecten zoals het profieleffect van windenergie en de invloed van de Duitse markt meegenomen. Voor de elektriciteitsprijzen waarmee gerekend is, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 268 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuknummer 33 750 XIII, nr. 6). De profieleffecten waar het CPB aan refereert zijn omgeven door grote onzekerheden. In het Energieakkoord is echter erkend dat dit een aandachtspunt is en daarom is er onder meer aandacht voor slimme netten en opslag van energie.
Van belang voor de rentabiliteit van windenergie is dat de hoogte van elektriciteitsprijzen ook onder invloed staat van andere ontwikkelingen dan het profieleffect, zoals veranderingen in brandstofprijzen die op een wereldmarkt tot stand komen.
De rentabiliteit van windenergie is bovendien niet alleen afhankelijk van de hoogte van de elektriciteitsprijs, maar wordt ook beïnvloed door technologische ontwikkelingen die verbetering van de kostenefficiëntie mogelijk maken. De sector heeft aangegeven een verbetering van de kostenefficiëntie van windparken van 40% te kunnen realiseren binnen de periode 2011- 2020. Windenergie wordt dus niet noodzakelijkerwijs minder rendabel naarmate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt.
Klopt de berekening dat het Gemini-project € 509 miljoen per jaar kost voor haar afnemers, terwijl de economische waarde hiervan € 66 miljoen per jaar is? Zo ja, vindt u deze kosten met elkaar in verhouding? Zo nee, van welke berekening gaat u uit?
Deze berekening klopt niet. Wat betreft de kosten: het maximale subsidiebedrag dat kan worden uitgekeerd is € 4,5 miljard over 15 jaar. Dat is dus niet € 509 miljoen, maar € 300 miljoen per jaar. De subsidie wordt lager bij een hogere elektriciteitsprijs. De maximumsubsidie treedt alleen op bij een laag niveau van de energieprijzen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dit over de gehele subsidieperiode het geval zal zijn. De daadwerkelijke subsidie-uitgaven kunnen daardoor lager uitvallen.
Wat betreft de opbrengsten: de geschatte jaarproductie van het Gemini project is 2,4 terawattuur (600 megawatt maal 4.000 vollasturen). Wanneer deze productie tegen de huidige elektriciteitsprijs prijs van circa € 55 per megawattuur wordt verkocht, dan levert dat € 132 miljoen per jaar op aan inkomsten uit elektriciteitverkoop.
Is de uitspraak correct dat de stroomvoorziening in Nederland met een leveringszekerheid van 99,99% een van de betrouwbaarste ter wereld is? Wat was de leveringszekerheid van de stroomvoorziening in Nederland op jaarbasis de afgelopen jaren? In hoeverre halen we eenzelfde leveringszekerheid de komende jaren? Blijft dat zo na 2023?
Deze uitspraak is correct. In 2012 is bij een gemiddelde klant de elektriciteitslevering voor 27 minuten onderbroken geweest. Dit betekent een beschikbaarheidspercentage van 99,99486%. In de jaren 2007–2011 is gemiddeld de elektriciteitslevering 1 minuut langer onderbroken geweest, wat leidt tot een beschikbaarheid van 99,99467%. Als de jaarlijkse uitvalsduur van Nederland wordt vergeleken die van de ons omringende Europese landen, heeft het Nederlandse net een zeer hoge betrouwbaarheid.
In landen als Engeland en Frankrijk worden klanten meer dan 80 minuten getroffen. In Duitsland ligt het aantal storingsminuten op 22.4
Netbeheerders hebben de wettelijke taak zorg te dragen voor de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net en het transport van elektriciteit. Ter uitwerking hiervan is een doeltreffend systeem voor de beheersing van de kwaliteit van hun transportdienst ingericht en moeten netbeheerders over voldoende transportcapaciteit beschikken nu en in de toekomst. De Autoriteit Consument en Markt houdt hier toezicht op. Hiermee is de leveringszekerheid in de toekomst gewaarborgd.
In hoeverre is de uitspraak correct dat windstroom voor 20% niet wordt opgenomen in het distributienet? Klopt het dat voor de energiedoelstellingen die onder andere aan Brussel worden doorgegeven er wordt uitgegaan van bruto productiecijfers?
Eenmaal ingevoed, heeft elektriciteit opgewekt uit windvermogen dezelfde fysieke kenmerken als elektriciteit opgewekt uit andere opwekkingsbronnen.
De netverliezen van het transport over het Nederlandse elektriciteitsnet bedragen ongeveer 5%.5
De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is uitgedrukt als een percentage van het bruto eindverbruik. Dat wil zeggen: het percentage hernieuwbare energie is de bruto productie van hernieuwbare energie gedeeld door het bruto eindverbruik van energie.
Bruto eindverbruik van energie is in de Richtlijn Hernieuwbare energie uitgedrukt als: de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie.
Welke netto brandstofbesparing levert de productie van 1 kWh windenergie op? In antwoord op eerdere vragen gaf u aan dat u geen rekening houdt met nadelige effecten van windstroompieken op de efficiency van het gehele Nederlandse stroomproductiepark, omdat deze effecten beperkt zijn4; is dit effect nog steeds beperkt na de in het energieakkoord voorziene opschaling van windenergie?
Voor de netto brandstofbesparing verwijs ik u naar de publicatie «Hernieuwbare energie in Nederland» van het CBS. Daarin staan de diverse methoden om de opbrengst van windenergie te berekenen en tevens de relevante statistieken.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is alleen de methode relevant die de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009 voorschrijft.
In deze Richtlijn hebben Europese regeringen en het Europees Parlement gezamenlijk afgesproken om 20 procent van het energetisch eindverbruik van energie in 2020 uit hernieuwbare bronnen te laten komen. Het gaat er dus om hoeveel procent van het energetisch eindverbruik wordt opgebracht door windenergie en andere hernieuwbare energetische bronnen.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is de substitutiemethode waar u op doelt, niet relevant. Bij deze methode wordt bekeken hoeveel fossiele energie wordt uitgespaard door de productie van hernieuwbare energie. Er is echter wel onderzoek naar windenergie gedaan, uitgaande van de substitutiemethode, waarbij het efficiencyverlies is uitgedrukt in termen van CO2-reductie.
Elektriciteitscentrales werken het meest efficiënt als zij een vaste hoeveelheid stroom produceren. Het aanbod van elektriciteit volgt echter de vraag en de hoogte van de vraag fluctueert afhankelijk van het jaargetijde, de dag van de week en het tijdstip van de dag. Sommige centrales reageren op deze vraag door op relatief korte termijn op- en af te schakelen. In 2009 heeft de TU Delft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek gedaan naar de regelbaarheid van elektriciteitscentrales. De onderzoekers hebben geconstateerd dat dit snelle op- en afregelen leidt tot meer slijtage, een grotere faalkans en verhoogd brandstofgebruik.
De vraag is nu of elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en af regelen (of aan- of afschakelen) door het fluctuerende aanbod aan windenergie. Dat is inderdaad het geval. Weliswaar stemt de elektriciteitscentrale, ook zonder windenergie, het aanbod af op de vraag, met efficiëntieverlies tot gevolg, maar door de inpassing van windenergie neemt het efficiëntieverlies toe. Onderzoek van de Munich University of Technology7 laat zien dat in de Duitse situatie – met veel meer windenergie dan in Nederland – emissiereductie tussen de 7 en 9 procent minder is dan verwacht zou kunnen worden.
Deze 7 tot 9 procent valt binnen de marge van andere onzekerheden die samenhangen met de gekozen referentie, zoals het niet meenemen van de broeikasgasemissies gerelateerd aan de bouw van windmolens en conventionele energiecentrales, het niet meenemen van de broeikasgasemissies bij de winning en transport van kolen en gas en de effecten van windenergie op beslissingen over de bouw van nieuwe centrales en het uit gebruik nemen van oude centrales.
Volgens «the Office of Gas and Electricity Markets» van de Britse overheid is de gemiddelde energierekening in het Verenigd Koninkrijk op jaarbasis £ 531 voor elektriciteit en £ 811 voor gas (respectievelijk € 620 en € 947, op jaarbasis is dit samen € 1.567); wat is volgens u de gemiddelde energierekening in Nederland? In het Verenigd Koninkrijk wordt er in dit verband vaak gesproken van «energy poverty»; in hoeverre leidt de energierekening in Nederland momenteel tot «energiearmoede»? In hoeverre gaat de energierekening stijgen de komende jaren als gevolg van het energieakkoord? Wat is wat u betreft een maximum acceptabele stijging
De totale energierekening van een gemiddeld Nederlands huishouden bedroeg op 1 juli 2013 € 1.829 (bij een gemiddeld jaarlijks verbruik van 3312 kWh elektriciteit en 1.484 m3 gas)8. Een half jaar eerder was deze rekening € 6 duurder, en op 1 juli 2012 nog € 143 duurder.9
In Nederland wordt gekeken naar het aantal afsluitingen om te beoordelen in hoeverre huishoudens in staat zijn hun energierekening te betalen. De afsluitcijfers laten sinds 2010 een stabiele, licht dalende trend zien als gevolg van een effectief afsluitbeleid en verbeterde samenwerking tussen energiebedrijven en schuldhulpverlening.
Als gevolg van het Energieakkoord zal de energierekening dalen ten opzichte van de prognoses uit het Regeerakkoord. Dat komt vooral door de besparing van € 2,3 miljard in de SDE+ en de afgesproken maatregelen op het gebied van energiebesparing die ertoe leiden dat huishoudens minder zullen uitgeven aan energie dan berekend in het Regeerakkoord. Voor een gemiddeld huishouden met een koopwoning dat gebruik maakt van de afgesproken energiebesparingsmaatregelen valt de energierekening in het jaar 2020 € 141 lager uit ten opzichte van de ramingen bij het Regeerakkoord. Een gemiddeld huishouden dat geen besparingsmaatregelen neemt is in 2020 € 58 goedkoper uit.
Dit laat onverlet dat de betaalbaarheid van de energierekening een van de pijlers van het energiebeleid is en ik bij de uitvoering van mijn beleid ook steeds dit belang in ogenschouw neem.
Het bericht ‘Rabo ongekend hard veroordeeld voor fraude’ |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rabo ongekend hard veroordeeld voor fraude»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat alleen de voorzitter van de Raad van Bestuur is opgestapt en dat de rest van de Raad van Bestuur aanblijft, terwijl Rabobank «interne en externe signalen over mogelijke manipulatie van de Libor-rente» volgens DNB heeft «genegeerd» en naar verluidt zes jaar lang nalatig is geweest?
Voorop staat dat het hier gaat om zeer ernstige fraude die het vertrouwen in de financiële sector opnieuw schaadt. Ik reken dat de Rabobank zwaar aan. De hoge transactie die Rabobank moet betalen vind ik dan ook terecht. Met de beslissing om op te stappen als bestuursvoorzitter van Rabobank verbindt de heer Moerland duidelijke consequenties aan hetgeen bij Rabobank is gebeurd.
Het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van, dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Tegelijkertijd vind ik het gepast dat de heer Moerland is opgestapt.
Wat was de rol van de toezichthouders DNB en AFM gedurende deze periode en waarom is door hen niet eerder ingegrepen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 8 november jl. met het kenmerk FM 2013/1972 M, waarin ik uitgebreid inga op de rol van de Nederlandse toezichthouders.
Volgens het persbericht van de Rabobank is over de periode 2009–2012 voor € 4,2 miljoen aan bonussen teruggevorderd van de betrokken medewerkers; daarnaast zien de leden van de Raad van Bestuur af van een deel van hun beloning (€ 2 miljoen); vindt u dit niet veel te beperkt? Hoeveel bonussen zijn er vanaf 2005 uitgekeerd aan handelaren en bestuurders en welke mogelijkheden (claw back) staan u ter beschikking om deze terug te eisen?
De toekenning en uitkering van variabele beloningen vindt plaats op basis van afspraken die gemaakt zijn tussen een onderneming en haar medewerkers. Het aanpassen of terugvorderen van variabele beloningen is vanuit die contractuele relatie voorbehouden aan de onderneming. Zoals het lid van Dijck al aangeeft in zijn vraagstelling, heeft Rabobank op aandringen van DNB variabele beloningen van veertien medewerkers geheel of gedeeltelijk ingehouden (hold back). Het gaat hier in totaal om € 4,2 mln. over de periode 2009–2012. Daarnaast ziet de raad van bestuur gezamenlijk af van al haar nog niet uitbetaalde variabele beloningen van de afgelopen jaren; het gaat hier om € 2 mln.
Rabobank heeft richting mij aangegeven ook onderzocht te hebben of het mogelijk was om uitgekeerde variabele beloningen terug te vorderen (clawback). Daarbij heeft Rabobank zich laten bijstaan door een gerenommeerd advocatenkantoor. Rabobank heeft aangegeven dat alle (juridische) mogelijkheden zijn onderzocht, zowel mogelijkheden voortvloeiend uit (interne) regels over beloningsbeleid als overige privaatrechtelijke mogelijkheden die het Burgerlijk Wetboek kent. Rabobank is op basis van dit onderzoek echter tot de conclusie gekomen dat, hoewel de wens hiertoe wel aanwezig was, de kans op een succesvolle vordering tot terugbetaling van de uitgekeerde variabele beloningen zeer gering was. Op grond van deze conclusie heeft Rabobank vervolgens besloten om geen vorderingen in te stellen.
Op dit moment is in de Eerste Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat de expliciete bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen introduceert. Dit wetsvoorstel expliciteert de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering maar gaat, naar de mening van het kabinet, nog niet ver genoeg voor de financiële sector. Binnenkort start ik de consultatie van het wetsvoorstel Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen. In dit wetsvoorstel worden verschillende regels over beloningen in de financiële sector opgenomen, waaronder aanscherping van de aanpassing en terugvordering van variabele beloningen. De belangrijkste aanscherpingen zijn een bredere reikwijdte qua werknemers en het aanpassen van een bevoegdheid voor ondernemingen naar een verplichting. De reikwijdte in het oorspronkelijke wetsvoorstel was beperkt tot dagelijks beleidsbepalers van de financiële onderneming, dat wordt uitgebreid naar alle personen die werkzaam zijn bij de onderneming (dus ook handelaren). Verder bevat het oorspronkelijke wetsvoorstel alleen bevoegdheden waar de onderneming naar keuze gebruik van kan maken, daarnaast wordt in bepaalde situaties voor financiële ondernemingen de plicht opgenomen om een variabele beloning aan te passen of terug te vorderen. Onder die situaties valt een medewerker die normen ten aanzien van bekwaamheid of correct gedrag heeft geschonden. Ik informeer uw Kamer verder over de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen zodra de consultatie start.
Welke disciplinaire maatregelen zijn opgelegd aan de bij deze fraude betrokken dertig handelaren en is inmiddels aangifte tegen hen gedaan, zodat zij kunnen worden vervolgd?
Rabobank heeft verschillende disciplinaire maatregelen getroffen jegens medewerkers die betrokken waren bij de manipulatie van LIBOR en EURIBOR. Van medewerkers die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige ontoelaatbare gedragingen is het arbeidscontract beëindigd. Andere disciplinaire maatregelen betroffen formele waarschuwingen, financiële sancties (zoals het inhouden van nog niet uitgekeerde bonussen) en het afnemen van leidinggevende verantwoordelijkheden of een combinatie hiervan. Rabobank heeft van geval tot geval bekeken of de genomen maatregel proportioneel is in het licht van de mate van betrokkenheid van de persoon en de ernst en verwijtbaarheid van het gedrag.
Voor wat betreft betrokken personen die niet meer werkzaam zijn bij Rabobank, heeft Rabobank binnenlandse en buitenlandse strafrechtelijke autoriteiten voorzien van alle verzochte informatie. Het OM is op dit moment niet bekend met een aangifte tegen deze handelaren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 8 november jl. met het kenmerk FM 2013/1972 M, zal het OM over de mogelijke vervolging van natuurlijke personen die niet meer werkzaam zijn bij de Rabobank nog een beslissing nemen. In gevallen waarin een autoriteit een persoonsgericht strafrechtelijk onderzoek instelt, heeft Rabobank aangegeven volledige medewerking te verlenen.
De schikking kan in mindering worden gebracht op de winst van de Rabobank; hoeveel vennootschapsbelasting loopt de Nederlandse schatkist hierdoor mis? Welke mogelijkheden ziet u om deze gederfde winstbelasting alsnog te verhalen?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Wel kan ik uw Kamer nader informeren over de huidige wet- en regelgeving omtrent de fiscale behandeling van zowel Nederlandse als buitenlandse boetes. Met uw goedvinden zal ik deze informatie dan ook vestrekken in de beantwoording van de vragen van de leden Nijboer en Groot (beiden PvdA) die ik op 4 november jl. heb ontvangen; ook deze leden hebben vragen gesteld over deze kwestie, waarbij zij ook naar de huidige wet- en regelgeving hebben gevraagd.
De notarisservice van de HEMA |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de HEMA is gestart met een notarisservice?1
Ik heb begrepen dat consumenten bij de HEMA zelf in concept een standaard samenlevingscontract of testament kunnen opmaken. Deze stukken worden online opgesteld, waarna de consument het concept via de e-mail ontvangt. De notaris neemt vervolgens contact op om een afspraak te maken voor de ondertekening van de akte. Er vindt dus nog steeds persoonlijk contact plaats. Op dit moment zijn er circa 30 notariskantoren waaruit de consument kan kiezen.
Het initiatief getuigt in mijn ogen op zichzelf van innovatief ondernemerschap. Het is goed dat het notariaat inspeelt op de veranderde digitale werkelijkheid en zijn diensten ook langs andere dan de klassieke kanalen weet aan te bieden. Een digitale route kan aanvullend werken op de meer traditionele weg, en nuttig zijn voor mensen die goed weten wat ze willen en die zelf ook de juridische gevolgen van hun handelen begrijpen. Of de markt hier inderdaad een blijvende of toenemende behoefte aan heeft zal nog moeten blijken.
Het staat de notaris vrij om zich te profileren als modern ondernemer, maar wel binnen de geldende wet- en regelgeving, waaronder de verordeningen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Het is in dat opzicht goed dat de beroepsgroep hierin nu eerst zelf zijn standpunt inneemt en het initiatief laat toetsen bij de Kamer voor het Notariaat. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat deze werkwijze ertoe kan leiden dat cliënten onvoldoende voorgelicht zullen worden over de effecten van hun keuzes? Zo nee, waarom niet?
Als het laagdrempelige initiatief ertoe leidt dat straks ook mensen een gang naar de notaris maken die dat anders niet zouden hebben gedaan, dan leidt dat er per saldo toe dat meer mensen nadenken over de effecten van bepaalde levenskeuzes. De notaris dient zich er daarbij van te overtuigen dat hetgeen in een akte wordt opgenomen ook inderdaad door de partijen gewild is en begrepen is. Dit geldt ongeacht of de akte nu langs digitale of langs analoge weg tot stand komt. De vraag of cliënten bij deze nieuwe werkwijze in voldoende mate worden voorgelicht over de mogelijke effecten en rechtsgevolgen van hun keuzes is dan ook een vraag naar de invulling van de notariële informatieplicht. Deze voorlichtende taak – ook wel de notariële Belehrungspflicht genoemd – vloeit voort uit artikel 43 van de Wet op het Notarisambt. Cliënten gaan immers naar de notaris omdat zij in staat gesteld willen worden om een goede afweging van hun belangen te maken. Ik heb begrepen dat de KNB voornemens is om het initiatief ter toetsing voor te leggen aan de tuchtrechter en dat binnen de beroepsgroep een levendig debat is ontstaan over de invulling van de notariële informatie- en geheimhoudingsplicht. De uitkomst van deze discussie moet worden afgewacht, want ik vind het in eerste instantie iets van de beroepsgenoten zelf – en van de publiekrechtelijke beroepsorganisatie – om de professionele standaard te bepalen.
Vindt u deze werkwijze wenselijk en is er voldoende ruimte voor cliënten en de notaris om een goede belangenafweging te maken? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan, voordat betaling heeft plaatsgevonden en de conceptakte is opgesteld, voldoende worden ingeschat of een cliënt handelingsbekwaam is, de gevolgen van het testament dan wel samenlevingscontract goed kan inschatten of dat deze niet onder druk is gezet door een derde?
Het Stappenplan wilsbekwaamheid is ook van toepassing op de notarisservice van de HEMA. In dit stappenplan wordt op twee momenten met cliënten gesproken: telefonisch na ontvangst van het aanmeldformulier en fysiek voorafgaand aan het passeren van de akte.
Gaat u maatregelen nemen tegen deze notarisservice om te voorkomen dat cliënten bij de uiteindelijke uitvoering van de akte geconfronteerd worden met ongewenste situaties en waardoor het aantal procedures kan toenemen? Zo ja, wat gaat u precies ondernemen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u voorkomen dat dit straks voor meerdere rechtsgebieden zal gaan gelden?
Uit mijn voorgaande antwoorden vloeit voort dat ik op dit moment geen aanleiding zie om maatregelen te nemen om dit marktinitiatief tegen te gaan of om te voorkomen dat het initiatief zich uitbreidt naar andere rechtsgebieden. De KNB is het gesprek aangegaan met de deelnemende notariskantoren over de vraag hoe de nieuwe werkwijze zich verhoudt tot de notariële gedragsregels en de wet- en regelgeving. Ik vind het in eerste instantie iets van de notarissen zelf om hierin samen met de eigen beroepsorganisatie het debat aan te gaan en via de ledenraad en de regiobijeenkomsten het juiste evenwicht te zoeken.
Banken die geen producten verkopen na onafhankelijk advies |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsitem «Betalen voor financieel advies»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat er banken zijn die hun producten alleen verkopen aan mensen die bij die bank ook een adviesgesprek afnemen?
Het staat de consument vrij om te besluiten waar hij een advies wil afnemen, net als het aanbieders vrij staat om – binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders – de distributie van een financieel product in te richten. Banken zijn verplicht de advies- en distributiekosten rechtstreeks bij de klant in rekening te brengen. Banken die alleen hun product verkopen als zij zelf hebben geadviseerd, verminderen daarmee overigens wel hun mogelijke afzetmarkt en prijzen zichzelf mogelijk uit de markt.
Er zijn consumenten die dubbel betalen voor advies. Eerst betalen ze voor het advies van een adviseur/bemiddelaar en vervolgens betalen ze aan een aanbieder die het geadviseerde product alleen inclusief een advies aanbiedt. Dat kan tot disproportionele kosten leiden, als een tweede advies – het advies van de aanbieder – geen of onvoldoende toegevoegde waarde heeft voor de consument. Tegelijkertijd is denkbaar dat een aanbieder ervoor kiest om persoonlijk contact te willen met de klant. Aanbieders moeten zich bij klanten die al een advies hebben wel terdege afvragen in hoeverre de adviescomponent in hetgeen zij in rekening brengen in verhouding staat tot de toegevoegde waarde voor de klant. Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid voor de aanbieder om daarin het klantbelang centraal te stellen. De AFM gaat met marktpartijen in gesprek over zowel de toekomst van de keten als de praktische problemen in het hier en nu.
Overigens is de markt voor financiële dienstverlening volop in beweging. Deze markt ondergaat sinds de introductie van het provisieverbod sinds 1 januari 2013 een ingrijpende transitie. In nauwe samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten, blijf ik nauwgezet monitoren hoe de markt, na de introductie van het provisieverbod zich de komende jaren verder ontwikkelt, waarbij het belang van de consument centraal moet staan.
Klopt het dat aan onafhankelijk financieel adviseurs dezelfde wettelijke eisen worden gesteld als aan adviseurs van banken?
Het klopt dat onafhankelijk financieel adviseurs en adviseurs van aanbieders bij het verstrekken van advies aan dezelfde wettelijke eisen moeten voldoen. Een adviseur van een aanbieder zal meestal alleen eigen producten adviseren. Een onafhankelijke adviseur kan een klant op basis van een bredere selectie adviseren. Dit zijn verschillende proposities aan de klant waarover de klant door middel van het dienstverleningsdocument voorafgaand aan de dienstverlening dient te worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het niet in het klantbelang is dat mensen met een onafhankelijk verstrekt advies niet bij alle banken terecht kunnen om het geadviseerde product af te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om de marktwerking te verbeteren en te zorgen dat er meer keuzevrijheid komt voor mensen, zodat mensen op het moment dat ze onafhankelijk advies hebben ingewonnen, terecht kunnen bij alle banken om zonder verdere advieskosten het geadviseerde product af te sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de voor- en nadelen van een wettelijke verplichting voor banken om hun producten aan mensen die onafhankelijk advies hebben ingewonnen, zonder bijkomende advieskosten aan te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Rabobank schikt in Libor-affaire voor €774 miljoen’ |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rabobank schikt in Libor-affaire voor € 774 miljoen»?1
Ja.
Waarom gaat hiervan ruim 70% naar de Amerikaanse en 20% naar de Britse toezichthouder en slechts 10% naar het Nederlands Openbaar Ministerie? Waarop is deze verdeling gebaseerd?
De Rabobank valt vanwege haar internationale activiteiten onder toezicht van verschillende (buitenlandse) toezichthouders en is derhalve onderworpen aan verschillende jurisdicties. Hoewel de schikkingen die Rabobank overeen is gekomen met de verschillende toezichthouders en autoriteiten internationaal zijn gecoördineerd – als onderdeel van een zogenaamde «Global Settlement» – is iedere autoriteit een afzonderlijke schikking overeengekomen met Rabobank. Daarbij hebben de verschillende toezichthouders en autoriteiten, binnen de per jurisdictie verschillende kaders van het eigen (wettelijk) instrumentarium, zelfstandig de hoogte van het te betalen bedrag bepaald. Voor het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) geldt dat zij met de Rabobank een transactie is aangegaan waarbij de Rabobank een betaling doet van € 70 mln. Het totaalbedrag van de Global Settlement is het resultaat van een optelsom van de door de verschillende toezichthouders en strafrechtelijke autoriteiten opgelegde boetes of transacties; het gaat hier dus niet om één gezamenlijke schikking met alle betrokken partijen.
Kunt u aangeven hoe en waaraan dit geld wordt besteed en hoe deze uitgaven worden verantwoord?
Het transactiebedrag van € 70 mln. zal verantwoord worden op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) onder de post «Boeten & Transacties». Bij een volgend begrotingsmoment worden de middelen meegenomen in het totaal van mee- en tegenvallers van het ministerie van VenJ.
Waarom komt de schikking niet volledig ten goede aan de Nederlandse toezichthouder?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of Nederlandse autoriteiten en toezichthouders ook boetes van buitenlandse banken hebben ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse autoriteiten en toezichthouders hebben geen boetes opgelegd en zijn geen schikkingen aangegaan met andere banken of bijkantoren van buitenlandse banken in Nederland voor wat betreft manipulatie van LIBOR en EURIBOR. Het optreden van de Nederlandse toezichthouder is gebaseerd op overtreding van de regels omtrent de beheerste en integere bedrijfsvoering. De reikwijdte van deze regels is ingevolge de Wet op het financieel toezicht echter beperkt tot banken met een Nederlandse bankvergunning en bijkantoren in Nederland van banken buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Dit betekent dat een bank uit een andere EU-lidstaat die betrokken is bij manipulatie van LIBOR of EURIBOR slechts door de Nederlandse toezichthouders kan worden aangepakt voor zover een Nederlandse dochter van deze bank betrokken is bij de manipulatie en deze dochter in Nederland zelfstandig een bankvergunning heeft. Wat betreft banken buiten de EU, moet er betrokkenheid zijn van een Nederlands bijkantoor van de desbetreffende bank.
Voor wat betreft strafrechtelijke vervolging geldt dat vervolging van een buitenlandse bank mogelijk is indien een buitenlandse bank in of vanuit Nederland strafbare feiten heeft gepleegd, of als deze feiten in het buitenland worden begaan door een Nederlandse entiteit van een buitenlandse bank. Zoals aangegeven, is het Openbaar Ministerie geen transacties overeengekomen met buitenlandse banken voor manipulaties van de LIBOR of EURIBOR.
De veiligheid van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de veiligheid van de kerncentrale Borssele?
Ja.
Is het correct dat de kerncentrale niet bij de 25% meest veilige kerncentrales van de Westerse wereld hoort, zoals in 2006 afgesproken is?
Nee, dat is niet correct. Met mijn brief van 30 september 2013 (TK 2013–2014, 32 645, nr. 55) heb ik u het rapport van de Commissie Benchmark Borssele toegezonden. De Commissie concludeert unaniem dat de Kerncentrale Borssele, zowel wat betreft ontwerp als wat betreft bedrijfsvoering, overtuigend behoort tot de groep van 25% veiligste watergekoelde en watergemodereerde reactoren in de Europese Unie, de Verenigde Staten en Canada. Op dit moment voldoet de kerncentrale Borssele dus aan de veiligheidseis zoals die in 2006 in het convenant is afgesproken.
Is het correct dat als naar de indicator «unplanned capability loss» van het IAEA (International Atomic Energy Agency) gekeken wordt, Borssele niet eens bij de veiligste 50% hoort? Is het correct om te stellen dat 177 van de 273 in 2012 een lagere (dus betere) stilleg-tijd hadden?
Nee. De Unplanned Capability Loss factor (UCL) is niet een maat voor de veiligheid van een kerncentrale.
De UCL geeft de in een bepaalde periode als gevolg van ongeplande stops en ongeplande vermogenreductie gemiste elektriciteitsproductie weer in relatie tot de productie bij onafgebroken bedrijfsvoering op vol vermogen.
Voor een totaal oordeel over de veiligheid is meer nodig, bijvoorbeeld het beoordelen van de veiligheid van het ontwerp en het beoordelen van de kwaliteit van het management. Alleen op grond van de UCL-waarden kan dus geen veiligheidsvolgorde worden opgesteld.
Wat betreft de door stichting LAKA genoemde aantallen kan ik niet zeggen of zij kloppen: de UCL-waarden op de site van de IAEA zijn gemiddelde waarden per land. Daaruit valt niet op te maken hoeveel van de kerncentrales in het desbetreffende land hoger of slechter scoren dan de kerncentrale Borssele.
Naar welke andere indicatoren wordt nog meer gekeken? Betreft het hier gewogen indicatoren?
De Commissie Benchmark heeft een eigen methode ontwikkeld, getest en toegepast om de veiligheid van de kerncentrale Borssele te kunnen beoordelen in relatie tot die van de andere kerncentrales. De methode is uitgebreid beschreven in het rapport dat ik u heb toegezonden (zie het antwoord op vraag 2). Voor het antwoord op de vraag welke indicatoren de Commissie gebruikt en op welke manier verwijs ik u naar het rapport.
Gaat het bij de vergelijking met andere kerncentrales om centrales «van een vergelijkbaar type»? Welk type wordt dan precies bedoeld?
Zoals in het Convenant is gesteld, gaat het om watergekoelde en watergemodereerde kerncentrales.
Wanneer zal de reactor in Borssele weer worden opgestart?
De vergunninghouder N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) verwacht de kerncentrale in december weer aan het net te kunnen koppelen.
De signalen dat de Amerikaanse NSA ook topmensen uit het bedrijfsleven afluistert |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Snowden leaks: France summons US envoy over NSA surveillance claims»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de suggestie dat niet alleen mogelijke terroristen worden afgeluisterd, maar ook mensen uit het bedrijfsleven, en hierbij ook berichten over het Braziliaanse Petrobras betrekken?2
Het kabinet acht op zichzelf het intercepteren van metadata en het analyseren daarvan in zijn algemeenheid een aanvaardbare methode in het kader van onderzoek naar terroristen, andere gevaren voor de nationale veiligheid of in het kader van militaire operaties (zie art. 26 en 27 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten). Het afluisteren van telefoonverkeer en het aftappen van emailverkeer in Nederland door inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan alleen geschieden binnen de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 en alleen op last van de desbetreffende ministers. Iedere andere vorm is niet acceptabel.
Kunt u uitsluiten dat de Amerikaanse veiligheidsdiensten voor economische doeleinden Nederlandse bedrijven in Nederland bespioneren?
De AIVD doet onderzoek naar spionage van buitenlandse mogendheden ten behoeve van de nationale veiligheid. In het openbaar kunnen geen mededelingen worden gedaan over de werkwijze en het kennisniveau van AIVD, inclusief voorbeelden van bedrijfsspionage.
Hoeveel voorbeelden van dergelijke bedrijfsspionage zijn bij u bekend, om welke sectoren gaat het en wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke risico’s lopen het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse burger door spionage voor economische doeleinden?
De AIVD heeft herhaaldelijk gewezen op de risico’s voor spionage, onder meer in het jaarverslag 2012 (Kamerstuk 30 977, nr. 52). Het Cyber Security Beeld Nederland (Kamerstuk 26 643, nr. 285), dat onder coördinatie van de minister van Veiligheid en Justitie tot stand is gekomen, benoemt digitale spionage als één van de grootste dreigingen voor overheid en bedrijfsleven. Bovendien blijft de kwetsbaarheid van ICT onverminderd hoog.
In hoeverre is en blijft bedrijfsspionage een prioriteit voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
De AIVD doet onderzoek naar spionage van buitenlandse mogendheden ten behoeve van de nationale veiligheid. Bovendien ondersteunt de AIVD de vitale sectoren met het verbeteren van de veiligheid. U bent hierover onder meer geïnformeerd in het jaarverslag 2012. Onderzoek naar bedrijfsspionage buiten het kader van de nationale veiligheid is geen taak van de AIVD, dit is een zaak van de bedrijven zelf (waar de AIVD ze wel bij steunt met de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage en advies).
Bent u bereid een expliciet signaal aan de Verenigde Staten te geven dat bedrijfsspionage niet past in een relatie tussen bevriende landen?
Ja, zie de activiteiten zoals beschreven in mijn brief van 28 oktober 2013.
Bent u bereid deze vragen voor maandag 28 oktober a.s. 12.00 uur te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 7.
De uitspraken van de president van de Europese Centrale Bank (ECB) over het ontzien van junior obligatiehouders |
|
Henk Nijboer (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Draghi Challenges EU Bank-Aid Rules Over Forced Losses» van 21 oktober op de website van Bloomberg?1
Ja
Bent u het ermee eens dat het ontzien van junior obligatiehouders bij het herstructureren of afwikkelen van probleembanken strijdig is met de Nederlandse inzet om in de Europese bankenunie de financiële risico’s zo ver mogelijk terug te duwen naar de banken en de financiële markten?
Ja
Kunt u bevestigen dat de uitgelekte brief van president Draghi, waarvan de authenticiteit door een woordvoerder van de Europese Centrale Bank (ECB) is bevestigd, niet tot een wijziging in de Nederlandse inzet leidt om private partijen zoveel als verantwoord mogelijk te laten bijdragen aan de herstructurering of afwikkeling van banken?
Ja. Ik hecht grote waarde aan het ontzien van de belastingbetaler van de kosten van problemen bij banken. Ik sta dan ook achter de nieuwe staatssteunregels van Eurocommissaris Almunia ten aanzien van bankensteun en de daarin aangescherpte eisen voor het dragen van verliezen door de private investeerders van een bank. Hiermee worden de problemen teruggelegd bij diegenen die de risico’s hebben genomen. Daarnaast hecht ik grote waarde aan snelle inwerkingtreding van de regels voor bail-in in de «Bank Recovery and Resolution Directive» (BRRD).
Hoe verhouden de uitspraken van president Draghi van de ECB, in zijn brief aan Commissaris Almunia van de Europese Commissie, zich tot het politieke akkoord in de ECOFIN Raad van 27 juni 2013 over de resolutie of herstructurering van zwakke banken alsmede tot de overeengekomen minimale bail-in van 8% van de passiva van een bank?
De uitspraken van de heer Draghi in de door u aangehaalde brief refereren aan de nieuwe staatssteunregels ten aanzien van steun aan banken van de Europese Commissie.
Het door u aangehaalde politieke akkoord over de resolutie van banken en de minimale bail-in van 8% van de totale passiva van een bank betreft het Raadsakkoord over de BRRD waarover de Raad momenteel onderhandelt met het Europees Parlement. Zolang de BRRD niet van kracht is, gelden alleen de eerdergenoemde staatssteunregels. De uitspraken van de heer Draghi doen in die zin niets af aan het bereikte akkoord over de BRRD.
Gaat u zich ervoor inzetten dat de geformuleerde wens junior obligatiehouders te ontzien er niet toe leidt dat de Europese balance sheet assessment en stresstest, uitgevoerd door de ECB en de Europese Bankenautoriteit (EBA), wordt afgezwakt?
Ik hecht grote waarde aan een grondige en diepgaande doorlichting van bankbalansen als basis voor een goed functionerende bankenunie. Het voorbereidende werk binnen de ECB met betrekking tot de aankomende «Comprehensive Assessment», samengevat in de op 23 oktober door de ECB gepubliceerde communicatie, wekt vertrouwen in de noodzakelijke striktheid en diepgang van deze exercitie. Dit vertrouwen wordt onder meer gesterkt door de sterke coördinatie vanuit de ECB, de betrokkenheid van onafhankelijke derde partijen en het gebruik van geharmoniseerde en strenge definities ter vaststelling van eventuele verliezen.
Gaat u ervoor waken dat de door Commissaris Almunia genoemde exceptionele omstandigheden die ertoe kunnen leiden af te zien van een afschrijven van junior obligatiehouders zeer stringent worden geïnterpreteerd in de zin dat deze omstandigheden zich alleen voordoen als de financiële stabiliteit in gevaar zou komen?2
De Europese Commissie heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid in de toepassing van de staatssteunregels. Zoals de Europese Commissie zelf aangeeft in de herziene staatssteunregels, is een dergelijke uitzondering alleen aan de orde wanneer maatregelen leiden tot een gevaar voor de financiële stabiliteit of disproportionele resultaten. Ook naar het oordeel van het kabinet is het van groot belang dat deze uitzondering alleen in zeer bijzondere omstandigheden wordt toegepast.
Het alcoholslot |
|
Marith Volp (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de drie uitspraken van de Raad van State, die heden zijn gepubliceerd, over het opleggen van het alcoholslotprogramma aan chauffeurs met een vrachtwagenrijbewijs?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verkenning naar het alcoholslot op vrachtauto’s, die u met het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), de Dienst Wegverkeer (RDW), de alcoholslotfabrikanten en de transportsector uitvoert?
De verkenning naar het alcoholslot op vrachtauto’s met de door u genoemde partijen is afgerond.
Op welke termijn informeert u de Kamer over de conclusies van de verkenning en over uw standpunt over het mogelijk maken van het alcoholslot op vrachtauto’s?
Ik ben voornemens u zo spoedig mogelijk te informeren, doch uiterlijk voor het geplande AO van 30 januari 2014. Ik informeer u dan over de gevolgen voor het beleid van de uitspraken van de Raad van State inzake vrachtwagenchauffeurs die afhankelijk zijn van het rijbewijs C voor hun inkomen. Ik neem daarin ook de uitkomst van het overleg over het alcoholslot voor vrachtwagens en de vervolgacties op basis van de tussenevaluatie mee.
De berichtgeving omtrent zijn werkbezoek aan Noordoost-Friesland |
|
Albert de Vries (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het artikel «Blok: los de krimp zelf op» in de Leeuwarder Courant, waarin wordt gesteld dat u heeft gewaarschuwd dat «Noordoost-Friesland geen heil hoeft te verwachten uit Den Haag»?1
Ja
Herkent u zich in deze weergave van uw standpunt inzake de ondersteuning van krimp- en anticipeerregio’s? Zo ja, bedoelt u hiermee dat de krimp- en anticipeerregio’s er alleen voor staan en geen hulp van het rijk hoeven te verwachten? Kunt u uw standpunt toelichten?
Ik heb inderdaad ter plaatse aangegeven dat er geen kant en klare oplossingen vanuit Den Haag kunnen komen voor de krimp- en anticipeerregio’s. De problematiek is divers en de verantwoordelijkheid voor de aanpak ligt in eerste instantie bij de regio’s zelf. Zo is dat ook vastgelegd in het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling dat eind 2009 naar de Tweede Kamer is gezonden. Echter, de regio’s staan er niet alleen voor. Vanuit mijn rol als minister blijf ik goed op de hoogte van de problematiek die in de regio’s speelt via onder meer werkbezoeken. Daarnaast zorgt het rijk voor de randvoorwaarden om de aanpak in de gebieden te ondersteunen. Daarbij werk ik bijvoorbeeld met collega-ministers aan het wegnemen van belemmeringen in de regelgeving voor zover dat mogelijk en nodig is en ontwikkel instrumenten die de regio’s kunnen ondersteunen bij de aanpak. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan ondersteuning van dialoogtafels, het inzetten van transitieatlassen om regionale afwegingsprocessen te stimuleren en het uitbrengen van kansenatlassen voor grensoverschrijdende samenwerking. Daarnaast faciliteer ik de kennisdeling op dit onderwerp. Zoals u bekend is, zijn in 2012 met de drie krimpprovincies convenanten afgesloten waarin is opgenomen hoe rijk en regionale partijen samenwerken in de aanpak van de gevolgen van de bevolkingstransities, ieder vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid.
Onderschrijft u de constatering dat de bevolkingsdaling in Nederland een steeds urgenter vraagstuk is en vraagt om extra aandacht, ook vanuit het rijk?
Het vraagstuk is nu urgent in de krimpregio’s en wordt op termijn urgent in de anticipeerregio’s. Daarom is het goed dat krimp- en anticipeerregio’s met ondersteuning van het rijk maatregelen nemen om de gevolgen van deze problematiek aan te pakken en/of zich er op voor te bereiden. Het gaat hierbij zowel om generieke maatregelen als om faciliteren op maat (afgestemd op de specifieke behoeften van een regio).
Bent u van mening dat de krimpproblematiek alleen goed kan worden aangepakt als wet- en regelgeving waar nodig worden aangepast? Bent u bereid te inventariseren welke knelpunten burgers, gemeenten en provincies tegenkomen bij de aanpak van krimpproblematiek en, waar nodig, aanpassingen te doen?
Het inventariseren van knelpunten vindt al een aantal jaren plaats, onder andere via het meldpunt belemmerende regelgeving (www.vanmeernaarbeter.nl ) en via de vele rechtstreekse contacten die er vanuit het ministerie van BZK met alle regio’s bestaan (zie antwoord 2). Een uitgebreide beschrijving van de knelpunten en de genomen maatregelen is opgenomen in de Interbestuurlijke Voortgangsrapportage Bevolkingsdaling 2012 (Vergaderjaar 2011–2012 Kamerstuk 31 757, nr. 46). Partijen die bij de aanpak van de problematiek betrokken zijn worden door mij herhaaldelijk opgeroepen knelpunten zo concreet mogelijk te melden.
De geschillenbeslechting tussen Zimbabwe en Nederlandse ondernemers |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de kabinetsreactie van 19 februari 2010 op de brief die de Kamer ontving van Dutch Small Investors Association (DSIA) over Nederlandse ondernemers in Zimbabwe?1
Ja.
Welke resultaten heeft Nederland geboekt via de hooflijnen diplomatieke druk, internationale aandacht, informatie inwinnen en dialoog met de gedupeerde investeerders en de aanstelling van een gezant?2
Zimbabwe is in 2009 door een arbitrage-tribunaal, opgericht onder auspiciën van het ICSID van de Wereldbank (International Centre for the Settlement of Investment Disputes), veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan elf Nederlandse boeren, die zich na de periode van het witte minderheidsregime van Rhodesië in Zimbabwe hebben gevestigd en zijn getroffen door landonteigeningen. Zimbabwe zal deze bindende uitspraak en de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) tussen Nederland en Zimbabwe, op basis waarvan de uitspraak is gedaan, moeten respecteren. Zimbabwe heeft eerder aangegeven, bij monde van toenmalig minister van Financiën Biti, gehoor te willen aan de uitspraak. Ondanks herhaaldelijk contact op verschillende niveaus heeft de Zimbabwaanse belofte om een betalingsvoorstel te doen nog geen gevolg gekregen. De investeerders kunnen proberen om genoegdoening af te dwingen door beslag te leggen op (buitenlandse) vermogensbestanddelen van Zimbabwe.
De DSIA-zaak is een prioritair dossier in de Nederlandse relatie met Zimbabwe, voor zowel het kabinet als de Nederlandse ambassade in Harare. Op grond van de investeringsbeschermingsovereenkomst oefent de Nederlandse overheid politieke druk uit op de Zimbabwaanse overheid om over te gaan tot betaling van de openstaande compensatie. De Nederlandse inzet kent drie invalshoeken: bilateraal met de Zimbabwaanse overheid, bij internationale fora en door te assisteren bij dialoog tussen de Nederlandse boeren en de Zimbabwaanse overheid via een speciale gezant. Internationaal draagvlak voor de Nederlandse opstelling is van groot belang. Waar mogelijk trekt Nederland samen op met landen met vergelijkbare zorgen. Ook nu president Mugabe is herkozen en er een nieuw kabinet benoemd is, zal Nederland zich hiervoor blijven inzetten.
Onlangs is de kwestie aan bod gekomen tijdens een onderhoud tussen de nieuwe Nederlandse ambassadeur in Harare en President Mugabe. De ambassadeur heeft hierop een persoonlijk onderhoud aangevraagd met de meest betrokken ministers uit het nieuwe kabinet van Zimbabwe. Afhankelijk van deze gesprekken wordt bepaald welke interventies wenselijk zijn. Nederland zal op gepaste momenten zowel openlijk als en marge aandacht blijven vragen voor deze erkende claim van de Nederlandse investeerders.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van zaken omtrent de geschillenbeslechting tussen Zimbabwe en Nederlandse ondernemers naar aanleiding van de onteigening van bezit van Nederlandse ondernemers in de periode 2001–2002?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u op dit moment om dit geschil tot een oplossing te brengen? Wanneer wordt hier een oplossing in verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de problematiek via de route van het International Centre for the Settlement of Investment Disputes (ICSID) dient te verlopen, of via arbitrage op basis van de Investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO)? Hoe verhoudt de nadruk op «mediatie» in vreedzame geschillenbeslechtingen zich met een ICSID-procedure?
Arbitrage op basis van de IBO, onder auspiciën van ICSID, heeft reeds plaatsgevonden. Als resultaat daarvan is Zimbabwe veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding (zie het antwoord op vraag3.
De investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) tussen Nederland en Zimbabwe schrijft voor dat partijen bij een dispuut in eerste instantie op een «vriendschappelijke» manier tot een oplossing moeten komen. Wanneer dat niet lukt binnen zes maanden, kan het geschil, indien de investeerder dit wenst, worden ingediend bij ICSID, waarbij tot een schikking wordt gekomen via zogenaamde «verzoening» (conciliation) of arbitrage.
Klopt het dat KLM weer naar Zimbabwe vliegt, dat Nederland ontwikkelingssamenwerking met Zimbabwe heeft hervat en dat Nederland investeerders aanmoedigt om in Zimbabwe zaken te doen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de onopgeloste compensatie van Nederlandse ondernemers wier bezittingen onteigend werden?
Er is geen sprake van hervatting van ontwikkelingssamenwerking met Zimbabwe.
Als een Nederlands bedrijf zich aandient bij de Nederlandse ambassade in Harare, geeft deze een objectief beeld van de kansen en risico’s van ondernemen in Zimbabwe, de bescherming van investeringen is daar een belangrijk onderdeel van. Het is de afweging van de bedrijven zelf om al dan niet in een land te investeren. Dat geldt ook voor KLM, dat naar Zimbabwe vliegt.
Area C en de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Area C and the future of the Palestinian economy» van de Wereldbank?1
De bevindingen in het rapport zijn ernstig, maar niet nieuw. Het rapport van de Wereldbank maakt eens te meer duidelijk hoe urgent een oplossing van het conflict is.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de Wereldbank dat beperkingen die Israël in de C-gebieden ten aanzien van vervoer, ontwikkeling, bouw, water, landbouw en handel oplegt, de Palestijnse economie jaarlijks voor miljarden euro’s aan schade toebrengen en daarmee de grote afhankelijkheid van de Palestijnen van internationale hulp in stand houden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Wereldbank dat herstel en duurzame groei van de Palestijnse economie in belangrijke mate afhangt van het potentieel om de C-gebieden economisch te kunnen benutten?
Ja.
Bent u bereid bilateraal en in EU-verband actief te bevorderen dat de Israëlische regering genoemde beperkingen conform het verzoek van de Wereldbank opheft of verzacht, zodat de Palestijnen het economische potentieel van de C-gebieden voortaan beter kunnen benutten?
Nederland heeft er bij de Israëlische regering zowel in bilateraal als EU-verband meermaals op aangedrongen om Palestijnen ongelimiteerd toegang te verschaffen tot Area C en geen obstakels op te werpen voor de sociaal-economische ontwikkeling van dit gebied.
Wat is uw reactie op zorgwekkende berichten over recentelijke ontwikkelingen in de C-gebieden, waaronder een stijging van het aantal huizen in nederzettingen en een stijging van het aantal vernielde huizen, zoals onder andere geconstateerd door de Verenigde Naties?2
Het kabinet acht de uitbreiding van nederzettingen evenals het vernielen van huizen van Palestijnen, inclusief de Bedoeïenengemeenschap, in strijd met het internationaal recht en een bedreiging voor het vredesproces. Nederland heeft Israël opgeroepen de bouw van nederzettingen te bevriezen. Het kabinet keurt de sloop van huizen van Palestijnen in de bezette gebieden af.
Herinnert u zich de EU Raadsconclusies van 14 mei 2012 over het Midden-Oosten vredesproces, waarin de lidstaten verklaarden dat sociaaleconomische ontwikkeling in de C-gebieden van doorslaggevend belang is voor de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat?
Ja.
Deelt u de mening dat de EU, terwijl vredesonderhandelingen plaatsvinden, zich concreet moet blijven inzetten om de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing te optimaliseren?
Ja.
Wat is de voortgang bij de implementatie van aanbevelingen uit de EU «Heads of Mission» rapporten betreffende Area C en Oost-Jeruzalem, die door de diplomatieke vertegenwoordigers van de lidstaten met grote urgentie zijn aangedragen om de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing te kunnen behouden?
De EU «Heads of Mission» rapporten zijn interne EU-documenten bedoeld voor interne beleidsvorming en worden niet gepubliceerd. Om die reden kan het kabinet geen uitspraak doen over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen.
Hoe bevordert u dat de EU gecoördineerd en proactief de sociaaleconomische ontwikkeling van Palestijnen in de C-gebieden ondersteunt en daarmee de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing versterkt?
Nederland zet zich actief in voor het verbeteren van de coördinatie van de inspanningen van de internationale gemeenschap ten aanzien van Area C en voert hiertoe regelmatig overleg in EU-verband, als ook met het kantoor van de Kwartetgezant en het kantoor van de UN Special Coordinator (UNSCO).
De verbetering van de sociaaleconomische leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking in area C is een prioriteit van de EU. Daarom is besloten – in coördinatie met internationale partners en in samenwerking met de Palestijnse Autoriteit en vertegenwoordigers van de lokale bevolking – in te zetten op de planologische ontwikkeling van gemeenschappen in area C (masterplanning). Voor dezelfde gemeenschappen stelt de EU fondsen beschikbaar voor infrastructurele ontwikkeling.
Wat doet Nederland in bilaterale zin om de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing op die manier te versterken? Kunt u in uw toelichting ingaan op de beoogde verbeteringen die worden vermeld in de EU Raadsconclusies van 14 mei 2012?
Nederland zet zich in bilaterale zin actief in ten behoeve van de sociaal-economische leefomstandigheden in de C-gebieden. Nederland draagt financieel bij aan de rehabilitatie en het opnieuw in gebruik nemen van landbouwgronden waaronder Area C (Land Development Programme) en aan de assistentie van boeren met de ontwikkeling van een marktgerichte productie van tuinbouwproducten (High Value Crops programme). Binnenkort start Nederland de financiering van een volgend Land Development Programme waarvan 45% van het totale budget (€ 8 mln) wordt ingezet ten behoeve van gemeenschappen in Area C. Ten zuiden van de Hebron Hills zet Nederland in op watervoorziening van traditionele gemeenschappen in de C-gebieden aldaar.
De vrijheid voor internetdienstverleners om geaggregeerde informatie over gegevensvorderingen openbaar te maken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Bits of Freedom over onduidelijkheid voor internetbedrijven of het publiceren van informatie over ontvangen gegevensvorderingen strafbaar is?1
Ja.
Is het correct dat u een eerder verzoek van deze burgerrechtenbeweging om helderheid te krijgen over dit onderwerp niet inhoudelijk heeft beantwoord? Zo ja, waarom is er geen inhoudelijk antwoord gegeven? Zo nee, wat is dan de gang van zaken?
De betreffende brief is, mede doordat deze niet aan mij geadresseerd was maar persoonlijk aan een medewerker van mijn departement, niet in het werkproces voor burgerbrieven terechtgekomen. Dit werkproces zorgt ervoor dat brieven van burgers of private organisaties die aan mij of aan de Minister zijn gericht tijdig en inhoudelijk worden beantwoord. Met mijn antwoord op uw vragen 4, 5 en 6 geef ik de informatie die ook in de brief van Bits of Freedom was gevraagd.
Deelt u de mening dat het voor internetdienstverleners van belang is verantwoording af te leggen aan hun klanten over de wijze waarop met gegevensvorderingen omgegaan wordt en daarbij geaggregeerde gegevens te verstrekken die niet tot individuele zaken herleidbaar zijn?
Ik deel de mening dat bedrijven zoals internetdienstverleners aan hun klanten duidelijk moeten maken welke gegevens zij van hen bewaren en wat zij met die gegevens doen. Wij spraken daar ook tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling over en over de verbeteringen die de nieuwe Europese privacyverordening in dit opzicht kan brengen. Het moet voor burgers duidelijk zijn wat het geven of intrekken van toestemming aan een bedrijf om persoonsgegevens te verwerken voor consequenties heeft. Onderdeel van dat verhaal kan wat mij betreft ook zijn dat internetdienstverleners hun klanten wijzen op de mogelijkheid dat de door hen verstrekte gegevens gevorderd worden ten behoeve van strafrechtelijke onderzoeken. Voor het overbrengen van die boodschap is het naar mijn mening evenwel niet nodig om aantallen vorderingen te rapporteren. Ik verwijs hiervoor verder naar mijn antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Bent u nog steeds2 van mening dat het publiceren van informatie over gegevensvorderingen niet in het belang van de opsporing is? Lopen bedrijven die zulke gegevens publiceren risico op vervolging? Zo ja, op welke gronden kan deze vervolging plaatsvinden?
De geheimhoudingsplicht voor providers in de Telecomwet ziet alleen op individuele bevragingen, niet op het verstrekken van geaggregeerde informatie. Het Openbaar Ministerie heeft mij evenwel laten weten nog steeds van oordeel te zijn dat ook de verstrekking van geaggregeerde informatie de belangen van opsporing en vervolging ernstig in de weg kan staan. Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de aanbieders kan de overheid niet anders dan een dringend appèl op de aanbieders doen om dit soort informatie niet te verstrekken. Van de aanbieders mag worden verwacht dat ze de belangen van de overheid in deze niet zullen doorkruisen.
Hoe beoordeelt u de uitgebrachte transparantierapporten van onder andere Leaseweb, Google, RIPE NCC, XS4ALL en Facebook op hun rechtmatigheid?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aan internetdienstverleners helderheid bieden over de ruimte die ze hebben om informatie over gegevensvorderingen openbaar te maken en de juridische grenzen die ze hierbij hebben te eerbiedigen?
Zie antwoord vraag 4.
De hoge kosten van wind op zee |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Goedkopere windmolens op zee zijn niet waarschijnlijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak die in dit artikel wordt gedaan dat een kostendaling van windmolens op zee van veertig procent, zoals verondersteld in het Energieakkoord, nogal ambitieus is?
De windenergiesector zelf heeft aangegeven een kostenreductie van veertig procent in 2020 te kunnen realiseren. Dit zijn de partijen die de windmolenparken in de praktijk moeten gaan bouwen. Ik hecht dan ook veel waarde aan het inzicht van de sector en de ondertekening van dit energieakkoord.
In het Energieakkoord wordt op basis van een doorrekening van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) uitgegaan van een gemiddelde kostprijsreductie van wind op zee met 40% per Megawattuur (MWh), te realiseren over de periode 2014–2024; op welke aannames en cijfermatige onderbouwing is die veronderstelling gebaseerd?
Zoals hierboven is aangegeven, heeft de sector zelf aangegeven 40 procent kostenreductie te kunnen halen. Daaraan heeft zij zich ook gecommitteerd. Het Energieakkoord is door verschillende onafhankelijke organisaties doorgerekend, waaronder ECN. Uit de doorrekening is gebleken dat de gestelde doelstellingen voor duurzame energie binnen bereik zijn met de afspraken uit het SER-akkoord. De expertise van ECN wordt breed erkend en ik heb ook geen reden om hieraan te twijfelen. ECN heeft zijn eigen aannames gehanteerd waarin diverse aspecten en ervaringen zijn meegenomen die representatief zijn voor de ontwikkelingen in de komende jaren. Ik verwijs hier ook graag naar het persbericht over dit onderwerp welke ECN 7 oktober jl. op de website www.ecn.nl heeft geplaatst.
Wat zijn de kosten van wind op zee, wanneer conform het Energieakkoord wordt uitgegaan van een opschaling naar een operationeel windvermogen van 4450 Megawatt (MW) in 2023, als wordt gerekend met het minst gunstige scenario? Kunt u de bandbreedte geven van de kosten van wind op zee volgens het meest gunstige tot en met het minst gunstige scenario?
Om 4.450 MW aan windmolens op zee te hebben draaien in 2023 moet 3.450 MW worden aanbesteed in de periode 2015–2019. Rekening houdend met de overeengekomen kostprijsdaling zal daarvoor een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit betreft alle subsidiebeschikkingen die worden aangegaan tot 2020. De uitbetaling vindt plaats over een periode van 15 jaar. Door de SDE+ systematiek staat dit subsidiebudget van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Het verplichtingenbudget geeft de maximale uitgaven weer. De SDE+ beweegt echter mee met de energieprijzen, waardoor de werkelijke uitgaven lager kunnen uitvallen.
Zoals reeds eerder aangegeven, is het Energieakkoord doorgerekend door ECN en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op basis van hun eigen expertise. Zij hebben bevestigd dat het resulterende kasbudget voldoende hoog is om de doelstellingen van 14 procent in 2020 en 16 procent in 2023 te halen. Het is mogelijk dat lagere kasuitgaven volstaan om de doelstellingen te halen. Indien dat het geval is, zullen de budgetten daarop worden aangepast.
Tien procent van de kosten van windturbines wordt bepaald door de staalprijs, kunt u aangeven hoe u de prijsontwikkeling van staal ziet? Kunt u ook aangeven hoeveel dodelijke slachtoffers er jaarlijks vallen bij de winning van ijzererts, nodig voor het staal? Wat is uw verwachting als de vraag naar staal door de hoge windturbineambitie zal toenemen, heeft dat een positief of juist negatief effect op het aantal slachtoffers in mijnen?
In de mondiale staalindustrie is op dit moment sprake van een jaarlijkse overcapaciteit van ongeveer 270 mln ton, waarvan naar schatting 38 mln ton in Europa. De verwachting is dat de vraag naar staal voor 2020 niet het oude niveau van voor de crisis zal bereiken, terwijl tegelijkertijd nog capaciteit wordt bijgebouwd in met name ontwikkelende landen. Een (sterke) stijging van de prijs van staal wordt dan ook niet verwacht. Daarnaast stimuleert het Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen innovatie in de gehele waardeketen van staal, van exploratie en winning tot efficiënte verwerking, recycling en vervanging. In het kader van de Topsectorenaanpak wordt onderzoek gedaan naar funderingen waarbij beton een belangrijke rol speelt en naar nieuwe, hoge sterkte staalsoorten voor onder meer funderingen en masten van windmolens. Gebruik van deze nieuwe staalsoorten resulteert in een flinke kostenreductie.
Met betrekking tot de dodelijke slachtoffers kan ik zeggen dat de EU handelsbelemmeringen en oneerlijke praktijken aanpakt door haar markttoegangstrategie op daadkrachtige wijze uit te voeren en ervoor te zorgen dat internationale verbintenissen worden nageleefd.
In het Energieakkoord staat dat het Rijk zorgt voor «een allocatie of een aparte categorie binnen het budget van de regeling voor de Stimulering van Duurzame Energieproductie (SDE+) voor wind op zee, dat voldoende is om de hierboven afgesproken uitrol te realiseren»; wat betekent dit als windmolens op zee duurder blijken te zijn dan verondersteld? Komt er dan minder operationeel windvermogen op zee? Of gaat dit dan ten koste van andere vormen van hernieuwbare energie? Of stelt u dan extra middelen beschikbaar, bijvoorbeeld uit uw begroting of uit de SDE+?
De gereserveerde budgetten voor duurzame energie zijn met het Energieakkoord reeds aan uw Kamer gestuurd. Conform mijn antwoord op vraag vier zal er voor wind op zee een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit subsidiebudget staat van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Daarnaast is er in 2019 en 2020 in totaal € 350 miljoen extra kasbudget gereserveerd om het doel van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 zeker te stellen. Ik zal dat budget alleen inzetten als het nodig blijkt te zijn.
Klopt het dat u werkt aan een plan B als alternatief voor dure windparken op zee, bijvoorbeeld het zoeken van samenwerking met Duitsland, waar ook de EU op aandringt?
De Europese Commissie is groot voorstander van het gebruik van flexibele mechanismes. Ook ECN en PBL hebben tijdens onderhandelingen over het energieakkoord geadviseerd om gebruik te maken van de Europese samenwerkingsmechanismes, die de Richtlijn voor duurzame energie biedt.
Ik ben voornemens de systematiek verder uit te werken en het Besluit SDE+ aan te passen, zodat de samenwerkingsmechanismes zo nodig gebruikt kunnen worden om het doelbereik te realiseren. Ik heb dit reeds aangegeven in de brief aan uw Kamer over de SDE+ van 31 oktober 2013 (Kamerstuk 31 239, nr. 171).
Misleidende kortingen bij elektronicawinkels |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Pas op voor misleidende korting bij elektronicawinkel»?1
Ja.
Is het waar dat kortingen op prijskaartjes in elektronicawinkels, en op internet, regelmatig misleidend zijn vanwege onder andere te hoog voorgespiegelde eerdere prijzen waarnaar wordt verwezen en vanwege onjuiste kwalificaties als «laatste exemplaar»?
Ik wil voorop stellen dat het ondernemers vrij staat om zelf hun prijzen te bepalen. Consumenten mogen echter niet misleid worden, waardoor ze een koopbeslissing nemen die ze wellicht niet zouden nemen als ze wel over volledige en juiste informatie beschikten. Ik heb geen zicht op welke schaal ondernemers consumenten onjuist informeren over kortingen. Dit vergt regelmatige prijsvergelijkingen. Wanneer consumenten menen dat sprake is van misleidende kortingen, kunnen zij hiervan melding maken bij het informatieloket ConsuWijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Voor de ACM vormen de meldingen bij ConsuWijzer een belangrijke bron van signalen over mogelijke misstanden op de markt. Er zijn dit jaar tot nu toe zes meldingen binnengekomen over misleidende kortingen bij elektronicawinkels.2
Wat vindt u van dergelijke misleiding? Is die misleiding in strijd met wettelijke bepalingen?
Ik keur iedere vorm van misleiding af. Ik vind het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun koopbeslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking over bijvoorbeeld de belangrijkste kenmerken, zoals de prijs, van een product of dienst. Ook is het handelaren op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over de prijs, het bestaan van een specifiek prijsvoordeel of door bedrieglijk te beweren dat een product slechts gedurende een zeer beperkte tijd beschikbaar zal zijn waardoor ze onvoldoende tijd hebben om een geïnformeerd besluit te nemen. Consumenten dienen aan de hand van de verstrekte informatie in staat te worden gesteld om een weloverwogen aankoopbeslissing te nemen. Het is niet aan mij om te beoordelen of in dit specifieke geval sprake is van misleiding die in strijd is met wettelijke bepalingen. Dit is aan de ACM als toezichthouder op deze regels en uiteindelijk aan de rechter. Wel heb ik de ACM in kennis gesteld van de praktijken die in het krantenartikel worden beschreven en waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd. Het is aan de ACM om te bepalen of zij naar aanleiding daarvan actie gaat nemen tegen de beschreven praktijken. De ACM heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. Zo kan zij overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken sanctioneren met een boete van maximaal € 450.000 per overtreding. Er bestaat mijns inziens voldoende wetgeving die misleiding verbiedt en sanctioneert. Indien de ACM hiertoe aanleiding ziet, kan zij hierover met de sector in gesprek gaan.
Goede marktwerking vereist een transparante markt waarin kopers beschikken over juiste prijs- en productinformatie; in hoeverre verstoren misleidende prijskortingen de elektronicamarkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke middelen heeft u om dergelijke misleiding tegen te gaan? Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan om te komen tot spelregels om misleiding tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
De belofte van de minister aan de Van Drie Group |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ploumen belooft Van Drie hulp bij export»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de staatssecretaris van Economische Zaken heeft aangegeven dat er in het naleven van regelgeving en de kwaliteit van het toezicht op slachterijen en diertransporten onacceptabele knelpunten zijn?
Ja. Hiervoor verwijs ik u naar de brief van de Staatsecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 3 september jl. (26991–368).
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat momenteel loopt van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de risico’s voor de voedselveiligheid bij de productie en verwerking van en handel in vlees?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Ekro, onderdeel van de Van Drie Group, onderwerp van discussie is rond de misstanden in de vleesindustrie na de uitzending van Zembla over het wegspoelen van mestbezoedeling met water en het wegsnijden van ontdooid, groen en stinkend vlees?
De Staatssecretaris van Economische Zaken is in haar brief van 10 september jl. (26991–369) aan de Tweede Kamer ingegaan op de vermeende misstanden met betrekking tot mestbezoedeling. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft over de (herziening) van de EU-regelgeving heretikettering van vlees in het AO Toezicht NVWA op 11 september jl. toegezegd de Tweede Kamer te informeren via de Kamerbrieven Landbouwraad.
De Nederlandse agrosector loopt in het algemeen wereldwijd voorop met kwaliteitsproducten, waarbij dierenwelzijn en voedselveiligheid hoog in het vaandel staan. Mijn taak is het om handelsbarrières op buitenlandse markten voor het Nederlands bedrijfsleven weg te halen, juist nu, tijdens de economische crisis. Bijvoorbeeld in de TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) onderhandelingen. Wat betreft vleesproducten specifiek: de Staatssecretaris van Economische Zaken heeft meerdere maatregelen getroffen om het toezicht van de NVWA te versterken, daarvoor verwijs ik u naar de hierboven genoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer.
Bent u van mening dat bovenstaande door keurmeesters gemelde misstanden een risico vormen voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw directe belofte aan de Van Drie Group zich met de misstanden die er momenteel zijn in de handel en verwerking van vleesproducten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het ethisch verantwoord is om vleesproducten met een mogelijk risico voor de volksgezondheid te promoten in het buitenland?
Ik verwijs u voor een antwoord op de vraag naar de risico’s voor de volksgezondheid naar mijn antwoord op de vragen 4 tot en met 6 en de eerder genoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Kamer.
Bent u bereid uw uitspraak «Met bedrijven als de Van Drie Group lopen we internationaal voorop»te nuanceren gelet op het feit dat het hier vooralsnog om een bedrijf gaat waarvan het beleid ter discussie staat? Zo nee, hoe verhoudt uw uitspraak zich tot de recente vleesschandalen?
Nee, ik handhaaf mijn uitspraak.
Voor zover mij bekend, loopt de Van Drie Group internationaal voorop met geavanceerde technieken om de traceerbaarheid van het product te realiseren.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 4 tot en met 6.
Hoe rechtvaardigt u de door u getoonde bereidheid om hulp te verlenen bij het openen van de markt, nu er volgens de staatssecretaris van Economische Zaken onvoldoende sprake is van een goede borging van de integriteit en veiligheid van voedsel in slachterijen en diertransporten? Acht u het verstandig om relaties met landen als Japan, de Verenigde Staten en Turkije op het spel te zetten nu Nederland te kampen heeft met vleesschandalen die met een falende Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) aantoonbaar nog niet kunnen worden aangepakt?
De vleessector is een belangrijke sector van de Nederlandse economie. Daarom is het van belang om de exportpositie van deze sector te handhaven en zo mogelijk te versterken. Voorwaarde daarvoor is dat integriteit en veiligheid zoveel mogelijk gewaarborgd zijn. De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben maatregelen genomen om het toezicht van de NVWA te versterken (hiervoor verwijs ik u naar eerdergenoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer), en hebben samen met bedrijfsleven een «Taskforce Voedselvertrouwen» opgericht. Deze Taskforce is bezig met verbeteringen in de vlees- en zuivelsector, onder andere op het gebied van traceerbaarheid, waardoor fraude zoveel mogelijk moet worden voorkomen en de voedselveiligheid verder wordt verbeterd. De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben toegezegd de Tweede Kamer eind 2013 te informeren over de voortgang en de resultaten van deze Taskforce. Ook heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) verzocht onderzoek te doen naar risico’s voor voedselveiligheid bij productie en verwerking van en handel in vlees. Het rapport wordt in februari 2014 verwacht. Ik kan niet vooruitlopen op conclusies hiervan.
Het Kabinet hecht eraan dat Nederlandse exportsectoren, waaronder de landbouwsector, voldoende toegang hebben tot buitenlandse markten. In het huidig economische tijdsperk zie ik dat diverse landen in toenemende mate de neiging hebben hun markten te sluiten voor importen. Zo zijn er op dit moment nog diverse landen (waaronder de VS) die hun markten, tegen de internationale afspraken in, gesloten houden voor Nederlands kalfs- en rundvlees. Gelukkig begint dit langzaam te veranderen, dankzij extra inzet hierop door het kabinet. Zo heeft afgelopen februari Japan de markt geopend voor Nederlands kalfs- en rundvlees, dankzij uitgebreide economische diplomatie. Japan kent echter nog wel hoge invoerheffingen op deze producten. Nu de Europese Unie met Japan over een vrijhandelsakkoord onderhandelt, zal ik in Europa er zeker voor pleiten dat deze invoerheffingen worden afgeschaft. Ik deel uw visie niet dat hiermee de relaties met genoemde landen op het spel worden gezet.
Investeringen in de kernwapenindustrie |
|
Paul Ulenbelt , Jasper van Dijk , Harry van Bommel |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van IKV Pax Christi over de wereldwijde investeringen van bedrijven in de Kernwapenindustrie?1
Ja.
Klopt het dat ING, Aegon en de pensioenfondsen ABP en Zorg en Welzijn op dit moment in totaal voor 1,7 miljard euro hebben geïnvesteerd in bedrijven betrokken bij de productie van kernwapens?
Deze informatie is niet beschikbaar. Pensioenfondsen en banken zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Ze leggen hierover verantwoording af aan hun intern toezicht en in hun jaarverslag.
Is het kabinet bereid om een ontmoedigingsbeleid te voeren voor de vier Nederlandse ondernemingen die in het onderzoek worden genoemd?
Nederland is verdragspartij bij het Nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV) en streeft naar een wereld zonder kernwapens. Het kabinet heeft dit recent aangegeven in de Beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie,
d.d. 24 oktober 2013, Kamerstuk 33 783, nr. 1. Het NPV verbiedt het bezit van kernwapens door de erkende kernwapenstaten echter niet. In Nederland opererende financiële instellingen dienen zich te houden aan de nationale wetgeving, waarin ook Nederlandse verdragsverplichtingen, zoals die van het NPV, zijn vervat. Binnen deze wettelijke kaders hebben financiële instellingen een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggings- en investeringsbeleid.
Financiële instellingen kunnen derhalve beleggen in bedrijven die direct of indirect betrokken zijn bij de productie van of handel in (onderdelen van) kernwapens. Omdat deze instellingen van mening kunnen verschillen over het al dan niet acceptabel zijn van bepaalde beleggingen en investeringen, kunnen zij hun beleid op verschillende wijze invullen.
Het is daarmee de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen om in overleg met hun stakeholders draagvlak te bewerkstelligen voor hun beleggingsbeleid. Het kabinet heeft niet het voornemen het wettelijk kader hierop aan te passen.
Is het waar dat landen als Australië, Nieuw Zeeland en Zwitserland wetgeving hebben ingevoerd om investeringen in de kernwapenindustrie te verhinderen?
Er wordt geen verbod inzake het investeren in bedrijven die onderdelen voor kernwapens maken overwogen. Eventuele verbodswetgeving met betrekking tot dergelijke investeringen in andere landen is tegen deze achtergrond niet relevant.
Ziet u mogelijkheden om wetgeving in Nederland in te voeren om investeringen in kernwapenproductie te ontmoedigen of te verbieden? Zo ja, bent u daartoe bereid? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het kabinet bereid om zich in het buitenland sterk te maken voor desinvesteringen in de bedrijven betrokken bij kernwapenproductie?
Zie antwoord vraag 3.
Het Nederlands verzet tegen country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen |
|
Arnold Merkies , Jesse Klaver (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse regering in Raadsverband «woordenrijk bezwaren aanvoert» tegen een EU-brede verplichting tot country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, wat zijn de aangevoerde bezwaren?
De Nederlandse regering heeft ten aanzien van voorstellen over rapportage van belastingbetalingen het standpunt uitgedragen zoals eerder door haar is verwoord in de antwoorden op genoemde vragen van de leden Klaver en Merkies en de kabinetsreactie op het SEO-rapport Overige Financiële Instellingen en het IBFD-rapport ontwikkelingslanden. Dat wil zeggen dat Nederland volop steun geeft aan het groeiende aantal internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie en voor een goede afstemming met reeds bestaande transparantieverplichtingen. Ook vindt Nederland het belangrijk dat wanneer er in de EU specifieke voorstellen worden gedaan, deze voldoende duidelijk zijn en de effecten voldoende in kaart worden gebracht. Op die manier kunnen de lidstaten zich een gedegen oordeel over het voorstel vormen, hetgeen de voortvarendheid van de besluitvorming bevordert. Nederland zal ook in de toekomst een positie langs de hiervoor geschetste lijnen innemen.
Opereert de Nederlandse regering in EU-verband nog steeds in lijn met de motie-Merkies/Klaver2, het antwoord op de eerdere vragen van de leden Klaver en Merkies3, punt 10i van de conclusies van de Europese Raad van 22 mei jl.4 en de kabinetsreactie op het Sociaal Economisch Onderzoek-rapport Overige Financiële Instellingen en het International Bureau of Fiscal Documentation-rapport ontwikkelingslanden5?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal de Nederlandse positie zijn tijdens de volgende bijeenkomst van de werkgroep «company law» van de Raad op 22 oktober aanstaande?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan bovenstaande bijeenkomst van 22 oktober te beantwoorden?
Uw vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.