Het uitvallen van DigiD vanwege DDoS-aanvallen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DigiD moeilijk te bereiken door een DDoS-aanval»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de kracht van de aanval beperkt was tot slechts 200 aanvragen per seconde?
Bij een DDoS-aanval (Distributed Denial of Service-aanval) worden grote hoeveelheden dataverkeer naar een website verstuurd waardoor deze onbereikbaar kan worden. DDoS-aanvallen bestaan in diverse varianten. Daarnaast bestaat de DoS-aanval (Denial of Service) aanval, hierbij is dus geen sprake van een netwerk aan betrokken systemen, maar van een enkele computer of server.
DigiD heeft te kampen gehad met meerdere DDoS-aanvallen die verschilden in aard en omvang. Elke aanval is met specifieke maatregelen bestreden.
Klopt het dat voor een dergelijke capaciteit geen botnet nodig is en dat een dergelijke aanval in theorie door een persoon thuis vanaf zijn laptop uitgevoerd zou kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het niet schokkend dat een kritische overheidsdienst zo eenvoudig uit de lucht gehaald kan worden en zo lang uit de lucht gehouden kan worden?2
Gedurende de DDoS aanvallen is DigiD niet uit de lucht geweest. Er was sprake van een beperkte bereikbaarheid van deze voorziening. Om ongewenst dataverkeer zo veel mogelijk tegen te houden is DigiD voor gebruikers in het buitenland in de periode van 28 april tot 2 mei geblokkeerd geweest.
Het belang van de continuïteit en beschikbaarheid van DigiD is zeer groot en hier wordt veel geld en menskracht in geïnvesteerd. De actualiteit van de beveiligingsmaatregelen (waaronder de nodige afweermechanismen) wordt continue bewaakt en waar nodig worden passende aanvullende maatregelen ten uitvoer gebracht. Dit laat onverlet dat DDoS-aanvallen helaas een wereldwijd probleem zijn dat op grote schaal plaatsvindt. Dergelijke aanvallen en de ongewenste gevolgen van deze verkeersopstoppingen, zijn daarom nu en in de toekomst niet uit te sluiten.
Ik hecht eraan te benadrukken dat bij de aanvallen geen hacks hebben plaatsgevonden. De intrinsieke veiligheid van DigiD en de betrouwbaarheid van informatie en persoonsgegevens, zijn niet in het geding geweest.
Is DigiD niet dezelfde kritische overheidsdienst waarvoor Microsoft ten tijde van het DigiNotar-incident was gevraagd een update uit te stellen?
Na het opzeggen van het vertrouwen in DigiNotar heeft Microsoft een update gemaakt die DigiNotar certificaten in de lijst van onbetrouwbare certificaten plaatste. DigiD was één van de vele overheiddiensten die gebruik maakte van DigiNotar certificaten.
Het uitstel van de update was in zijn algemeenheid bedoeld om organisaties meer tijd te geven om de certificaten van DigiNotar te vervangen. Hierdoor voorkwam men dat, door een abrupte beëindiging van de mogelijkheid om van DigiNotar-certificaten gebruik te maken, het communicatieverkeer tussen bijvoorbeeld machines onderling («server-to-server») zou worden verstoord. Hierdoor zouden websites en onderliggende systemen moeilijker of in het geheel niet meer bereikbaar zijn.
Overigens, zoals beschreven in het rapport «Evaluatie van de rijkscrisisorganisatie tijdens de DigiNotar-crisis» van de Inspectie Veiligheid en Justitie, zou de update van Microsoft op dinsdag 6 september 2011 om 19:00 uur plaatsvinden. In de middag van 6 september laat de rijksoverheid via de website rijksoverheid.nl echter al weten dat DigiD weer veilig kan worden gebruikt (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten /2011/09/06/digid-weer-veilig.html ).
Hoe verhouden volgens u deze incidenten zich tot elkaar? Hoe kan het belang toen zo groot zijn geweest om de boel draaiende te houden, terwijl nu vrij simpel de dienstverlening alsnog stil gelegd kan worden?
Beide incidenten illustreren de toegenomen afhankelijkheid van informatiesystemen. De incidenten zijn evenwel van een andere orde. In het geval van DigiNotar was een derde partij erin geslaagd om ongeautoriseerde toegang te krijgen tot de servers van DigiNotar en vervalste digitale certificaten te genereren. Bij een DDoS-aanval is primair sprake van het verstoren van de bereikbaarheid en niet van het binnendringen in netwerken en toegang tot servers en bestanden. Zoals bij vraag 4 is vermeld, is DigiD alleen de voor gebruikers in het buitenland in de periode van 28 april tot 2 mei geblokkeerd geweest.
Welke mogelijkheden ziet u om de afhankelijkheid van enkele systemen (single points of failure) te verkleinen? Wat betekent dit voor een ontwerp van een nieuw eID?
Eén van de ontwerpcriteria die bij de ontwikkeling van het eID-stelsel als uitgangspunt zal gelden is dat het stelsel geen single points of failure kent. Daarnaast biedt het keuzevrijheid voor burgers (en bedrijven) bij het gebruik van authenticatiemiddelen. Dit betekent dat als een voorziening, zoals DigiD, door een DDoS-aanval slecht bereikbaar is, men met andere middelen alsnog overheidsdienstverlening moet kunnen bereiken.
Welke acties gaat u de komende periode ondernemen om de dienstverlening te verbeteren?
Gelet op het economisch en maatschappelijk belang van DigiD heeft Logius naar aanleiding van de aanvallen additionele en verscherpte maatregelen getroffen om de continuïteit en beschikbaarheid van DigiD, te kunnen blijven bewaken en te borgen. Logius is hierbij op het technisch vlak ondersteund en geadviseerd door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Verder verwijs ik naar de brief van mijn ambtgenoot van het ministerie van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kenmerk 386064), waarbij, mede namens de Ministers van Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor Wonen en de Rijksdienst en de Staatssecretaris van Financiën, een reactie is gegeven op de DDoS-aanvallen bij de Rijksoverheid en de in dat verband genomen en voorgenomen maatregelen.
Het (voorbarig publiceren van het) advies omtrent etikettering van producten uit Joodse nederzettingen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het etiketteren van Israëlische nederzettingenproducten een politiek besluit is, geboren uit frustratie over het nederzettingenbeleid, en geenszins te maken heeft met de juridische vereisten van het voorkomen van «consumentenmisleiding», daar de Nederlandse en Europese wetgeving omtrent misleiding resp. uit 1991 en 2000 stammen en tot voor kort het labellen van Joodse nederzettingenproducten nooit een issue was?
Er is geen sprake van een besluit tot specifieke etikettering van producten uit nederzettingen. Het gaat hier om het geven van voorlichting aan bedrijven over correcte etikettering van producten. Dat is een technische kwestie. Hiermee wordt gehoor gegeven aan een uitdrukkelijk verzoek van het Nederlandse bedrijfsleven om voorlichting over bestaande EU-regelgeving, alsmede aan afspraken gemaakt door de Raad van ministers van de EU in mei vorig jaar.
Zo nee, kunt u dan de koppeling uitleggen die de minister van Buitenlandse Zaken zelf maakte tijdens het PvdA Grote Midden-Oostendebat tussen enerzijds zijn frustratie over het nederzettingenbeleid en anderzijds zijn inzet om ervoor te zorgen dat Europese consumenten in de supermarkt aan etiketten kunnen zien dat ze in illegale nederzettingen zijn gemaakt, zodat ze weten wie ze daarmee ondersteunen?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het etiketteren van Israëlische nederzettingenproducten een discriminerend besluit is, aangezien dergelijke etikettering niet gebruikt wordt voor territoriale disputen zoals Tibet, Noord- Cyprus, Kahsmir, Kosovo et cetera? Zo nee, waarom niet?
De bestaande-EU regelgeving over het weergeven van de herkomst van producten geldt voor alle producten die in de EU worden geïmporteerd, ongeacht land van herkomst.
Kunt u toelichten waarom het op 6 maart 2013 door Agentschap NL gepubliceerde «Advies inzake herkomstetikettering voor producten uit door Israël bezette gebieden» binnen enkele dagen van de website Agentschap NL verwijderd werd?2
AgentschapNL heeft onbedoeld een concept advies op de website geplaatst, terwijl consultaties binnen de EU en nationale besluitvorming nog niet waren afgerond. Zodra deze vergissing is opgemerkt, is het concept advies van de website verwijderd.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de minister-president tegenover NOS aangaf dat minister «Timmermans de komende weken een voorstel zal doen aan de ministerraad», omtrent implementatie van de EU-raadconclusies, en het kabinet «er de komende weken nog nader over zal spreken», terwijl het Advies inzake herkomstetikettering via Agentschap NL al lang en breed de deur uit was?3
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voorts aangeven of de minister-president foutief geïnformeerd was, daar hij ten onrechte tegenover NOS stelde dat Duitsland producten uit nederzettingen labelt?
De minister-president doelde op Denemarken, dat, evenals het VK, een advies aan Deense supermarkten heeft uitgebracht over correcte etikettering van producten uit nederzettingen.
Is het waar dat het advies nog in de conceptfase was, zoals Haaretz stelt4, en dus voortijdig op de website Agentschap NL is gepubliceerd? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en welke actie heeft u ondernomen richting het Nederlandse bedrijfsleven om dit te rectificeren, daar de inhoud van het advies nog steeds vindbaar is op websites als afg.nl ?
Zie de beantwoording op vragen 4 en 5.
AgentschapNL heeft de Nederlandse brancheorganisaties verzocht het bericht, indien reeds overgenomen, te verwijderen van hun websites.
Bent u bereid te onderzoeken of het voorbarig publiceren van het advies een negatief effect heeft gehad op de import en verkoop van Israëlische producten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hiertoe geen aanleiding.
Deelt u de overtuiging dat het moreel en historisch gezien verwerpelijk is de «verboden te kopen bij Joden-oproep» van radicale organisaties (zoals de ook in Nederland actieve BDS) te faciliteren door middel van gewijzigde etikettering? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een dergelijke kwalificatie niet gepast voor het geven van voorlichting aan het Nederlandse bedrijfsleven over bestaande Europese regelgeving.
Bent u ervan op de hoogte dat president Abbas meermaals heeft gezegd dat er geen Jood in het toekomstige Palestina mag wonen, terwijl er in Israël miljoenen Arabieren wonen?5 Deelt u de mening dat Joden overal ter wereld moeten kunnen wonen, dus ook in Judea en Samaria? Zo ja, hoe rijmt u dit met het ontmoedigen van het kopen van hun producten?
Nee. Verder ben ik van mening dat discriminatie op basis van etnische afkomst of religieuze overtuiging te allen tijde ongeoorloofd is.
Kunt u de breuk toelichten met de beleidslijn van het vorige kabinet, die omvatte dat handelssancties niet als middel gebruikt dienen te worden om het Midden-Oosten Vredesproces te beïnvloeden?6
Zoals hierboven betoogd is er geen sprake van een handelssanctie. Er is ook geen sprake van een breuk met de beleidslijn van het vorige kabinet: het EU-besluit van mei 2012 om bestaande EU-regelgeving die van toepassing is op producten uit Israëlische nederzettingen strikter te handhaven is genomen ten tijde van het vorige kabinet.
Deelt u de mening dat speciale etikettering van nederzettingenproducten indruist tegen het WTO-verdrag dat stelt dat labeling geen onnodige obstakels voor internationale handel mag vormen?7 Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van speciale etikettering van nederzettingenproducten. De EU-regelgeving betreffende etikettering is niet in strijd met het WTO verdrag.
Bent u bereid, alvorens advies uit te brengen aan de ministerraad in het kader van zorgvuldigheid, in gesprek te gaan met de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) die, omdat zij het etiketteren niet steunen, uitgesloten werden van de EU conferentie, alsook met de Manufacturers Association of Israël?8 Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat PostNL mensen met een arbeidshandicap aan een baan gaat helpen als postbezorger |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat PostNL in de afgelopen jaren keer op keer heeft gecommuniceerd steeds minder arbeidsplaatsen te hebben voor de toentertijd in dienst zijnde medewerkers met een beperking waardoor medewerkers geen arbeidsplaats meer in het bedrijf konden krijgen en uiteindelijk bij het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) moesten aankloppen, dit terwijl PostNL nu mooie sier maakt met het te werk stellen van mensen met een beperking?
PostNL heeft mij laten weten dat het niet het geval is dat het bedrijf in de afgelopen jaren heeft gecommuniceerd dat er specifiek voor mensen met een beperking minder arbeidsplaatsen beschikbaar zouden zijn. Het bedrijf heeft wel gecommuniceerd dat het aantal arbeidsplaatsen voor medewerkers (met fulltime contracten en grote deeltijdcontracten) gereduceerd wordt. Deze reductie heeft te maken met de grote marktveranderingen in de postsector. De postvolumes dalen sterk, waardoor de kosten per poststuk stijgen. Het bedrijf past zich op deze ontwikkelingen aan.
Volgens PostNL is het bedrijf erin geslaagd om het merendeel van de medewerkers met een medische beperking een nieuwe plaats in de organisatie te geven. Medewerkers die het risico liepen om hun baan te verliezen zijn hierover geïnformeerd en konden gebruik maken van specifieke begeleiding en een mobiliteitsbudget. Tot nu is er voor een beperkt aantal productiemedewerkers (enkele tientallen) naar aanleiding van de hervatte reorganisatie een ontslagaanvraag ingediend. Hieronder zijn enkele medewerkers met een medische beperking.
In antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp, die ik u op 24 april 2013 heb aangeboden1, heb ik laten weten dat ik het recente initiatief van PostNL om ongeveer 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen in de briefpostbezorging als positief beoordeel. Het sluit aan bij de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk mensen, ook uit deze doelgroep, aan het werk te helpen.
Hoe kan het dat het tegen deze medewerkers werkte als zij een beperking hadden en PostNL er nu zelf mensen met een beperking aan een arbeidsplaats helpt? Deelt u het vermoeden dat PostNL de eigen medewerkers met een beperking te dure krachten vond en deze nu vervangt door goedkopere werknemers met een beperking?
PostNL heeft mij laten weten dat het medewerkers met een beperking niet benadeeld heeft ten opzichte van medewerkers zonder beperking. Medewerkers met een beperking krijgen bij gelijke geschiktheid voorrang bij de interne vacaturevoorziening en krijgen bemiddeling bij het zoeken naar passend werk.
Ik heb geen aanwijzingen dat PostNL de eigen medewerkers met een beperking te duur vond en deze nu vervangt door goedkopere werknemers met een beperking.
De drama’s in de textielindustrie in Bangladesh |
|
René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ploumen: drama Bangladesh geen incident» en «Brand zet C&A op scherp»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke Nederlandse bedrijven producten laten maken in de fabriek die is ingestort? En heeft u contact gehad met deze bedrijven na het drama?
Volgens de Nederlandse brancheorganisaties voor textiel zijn er geen Nederlandse bedrijven bekend die producten laten maken in de fabriek die is ingestort.
Deelt u de opvatting dat extra regelgeving naast de OESO-richtlijnen voor Nederlandse bedrijven die produceren in Bangladesh, niet direct een oplossing is, omdat er hierdoor minder investeringen richting Bangladesh zullen gaan, zeker vanuit de kleinere Nederlandse bedrijven?
Ik ben van mening dat extra Nederlandse regelgeving geen oplossing is voor de problematiek verbonden aan de arbeidsomstandigheden in Bangladesh. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Daarnaast kunnen Nederlandse bedrijven verbeteringen bewerkstelligen door hun invloed in de keten aan te wenden voor het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Deelt u de mening van het Business Social Compliance Initiative dat er weliswaar nationale regels zijn voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken, maar dat die niet worden nageleefd en dat er door de nationale en lokale overheid niet op naleving wordt gecontroleerd?
Het is juist te stellen dat er voor de brand- en bouwveiligheid van fabrieken voldoende regelgeving bestaat, maar dat de handhaving van deze regels te wensen overlaat. Dit is deels te wijten aan een capaciteitsprobleem van de overheid (gebrekkige kennis en te weinig inspecteurs), maar ook corruptie is een probleem. Langere tijd heeft naleving geen prioriteit gehad bij de overheid in Bangladesh.
Mentaliteitsverandering bij de overheid ten aanzien van de urgentie om arbeidsomstandigheden en -veiligheid te verbeteren van arbeiders in de textielsector gaat geleidelijk. Dit proces is de laatste jaren op gang gekomen onder toenemende druk van onder andere de media, buitenlandse afnemers, overheden en maatschappelijk middenveld.
Welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid richting landen als Bangladesh om te zorgen dat er de overheid aldaar verantwoordelijkheid neemt voor het opstellen, maar vooral het naleven van regels inzake brand- en bouwveiligheid en om overtreders van die regels te straffen?
Met het oog op de EU als voornaamste afzetmarkt van de textielsector in Bangladesh trekt Nederland gezamenlijk op met andere EU- landen. De Nederlandse ambassadeur intervenieert gezamenlijk met andere EU- ambassadeurs richting de Bengaalse overheid om kwesties als brand- en bouwveiligheid bij de overheid aan de orde te stellen. Ook trekken de EU- ambassadeurs gezamenlijk op om alle betrokken partijen, waaronder Bengaalse overheid, werkgeversorganisaties, vakbonden, internationale afnemers en fabriekseigenaren, op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
De Nederlandse ambassade in Bangladesh gaat zich extra inzetten voor verbetering van arbeidsomstandigheden in de kledingsector. Nederland zal, samen met de Bengaalse Staatsecretaris voor Handel, de lokale donorgroep voor private sectorontwikkeling voorzitten. Deze groep zal alle donorinspanningen voor veilige arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh gaan inventariseren, coördineren en monitoren. Een inventarisatie van bestaande MVO-activiteiten en afspraken in de kledingsector is reeds uitgevoerd. Eén van de initiatieven is gericht op versterking van de reguliere arbeidsinspectie.
Een ander belangrijk recent initiatief is het Bangladesh Fire and Building Safety Accord waaraan steeds meer internationale modemerken zich committeren. Om overlap te voorkomen en synergie te vergroten tussen bestaande en nieuwe activiteiten, is de Nederlands-Bengaalse coördinatie van groot belang. Ook zal de donorgroep vinger aan de pols houden inzake de voortgang en te behalen resultaten. Nederland als voorzitter van de groep zal de politieke dialoog namens alle landen voeren met de overheid en werkgeversorganisaties.
Nederland zal als donor ook zelf gaan bijdragen door 9 miljoen euro beschikbaar te stellen voor het verbeteren van de werkomstandigheden in de kledingfabrieken in Bangladesh. Het voorgenomen project is ter aanvulling van het Better Work project, een grootschalig project van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de International Finance Corporation voor naleving van arbeidsrechten, dat naar verwachting binnenkort van start zal gaan. De ambassade gaat het nieuwe project vormgeven met aanvullende financiële bijdragen van de internationale modemerken, zoals de ambassade ook gedaan heeft met een MVO waterzuiveringsprogramma in de textielsector. Mijn ministerie is in gesprek met de Nederlandse textielsector over hoe zij gaat deelnemen aan de Nederlandse inspanning in Bangladesh. De sector heeft voor dit doel 5 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Tot slot draagt Nederland reeds bij aan een aantal samenwerkingsprojecten in de textielsector waar ook de Bengaalse overheid bij betrokken is. Nederland heeft 200.000 euro toegezegd aan de ILO ter uitvoering van het Nationaal Actieplan Brandveiligheid in Bangladesh naar aanleiding van de brand eind vorig jaar in de Tazreen fabriek en ruim 20.000 euro aan het Duitse Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) voor acute noodhulp ten behoeve van de slachtoffers van de in april jl. ingestorte Savar fabriek.
Klopt het bericht dat het gemeentebestuur van Dhaka aangifte heeft gedaan tegen de eigenaren van het bedrijf?
Voor zover de ambassade na kan gaan, heeft de Bengaalse overheid aangifte gedaan tegen de eigenaar van het gebouw. Ook de eigenaren van de vijf kledingfabrieken die zich in het complex bevonden, zijn door de overheid aangeklaagd.
Deelt u de mening dat Nederland het juridische proces in Bangladesh moet respecteren voordat het zelf met nieuwe maatregelen en regels komt?
Ja, deze mening deel ik. De eerste verantwoordelijkheid voor het handhaven van
nationale regels voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken in Bangladesh ligt bij de Bengaalse overheid.
Is het waar dat de Nederlandse overheid deelneemt aan een dialoog van de Nederlandse brancheorganisaties in de textielsector, VGT, CBW-MITEX en MODINT, die gericht is op zelfregulering om misstanden in de textielsector aan te pakken? Zo ja, wat is het doel van die dialoog en wat zijn uw verwachtingen?
Ja, de Nederlandse overheid neemt deel aan de stakeholderdialoog van de Nederlandse textielsector. Doel van de dialoog is te komen tot een actieplan dat is gericht op verbeteringen in de keten van de textiel- en kledingindustrie. Concrete werkzaamheden binnen dit overleg zijn het gezamenlijk vaststellen van de belangrijkste problemen in de textielketen, de gewenste aanpak van deze problemen en afspraken over wie, wat, waar en hoe een bijdrage zal leveren aan de uitvoering van het actieplan. Uiteraard wordt hierbij waar dit kan, aangehaakt bij reeds bestaande internationale initiatieven. De textielsector zal op haar MVO-congres «Groen is de rode draad» op 20 juni het actieplan presenteren.
Ik heb waardering voor de inzet en initiatieven van de Nederlandse textielsector en voor de rol die maatschappelijke organisaties vervullen ook bij het agenderen van problemen. Alleen met alle partijen samen kunnen we tot een effectieve oplossing komen. Ik verwacht dat het actieplan ambitieuze en afrekenbare doelstellingen bevat om MVO-kwesties in de textielketen aan te pakken en te verbeteren.
Deelt u de opvatting dat zelfregulering en bedrijfsinitiatieven zoals BSCI en de Fair Wear Foundation goede manieren zijn om dit soort drama’s in de toekomst te voorkomen?
Ja. Door samen te werken in initiatieven als BSCI en de Fair Wear Foundation kunnen bedrijven onderling informatie delen en creëren zij meer invloed in de keten om verbeteringen van arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen. Maar dit is niet voldoende. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Ook de internationale gemeenschap speelt een rol; bij het vaststellen en toezien op internationale standaarden en het verlenen van financiële en technische assistentie.
Aangezien u bij meerdere gelegenheden hebt aangegeven dat het Nederlandse bedrijfsleven een koploperspositie heeft daar waar het aankomt op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, deelt u de mening dat striktere nationale regels die koploperspositie negatief beïnvloeden en dat er altijd Europese, maar liever nog internationale samenwerking gezocht moet worden?
Ik ben van mening dat Europese en internationale samenwerking essentieel is in het vormgeven van beleid op het vlak van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik wil het onderwerp in overleg met Commissaris Barnier een plek geven op de Europese (handels)agenda.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg op 23 mei over uw nota beantwoorden?
Ja.
Mosselkweek en natuur op de Waddenzee |
|
André Bosman (VVD), Pieter Litjens (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het onderzoeksproject Produs van de Universiteit Wageningen, Imares en het Nederlands Instituut voor het Onderzoek der Zee (NIOZ) dat op 18 april jl. is gepubliceerd?1
Ja. Het onderzoek is in 2006 in opdracht van het voormalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Producentenorganisatie Mosselen gestart en het eindrapport is op maandag 15 april jl. aan de opdrachtgevers aangeboden.
Onderschrijft u de conclusies van het onderzoek dat natuurontwikkeling in de Waddenzee en de kweek van mosselen goed samen gaan? Zo nee, waarom niet?
Het samenvattend eindrapport en de acht deelrapporten geven aan hoe complex het systeem is. Eén van de uitkomsten van het onderzoek is dat natuurontwikkeling in de Waddenzee en de kweek van mosselen mogelijk samen kunnen gaan. De uitkomsten van het onderzoek vragen erom dat alle partners in het mosselconvenant er de tijd voor moeten nemen om de rapportages grondig te bestuderen en van conclusies te voorzien. Ik wil de convenantspartijen de ruimte geven om op basis van de evaluatie (zie ook het antwoord op vraag 3) van het mosselconvenant tot afspraken te komen. Ik wil daarom nu niet vooruitlopen op de mogelijk te nemen beleidsbesluiten hieromtrent.
Op welke wijze gaat u de bevindingen van het onderzoek betrekken bij de evaluatie van het convenant tussen de mosselkwekers en natuurorganisaties over de visserij in de Waddenzee?
Het convenant wordt dit jaar geëvalueerd. De rapporten die het Produs onderzoeksproject heeft opgeleverd, zijn gestuurd naar de partners in het mosselconvenant. De bevindingen uit het onderzoek zullen worden gebruikt als één van de bouwstenen bij de evaluatie van het mosselconvenant. Zoals ik uw Kamer heb laten weten, zal ik u de uitkomsten van de evaluatie in het voorjaar van 2014 toesturen.
Wat vindt u ervan dat het Wageningse onderzoeksinstituut Imares onder druk van andere wetenschappers het persbericht heeft ingetrokken dat stelde dat de mosselzaadvisserij nauwelijks invloed heeft op de natuur in de Waddenzee en zelfs positief is?2
Ik constateer dat er 2 persberichten zijn uitgegaan en dat daar verwarring over is ontstaan. Dat betreur ik.
Kunt u aangeven hoe het achterliggende onderzoek, waar door onderzoekers wel negatieve effecten van de visserij werden gevonden, in relatie staat tot het gepresenteerde onderzoek van 18 april jl.?
Het Produsonderzoek is een meerjarig onderzoek geweest waar onder de verantwoordelijkheid van IMARES verschillende onderzoeksinstellingen aan hebben meegewerkt. Het achterliggende onderzoek maakt deel uit van het op
18 april jl. gepresenteerde Produsonderzoek.
Deelt u de opvatting dat zolang niet wetenschappelijk bewezen is dat de mosselzaadvisserij schade toebrengt aan de natuurontwikkeling in de Waddenzee, de sector gewoon moet kunnen blijven produceren? Zo nee, waarom niet?
In het convenant transitie mosselsector zijn afspraken gemaakt hoe te komen tot een stapsgewijze vermindering van de voorjaarsvisserij en het beëindigen van de bodemberoerende mosselzaadvisserij in 2020. Alternatieve bronnen van mosselzaad moeten dit mogelijk maken. Op dit moment vindt er een evaluatie plaats van het convenant. Ik wil de convenantspartijen de ruimte geven om op basis van de evaluatie tot afspraken te komen. Ik wil daarom nu niet vooruitlopen op de mogelijk te nemen beleidsbesluiten hieromtrent. Hierbij merk ik op dat het onder het convenant, binnen de gemaakte afspraken, naast het gebruik van mosselzaad invang installaties nu ook mosselzaadvisserij mogelijk is.
Ik heb op 7 mei jl. vergunning verleend voor de jaarlijkse voorjaarsvisserij.
Schoon schip maken bij SNS |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het onderzoek van de FIOD naar mogelijke belangenverstrengeling in de top van SNS Property Finance1 en uw antwoorden op de mondelinge vragen gesteld tijdens het vragenuur van 26 februari 2013?
Ja
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het schoon schip maken bij SNS? Is er momenteel sprake van een schone organisatie waarbij er geen enkele twijfel bestaat over de integriteit van elke medewerker?
Het bestuur van SNS REAAL is verantwoordelijk voor het waarborgen van een integere bedrijfsvoering bij de onderneming. Als aandeelhouder heb ik geregeld contact met de instelling over het integriteitonderzoek en ik heb aan het management gevraagd om mij goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.
Naar aanleiding van signalen waarbij de integriteit van medewerkers in twijfel werd getrokken, heeft het bestuur van SNS REAAL een intern onderzoek opgestart. Op dit moment kan ik u meedelen dat het integriteitonderzoek nog steeds gaande is. De onderneming heeft hierbij inmiddels externe ondersteuning ingeschakeld van een gespecialiseerd bureau. Aangezien het onderzoek nog niet is afgerond kunnen hier nu nog geen specifieke mededelingen over worden gedaan, behalve dat SNS aangifte heeft gedaan tegen een gewezen bestuurder van SNS Property Finance en dat als gevolg van het onderzoek in totaal 17 personen inmiddels niet meer actief zijn voor SNS Property Finance. Van de personen die niet meer actief zijn, hebben in vier gevallen de betrokkenen er voor gekozen om zelf de contractuele relatie te beëindigen toen zij geconfronteerd werden met zorgen vanwege hun gedragingen. Bij één persoon is het aflopende contract niet verlengd. In de overige gevallen zijn de betreffende medewerkers op non-actief gesteld. Op dit moment wordt per geval nader beoordeeld of de feiten moeten leiden tot een definitieve beëindiging van de relatie. In negen gevallen heeft deze beoordeling plaatsgevonden en is besloten tot beëindiging, in drie gevallen is deze beoordeling nog niet afgerond. SNS heeft op dit moment geen twijfels bij personen die nu in de organisatie actief zijn.
Is geborgd dat elke transactie die SNS doet brandschoon en boven elke twijfel verheven is?
SNS REAAL streeft ernaar om de integriteitrisico’s die zijn verbonden aan het doen van transacties uit te sluiten. In dit verband doet SNS onderzoek naar onder meer de achtergrond van potentiële klanten en naar de (voorgenomen) transacties zodat zoveel mogelijk zeker gesteld kan worden dat SNS zaken doet met integere relaties. Daarnaast spelen de kredietcommissie en afdeling compliance een belangrijke rol bij de beoordeling van transacties. Ten slotte heeft de onderneming besloten om verzwaarde procedures in te zetten met betrekking tot de screening van medewerkers en de monitoring van nevenactiviteiten van werknemers.
In het antwoord op de schriftelijke vragen stelt u dat signalen van overtreding van interne en externe regels op gebied van integriteit door SNS worden onderzocht; welk gevolg is gegeven aan het door SNS gestarte integriteitsonderzoek? Heeft SNS u als aandeelhouder op de hoogte gesteld van de resultaten van deze onderzoeken? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het bericht dat twee verdachten van fraude nog commissaris zijn bij SNS-vastgoed?2 Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Nee, de commissariaten van de betreffende verdachten zijn inmiddels beëindigd; de gehele raad van commissarissen van het project in kwestie is op 14 maart 2013 opgeheven in het kader van de vereenvoudiging van de juridische structuur van het betreffende project. De verwerking hiervan bij de Kamer van Koophandel was op het moment dat het artikel verscheen nog niet voltooid. De instelling is bezig de beëindiging van de formele toezichtfuncties van de geschorste medewerkers te verwerken.
De gevoeligheid voor cyberaanvallen van Nederlandse banken |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Eurocommissaris Kroes: Bank laks met beveiligen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de zekerheid en veiligheid van online betalen en bankieren geborgd moeten zijn, zeker in een tijd dat steeds meer betalingen digitaal plaatsvinden? Zo ja, hoe is dit geborgd in het beleid van het kabinet in samenspraak met de sector en de toezichthouders?
Veilig kunnen betalen is een noodzakelijke randvoorwaarde voor het behouden van het vertrouwen in het elektronisch betalingsverkeer. Zowel banken, als toezichthouder DNB en ikzelf zijn daarvan doordrongen. De robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer wordt tevens gemonitord door het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. De meest recente uiting daarvan is het rapport «Analyse van de robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer», dat in november 2013 aan u is aangeboden.
Hoeveel storingen in het online betalingsverkeer van de Nederlandse banken zijn bij u bekend sinds 1 januari 2013 en wat was de totale en gemiddelde storingsduur?
Als gevolg van de DDOS-aanvallen hebben zich in het verleden diverse storingen in de internetbankieromgeving voorgedaan. De gemiddelde storingsduur is mij niet bekend. Wel is een nadere toelichting op de storingen die hebben plaatsgevonden in het voorjaar van 2013 opgenomen in een brief aan Uw Kamer, dd 16 april 20132.
Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten van de storingen in het online betalingsverkeer sinds 1 januari 2013?
Een inschatting van de maatschappelijke kosten is moeilijk te maken. Anders dan bij een storing in bijvoorbeeld het energienet, is het niet zo dat bij een storing in een bepaald betaalkanaal, bijvoorbeeld een storing bij het pinnen, bijna per definitie sprake is van schade. Zo is het bij een pinstoring vaak nog mogelijk om te betalen met een andere betaalwijze. Een alternatief voor een pintransactie is bijvoorbeeld een creditcard-transactie of het betalen met contant geld. In de rapportage «Analyse van de robuustheid van het betalingsverkeer», opgesteld in opdracht van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer en aan u aangeboden begin november 2013, is meer informatie opgenomen over de vraag welke betaalkanalen geheel of gedeeltelijk een alternatief voor elkaar kunnen vormen.
Hoeveel geld hebben de vier grootste Nederlandse banken sinds 1 januari 2012 uitgetrokken ter beveiliging van het online betalingsverkeer?
In de rondetafelbijeenkomst die u op 31 mei 2013 hebt gehouden is als ik mij goed herinner door de banken een ruwe schatting gedaan van de kosten van beveiliging van het online betalingsverkeer. Dit zou neerkomen op 70 tot 100 miljoen euro per jaar. In dit bedrag zijn dan nog geen personeelskosten begrepen.
Hebben Nederlandse banken een meldingsplicht aan de Nederlandsche Bank en/of het National Cyber Security Centrum (NCSC) bij een digitale storing of cyberaanval? Zo ja, hoe is deze vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals is aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Dijkhoff en de Vries d.d. 25 april d.d. 2013 hebben banken reeds geruime tijd op grond van de Wet op het financieel toezicht de verplichting om incidenten aan DNB te melden. Een incident op grond van de Wft is een gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere bedrijfsuitoefening. Datalekken en hackersaanvallen die kwalificeren als incident, moeten dus worden gemeld aan DNB. DNB ontvangt enkele meldingen per jaar van bijvoorbeeld DDOS-aanvallen op Nederlandse banken.
In 2013 bestond op het moment van de DDoS-aanvallen nog geen formele meldplicht aan het NCSC. Inmiddels is een wetsvoorstel in consultatie gebracht dat gaat over het melden van security breaches. De Tweede Kamer is d.d. 13 december 2013 nader geïnformeerd over dit wetgevingstraject.
Welke eisen vloeien voort uit de wet of worden gesteld door de Nederlandsche Bank aan de veiligheid en beveiliging van de digitale infrastructuur en het online betalingsverkeer van Nederlandse banken en hoe wordt daar toezicht op gehouden?
DNB houdt in het reguliere toezicht op instellingen in het oog of die instellingen een integere en beheerste bedrijfsuitoefening hebben. Daarbij wordt onder meer meegenomen of de banken voldoen aan de aanbevelingen die de Europese Centrale Bank op dit punt heeft afgekondigd3. Vanuit haar oversight-taak ziet DNB er eveneens op toe dat het betalingsverkeer goed blijft functioneren. In de nog bij het parlement in te dienen Wijzigingswet Financiële Markten 2015 heb ik een expliciete grondslag opgenomen op basis waarvan nadere regels kunnen worden gesteld om de goede werking van het betalingsverkeer te borgen. Ik heb dit nader toegelicht in de brief die ik u in november 2013 heb gezonden4.
Deelt u de opvatting van eurocommissaris Kroes dat door de uitwisseling van informatie op het gebied van cyberaanvallen deze effectiever kunnen worden aangepakt? Zo ja, hoe staat u tegenover een uitwisseling van informatie op dit punt in nationaal of Europees verband en op welke wijze kan het NCSC mogelijk aan deze uitwisseling bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in zijn algemeenheid is informatie-uitwisseling zowel op Nationaal als op Europees niveau van het grootste belang bij het bestrijden van cyberaanvallen. In diverse antwoorden op kamervragen (o.a. de beantwoording van de vragen van het lid Gesthuizen en de leden Oosenbrug en Recourt d.d. 7 mei 2013) is aangegeven dat het NCSC het centrale informatieknooppunt inzake informatie over cyberaanvallen in Nederland is. Uw Kamer is meest recentelijk d.d. 13 december 2013 geïnformeerd over de wijze waarop deze rol verder wordt vormgegeven.
De toegezegde medewerking van de gemeente Haarlemmermeer aan de vestiging in Hoofddorp van wat het grootste sekscomplex van Europa gaat worden |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u ervan kennisgenomen dat de gemeente Haarlemmermeer heeft toegezegd medewerking te verlenen aan de vestiging in Hoofddorp van wat het grootste sekscomplex van Europa dreigt te gaan worden?
Ik heb vernomen dat de gemeente Haarlemmermeer in beginsel bereid is om, met inachtneming van haar beleidskaders en planologische kaders, medewerking te verlenen aan de mogelijke ontwikkeling van een erotisch uitgaanscentrum. Een officiële aanvraag voor een dergelijk complex op de desbetreffende locatie is niet door de gemeente ontvangen en daardoor niet beoordeeld.
Is de vestiging van dit mega-bordeel in overeenstemming met het lokale prostitutiebeleid en bestemmingsplan?
Aangezien het voornemen van de ondernemer niet is geconcretiseerd in aanvragen en plannen, kan over de conformiteit met het lokale beleid nu geen uitsluitsel worden geven. Wel laat, in algemene zin, het gemeentelijk prostitutiebeleid onder voorwaarden ruimte voor nog twee seksinrichtingen. Het huidige bestemmingsplan van de voorgenomen locatie geeft vooralsnog geen ruimte voor de vestiging van een seksbedrijf. Een nieuw bestemmingsplan zou dus vereist zijn.
Wat is uw mening over de vestiging van dit complex ter grootte van een complete woonwijk, mede gezien het feit dat de meerderheid van de bewoners van Haarlemmermeer en Hoofddorp volgens een onlangs gehouden peiling tegen de komst van een dergelijk mega-bordeel is?
Aangezien er nog geen concrete aanvraag is ingediend bij de gemeente voor de vestiging van het seksbedrijf staat de beoogde grootte van de vestiging niet vast. Het is uiteindelijk aan de gemeente om te onderzoeken of de plannen binnen het gemeentelijk prostitutie- en omgevingsbeleid passen en om met eventuele bezwaren van bewoners om te gaan.
Bestaat naar uw mening het risico dat een sekscomplex van een dergelijke omvang kan leiden tot ongewenste nevenverschijnselen, bijvoorbeeld verband houdende met drugshandel, mensenhandel en illegale prostitutie?
De seksbranche is een criminogene branche. De prostitutiesector is net als andere sectoren gebonden aan wet- en regelgeving die erop gericht is om deze eventuele effecten tegen te gaan. De aanpak van mensenhandel en de hieraan gerelateerde prostitutie is daarbij een prioriteit van dit kabinet. In mijn brief van 8 maart 2013 aan uw Kamer1 heb ik u gemeld welke maatregelen er zijn en worden genomen om een schone, legale prostitutiebranche te creëren.
Welke mogelijkheden ziet u om de vestiging van een dergelijk mega-bordeel tegen te gaan?
In Nederland is het legaal om in overeenstemming met het gemeentelijk prostitutie- en omgevingsbeleid een seksbedrijf te vestigen. Ik zie dan ook geen reden om de vestiging van een seksbedrijf in Haarlemmermeer tegen te gaan.
Het bericht van de Franse regering om er binnen de EU voor te ijveren dat country-by-country reporting verplicht wordt gesteld voor alle bedrijven |
|
Arnold Merkies , Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het besluit van de Franse regering om er binnen de Europese Unie (EU) voor te ijveren dat «country-by-country reporting» verplicht wordt gesteld voor alle bedrijven (voor zover ze grensoverschrijdend actief zijn)?1
Steunt u het Franse voorstel om «country-by-country reporting» verplicht te stellen voor alle (internationaal opererende) bedrijven in het licht van de motie-Merkies/Klaver 2?
Zijn u andere landen bekend die zich binnen de EU actief willen inzetten voor het verplicht stellen van «country-by-country reporting» voor alle (internationaal opererende) bedrijven? Zo ja, welke?
Gaat u het voorstel actief uitdragen in de EU om er meer steun voor te krijgen, onder meer van de Europese Commissie?
Gaat u in het licht van de motie Klaver3 het voorstel opnemen in het actieplan tegen Nederland belastingparadijs?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat over de Europese Top van 22 mei 2013?
Het bericht “Boetes monsterhoeveelheden; reacties fabrikanten en CUMELA” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boetes monsterhoeveelheden; reacties fabrikanten en CUMELA»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het al bekend was bij de goedkeuring van de mestbemonsteringsapparatuur dat er omstandigheden zouden kunnen zijn waarbij er niet voldoende mestmonsterhoeveelheid in de monsterverpakking terecht kwam? Zo ja, in welke omstandigheden?
In 1999 is een praktijktest uitgevoerd met automatische bemonsteringsapparatuur voor drijfmest2. Dit onderzoek is openbaar en terug te vinden op de website van Wageningen-UR. Aangezien van beide apparaten in de praktijktest werd geconstateerd dat het laden van dikke drijfmest (van bijvoorbeeld pluimvee of rundvee) kon leiden tot een te lage vullinggraad van de monsterverpakking, zijn de producenten daarop aangesproken.
Latere onderzoeken naar de werking en nauwkeurigheid van de voorgeschreven bemonsteringsapparatuur constateren geen problemen meer met de vullinggraad3.
De verantwoordelijkheid voor het nemen van goede monsters en het adequaat functioneren van de geregistreerde apparatuur, ligt bij de intermediaire ondernemer. In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (bijlage E, onderdeel A) zijn de prestatiekenmerken voor bemonsteringsapparatuur beschreven. Van een volle vracht moeten vijf deelmonsters genomen worden van ongeveer 150 milliliter elk, om een voldoende representatief monster te verkrijgen. Met de keuze voor een totaalvolume van 650 milliliter is rekening gehouden met de situatie dat er omstandigheden kunnen zijn waaronder een deelmonster een geringer volume heeft dan 150 milliliter.
Bent u bereid de wetenschappelijke rapportages van WUR/ASG (voormalig IMAG-DLO) die gebruikt zijn bij de goedkeuring van de mestbemonsteringsapparatuur aan de Kamer zenden?
Zie antwoord vraag 2.
Is de vereiste nauwkeurigheid van de weging van mestmonsters bij het laboratorium vastgelegd in voorschriften voor de laboratoria? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze voorschriften aan de Kamer zenden?
De NEN-norm 7430 beschrijft voor geaccrediteerde laboratoria de monstervoorbehandeling van het drijfmestmonster. Hierin is onder andere opgenomen dat de weging tot op 0,1 gram nauwkeurig plaatsvindt en dat er een ondergrens van 500 gram geldt. Deze 500 gram monster heeft het laboratorium nodig om een goede voorbehandeling te kunnen doen alvorens het monster te analyseren. Deze norm is op te vragen bij het Nederlands Normalisatie-instituut.
Wordt het soortelijk gewicht van de mestmonsters vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Het soortelijk gewicht wordt niet per mestmonster vastgesteld. Er wordt gewerkt met een wetenschappelijke norm voor monsters van drijfmest. In de uitgave «Kwantitatieve Informatie Veehouderij 2011–2012» is de norm voor soortelijk gewicht gesteld op (met enige variatie tussen diersoorten) 1 gram = 1 milliliter. Dit soortelijk gewicht is ook benoemd in de toelichting bij artikel 94 en 95 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Kunt u aangeven of er op gewicht of volume handhaving plaatsvindt?
Handhaving kan plaatsvinden op basis van zowel volume als gewicht.
De privacyvoorwaarden bij apps en ander mobiel telefoongebruik |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van Nieuwsuur op donderdag 14 maart 2013 over de privacyvoorwaarden bij apps?1
Ja.
Deelt u de conclusie van dit item dat bedrijven hun voorwaarden bewust zo gecompliceerd maken dat gebruikers ze nooit zullen lezen?
Deze vragen betreffen de relatie tussen specifieke producenten en consumenten. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de invulling van die relatie.
Ik kan wel aangeven dat de privacywetgeving, opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet, vereist dat de privacy voorwaarden bij apps beknopt en voor iedereen leesbaar en begrijpelijk zijn. De eindgebruiker die een app afneemt waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, moet duidelijk en volledig worden geïnformeerd over de identiteit van de partij die deze gegevens verwerkt en de doeleinden van de verwerking. Daarnaast is toestemming van de eindgebruiker vereist. Zonder duidelijke informatie kan geen sprake zijn van toestemming, aangezien die moet bestaan uit een «vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting» van de eindgebruiker.
Organisaties en bedrijven dienen bij het aanbieden van een dienst, zoals een app, dan ook transparant te zijn over de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers van die dienst.
Bij eventuele klachten over de naleving van de wettelijke (informatie)verplichtingen kunnen de consumenten zich wenden tot de Autoriteit Consument & Markt en het College Bescherming Persoonsgegevens.
Wat betekent dit volgens u voor de gemaakte keuze van de consument die met deze voorwaarden instemt? Is hier sprake van een vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek ingaan op de gebruiksvoorwaarden van Apple waarmee je per definitie moet instemmen na aankoop van een iPhone om van relevante applicaties gebruik te kunnen maken? Is hier sprake van vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel Unique in the Crowd: The privacy bounds of human mobility?2
Ja.
Wat betekent de conclusie dat zeer ruwe locatiegegevens, namelijk viermaal een meting elk uur gemeten via mobiele zendmasten, in 95% van de gevallen zijn te herleiden tot personen en daarmee persoonsgegevens zijn voor het verzamelen van locatiegegevens door bijvoorbeeld apps of andere telefoondiensten? Wat betekent dit voor dienstverleners die gebruikmaken van locatiegegevens, de gegevens die zij hiermee verzamelen en de toestemming die zij hiervoor vragen?
In het artikel wordt verwoord dat uit grote hoeveelheden geanonimiseerde data patronen te ontdekken zijn die in combinatie met andere datasets, bijvoorbeeld apps, te herleiden zijn tot groepen of personen. Deze ontwikkeling is interessant voor het voorspellen voor de inzet van bijvoorbeeld het OV, kans op file, capaciteit op mobiele netwerken, inzet van personeel in winkels, horeca en in het verlengde daarmee de logistiek en de bevoorrading.
Ik onderken het economisch belang van de ontwikkeling van de online-diensten, waaronder apps, en het belang van het bieden van ruimte voor innovatie. Als het daarbij gaat om bijvoorbeeld het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens, dient dat wel binnen de wettelijke kaders te gebeuren, zodat de privacy van de eindgebruiker gewaarborgd blijft (ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3).
Een goede bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer draagt immers bij aan het digitale vertrouwen van betrokkenen en daarmee aan de groei van digitale diensten en de economie.
De vrijheid van telecombedrijven bij het aanbieden en in rekening brengen van mobiel dataverkeer |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van het VARA-programma Kanniewaarzijn waarin wordt bericht dat door het ontbreken van wetgeving telecomaanbieders van mobiel dataverkeer consumenten op onevenredig hoge kosten kunnen jagen?1
Ik vind het erg vervelend als een consument wordt geconfronteerd met zulke onverwachte, hoge rekeningen, ondanks dat maatregelen zijn en worden getroffen door aanbieders.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat consumenten geen enkele bescherming genieten tegen ongemerkt internetgebruik met torenhoge rekeningen tot gevolg?
Ja, het zou onwenselijk zijn als de consument geen enkele bescherming geniet tegen ongemerkt internetgebruik met torenhoge rekeningen tot gevolg, maar dat is niet het geval. Er zijn beschermingsmaatregelen die vooral gericht zijn op het voorkomen van zulke hoge rekeningen door de consument goed te informeren over de aangeboden diensten en de kosten daarvan en door de consument meer inzicht in en grip te geven op zijn verbruik.
Zo dient de consument op grond van grond van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (Rude)2 geïnformeerd te worden over de tarieven, zoals het buitenbundeltarief. Daarnaast hebben aanbieders medio 2012 de gedragscode «Transparantie Mobiel Datagebruik» afgesloten. De gedragscode heeft betrekking op transparantie en voorlichting zodat de consument een abonnement kan kiezen die het beste aansluit op zijn datagebruik. Zo is in de gedragscode opgenomen dat aanbieders aan de consument de mogelijkheid bieden om tussentijds de kosten te monitoren, bijvoorbeeld om via een «mijn klantomgeving» of via een door de aanbieder aangeboden applicatie na te gaan hoeveel data is verbruikt of hoeveel tegoed er nog over is. Ook worden consumenten actief door de aanbieder geïnformeerd bij het bereiken van een bepaald verbruik (bijvoorbeeld wanneer 80% van de databundel is verbruikt) via een waarschuwings-sms.
Daarnaast kan de consument kiezen voor uiteenlopende abonnementen die extra waarborgen bieden:
Mochten zich onverhoopt toch hoge rekeningen voordoen, zoals het tv-programma «Kanniewaarzijn» heeft laten zien, dan zal in het concrete geval moeten worden bekeken waar het fout is gegaan. Aanbieders hebben vaak een coulancebeleid bij hele hoge rekeningen. Indien de aanbieder en de consument er samen niet uitkomen, kan de consument bij een meningsverschil over de factuur naar de Geschillencommissie (Elektronische Communicatiediensten) stappen die dan daar een uitspraak over doet. De betrokken partijen moeten zich dan houden aan die uitspraak.
Vindt u het fatsoenlijk en gewenst dat telecombedrijven het mobiel dataverkeer, dat buiten de bundel van het abonnement valt, 8600% duurder in rekening brengt bij de consument, zoals het voorbeeld in de televisie-uitzending laat zien?
Ik heb hier geen oordeel over. Bij veel abonnementen is het buitenbundeltarief hoger dan het binnenbundeltarief en het verschil kan inderdaad een veelvoud zijn. Er zijn ook abonnementen verkrijgbaar waarbij het verschil tussen binnen- en buitenbundeltarieven kleiner is of geen enkel verschil kent. Ik heb echter geen oordeel over wat het maximale verschil tussen binnen- en buitenbundeltarieven zou mogen zijn. Indien er sprake is van een hoog tarief per MB kan bij een excessief dataverbruik de rekening snel oplopen.
Daar moet de consument voor gewaarschuwd worden en dat vereist transparantie richting de consument, waarvoor het nodige is geregeld en afgesproken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het dat mensen die de provider hebben gevraagd data te blokkeren toch geconfronteerd worden met kosten?
Dat zal per concreet geval bekeken moeten worden. In algemene zin kan ik hierover niets zeggen.
Wat vindt u ervan dat klanten zelfs in dit soort uitzonderlijke gevallen, vanwege het door hun providers opgevoerde «recht op privacy», geen inzage kunnen krijgen in hun dataverkeer?
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken – of diensten mogen op grond van de Telecommunicatiewet (en Europese privacyrichtlijnen) verkeersgegevens in beginsel uitsluitend verwerken voor zover dat nodig is om communicatie over te brengen. Daarnaast mogen zij deze gegevens slechts verwerken voor zover dat nodig is voor een aantal in de wet omschreven doelen, zoals facturering. Voor de facturering van consumenten is slechts noodzakelijk dat het volume van het datagebruik wordt bijgehouden. Het is voor de facturering niet nodig dat er bijvoorbeeld is bijgehouden welke website of applicatie een consument gebruikt op welk tijdstip en hoe lang. Aanbieders mogen dergelijke gegevens dan ook niet verwerken en moeten die gegevens vernietigen of anonimiseren zodra de betrokken communicatie stopt. Ik vind het belangrijk dat de persoonsgegevens en privacy van consumenten goed worden beschermd.
Als een consument op een gedetailleerder niveau een beeld wil krijgen van het dataverbruik van de door hem gebruikte internettoepassingen, zou hij een datateller op zijn mobiele telefoon kunnen installeren. Daarop kan worden bijgehouden hoeveel data diverse toepassingen hebben verbruikt, zoals e-mail of geïnstalleerde applicaties.
Bent u bekend met de reactie van uw voorganger, de toenmalige minister Verhagen, op de uitzending van Tros Radar2 waarin hij verklaart dat de verantwoordelijkheid bij de aanbieders ligt en dat deze aanbieders bezig zijn met verschillende initiatieven om consumenten beter te informeren? Deelt u deze mening en vindt u dat de initiatieven van de aanbieders geleid hebben tot het gewenste resultaat?
Ja, ik ben bekend met de reactie van mijn voorganger. Ik vind het allereerst de verantwoordelijkheid van de aanbieders om consumenten goed te informeren over hun producten en diensten. Dat vinden de aanbieders ook en zij hebben hiertoe medio 2012 de gedragscode «Transparantie Mobiel Datagebruik» gesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt om de consument beter te informeren over kosten mobiel datagebruik bij het afsluiten van een abonnement en om de consument meer grip te laten krijgen op het verbruik, zoals het sturen van een waarschuwings-sms bij het bereiken van een bepaald verbruik. Hierover is de Kamer bij brief4 van 16 juli 2012 over geïnformeerd. In de tegelijkertijd met deze beantwoording meegestuurde kamerbrief over consumentenonderwerpen in de telecommarkt heb ik gemeld dat de aanbieders nog met aanvullende maatregelen zullen komen. Tevens heb ik hierbij aangegeven dat de aanbieders en mijn Ministerie de gedragscode deze zomer zullen evalueren. Dan zullen we opnieuw bekijken hoe het gaat met het voorkomen van deze zogeheten «bill shocks».
Deelt u de mening dat er behoefte is aan ten eerste een verplichting voor telecombedrijven om klanten te waarschuwen als er teveel dataverbruik is en ten tweede aan een optie voor consumenten om bij het afsluiten van contracten de mogelijkheid te hebben om bij overschrijding van de bundel het dataverbruik te laten blokkeren zoals de Europese regelgeving omtrent roaming? Zo ja, op welke wijze gaat u deze oplossingen in wet- en regelgeving verwerken?
Nee, de aanbieders hebben afgesproken de consument in een vroegtijdig stadium actief te waarschuwen per sms, bijvoorbeeld wanneer de consument 75% of 90% van zijn bundel heeft verbruikt. Daarnaast zijn er allerlei toepassingen voor consumenten beschikbaar om hun verbruik continue bij te houden. Als de consument het laten blokkeren van de mobiele internetdienst bij het overschrijden van de databundel, een bepaald bedrag of datavolume erg belangrijk vindt, dan kan hij een abonnement kiezen waarbij deze dienst wordt aangeboden. Als een consument een abonnement wil zonder buitenbundelkosten, dan zijn hiervoor ook alternatieven beschikbaar. Consumenten hebben niet dezelfde behoeften. Niet alle consumenten willen van mobiel internet worden afgesloten zodra zij hun bundel hebben overschreden.
De DigiNotar-affaire op basis van WOB-stukken |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u beschrijven hoe de exacte overdracht van de operationele bevoegdheden van DigiNotar heeft plaatsgevonden?1
Deze beschrijving vindt u in mijn besluiten op Wob-verzoeken over dit onderwerp. Deze zijn met bijlagen te vinden op de website rijksoverheid.nl onder Wob-verzoeken.
Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Op welke manier is tijdens het intensieve telefooncontact op de avond van 2 september 2011 DigiNotar en moederbedrijf VASCO overtuigd dat het overdragen van alle verantwoordelijkheden wenselijk was?
Blijkbaar was ook VASCO van mening, dat het inschakelen van een medewerker van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) voor het operationeel management voor het algemeen maatschappelijk belang de beste oplossing was om de klanten van DigiNotar te ondersteunen om op een beheerste wijze over te stappen naar andere leveranciers van certificaten. Op 3 september 2011 heeft VASCO een volmacht afgegeven, waarin de overname van het operationele management geregeld werd. Anders dan u stelt, zijn niet alle verantwoordelijkheden overgedragen, maar uitsluitend het operationeel management zoals omschreven in de volmacht.
Kunt u uitleggen op basis van welke wettelijke grondslag is overgegaan tot het de facto overnemen van DigiNotar en kunt u de juridische onderbouwing toelichten?
DigiNotar is niet de facto overgenomen. Alleen het operationeel management is overgenomen na goed overleg met VASCO. Hieraan ligt geen specifieke wettelijke bepaling ten grondslag.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de volmacht breder te maken dan de eigen overheidscertificaten en er is gekozen voor alle certificaten van DigiNotar?
Beperking tot de PKI-overheid certificaten zou niet voldoende zijn geweest voor de continuïteit van de dienstverlening door overheidsorganen en enkele vitale sectoren.
Overheidsorganisaties gebruikten voor hun online dienstverlening niet alleen certificaten van PKI-overheid, maar ook grote(re) aantallen certificaten van DigiNotar zelf («eigen merk»). Daarnaast gebruikten enkele sectoren met een publieke taak grote aantallen certificaten van DigiNotar zelf (notariaat, gerechtsdeurwaarders) evenals de advocatuur (met een eigen productieomgeving voor certificaten van DigiNotar), de energiesector, de financiële sector en de belastingdienst.
Kunt u een toelichting geven op het specifiek uitlichten van de gebruikerslijst in deze volmacht en het belang van deze gebruikerslijst beschrijven?
In de volmacht is een trits van specifieke bevoegdheden opgesomd, waaronder de toegang tot de gebruikerslijsten, zodat over deze bevoegdheden in de praktijk geen discussies zou kunnen ontstaan of ze wel behoorden tot de operationele bevoegdheid van de gemachtigde bestuurder.
Kunt u bevestigen dat een belangrijke reden voor de overname van DigiNotar het in bezit krijgen van de zogenaamde gebruikerslijsten was?
Aangezien externe partijen, zoals de browserleveranciers Mozilla en Microsoft het vertrouwen in alle door DigiNotar geleverde certificaten hadden opgezegd liepen op heel korte termijn veel belangrijke processen risico op verstoring of zelfs stilvallen.
De gebruikerslijsten waren daarom belangrijk om alle gebruikers van door DigiNotar geleverde certificaten snel te kunnen informeren over de status van hun certificaten en hen te ondersteunen bij de overstap naar een andere certificatenleverancier, zodat hun dienstverlening ongestoord zou kunnen blijven doorgaan met gebruik van een nieuw, vertrouwd certificaat.
Kunt u bevestigen dat de overheid had kunnen en had moeten beschikken over haar eigen gedeelte van de gebruikerslijst, aangezien het hier ging om diensten door haarzelf afgenomen?
Nee. Elke afnemer van certificaten houdt een registratie bij van de eigen certificaten. Er is geen overheidsbrede administratie van certificaten, noch van certificaten van PKI-overheid noch van certificaten van andere leveranciers van certificaten. «De overheid» zelf is geen juridische entiteit, maar bestaat uit vele zelfstandige bestuursorganen en organisaties, die zelf verantwoordelijk zijn voor het beheer van de door hen aangeschafte ICT-middelen.
De leveranciers van certificaten hebben uiteraard een sluitende administratie van alle uitgegeven certificaten, maar geen verplichting om een lijst met hun afnemers aan derden te geven. Dit is ook niet gewenst vanwege onnodige regeldruk en concurrentieoverwegingen.
Kunt u toelichten wat het zelf in bezit hebben van deze gebruikerslijst had uitgemaakt voor de urgentie en de noodzaak van het overnemen van DigiNotar?
Zie antwoord op vraag 7. De gebruikerslijsten vormden slechts een onderdeel van de aspecten die onderdeel uitmaakten van het operationele management.
Kunt u ingaan op de huidige situatie met betrekking tot gebruikerslijsten? Beschikt de overheid nu wel accurate lijsten van op welke plekken welke diensten afgenomen worden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven op welke voorwaarden Microsoft akkoord is gegaan met het uitstel van een update voor de Nederlandse markt van een week?
Microsoft heeft geen voorwaarden gesteld aan het uitstel.
Kunt u uitsluiten dat er voor het maken van deze afspraak enige koppeling is gelegd met andere afspraken of contracten tussen de overheid en Microsoft in het verleden, heden of toekomst?
Ja.
Wordt er gewerkt aan alternatieven voor SSL waar de overheid voor haar dienstverlening van gebruik zou kunnen maken? Welke rol speelt de overheid hier zelf in?
Er bestaan ideeën over alternatieven voor SSL-certificaten. Enkele bedrijven ontwikkelen deze verder in overleg met relevante partijen. Wanneer dit onderwerp in EU verband wordt besproken, spreekt Nederland mee. Deze alternatieven zullen op de korte en middellange termijn (3–5 jaar) nog geen vervanger zijn voor de SSL-certificaten.
In opdracht van het Ministerie van EZ en BZK heeft de Leverancier Logica (thans bekend onder de naam CGI) op 8 maart 2012 een rapport gepubliceerd met als titel «Evaluatie PKI». In dit rapport is ook gekeken naar alternatieven voor SSL. Conclusie van de onderzoekers was dat alternatieven enerzijds nog niet goed zijn uitgekristalliseerd en anderzijds nog niet volwassen genoeg zijn voor brede toepassing.
De berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18000 rekeninghouders loost |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18.000 rekeninghouders, zowel particulieren als zakelijke klanten, loost met de melding dat «Deutsche Bank niet de geschikte bank voor u is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Deutsche Bank Nederland deze klanten op straat zet, en daarbovenop ook nog steeds een boete blijft eisen, gelet op de uitspraak van de topman van de bank: «Ik kan dat niet kwijtschelden, want het zijn financieringskosten die wij gemaakt hebben. Dan schrijf ik een blanco cheque uit. Als boeterente moet worden betaald, kijken we of we daar uit kunnen komen»? Deelt u voorts de mening dat klanten van banken niet de dupe mogen worden van het eenzijdig wijzigen van de voorwaarden en dat alle klanten die nu gedwongen worden te vertrekken alsnog boetevrij moeten kunnen vertrekken naar een andere bank? Welke middelen heeft u of de Nederlandsche Bank (DNB) om de bank hiertoe te dwingen?
Deutsche Bank kan, op het moment dat de looptijd van (één van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpassen. Dit betreft een nieuwe financieringsovereenkomst die Deutsche Bank en de klant vrij zijn om aan te gaan op basis van het beginsel van contractsvrijheid. Door de huidige strategiewijziging van Deutsche Bank kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terechtkomen. Samen met deze klanten zal Deutsche Bank naar een individueel passende oplossing moeten zoeken. Bij oplossingen kan worden gedacht aan ondersteuning bij overstap naar een andere partij, waarbij ook kan worden gekeken naar de boeterentes. Voor wat betreft de rol van boeterentes en de specifieke situatie bij Deutsche Bank verwijs ik naar mijn beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z02114. Voor de rol van de Nederlandsche Bank (DNB) verwijs ik naar mijn beantwoording van Kamervraag 6 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z00669. Ik ben niet bekend met de exacte invulling van de afspraken die Deutsche Bank met LTO heeft gemaakt. Wel heeft Deutsche Bank eerder reeds aangegeven dat een passende oplossing voor de klant onder andere kan betekenen dat de financiering van één van de leningdelen wordt verlengd. In een interview zegt de CEO van Deutsche Bank Nederland, de heer Hoving, hierover: «We houden er rekening mee dat een aantal van deze groep klanten nog lang aan ons verbonden blijft.»2
Waarom komt Deutsche Bank haar toezegging aan LTO niet na om leningen, indien nodig, te verlengen? Is dat geen extra reden om klanten boetevrij te laten vertrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van de topman in het licht van de gedwongen overstap van de 28.000 klanten van ABN Amro, een portefeuille die de staatsbank op last van »Brussel» moest verkopen: «Wij zijn dus niet de juiste bank voor het merendeel van deze klanten. Zij hebben een andere aanpak en andere systemen nodig, een andere bank. Met 5.000 klanten, die goed zijn voor 65 procent van de inkomsten, willen we door. Die passen bij waar wij als bank goed in zijn.»? Erkent u dat er bij de gedwongen verkoop destijds fouten zijn gemaakt en dat het onverstandig was 17 regiokantoren van ABN Amro en de Hollandse Bank Unie te verkopen aan Deutsche Bank? Welke maatregelen neemt de Nederlandse overheid om de door deze fout getroffen bedrijven en particulieren te compenseren voor de geleden schade, zoals de boete?
In 2007 heeft Fortis, in het kader van de overname van ABN AMRO, ingestemd met de door de Europese Commissie opgelegde afstoting van ABN AMRO-dochter HBU. Fortis heeft uiteindelijk Deutsche Bank bereid gevonden om HBU van haar over te nemen. Deutsche Bank wilde een positie verwerven in de Nederlandse markt voor zakelijke kredietverlening. De overname van HBU is Deutsche Bank echter fors tegengevallen. De significant verslechterde marktomstandigheden vanaf 2008 hebben ertoe geleid dat Deutsche Bank NL niet in staat is gebleken om met de door haar overgenomen onderdelen van ABN AMRO en HBU winst te maken. «Wij maakten verlies op deze portefeuille, enkele honderden miljoenen in de afgelopen 3 jaar»3, aldus Hoving. Als gevolg hiervan heeft Deutsche Bank voor de ingezette strategiewijziging gekozen. Het betreft hier een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing. Het is niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank of in de contractuele relatie tussen een bank en haar klanten. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank samen met haar klanten op zoek gaat naar een passende oplossing.
Heeft u naar aanleiding het recent gevoerde algemeen overleg nog contact gehad met Deutsche Bank Nederland? Wat heeft dit contact opgeleverd?
Er is de afgelopen weken op ambtelijk niveau regelmatig contact geweest met Deutsche Bank Nederland. Hierin zijn mijn zorgen en de zorgen van de Kamer nadrukkelijk overgebracht. Hoving zegt hierover het volgende: «Wij voelen de zorgplicht en beseffen dat we coulant moeten zijn».4 Hieruit leid ik af dat Deutsche Bank zich goed bewust is van haar verantwoordelijkheid om te komen tot passende oplossingen per klant. Zelf spreek ik op zeer korte termijn met de heer Hoving. Ik zal er tijdens dit gesprek nogmaals op aandringen dat er daadwerkelijk, per geval, tot een passende oplossing wordt gekomen en dat ik dit proces nauwlettend zal blijven volgen.
Bent u bereid – gezien de onzekerheid in de markt – deze vragen met spoed te beantwoorden en uw antwoord uiterlijk dinsdag 16 april a.s. om 12:00 uur naar de Kamer te zenden?
Ja.
Het bericht dat de Verenigde Staten al langer zuchten onder cyberaanvallen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VS zuchten al langer onder cyberaanvallen»?1
Ja.
Is het waar dat een radicale hackactivistengroep genaamd «Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam» verantwoordelijk is voor cyberaanvallen op financiële instellingen in de VS?
Een groep die zichzelf Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam noemt, heeft de verantwoordelijkheid voor meerdere grootschalige aanvallen op de financiële sector in de Verenigde Staten opgeëist. Deze groepering staat niet op de EU- of een nationale terrorismelijst. In de media is gesuggereerd dat de Iraanse overheid een relatie heeft met de Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam. De Iraanse overheid heeft publiekelijk ontkend betrokken te zijn bij de cyberaanvallen op de Amerikaanse banken. Bij het Nationaal Cyber Security Centrum en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is bekend dat statelijke actoren of aan staten gelieerde actoren zich in toenemende mate in het digitale domein begeven. De AIVD onderzoekt de herkomst van dergelijke cyberaanvallen, maar kan in het openbaar geen mededelingen doen over de uitkomst van deze onderzoeken.
Welke informatie is bekend over deze groepering? Staat deze groepering op een terreurlijst, bijvoorbeeld de terreurlijst van de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de banktegoeden van deze groepering of daaraan gelieerde personen bevroren? Zo nee, bent u bereid u (al dan niet in internationaal verband) ervoor in te zetten dat dit zal gaan gebeuren?
Aangezien de groepering niet op een sanctielijst voorkomt, zijn eventuele tegoeden niet bevroren. Nederland beschikt niet over informatie die als basis zou kunnen voor een voorstel tot het bevriezen van tegoeden. Ik zie voor nu dan ook geen aanknopingspunten om hier in internationaal verband voor te pleiten.
Kunt u aangeven of deze groepering feitelijk door een staat wordt aangestuurd, in die zin dat de staat verantwoordelijk is voor de cyberaanvallen? Zo ja, om welke staat gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie of wat wordt deze groepering gefinancierd? Kunnen deze financiers strafrechtelijk worden vervolgd?
Informatie over de financieringsbronnen van de groep die de verantwoordelijkheid heeft opgeëist is niet beschikbaar. Generiek kan ik aangeven dat het financieren van cybercriminaliteit in de vorm van een DDos-aanval in Nederland, in voorkomende gevallen, strafbaar is als deelneming aan het misdrijf belemmeren van de toegang of het gebruik van geautomatiseerde werken (artikel 138b Sr).
Zijn de recente DDos-aanvallen op Nederlandse financiële instellingen ook afkomstig van deze groepering? Zo nee, kunt u aangeven welke groepering dan wel verantwoordelijk is voor deze aanvallen en of dit eveneens een groepering is met een ideologische inslag?
Op dit moment voert het Team High Tech Crime van de politie op last van het Openbaar Ministerie een onderzoek uit naar de DDos-aanvallen. Dit onderzoek is in volle gang, daarmee is het onmogelijk om nu al uitspraken te doen over mogelijke daders en/of motieven. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de genoemde groepering verantwoordelijk is voor de cyberaanvallen op de Nederlandse banken. Bij DDos-aanvallen is de website van een bank tijdelijk onbereikbaar doordat grote hoeveelheden verkeer worden verstuurd naar de website. Daardoor is het uitvoeren van transacties onmogelijk. Er is echter nadrukkelijk geen sprake van het ontvreemden van tegoeden van klanten. Daardoor wordt dus geen schade geleden. Wel is het mogelijk dat klanten tijdelijk geen transactie hebben kunnen uitvoeren. De schade van het niet op dat moment uit kunnen voeren van transacties valt moeilijk in te schatten.
Wat is de omvang van de schade van deze cyberaanvallen op Nederlandse banken? Vinden deze aanvallen plaats om financiële fraude te verhullen of wordt hiermee een ideologisch doel gediend?
Zie antwoord vraag 7.
Is er al contact geweest met de VS over de cyberaanvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt?
Ondermeer het NCSC en de AIVD hebben regelmatig contact met enerzijds het onder het Department of Homeland Security ressorterende US-Cert (Computer Emergency Response Team), en anderzijds de Amerikaanse Inlichtingen en Veiligheidsdiensten. In deze contacten wisselen het centrum en de diensten onder meer kennis en informatie uit. Ook gerubriceerde informatie over digitale aanvallen kan daarbij worden gedeeld. Over internationale samenwerking met deze diensten in concrete gevallen doen wij in het openbaar geen uitspraken.
Is de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) in voldoende mate toegerust om met betrekking tot deze nieuwe vormen van terrorisme de veiligheid van Nederland te waarborgen en inlichtingen daaromtrent te vergaren?
Contraterrorisme en cyber security zijn, zowel afzonderlijk als in samenhang, prioriteiten van de AIVD. Om de technologische ontwikkelingen op dit gebied bij te houden zal daarin de komende jaren verder geïnvesteerd moeten worden.
Welke concrete acties gaat u naar aanleiding van deze aanvallen nemen dan wel heeft u reeds genomen?
In onze brief d.d. 16 april heb ik samen met de Minister van Financiën de Tweede Kamer ingelicht over de ondernomen acties. In het kader van de actieve informatie-uitwisseling met de banken is het belangrijk dat met hen is afgesproken dat een liaison in het NCSC wordt geplaatst om de intensieve samenwerking te bestendigen. Daarnaast heb ik de Kamer geïnformeerd over het nog dit jaar actualiseren van de Nationale Cyber Security Strategie met als belangrijk onderdeel het samen met de AIVD en de MIVD op- en uitbouwen van een Nationaal Detectie en Response Netwerk. Daarnaast zal de aanpak van «Botnets» (netwerken van geïnfecteerde computers die gebruikt kunnen worden bij een (DDos) aanval) worden geïntensiveerd en zal het juridisch instrumentarium worden aangepast aan de ontwikkelingen in het digitale domein.
De marktverstorende overheid en herintredende overheidsdiensten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel van het Financieele Dagblad «Vals spelende overheid ergert bedrijfsleven met steeds meer eigen werkzaamheden»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat de overheid activiteiten, die zijn afgestoten, toch weer zelf te hand neemt terwijl deze marktverstorend zijn? Waarom worden deze activiteiten niet door private partijen gedaan als ze dit beter en/of goedkoper kunnen?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is de rijksoverheid op grond van de Wet markt en overheid niet verplicht om activiteiten uit te besteden. Het staat de rijksoverheid vrij om zelf te beslissen welke activiteiten worden uitbesteed aan derden dan wel in eigen beheer worden uitgevoerd. Indien die activiteiten uitsluitend worden aangeboden binnen de rechtspersoon Staat der Nederlanden treedt de rijksoverheid niet toe tot de markt en zijn de activiteiten niet concurrentievervalsend. In de regel worden activiteiten uitbesteed aan de markt als dit financiële en/of efficiencyvoordelen oplevert.
Hoe verhouden deze activiteiten zich tot de Wet markt en overheid? Bestaat hier het risico van oneerlijke concurrentie door de overheid?
Indien de in vraag 2 bedoelde activiteiten uitsluitend worden verricht binnen de rechtspersoon Staat, treedt de rijksoverheid niet toe tot een markt en is geen sprake van economische activiteiten. Op die activiteiten die de rijksoverheid in eigen beheer verricht, is de Wet markt en overheid niet van toepassing, omdat die wet alleen geldt voor overheden die zelf of via hun overheidsbedrijven economische activiteiten verrichten. Bij het in eigen beheer verrichten van activiteiten door de rijksoverheid bestaat niet het risico van oneerlijke concurrentie, omdat de rijksoverheid door het verrichten van die activiteiten niet in concurrentie treedt met private ondernemingen.
Worden bij uitvoering van deze activiteiten door overheidsdienstverleners gebruik gemaakt van integrale kostenprijzen?
Ja.
Welke rol speelt het al dan niet hoeven aanbesteden van een activiteit bij het kiezen voor een overheidsdienst? Vindt u dit wenselijk?
Het bestaan van een aanbestedingsplicht van een bepaalde mogelijk af te nemen dienst of levering of van het bouwen van een werk laat de mogelijkheid volledig onverlet om die potentiële overheidsopdracht zelf uit te voeren. Ik vind het wenselijk dat overheidsdiensten per activiteit beoordelen of het verstandig is om een opdracht in de markt te zetten of om de betreffende activiteit zelf uit te voeren. Het is wenselijk dat hierbij de ruimte wordt genomen om bij die keuze ook belangen mee te wegen zoals veiligheid, maatwerk, kennisbehoud en kostenbesparing op langere termijn.
Volstaat op dit punt artikel 25h lid 2 van de Wet markt en overheid?
In gevallen waarin een overheid activiteiten in eigen beheer verricht, verricht zij geen economische activiteiten en is de Wet markt en overheid niet van toepassing. Voor zodanige gevallen is de in artikel 25h van die wet neergelegde uitzondering van de gedragsregels uit die wet dan ook niet relevant. Artikel 25h, lid 2, heeft betrekking op de gevallen waarin een overheid economische activiteiten verricht ten behoeve van een andere overheid. In die gevallen is het aanbieden van goederen en diensten door een overheid aan een andere overheid, van de gedragsregels uitgezonderd voor zover die goederen of diensten zijn bestemd voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak.
Hoe verhoudt het verrichten van deze activiteiten door de overheid zich tot de afspraak in het regeerakkoord om de rijksoverheid goedkoper, flexibeler en efficiënter te laten werken en het project compacte rijksdienst?
Zoals in de brief hierboven staat aangegeven wordt de rijksdienst kleiner en goedkoper onder invloed van bezuinigingen en taakstellingen die voortvloeien uit het kabinetsbeleid. De shared service organisaties leveren schaalvoordelen en kostenbesparingen op en dragen dus bij aan de doelstellingen van het kabinetsbeleid. Ook wordt in voorkomende gevallen afgewogen welke uitvoeringsvorm, bijvoorbeeld uitbesteden of zelf doen, de beste prijs-kwaliteitsverhouding oplevert.
Kunt u argumenteren waarom activiteiten zoals opleidingen, ict-dienstverlening, grafische dienstverlening of koerierdiensten bij de kerntaken van de overheid horen?
Zoals in de bij dzee beantwoording meegestuurde brief staat aangegeven is er in een aantal gevallen reden om delen van activiteiten in eigen beheer te houden. Dit op grond van afwegingen ten aanzien van veiligheid, specialistische kennis, kostenbesparing en de samenloop met ander kabinetsdoelstellingen, zoals behoud van werkgelegenheid in de lagere loonschalen.
Wat zijn de gevolgen van de afspraak in het regeerakkoord om medewerkers in facilitaire functies in dienst te nemen, voor aanbestedingstrajecten? Kunt u een overzicht geven van de «on hold» gezette trajecten en de bedragen waar het hier om gaat?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is onze verwachting dat er de komende jaren vaker voor gekozen zal worden om meer werkzaamheden binnen de rijksdienst zelf uit te voeren. Dit als gevolg van het kabinetsbeleid om binnen de rijksdienst meer werkgelegenheid te scheppen voor de lage loonschalen. Bij enkele lopende aanbestedingsprocedures wordt hier al rekening mee gehouden.
Op dit onderwerp zal medio mei nader in worden gegaan bij de presentatie van de kabinetsvoorstellen voor de organisatie en inrichting van de rijksoverheid voor de komende jaren.
Welke rol speelt het behouden van eigen personeel in het uitvoeren van deze activiteiten door de overheid zelf en niet door private partijen? Zijn hier afspraken over gemaakt bij de cao-onderhandelingen?
In de meegestuurde aanbiedingsbrief is aangegeven dat meerdere overwegingen een rol spelen. Hoe deze afweging uitpakt wordt per geval bekeken. In de CAO onderhandelingen zijn afspraken gemaakt over het begeleiden van rijksmedewerkers van werk naar werk, als hun functies vervallen als gevolg van de bezuinigingen.
Kunt u inzicht verschaffen in het financieel beheer en personeel van De Werkmaatschappij?
De Werkmaatschappij is een batenlastenagentschap en werkt met een integrale kostprijs. De Werkmaatschappij neemt aangesloten bedrijfseenheden werk uit handen. De bedrijfseenheden kunnen zich daardoor volledig richten op hun kerntaken. De Werkmaatschappij bestaat momenteel uit 13 bedrijfseenheden en heeft 790 medewerkers in dienst. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk en het jaarverslag van het ministerie van BZK.
Voldoet het eigen vermogen van De Werkmaatschappij aan het maximum van 5% van de totale omzet van de baten-lastendienst?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel rijksambtenaren bij De Werkmaatschappij of opleidingen en Rijksacademies nu werkzaam zijn en hoeveel er in uw eindbeeld werkzaam zullen zijn? Wat zijn de kosten hiervan?
Bij De Werkmaatschappij werken momenteel 790 mensen, bij de Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering 29. Een eindbeeld over de omvang van het personeel in de diverse shared service organisaties heb ik op dit moment niet. Dit komt omdat de shared service organisaties nog volop in ontwikkeling zijn en omdat de financiële bezuinigingen uit het huidige regeerakkoord op dit moment nog vertaald worden naar concrete maatregelen. Wel krijgen de shared service organisaties efficiencydoelstellingen mee. Daarnaast ben ik op dit moment bezig met de ontwikkeling van strategisch personeelsbeleid voor een toekomstbestendige rijksdienst. Hierover zal ik u medio mei informeren. Voor de goede orde merk ik op dat ik op grond van het regeerakkoord de rijksdienst op dit moment stuur op de financiële budgetten. De rijksoverheid moet goedkoper worden en daarmee kleiner. De wijze waarop dit wordt ingevuld door de ministeries en de keuze daarbij tussen personeel en middelen is aan de ministeries. Uiteraard zal ik jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk verslag doen van de personele ontwikkelingen binnen de rijksdienst.
De Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering |
|
Farshad Bashir |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven of de Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) van het ministerie van Economische Zaken (EZ) ook beschikbaar is voor de nieuwbouw van binnenvaartschepen? Zo ja, hoe is dit te rijmen met de grote overcapaciteit in de binnenvaart?1
De Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) is van toepassing op de nieuwbouw van zichzelf voortstuwende schepen met een minimaal vermogen van 365 kW of een minimaal tonnage van 500 bruto ton en een contractprijs van tussen de 3 miljoen en 100 miljoen euro.
In de praktijk zal derhalve een deel van de nieuwbouw van binnenvaartschepen hiervoor in aanmerking kunnen komen. De GSF is niet toepasbaar bij de nafinanciering van schepen.
De GSF betreft een aanpassing van het in 2005 gepubliceerde Besluit borgstelling scheepsnieuwbouw. Dit besluit was één van de maatregelen die voortkwamen uit de mededeling van de Europese Commissie (EC) in 2003 over het Leadership 2015 rapport. De EC constateerde dat scheepswerven problemen ondervinden bij het verkrijgen van financiering. Dit probleem werd in 2008 nog eens bevestigd door de EC. Door de crisis zijn de problemen die bedrijven hebben met het verkrijgen van financiering nog groter geworden. In de scheepsbouw speelt dit probleem nog sterker omdat deze sector omvangrijke en complexe projecten uitvoert.
Om te kunnen blijven concurreren met scheepsbouwondernemingen in Europa is het voor Nederlandse scheepswerven van belang dat ook zij gebruik kunnen maken van een dergelijke garantieregeling. De GSF is dus van groot belang voor het bereiken van een level playing field voor de Nederlandse scheepswerven.
Doel van de GSF is scheepswerven in staat te stellen de financiering van de bouw van een schip te realiseren en niet om de vergroting van de capaciteit in de binnenvaart te stimuleren. De GSF is niet gericht op de financiering van de afnemers van scheepswerven.
Het is aan de ondernemer om zijn plannen aan zijn bank voor te leggen. De bank zal de ingediende businesscase beoordelen en bezien of financiering tot de mogelijkheden behoort. Ook in de huidige marktomstandigheden zijn er reders die kansen zien voor nieuwe schepen, die innovatiever, veiliger en/of milieuvriendelijker zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de met LNG gestookte tanker Greenstream die begin april in gebruik is genomen (dit schip is gebouwd door een Nederlandse werf). Innovatie is van groot belang om te kunnen blijven concurreren. Ook in de binnenvaart moet innovatie kunnen doorgaan.
De aanpassing van het in 2005 gepubliceerde Besluit borgstelling scheepsnieuwbouw is een besluit dat het kabinet genomen heeft. Met de GSF streeft het kabinet naar een gelijk speelveld voor de Nederlandse scheepswerven.
Deelt u de mening dat er momenteel geen maatregelen genomen moeten worden om de capaciteit in de binnenvaart verder te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat het ministerie van EZ heeft gekozen voor deze financieringsgarantie voor nieuwbouwschepen en in hoeverre is dit afgestemd met het ministerie van Infrastructuur en Milieu?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel budget er beschikbaar is binnen de financieringsgarantie en hoe groot de risico’s zijn van dit garantiestelsel?
Het jaarlijkse garantieplafond van de GSF bedraagt 1 miljard euro. Om redenen van rechtszekerheid heeft de Staat de wijziging van de regeling aangemeld bij de EC. Het oordeel van de EC luidde dat de regeling geen staatssteun vormt. In dat oordeel is betrokken dat de regeling kostendekkend dient te zijn. Dit betekent dat de omvang van de door de Staat te ontvangen provisies toereikend is om eventuele verliezen op te vangen. Op grond van het uitgangspunt dat de regeling kostendekkend is, is het risico dat de overheid loopt op deze regeling zo veel mogelijk beperkt.
Waarom is deze financieringsgarantie alleen beschikbaar voor nieuwbouwschepen maar niet voor het moderniseren van huidige schepen, zoals binnenvaartschepen?
Zoals hiervoor aangegeven is de GSF een level playing field regeling. Andere landen hebben al langer een dergelijke regeling. In deze regelingen komt voor zover het de scheepsbouw betreft alleen scheepsnieuwbouw in aanmerking voor het verstrekken van garanties. Als Nederland ook het moderniseren van bestaande schepen in de GSF zou opnemen, zou het level playing field worden verstoord en was het niet aannemelijk geweest dat de EC met de GSF zou hebben ingestemd.
«De Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (BMKB) biedt overigens wel de mogelijkheid aan banken om krediet te verlenen voor de financiering op de verbouw van bestaande schepen onder borgstelling van de Staat. In de praktijk wordt hier ook gebruik van gemaakt. Overigens laat het de laatste jaren sterk afgenomen gebruik van deze regeling door de binnenvaart zien dat de sector en de banken terughoudend zijn geworden met nieuwe projecten in deze periode van overcapaciteit.
Het bericht dat de Nederlandse ambassade in Benin onlangs een Nederlands waterproject heeft aanbesteed, dat nu wordt uitgevoerd door een Deens bedrijf |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u er van op de hoogte dat de Nederlandse ambassade in Benin onlangs een Nederlands waterproject heeft aanbesteed, dat nu wordt uitgevoerd door een Deens bedrijf?1
Ja, het betreft een door Nederland gefinancierd waterproject.
Hoe verhoudt deze aanbesteding zich tot de ambitie van de regering om de besteding van hulpgelden beter te koppelen aan de expertise en inzet van Nederlandse bedrijven, onder meer in de watersector?
De regering hecht grote waarde aan de inzet van Nederlandse kennis en kunde bij de uitvoering van programma’s in de watersector die Nederland financiert. Daarom daag ik partnerlanden bij de ontwikkeling van die programma’s steeds uit om goed te articuleren waarom ze juist Nederlandse steun vragen. Dat levert programma’s op met een inhoud die maximaal aansluit bij Nederlandse kennis en kunde. Vervolgens is het aan Nederlandse partijen om hun toegevoegde waarde in de specifieke context van het betreffende ontwikkelingsland overtuigend te laten zien. Want ik hecht aan een zo hoog mogelijke kwaliteit van de uitvoering van de hulp. Gezien de financiële omvang van het project in Benin, was een Europese aanbestedingsprocedure vereist. Deze aanbesteding is door de ambassade in Cotonou uitgevoerd in samenwerking met de betrokken Beninse autoriteiten. Naast het Deense consortium had ook een Nederlands consortium een inschrijving gedaan. De Nederlandse inschrijving scoorde in de beoordeling lager dan de Deense. Conform de vigerende wet- en regelgeving en conform de inzet op een zo hoog mogelijke kwaliteit van de uitvoering van de hulp is dit project aan het Deense bedrijf gegund.
Kunt u aangeven welke ruimte ambassades hebben om te bepalen op welke wijze hulpgelden in de praktijk worden besteed? Welke voorwaarden worden er door uw ministerie aan aanbestedingen verbonden?
De ambassades zijn binnen de door het departement goedgekeurde Meerjaren strategieën en de daarvan afgeleide jaarplannen verantwoordelijk voor de besteding van de hulpgelden. Zij dienen zich bij die besteding van die middelen – afhankelijk van de gekozen uitvoeringsmodaliteit – te houden aan de voor de Rijksdienst geldende wet- en regelgeving, waaronder ook Europese en nationale wet- en regelgeving op het gebied van overheidsfinanciering en -opdrachten.
Bij de uitvoering van een aanbesteding betrekt een ambassade altijd de inkooporganisatie van het departement.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat Nederlandse bedrijven maximaal worden ingeschakeld bij de uitvoering van hulpprojecten in ontwikkelingslanden?
Inschakeling hangt in een aanbesteding af van de mate waarin een inschrijver voldoet aan de bij uitvraag gestelde criteria. Inzet is Nederlandse bedrijven maximaal in te schakelen, uiteraard binnen de regels die gelden voor aanbesteding en op basis van aangeboden kwaliteit.
Het bericht dat er in de bouwsector de afgelopen jaren veel meer doden en gewonden zijn gevallen in verhouding tot andere sectoren |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meeste doden op het werk in de bouw»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er in de bouwsector de afgelopen jaren veel meer doden en gewonden zijn gevallen in verhouding tot andere sectoren?
Ik neem dit erg serieus. Ik heb daarom in het kader van het Actieplan Arbeidsveiligheid (2010 tot en met 2012), dat was gericht op ongevalsreductie door een integrale gedrags- en cultuuraanpak, maatregelen genomen om het aantal ongevallen te verminderen. Ik noem als voorbeeld de diverse veiligheidscampagnes («Sjaak» en «Alerta»), analyse-instrumenten naar oorzaken van ongevallen (onder meer «Storybuilder Bouw») en zelfhulpinstrumenten voor bedrijven (zoals de checklist «Veiligheidsindex Bouw»).
Daarnaast is belangrijk dat de bouwsector via de Stichting Arbouw diverse maatregelen heeft genomen om de veiligheid te vergroten, die in de arbocatalogus van de bouwsector zijn opgenomen.
Kunt u aangeven of er een causaal verband bestaat tussen het niet of gebrekkig spreken en begrijpen van de Nederlandse taal en het groot aantal ongelukken in de bouw? Zo ja, kunt u een inschatting maken het aantal ongevallen dat gerelateerd is aan het niet beheersen van de Nederlandse taal?
Op basis van (ongevals)onderzoek dat door mijn ministerie is uitgevoerd, kan niet worden aangetoond, dat het niet of gebrekkig spreken en begrijpen van de Nederlandse taal, een expliciete oorzaak is van een ongeval of bijna ongeval in de bouwsector.
Deelt u de mening dat het spreken en begrijpen van de Nederlandse taal kan bijdragen aan het verminderen van ongevallen?
In zijn algemeenheid kan dat niet worden aangetoond (zie ook het antwoord op vraag 3). Wel kan in specifieke praktijksituaties het beheersen van de Nederlandse taal bijdragen aan het verminderen van ongevallen. Dat kan het geval zijn, als dit uit de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie als aandachtspunt naar voren komt.
Kunt u aangeven hoe u gaat bewerkstelligen dat, zoals u korte tijd geleden zelf aangaf, buitenlandse werknemers die hier aan de slag gaan in bepaalde risicovolle beroepen de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen?
De taaleis die ik van plan ben in te voeren, heeft uitsluitend betrekking op een beperkte lijst beroepen die onder een certificatieplicht vallen vanwege de bijzondere risico’s die aan die beroepen zijn verbonden. Voorbeelden daarvan zijn asbestverwijderaars en kraanmachinisten. Het is dus niet mijn bedoeling een taaleis in te voeren voor alle beroepen waar zich arbeidsrisco’s kunnen voordoen.
De noodzakelijke taalvaardigheid hangt van de concrete werkomstandigheden af en hoeft niet meer te zijn dan noodzakelijk is voor een goed begrip van de veiligheids- en werkinstructies, etiketten en onderlinge communicatie.
Kunt u verder aangeven wanneer de Tweede Kamer de initiatieven die het beheersen van de Nederlandse taal voor buitenlandse werknemers moeten bevorderen tegemoet kunnen zien? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat dergelijke initiatieven zo snel mogelijk gerealiseerd worden?
Zoals ik al aangaf, blijkt uit ongevalsanalyses niet dat taalproblemen in het algemeen een oorzaak voor ongevallen zijn. Met de wettelijk voorgeschreven risico-inventarisatie en -evaluatie zal de werkgever risico’s voor ongevallen in beeld moeten brengen en passende maatregelen treffen. Daarbij zal hij ook aandacht aan de taal moeten besteden. Voorlichting en onderricht dienen altijd zodanig verzorgd te worden dat deze voor werknemers begrijpelijk zijn.
In aanvulling daarop kunnen – indien nodig – werkgevers en werknemers over dit thema afspraken maken in de arbocatalogus en daarmee het bestaande pakket aan veiligheidsmaatregelen complementeren. Dit is in lijn met de kabinetsvisie op het stelsel voor gezond en veilig werken (TK 2011–2012, 25 883, nr. 209), waarbij het beleidsuitgangspunt is dat werkgevers en werknemers primair verantwoordelijk zijn voor gezond en veilig werken.
Zzp’ers die door de BBZ-regeling in de knel raken |
|
Mei Li Vos (PvdA), Ed Groot (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten van zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) met een bijstandsuitkering die door de omzetting van een bbz-uitkering van het voorgaande jaar naar «bijstand om niet» financieel in de knel raken, omdat zij ineens niet meer in aanmerking komen voor toeslagen?1
Ja.
Welke regels gelden er ten aanzien van de jaaropgave voor een zzp’er die een bijstandsuitkering ontvangt en het voorafgaande jaar in de bbz-regeling viel?
Aan de vorm van de jaaropgave stelt de Belastingdienst geen eisen, wel aan de inhoud. Ik verwijs u hiervoor naar de modeljaaropgave welke de belastingdienst publiceert. Zo moeten in ieder geval de volgende zaken op de jaaropgaaf staan:
In welk jaar hoort de bbz-uitkering, die met terugwerkende kracht tot «bijstand om niet» wordt omgezet, in de jaaropgave te worden opgenomen?
Inkomsten van zelfstandigen, waaronder zzp’ers, hebben veelal een wisselend karakter. De definitieve inkomensgegevens van zelfstandigen zijn pas na afloop van het jaar beschikbaar nadat de jaarrekening is vastgesteld. De uitkering voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) wordt dan ook in eerste instantie als een lening verstrekt en op jaarbasis berekend. Na afloop van het jaar waarin de lening is verstrekt wordt op basis van de jaarrekening de uitkering definitief vastgesteld. Dat betekent dat een algemene bijstandsuitkering op grond van het Bbz die in 2012 in eerste instantie als lening is verstrekt in 2013 definitief wordt vastgesteld. Die vaststelling kan leiden tot omzetting in een bedrag om niet, dan wel in een terugvordering van de verleende bijstand.
In het algemeen zijn bijstandsuitkeringen belast, ook uitkeringen op grond van het Bbz. Zolang de bijstand verleend wordt in de vorm van een lening blijft de verstrekking zonder fiscale gevolgen. Er is dan geen fiscaal genietingsmoment. Dat geldt ook voor de terugvordering van de in de vorm van een lening verleende bijstand, deze blijft ook buiten de fiscaliteit.
Het tijdstip van definitieve vaststelling van een uitkering op grond van de Bbz is bepalend voor de fiscale gevolgen, en dus ook voor het tijdstip van vermelden op de jaaropgaaf. Stelt men in het jaar na de verstrekking van het geld (de lening) vast dat men niet of niet alles hoeft terug te betalen dan is er op dat moment fiscaal inkomen genoten en hoort dit te worden vermeld op de jaaropgave van dat jaar.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat de omgezette bbz-uitkering en de wwb-uitkering in één jaaropgave worden opgenomen, waardoor aanspraak op toeslagen kan vervallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook antwoord bij 2 en 3, wat in een bepaald jaar wordt genoten aan loon dient ook op de jaaropgave van dat jaar te staan. Het op één jaaropgave vermelden van de omgezette Bbz-uitkering en de Wet werk en bijstandsuitkering (WWB) past in dit stramien.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de Belastingdienst en de gemeente zoals in bijgaande e-mail verwoord (in verband met privacy onderhands meegestuurd)? Kunt u ingaan op de casus zoals beschreven in de e-mail?
De WWB, waarvan het Bbz onderdeel is, is gedecentraliseerd en wordt uitgevoerd door de gemeenten. Hierdoor kan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen treden (artikel 76, eerste lid, van de WWB). In algemene zin geldt dat gemeenten gehouden zijn om een als lening verstrekte Bbz-uitkering af te wikkelen zoals aangegeven in de casus.
Daar waar het de Belastingdienst betreft kan gelet op de geheimhoudingsverplichting niet worden ingegaan op het individuele geval. Echter in algemene zin kan wel gemeld worden dat deze afwikkeling tot gevolg heeft dat iemand in het jaar van omzetting fiscaal meer inkomen heeft genoten met de geschetste gevolgen voor toeslagen. In dergelijke gevallen levert het achteraf moeten terugbetalen van toeslagen ook vaak betalingsproblemen op voor betrokkenen.
Het is dan ook verstandig om in het geval er een dergelijke lening wordt gegeven om de inkomensschatting voor toeslagen in het daarop volgende jaar bij te stellen door het inkomen voorzichtigheidshalve alvast op te hogen met het bedrag van de lening. Dit voorkomt dat later alles ineens moet worden terugbetaald.
Op welke wijze kunt u zzp’ers die in de knel raken als gevolg van omzetting met terugwerkende kracht van een bbz-uitkering naar «bijstand om niet» tegemoet komen?
Komt men in de knel doordat het teveel aan toeslagen moet worden terugbetaald dan kan er in de invorderingssfeer gezocht worden naar een oplossing, bijvoorbeeld in de vorm van een betalingsregeling.
Is een wijziging van artikel 11 van de bbz-regeling, waarin wordt opgenomen dat een zelfstandige het boekjaar voor de jaaropgave zelf mag bepalen, een oplossing voor zzp’ers die in de problemen komen? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregel is vervolgens denkbaar?
Nee, de Wet op de loonbelasting 1964 bevat bepalingen omtrent de jaaropgave en het genietingsmoment. Een keuzemogelijkheid als omschreven in de vraag voor wat betreft het moment van in aanmerking nemen van belast inkomen is niet passend. Een dergelijke oplossing wordt gelet op de doorwerking naar andere middelen voor de Belastingdienst ook heel ingewikkeld in de uitvoering. Wel heb ik de staatssecretaris van Financiën bereid gevonden andere mogelijkheden te onderzoeken om de geschetste effecten te matigen dan wel weg te nemen. Uw Kamer zal over de eventuele oplossingen geïnformeerd worden.