Het bericht dat het RIVM wéér veel gevaarlijke stoffen rond Tata Steel meet |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «RIVM meet wéér veel gevaarlijke stoffen rond Tata Steel: «Deze giga-vervuiler mag gewoon zijn gang gaan»»?1
Ja, deze publiciteit volgt op het Depositie onderzoek IJmond voorjaar 2022, dat ik op 16 november jl. aan uw Kamer heb aangeboden2.
Het RIVM spreekt overigens niet over gevaarlijke stoffen, maar over stoffen die een verhoogd gezondheidsrisico geven.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat de hoeveelheid schadelijke stoffen waaraan omwonenden van Tata Steel worden blootgesteld twee jaar nadat het vorige depositieonderzoek werd gedaan, niet is afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM concludeert dat er, net als in 2020, nog steeds hoge waarden van PAK en metalen in de omgeving van Tata Steel worden gevonden. Het RIVM geeft daarbij ook aan dat het nog te vroeg is om conclusies te trekken over de beoogde structurele vermindering van deze stoffen vanaf het terrein van Tata Steel.
Het was al duidelijk dat de stofdepositie en daarmee de risico’s voor de gezondheid omlaag moet, en dat is nog steeds zo. De verwachting is dat, met de maatregelen waar Tata Steel aan werkt, in de komende anderhalf à twee jaar aanzienlijke stappen kunnen worden gezet in de reductie van de emissies.
Bent u van mening dat u de gezondheid en leefomgeving van omwonenden van Tata Steel voldoende beschermt, nu blijkt dat in het neerdalende stof opnieuw hoge waarden van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) en metalen worden gevonden, waaronder lood?2
De gezondheidsrisico’s voor de inwoners van de IJmondregio moeten omlaag. De gezamenlijke inzet van mij en de provincie is om de uitstoot van schadelijke stoffen, in het bijzonder door Tata Steel, te verminderen. In het Plan van aanpak «Naar een gezonde leefomgeving in de IJmond» dat in december 2021 aan uw Kamer is gestuurd4 zijn maatregelen aangekondigd om dit te bereiken.
Er wordt in 2022 nog een tweede herhaalonderzoek naar stofdepositie uitgevoerd en ook daarna zal er gemonitord blijven worden. Dit is één van de manieren waarop inzichtelijk moet worden of de maatregelen leiden tot de benodigde verbetering van de leefomgeving.
Bent u het ermee eens dat omwonenden van bedrijven, zoals Tata Steel, te allen tijde moeten worden beschermd tegen de uitstoot van schadelijke stoffen en dat het niet van de windrichting zou moeten afhangen of omwonenden hieraan worden blootgesteld of niet? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van het RIVM toont opnieuw aan dat de uitstoot van schadelijke stoffen omlaag moet worden gebracht. Om een duidelijke trend zichtbaar te kunnen maken, onafhankelijk van de weersinvloeden, zal gedurende langere tijd gemonitord moeten worden. Nadat de resultaten van het tweede depositie onderzoek beschikbaar zijn, ga ik met de provincie en het RIVM in overleg over de beste manier om de metingen voor te zetten.
Bent u het ermee eens dat de snelste manier om de gezondheidsrisico’s te beperken het sluiten van de meest vervuilende onderdelen is? Zo nee, waarom niet?
Sluiting van de meest vervuilende onderdelen zal naar verwachting leiden tot verbetering van de leefomgeving en beperken van gezondheidsrisico’s. Daarom is het ook belangrijk dat het plan van Tata Steel, om de staalproductie te transformeren naar productie met behulp van waterstof in plaats van kolen, zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. De meest vervuilende onderdelen kunnen dan sluiten.
De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor vergunningverlening, toezicht en handhaving op Tata Steel. In het kader hiervan heeft de provincie recentelijk o.a. vergunningen aangescherpt en het toezicht geïntensiveerd. Zo is onder andere een derde last onder dwangsom opgelegd voor een overtreding bij de Kooksfabrieken. De provincie onderzoekt of intrekking van de vergunning mogelijk is in het geval dat deze derde last onder dwangsom niet wordt nageleefd.
Hoeveel metingen heeft u nog nodig om te kunnen concluderen dat de gezondheid van omwonenden van Tata Steel niet genoeg wordt beschermd en er extra maatregelen nodig zijn, zoals de sluiting van de meest vervuilende onderdelen?
Er zijn geen nieuwe metingen nodig om te constateren dat de milieu en gezondheidssituatie in de IJmond moet verbeteren. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is de gezamenlijke inzet van mij en de provincie om de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen. In het Plan van aanpak «Naar een gezonde leefomgeving in de IJmond» dat in december 2021 aan uw Kamer is gestuurd zijn maatregelen aangekondigd om dit te bereiken
In het algemeen geldt dat een depositieonderzoek gebruikt kan worden om over een langere periode van meerdere jaren trends en ontwikkelingen waar te nemen. De verwachting is dat met de verschillende maatregelen die bij Tata Steel worden afgedwongen binnen een aantal jaar verbetering in de leefomgeving merkbaar en meetbaar moet zijn. Nadat de resultaten van het tweede depositie onderzoek beschikbaar zijn, ga ik met de provincie en het RIVM in overleg over de beste manier om de metingen voort te zetten.
Wat is uw reactie op het gevoel van omwonenden dat ondanks grote woorden van zowel het Rijk als de provincie dat Tata Steel in de gaten wordt gehouden, er weinig lijkt te veranderen?
Ik vind het van belang dat de leefomgeving van omwonenden rondom Tata Steel schoner, veiliger en gezonder wordt. De zorgen van de omwonenden daarover neem ik serieus. Om die reden heb ik bijvoorbeeld recent nog een gesprek gevoerd met o.a. de Dorpsraad Wijk aan Zee en Frisse Wind, over de vraag hoe gezondheid op een goede manier wordt meegewogen in de mogelijke maatwerkafspraak over de verduurzaming van Tata Steel. Daarin heb ik hen ook toegezegd om te kijken op welke manier hun expertise benut kan worden, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van de second opinion op de milieu en gezondheidseffecten van het groenstaalplan.
Tegelijk, zoals ik in de antwoorden hierboven heb aangegeven, worden diverse maatregelen uitgevoerd om de schadelijke emissies te verminderen en is het toezicht en de handhaving op naleving van regelgeving door Tata Steel stevig geïntensiveerd. Vanuit de gezamenlijke overheden wordt hard gewerkt aan een verbetering van de leefomgeving in de IJmond. Ik deel dus niet het gevoel dat er weinig lijkt te veranderen.
Wat is uw reactie op de stelling van Bénédicte Ficq (advocate) dat er «onvoldoende kennis is bij zowel Rijk als provincie over de complexe processen bij Tata Steel, zodat deze gigavervuiler zijn gang kan blijven gaan»?3
De stelling mevrouw Ficq is voor haar eigen rekening. In algemene zin wil ik aangeven dat er dagelijks door medewerkers van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, de provincie Noord-Holland en het Rijk keihard wordt gewerkt om de situatie in de IJmond te verbeteren. Knelpunten die daarbij optreden in capaciteit, kennis en instrumentarium, proberen we daarbij op te lossen.
Daarnaast is het generieke «Interbestuurlijk Programma Versterking VTH-stelsel» gestart om de uitvoering van de taken omgevingsdiensten te versterken. Nog voor het kerstreces verwacht ik uw Kamer te informeren over de voortgang hiervan.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger via een brief in september 20214 heeft toegezegd dat er op zoek zou worden gegaan naar een partij die de effecten op gezondheid en milieu van de verschillende toekomstscenario’s van Tata Steel onafhankelijk en transparant in beeld kan brengen?
Ja.
Waarom laat u enkel de waterstofroute onderzoeken, terwijl in de toezegging ook wordt gedoeld op andere toekomstscenario’s, aangezien in de brief wordt verwezen naar de startnotitie gemaakt door CE Delft waarin onder andere ook afschaling wordt genoemd?
Op het moment van schrijven van de Kamerbrief waar u naar verwijst, had Tata Steel nog geen keuze gemaakt voor verduurzaming van het productieproces door toepassing van waterstof, dan wel door ondergrondse CO2-opslag. De waterstofroute en de route met ondergrondse CO2-opslag op de leefomgeving zouden naar verwachting een heel ander effect op de leefomgeving hebben. Om die reden heeft de Kamer de regering verzocht, parallel aan de haalbaarheidsstudie naar het FNV-plan, onderzoek uit te laten voeren naar de gevolgen voor gezondheid en milieu van de verschillende scenario's voor Tata Steel.
Op 15 september 2021 heeft Tata Steel aangekondigd te kiezen voor de waterstofroute, mede met het oog op de verwachte positieve effecten daarvan op de leefomgeving. Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger in het plan van aanpak Tata Steel aangegeven dat aangezien Tata Steel inmiddels heeft gekozen voor één toekomstscenario, namelijk de waterstofroute, het onafhankelijke onderzoek zich alleen richt op dit toekomstscenario. Nu de keuze voor de waterstofroute is gemaakt is het onderzoeken van aanvullende varianten op dit moment niet passend.
De overheid stelt de kaders op, waarbinnen bedrijven kunnen en mogen handelen. Het is dus aan Tata Steel zelf om te bezien op welke manier en met welke productieomvang zij binnen deze kaders kan opereren. Het is uiteraard wel van groot belang dat de kaders voldoende waarborgen bevatten om de gezondheidsrisico’s te beperken. Daarom wordt de maatwerkafspraak met Tata Steel hierop beoordeeld. Het spreekt voor zich dat een maatwerkafspraak die onvoldoende bijdraagt aan het beperken van het gezondheidsrisico niet op mijn steun kan rekenen. Dat laat onverlet dat Tata Steel dus zelf moet bedenken hoe zij het gezondheidsrisico reduceert: of dat is door ingrepen in de bedrijfsvoering, aanpassen van installaties of productiebeperking is aan het bedrijf zelf.
Waarom komt u de toezegging gedaan in september 2021 niet na?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u van plan de toezegging alsnog na te komen en dus ook de effecten op gezondheid en milieu van de andere toekomstscenario’s van Tata Steel onafhankelijk en transparant in beeld te laten brengen? Neemt u hierin ook de scenario’s afschaling en recycling mee? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat vindt u van de oproep5 van milieu- en omwonendenorganisaties om onderzoek te doen naar duurzame en toekomstbestendige alternatieven voor de IJmond, waarbij schone lucht en gezonde banen het uitgangspunt zijn?
In de oproep vragen de milieu en omwonendenorganisaties aan de regering ervoor te kiezen om kleinschaliger, circulair en hoogwaardig groen staal te produceren met de reeds bestaande en best beschikbare technieken in combinatie met huizen, natuur, kennis en cultuur in de IJmond. In het antwoord op vraag 12 heb ik al aangegeven dat de overheid de kaders bepaalt waarbinnen bedrijven kunnen en mogen handelen. Wel ben ik het met de bewoners eens dat de plannen uiteindelijk moeten resulteren in een schone en klimaatneutrale staalfabriek. Het is aan de overheid om de plannen van Tata Steel op dit einddoel te beoordelen en hiervoor de juiste kaders te stellen.
De artikelen ‘ESA-baas: Nederland moet meer investeren in Europeseruimtevaart' en ‘Experts: niet landen zelf, maar satellieten gaan straks CO2-uitstoot meten’ |
|
Hatte van der Woude (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de artikelen «ESA-baas: Nederland moet meer investeren in Europeseruimtevaart» en «Experts: niet landen zelf, maar satellieten gaan straks CO2-uitstoot meten»?1, 2
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen van Trouw en de NOS.
Onderschrijft u de kansen en bedreigingen die in beide artikelen naar voren worden gebracht? Zo ja, hoe apprecieert u deze?
Het kabinet onderschrijft dat emissiemonitoring via satellieten (zoals de EU Sentinel 5P-satelliet met het Nederlandse TROPOMI-instrument) nieuwe gegevens oplevert over de uitstoot van broeikasgassen. Naast kansen voor technologische ontwikkeling op het gebied van instrumenten en satellieten voor aardobservatie (de zgn. upstream), biedt dit kansen voor het ontwikkelen van toepassingen van satellietdata (de zgn. downstream). Tijdens de recente ESA Ministeriële Conferentie (CM22) heeft Nederland voor € 61 miljoen in aardobservatieprogramma’s ingeschreven, waarvan het merendeel voor de volgende generatie emissiemonitoringtechnologie zal worden ingezet. Hiermee kan Nederland tot de wereldwijde voorhoede in dit veld blijven behoren. Voorts ontwikkelt het consortium Climate SpaceNL een voorstel op dit terrein voor de 3e tranche van het Nationaal Groeifonds.
Nederland heeft tijdens de CM22 € 389 miljoen ingeschreven, waarvan € 224 miljoen voor optionele programma’s. Daarmee nemen de totale investeringen van Nederland via ESA ten opzichte van 2019 met 37% toe. Bij deze toename heeft de rol van ruimtevaarttechnologie als enabler bij de grote transities een hoofdrol gespeeld, zoals beschreven in de Kamerbrief Ruimtevaartbeleid 20223. Ik zal uw Kamer begin 2023 (als de inschrijvingen van de lidstaten formeel zijn vastgesteld) nader informeren over de resultaten van de CM22. Het kabinet is zich bewust van de rol van Nederland als gastland van ESTEC, de grootste locatie van ESA in Europa. Daarom heeft Nederland tijdens de CM22 haar steun voor de voorgenomen renovatie van ESTEC uitgesproken. Deze renovatie zal bijdragen aan de verankering van ESTEC in ons land.
Kunt u aangeven hoe Nederland de kenniskoppositie, die we mede dankzij de ontwikkeling van het satellietinstrument Tropomi, waarmee de luchtkwaliteit en broeikasgassen kunnen worden gemeten, kan behouden en doorontwikkelen?
Nederland heeft een sterke technologische positie in de ontwikkeling van instrumenten die emissies van broeikasgassen en bijvoorbeeld van fijnstof kunnen meten. Om deze positie te behouden heeft het kabinet tijdens de CM22 € 61 miljoen ingeschreven voor aardobservatie. Daarnaast volgt het kabinet met interesse de ontwikkeling van een aardobservatievoorstel voor de 3e tranche van het Nationaal Groeifonds door het Climate SpaceNL-consortium. Dit biedt een uitgelezen kans voor het versterken van het Nederlandse aardobservatiecluster.
Hoe apprecieert u de uitspraak «Nederland is tot veel in staat, er is veel kennis. Maar zonder investeringen in Esa-verband ben ik bang dat Nederland die positie niet kan behouden. De aangekondigde bijdrage is minder dan een derde van wat je op basis van de economische kracht van Nederland zou mogen verwachten» van Josef Aschbacher?3 Wat betekent dit voor het onderzoeks-, wetenschap- en innovatieveld op de middellange termijn? Wat betekent dit specifiek voor de kenniskoppositie op het gebied van aardobservatie?
Ruimtevaarttechnologie helpt ons bij het vinden van antwoorden op de grote maatschappelijke uitdagingen van nu en biedt interessante economische kansen voor ons land. Daarom investeert het kabinet (zoals aangegeven in de Kamerbrief Ruimtevaartbeleid 20225) de komende jaren ruim € 500 miljoen in ruimtevaart, waarvan € 389 miljoen via ESA tijdens de CM22. Daarmee investeert Nederland 37% meer via ESA dan in 2019. Ik heb uw Kamer tijdens de jongste Kamerbehandeling van de begroting van Economische zaken en Klimaat geïnformeerd over de inzet van de verhoging van de inschrijving tijdens de CM22 met € 12,5 miljoen naar aanleiding van de gewijzigde motie Van Strien6 c.s. Het merendeel van deze middelen kwam ten goede van de ontwikkeling van emissiemonitoring-technologie. Hierover zal ik uw Kamer begin 2023 nader informeren in de brief over de resultaten van de CM22. Niettemin investeert Nederland minder via ESA dan op basis van ons bbp-aandeel (4,7%) mogelijk zou zijn. Daarom zal in het kader van de gewijzigde motie Van Strien7 c.s. een budgettaire verkenning worden meegenomen bij de uitwerking van de Lange Termijn Ruimtevaartagenda in 2023.
Hoe wilt u borgen dat we aan de ene kant in Nederland over eigen broeikasgasdata blijven beschikken, hetgeen gelet op het toenemende belang van strategische autonomie en onze positie op het vlak van de internationale klimaatwetenschap van groot belang is, terwijl onze deelnames aan onderzoeks- en technologieprogramma’s aan de andere kant beperkt zijn?
Tijdens de CM22 schreef Nederland € 61 miljoen in voor aardobservatie, waarvan een fors deel voor activiteiten op het gebied van emissiemonitoring. Daarmee kan het Nederlandse ruimtevaartcluster op de korte termijn blijven investeren in de volgende generatie emissiemonitoringtechnologie en de wetenschappelijke en commerciële toepassingen van aardobservatie. Daarbij is de toegang tot broeikasgasdata via het EU-Copernicusprogramma geborgd. Voor de langere termijn volgt het kabinet met interesse de ontwikkeling van een aardobservatievoorstel voor de 3e tranche van het Nationaal Groeifonds door het Climate SpaceNL-consortium.
Hoe belangrijk vindt u, gegeven de geopolitieke ontwikkelingen, de eigen onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte?
Het kabinet ondersteunt de onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte. De urgentie hiervan is groter dan ooit in het licht van recente geopolitieke ontwikkelingen. Daarom heeft Nederland tijdens de CM22 € 44 miljoen ingeschreven in het draagrakettenprogramma. Daarmee draagt Nederland bij aan autonome Europese toegang tot de ruimte.
Is de Nederlandse inzet in het kader van de European Space Agency (ESA) voldoende voor de noodzaak van gegarandeerde en onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte (Ariane 6, Vega-C en nog te ontwikkelen lanceerders)?
Ja. De Nederlandse inschrijving tijdens de CM22 in het draagrakkettenprogramma is in lijn met het aandeel van Nederlandse bedrijven in het Ariane- en Vega-programma en daarmee naar verwachting voldoende voor het garanderen van onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte.
Bent u het, gelet op de strategische relevantie van ruimtevaart, erover eens dat ruimtevaart op het hoogste ambtelijke niveau binnen de verschillende relevante departementen belegd moet worden? Zo ja, is dat nu het geval?
Het Nederlandse ruimtevaartbeleid wordt voorbereid binnen de Interdepartementale Commissie Ruimtevaartbeleid (ICR), waarin alle relevante ministeries en het NSO op hoog ambtelijk niveau zijn vertegenwoordigd. Dit neemt niet weg dat we in 2023 gaan verkennen of deze governance in voldoende mate recht doet aan de groeiende relevantie van ruimtevaart, ook in het licht van de nieuwe Lange Termijn Ruimtevaart Agenda. Daarover zal ik uw Kamer in 2023 informeren.
De intentieverklaring tussen Nederland en met Oman over samenwerking op het gebied van groene waterstof |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Zijn er nog andere intentieverklaringen rondom groene waterstof in de maak? Zo ja, welke?
Ja, Nederland werkt aan intentieverklaringen rondom groene waterstof met Australië en Zuid-Afrika, en voert voorbereidende gesprekken met Spanje, Marokko en Curaçao. Naast Oman zijn reeds intentieverklaringen gesloten met Canada, Chili, Namibië, Portugal, Uruguay en de VAE.
Deelt u de mening dat hoewel het positief is dat er naar samenwerking wordt gezocht rondom groene waterstof, we bij de ontwikkeling van groene waterstof wereldwijd niet de fouten van de fossiele energiewinning moeten herhalen, onder andere door ervoor zorg te dragen dat bij energieprojecten de mensenrechten worden gewaarborgd en het lokale milieu niet wordt geschaad?
Het kabinet deelt de mening dat bij de ontwikkeling van de groene waterstofketens de aandacht voor mens en milieu gewaarborgd moet zijn.
Deelt u de mening dat bij dit soort intentieverklaringen het van groot belang is om in een zo vroeg mogelijk stadium al afspraken te maken rondom mensenrechten, milieu en arbeidsrechten?
In een intentieverklaring worden geen juridisch bindende afspraken gemaakt. Het uitgangspunt is dat samenwerking plaatsvindt op basis van wederzijds of wederkerig voordeel. Het belang van mensenrechten, milieu en arbeidsrechten is hier onderdeel van.
In de tekst van de verklaring met Oman is dit verwoord als «reciprocal benefit» en in teksten van eerdere Memoranda of Understanding (MoU’s) met bijvoorbeeld Namibië als: «on the basis of mutual social, econonomic and environmental benefits to the participants in order to promomote sustainable development».
Waarom staan er in het memorandum of understanding geen waarborgen rondom mensenrechten, milieu en arbeidsrechten?1
In een intentieverklaring worden geen juridisch bindende afspraken gemaakt waaraan waarborgen, rechten of plichten kunnen worden ontleend. Het MoU is, behalve op kennisuitwisseling tussen overheden, primair gericht op het faciliteren van contacten tussen bedrijven en kennisinstellingen uit beide landen voor het ontwikkelen van internationale waterstofketens.
Los van deze intentieverklaring verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Dit geldt dus ook voor betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de implementatie van het MoU.
Hoe is de Internationale Klimaatstrategie tot uiting gekomen in de intentieverklaring, aangezien hier onder andere staat dat Nederland inzet op een eerlijke en inclusieve transitie en dat vergroening van economieën nieuwe en groene banen brengt, maar dat dit vraagt om zorgvuldige transitiepaden en speciale aandacht voor onderwijs en scholing toegespitst op een duurzame economie en decent jobs. Nederlandse expertise op het gebied van leefbaar loon, het uitbannen van kinderarbeid en scholing kan hieraan bijdragen?
De Internationale Klimaatstrategie (IKS) heeft als doel de Nederlandse inzet voor het klimaat wereldwijd te verstevigen en beschrijft concrete klimaatacties door de Nederlandse overheid en partners. Het gaat hierbij om een breed handelingsperspectief, waar het opzetten en uitbouwen van importketens voor duurzame energiedragers (zoals groene waterstof en derivaten) onderdeel van is, aangezien dit zal bijdragen aan de decarbonisering van het energiesysteem en een impuls kan geven aan de vergroening van economieën van landen waarmee wij samenwerken. Het MoU over groene waterstof met Oman past dus goed bij de doelstellingen van de IKS.
Bent u ermee bekend dat Oman geen geweldige staat van dienst heeft op het vlak van arbeidsrechten en Oman in categorie 4 valt van Global Rights Index van de International Trade Union Confederation (ITUC) (systemic violation of rights)?
Zie antwoord op vraag 7.
Bent u ermee bekend dat Oman 6 van de 10 conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie van de VN (ILO) waarin fundamentele arbeidsrechten worden vastgelegd niet heeft geratificeerd?
De situatie omtrent arbeidsrechten in Oman heeft de aandacht van het kabinet. Oman heeft de afgelopen jaren een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd op het gebied van arbeidsrechten en is voornemens middels een herziening van de Arbeidswet in de nabije toekomst nog verdere hervormingen door te voeren. Implementatie van de huidige hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland blijft Oman middels constructief-kritische dialoog, zowel in bilateraal als in EU-verband, oproepen tot het doorvoeren van verdere arbeidsrechthervormingen en het ratificeren van verdragen die ten grondslag liggen aan fundamentele arbeidsrechten.
Bent u ermee bekend dat vakbonden in Oman tegen flinke hindernissen aan lopen en vakbondsleden actief onder druk worden gezet?
De vakbonden in Oman zijn aangesloten bij de overkoepelende vakbond General Federation of Oman Workers (GFoW). GFoW werkt met internationale partners samen zoals IndustriALL, een mondiale vakbondsorganisatie voor arbeiders in de mijnbouw en energie- en productieindustrie, om de positie van vakbondsleden te versterken. Hun positie blijft echter kwetsbaar en de uitdagingen waar zij tegenaan lopen vormen een punt van zorg binnen de bredere situatie van arbeidsrechten. Dit brengt Nederland ook op in bilaterale gesprekken met Omaanse autoriteiten.
Wat vindt u van deze staat van dienst rondom arbeidsrechten? Bent u van mening dat Nederland bij de samenwerking met Oman voor groene waterstof een verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat werknemersrechten wel worden gerespecteerd?
Het kabinet heeft aandacht voor de situatie omtrent arbeidsrechten in Oman en brengt de (bij het antwoord op vraag 6 en 7 genoemde) zorgen regelmatig over bij de Omaanse autoriteiten. Ook spreekt Nederland zich uit in multilateraal verband, zoals tijdens de eerste EU-Oman Mensenrechtendialoog in september jl. Daarnaast verwacht het kabinet dat bedrijven die waterstof gaan importeren zich ervoor inspannen dat er in hun waardeketens geen misstanden plaatsvinden in lijn met voornoemde OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Heeft u een analyse gemaakt rondom de IMVO-risico’s in Oman? Zo nee, bent u bereid een dergelijke analyse uit te voeren en daarbij alle 6 de stappen die zijn vastgesteld in de OESO richtlijnen te doorlopen?
Conform de motie Boucke (D66) en Kröger (GroenLinks) dd. 20 april 20222 werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan een IMVO-risicoanalyse voor waterstof importketens. Oman is één van de zeven landen die daarin als voorbeeld wordt meegenomen. De uitkomst van dit onderzoek zal begin 2023 met de Tweede Kamer worden gedeeld.
De zes stappen van de OESO-richtlijnen zijn bedoeld als werkwijze voor bedrijven om de mensenrechten en milieurisico’s in hun keten in kaart te brengen. De groene waterstofhandel moet nog op gang komen en dus ook de specifieke waardeketens tussen bedrijven. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij deze stappen vanaf het begin doorlopen. Voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid kunnen bedrijven terecht bij het IMVO-steunpunt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Heeft u erop toegezien dat Havenbedrijf Rotterdam, dat een joint venture heeft met de overheid van Oman voor de ontwikkeling en exploitatie van de haven van Sohar in het noorden van Oman, alle zes de stappen van de OESO richtlijn rond IMVO heeft doorlopen / doorloopt? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te zorgen dat het havenbedrijf die alsnog doet?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. De Nederlandse ambassade in Oman heeft regelmatig contact met de Haven van Sohar over hun activiteiten in de breedste zin van het woord. IMVO is onderdeel van deze gesprekken. Ook heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de noodzaak en het belang van IMVO geagendeerd tijdens haar bezoek aan de haven van Sohar in maart jl.
Kunt u dit project benutten voor intensivering van de dialoog met Oman over mensenrechten en milieu? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De intentieverklaring versterkt de reeds goede bilaterale betrekkingen met Oman. Deze onderwerpen zijn al onderdeel van de brede dialoog die Nederland heeft met Oman, waarin Nederland in bilaterale en multilaterale contacten ook de mensenrechtensituatie bespreekt en zoekt naar mogelijkheden tot samenwerking voor verbetering. Zo kwam dit ook ter sprake in oktober jl. tijdens de jaarlijkse hoogambtelijke consultaties tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken van Nederland en Oman.
Bent u bereid om mensenrechten, milieu en arbeidsrechten integraal op te nemen in toekomstige contracten rondom groene waterstof? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat geïmporteerde groene waterstof ook duurzaam is op het vlak van milieu en mensenrechten. De overheid sluit echter geen contracten voor de import van groene waterstof; bedrijven doen dat. Zoals eerder aangegeven, verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. De IMVO-risicoanalyse die op dit moment wordt uitgevoerd (zie het antwoord op vraag 10) gaat bedrijven daarbij helpen.
Als het gaat om toekomstige MoU over waterstof, dan zal Nederland voorstellen om in de tekst te verwijzen naar de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties en het belang benadrukken van lokale duurzame impact van waterstofprojecten.
Het bericht ‘Don’t download Qatar World Cup apps, EU data authorities warn’ |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Don’t download Qatar World Cup apps, EU data authorities warn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat deze twee applicaties zonder enige privacy- of veiligheidswaarschuwing downloadbaar zijn in de gangbare appstores, terwijl Europese data-autoriteiten waarschuwen voor de gevaren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Tech-experts betitelen de apps al als «spyware», ziet u daarom kans spoedig met Google en Apple in gesprek te gaan over de wenselijkheid dat zij deze applicaties vrijelijk in hun appstores aanbieden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Duitse, Franse en Noorse overheden hebben zich al op waarschuwende toon uitgesproken over de app, bent u daar ook toe bereid?
Ja, op het moment dat een app risico’s oplevert voor de privacy en veiligheid ben ik er zeker toe bereid om daarvoor te waarschuwen. Ik adviseer burgers dan ook om het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op te volgen.
Het is goed dat de AP en vier van haar Europese collega’s (de Duitse, Franse, Noorse en Deense toezichthouders) waarschuwen voor de risico’s van het downloaden van de «WK-apps». Zij wijzen erop dat de apps waarschijnlijk informatie over gebruikers verzamelen zonder dat gebruikers hiervan op de hoogte zijn. Dat is ook de rol van een toezichthouder.
Ik zie geen aanleiding om in aanvulling op de boodschap van de toezichthouders als kabinet hierover in gesprek te gaan met Google en Apple. Ook gezien het feit dat het WK voor Nederland inmiddels voorbij is. Waar het vooral om gaat is dat iedereen zich bewust is van de risico’s van het gebruik van die apps. Dat is een keuze die iedereen voor zichzelf moet maken en ik vind het zinvol dat de toezichthouders daarover voorlichting geven.
Het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kan de Kamer alle schriftelijke stukken krijgen van de afgelopen drie jaar, hoe dan ook genaamd en in welke vorm dan ook, terzake van het World Economic Forum en (de samenwerkingsverbanden tussen) het Ministerie van Financiën, alles in de ruimste zin, met betrekking tot het «Digital Currency Governance Consortium»1?
Kan de Kamer alle schriftelijke stukken krijgen van de afgelopen drie jaar, hoe dan ook genaamd en in welke vorm dan ook, terzake van het World Economic Forum en (de samenwerkingsverbanden tussen) het Ministerie van Financiën, alles in de ruimste zin, met betrekking tot het «Digital Currency Governance Consortium»2
De enige schriftelijke stukken in het kader van het verzoek waarover het Ministerie van Financiën beschikt, hebben betrekking op een door het Ministerie van Algemene Zaken verzocht advies over de deelname van Koningin Máxima in haar hoedanigheid van «speciale pleitbezorger» van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor Inclusieve Financiering voor Ontwikkeling (UNSGSA) aan de stuurgroep van het Digital Currency Governance Consortium.
In reactie daarop heeft mijn ambtsvoorganger in 2020 aan de Minister-President gemeld geen bezwaren te zien tegen de deelname van de Koningin aan deze stuurgroep. Daarnaast beschikt het Ministerie van Financiën over spreekpunten voor één van de bijeenkomsten van het Digital Currency Governance Consortium, opgesteld door het VN-secretariaat van Koningin Máxima.
Conform het staande beleid hieromtrent zal het kabinet de betreffende documenten niet met uw Kamer delen. Het beraad tussen een Minister en de Koningin dient in vertrouwelijkheid te kunnen plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor de uitwisseling tussen bewindspersonen over een kabinetsstandpunt. Tenslotte betreft het interne documenten van een internationale organisatie.
Voor een algemene toelichting over de toepassing van de ministeriële verantwoordelijkheid inzake de nevenfunctie van Koningin Máxima wordt verwezen naar de brief van de Minister-President van 9 september 2019 en de vastgestelde lijst van vragen en antwoorden van 15 oktober 2019.3
Het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Kan de Kamer alle schriftelijke stukken krijgen van de afgelopen drie jaar, hoe dan ook genaamd en in welke vorm dan ook, terzake het World Economic Forum en (de samenwerkingsverbanden tussen) het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, alles in de ruimste zin, met betrekking tot de «Global Coalition for Value in Healthcare»?1
Bijgaand doe ik u de gevraagde informatie toekomen met betrekking tot de Global Coalition for Value in Healthcare.
Voor het openbaar maken van de gevraagde gegevens heb ik toestemming moeten vragen aan het WEF, omdat de vergaderstukken vertrouwelijk zijn gedeeld. Het WEF heeft laten weten dat persoonsgebonden gegevens en in vertrouwen verstrekte bedrijfsgegevens in verband met de Swiss Data Protection Act niet kunnen worden vrijgegeven. Derhalve zijn de stukken geanonimiseerd.
De actuele stand van zaken rond de Global Coalition for Healthcare zijn te lezen op de website van initiatief. (https://initiatives.weforum.org/global-coalition-for-value-in-healthcare/global-innovation-hub).
Het voorop stellen van het bedrijfsbelang van slachthuizen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gelezen over de handhavingsrapporten die Stichting Animal Rights via een procedure in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) opvroeg, waarin ernstige overtredingen staan beschreven die hebben plaatsgevonden bij een slachthuis in Twello, waaronder het snijden in een dier dat nog bij bewustzijn was, het onderbrengen van kreupele dieren in een zodanig te klein hok dat liggen zonder vertrapt te worden onmogelijk was en het illegaal onverdoofd slachten van een dier?1
Ja.
Erkent u dat het feit dat deze ernstige overtredingen hebben plaatsgevonden terwijl er een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij stond te kijken, het ergste doen vermoeden voor het lot van dieren op momenten dat er geen toezichthouder naast staat?
Elk incident waarbij dierenwelzijn in het geding is, is er een te veel. Slachthuizen dragen hiervoor primair de verantwoordelijkheid. De NVWA houdt toezicht op het slachtproces. Dit houdt in dat de aandacht van de toezichthoudend dierenarts gericht wordt op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts niet op alle plekken tegelijkertijd aanwezig is. Er worden ook andere methoden om toezicht te houden ingezet, zoals cameratoezicht. Dierenartsen van de NVWA zien als het als hun opdracht en hun moreel gevoelde plicht om erop toe te zien dat het dierenwelzijn wordt gewaarborgd. In deze specifieke casus is door de toezichthoudend dierenarts ter plaatse handhavend opgetreden, wat heeft geresulteerd in een bestuurlijke boete aan de exploitant.
Wat vindt u van het verweer van de slachthuiseigenaar dat hij geen ruimte of tijd heeft om zieke en niet-transportwaardige dieren apart te huisvesten, waarmee hij duidelijk maakt dat hij niet van plan is zich aan de wettelijke voorschriften te gaan houden?
Ik vind dit niet acceptabel. Het slachthuis is wettelijk verplicht een procedure te hebben voor de beoordeling van dieren bij aankomst. Hierin staat ook beschreven wat voor maatregelen de exploitant neemt bij afwijkingen. Het betreffende slachthuis is hier onvoldoende serieus mee omgegaan en heeft niet direct die maatregelen genomen die nodig zijn om herhaling van de overtreding te voorkomen.
Waarom is dit slachthuis nog niet gesloten?
Momenteel vindt in dit slachthuis geen slacht plaats vanwege een brand in het voorjaar van 2022. Bij het hervatten van het slachtproces ziet de NVWA er strikt op toe dat aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Gezien het recente verleden van dit slachthuis vindt deze beoordeling plaats tegen het recent vernieuwde en zwaarste toezichtsregime, het verscherpte toezicht. De NVWA kan, als de situatie daar aanleiding toe geeft, de erkenning van het slachthuis schorsen of intrekken. Ik steun de ambitie van de NVWA die gericht is op strikte handhaving als de situatie daarom vraagt.
Zijn de eigenaar en de transporteur van de niet-transportwaardige, ofwel kreupele, dieren beboet? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de transporteur en de veehouder heeft de NVWA handhavend opgetreden conform het interventiebeleid. Er is een rapport van bevindingen opgemaakt voor de transporteur en een schriftelijke waarschuwing voor de veehouder. Dit rapport van bevindingen vormt de grondslag voor het opleggen van een bestuurlijke boete.
Hoeveel geiten en schapen worden er jaarlijks geslacht bij dit slachthuis? Hoeveel daarvan worden onverdoofd geslacht?
In de periode van 2018 tot en met 2021 zijn er variërend tussen de 73.265 en 135.560 dieren per jaar geslacht bij dit bedrijf. Daarvan zijn het jaar 2018 achthonderd dieren onbedwelmd geslacht, en in de jaren daaropvolgend zijn er in totaal nog vier dieren onbedwelmd geslacht.
Kunt u bevestigen dat bij dit slachthuis vaker (ernstige) overtredingen zijn vastgesteld?
Ja. Uit de inspectieresultaten van de NVWA blijkt dat de NVWA in de periode 2018 tot medio 2021 meerdere overtredingen heeft geconstateerd die geleid hebben tot interventies. De NVWA controleert, spreekt aan en geeft waar nodig aanwijzingen voor de bedrijfsvoering en handhaaft volgens het interventiebeleid.
Klopt het dat er jaarlijks meerdere schriftelijke waarschuwingen worden gegeven aan dit slachthuis vanwege overtredingen van hygiëneregels, maar dat dit nooit resulteert in boetes?
De NVWA handhaaft conform het interventiebeleid. Of een specifieke maatregel wordt opgelegd hangt af van de ernst van de overtreding, en het tijdsbestek waarbinnen een eventuele herhaling van deze overtreding optreedt. Daarnaast geldt dat niet iedere volgende overtreding op het gebied van hygiëne als een herhaling kan worden beschouwd, omdat een ander wetsartikel kan zijn overtreden. Het kan dus voorkomen dat er meerdere schriftelijke waarschuwingen worden opgelegd en deze niet automatisch, bij een andere overtreding, tot een bestuurlijke boete leiden. Zie verder het antwoord op vraag 4. Hier kan van worden afgeweken als bedrijven in korte tijd meerdere herhaalde overtredingen begaan en de voorgeschreven interventies onvoldoende zijn. Indien nodig schroomt de NVWA niet deze mogelijkheid in te zetten.
Herinnert u zich de undercoverbeelden uit dit slachthuis die vorig jaar naar buiten werden gebracht, waarop te zien was hoe dieren werden voortgedreven door hun staart omhoog te trekken of om te draaien en hoe angstige dieren die ontsnapten aan de slachters, werden getrapt en opnieuw moesten worden gevangen?2
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er een handhavingsverzoek nodig was, gevolgd door een bezwaarprocedure, voordat er een boete werd opgelegd voor deze overtredingen?
In deze zaak is bij de heroverweging van het handhavingsverzoek in bezwaar gebleken dat er niet overeenkomstig het interventiebeleid is gehandhaafd. Dit heeft ertoe geleid dat in bezwaar de overtreding opnieuw is getoetst aan het interventiebeleid en er alsnog een bestuurlijke boete is opgelegd.
Vindt u dat een boete van 2.500 euro voor het bij bewustzijn villen van een geit in verhouding staat tot het leed dat dit dier is aangedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat vindt u dan wel passend?
Ik kan me de roep om hoge boetes voor dit type overtredingen gevoelsmatig goed voorstellen. Ook al kan een boete achteraf, hoe hoog dan ook, nooit het leed wegnemen dat een dier is aangedaan. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke punitieve sanctie, gericht op bestraffing door leedtoevoeging bij de dader. Bij het opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte ervan is de NVWA gebonden aan de wettelijke kaders, in dit geval het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, en aan de eisen van doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikwekkendheid. De regelgeving voorziet voor categorieën van beboetbare gedragingen in de hoogte van de op te leggen boete. Indien de ernst van een overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, kan in plaats van bestuurlijke handhaving worden gekozen voor strafrechtelijke vervolging. Uit de evaluatie van de Wet dieren uit 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1139) kwam naar voren dat het sanctiemaatregelenpakket van de Wet dieren op zich afdoende is. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols. Zoals door mijn ambtsvoorganger aangekondigd, is dit jaar een aanvullend separaat onderzoek gestart naar de effecten van de bestuurlijke boetes onder Wet dieren. Ik verwacht het eindrapport binnenkort te ontvangen. Ik zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten, en mijn eventuele vervolgstappen.
Bent u nog steeds van mening dat consumenten moeten weten waar hun voedsel vandaan komt?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om eerlijke informatie over voedsel aan de consument te geven. Ten aanzien van waar het voedsel vandaan komt is voor bepaalde voedselproducten het land van herkomst verplicht. Dit is geregeld in het Warenwetbesluit Informatie Levensmiddelen en is gebaseerd op de Europese verordening (EU) nr. 1169/2011. Daarnaast vind ik het belangrijk dat consumenten ook eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken. In de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd, werk ik mijn inzet hiertoe uit.
Kunt u uitleggen waarom u in hoger beroep bent gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank die oordeelde dat de namen van 43 slachthuizen, waar in de afgelopen jaren overtredingen zijn geconstateerd, openbaar moeten worden gemaakt?3
In de onderliggende uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2021 is een aantal overwegingen opgenomen waar de NVWA, door het instellen van hoger beroep tegen deze uitspraak, duidelijkheid over wil krijgen van de hoogste bestuursrechtelijke instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Om die reden is hoger beroep ingesteld.
De gronden van het hoger beroep richtten zich onder meer op het al dan niet aanleveren van contextinformatie bij de openbaarmaking van inspectieresultaten, wel of geen onevenredige benadeling van slachthuizen door het publiceren van verouderde inspectieresultaten die zagen op inmiddels verbeterde – en daarmee niet meer bestaande – onregelmatigheden en het al dan niet meenemen van dierenrechtenactivisme bij de afweging om de namen van de slachthuizen openbaar te maken. Om deze vragen beantwoord te krijgen is ervoor gekozen om hoger beroep in te stellen.
Kunt u uitleggen waarom horecabedrijven die een onvoldoende halen bij NVWA-inspectieresultaten wel met naam- en adresgegevens op de NVWA-website worden gezet en slachthuizen niet?4
Vanaf 1 september 2020 publiceert de NVWA op haar website van alle in de horeca uitgevoerde inspecties de bevindingen met als doel een overzicht van de stand van de voedselveiligheid.5 De inspecties die zijn uitgevoerd zijn opgedeeld in drie categorieën, te weten: juiste omgang met voedsel, hygiëne en ongediertewering. Aan deze categorieën wordt een resultaat gehangen: voldoet, voldoet niet, geen inspectiegegevens bekend. De inspectieresultaten worden, met vermelding van de naam van de horecaonderneming, gepubliceerd. Er worden dus niet alleen onvoldoende resultaten gepubliceerd; ook voldoende resultaten worden bekendgemaakt.
Daarnaast publiceert de NVWA vanaf januari 2019 op haar website elk half jaar de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen met permanent toezicht.6 Hierbij kan worden ingezien hoe alle roodvleesslachthuizen scoren op de thema’s diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Per thema kan worden bekeken hoeveel schriftelijke waarschuwingen, niet vaststaande boetewaardige overtredingen en vaststaande boetewaardige overtredingen er geconstateerd dan wel opgelegd zijn. De 20 grote roodvlees-slachthuizen met permanent toezicht zijn goed voor 90 procent van de slacht in Nederland. Ook deze inspectieresultaten worden inclusief de naam van het betrokken slachthuis bekend gemaakt. Het betreft dus niet slechts geanonimiseerde inspectieresultaten.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u van mening bent dat iedereen moet weten waar zijn eten vandaan komt, maar niet als dit het bedrijfsbelang van slachthuizen schaadt?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Waar in de begroting voor 2023, of in welke beleidsnota, kan deze kanttekening worden teruglezen?
Zoals ik bij vraag 12 heb aangeven werk ik mijn inzet waarbij de consumenten eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken nog uit in de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd.
Herinnert u zich dat u eerder stelde dat de consument «een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen, zelf kennis van zaken op mag doen» als het gaat om de dagelijkse realiteit voor dieren?5
In het plenaire debat over dieren in de veehouderij van 24 januari 2019 heeft mijn voorganger aangegeven dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een taak heeft om het dierenwelzijn te borgen maar daarnaast heeft de consument ook een plicht om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen en zelf kennis van zaken op te doen. Ik wil de consument daarbij helpen zodat deze gezonde en duurzame voedselkeuzes, met aandacht voor dierenwelzijn en milieu, kan maken, zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Betekent dit dat een consument die aan zijn plicht wil voldoen om zelf te onderzoeken hoe het is gesteld met de dagelijkse realiteit voor dieren, zelf via een procedure in het kader van de Wet open overheid (Woo) alle inspectierapporten per slachthuis en per veehouderijlocatie moet gaan opvragen? Zo nee, hoe gaat u dit dan regelen?
Voedsel in Nederland is in het algemeen veilig. De verantwoordelijkheid voor een hygiënische productie van voedsel, voor de diergezondheid en voor het dierenwelzijn daarbij ligt primair bij de producerende bedrijven. De NVWA ziet hierop toe. Voor de transparantie van de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen verwijs ik naar het antwoord op vraag 14. De consument mag op dit stelsel van voedselveiligheid vertrouwen, en heeft daarbij ook zelf een verantwoordelijkheid voor de aankoop, en het hygiënisch bewaren en bereiden van voedsel.
Kunt u deze vragen één voor één en vóór het debat over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Scheepsbouwer IHC zet kroonjuweel in etalage’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat scheepsbouwer IHC de winstgevende dochteronderneming IQIP te koop heeft gezet?1
Welke invloed heeft de ontwikkeling bij IHC op de toekomst van de Nederlandse maritieme sector en welke invloed heeft deze ontwikkeling op het verminderen van strategische kwetsbaarheden?
Zoals ook in 2020 aan u in de «Kamerbrief over de bijdrage van de Staat aan de continuïteit van het bedrijf IHC» met kenmerk DGBI / 20128391, vermeld, heeft Royal IHC een belangrijke rol in het maritieme ecosysteem vanwege de hoogwaardige technologische kennis en kunde.
Bent u in gesprek met de maritieme sector om eventueel verlies van cruciale kennis en kunde binnen de Nederlandse maritieme industrie op te vangen alvorens deze verloren gaat (door bijvoorbeeld gedwongen verkoop)? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan?
Ik ben continu in gesprek met de maritieme sector over ontwikkelingen in de sector waarbij ook aandacht is voor de kennispositie. Daarnaast ben ik voornemens om samen met de sector een sectoragenda voor de maritieme maakindustrie op te stellen, zoals verwoord tijdens de begrotingsbehandeling EZK op 22 en 23 november jongstleden en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15.
Meer specifiek ben ik in gesprek met Royal IHC over de situatie bij het bedrijf, waarbij ook de mogelijke verkoop van IQIP aan de orde komt.
In hoeverre zorgt de participatie van de overheid in IHC ervoor dat de overheid invloed kan uitoefenen op het beleid ten aanzien van de verkoop van IQIP?
De Staat is geen aandeelhouder in IHC. Bij de steunoperatie in 2020 heeft de Staat wel invloed bedongen op de verkoop van IQIP. Hoe ver deze invloed reikt, betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie die derhalve niet gedeeld wordt.
Is het correct dat met de opbrengsten van IQIP een deel van de schuldenlasten wordt verlaagd, zoals gesteld in het artikel? Zo ja, door welke schuldenlast (overheid en/of privaat) ziet IHC zich genoodzaakt IQIP te koop aan te bieden? Worden daarmee ook schulden bij de overheid afgelost?
Royal IHC is een privaat bedrijf. Het is derhalve niet aan de overheid om financiële en/of bedrijfsinformatie van een privaat bedrijf openbaar te maken. Voor zover het aflossingen van Royal IHC aan de Staat betreft zullen deze openbaar worden gemaakt door de rapportages van Atradius Dutch State Business en via de Rijksbegroting.
Kunt u een overzicht geven van de uitstaande schulden van IHC bij de Nederlandse overheid en kunt u dat overzicht uitsplitsen naar o.a. garanties, (lang)lopende leningen en liquiditeitsproducten? Kunt u bovendien een overzicht geven van additionele steun via de subsidie mobiliteitssector die IHC heeft ontvangen? Indien dit niet openbaar kan, kunt u de Kamer hierover dan vertrouwelijk informeren?
Op dit moment heeft Atradius Dutch State Business voor 107 miljoen euro aan verplichtingen uitstaan op Royal IHC. Dit is inclusief een achtergestelde lening van 67 miljoen euro. Het Ministerie van EZK heeft 73 miljoen euro aan verplichtingen uitstaan. Dit bestaat voor 68 miljoen euro aan garanties via de GO-regeling plus een achtergestelde lening van 5 miljoen euro.
Daarnaast heeft Royal IHC (als verzekerde) ook verzekeringspolissen bij de Export Krediet Verzekering (EKV) gerelateerd aan diens afnemers. Het gaat hier bijvoorbeeld om koperskredieten en fabricagerisico. De exposure van Royal IHC bij Atradius Dutch State Business voor financieringen van transacties bedraagt 1.847 miljoen euro. Dit is het risico dat Atradius Dutch State Business loopt op de debiteuren/kopers van de transacties van Royal IHC. Van het obligo heeft 877 miljoen euro betrekking op lopende polissen en 970 miljoen euro op dekkingstoezeggingen.
De subsidieregeling R&D Mobiliteitssectoren (RDM) is in 2021 eenmalig opengesteld. Er zijn acht projecten geselecteerd, waarvan er drie onder het thema maritiem vallen. Royal IHC neemt als partner deel aan twee van deze drie maritieme projecten. Dit betreffen de projecten MENENS (gericht op methanol als brandstof voor de scheepvaart) en SH2IPDRIVE (gericht op waterstof als energiebron voor de scheepvaart). Royal IHC heeft voor hun deelname aan deze twee projecten een subsidie van 1.640.645 euro ontvangen.
Kunt u ingaan op de risico’s en overwegingen van het in 2020 gekozen (en verhoogde) risicoprofiel, dat door de Algemene Rekenkamer wordt geraamd op 895,9 miljoen euro, waarmee het geen zekerheid is dat een faillissement alsnog wordt voorkomen?2 Erkent u bovendien dat dit scenario urgent wordt in het licht van berichtgeving over verdere verliezen, ontslagen en noodgedwongen verkoop van IQIP?
De risico’s en overwegingen van de steunoperatie uit 2020 zijn gecommuniceerd via de Kamerbrief «Kamerbrief over de bijdrage van de Staat aan de continuïteit van het bedrijf IHC» met kenmerk DGBI / 20128391. Genoemde redenen voor interventie waren de rol van Royal IHC in de maritieme industrie, de gemoeide werkgelegenheid en schadebeperking gezien de blootstelling van de Staat uit hoofde van exportkredietverzekering. De Staat is voortdurend in gesprek met de onderneming – en diens financiers.
Hoe beoordeelt u de levensvatbaarheid van IHC in het licht van huidige marktpotentieel en de positie van China binnen de maritieme sector?
Het is niet aan de Staat om een oordeel te verschaffen over de levensvatbaarheid van een privaat bedrijf.
Welk financieel risico loopt de staat op dit moment als IHC verder in de problemen komt?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat er gaat gebeuren met de IHC-werf in Krimpen aan den IJssel? In hoeverre zijn er kansen om deze werf te blijven benutten, bijvoorbeeld voor onze defensie-industrie?
De werf van Royal IHC in Krimpen aan den IJssel is tijdelijk «in slaapstand» gebracht. Wat er vervolgens met deze werf gaat gebeuren, is aan het bedrijf zelf.
De werf van Royal IHC in Krimpen aan den IJssel is een scheepshelling voor de bouw van nieuwe schepen. De bouw van marineschepen is daar in beginsel mogelijk, als deze op de scheepshelling passen. Onderhoud uitvoeren op een scheepshelling is echter niet mogelijk.
Acht u het belangrijk dat IQIP in Nederlandse of Europese handen blijft, specifiek in het kader van het beschermen van strategische belangen en het versterken van onze concurrentiepositie? Zo ja, hoe zet u zich hiervoor in?
De Nederlandse economie is een open economie, hetgeen onze concurrentiepositie, innovatie en welvaart ten goede komt.
Indien een overname of investering leidt tot risico’s voor de nationale veiligheid, beschikt het kabinet over maatregelen om deze risico’s te mitigeren, waaronder de Wet veiligheidstoets investeringen fusies en overnames (Wet vifo). IQIP valt in principe niet onder de werkingssfeer van de Wet vifo, zoals hierna wordt aangegeven bij het antwoord op vraag 13.
Bent u bereid om voordat IQIP verkocht wordt binnen het Nederlandse maritieme cluster te sonderen hoe de kennis en kunde binnen de sector het beste behouden kan worden?
In het eerste half jaar van 2023 wordt een sectoragenda voor de maritieme maakindustrie opgesteld, waarvan ook het behoud van de kennis en kunde van de sector onderdeel is.
Valt een eventuele verkoop van IQIP onder de werkingssfeer van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames?
Een eventuele verkoop van IQIP valt in principe niet onder de werkingssfeer van de Wet vifo. Onder de reikwijdte van de Wet vifo vallen vitale aanbieders en bedrijven die actief zijn op het gebied van dual-use technologie (technologie voor tweeledig gebruik in de zin van de EU Dual-Use Verordening (EUR2.021/821)). Dit is niet het geval bij IQIP.
Wordt deze ontwikkeling bij IHC meegenomen in de aangekondigde scenario-studie naar de invloed van China op de toekomstige Nederlandse maritiem-logistieke hubfunctie?
Nee, de ontwikkelingen bij de maritieme maakindustrie zijn niet meegenomen in de scenario-studie naar de Nederlandse maritieme-logistieke hub functie3. Onder deze functie wordt verstaan alles wat samenhangt met het vervoer, de opslag en de logistieke en maritieme dienstverlening – inclusief toegevoegde waarde logistiek – van goederen met een overzeese herkomst of bestemming. Het is het complex van logistieke functies rondom de belangrijkste maritiem-logistieke hub in ons land: de Rotterdamse haven. De scenario-studie is inmiddels afgerond en gepubliceerd.
Bent u bereid om samen met de maritieme sector een sectorspecifieke agenda te ontwikkelen voor de sector in bredere zin om de innovatieve aanjagersrol van bedrijven en werkgelegenheid zeker te stellen en de Kamer hierover begin 2023 te informeren?
Ik ben bereid samen met de sector een sectorspecifieke agenda te ontwikkelen, die in het bijzonder ook in zal gaan op de marinebouw. Daarbij zullen innovatie en werkgelegenheid worden meegenomen. Bij het opstellen en vervolgens uitvoeren van deze sectoragenda ligt een groot deel van de verantwoordelijkheid bij de sector zelf. Deze agenda zal ik rond de zomer met uw Kamer delen.
Het bericht ‘iPhone 14 kan vanaf nu noodoproepen sturen via satellieten’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «iPhone 14 kan vanaf nu noodoproepen sturen via satellieten»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar deze ontwikkeling? Juicht u het toe dat een dergelijke dienst op termijn ook in Nederland beschikbaar komt?
Wij kijken altijd naar nieuwe ontwikkelingen om de bereikbaarheid van hulpdiensten te verbeteren. Maar dat doen we wel vanuit de Nederlandse context. Dus ook rekening houdend met de uitstekende dekking die mobiele netwerken in Nederland hebben, waarbij iedere telefoon via elke provider met de 112-centrale kan bellen, ook als de eigen provider geen dekking heeft op de plek waar men zich bevindt. Op dit moment is moeilijk te zeggen of deze dienst een toegevoegde waarde heeft.
Zijn er andere initiatieven bij u bekend, die gebruikmaken van nieuwe technologieën, die ervoor kunnen zorgen dat betere communicatie met bijvoorbeeld hulpdiensten mogelijk is op plekken met slecht mobiel bereik?
Een voorwaarde om mobiel te kunnen communiceren, is dat er enig mobiel bereik is, via een van de Nederlandse providers. Bellen naar 112 via wifi is een recente ontwikkeling die een alternatief biedt als mobiele dekking binnenshuis te wensen over laat, hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 28 juni 2022.2
Wat vindt u ervan dat bij noodoproepen via deze nieuwe dienst in sommige gevallen eerst contact wordt gemaakt met Apple-callcenters? Wat zijn hiervan de mogelijke voor- en nadelen?
Deze noodoproepen gaan in eerste instantie via een Apple-contactcenter, als de alarmcentrale zelf geen SMS kan ontvangen. Dat is niet echt handig, nog afgezien van alle privacygevoelige informatie die soms moet worden uitgewisseld. Ook is niet zeker dat deze dienst in alle gevallen volledig gratis blijft voor de gebruikers en alarmcentrale, zoals de Europese regelgeving voorschrijft. Een ander mogelijk nadeel van deze dienst is dat bijvoorbeeld het telefoonnummer niet wordt doorgegeven.
Biedt deze ontwikkeling een kans voor Nederland om de gebrekkige bereikbaarheid van 112 in sommige gebieden te verbeteren?
Deze dienst biedt enkel een zeer eenvoudige oplossing voor wie buiten staat, met vrij zicht naar boven. Dus niet gehinderd door gebladerte, steile wanden of bebouwing. Je kunt namelijk enkel via SMS-berichten communiceren. Verder moet je je telefoon met de hand richten op een satelliet gedurende het verzenden of ontvangen van je SMS-bericht. Je telefoon geeft aan welke kant je op moet richten. Tijdens het verzenden moet je de satelliet met je telefoon blijven volgen. In dat opzicht verwacht ik niet dat deze dienst echt veel toevoegt aan de bereikbaarheid van 112 in Nederland.
Ziet u voor de overheid een rol weggelegd om dergelijke technieken te omarmen en te adapteren, zodat deze technieken ook publiek beschikbaar komen?
Zaken als de bereikbaarheid van 112 zijn zaken die we vooral op EU-niveau moeten oppakken. Het zou ook niet goed zijn om voorop te lopen bij een nieuwe ontwikkeling die slechts door één leverancier ondersteund wordt, vanwege de marktverstorende effecten daarvan.
Is al uitvoering gegeven aan de toezegging uit de brief2 over de uitvoering van de motie van de leden Inge van Dijk en Rajkowski over het ontsluiten van de «witte gebieden»3 en de motie van het lid Inge van Dijk c.s. over technologische alternatieven voor snel internet onderzoeken4 om te onderzoeken of er een centrale plek kan komen waar mensen melding kunnen doen van gebrekkige bereikbaarheid van 112?
Er is nog geen uitvoering gegeven aan het voornemen om te onderzoeken of er een centrale plek kan komen waar mensen melding kunnen doen van gebrekkige bereikbaarheid van 112. Het is de bedoeling om in de loop van 2023 het aangekondigde onderzoek op te pakken. De afgelopen tijd is prioriteit gegeven aan een ander onderdeel van de aangekondigde acties om de bereikbaarheid van 112 te waarborgen en verbeteren. Namelijk zeker stellen dat de ondersteuning van bellen via 4G («VoLTE») op orde komt. Dit is essentieel om ervoor te zorgen dat de voorgenomen afschakeling van 2G en 3G niet gaat leiden tot een verslechtering van de bestaande bereikbaarheid van 112. De Kamer had daar ook aandacht voor gevraagd tijdens het Commissiedebat Telecomraad van 31 mei jl. en er is toen toegezegd om daaraan te gaan werken. Met VoLTE kan bovendien een kleine verbetering in de bereikbaarheid van 112 worden bereikt. Er is aldus voor gekozen om de beschikbare capaciteit eerst in te zetten op het waarborgen van de bestaande bereikbaarheid van 112.
Nederlandse investeringen in een oliepijplijn in Oeganda met grote risico’s voor mens, dier en natuur |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat TotalEnergies nieuwe olievelden aan het boren is, in een natuurreservaat in Oeganda, met grote risico’s voor de natuur, wilde dieren en water- en voedselvoorziening van de lokale bevolking?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat TotalEnergies een 1.443 km lange oliepijplijn aanlegt naar de haven in Tanzania (de East African Crude Oil Pipeline (EACOP)), om de olie uit het natuurreservaat naar de rest van de wereld te kunnen krijgen?2
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat het aanleggen van de oliepijplijn tot nu toe gepaard is gegaan met onder andere landroof, intimidatie van de lokale bevolking en natuurschade?
Het kabinet maakt geen eigen appreciatie van de gevolgen van dit project, maar stimuleert partners wereldwijd om sociale- en milieugevolgen van infrastructuurinvesteringen systematisch in kaart te brengen en te adresseren aan de hand van een milieu en sociale effectrapportage (m.e.r.). Nederland financiert de Commissie Milieueffectrapportage (m.e.r.) om in ontwikkelingslanden de kwaliteit van m.e.r. rapporten te beoordelen, m.e.r. systemen te verbeteren en m.e.r. capaciteit op te bouwen. De Commissie m.e.r. heeft op verzoek van de Oegandese National Environmental Management Authority de milieu en sociale effectrapportage van EACOP beoordeeld en concludeerde dat diverse zorgpunten in de rapportage onvoldoende belicht en geadresseerd zijn.3
Kunt u bevestigen dat de bouw van de pijplijn het leefgebied van wilde dieren zoals chimpansees en leeuwen verwoest?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw standpunt over het feit dat 120.000 mensen moeten verhuizen om plaats te maken voor de pijplijn en de kostbare landbouwgrond die de lokale bevolking hard nodig heeft voor haar zelfvoorziening, wordt opgeslokt door de fossiele pijplijn?3
In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) ondernemen. Dit betekent onder meer dat zij voorafgaand aan een investering, zoals een pijpleiding, de risico’s in kaart brengen voor mens en milieu, zoals het verhuizen van mensen, en deze risico’s voorkomen of mitigeren. Als er mensen negatief getroffen zijn door de investering dan moet het bedrijf in kwestie een klachtenmechanisme hebben waar de getroffenen terecht kunnen om herstel te verkrijgen. Het kabinet kan geen uitspraken doen over of TotalEnergies op de juiste wijze gepaste zorgvuldigheid heeft toegepast, aangezien het kabinet hierop geen toezicht houdt.
Hoeveel waarde wordt er op de hierboven beschreven manieren aan Oeganda onttrokken?
Het kabinet heeft hier geen zicht op.
Kunt u bevestigen dat protesten tegen de pijplijn meteen de kop in worden gedrukt en activisten worden gearresteerd en gevangengezet? Hoeveel protesteerders zijn er tot nu toe al opgepakt in Oeganda?
Op 4 oktober 2022 zijn er 9 mensen gearresteerd die protesteerden tegen de EACOP pijpleiding en die voorstander zijn van de resolutie van het Europees Parlement5. Volgens de woordvoerder van de politie in Kampala hadden de demonstranten geen autorisatie verkregen. Zij zijn aangeklaagd voor het aanzetten tot geweld en illegale samenscholing en zijn op borgtocht vrijgelaten6. Op 14 december 2022 zijn de 9 demonstranten voor een rechtbank in Kampala verschenen, waar zij geïnformeerd werden dat hun rechtszaak waarschijnlijk op 20 februari 2023 zal beginnen7.
Deelt u de analyse dat de 34.3 miljoen ton kg CO2 die de pijplijn per jaar zal uitstoten strijdig is met de klimaatdoelen van Parijs, vooral gezien het feit dat 65% van de concessie in handen is van een Frans bedrijf en dus niet toegerekend zou moeten worden aan Oeganda?
Op basis van de bevindingen van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) deelt het kabinet de analyse dat voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden en fossiele infrastructuur geen ruimte bestaat onder het 1,5°C scenario. Het kabinet ziet het dilemma van Oeganda, dat als lage-inkomensland zelf relatief weinig bijdraagt aan klimaatverandering en in exploitatie van fossiele voorraden kansen ziet om te kunnen investeren in economische ontwikkeling. Het kabinet speelt daarop in door Oeganda te helpen bij het aantrekken van investeringen in toegang tot hernieuwbare energie.
Klopt het dat de Deutsche Bank haar financiering van de oliepijplijn heeft stopgezet nadat klimaat- en mensenrechtenorganisaties hun zorgen hadden geuit?
Volgens een bericht van Reuters van 16 mei 2022 verleent de Deutsche Bank geen financiering aan de pijpleiding.8 In het artikel wordt niet aangegeven welke redenen de Deutsche Bank hiervoor heeft.
Deelt u de mening dat andere investeerders hun investeringen ook terug zouden moeten trekken? Zo nee, hoeveel schade aan klimaat, milieu, biodiversiteit, dierenlevens en mensenrechten vindt u aanvaardbaar?
Het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen en investeerders dat zij gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen en UNGP-s toepassen, als zij investeren in bedrijven zoals bijvoorbeeld TotalEnergies. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Daarnaast heeft de Nederlandse financiële sector in 2019 een commitment uitgesproken om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Het kabinet verwacht van de ondertekenaars van het commitment dat zij ambitieus invulling geven aan de op te stellen actieplannen met doelstellingen voor CO2-reductie van hun beleggingen en leningen, en dat financiële instellingen bij het opstellen hiervan uitgaan van een 1,5°C scenario. De precieze invulling van het beleggingsbeleid is echter de verantwoordelijkheid en keuze van de financiële instellingen zelf. Dit geldt ook voor de beslissing in welke bedrijven financiële instellingen investeren
Wat is uw standpunt over feit dat dat 23 Nederlandse financiële instellingen, waaronder pensioenfondsen ABP, BPL, PMT en PFZW, verzekeraars AEGON en Allianz en de ABN AMRO bank, investeren in TotalEnergies en ze daarmee dus beleggen in mensenrechtenschendingen, milieuvervuiling, klimaatverandering en mogelijk ecocide?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dat de Nederlandse financiële instellingen voldoende zicht hebben op de risico’s (en hun omvang) die deze beleggingen met zich meebrengen voor hun eigen weerbaarheid en hun omvang?
Financiële instellingen zijn in het algemeen wettelijk verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s.9 Ook duurzaamheidsrisico’s kunnen voor financiële ondernemingen materieel zijn. Zoals de Minister van Financiën ook in haar beleidsagenda voor duurzame financiering schrijft, is het van belang dat financiële ondernemingen duurzaamheidsrisico’s op goede wijze identificeren en beheersen. Dit is van belang voor de financiële stabiliteit, zorgt ervoor dat financiële instellingen hun maatschappelijke rol kunnen blijven vervullen en de transitie naar een duurzame economie kunnen blijven financieren.
Uit het rapport «Op weg naar een duurzame balans» van DNB blijkt dat financiële instellingen zich bewust zijn van duurzaamheidsrisico’s, maar dat zij deze risico’s nog maar beperkt meenemen in hun kernprocessen. Het kabinet vindt het van belang dat alle financiële instellingen een adequate inbedding van duurzaamheidsrisico’s in de risicobeheercyclus kennen. Het kabinet heeft echter geen inzicht in individuele risicoanalyses van Nederlandse financiële instellingen.
Wat zijn volgens de Nederlandse financiele instellingen de risico’s in verschillende scenario’s en zijn deze risico’s integraal ingeschat?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is de omvang van deze risico’s en waar baseert u uw reactie op?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw standpunt over het feit dat slechts één verzekeraar een onderzoek startte naar de mensenrechtenschendingen in Oeganda?
Verzekeraars behoren gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s toe te passen en zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor de afwegingen die zij daarbij maken. De verzekeraars behoren over deze afwegingen te rapporteren.
Bent u bereid om bij Nederlandse investeerders erop aan te dringen uit TotalEnergies te stappen?
Nee, het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen en investeerders dat zij gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s toepassen. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Financiële instellingen en investeerders maken echter hun eigen afweging over welke investeringen zij doen. Nederlandse investeerders maken dus ook een eigen afweging of zij in TotalEnergies investeren. Berichtgeving over negatieve gevolgen van een investering kan aanleiding geven tot aanvullend onderzoek en eventuele mitigerende acties bij investeerders.
Hoe kan het dat Nederlandse financiële instellingen nog steeds in controversiële projecten van olie- en gasbedrijven investeren, terwijl de Minister van Financiën al jaren zegt dat niet-bindend beleid met niet-afrekenbare doelstellingen voldoende zou moeten zijn om financiële instellingen op het juiste pad te brengen?
Het is mij niet duidelijk aan welke uitspraak u refereert. Het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen gepaste zorgvuldigheid wanneer zij investeren in projecten.
Ondanks goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, is uit evaluatie gebleken dat beleid vooral gericht op vrijwillige maatregelen onvoldoende effectief was. Om die reden is het IMVO-beleid aangepast en wordt ingezet op een doordachte mix van vrijwillige en verplichtende maatregelen, met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting10. In het coalitieakkoord is vervolgens de afspraak opgenomen dat het kabinet EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van EU-regelgeving. Over de uitvoering van deze afspraak bericht het kabinet uw Kamer geregeld.
Gezien het feit dat het kabinet van financiële instellingen verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen, maar financiële instellingen blijven investeren in bedrijven die mensenrechten en dierenwelzijn niet respecteren en fossiel activiteiten blijven uitvoeren, deelt u de mening dat het tijd wordt om dwingende maatregelen op te leggen aan financiële instellingen?
Op 1 december 2022 is er op het Commissievoorstel voor een due diligence richtlijn (CSDDD) een Raadspositie vastgesteld in de Raad voor Concurrentievermogen. Nederland heeft tot het einde van de onderhandelingen in de Raad gepleit voor volledige en verplichte opname van de financiële sector in de richtlijn, om recht te doen aan de hefboomfunctie van deze sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen. In de onderhandelingen over deze Raadspositie is op het laatste moment echter de toepassing van de verplichtingen op klantrelaties van financiële instellingen optioneel gemaakt voor de lidstaten en dit kon op voldoende steun rekenen binnen de Raad. Op verzoek van de Vaste Kamer Commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is uw Kamer onlangs met een Kamerbrief geïnformeerd over deze uitkomst en de te zetten stappen na de vaststelling van de raadspositie11.
Naast de Europese richtlijn loopt een nationaal traject voor IMVO-wetgeving. Op 1 november 2022 is het initiatiefvoorstel Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen12 opnieuw ingediend in de Tweede Kamer, na advisering door de Raad van State. Dit initiatiefvoorstel zou ook van toepassing zijn op financiële instellingen. Naar aanleiding van de indiening van het initiatiefvoorstel wordt door het kabinet te bezien of samen met de initiatiefnemers tot een gedragen wetsvoorstel gekomen kan worden.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse pensioenfondsen niet onder de Europese IMVO-richtlijn zullen vallen omdat zij minder dan 500 werknemers tellen?
Gezien het feit dat Nederlandse pensioenfondsen nog steeds in bedrijven zoals TotalEnergies investeren, deelt uw de mening dat het cruciaal is dat zij wel onder IMVO-wetgeving gaan vallen?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven, met een internationale waardeketen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de internationale kaders, de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, ongeacht of zij onder aanstaande IMVO-wetgeving vallen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 18, heeft Nederland tot het einde van de onderhandelingen in de Raad over de CSDDD gepleit voor volledige en verplichte opname van de financiële sector in de richtlijn, om recht te doen aan de hefboomfunctie van deze sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen. Hoe de financiële sector onder Europese en nationale IMVO-wetgeving komt te vallen wordt momenteel bezien.
Bent u bereid om de dwingende maatregelen die opgenomen zullen worden in de nationale IMVO-wet ook te laten gelden voor financiële instellingen die minder dan 500 werknemers hebben?
Zie vraag 18.
Aan welke landen zal de olie uit de oliepijplijn verkocht worden? Zal Nederland ook olie afnemen uit dit gebied?
De oliepijplijn moet nog aangelegd worden. Volgens de planning van EACOP zal de eerste olie pas in 2025 gewonnen worden. Het kabinet heeft geen informatie aan wie de olie verkocht zal worden.
Kunt u uitsluiten dat van alle olie die hier zal worden gewonnen, de meest laagwaardige olie (terug) naar Afrika zal gaan? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze oliepijplijn vooral bedoeld is voor andere landen?
Zie antwoord vraag 22.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het uitbreiden van de IMVO-verordening naar financiële instellingen die minder dan 500 werknemers hebben?
Als u refereert aan de Europese richtlijn op het gebied van IMVO, verwijs ik u graag naar de Kamerbrief van 22 november 2022 (Kamerstuk 2022Z22814 13) waarin is aangegeven dat Nederland in overeenstemming met het BNC-fiche om onderbouwing heeft gevraagd voor de positie van de financiële sector in het Commissievoorstel. Voor de laatste stand van zaken verwijs ik u graag naar de Kamerbrief over de vaststelling van de Raadspositie met betrekking tot de Europese richtlijn die het kabinet op verzoek van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 16 december heeft toegestuurd.14
Bent u bereid zich uit te spreken tegen de bouw van de pijplijn?
Het kabinet respecteert en waardeert de soevereiniteit van Oegandese overheid om projecten te ontwikkelen, inclusief in de extractieve sectoren. Het kabinet verwacht daarbij dat door alle partijen, zowel de overheid als bedrijven geldende wet- en regelgeving en zorgvuldigheid met betrekking tot mens en milieu worden nagestreefd.
Bent u bereid de Oegandese autoriteiten aan te spreken op de arrestaties van Oegandese activisten die zich tegen de pijplijn verzetten?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten in Oeganda. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren in zowel EU-verband als bilateraal regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten.
Het kabinet verwacht dat de Oegandese autoriteiten de rechten van de verdachten naleven en iedereen een eerlijk proces krijgt en zal daar ook op aandringen. Nederland ondersteunt via verscheidene strategische partnerschappen verschillende organisaties die zich inzetten voor milieubehoud en het naleven van de rechten van milieu en mensenrechtenactivisten in Oeganda, en specifiek ook in relatie tot EACOP.
Daarnaast blijft Nederland zich in het algemeen inspannen voor het behoud van ruimte voor maatschappelijk middenveld in Oeganda, inclusief voor milieuorganisaties, zoals gedaan tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in februari 2022, en trekt daarin ook samen op met de EU. Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers.
Hoe gaat u zich verder inzetten voor de Oegandese omwonenden die hun levensvoorziening in gevaar zien komen door de pijplijn?
Het kabinet vindt dit primair de taak van de Oegandese overheid en TotalEnergies omdat Nederland geen partij is in het desbetreffende project. Nederland heeft wel een brede ontwikkelingssamenwerking relatie met Oeganda die gericht is op het creëren van een inclusieve, welvarende en weerbare samenleving. Nederland bespreekt in de context van die relatie, samen met de EU en EU-lidstaten, wel de voortgang van het project met alle betrokkenen, waaronder TotalEnergies, de autoriteiten en lokale organisaties. Daarbij wordt ook aandacht gevraagd voor het belang van het respecteren van mensenrechten en adequate compensatie voor omwonenden.
Spionage met gebruik van Pegasus- of vergelijkbare software |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er geen onderscheid in veiligheidsrisico wordt gemaakt tussen ministers, topambtenaren en ander rijkspersoneel als het gaat om digitale veiligheid? Geldt dit beleid Rijksbreed? Zo ja, waarom wordt er geen onderscheid gemaakt, terwijl het zeer goed voorstelbaar is dat hooggeplaatste functionarissen over meer essentiële informatie beschikken en daardoor eerder het doelwit van spionage of een hack zullen zijn?1
Iedere overheidsorganisatie is in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar digitale veiligheid, en die van haar medewerkers. Voor zowel Rijksoverheden als medeoverheden biedt onder meer de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) wel een aantal kaders en regels. De BIO bevat een palet aan maatregelen die iedere overheidsorganisatie moet nemen, inclusief een risicobeoordeling. De BIO richt zich hiermee niet alleen op specifieke personen of middelen, maar leidt voor iedere organisatie tot een integrale risicogebaseerde aanpak. Voor de rijksoverheid zien de Audit Dienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (ARK) hierop toe. CISO Rijk monitort, vanuit het CIO-stelsel Rijk, de implementatie van beleid op het gebied van dataveiligheid bij de departementen.
Hierbij geldt nog een specifieke set regels voor omgang met gerubriceerde informatie bij de rijksoverheid. Dit is vastgelegd in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI), dat voorschrijft hoe met gerubriceerde informatie moet worden omgegaan. Dit geldt voor alle rijksambtenaren die vanuit hun werk incidenteel of structureel met gerubriceerde informatie moeten werken. Om het werken met dergelijke informatie mogelijk te maken worden er ook onder meer technische, facilitaire en organisatorische maatregelen genomen, en worden er specifieke middelen en netwerken ter beschikking gesteld om veilig met dergelijke informatie te kunnen werken.
Het gaat hier om kaders die in overeenstemming met de ministerraad zijn vastgesteld om te kunnen waarborgen dat de Ministers hun verantwoordelijkheid voor de digitale veiligheid en een zorgvuldige omgang met gerubriceerde informatie waar kunnen maken. Bij hun aantreden krijgen bewindspersonen instructies over veiligheidsrisico’s. In het «Blauwe Boek» worden bewindspersonen gewezen op het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst/Bijzondere Informatie (VIR-BI)2. Ook krijgen zij middelen aangeboden zoals telefoons.
Deelt u de mening van de beveiligingsspecialist die stelt dat het met het huidige beveiligingsniveau niet te achterhalen is of digitale apparatuur gehackt is met geavanceerdere hacksoftware zoals Pegasus? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de in het antwoord op vraag 1 genoemde Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) worden drie beveiligingsniveaus onderkend, de zogenaamde basisbeveiligingsniveaus (BBN). Er is sprake van basisbeveiligingsniveau 2 wanneer er wordt gewerkt met (departementaal) vertrouwelijke informatie. In dat geval gaat de BIO uit van het concept «assume breach». In feite houdt men er rekening mee dat een systeem vroeg of laat kan worden binnengedrongen door een geavanceerde kwaadwillende actor. Dat betekent dat maatregelen zoals detectie moeten worden ingeregeld, zodat achteraf effectief kan worden opgetreden. Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn departementen zelf verantwoordelijk voor het implementeren van relevante maatregelen zoals detectiemechanismen.
Garanties zijn echter niet te geven. Dat geldt zeker voor mobiele telefoons, waar binnendringsoftware zoals Pegasus op is gericht. Er is sprake van een continue wedloop van geavanceerde digitale actoren die hun werkwijzen zo aanpassen dat ze niet of moeilijk gedetecteerd kunnen worden. Bovendien maakt een mobiele telefoon per definitie gebruik van een publiek netwerk en is er beperkte controle mogelijk op de software die aanwezig is op een telefoon en is detectie van malware op een telefoon ingewikkeld. De AIVD adviseert daarom terughoudend te zijn met het voeren van (bedrijfs)gevoelige gesprekken via of in de aanwezigheid van een mobiele telefoon.
Gaat u de beveiligingsmaatregelen verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet neemt de statelijke dreiging en risico’s rondom digitale veiligheid bij de overheid serieus. Dat betekent dat het stelsel van maatregelen continu in ontwikkeling blijft. Informatiebeveiliging bij de overheid is dan ook een belangrijk element in de Werkagenda waardengedreven digitalisering en de Nederlandse Cyber Security Strategie, waaruit verschillende acties volgen. Voor de gehele overheid worden wettelijke eisen voor veiligheid ingericht, ook in lijn onder meer met de Europese richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB). Het gevolg hiervan zal zijn dat de hiervoor genoemde BIO in de wet als eis geborgd zal zijn. Er wordt verder generiek toezicht ingericht en ook dit wordt via een wettelijke verankering geborgd.
Wordt er naar aanleiding van nieuwe beschikbare informatie over landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht een nieuwe afweging gemaakt of de inzet van bepaalde software nog gerechtvaardigd is, als blijkt dat dergelijke landen gebruik maken van dezelfde software?2, 3
Het is van belang dat opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken over effectieve bevoegdheden voor het uitvoeren van hun wettelijke taak. Die bevoegdheden worden vormgegeven door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) en de Wet Computercriminaliteit III. Daarin zijn naast de bevoegdheid van het binnendringen in een geautomatiseerd werk ook de bijbehorende waarborgen verankerd. Voor de uitvoering van deze bevoegdheden kunnen politie, AIVD en MIVD gebruik maken van specifieke soften hardware. De rechtmatigheid daarvan volgt dus uit juridische grondslagen met bijbehorende waarborgen uit hierboven genoemde wetgeving. De rechtmatigheid van de inzet van een bevoegdheid wordt niet bepaald door de gebruikte technologie maar door het geheel van juridische en operationele aspecten van de specifieke casus die gewogen wordt.
Zoals aangegeven in de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA) en van Dijk (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3252) mogen leveranciers van binnendringsoftware die wordt ingekocht door opsporingsdiensten niet leveren aan dubieuze regimes. Het gaat om landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht.5 Om deze reden voert de politie een toets uit voordat over wordt gegaan tot de aanschaf van binnendringsoftware.
In deze toets wordt de leverancier gevraagd niet te hebben geleverd aan landen waartegen vanuit de EU of de VN restrictieve sancties bestaan en wordt gecontroleerd of in het land waar de leverancier is gevestigd een exportcontroleregime bestaat waar het respecteren van mensenrechten een onderdeel is in de beoordeling voor het verstrekken van een exportvergunning6.
De politie past dit beleid toe en eist van leveranciers een bevestiging dat niet aan dergelijke landen wordt geleverd. Aanvullend hierop wordt door de politie deze toets periodiek herhaald. De Wet computercriminaliteit III is recentelijk geëvalueerd en naar verwachting kan in het voorjaar 2023 de beleidsreactie aan uw Kamer worden gezonden7.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen ten behoeve van hun wettelijke taakuitvoering en omgeven door waarborgen bijzondere bevoegdheden inzetten. Over de wijze waarop deze organisaties gebruik maken van hun wettelijk toegekende bijzondere bevoegdheden, en over de afwegingen die daarbij worden gemaakt, kan in het openbaar geen mededeling worden gedaan.
Deelt u de mening dat het gebruik van dergelijke software de democratische rechtstaat veel schade kan berokkenen, als het wordt ingezet tegen de eigen onschuldige inwoners of het gebruikt wordt om functionarissen van andere lidstaten te bespioneren? Zo nee, kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het kabinet acht het onrechtmatig gebruik van binnendringsoftware onaanvaardbaar. Dit geldt ook wanneer het om onrechtmatige inzet tegen advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten gaat. Naast de nationale wetgeving is ook het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens belangrijk in de weging van de rechtmatigheid. In het geval van onrechtmatig gebruik kan de inzet van dit soort software de democratische rechtsstaat schade berokkenen.
Het uitvoeren van de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk door Nederlandse overheidsdiensten is aan strenge voorwaarden en stevige waarborgen gebonden. Deze bevoegdheid kan alleen worden ingezet wanneer minder ingrijpende bevoegdheden niet bruikbaar zijn voor het gestelde doel, en de inzet noodzakelijk en proportioneel is. Voor de voorwaarden en waarborgen die gelden bij de eventuele inzet van binnendringsoftware wordt verwezen naar Kamervragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Van Dijk (SP) of de samenvatting in antwoord op vraag 6.8 Tegelijkertijd is de rechtmatige inzet van de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk van belang voor onze democratische rechtsstaat. Criminelen en kwaadwillende statelijke actoren zijn een reële bedreiging voor onze maatschappelijke orde, de nationale veiligheid, de mogelijkheid van burgers om vrijelijk van hun rechten te genieten en ons verdienvermogen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze software ofwel in het geheel niet gebruikt wordt, dan wel aan strikte regels en toezicht onderworpen wordt, zowel op nationaal als internationaal niveau? Zo nee, waarom niet?
Gegeven het belang van de rechtmatige inzet van binnendringsoftware voor onze democratische rechtsstaat zoals beschreven in antwoord op vraag 5 is het onwenselijk om het gebruik van binnendringsoftware categoriaal te verbieden. Ook deelt het kabinet de opvatting dat inzet van dergelijke software enkel wenselijk is wanneer deze is gebonden aan strikte regels omtrent proportionaliteit, subsidiariteit en noodzakelijkheid, en er sprake is van onafhankelijk toezicht.
Effectief en gedetailleerd toezicht op de inzet van middelen door opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan echter, gezien de benodigde toegang tot bijzondere informatie, enkel nationaal vormgegeven zijn.
In de opsporing vindt de uitvoering van de binnendringbevoegdheid plaats onder het gezag van de officier van justitie. Die houdt voor, tijdens en na de inzet door de politie toezicht op de rechtmatigheid van de opsporing en daarmee op de uitvoering van deze bevoegdheid. Een officier van justitie mag een bevel voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk slechts geven na voorafgaande machtiging door een rechter-commissaris. Deze rechter toetst een voorgenomen inzet eveneens vooraf. Na afronding van een inzet wordt deze door de politie in processen-verbaal verantwoord. Tijdens de behandeling ter terechtzitting kan de rechter de rechtmatigheid van de inzet beoordelen. De afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de software is in eerste instantie aan de officier van justitie, die na machtiging van de rechter-commissaris bevoegd is tot het bevelen van het onderzoek in een geautomatiseerd werk. Deze afweging wordt getoetst door de Centrale Toetsingscommissie bij het OM die het College van Procureurs-generaal adviseert.
De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) houdt eveneens toezicht op de inzet van binnendringsoftware door het technisch team van de politie. De afweging van het Openbaar Ministerie valt buiten de bevoegdheid van de IJenV. Toezicht op het Openbaar Ministerie wordt op grond van artikel 122 van de wet RO door de procureur-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden verricht.
De AIVD en de MIVD mogen onder strikte wettelijke voorwaarden bijzondere bevoegdheden inzetten ten behoeve van de nationale veiligheid. Deze bevoegdheden zijn aan voorwaarden gebonden, die zijn vastgelegd in de Wiv 2017. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
(CTIVD) houdt toezicht op de juiste toepassing van die wet. De Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) richt zich op toetsing voorafgaand aan de inzet van bepaalde bevoegdheden, waaronder het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De CTIVD houdt toezicht tijdens en na afloop van inzet van een bevoegdheid.
Verder kan worden gewezen op de internationale afspraken die zijn gemaakt in het kader van toezicht op de handel in binnendringsoftware, zoals de recent geactualiseerde dual-use verordening van de Europese Unie en het Wassenaar Arrangement.
Deelt u de mening dat globale transparantie over of dergelijke software aangekocht is en gebruikt wordt wenselijk is, zodat het parlement de controlerende taak kan uitvoeren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de opsporing worden ten behoeve van de transparantie jaarlijks statistieken van het gebruik van binnendringsoftware openbaar gemaakt. Het verstrekken van informatie aan derden over welke specifieke software de politie beschikt en gebruikt bij de inzet van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid, brengt onaanvaardbare risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen en daarmee het opsporingsbelang. De verwerving van binnendringsoft- en hardware vindt bij de politie onder geheimhouding plaats. Het is voor de afscherming van middelen en methodieken niet mogelijk om openbaar inzicht te geven in welke software de politie gebruikt bij de uitvoering van deze bevoegdheid.
Ook voor de AIVD en de MIVD is transparantie belangrijk. Daarom publiceren de diensten een openbaar jaarverslag en wordt waar mogelijk in de openbaarheid verantwoording afgelegd over het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Tegelijkertijd zijn beide diensten ook wettelijk gehouden aan geheimhouding, onder andere over de werkwijze. Dat geldt dus ook voor de inzet van de bevoegdheid tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De CTIVD en TIB houden toezicht op de taakuitvoering van de diensten. De openbare (jaar)verslagen van de CTIVD en de TIB worden met de Kamer en het publiek gedeeld. Parlementaire controle op de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten vindt, wanneer nodig vanwege de geheime aspecten, via de geëigende kanalen plaats.
Kunt u aangeven of volgens u het gebruik van dit soort software van Israëlische makelij past binnen de aangenomen Kamermotie waarin uitdrukkelijk de wens is uitgesproken om dergelijke apparatuur niet aan te schaffen uit landen zoals Israël?4
In de verzamelbrief politie van 19 oktober jl. wordt geschetst hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Nispen waarin de regering wordt verzocht bij aanbestedingen voor apparatuur, zoals afluisterapparatuur, drones en ANPRcamera’s, aan veiligheidsvereisten een zwaarder belang toe te kennen en te streven naar apparatuur uit Nederland of op z’n minst uit landen binnen de
Europese Unie.10 Zoals in de verzamelbrief is gemeld, moeten Nederlandse overheden en uitvoeringsdiensten zo nodig kunnen beschikken over kwalitatief hoogwaardige producten en diensten, ook van buitenlandse leveranciers, of over producten en diensten die deels in het buitenland zijn ontwikkeld of geproduceerd. Het uitgangspunt is dat het gebruik van apparatuur en programmatuur veilig moet zijn en dat eventuele risico’s beperkt en/of gemonitord worden. Er kunnen bijvoorbeeld technische beveiligings- of organisatorische maatregelen worden getroffen binnen de eigen organisatie. Ook kunnen strenge eisen gesteld worden aan de beveiliging van producten en diensten en kunnen ondernemers gevestigd in bepaalde landen uitgesloten worden van aanbestedingsprocedures. Voorgaande wordt bij alle eventuele aanschaf van binnendringsoftware in acht genomen.
Specifiek in het kader van binnendringsoftware kan ten eerste worden gewezen op de specifieke regelgeving voor de aanschaf van binnendringsoftware genoemd in antwoord op vragen 3 en 4. Ten tweede wordt het doel onderschreven om het betreden van de markt van dergelijke software tot een minimum te beperken. Ten derde dient een technisch hulpmiddel beveiligd te zijn tegen wijziging van geregistreerde gegevens en kennisneming hiervan door onbevoegden
Het bericht ‘Nieuwe penningmeester? ‘Door procedures bank al maanden geen pasje’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de lange doorlooptijden voor verenigingen in het geval van penningmeesterwisseling en het verkrijgen van bijvoorbeeld een nieuw bankpasje?1
Ja.
Wat is wat u betreft een redelijke termijn voor een dergelijke serviceverlening van banken aan verenigingen, aangezien deze lange wachttijden de nieuwe penningmeester dwingen betalingen te doen onder de naam van diens voorganger wat zeer ongewenst is, mede ook gezien het risico tot aansprakelijkheidstelling?
Ik vind het belangrijk dat bonafide klanten toegang hebben tot het betalingsverkeer en dat dit binnen een redelijke termijn door de bank geboden wordt. Dit geldt ook voor het verkrijgen van een nieuw bankpasje na een bestuurswissel. Toegang tot betalingsverkeer, en met name een bankrekening, is noodzakelijk om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Het is niet de bedoeling dat die deelname belemmerd wordt door lange wachttijden bij de bank. Ik zie dat deze problematiek nu wel voorkomt en dat dit frustrerend is voor degenen die ermee te maken krijgen. Ik licht graag toe wat oorzaken zijn en wat het kabinet hieraan gaat doen.
Banken hebben verplichtingen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Zij zijn poortwachter en dienen ervoor te zorgen dat het financieel stelsel niet wordt gebruikt voor witwassen. Het beleggen van de poortwachtersfunctie bij banken, andere financiële ondernemingen en verschillende beroepsbeoefenaars wordt internationaal gezien als de meest effectieve manier om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Dit volgt niet alleen uit de Europese anti-witwasregelgeving, maar ook uit de standaarden van de Financial Action Task Force (FATF), waarop de Europese anti-witwasrichtlijnen zijn gebaseerd. Een bank dient onder andere aan individueel cliëntenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op basis van een risicogebaseerde benadering, om de hoge risico’s van de lage te onderscheiden.
De Nederlandsche Bank (DNB) constateert dat de risicogebaseerde aanpak in de praktijk beter kan. De beheersmaatregelen die banken nu nemen staan soms niet in verhouding tot het daadwerkelijke risico op witwassen dat een klant met zich meebrengt.2 Ik ben het met DNB eens dat de risicogebaseerde aanpak van banken beter kan en moet. Uit de laatste nationale risicoanalyse terrorismefinanciering (NRA) is naar voren gekomen dat bepaalde stichtingen en verenigingen een groot risico op terrorismefinanciering met zich meebrengen. Dit betekent echter niet dat elke stichting of vereniging als hoogrisicoklant dient te worden behandeld door banken. Momenteel zijn onderzoekers aan de slag met een nieuwe nationale risicoanalyse terrorismefinanciering. Ik heb de onderzoekers gevraagd of het mogelijk is om factoren aan te wijzen of omstandigheden te noemen die maken dat risico’s voor een bepaalde rechtsvorm of binnen een bepaalde rechtsvorm, zoals stichtingen en verenigingen, hoger of lager zijn. Dit zal de banken verder helpen in hun risicogebaseerde aanpak.
Het kabinet heeft in de beleidsagenda witwassen, die de Minister van Justitie en Veiligheid en ik op 23 september aan uw Kamer hebben aangeboden, uiteengezet wat wij aan het bovenstaande willen doen.3 Ten eerste wil het kabinet de kennisuitwisseling tussen banken en (hoogrisico)sectoren bevorderen om zo de risicogebaseerde aanpak die de Wwft van banken verwacht te verbeteren. Ten tweede wil het kabinet de voorlichting aan klanten verbeteren over het doel van de Wwft en de informatie die banken en andere financiële poortwachters nodig hebben voor het cliëntenonderzoek. Ten derde wil het kabinet in gesprekken met banken en toezichthouders breed kijken naar de uitsluiting van klantengroepen, zodat duidelijk wordt of en welke klantengroepen bij geen enkele bank terecht kunnen en welke oplossing hiervoor nodig is. Hierbij wordt gekeken of en welke randvoorwaarden gesteld kunnen worden om de toegang tot betalingsverkeer te borgen.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat banken met hun klanten duidelijk communiceren over doorlooptijden en welke informatie de bank in ieder geval nodig heeft. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) geeft aan in een rapport dat banken dit ook zelf willen.4 Ik kan me voorstellen dat de doorlooptijden kunnen verschillen van geval tot geval. Dat neemt niet weg dat het me redelijk lijkt dat, indien een klant alle noodzakelijke informatie heeft aangeleverd bij de bank, deze op korte termijn de beschikking zou moeten hebben over een bankpasje. Met de beleidsagenda witwassen wordt de oorzaak van de langere wachttijden, namelijk het cliëntenonderzoek geadresseerd. Ik ga ervan uit dat dit leidt tot verkorting van de duur van het cliëntenonderzoek en dat daarmee het verkrijgen van een bankpasje of rekening, wordt bespoedigd.
Kan voor verenigingen en stichtingen het cliëntenonderzoek worden aangepast naar een meer menselijke maat? Dus een onderzoek voor vrijwilligers digitaal doen in plaats van hen vaak overdag onder hun reguliere werktijden te overstelpen met vragen of vrijwilligers uitnodigen voor een fysiek gesprek en hen faciliteren in het proces?
De Wwft verplicht banken om individueel onderzoek naar haar cliënten uit te voeren en een inschatting te maken van de risico’s van een klant op witwassen en financieren van terrorisme. De bank mag zelf bepalen hoe zij het cliëntenonderzoek wil invullen; de wet biedt voldoende mogelijkheid voor maatwerk. Er zijn geen normen met betrekking tot digitaal of fysiek contact tussen klant en bank. DNB heeft in een recent rapport aangegeven in te willen zetten op een meer risicogebaseerde aanpak.5 Ik onderschrijf deze koers en verwacht dat dit zal leiden tot meer maatwerk in de praktijk. De vormgeving en daarmee het proces van het cliëntenonderzoek ligt primair bij de banken, die – zoals hierboven genoemd – zelf ook meer risicogebaseerde willen werken.6 Ik zal de in de vraag genoemde praktische suggesties meenemen in de gesprekken met de NVB en DNB over deze problematiek.
Bent u bereid hierover met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) in gesprek te gaan en deze te vragen hierin samen met het ministerie op te trekken richting banken, zodat oplossingsrichtingen kunnen worden uitgewerkt?
Ja, zie hiervoor verder het antwoord op vraag 3.
De Hoge Raad heeft eind vorig jaar geoordeeld dat een bank door haar bijzondere zorgplicht «in beginsel» verplicht is een zakelijke bankrekening te openen. Maar als een bank meent dat er onaanvaardbare risico’s zijn bij de potentiële nieuwe klant dan heeft de bank een belang om het openen van een zakelijke bankrekening te weigeren. Bent u van mening dat het feit dat een bestuurswisseling tijd kost (het onderzoek van een risicoprofiel) of het feit dat vrijwilligers lastiger te bereiken zijn, omdat ze veel van hun bestuurstaken in de avonduren moeten doen (naast hun baan), een gegronde reden is om een bankrekening te weigeren?
Nee. Uit de Wwft volgt niet dat een klant geweigerd moet worden op basis van het feit dat het moeite of tijd kost cliëntenonderzoek te doen of een mogelijk witwasrisico te identificeren. Wanneer een bank witwasrisico’s identificeert, dient deze in eerste instantie mitigerende maatregelen te nemen. De klant dient pas geweigerd te worden als het witwasrisico niet gemitigeerd kan worden of het onderzoek niet voltooid kan worden.7 Ik snap dat het voor banken enige tijd kan kosten om het cliëntenonderzoek te voltooien, omdat vrijwilligers niet op dagelijkse basis beschikbaar zijn om aan de verzoeken van banken te voldoen. Er vinden gesprekken plaats tussen de relevante brancheorganisaties, NVB en DNB waarin gezocht wordt naar de stappen die verschillende partijen kunnen zetten in het vergemakkelijken en versnellen van dit proces. Ik merk op dat er ook bereidheid bij de klant moet zijn om de bank tegemoet te komen in diens onderzoeksplicht. Daarbij ga ik ervanuit dat beide partijen transparant communiceren met elkaar.
Het bericht 'NVWA-retributies, een hoge kostenpost die maar doorstijgt' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de nieuwsberichten «NVWA-retributies, een hoge kostenpost die maar doorstijgt» en «Ministerie LNV op ramkoers over NVWA tarieven» op de websites van NePluVi, Vee&Logistiek Nederland en de Centrale Organisatie voor de Vleessector?1, 2, 3
Ja.
Klopt het dat u en uw ambtsvoorgangers niet hebben gereageerd op dringende oproepen van de brancheorganisaties om per 1 januari 2023 geen nieuwe Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)-tarieven in te voeren? Zo niet, hoe en wanneer hebben u of uw ambtsvoorgangers dan wel gereageerd?
Mede naar aanleiding van de dringende oproepen is op ambtelijk niveau voortdurend contact geweest met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Ikzelf heb nadat ik tot een voorgenomen besluit ben gekomen contact gezocht met enkele vertegenwoordigers van de sector. Ook is het afgelopen jaar meermaals onderwerp van gesprek geweest aan de Strategische NVWA-tafel bedrijfsleven en departementen en in een vanuit dit gremium gevormd overleg. Mijn reactiebrief aan de vertegenwoordigers van de verschillende branche organisaties is als bijlage opgenomen bij de brief met de beantwoording van uw vragen.
Klopt het dat alle vertegenwoordigers van het bedrijfsleven hebben geweigerd deel te nemen aan de consultatiebijeenkomst die u op 21 oktober jongstleden organiseerde, uit onvrede over het verloop van het proces tot nu toe, en het uitblijven van een reactie van uw zijde? Zo niet, welke vertegenwoordigers van het bedrijfsleven hebben volgens u dan wel deelgenomen en in hoeverre is er met hen inhoudelijk over de nieuwe tariefvoorstellen gesproken? Wat is de verdere uitkomst van de consultatie?
Dat is gedeeltelijk juist. Vertegenwoordigers van het bestuur van PlantNet International en een vertegenwoordiger van GroentenFruithuis waren aanwezig tijdens het algemene deel van de consultatie over de tariefsverhogingen. Daar is op hoofdlijnen gesproken over de nieuwe tarievenvoorstellen. Zij hebben expliciet aangegeven de bijeenkomst niet te zien als consultatie maar slechts als een mogelijkheid om nogmaals hun bezwaren te uiten en te benadrukken dat ze in gesprek willen blijven. De inhoudelijke signalen van het bedrijfsleven over de tariefsverhogingen heb ik meegewogen in mijn voornemen zoals ik dat in de Kamerbrief over tarieven NVWA 2023 d.d. 11 november 20224 heb verwoord.
Kunt u aangeven hoe het proces van de totstandkoming van een nieuw kostprijsmodel en de concept-tarieven 2023 heeft plaatsgevonden? Kunt u specifiek ingaan op de afspraak in het coalitieakkoord waarin de ambitie is opgenomen om het tariefgebouw te hervormen én te komen tot arrangementen en abonnementen die differentiëren naar bedrijfsgrootte en die goed gedrag en naleving belonen?
Voor de totstandkoming van het nieuwe kostprijsmodel is gezamenlijk opgetrokken met vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven in het Programma Herziening Producten-dienstencatalogus, Kostprijsmodel en Retributiestelsel (HPKR).
Medio dit jaar is het nieuwe model doorgerekend op basis van de kosten 2022, zodat een vergelijking kon worden gemaakt met de huidige tarieven 2022. Op basis van de belangrijkste zorgpunten van het bedrijfsleven is vervolgens het kostprijsmodel binnen de vigerende regels waar mogelijk aangepast.
Parallel aan het traject tot herziening van het kostprijsmodel is het proces tot wijziging van de tarieven per 1 januari 2023 opgestart, conform afspraak in het Coalitieakkoord. Allereerst heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de (nieuwe) retribueerbare activiteiten. Vervolgens is, met als uitgangspunt kostendekkendheid, berekend wat de gevolgen waren voor de concept-tarieven per 1 januari 2023.
Het Wageningen Economic Research (WEcR) heeft een impactanalyse uitgevoerd naar de effecten van de tariefstijgingen 2023 voor de sectoren uit het bedrijfsleven. De vraag hierin was in hoeverre de impact op de draagkracht van bedrijven en de concurrentiepositie binnen maatschappelijke aanvaardbare grenzen blijft. Het WEcR-rapport is als bijlage bij de genoemde Kamerbrief van 11 november jl. gevoegd. De uitkomsten van het WeCR-rapport, de door de Tweede Kamer reeds aangenomen motie van 17 mei 2022 inzake maatwerkregels voor zelfslachtende slachters5 en de toezegging aan de heer Van Campen tijdens het commissiedebat van 28 juni jl.6, maar ook de kritiek vanuit het bedrijfsleven op de kosten als gevolg van de regeling «reistijd = werktijd» hebben ertoe geleid dat ik voornemens ben om de huidige demping voor de kleine slachterijen èn voor «reistijd = werktijd» te continueren in 2023.
Op dit moment loopt een haalbaarheidsonderzoek naar andere manieren van verrekenen. Een onderdeel van de onderzoeksvraag is om in de toekomstige systematiek het belonen van goed gedrag en naleving technisch meer te kunnen ondersteunen.
Klopt het dat in het huidige proces nog geen conceptvoorstellen liggen om te komen tot arrangementen of abonnementen die goed gedrag en naleving belonen? Klopt het dat er nog niet is voldaan aan de dringende wens uit de Tweede Kamer om te komen tot efficiencyprikkels en doelmatigheidsbeloningen? Zo ja, kunt u toelichten waarom deze maatregelen, het «zoet» voor het bedrijfsleven, niet zijn opgepakt en er vooral aan kostendekkende tarieven wordt gewerkt, die tot een forse meerprijs (stijging van 35 procent) voor het bedrijfsleven zullen leiden?
Op dit moment loopt een extern onderzoek naar de mogelijkheden van een andere manier van verrekenen. In de stuurgroep van het Programma Herziening Producten-dienstencatalogus, Kostprijsmodel en Retributiestelsel (HPKR) wordt het rapport gepresenteerd en is er de eerste formele gelegenheid waar overheid en bedrijfsleven gezamenlijk reflecteren op de bevindingen en aanbevelingen van de onderzoekers.
Hierbij kijken we ook naar de mogelijkheden die een nieuwe toekomstige verrekensystematiek biedt om het belonen van goed gedrag en naleving te ondersteunen. Het bedrijfsleven wordt in de nadere uitwerking hier nauw bij betrokken.
Los van de verbetering in de techniek van verrekenen ga ik samen met het bedrijfsleven vorm geven aan het gesprek over meer doelmatigheid en efficiency in de hele keten en op diverse niveaus.
Het laatste zonder dat dit de onafhankelijkheid van de NVWA als toezichthouder aantast.
Klopt het dat brancheorganisaties herhaaldelijk bij u en uw ambtsvoorgangers bezwaar tegen het feit dat u afwijkt van het afgesproken proces om tot nieuwe NVWA-tarieven te komen hebben gemaakt, en u desondanks heeft doorgezet? Klopt het dat bedrijven medio november 2022 nog niet weten wat de nieuwe NVWA-tarieven per 1 januari 2023 zullen zijn? Vindt u dit passen binnen de kaders van behoorlijk bestuur? Zo niet, bent u dan bereid de invoering van nieuwe NVWA-tarieven uit te stellen?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. Het reguliere proces om te komen tot een wijziging van bestaande of nieuwe tarieven is van toepassing geweest. Dit jaar was daarbij een sterke focus op de kostendekkendheid, gezien de afspraken in het Coalitieakkoord. In alle transparantie wordt nu een significante stap gezet in het kostendekkend maken van de tarieven samen met het invoeren van het nieuwe betere kostprijsmodel.
Op dit moment zijn de nieuwe NVWA-tarieven nog niet vastgesteld en gepubliceerd. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zullen hierover pas een besluit nemen als uw Kamer voldoende de gelegenheid heeft gehad om op ons voornemen te reageren. Het voorgaande past binnen het kabinetsbeleid van de vaste verandermomenten en eventuele uitzonderingen daarop7.
Klopt het dat het Programma Herziening Kostprijs en Tarieven NVWA om onder andere het bedrijfsleven te betrekken bij een nieuw kostprijsmodel, nieuwe tarieven, nieuwe tariefvormen en efficiency-afspraken beoogt, zodat er meer transparantie en acceptatie van de NVWA-tarieven ontstaat? Deelt u de mening dat de huidige werkwijze, die afwijkt van het afgesproken programma, het tegenovergestelde lijkt te bereiken? Bent u bereid om de invoering van nieuwe NVWA-tarieven uit te stellen en het programma op te pakken zoals afgesproken, om die transparantie én acceptatie alsnog te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Het programma heeft een nieuw kostprijsmodel opgeleverd en levert daarmee een grote bijdrage aan de gewenste transparantie. Dat ik ook de tarieven kostendekkend maak staat, zoals ik al bij vraag 6 heb aangegeven, los van het programma.
De kostendekkende tarieven betreft een afspraak uit het Coalitieakkoord en ik beschik niet over de financiële middelen om de tarieven te blijven dempen ten laste van mijn begroting.
Ik vind het terecht dat het bedrijfsleven mij aanspreekt om te sturen op doelmatigheid, omdat het gaat om de uitvoering van een wettelijke taak. Zie vraag 5 over mijn afspraken met het bedrijfsleven omtrent doelmatigheid en efficiency.
Klopt het dat volgens de Europese controleverordening (OCR) de toezichthoudende entiteit activiteiten, waarvoor de kosten aan bedrijven worden doorberekend, zo efficiënt mogelijk moet uitvoeren? Kunt u aangeven welke doelmatigheidsprikkels u voor de NVWA heeft ingericht? Zijn deze doelmatigheidsprikkels met het bedrijfsleven besproken?
In de overweging 34 van de OCR wordt benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de belangen van het bedrijfsleven en dat «de last» moet worden beperkt tot wat noodzakelijk is voor de uitvoering van efficiënte en effectieve officiële controles. Dit komt minder expliciet in enkele bepalingen van de OCR terug.
Het uitgangspunt is dat de NVWA haar werkzaamheden doelmatig organiseert en open staat voor doelmatigheidsverbeteringen. Vanuit de eigenaarsrol van LNV maak ik afspraken met de NVWA over productiviteit en (beheerste) kostenontwikkeling. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven of het lukt om het «zuur» (de nieuwe tarieven) tegelijk met het «zoet» (afspraken over efficiencyprikkels voor de overheid en doelmatigheidsbeloningen voor het bedrijfsleven) op te dienen? Zo niet, kunt u dan toezeggen dat u de invoering van nieuwe NVWA-tarieven zal uitstellen totdat er met het bedrijfsleven goede afspraken over de efficiencyprikkels en doelmatigheidsbeloningen zijn gemaakt?
Zie mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Kunt u garanderen dat bij het overgaan van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) naar de NVWA voor de voormalige KDS-medewerkers niet de inefficiënte «reistijd = werktijd»-regeling gaat gelden, die zo’n 20 tot 30 procent arbeidstijd op de werkvloer gaat kosten? Zo nee, dempt u dan de kosten voor deze inefficiënte regeling, zodat er bij de overheid voldoende prikkel blijft liggen om deze inefficiënte regeling af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De gesprekken met de vakbonden moeten nog plaatsvinden. Ik kan daar nu niet op vooruitlopen. Het is nog steeds mijn ambitie om de kosten voor de NVWA lager te krijgen op het gebied van «reistijd = werktijd».
Voor 2023 zal ik de huidige demping op de kosten als gevolg van reistijd = werktijd continueren. Ik kan er nu niet op vooruitlopen hoe de situatie in de toekomst ligt en of ik dit ook ga doen voor latere jaren.
Kunt u in verband met de hoge inflatie en de druk op voedselzekerheid toezeggen dat u de invoering van nieuwe, hogere NVWA-tarieven uitstelt tot de economische situatie zich tegen die tijd aanzienlijk heeft verbeterd?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het uitgesteld betalen bij het online afrekenen van alcoholische dranken |
|
Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van experts als het gaat om webshops die «uitgesteld betalen» aanbieden bij de online verkoop van alcohol?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze zorgen.
Deelt u de mening dat verkopers van verslavende producten zoals alcohol een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om te helpen voorkomen dat mensen deze producten overmatig gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Alcohol is geen «normaal product» en de verkoop ervan brengt een verantwoordelijkheid met zich mee om overmatig en problematisch alcoholgebruik te voorkomen.
Deelt u de zorg dat de mogelijkheid van uitgesteld betalen overmatig alcoholgebruik aanmoedigt, onder andere doordat het uitstellen van de betaling aanmoedigt dat consumenten meer alcohol bestellen dan zij hadden bedacht? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen dat deze betaalmethode (kwetsbare) doelgroepen kan aanmoedigen om meer alcohol te bestellen en zo de kans op alcoholgebruik en alcohol gerelateerde schade kan vergroten. Dit geldt in het bijzonder voor Buy Now, Pay Later (BNPL) betaaldiensten, omdat deze bijzonder laagdrempelig in gebruik zijn.
Hoe kan het dat de Alcoholwet op het gebied van prijsacties en hoge kortingen allerlei beperkingen oplegt aan de verkoop van alcoholische dranken, maar dat online krediet daar tussendoor glipt?
Het is niet zo dat de Alcoholwet niet van toepassing is wanneer een consument kiest om achteraf te betalen. Ook dan geldt o.a. het verbod op bepaalde prijsacties en hoge kortingen. Consumenten kunnen hun online aankopen steeds vaker afrekenen via een BNPL-betaaldienst. Dit is een relatief nieuw, snelgroeiend fenomeen waarvan de risico’s steeds duidelijker zichtbaar worden.2 Recent zien we dat online slijterijen steeds vaker de consument de keuze geven om te betalen via een BNPL-betaaldienst. Bij het opstellen van de Alcoholwet is dit onderwerp niet als aandachtspunt naar voren gekomen.
Welke alternatieven hebben webshops volgens u om klanten de mogelijkheid te bieden om minimaal 50 procent van de rekening na ontvangst van het product te laten voldoen, als er geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van zogenaamde «buy now pay later»-apps?
Consumenten hebben geen recht om minimaal 50 procent van de rekening na ontvangst van het product te betalen. Er bestaat dus niet zoiets als een recht op achteraf betalen. Wel is het zo dat bij een (online) aankoop de verkoper de consument tot vooruitbetaling van maximaal 50 procent van de koopprijs kan verplichten.3 De betaling moet in beginsel geschieden ten tijde en ter plaatse van de aflevering. Enkele (web)winkels met eigen vervoer van de gekochte artikelen bieden consumenten de mogelijkheid om te betalen op het moment van de bezorging aan huis. Achteraf betalen is een andere manier om invulling te geven aan het recht van consumenten om niet het hele bedrag vooruit te hoeven betalen, waar in de praktijk veel webshops voor kiezen. Alternatieven voor achteraf betalen via een BNPL-betaaldienst zijn: het bedrag zelf overmaken, betalen met een creditcard, betaling via een stichting derdengelden, de digitale eenmalige incassomachtiging en de digitale acceptgiro.
Bent u bereid om met online slijterijen in gesprek te gaan met als doel uitgesteld betalen bij de online verkoop van alcoholische dranken te stoppen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Van een aantal slijterijen heb ik al signalen gekregen dat ze gaan kijken naar andere mogelijkheden om binnen het wettelijke kader geen gebruik meer te maken van de BNPL-betaaldiensten. Ik ben bereid dit ook bij andere partijen onder de aandacht te brengen.
Bent u bereid met regelgeving te komen met als doel uitgesteld betalen bij de online verkoop van alcoholische dranken te verbieden? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 schrijf, heb ik reeds signalen ontvangen dat een aantal slijterijen al overwegen te stoppen met BNPL-betaaldiensten. Als slijterijen niet stoppen, dan ben ik bereid om wettelijke maatregelen te onderzoeken en hierover in gesprek te gaan met mijn collega’s binnen het kabinet.
Kunt u zich inspannen deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over leefstijlpreventie op 8 december a.s.?
Ja.
Het duurzaamheidsrisicobeheer van banken |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het ECB-onderzoek (European Central Bank) naar het duurzaamheidsrisicobeheer van Europese banken?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van de ECB dat het glas langzaam voller wordt, maar nog niet eens halfvol is? En bent u het met GroenLinks eens dat het zeer zorgelijk is dat 96% van de banken blinde vlekken heeft in het beheer van duurzaamheidsrisico’s?
De ECB heeft onderzoek gedaan naar de wijze waarop banken aan klimaat gerelateerde financiële risico’s en andere aan het milieu gerelateerde risico’s, zoals biodiversiteitsverlies, identificeren en beheersen. Uit dit onderzoek blijkt dat 85% van de banken in ieder geval een basis heeft gelegd voor de beheersing van aan klimaat gerelateerde financiële risico’s, door bijvoorbeeld het in kaart brengen van deze risico’s en het gebruik van risico-indicatoren. Echter blijkt ook dat vrijwel alle banken nog belangrijke stappen dienen te zetten in het gebruik van meer geavanceerde methodes, zoals vooruitkijkende analyses, voor goede identificatie en beheersing van deze risico’s. De ECB is daarnaast bezorgd over de uitvoering van het duurzaamheidsrisicobeleid bij banken. Hierdoor blijven banken, volgens de ECB, milieurisico’s onderschatten en heeft 96% van de banken blinde vlekken in de identificatie van risico’s voor bijvoorbeeld belangrijke sectoren of regio’s.
Zoals ik ook in mijn beleidsagenda duurzame financiering schrijf, is het van belang dat banken en andere financiële ondernemingen duurzaamheidsrisico’s op goede wijzen identificeren en beheersen. Een adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s door financiële instellingen is van belang voor de financiële stabiliteit en zorgt ervoor dat financiële instellingen hun maatschappelijke rol kunnen blijven vervullen en de transitie naar een duurzame economie kunnen blijven financieren. Ik vind het zorgelijk dat de ECB op basis van dit onderzoek concludeert dat veel banken dit nog onvoldoende doen. Ik verwelkom dan ook de aangekondigde vervolgacties van de ECB om de identificatie en beheersing van milieurisico’s op de bankbalans te verbeteren. De ECB verwacht dat aan het einde van 2024 alle banken aan haar verwachtingen ten aanzien van aan klimaat en milieu gerelateerde risico’s voldoen. Deze risico’s dienen volledig geïntegreerd te worden in het bedrijfsmodel, de bedrijfsvoering en de risicobeheersing van banken. Ik steun de ECB ook in haar aankondiging om dit waar nodig te handhaven via het proces voor beoordeling en evaluatie door de toezichthouder.
Daarnaast zie ik de resultaten van dit onderzoek als ondersteuning voor mijn inzet voor de betere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de toezichtraamwerken voor financiële instellingen, bijvoorbeeld in het prudentiële raamwerk voor banken.
Klopt het dat dit onderzoek is uitgevoerd door de gezamenlijke toezichtteams van nationale centrale banken en de ECB? In hoeverre heeft De Nederlandsche Bank (DNB) op basis van dit onderzoek een beeld verkregen van de mate waarin Nederlandse banken duurzaamheidsrisico’s adequaat beheersen?
Het onderzoek is uitgevoerd door de ECB en 21 nationale toezichthouders. DNB was één van deze nationale toezichthouders. In het onderzoek zijn 186 banken bekeken. Van deze banken kwamen er 28 uit Nederland. Dit waren zeven zogeheten significante instellingen en 21 zogeheten minder significante instellingen. DNB heeft op basis van dit onderzoek een beter beeld gekregen van de mate waarin Nederlandse banken aan klimaat en milieu gerelateerde risico's adequaat beheersen.
In de rapportage wordt aangegeven dat de ECB de resultaten van het onderzoek heeft besproken met de desbetreffende banken en de gemeenschappelijke toezichtteams, waar DNB voor de Nederlandse banken ook onderdeel van uitmaakt. Deze gemeenschappelijke toezichtteams zullen waar nodig actie ondernemen.
In hoeverre geven deze onderzoeksresultaten aanvullend inzicht op de resultaten uit het DNB-onderzoek «Naar een duurzame balans»2? Zijn er ook nieuwe inzichten?
In haar rapportage «Op weg naar een duurzame balans» heeft DNB de integratie van duurzaamheidsrisico’s in de kernprocessen van de financiële sector onderzocht. Op basis van dit onderzoek concludeerde DNB eind 2021 dat financiële instellingen nog maar in beperkte mate duurzaamheidsrisico’s meenemen. De resultaten van dit ECB-onderzoek bevestigen voor mij het beeld dat banken nog belangrijke stappen dienen te zetten voor de integratie van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s. Ik vind het waardevol dat in het onderzoek specifieker geïdentificeerd wordt waarin deze stappen gezet dienen te worden, zoals bijvoorbeeld het gebruik van meer geavanceerde methodes voor goede identificatie en beheersing van deze risico’s.
Bent u van plan de resultaten van het onderzoek voor Nederlandse banken met DNB te bespreken? En wat zijn de mogelijkheden om op geaggregeerd, geanonimiseerd niveau, de onderzoeksresultaten voor Nederlandse banken te publiceren? Bent u daartoe bereid?
Het Ministerie van Financiën spreekt regelmatig met DNB over duurzaamheidrisico’s in de financiële sector. Het ligt hierin voor de hand dat het onderzoek van de ECB ook wordt besproken.
De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op toezichtvertrouwelijke informatie en daarover beschik ik niet. De eventuele publicatie van informatie is daarom een vraag voor de toezichthouders. DNB heeft aangegeven dat vanwege de vertrouwelijke aard, deze informatie niet kan worden gedeeld.
Op welke manier bent u van plan de onderzoeksresultaten mee te nemen in de monitoring van de voortgang van het klimaatakkoordcommitment van de financiële sector? Bent u dit van plan door bijvoorbeeld extra aandacht te geven aan tussendoelen, hetgeen waar het volgens de ECB-onderzoeksresultaten nog te vaak aan ontbreekt?
Het klimaatcommitment ziet primair op de bijdrage van de ondertekenaars aan de klimaattransitie, het meten van het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen en het opstellen van actieplannen om dit CO2-gehalte terug te brengen. De beheersing van aan klimaat gerelateerde financiële risico’s is dan ook niet het doel. Ik verwacht wel dat met name door de afspraak om klimaatactieplannen op te stellen de klimaatrisico’s waaraan de deelnemers aan het commitment zijn blootgesteld, beter beheerst zullen worden. In mijn beleidsagenda schrijf ik onder andere dat ik van financiële instellingen verwacht dat zij in hun actieplannen voldoende inzichtelijk maken op welke wijze hun maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen. In dat kader verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve reductiedoelstellingen voor 2050 en 2030 en tussentijdse doelstellingen om hier te komen. In de monitoring van het klimaatcommitment houd ik dus ook aandacht voor tussendoelstellingen.
Eind dit jaar en begin volgend jaar zullen twee voortgangsrapportages verschijnen in het kader van het klimaatcommitment. Op korte termijn zal ik aan uw Kamer een brief sturen met daarin mijn reactie op de eerste voortgangsrapportage over het meten en rapporteren over het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen over boekjaar 2021. Op basis van de inhoud van beide voortgangsrapportages zal ik, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, de collectieve voortgang ten aanzien van het klimaatcommitment van een reactie voorzien. Bevindingen uit andere recente onderzoeken op dat gebied, zoals dat van het New Climate Institute, kunnen bij de weging die aan deze reactie voorafgaat een rol spelen.
Op welke manier heeft u het onderzoek van het NewClimate Institute van juli dit jaar3, die de kwaliteit van de klimaatplannen van acht grote Nederlandse financiële instellingen als laag of zeer laag beoordeelde, meegenomen in de monitoring van de voortgang van het commitment?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u op deze plek, ofwel in de beantwoording van de vragen die gesteld zijn tijdens het schriftelijk overleg over de strategie voor duurzame financiering, een inhoudelijke update geven over hoe het staat met de voortgang in het klimaatakkoordcommitment richting het einde van 2022, als de actieplannen met doelen voor 2030 gepresenteerd moeten worden?
De voortgang van het klimaatcommitment wordt gemonitord op basis van voortgangsrapportages die worden voorbereid door adviesbureau KPMG. Ik verwacht voor het kerstreces de voortgangsrapportage die zich met name richt op de afspraak uit het klimaatcommitment om de CO2-uitstoot van relevante financieringen en beleggingen met uw Kamer te kunnen delen. In het voorjaar zal deze opgevolgd worden door een voortgangsrapportage die betrekking heeft op de afspraak om uiterlijk in 2022 actieplannen met reductiedoelstellingen voor 2030 te presenteren. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van Milieudefensie naar de (indirecte) uitstoot van de Nederlandse financiële sector?
Milieudefensie kijkt in haar rapport «Gefinancierde uitstoot van de Nederlandse financiële sector» naar de gefinancierde uitstoot van zestien Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen. De wereldwijde uitstoot van deze partijen schat Milieudefensie op 244 miljoen ton CO2.4 In haar onderzoek wordt dit per sector en per instelling uitgesplitst. Het onderzoek beveelt aan dat meer financiële instellingen over een groter deel van hun balans de CO2-intensiteit rapporteren. Dit zouden ze ook op een meer gestandaardiseerde wijze moeten doen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om te volgen in hoeverre instellingen hun balans in lijn brengen met het 1,5 graden scenario van het Klimaatakkoord van Parijs.
Zoals ik noem in de beleidsagenda voor duurzame financiering, onderschrijf ik het belang van transparantie over de uitstoot van financiële instellingen en zet ik in op een ambitieuze invulling van Europese regelgeving betreffende het rapporteren van duurzaamheidsfactoren.5 Daarnaast vind ik het van belang dat financiële instellingen hun balans in lijn brengen met het Klimaatakkoord van Parijs. Dit onderzoek van Milieudefensie benadrukt dit nogmaals voor mij. De financiële sector speelt een grote rol in de financiering van de duurzame transitie. In de beleidsagenda heb ik aangegeven samen met de Minister voor Klimaat en Energie te verkennen of eventueel overheidsoptreden gepast en mogelijk is indien de voortgang binnen het klimaatcommitment onvoldoende blijkt.
De ‘escalatie kanalen’ en het ‘desinformatieteam BZK’ naar aanleiding van een Wob-verzoek |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is de Minister zich ervan bewust dat de Interdepartementale Werkgroep Desinformatie in een advies aan het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie te kennen heeft gegeven dat het BZK desinformatieteam toegang heeft «tot zogeheten «escalatie kanalen» van Facebook, Google en Twitter»?1
Ja. Het Ministerie van BZK heeft de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, Twitter, TikTok en Snapchat. Trusted flaggers» meldingen worden door de genoemde sociale media platformen met prioriteit behandeld. Deze trusted flagger status kunnen deze online platformen ook geven aan andere overheidsorganisaties of NGO’s.2 Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken hierbij hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Het ministerie heeft via deze kanalen geen bevoegdheid bepaalde content te laten verwijderen.
Sinds wanneer zijn deze drie «escalatie kanalen» operationeel?
Het Ministerie van BZK is sinds mei 2019 trusted flagger binnen het Partner Support Portal bij Twitter. Dit account is aangevraagd in aanloop naar de provinciale staten verkiezing van 2019 en geactiveerd in mei 2019. Van dit account is tot 11 maart 2021 geen gebruik gemaakt.
Het Ministerie van BZK is sinds medio 2019 trusted flagger binnen het Election Security Escalation Channel van Facebook (nu Meta). Van dit account is tot 9 maart 2021 geen gebruik gemaakt.
Het Ministerie van BZK heeft bij Google, TikTok en Snapchat de status van «trusted flagger» gekregen in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezing van 2021.
Wie heeft waarom het initiatief genomen tot het oprichten van deze drie «escalatie kanalen»?
In 2019 boden Twitter en Facebook het ministerie de mogelijkheid een account aan te maken als trusted flagger zodat meldingen van het ministerie over des- of misinformatie, waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden, met prioriteit zouden worden behandeld. Het ministerie heeft gebruik gemaakt van dit aanbod maar de accounts pas in 2021 voor het eerst gebruikt.
In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezing van 2021 was er extra aandacht voor het tegengaan van desinformatie. In deze context is door meer online platformen de mogelijkheid tot het worden van «trusted flagger» opengesteld. Het ministerie heeft hier gebruik van gemaakt. Dit om voorbereid te zijn, mocht er veel desinformatie rondgaan over het verkiezingsproces.
Hoeveel verzoeken zijn er, sinds de oprichting van het «escalatie kanaal», door de overheid ingediend bij Facebook via het «escalatie kanaal»? Hoeveel van deze verzoeken zijn door Facebook ingewilligd en hoeveel niet?
Sinds het verkrijgen van de status «trusted flagger» medio 2019 heeft het Ministerie van BZK vier keer een casus voorgedragen bij Facebook/Meta gedaan.
De eerste melding bij Facebook/Meta werd gedaan op 9 maart 2021. Het betrof een video die rondging op Facebook, waarin werd gezegd dat je door te gaan stemmen gelijk toestemming zou geven voor een covid-19 vaccinatie. Deze informatie is op 8 maart 2021 ontkracht door onafhankelijke factcheckers.3 Het Ministerie van BZK heeft Facebook daarom op deze factcheck gewezen en gevraagd naar deze video te kijken. Facebook heeft daarop aangegeven dat de video voorzien is van een label vanwege de factcheck door onafhankelijke factcheckers.
De tweede melding werd gedaan op 17 maart 2021. Het betrof een bericht dat op Facebook en Twitter werd verspreid, waarin werd gezegd dat je deze verkiezingen twee vakjes rood mocht kleuren op het stembiljet. «Twijfel je nog steeds tussen de PVV en FvD? Vergeet niet, dit jaar mag je twee vakjes rood kleuren op het stembiljet», was te lezen in diverse berichten. Deze informatie is op 16 maart 2021 ontkracht door onafhankelijke factcheckers van DPA-factchecking. 4 Na deze factcheck werden dergelijke berichten al vaak van een label voorzien door Facebook, maar niet overal. Het Ministerie van BZK heeft daarom een melding gedaan van zeven berichten die nog niet van een dergelijk label waren voorzien.5 Ook heeft het Ministerie van BZK zelf een bericht op Twitter geplaatst in reactie op deze berichtgeving. Het inkleuren van twee vakjes leidt namelijk tot een ongeldige stem. Facebook heeft de zeven berichten daarna van een label voorzien.
De derde melding werd gedaan op 18 november 2021 namens een gemeente die een vraag had gesteld rondom de herindelingsverkiezingen voor de nieuwe gemeente Dijk en Waard, maar die zelf geen reactie kreeg van Meta. Het betrof een melding dat een link naar de lokale Stemwijzer werd geblokkeerd wanneer de gemeente deze op haar pagina wilde plaatsen kort voor de herindelingsverkiezingen. Het Ministerie van BZK vernam op 18 december 2021 van Facebook dat het probleem was opgelost.
De vierde en laatste melding bij Facebook/Meta werd gedaan op 9 maart 2022 namens een gemeente die een vraag had gesteld rondom de gemeenteraadsverkiezingen, maar die zelf geen reactie kreeg van Meta. Het betrof een melding van een raadslid uit de gemeente Beek dat zijn Instagram pagina en die van de lokale CDA-afdeling waren geblokkeerd, een paar dagen voor de gemeenteraadsverkiezingen. De gemeente kreeg zelf geen gehoor bij Meta, dus het Ministerie van BZK heeft het verzoek van de gemeente om te kijken wat er mis ging, overgebracht aan Meta. Meta liet het ministerie weten dat de accounts gedeblokkeerd waren, maar gaf geen reden voor de blokkade.
Hoeveel verzoeken zijn er, sinds de oprichting van het «escalatie kanaal», door de overheid ingediend bij Google via het «escalatie kanaal»? Hoeveel van deze verzoeken zijn door Google ingewilligd en hoeveel niet?
Sinds het verkrijgen van de status «trusted flagger» heeft het Ministerie van BZK geen enkele casus voorgedragen bij Google.
Hoeveel verzoeken zijn er, sinds de oprichting van het «escalatie kanaal», door de overheid ingediend bij Twitter via het «escalatie kanaal»? Hoeveel van deze verzoeken zijn door Twitter ingewilligd en hoeveel niet?
Sinds het verkrijgen van de status «trusted flagger» op 3 mei 2019 heeft het Ministerie van BZK tweemaal een casus voorgedragen bij Twitter.
De eerste melding werd gedaan op 11 maart 2021. Het betrof een mail van de gemeente Midden-Delfland dat haar Twitteraccount geblokkeerd was, en Twitter haar hier geen reden voor gaf. Het ministerie heeft bij Twitter navraag gedaan, waarbij Twitter reageerde er een probleem was met het verifiëren van een telefoonnummer dat aan het account gekoppeld was, maar dat het account inmiddels weer gedeblokkeerd was.
De tweede melding werd gedaan op 17 maart 2021. Het betrof een zelfde casus als beschreven onder vraag 4, de tweede melding bij Facebook. Het Ministerie van BZK heeft verder niet gevolgd wat Twitter met de gedane melding heeft gedaan.
Zijn verzoeken vanuit de staat via de «escalatie kanalen» altijd verzoeken om desinformatie te verwijderen of zijn er ook andere type verzoeken die via de «escalatie kanalen' kunnen worden doorgegeven?
Zoals ook opgemerkt in de beantwoording van vraag 1 kan het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» niet gebruiken om een verzoek tot verwijdering in te dienen. De status dient als middel om een melding te doen van berichten waarvan het ministerie vermoedt dat ze niet voldoen aan de gebruikersvoorwaarden van bedrijven. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan, maken hierbij nog altijd hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden, en dus of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Het Ministerie van BZK zet de status van «trusted flagger» met grote terughoudendheid in: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van misleidende informatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor Meta en zelf geen gehoor kreeg.
Kan de Minister de Kamer een afschrift toesturen van alle verzoeken die door het BZK desinformatieteam via deze drie «escalatie kanalen» zijn ingediend bij Facebook, Google en Twitter?
Ja, de afschriften zijn als bijlage toegevoegd bij deze brief.
Kan de Minister de Kamer een afschrift toesturen van de reacties van Facebook, Google en Twitter op alle verzoeken die door het BZK desinformatieteam via deze drie «escalatie kanalen» zijn ingediend bij Facebook, Google en Twitter?
Ja, de afschriften zijn als bijlage toegevoegd bij deze brief.
Hoe stelt het BZK desinformatieteam vast dat er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade toe te brengen?
De afdeling Democratie van BZK stelt niet zelf vast of er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade aan te richten. Zoals aangegeven in eerdere Kamerbrieven is dit primair een taak van onafhankelijke factcheckers, media en wetenschappers. Wel heeft het Ministerie van BZK de taak om de integriteit van de verkiezingen te beschermen. Waar het gaat om misleidende of onjuiste informatie over het verkiezingsproces, zoals onjuiste informatie over de sluitingstijden van stemlokalen of de wijze van stemmen, kan het ministerie deze toetsen aan de geldende regels en procedures.
Betekent «doelbewust» dat het BZK desinformatieteam (om immers vast te kunnen stellen of er sprake is van «desinformatie» of niet) bij elk verzoek dat wordt ingediend via een «escalatie kanaal», eerst moet vaststellen wat de intentie van de verspreider van «desinformatie» is? Of betekent het iets anders? En betekent «doel om schade toe te brengen» dat deze intentie ook kwaadwillend moet zijn? Of betekent het iets anders?
De afdeling Democratie van BZK stelt niet zelf vast of er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade aan te richten. De afdeling Democratie van BZK gebruikt de status van «trusted flagger» met grote terughoudendheid: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Dit volgt uit de verantwoordelijkheid van BZK voor het beschermen van de integriteit van het verkiezingsproces. Het risico op belemmering van de integriteit van het verkiezingsproces staat daarbij centraal, niet de intentie van de verspreider.
Hoe slaagt het BZK desinformatieteam erin een onderscheid te maken tussen het bewust en het onbewust verspreiden van misleidende informatie? Welke methode, welke instrumenten, welke protocollen worden daarvoor gehanteerd? Kan de Minister een paar voorbeelden geven van het bewust versus het onbewust verspreiden van misleidende informatie?
De afdeling Democratie van BZK stelt niet zelf vast of er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade aan te richten. Wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces belemmering zou kunnen ondervinden, kan het ministerie een melding doen bij een onder vraag 1 genoemde bedrijven... Voor het onderscheid tussen bewuste en onbewuste verspreiding van misleidende informatie kijken bedrijven bijvoorbeeld naar technieken die worden ingezet om berichten te verspreiden. Zo hadden internetdiensten Facebook, Twitter, Google, Microsoft, TikTok en Snapchat richting de Tweede Kamerverkiezing van 2021 maatregelen genomen om misinformatie en desinformatie tegen te gaan en hierop extra alert te zijn. Dit betekende onder meer dat door internetdiensten actief gezocht is naar gecoördineerd niet-authentiek gedrag die berichten kunstmatig populairder kunnen laten lijken.6
Staat er wellicht ergens op een ons nog onbekend «Ministerie van Waarheid» een apparaat waarmee men niet alleen met absolute zekerheid kan vaststellen of iets «waar» of «niet waar» (en dus wel of niet «misleidend») is, maar kan dit apparaat misschien gelijk ook feilloos de goedwillende dan wel kwaadwillende intentie van de verspreider van de misleidende informatie vaststellen?2 En als zo’n apparaat niet bestaat, hoe kan de Minister er dan zeker van zijn dat verzoeken ingediend door de staat bij Facebook, Google en Twitter via de «escalatie kanalen» om «desinformatie» te verwijderen niet onbedoeld resulteren in censuur van informatie die niet (doelbewust) misleidend is? Censuur die dus gelijk staat aan het onterecht en onnodig beknotten van de vrijheid van meningsuiting?
Nee, een dergelijk apparaat en het «Ministerie van Waarheid» bestaan allebei niet in Nederland.
De afdeling Democratie van BZK stelt niet zelf vast of er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade aan te richten. Wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces belemmering zou kunnen ondervinden, kan het ministerie een melding doen bij een onder vraag 1 genoemde bedrijven. De betreffende bedrijven bij wie de melding wordt gedaan, maken altijd hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Hiervoor maken zij gebruik van de eigen gebruikersvoorwaarden.
Door gebruik te maken van diensten van online platformen – bijvoorbeeld door een account aan te maken, het online spelen van games, het plaatsen van eigen content of het lezen van content van overige gebruikers – stemmen gebruikers in met de gebruikersvoorwaarden van dat online platform. Hiermee gaan zij een civielrechtelijke overeenkomst met dat platform aan, waarbij het toepasselijke rechtsstelsel bij geschillen wordt bepaald door het betreffende platform. In het kader van de contractvrijheid staat het aanbieders van online platformen vrij om grenzen te stellen aan het soort content op hun platform en de manier waarop hun platform wordt gebruikt. Ook staat het hen vrij actie te ondernemen indien zij van mening zijn dat gebruikers hun gebruiksvoorwaarden overtreden. Dat behelst ook de mogelijkheid om content te verwijderen of een gebruikersaccount op te schorten. Het idee hierachter is, dat gebruikers zelf de vrijheid en mogelijkheid hebben om te bepalen of zij gebruik maken van een bepaald online platform – en daarmee instemmen met de gebruikersvoorwaarden – of niet. Voor meer informatie verwijs ik u graag door naar de Kamerbrief over contentmoderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen van 21 september 2021.8
Kan de Minister de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens?1
VGZ heeft haar verzekerden geïnformeerd dat zij niet alleen bij reguliere apotheken terecht kunnen, maar ook bij online-apotheken. Ook heeft VGZ haar verzekerden geïnformeerd over de wijze van dienstverlening van de online-apotheken die zij heeft gecontracteerd. Verzekerden kunnen beoordelen of zij deze wijze van dienstverlening prefereren boven die van een andere apotheek. Zorgverzekeraars kunnen hun verzekerden informeren over het aanbod van zorgaanbieders waarmee zij een contract hebben. Het is daarbij van belang dat de verstrekte informatie juist en evenwichtig is.
Wat is uw visie op de opkomst van grote commerciële apotheekketens, die zich met name richten op de meer lucratieve apotheekdiensten, zoals herhaalreceptuur, en de minder lucratieve levering van acute medicatie aan de traditionele apotheken laten? Bent u het ermee eens dat dit een onwenselijk bedrijfsmodel is?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) heb ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken gemaakt met als doel de zorg voor de toekomst kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Hieronder valt ook het meer inzetten van digitale zorg; niet als doel op zich, maar als middel om de zorg ook in de toekomst houdbaar te houden.
Transities en transformaties in het zorglandschap, die passende zorg bevorderen en helpen om de schaarse capaciteit in de zorg zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten ten behoeve van de verzekerden, zijn hierbij noodzakelijk. Hieruit volgt dat niet iedere zorgaanbieder hetzelfde aanbod hoeft te hebben. Zorgaanbieders, ook apothekers, kunnen er voor kiezen zich te specialiseren op een bepaalde patiëntengroep, of om vooral online diensten aan te bieden.
Ik vind het wenselijk dat zorgverzekeraars dergelijke transformaties in de zorg bevorderen en faciliteren. De noodzaak daartoe is er. Dit geldt ook voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van apothekerszorg, juist ook in de toekomst. Nieuwe zorgvormen en digitale zorgvormen kunnen daarbij helpen. Ook de Patiëntenfederatie ondersteunt de wenselijkheid van variatie in aanbod.2
Verzekerden hebben vervolgens zelf de keuze welke vorm van apothekerszorg bij hen past. De wensen en behoeften van patiënten lopen uiteen. Het is daarom ook aan de partijen in de zorg om er voor waken dat alle noodzakelijke en gewenste vormen van (farmaceutische) zorg geboden worden. Ik reken erop dat zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht en hun taak om kwalitatief goede doelmatige zorg in te kopen, goed onderhandelen met apothekers. Zij hebben de verantwoordelijkheid om niet alleen daar waar dat kan lage vergoedingen uit te onderhandelen, bijvoorbeeld door de inzet van online apotheken, maar ook om daar waar het nodig is ruimte bieden aan intensievere (en duurdere) vormen van zorg, met bijpassende vergoedingen. De NZa ziet toe op het proces van zorginkoop.
VGZ werkt samen met twee online apotheken die landelijk opereren, maar klein van omvang zijn in vergelijking met andere landelijke apotheekketens en -formules. Bij beide apotheken kunnen patiënten zowel terecht voor eenmalige receptuur als herhaalrecepten. Deze apotheken moeten aan dezelfde eisen voldoen als iedere andere apotheek. Hierop wordt toegezien door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat zorgverzekeraars zoals VGZ de opkomst van dit soort ketens stimuleren? Zo ja, bent u bereid om VGZ en eventuele andere verzekeraars die zich hier ook aan schuldig maken hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de vertrouwde apotheek in de wijk of het dorp behouden blijft en niet weg wordt geconcurreerd door commerciële ketens die enkel de meest lucratieve zorg willen verlenen?
In het IZA hebben we afgesproken om een beweging in zetten naar zorg die digitaal geleverd wordt waar dit kan, maar ook dat deze fysiek blijft waar dit moet. Gezien de groeiende zorgvraag en de druk op de arbeidsmarkt verwacht ik dat we in de toekomst alle zorgvormen hard nodig zullen hebben, zowel online zorg als ook de apotheekzorg in wijk of dorp. In het IZA is afgesproken om de eerstelijnszorg te versterken. De apotheek in de wijk heeft daar een belangrijke rol in te spelen, ook bij het ontlasten van de huisarts. Er is zeker plek voor online apotheken, maar de farmaceutische zorg in de wijk moeten we koesteren en verder optimaliseren. Ik ga met partijen in overleg hoe we deze optimalisering kunnen realiseren.
Het bericht 'Achterlijke situaties bij glastuinders, eerste bedrijven stoppen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van Nieuwe Oogst «Achterlijke situaties bij glastuinders, eerste bedrijven stoppen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is bekend dat de gestegen energiekosten een grote impact hebben op de glastuinbouw. Dit heeft ook een effect op de keuzes die ondernemers maken, zoals extensivering, bedrijfsbeëindiging of elektriciteitslevering. Dit wordt ook beschreven in de tweede verkenning van WEcR van de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in de land- en tuinbouw die u op 9 november heeft ontvangen.2 Exacte cijfers zijn niet bekend, mede doordat er grote verschillen binnen de sector bestaan.
Meerdere ondernemers gaan stoppen met hun bedrijf of zijn genoodzaakt de productie aanzienlijk terug te schroeven, wat gaat dit volgens u betekenen voor het aanbod van groenten, zoals tomaten, paprika’s en komkommers?
Indien productie wordt verlaagd of beëindigd zal het aanbod van producten uit de glasgroententeelt afnemen. Mogelijk wordt het weggevallen aanbod vervangen door groenten uit het buitenland. In de eerder aangehaalde verkenning wordt uitgegaan van volumedalingen in 2022 van circa 10% voor komkommers en circa 15% voor tomaten. Voor paprika’s vermoed men dat de volumes ongewijzigd zijn ten opzichte van het vorige jaar. Hierbij wordt wel een voorbehoud gemaakt, namelijk dat de landelijke arealen van de diverse teelten ook van invloed zijn om bovengenoemde volumeontwikkelingen. Daarbij is de situatie divers en zijn er ook veel telers die het winterseizoen overslaan. Dat betekent dat het aanbod van Nederlandse groenten in de winter daalt, terwijl richting zomer veel aanbod gelijktijdig op de markt komt.
Wat zijn de gevolgen van het terugschroeven van de productiecapaciteit voor de prijzen van groenten?
In algemene zin zullen prijzen stijgen wanneer het aanbod daalt. De prijzen van groenten zijn echter ook sterk afhankelijk van opbrengsten in andere landen, gezien het om een internationale markt gaat en het de vraag is in hoeverre de daling in aanbod in Nederland door producten uit andere landen opgevuld zullen gaan worden. De verwachting is dat richting zomer het aanbod van Nederlandse groenten juist weer stijgt.
Het komende tekort aan groenten gaat waarschijnlijk gecompenseerd worden door import vanuit Marokko en Spanje. Dergelijke ontwikkelingen staan haaks op de duurzaamheidsambities. Wat is uw reflectie hierop?
Bij de beantwoording van deze vraag moeten twee voorbehouden worden gemaakt. Ten eerste is er niet genoeg data voorhanden om hier sluitende uitspraken over te doen. Ten tweede is het antwoord ook afhankelijk van of het duurzaamheidsperspectief smal (broeikasgasuitstoot) of breed (zoals effecten op biodiversiteit) is.
Voor tomaten uit Spanje en Marokko geldt dat deze veelal in de buitenlucht of onder plastic worden geteeld. In vergelijking met de Nederlandse glastuinbouw betekent dat dus een vermoedelijk minder energie-intensieve teeltwijze en dat er dus ook vermoedelijk minder koolstoflekkage optreedt. Dat moet opgewogen worden tegen het transport van de producten uit zuidelijke landen. Anderzijds scoort de Nederlandse glastuinbouw in algemene zin beter op watergebruik en wordt ook veel biologische plaagbestrijding ingezet.
Door de hoge gasprijzen en het ontbreken van financiële steun verplaatsen verschillende ondernemers hun research & developtment naar landen als India, wat zijn de gevolgen hiervan op onze concurrentiepositie?
Vanwege de uiteenlopende bedrijfssituaties en afhankelijkheden met de rest van de keten is het moeilijk om generieke uitspraken te doen over de specifieke gevolgen voor de concurrentiepositie. Enerzijds betekenen de hoge energieprijzen dat de glastuinbouw minder concurrerend wordt. Anderzijds zal, voor zover er concurrentie plaatsvindt met buitenlandse energie-intensieve glastuinbouw, dit effect ook gelden voor het buitenland.
In een ledenenquête van glastuinbouw Nederland geeft 8% van de ondernemers aan dit jaar faillissement aan te moeten vragen, wat zijn hiervan de gevolgen voor onze hoogwaardige tuinbouwcluster?2
Het is vanwege de uiteenlopende bedrijfssituaties en afhankelijkheden met de rest van de keten moeilijk om generieke uitspraken te doen over wat het effect is van faillissementen op de rest van het cluster. In algemene zin kan gesteld worden dat een disruptie zoals de energiecrisis negatief is voor het cluster, dit heeft immers ook effect op de keten van toeleveranciers en afnemers. Daarbij kunnen de hoge kosten leiden tot minder investeringsruimte. Door de diversiteit binnen de sector is het lastig in te schatten wanneer een dusdanig keteneffect optreedt dat het cluster als geheel wordt bedreigd.
Kunt u vertellen waarom de motie van de leden Grinwis en Erkens over een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte in het leven roepen (Kamerstuk 29 023, nr. 322)?
Helaas lijkt er een deel van de vraag weggevallen. Ik ga er daarom vanuit dat de vraag ziet op de stand van zaken van de afhandeling van de motie. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn over de uitvoering van de motie te kunnen informeren.
Vanwege de hoge energieprijzen en het uitblijven van afdoende financiële steun is er geen kapitaal om te investeren in verdere verduurzamingsmaatregelen, wat zijn de gevolgen hiervan op de energietransitie?
Het is vanwege de uiteenlopende situaties op bedrijfsniveau lastig te zeggen wat het effect is van de energiecrisis op de energietransitie. Wel worden via verschillende instrumenten middelen vrijgemaakt voor de energietransitie in de glastuinbouw, zo is het budget voor subsidie op energiebesparende maatregelen opgehoogd naar € 60 mln. om zoveel mogelijk aanvragen te kunnen honoreren. Tegelijk wordt met Glastuinbouw Nederland en Greenports Nederland gesproken over mogelijkheden om de energietransitie te versnellen. Voorts kan ik u melden dat eraan gewerkt wordt dat de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten zo gauw als de staatssteun-goedkeuring verkregen wordt, tijdelijk een optie gaat bieden voor glastuinbouwbedrijven die vanwege de hoge energieprijzen over aanvullend werkkapitaal moeten kunnen beschikken om in bedrijf te kunnen blijven. De Kamer is daarover in een aparte brief van mijn collega’s van EZK en LNV (2022Z25539) uitgebreider geïnformeerd.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Het is vanwege de benodigde afstemming helaas niet gelukt om aan dit verzoek te voldoen.
Het bericht ‘Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bouchallikh , Renske Leijten , Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK), Danai van Weerdenburg (PVV), Henri Bontenbal (CDA), Marieke Koekkoek (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Joost Eerdmans (EénNL), Don Ceder (CU) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u een schatting geven hoeveel Nederlanders momenteel gebruik maken van TikTok? Hoeveel van deze gebruikers zijn kinderen?
In januari 2022 waren er ongeveer drie miljoen Nederlandse gebruikers van TikTok.2 De minimumleeftijd voor het gebruik van TikTok, volgens het beleid van TikTok, is 13 jaar. Bij TikTok is nagevraagd hoeveel van de gebruikers in Nederland minderjarig zijn. Hierbij heeft TikTok aangegeven dat zij deze informatie niet openbaar kunnen maken, omdat het voor TikTok bedrijfsgevoelige informatie betreft. Het is moeilijk met zekerheid vast te stellen hoeveel van de Nederlandse gebruikers minderjarig zijn. Hierbij speelt een rol dat de juistheid van de door gebruikers opgegeven leeftijd door TikTok niet wordt geverifieerd. Minderjarigen kunnen zich daarom als meerderjarigen voordoen. Uit onderzoek van de Britse (telecom) toezichthouder Office of Communications (Ofcom) bleek vorige maand dat één op de drie Britse kinderen een sociale media-account voor volwassenen heeft.3 Naar alle verwachting zijn er ook in Nederland kinderen die een account voor een volwassene hebben.
Welke medewerkers hebben toegang tot de verzamelde informatie? Klopt het dat een deel van de medewerkers van TikTok een dubbelrol hebben bij de Chinese Communistische Partij en dat dus de Chinese overheid toegang krijgt tot al deze persoonlijke informatie?
Op dit moment weten we niet welke medewerkers van TikTok toegang hebben tot welke gegevens. TikTok is benaderd om hier meer informatie over te geven, maar TikTok heeft aangegeven hier geen antwoord op te kunnen geven. Uiteraard zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden doorgegeven aan de Chinese overheid.
De voorwaarden waaronder persoonsgegevens vanuit de EU naar derde landen kunnen worden doorgegeven liggen vast in de AVG. Doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, waaronder China, dient plaats te vinden volgens hoofdstuk V van de AVG. Of er bij TikTok sprake is van een onrechtmatige doorgifte, is niet aan mij of dit kabinet om vast te stellen, maar aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of diens collega in de lidstaat waar TikTok haar hoofdzetel heeft.
Momenteel doet de Ierse toezichthouder (DPC) als leidende autoriteit van de EU onderzoek naar de wijze waarop TikTok persoonsgegevens verwerkt. Het betreft een tweetal onderzoeken. Het eerste onderzoek richt zich op de verwerking van persoonsgegevens van minderjarige gebruikers in de context van de platforminstellingen van het TikTok-platform met betrekking tot accounts van gebruikers jonger dan 18 jaar en leeftijdsverificatiemaatregelen. Het onderzoek gaat ook na of TikTok heeft voldaan aan de transparantieverplichtingen van de AVG in het kader van de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers jonger dan 18 jaar. Het tweede onderzoek richt zich op de overdracht door TikTok van persoonsgegevens naar derde landen waaronder China en de naleving van de vereisten van de AVG voor deze overdrachten.
De DPC is beide onderzoeken gestart in september 2021. De DPC heeft haar ontwerpbesluit in het eerste onderzoek begin september 2022 voorgelegd aan de toezichthouders – waaronder de AP – in de andere lidstaten. Dit maakt deel uit van het proces op grond van artikel 60 van de AVG. Voor het tweede onderzoek waar het gaat om de doorgifte naar derde landen heeft de Minister voor Rechtsbescherming de AP gevraagd om bij haar Ierse collega te vragen naar de stand van zaken van dit onderzoek.
Kunt u toelichten om wat voor een data het hier gaat? Gaat het hier om persoonsgegevens, persoonlijke voorkeuren of psychologische profielen?
Het is mij niet bekend welke gegevens op welke manier verwerkt worden en welke TikTok-medewerkers toegang hebben tot welke gegevens. TikTok geeft in zijn privacybeleid aan welke gegevens worden verzameld. In zijn beleid schrijft TikTok dat gegevens onder drie categorieën wordt verzameld: (1) informatie die de gebruiker verstrekt, (2) automatisch verzamelde informatie en (3) informatie uit andere bronnen.
Het gaat hier o.a. om profielinformatie, gebruikerscontent en informatie uit directe berichten van gebruikers, maar ook om locatiegegevens van de gebruikers, technische gegevens met betrekking tot het apparaat van de gebruiker, gebruikers informatie en cookies. Ook wordt in gevallen door adverteerders op TikTok informatie over gebruikers gedeeld met TikTok.4
Acht u het wenselijk dat de Chinese overheid toegang heeft tot dit soort informatie, met name ook over kinderen?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 schreef, zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de AVG worden doorgegeven aan de Chinese overheid. Binnenkort ga ik met TikTok in gesprek in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. In dat gesprek zullen de hierboven genoemde uitgangspunten bij TikTok onder de aandacht worden gebracht.
Bent u bereid om TikTok per direct op te roepen geen gegevens van Europese gebruikers opgeslagen binnen de Europese Unie met China te delen?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 3 kan doorgifte van persoonsgegevens in derde landen rechtmatig plaatsvinden, mits voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk V van de AVG. Op 18 juni 2021 heeft het Europees Comité voor Gegevensbescherming (EDPB) richtsnoeren vastgesteld die beogen bedrijven en organisaties handvatten te bieden bij de beoordeling welke aanvullende maatregelen zij kunnen treffen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG.
Ik vind het onacceptabel indien gegevens van Nederlandse burgers onrechtmatig worden gedeeld met de Chinese overheid. Binnenkort spreek ik met TikTok in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. De hierboven genoemde uitgangspunten zullen bij TikTok onder de aandacht worden gebracht, mede naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Het blijft aan de onafhankelijke toezichthouder om de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen te onderzoeken en daar op te handhaven.
Welke stappen acht u noodzakelijk richting TikTok in Nederland en de Europese Unie zolang persoonlijke gegevens terecht komen in handen van de Chinese overheid?
Het is in de eerste plaats aan de onafhankelijke toezichthouder om onderzoek te doen naar rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens, en om daar vervolgens tegen op te treden. In het stelsel van de AVG zijn geen bevoegdheden toegekend aan het kabinet. Daarbij wil ik graag opmerken dat de toezichthouder binnen de AVG een breed scala aan bevoegdheden heeft tot het nemen van corrigerende maatregelen mocht zij dat nodig achten. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van betrokkene voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er ook een geldboete worden opgelegd en de toezichthouder kan ook een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3, voert de DPC momenteel onderzoek uit naar of de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen – waaronder China – voldoet aan de AVG-vereisten voor deze doorgifte. Daarnaast heeft de AP vorig jaar een boete van 750.000 euro aan TikTok opgelegd wegens het schenden van de privacy van jonge kinderen. De informatie die de Nederlandse gebruikers van TikTok kregen bij het installeren en gebruiken van de app was in het Engels en daardoor niet goed te begrijpen door jonge kinderen. Door de privacyverklaring niet in het Nederlands aan te bieden, legde TikTok onvoldoende uit hoe de app persoonsgegevens verzamelt, verwerkt en gebruikt. Tijdens het onderzoek door de AP heeft TikTok zich gevestigd in Ierland en de AP was vanaf dat moment alleen nog bevoegd om te oordelen over de privacyverklaring van TikTok, omdat de overtreding was beëindigd.
Wat betreft de inzet van TikTok voor overheidscommunicatie kan ik u melden dat de Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) sinds september adviseert om de inzet van TikTok voor de rijksoverheid op te schorten vanwege zorgen over gegevensbescherming.
Welke stappen worden er op dit moment binnen de Europese Unie gezet om de juridische kaders ten aanzien van adequate beveiliging van data-transfers wereldwijd te verduidelijken en uit te breiden om te voorkomen dat buitenlandse inlichtingendiensten toegang krijgen tot persoonsgegevens van Europese gebruikers?
Binnen de EU zijn bepalingen uit de AVG t.a.v. adequate beveiliging van data-transfer verduidelijkt via richtsnoeren van de EDPB (zie ook antwoord op vraag 6).5 Deze richtsnoeren beogen organisaties handvatten te bieden voor veiligheidsmaatregelen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG. Zo worden in deze richtsnoeren praktische voorbeelden gegeven van hoe veiligheidsmaatregelen getroffen kunnen worden. In deze richtlijnen staat bijvoorbeeld hoe gegevens gepseudonimiseerd kunnen worden doorgegeven en hoe gegevens versleuteld kunnen worden om deze te beschermen tegen toegang voor overheidsinstanties van het derde land.
Welke stappen zet u richting de Europese Commissie om hier aandacht voor te vragen en actie op te ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoe geeft u uitvoering aan de afspraak uit het coalitieakkoord dat we kinderen beschermen door ze het recht te geven niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen?
Wat betreft het recht van kinderen om niet gevolgd te worden en geen dataprofiel te krijgen is Europese wetgeving van belang. In het gegevensbeschermingsrecht hebben kinderen het recht op specifieke bescherming, met name bij het gebruik van hun persoonsgegevens voor marketingdoeleinden of voor het opstellen van persoonlijkheids- of gebruikersprofielen (overweging 38 AVG). Deze bescherming zal versterkt worden door de Digital Services Act (DSA) die in 2024 in werking treedt. Het wordt dan voor zeer grote platforms zoals TikTok verboden om data van minderjarigen te verzamelen voor het profileren voor marketingdoeleinden
De Europese Commissie heeft in de geactualiseerde Better Internet For Kids (BIK+) strategie aangekondigd een EU gedragscode voor leeftijdsgeschikt ontwerpen te gaan publiceren. Deze gedragscode moet er aan bijdragen dat de verplichtingen neergelegd in de DSA en AVG worden nageleefd om zo te voorkomen dat kinderen gevolgd worden en dataprofielen krijgen. Wij zijn nauw betrokken bij deze Europese ontwikkelingen en maken ons er hard voor om de bescherming van kinderen in de digitale wereld verder te versterken.
Kunt u deze vragen nog voor het begrotingsdebat Digitale Zaken op 14 november 2022 afzonderlijk beantwoorden?2
Ja.
Een ‘speciale portal’ bij techbedrijven |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten dat de Biden regering een «speciale portal» bij techbedrijven heeft voor het aangeven van desinformatie?1
Ja.
Heeft de Nederlandse staat ook toegang tot een dergelijke speciale portal bij Twitter (of Facebook of Instagram) voor het aangeven van desinformatie, misinformatie of nepnieuws bij deze techbedrijven?
Het Ministerie van BZK heeft geen toegang tot een Content Request System zoals beschreven in de artikelen in de bijlagen. Wel heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, Twitter, TikTok en Snapchat. Trusted flaggers» meldingen worden door de genoemde sociale media platformen met prioriteit behandeld. Deze trusted flagger status kunnen deze online platformen ook geven aan andere overheidsorganisaties of NGO’s.2 Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor Meta en zelf geen gehoor kreeg. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken hierbij hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Het ministerie heeft via deze kanalen geen bevoegdheid bepaalde content te laten verwijderen.
Voor meer informatie over deze status van «trusted flaggers» verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen over de «escalatie kanalen» en het «desinformatieteam BZK» naar aanleiding van een Wob-verzoek die u op 7 november 2022 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 914).
Onderhoudt de Nederlandse staat contact met de bovengenoemde drie sociale mediabedrijven en indien dit het geval is door wie en op welke manier (bijvoorbeeld telefonisch, via mailverkeer) en waarom wordt dit contact onderhouden?
Ja. Het Ministerie van BZK houdt vanwege verschillende redenen contact met bovengenoemde bedrijven. Dit contact kan zowel op ambtelijk als op ministerieel niveau plaatsvinden. Het kan bestaan uit telefonisch contact, mailverkeer, of gesprekken in persoon. Zo heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 8 juni 2022 een kennismakingsgesprek gehad met vertegenwoordigers van Meta, waarover die dag op Twitter publiekelijk is gecommuniceerd.3 In het kader van hoor en wederhoor is er contact met Meta over het DPIA traject Facebook Pages4. Via de status van «trusted flagger» kan het ministerie contact op nemen met deze bedrijven wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden.