Kent u het artikel «How the EU subsidises Israel’s military-industrial complex»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat binnen het Seventh Framework Program (FP7) van de EU het Israëlische bedrijf IAI, dat een belangrijke leverancier is voor het Israëlische leger, subsidie voor onderzoek heeft ontvangen, waaronder voor de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja, het Israëlische bedrijf Israel Aerospace Industries heeft onder het Seventh Framework Program (FP7) onder meer subsidie ontvangen voor onderzoek – samen met twaalf andere Europese onderzoeksinstellingen – naar de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan Israëlische bedrijven die (ook) actief zijn in de militaire industrie?
Op basis van de voor handen zijnde gegevens kan ik u melden dat 23 Israëlische entiteiten voor een totaalbedrag van 26 miljoen euro deelnemen aan 49 FP7-projecten met het thema maatschappelijke veiligheid. Dit onderzoek in FP7 kent een zuiver civiele oriëntatie.
Kunt u bevestigen dat het Israëlische bedrijf Ahava, dat in een illegale nederzetting actief is, binnen het FP7 van de EU subsidie voor onderzoek heeft ontvangen?2 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het bedrijf Ahava Dead Sea Laboratories voert vier projecten uit onder het Nanosciences, Nanotechnologies, Materials and new Production Technologies-programma (NMP). Dit zijn projecten over nanodeeltjes, milieu en gezondheid.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan bedrijven die in illegale nederzettingen actief zijn?
De Europese Commissie beschikt niet over een dergelijk overzicht. Ik kan u wel melden dat alle Israëlische bedrijven die genoemde subsidie ontvangen juridisch gevestigd zijn binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat de EU door middel van subsidies investeert in de Israëlische militaire industrie en in Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ten aanzien van de criteria voor de toekomstige toekenningen aan derde landen van het genoemde programma vinden momenteel verkenningen plaats door de Europese Commissie. Zodra deze hebben geleid tot meer duidelijkheid over de technische en juridische (on)mogelijkheden van aanpassing van de criteria, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Vooruitlopend daarop kan ik u al wel melden dat wat het kabinet betreft bij de toekenning van Europese subsidies aan defensie-onderzoek in derde landen het voor de hand ligt aansluiting te zoeken bij de criteria die gelden binnen het EU-wapenexportbeleid. Voorkomen moet worden dat subsidiestromen bijdragen aan interne conflicten, regionale instabiliteit en/of mensenrechtenschendingen.
Deelt u de opvatting dat er een einde aan deze praktijken moet worden gemaakt en dat binnen de opvolger van FP7, Horizon 2020, EU subsidies voor de Israëlische militaire industrie en voor Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen expliciet uitgesloten zouden moeten worden? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid hier in EU-verband op aan te dringen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “EU wil meer concurrentie met haven Rotterdam” |
|
Barry Madlener (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU wil meer concurrentie met haven Rotterdam»?1
Ja.
Wat vindt u van de voorstellen van de Europese commissaris Siim Kallas, die tot meer concurrentie leiden voor onder andere de Rotterdamse haven?
Op 24 mei heb ik kennis genomen van de mededeling van de Europese Commissie getiteld «Havens: motoren voor groei», alsmede van een voorstel voor een EU verordening waarmee een structuur wordt vastgesteld voor de toegang tot de markt voor havendiensten en voor financiële transparantie van zeehavens (hierna Havenverordening). Met de Havenverordening wordt het beginsel van vrijheid van dienstverlening op zeehavens van toepassing verklaard en wordt hiervoor een eenvormige juridische structuur gecreëerd, die rechtszekerheid moet bieden aan investeerders in zeehavens. Ik bestudeer dit zogenoemde Havenpakket momenteel. Via de BNC procedure zal ik u volgens afspraak uiterlijk op 14 juni 2013 informeren.
Hoeveel EU-geld zal direct of indirect worden ingezet via de Europese begroting om de concurrenten van de Rotterdamse haven te versterken? Welke gevolgen heeft dit EU beleid voor de tweede Maasvlakte?
In de mededeling van de Europese Commissie wordt ingegaan op het verband tussen de Havenverordening en onder andere de nieuw te verschijnen TEN-T verordening voor de Europese Meerjarenbegroting in de jaren 2014 -2020. De Havenverordening is van toepassing op alle zeehavens in het TEN-T netwerk zoals zal worden vastgelegd in de nieuwe TEN-T verordening: 83 havens op het kernnetwerk en 236 havens op het uitgebreide netwerk. Drie Nederlandse havengebieden (de havens in de regio’s Amsterdam, Rotterdam en Zeeland) liggen op 3 van de 9 multimodale corridors van het TEN-T kernnetwerk. Alleen projecten die bijdragen aan het functioneren van de corridors van het kernnetwerk komen in aanmerking voor medefinanciering vanuit het TEN-T budget. De Europese Commissie overweegt om, bij de beoordeling van voorgestelde havengerelateerde projecten, ook de mate waarin havens aan de Havenverordening voldoen in de afweging te betrekken. De Havenverordening bepaalt overigens niets ten aanzien van de verdeling van het TEN-T budget en aan deze verordening zelf is ook geen budget verbonden. Wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor de Tweede Maasvlakte in Rotterdam is op dit moment niet aan te geven.
Voor de financiering van het Europese infrastructuurbeleid TEN-T zal waarschijnlijk tot 2020 een budget beschikbaar zijn van € 13,2 miljard, plus € 10 miljard uitsluitend bestemd voor de cohesielanden. Dit budget zal worden vastgelegd in de nieuwe Connecting Europe Facility verordening. Ik zet mij in voor een zo groot mogelijke bijdrage aan Nederlandse projecten, waaronder de aanleg van nieuwe sluizen te IJmuiden en Terneuzen.
Gaat het kabinet actie ondernemen tegen deze EU voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zoals gesteld zal ik u via het BNC fiche uiterlijk op 14 juni 2013 informeren over het Kabinetsstandpunt op hoofdlijnen. Besluitvorming over de Havenverordening vindt plaats volgens de gewone wetgevingsprocedure. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid. Het Europees Parlement heeft medebeslissingsbevoegdheid. Het standpunt van het Kabinet zal in de Raad worden ingebracht.
Kan het kabinet garanderen dat er geen cent Europees geld zal worden ingezet om de Rotterdamse haven te beconcurreren? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet zet zich voortdurend in voor eerlijke concurrentie tussen zeehavens en geeft daarbij prioriteit aan een Europese aanpak van concurrentieverstorende staatssteun. De TEN-T middelen zijn bestemd voor ondersteuning van projecten met Europese meerwaarde in de gehele EU. Toekomstige aanvragen uit de Lidstaten worden op gelijke wijze beoordeeld. Nederland is voorstander hiervan.
Het bericht dat in vergelijking met andere Europese landen het mobiele dataverkeer in Nederland het duurst is |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «mobiele data het duurst in Nederland»1 waarin wordt belicht dat Nederlanders in vergelijking met andere Europeanen het meest moeten betalen voor mobiel internet?
Ik heb kennis genomen van het artikel. De vragen gaan over één van de conclusies in het rapport waar het artikel naar refereert, namelijk de prijs van mobiele data-only abonnementen. Dit betreft de gebruikers die alleen een mobiele databundel en geen andere diensten afnemen. Dit is slechts een klein gedeelte (minder dan 5%) van de markt. In het onderzoek valt op dat binnen dat segment alleen gekeken wordt naar de premium abonnementen van de Nederlandse providers en niet naar hun «second brands» die goedkoper zijn.
Het rapport spreekt de verwachting uit dat door toetreding van een nieuwe uitdager (Tele2) de prijzen voor de mobiele data-only abonnementen zullen dalen. Het merkt ook op dat waar het abonnementen voor bundels van mobiele data en bellen en sms-en betreft Nederland beter uit het onderzoek komt. Op grond van dit rapport deel ik niet de mening dat de markt onvoldoende functioneert.
Er verschijnen geregeld onderzoeken (onder andere ook de OESO) naar de tarieven van telecommunicatie met niet zelden wisselende en soms tegenstrijdige uitkomsten. Dat komt ten eerste omdat het moeilijk is uniforme vergelijkingsmaatstaven te definiëren. Zo verschillen de databundels per land. In het rapport wordt bijvoorbeeld een combinatie-bundel met 20 sms-jes gehanteerd en die komt niet in Nederland voor. Ten tweede wordt onvoldoende rekening gehouden met factoren die de prijs van telecommunicatie in een land bepalen. Het betreft factoren als de koopkracht per land, het gebruiksprofiel van consumenten en eventuele handsetsubsidies. Het maakt analyses over prijsverschillen buitengewoon lastig en vaak voor discussies vatbaar.
Ik ga onderzoeken hoe we tot een betekenisvollere internationale vergelijking kunnen komen van mobiele telecommunicatietarieven en zal u over de uitkomsten van zo’n vergelijking dit najaar informeren.
Deelt u de mening dat de kosten per gigabyte in Nederland (gemiddeld 9 euro) in vergelijking met andere Europese landen (gemiddeld 1 a 2 euro) dusdanig hoog zijn dat er zeer waarschijnlijk sprake zal zijn van een onvoldoende functionerende markt? Zo ja, op welke wijze gaat u dit probleem aanpakken?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er naast het gebrek aan concurrentie andere oorzaken voor de hoge kosten van mobiel dataverkeer in Nederland? Bent u bereid dit zo nodig nader te (laten) onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze vragen voor het verzamel algemeen overleg Telecommunicatie op 28 mei 2013 te beantwoorden?
Ja.
De oproepen van de Dierenbescherming om te stoppen met de verkoop van konijnen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Dierenbescherming tegen winkeliers: stop met verkoop konijnen»1 en «Delft opgeschrikt door konijnenmishandeling»?2 Kunt u zich voorstellen dat de Dierenbescherming tot een dergelijke oproep komt, gelet op het grote aantal konijnen dat op straat of in opvangcentra belandt en op de erbarmelijke omstandigheden waaronder deze dieren worden gefokt en getransporteerd vanuit onder andere Oost-Europa? Zo neen, waarom niet?
Ja. Initiatieven die gestart worden om te zorgen dat konijnen, en andere dieren, uit de opvang een goed thuis krijgen bij een nieuwe eigenaar krijgen, vind ik een goede zaak. Het initiatief van de Dierenbescherming is daar een mooi voorbeeld van.
Wat vindt u ervan dat opvangplekken van konijnen bomvol zitten en veel konijnen letterlijk op straat worden gezet, terwijl tegelijkertijd volop met konijnen wordt gefokt om te verkopen in onder andere tuincentra en dierenwinkels? Deelt u de zorgen van de Dierenbescherming en anderen over deze situatie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u het aprilnummer van Dibevo Vakblad gezien, een uitgave van de brancheorganisatie van fokkers, handelaren en verkopers van huisdieren die ook inspraak heeft op uw beleid? Heeft u dan ook gelezen dat de auteur van «Manipuleren kun je leren» aan het woord wordt gelaten en tips geeft hoe je twijfelende ouders in een dierenwinkel kunt overhalen een konijn aan te schaffen voor hun kind?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brancheorganisatie van verkopers van huisdieren in de praktijk aanstuurt op impulsaankopen, terwijl zij beweert in te zetten op weloverwogen aankopen en voorlichting over onder andere gedrag, huisvesting en kosten? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de lobby vanuit de sector tegen wettelijke maatregelen om impulsaankopen en dump van dieren terug te dringen, omdat zij dat zelf wel goed zou kunnen reguleren?
De verkoper wordt bij het in werking treden van het besluit Gezelschapsdieren verplicht om mogelijke kopers te wijzen op de zorg die een dier behoeft en ze daarmee te behoeden voor impulsaankopen. De koper heeft bij de aanschaf van een gezelschapsdier ook de verantwoordelijkheid zich vooraf goed te informeren over de specifieke behoeftes van het dier en hij dient daarbij de consequenties van het houden van dat dier te overzien.
Aan die informatievoorziening draagt de overheid bij via een bijdrage aan het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren. Op de website van dit informatiecentrum kunnen potentiële kopers informatie verkrijgen alvorens over te gaan tot het aanschaffen van een huisdier.
Een vorm van zelfregulering vanuit de sector, zoals certificatie, kan een goede aanvulling vormen op de voorschriften van het Besluit gezelschapsdieren, die voor een deel uit doelvoorschriften bestaan.
Zoals toegezegd stuur ik uw Kamer voor de zomer een beleidsbrief dierenwelzijn, waar impulsaankopen onderdeel van uit maakt.
Bent u bereid om de roep om zelfregulering vanuit de sector te weerstaan en de oproep van de Dierenbescherming om de verkoop van konijnen een halt toe te roepen mee te nemen in uw beleidsbrief dierenwelzijn, waarin u terugkomt op uw toezegging om impulsaankopen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Brussel olijfoliekannetjes in restaurants verbiedt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brussel verbiedt olijfoliekannetjes in restaurants»?1
Ja.
Is het niet godgeklaagd dat de Brusselse bemoeienis zich tegenwoordig richt tot Nederlandse ondernemers die olijfolie enkel nog uit flesjes mogen serveren?
Wij delen de mening dat voorschriften als deze het draagvlak voor Europa geen goed doen. Dat standpunt is door Nederland uitgedragen in Brussel, waar de besluitvorming over deze uitvoeringsverordening heeft plaatsgevonden. Nederland heeft aangegeven het onbegrijpelijk te vinden dat de Europese Commissie juist in deze tijden van economische tegenwind en krimpende budgetten met voorstellen voor lastenverzwaring voor de horeca en de controlediensten komt zonder daarvoor afdoende rechtvaardigingsgrond te bieden. Er is eveneens op gewezen dat het reguleren van de wijze waarop in horecagelegenheden olijfolie aan tafel geserveerd wordt, aan het subsidiariteitsbeginsel raakt. Nederland heeft tegen de maatregel gestemd.
Is het kabinet daadwerkelijk van plan deze belachelijke regel in Nederland te gaan uitvoeren? Zo ja, waarom verkiest dit kabinet de Brusselse regeldrift boven de Nederlandse ondernemers?
Het verheugt ons dat Commissaris Çiolos (Landbouw), na de nodige politieke druk en de ophef in de media in de Europese Unie, heeft besloten om het besluit in te trekken.
Welke EU-maatregelen zijn nog meer op komst, die Nederlandse bedrijven en burgers nog verder op kosten zullen jagen?
Ons zijn geen vergelijkbare voorstellen van de Europese Commissie bekend. Vanzelfsprekend is het kabinet geen voorstander van wet- en regelgeving die leidt tot additionele kosten voor burgers en bedrijven, zonder dat daarvoor goede redenen voor bestaan. Nederland toetst de voorstellen van de Europese Commissie juist ook op dat aspect. Daarnaast bekijkt Nederland of de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit gerespecteerd worden. De EU dient slechts op te treden indien dat in het licht van de omvang of de gevolgen van het optreden noodzakelijk is en de lidstaten het probleem niet zelf kunnen oplossen. De middelen die gekozen worden dienen in juiste verhouding te staan tot het doel.
Het kabinet zal de Europese Commissie voor de zomer van 2013 een lijst sturen met EU regels die leiden tot onnodige regeldruk voor ondernemers met het verzoek deze te vereenvoudigen of te schrappen. Conform de toezegging in het AO van 13 februari jl. over de Raad voor Concurrentievermogen zal deze lijst ook aan uw Kamer worden gestuurd. Het traject van regeldrukvermindering wordt in samenhang bezien met de subsidiariteitsexercitie uit het regeerakkoord, zoals eerder aangekondigd (Kamerstuk 29 362 nr. 212). Ook daarover zal uw Kamer nog voor het zomerreces een brief toegaan.
De uitzending van Zembla over de uitzending Wild West op zee, Parlevliet & Van der Plas vist op bestelling’ |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de uitzending van Zembla over «Wild West op zee»? Zo ja, wat is uw oordeel over de vermeende handelspraktijken van de firma Parlevliet en Van der Plas?
Ja. Ik heb kennisgenomen van de situaties die in genoemde uitzending aan de orde zijn gekomen. In een geval is door de Franse autoriteiten een boete van € 20.000 opgelegd voor het aan boord hebben van twee operationele netten en de opgave van een verkeerde maaswijdte in het logboek en daarmee een verkeerde vangst samenstelling. De reder is verplicht de lading ter waarde van € 580.000 terug te kopen. In een ander geval had een vaartuig van de Australische overheid aanvankelijk een vergunning gekregen om in Australische wateren op kleine pelagische vissoorten te vissen en is vervolgens een wetsvoorstel aangenomen met de strekking dat het vaartuig niet in Australische wateren mag gaan vissen alvorens onderzoek naar de mogelijke effecten op het ecosysteem is verricht. In het laatste geval loopt nog een onderzoek door de Duitse inspectiedienst BLE (Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung). Aangezien het in alle gevallen schepen onder een buitenlandse vlag betreft die onder de verantwoordelijkheid van de betreffende vlagstaten vallen, is Nederland door de verantwoordelijke autoriteiten niet geïnformeerd.
Heeft u gesproken met het bedrijf na de uitzending? Zo ja, kunt u verslag doen van dat gesprek?
Op de dag van de uitzending was een kennismakingsgesprek met de pelagische visserijsector gepland, waarbij ook een vertegenwoordiger van het door u genoemde bedrijf aanwezig was.
In het gesprek heeft de sector een toelichting gegeven op de Redersvereniging voor de Zeevisserij (RVA) en de Pelagic Freezer-trawler Association (PFA), het belang van de pelagische bedrijfstak voor de wereldvoedselvoorziening, de duurzaamheidagenda van de RVZ/PFA en de prioriteiten op het gebied van duurzame visserij in het actieplan van de PFA voor 2013 en 2014.
Ik heb verschillende uitgangspunten van mijn beleid toegelicht, waaronder mijn inzet voor een duurzaam visserijbeleid.
Wordt er op basis van de uitzending onderzoek gedaan naar de praktijken van de firma Parlevliet en Van der Plas? Zo ja, door welke instantie? Zo nee, waarom niet?
De Duitse inspectiedienst BLE verricht momenteel onderzoek naar mogelijke valsheid in geschrifte betreffende het vermeend illegaal teruggooien in zee van haring door een schip onder Duitse vlag van een Duitse dochteronderneming van genoemde Nederlandse reder in 2012. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verleent desgevraagd ondersteuning, onder andere via uitwisseling van informatie. BLE heeft aangegeven op basis van de uitkomsten van het nog lopende onderzoek gepaste maatregelen te zullen nemen als die aan de orde zijn. Ik heb BLE verzocht mij hierover te informeren. Aansluitend zal ik uw Kamer informeren.
Wat is uw oordeel over het feit dat de schepen van Parlevliet en Van der Plas zo vaak van vlag wisselen?
De Nederlandse pelagische bedrijfstak bestaat uit drie bedrijven die alle pelagische dochterondernemingen in andere EU-lidstaten hebben.
Volgens het Nederlands Register van Vissersvaartuigen (NRV) zijn sinds 1999 zeven pelagische schepen in totaal elf maal ofwel van Nederland naar een andere lidstaat dan wel (terug) naar Nederland omgevlagd. In dit verband heeft de genoemde firma drie pelagische schepen in totaal zes maal omgevlagd.
Volgens het NRV zijn in dezelfde periode vier pelagische schepen in totaal negen maal ofwel vanuit Nederland naar de vlag van een land buiten de EU dan wel (terug) naar Nederland omgevlagd. Genoemde firma heeft geen pelagische schepen vanuit Nederland naar de vlag van een land buiten de EU of (terug) naar Nederland omgevlagd.
Weet u of dit een gangbare praktijk is?
Met omvlaggen wordt, zoals de Pelagic Freezer-trawler Association (PFA) aangeeft, het benutten van beschikbare quota of anderszins optimaliseren van de bedrijfsvoering beoogd. De vangstquota van een land of lidstaat kunnen alleen worden benut door een vissersvaartuig dat de vlag van dat land of die lidstaat draagt.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 31 mei jl. is binnen het akkoord over de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) overeengekomen het omvlaggen vanuit het EU-vlootregister naar de vlag van een derde land te ontmoedigen. Afgesproken is dat geen visvergunning zal worden verleend aan een vaartuig dat is uitgeschreven uit het EU-vlootregister en binnen 24 maanden weer terugkeert, tenzij wordt aangetoond dat het vaartuig gedurende de periode buiten de EU volledig in overeenstemming heeft gehandeld met de voorwaarden die voor EU-gevlagde schepen gelden.
Uit de Zembla-uitzending blijkt dat het toezicht en de controle op de zeevisserijsector onvoldoende is, omdat van onverwachte inspecties geen sprake is en de anonieme bronnen aangeven dat er volgens hen veel gesjoemel mogelijk is; bent u van mening dat het toezicht verscherpt dient te worden?
De handhaving inclusief de visserijcontrole op het Nederlandse deel van de Noordzee (kuststaatcontrole) wordt door alle handhavende diensten integraal in kustwachtverband met varende en vliegende eenheden uitgevoerd. Jaarlijks vinden circa 400 controles op zee plaats, met name gericht op de Noordzee platvisvloot. Met betrekking tot pelagische vaartuigen worden op zee beperkte controles uitgevoerd aangezien deze vaartuigen over het algemeen vissen in wateren van andere kuststaten, zoals het Verenigd Koninkrijk en Ierland.
De NVWA houdt in het bijzonder toezicht op het aanlanden (havenstaatcontrole). In dit verband controleert de NVWA hoeveelheden en gewichten, onder meer via kruiscontroles tussen de opgave in het logboek en wat zich aan boord bevindt, vangstopgave en verkoopgegevens, gebieden en gegevens van de satellietvolgapparatuur (VMS).
Ik ben in overleg met de pelagische visserijsector over de implementatie van een effectieve en controleerbare aanlandplicht. Het nemen van mogelijke aanvullende maatregelen zoals camera's en waarnemers aan boord komt hierbij nadrukkelijk aan de orde.
De ontwikkeling van effectief nationaal handhavings-, inspectie- en controlebeleid op de aanlandplicht zal in nauwe afstemming met de Europese
Commissie, het visserij controle agentschap en andere lidstaten plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoeveel controles op zee er momenteel worden uitgevoerd op de visserijschepen? Is dit naar uw mening voldoende? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, wat gaat u dan doen om de controle te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de visserijsubsidies of andere subsidies die de firma Parlevliet en Van der Plas de laatste tien jaar hebben ontvangen en kunt u daarbij zowel de bedragen als de doelen waarvoor deze middelen zijn ingezet beschrijven?
Tijdens de programmaperiode 2000–2006 van het FIOV (Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij) en de programmaperiode 2007–2013 van het EVF (Europees Visserijfonds) zijn geen individuele subsidies aan genoemde firma verleend. Alle gevallen van subsidieverlening in de periode 2000–2013 betroffen ofwel aanvragen van de Redersvereniging voor de Zeevisserij (RVZ) waarbij de genoemde firma is aangesloten dan wel individuele aanvragen van andere pelagische reders dan de genoemde firma.
In het overzicht hieronder zijn de subsidies aan de RVZ in de periode 2000–2013 weergegeven met vermelding van de bedragen en de doelen waarvoor de middelen zijn ingezet.
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
Project Mauritanië voor inzicht in visbestanden en verlagen van bijvangsten
2002
€ 11.597.708
€ 5.740.311
€ 10.976.504
ja
FIOV
Innovatieve acties
Blauwe wijting ei-survey
2004
€ 223.188
€ 111.594
€ 223.188
ja
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
MSC haringvisserij
2004
€ 74.483
€ 37.242
€ 74.483
ja
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
Onderzoek veminderen van bijvangsten van ondermaatse horsmakreel bij vistuig aanpassingen
2005
€ 833.000
€ 350.000
€ 675.088
ja
FIOV
Innovatieve acties
Twinson project: experiment met sonars om selectiever te kunnen vissen op horsmakreel en makreel
2005
€ 1.670.727
€ 835.363
€ 1.195.680
ja
FIOV
Acties van het bedrijfsleven en van de overheid
Excluder project voor vermindering van bijvangsten van zeezoogdieren, met name in de nacht.
2007
€ 1.126.943
€ 448.933
€ 952.083
ja
EVF
Collectieve acties
Gebruik van data van pelagische visserijschepen bij pelagische bestandschattingen
2011
€ 127.088
€ 38.126
€ 65.163
nee
EVF
Collectieve acties
Vermijding van de vangst van evervis
2012
€ 350.000
€ 175.000
€ 0
nee
EVF
Collectieve acties
Ontwikkeling beheerplan horsmakreel
2012
€ 68.625
€ 34.312
€ 0
nee
EVF
Collectieve acties
Implementatie van het structurele gebruik van data van pelagische visserij
2012
€ 162.594
€ 81.297
€ 0
nee
Zoals gebleken wist de Duitse overheid niets af van de boete die door de Franse justitie aan de firma Parlevliet en Van der Plas is opgelegd, terwijl het schip onder Duitse vlag voer; bent u van mening dat het goed zou zijn als er een internationaal register komt, waarin gemeld wordt welke reder voor welk vergrijp een boete opgelegd heeft gekregen?
Inspectiebevindingen worden tussen de autoriteiten van betrokken staten uitgewisseld. Uit navraag bij de Duitse inspectiedienst BLE is gebleken dat er contact tussen Frankrijk en Duitsland is geweest en de BLE op de hoogte was.
Overeenkomstig de voorschriften van de Controleverordening zijn de EU-lidstaten verplicht een register van overtredingen bij te houden. Daarnaast bestaan met betrekking tot vaartuigen die zich structureel met Illegale, Ongemelde en Ongereglementeerde (oftewel IOO-)visserij bezighouden zogenaamde IOO-lijsten die door regionale visserij beheerorganisaties en de Europese Commissie worden opgesteld en openbaar zijn. Een internationaal register van boetes opgelegd aan reders heeft mijns inziens niet op voorhand toegevoegde waarde.
Welke instrumenten heeft u in handen om reders aan te pakken die zich schuldig maken aan illegale praktijken, wanneer ze hun schepen onder buitenlandse vlaggen hebben varen? Zijn dit voldoende instrumenten? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat zou u dan willen toevoegen?
Afhankelijk van de plaats waar een overtreding plaats vindt, is het aan de vlagstaat, de kuststaat of de havenstaat om op te treden. Mede ingevolge het VN Zeerechtverdrag en de Europese controleverordening voor Europese wateren is de vlagstaat verantwoordelijk voor alle activiteiten van zijn vaartuigen waar ook ter wereld. De kuststaat is verantwoordelijk voor het toezicht op de visserijactiviteiten van alle vaartuigen in zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ of 200-mijlszone) en voert de controles op zee uit. De havenstaat is verantwoordelijk voor het toezicht op alle vaartuigen die in zijn havens aanlanden en vis afzetten. Het betreft een sluitend instrumentarium waarin het internationaal zeerecht voorziet.
Heeft u voldoende zicht op het handhaven van de visserijquota? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, kunt u dan aangeven op welke wijze Nederlandse reders zich aan de geldende vangstbeperkingen houden?
Ja. De benutting van visserijquota wordt gecontroleerd aan de hand van elektronische logboeken met de vangstopgaven van de visser, de verkoopgegevens en tellingen door de NVWA. De NVWA controleert de verschillende documenten en doet steekproeven zowel op zee als aan de wal. Daarnaast worden de quota van de belangrijkste visbestanden mede door de producentenorganisaties in zogeheten co-management beheerd. Gedurende het lopende jaar kunnen alsnog quota van andere lidstaten bij geruild worden om eventuele overschrijdingen te compenseren. Overschrijdingen van quota zijn sporadisch. In geval van een overschrijding krijgt de visser een boete en worden de quota in het navolgende jaar door de Europese Commissie op de lidstaat gekort. Quota overschrijdingen leiden niet tot een economisch voordeel. Net als andere lidstaten krijgt Nederland regelmatig controles van de Europese Commissie. Het Nederlandse systeem biedt voor de Europese Commissie voldoende garanties.
Tot slot heeft de pelagische sector MSC certificeringen voor onder meer de visserij op Noordzee haring. Daarmee voldoen deze visserijen aan de basisprincipes van MSC: gezondheid van het visbestand, behoud van het ecosysteem en goed beheer.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Visserij voorzien op 20 juni 2013?
Ja.
Het onderzoek van de Europese Commissie (EC) naar een vermeend Europees oliekartel |
|
Mei Li Vos (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u toelichten welke aanwijzingen de Europese Commissie heeft dat er sprake zou zijn van een groot oliekartel in Europa?1
De Europese Commissie heeft in een persbericht bevestigd momenteel onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen van de Europese mededingingsregels in de olie- en biobrandstofsectoren.2 Vanwege het onderzoeksbelang is de Europee Commissie zeer terughoudend in het geven van mededelingen die de inhoud van haar onderzoeken raken. Ik beschik niet over andere informatie over dit onderzoek dan staat vermeld in het persbericht van de Commissie.
Kunt u aangeven hoelang dit onderzoek zal gaan duren en wanneer de eerste resultaten bekend worden?
Volgens de Europese Commissie zijn er voor dit onderzoek geen wettelijke termijnen van toepassing. De doorlooptijd van het onderzoek is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de complexiteit van de zaak, de mate waarin de betrokken ondernemingen meewerken aan het onderzoek en de mate waarin zij gebruik maken van hun rechten van verdediging.
Klopt het dat het onderzoek van de Europese Commissie zich toespitst op de totstandkoming van de ruwe olieprijs? Of ook op manipulatie van hieraan afgeleide markten zoals de benzinemarkt?
De Commissie geeft in haar persbericht aan te vermoeden dat de bedrijven een kartel hebben gevormd om de gepubliceerde prijzen van een aantal olie- en biobrandstofproducten te manipuleren. Verder heeft de Europese Commissie het vermoeden dat de bedrijven andere bedrijven mogelijk hebben gehinderd om deel te nemen aan het prijsvormingsproces. In het persbericht van de Europese Commissie worden geen mededelingen gedaan over de concrete aanwijzingen en verdenkingen die de Europese Commissie heeft over het bestaan van een Europees oliekartel.
Kunt u globaal aangeven hoeveel de Nederlandse consumenten en bedrijven in 2011 en 2012 teveel hebben betaald aan de benzinepomp als blijkt dat de ruwe olieprijs over de hele linie 1% te hoog is vastgesteld?
Omdat het hier om een eerste formele onderzoekshandeling van de Europese Commissie gaat ten aanzien van een mogelijke overtreding van de mededingingsregels, wil ik niet op de zaken vooruitlopen door te speculeren over de mogelijk te veel betaalde prijs aan de pomp door consumenten en bedrijven in Nederland.
Kunt u toelichten hoe sterk de verdenking van kartelvorming is die de Europese Commissie heeft ten aanzien van de genoemde oliebedrijven en Platt?
Zoals hierboven bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, heeft de Commissie in haar persbericht geen mededelingen gedaan over de concrete verdenkingen.
In antwoord op eerdere vragen2 geeft u aan dat de NMa in haar onderzoek naar vermeende prijsafspraken op de benzinemarkt stelt dat de benzineprijs sterk correleert met de ruwe olieprijs en dat de NMa mede daarom aangaf dat er geen sprake is van kartelvorming; nu de ruwe olieprijs onder verdenking staat van manipulatie door de grote oliebedrijven, wat is het onderzoek van de NMa nu nog waard? Kunt u dit toelichten?
De samenhang tussen de olieprijs en de prijs aan de pomp betrof onderwerp van onderzoek door extern onderzoeksbureau EIM naar de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs.4 Hieruit komt naar voren dat de hoogte van de prijzen aan de pomp zeer sterk gecorreleerd is met de ruwe olieprijs. Indien sprake zou zijn van een Europees kartel onder oliemaatschappijen is het waarschijnlijk dat dit een verhogend effect heeft op de pompprijzen in Nederland.
Het onderzoek door EIM naar de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs staat los van het toezicht op de naleving van de Mededingingswet door de Autoriteit Consument en Markt (de ACM, voorheen de Nederlandse Mededingingsautoriteit). De ACM houdt de Nederlandse benzinemarkt nauwlettend in de gaten en zal handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
Kunt u aangeven wat uw rol en de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM, voormalig NMa) zal zijn in het kartelonderzoek van de EC?
De minister van Economische Zaken heeft geen rol bij het lopende kartelonderzoek van de Europese Commissie. De ACM kan wel een rol hebben bij dit onderzoek. Zij kan op basis van Europese Verordening 1/2003 assistentie verlenen bij onderzoekshandelingen van de Europese Commissie, voor zover die op Nederlands grondgebied worden uitgevoerd. Ook zal de Europese Commissie, alvorens tot een beschikking te komen, een adviescomité bestaande uit vertegenwoordigers van de nationale mededingingsautoriteiten om advies vragen.
Deelt u de mening dat ook in Nederland de ACM absoluut nieuw onderzoek moet doen naar vermeende kartelafspraken op de Nederlandse benzinemarkt als blijkt dat er daadwerkelijk is gemanipuleerd? Hoe groot moeten naar uw mening de verdenkingen zijn van de Europese Commissie om de ACM op korte termijn al onderzoek te laten doen naar manipulatie van de benzineprijs?
Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder te beoordelen of er aanleiding is om een onderzoek te starten naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet. Indien uit het onderzoek van de Commissie zou volgen dat sprake is geweest van een Europees oliekartel volgt daaruit niet dat ook sprake is van een kartel op de Nederlandse benzinemarkt. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vraag 6, houdt de ACM de Nederlandse benzinemarkt nauwlettend in de gaten.
Kunt u aangeven wat de conclusies zijn uit het Duitse onderzoek naar kartelafspraken op de benzinemarkt waaraan u in uw eerdere antwoorden (zie vraag3 refereert?
In mei 2011 heeft het Bundeskartellamt (de Duitse mededingingsautoriteit) een rapport gepubliceerd over zijn onderzoek naar de Duitse benzinemarkt.5 Dit sectoronderzoek vond plaats naar aanleiding van klachten uit de markt over het prijsgedrag van de vijf grootste oliemaatschappijen in Duitsland. In het rapport wordt een analyse gegeven over de werking van de Duitse benzinemarkt
Het Bundeskartellamt concludeert dat de Duitse benzinemarkt gedomineerd wordt door vijf grote oliemaatschappijen. Het Bundeskartellamt zal om deze reden eventuele overnames door de grote oliemaatschappijen strikt toetsen, bijvoorbeeld door ze te verbieden of onder specifieke voorwaarden toe te staan. Daarnaast geeft het Bundeskartellamt aan maatregelen te nemen tegen oliemaatschappijen die naar zijn mening misbruik maken van hun economische machtspositie, bijvoorbeeld door aan eindgebruikers een lagere brandstofprijs te vragen dan aan concurrenten. Ook zal het Bundeskartellamt nader bezien of specifieke bepalingen in de contracten tussen oliemaatschappijen en onafhankelijke pompstations aanleiding geven tot ingrijpen op grond van het mededingingsrecht. Het gaat hierbij onder meer om verticale prijsbinding, waarbij oliemaatschappijen rechtstreeks de prijs bepalen die onafhankelijke pomphouders aan de pomp dienen te hanteren.
Misstanden met uitvaartverzekeringen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bijbetalen voor uitvaartpolis»?1
Ja, ik ken het artikel. Ik heb de AFM erop geattendeerd dat er mogelijk sprake is van dubbel betalen voor advies. De AFM zal van geval tot geval beoordelen of er regels worden overtreden. De AFM bepaalt in hoeverre zij in deze handhavend op zal treden.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) erop te wijzen en, indien nodig, te vragen handhavend op te treden omdat volgens de Consumentenbond de regels van het provisieverbod overtreden worden door uitvaartverzekeraars door advieskosten te rekenen aan bestaande klanten die al provisie hebben betaald waardoor deze klanten dubbel worden aangeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat consumenten dubbel betalen voor advies, zoals gesteld in het artikel? Zo ja, welke actie bent u bereid daartegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de wirwar aan kosten voor advies, distributie en administratie, zoals deze blijkt uit de vergelijkende tabel in het artikel? Bent u het er mee eens dat hierdoor het vergelijken van de kosten van een uitvaartverzekering voor consumenten wordt bemoeilijkt?
Op dit moment is het nog niet altijd even duidelijk voor een consument wat advies- en distributiekosten zijn. Vanaf 1 juli geldt de verplichting om een gestandaardiseerd dienstverleningsdocument te verstrekken aan de klant ook voor directe aanbieders. Met het gestandaardiseerde document wordt het vergelijken voor de consument gemakkelijker. In het dienstverleningdocument moeten verzekeraars onder meer een indicatie geven van de advies- en distributiekosten. Zij dienen dat te bepalen op basis van een kostprijsmodel. De accountant zal dit controleren en de AFM houdt hier toezicht op.
In 2011 publiceerde de AFM een zeer kritisch rapport over de uitvaartbranche2: er zou onder andere sprake zijn van productpush, onaanvaardbare emotionele druk bij telefonische verkoop, niet passend productaanbod, omzetgedreven beleid, onzorgvuldige advisering en verkoop van producten; zijn deze problemen momenteel verholpen? Zo nee, waar signaleert u of de AFM nog problemen in de sector? Zo ja, welke acties zijn ondernomen door de AFM en door de verzekeringsbranche op dit vlak?
Het is mij bekend dat de AFM dergelijke signalen heeft gegeven. Hiervan werd melding gemaakt in het onderzoek van de AFM in 2011. De AFM heeft in 2012 een opvolging gegeven aan het door lid Nijboer aangehaalde onderzoek. Uit deze opvolging bleek dat de onderzochte instellingen de aanbevelingen uit het rapport hebben opgepakt en ten aanzien van deze aanbevelingen verbeteringen lieten zien. Wel heeft de AFM nadien bij een aantal uitvaartverzekeraars tekortkomingen geconstateerd op het gebied van intern beloningsbeleid. De AFM overweegt hiervoor formele maatregelen op te leggen. De markt voor uitvaartverzekeringen blijft bijzondere aandacht van de AFM vragen. Zo lijkt een aantal uitvaartverzekeraars in hun gedrag grote moeite te hebben om het belang van de cliënt centraal te stellen. Daarnaast ontvangt de AFM de laatste tijd signalen dat er adviseurs en bemiddelaars actief zijn die niet transparant zijn over de kosten van het advies en de bemiddeling bij uitvaartverzekeringen (bijvoorbeeld bij het oversluiten van een uitvaartverzekering). De AFM doet hier momenteel onderzoek naar.
Is het u bekend dat de AFM al sedert 2008 «early warning signals» gaf aan de branche? Deelt u de verontwaardiging dat de uitvaartbranche nog steeds onvoldoende voortgang lijkt te boeken?3
Zie antwoord vraag 5.
Klopt de inschatting dat 80 procent van de Nederlanders zich verzekert voor iets wat met zekerheid gebeurt?4 Is er sprake van oververzekering in deze markt? Zo ja, welke acties worden daartegen ondernomen?
De AFM heeft in haar rapport uit 2011 aangegeven dat 70% van de Nederlandse huishoudens één of meer uitvaartverzekeringen heeft. Dit getal wordt ook door de NMa gemeld in de Monitor Financiële Sector in 2006. Ik heb geen actuelere informatie over de precieze omvang van de markt voor uitvaartverzekeringen. Overigens kunnen er wel redenen zijn dat men zich verzekert voor «iets dat met zekerheid gebeurt». Problematisch zou kunnen zijn dat sommige mensen zich verzekeren voor iets waar ze geen verzekering voor nodig hebben, bijvoorbeeld omdat ze voldoende spaargeld hebben. Voor een deel valt dit waarschijnlijk te verklaren uit de «product push» in het verleden, vanwege provisie. Daarom zijn ook uitvaartverzekeringen onder het provisieverbod gebracht. Of er sprake is van «oververzekering» is echter moeilijk te beoordelen, omdat consumenten ook kunnen kiezen voor dienstverlening (ontzorging) bij uitvaartverzekeringen. Daar kunnen klanten bewust voor kiezen ook al hebben ze voldoende spaargeld.
Worden consumenten in het algemeen goed geïnformeerd over de dekking en kosten van een uitvaart en over de verschillende onderdelen van de kosten van een uitvaart, waaronder grafrechten, notariskosten, de koffietafel, de uitvaart, de afscheidsbijeenkomst, et cetera? Welke acties worden ondernomen om dit te borgen, in het bijzonder voor in-naturapolissen?
Als er signalen zijn die er op duiden dat consumenten niet goed geïnformeerd worden op dit terrein, dan kan de AFM hier vanuit haar risico-georienteerde toezicht tegen optreden. De AFM heeft als vervolg op het onderzoek van 2011 in 2012 bij enkele uitvaartverzekeraars een follow-up onderzoek uitgevoerd naar informatieverstrekking bij telefonische verkoop. Hieruit bleek dat de onderzochte uitvaartverzekeraars opvolging hebben gegeven aan de aanbevelingen zoals de AFM die in haar rapport «Onderzoek naar de distributie van uitvaartverzekeringen» had verwoord.
De AFM zag op grond van de resultaten uit de follow-up geen aanleiding om vervolgonderzoek naar de telefonische informatieverstrekking van uitvaartverzekeraars in te stellen. De AFM houdt risico-georiënteerd toezicht. Na de follow-up in 2012 heeft de AFM in zijn algemeenheid geen onderzoek meer gedaan naar de informatieverstrekking over uitvaartverzekeringen. Wel heeft de AFM het afgelopen jaar een tweetal losstaande signalen op het gebied van informatieverstrekking van uitvaartverzekeraars behandeld. De AFM houdt aandacht voor dit onderwerp.
De benoeming van Marco van Kalleveen in een commissie voor goed bestuur |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een voorbeeld noemen van een private equityfonds dat vrijwillig voorrang geeft aan het publieke belang boven de snelle winst?
Bij het samenstellen van de commissie is gezocht naar een evenwichtige verdeling van ervaring en expertise op het terrein van bestuur en toezicht in de (semi)publieke en private sector, ethische kwesties en maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in en rondom de semipublieke sector. De commissie voldoet hier in ruime mate aan.
Ten aanzien van uw vragen over de heer Van Kalleveen kan ik aangeven dat hij ruime ervaring in de private sector heeft opgedaan bij verschillende consultancybureaus, vooral bij McKinsey maar ook bij Bain Capital. Hij werkt op het moment bij Bain & Company, een bedrijf dat los staat van Bain Capital. Zijn ervaring bestaat onder andere uit het adviseren van raden van bestuur en raden van commissarissen op het gebied van strategie en organisatie. In ruim 20 jaar heeft hij van dichtbij kunnen zien hoe toezicht op organisaties en bedrijven verbeterd kan worden en hoe misstanden kunnen worden voorkomen.
Deze ervaring is een uiterst waardevolle toevoeging aan de commissie. Om te kunnen adviseren over organisaties die tussen markt en overheid volstaat het niet om binnen de commissie ervaring te hebben over het functioneren van deze instellingen maar is het ook wenselijk om een ervaringsdeskundige te hebben op het terrein van het opereren van bedrijven in de private sector.
Waarom hebt u ervoor gekozen om Marco van Kalleveen, tot voor kort vicepresident van Bain Capital in Londen en nu partner van Bain & Company , te benoemen in een commissie die een gedragscode moet opstellen voor goed bestuur in de semipublieke sector?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het optreden van als Marco Kalleveen juist heeft bijgedragen aan bestuurlijke misstanden bij onderwijsinstellingen, zorginstellingen en woningcorporaties?
Zie antwoord vraag 1.
Moet de keuze voor Marco van Kalleveen worden opgevat als een uitnodiging aan de pyromaan om de brand te blussen of als een poging om boeven met boeven te vangen?
Zie antwoord vraag 1.
Vervoer gevaarlijke stoffen |
|
Farshad Bashir , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat was de samenstelling, naar aard van gevaarlijke stoffen, van het transport dat bij Wetteren in België ontspoorde? Hoe was deze qua compartimentering?
De trein met nummer 44601 bestond uit twee locomotieven en 13 wagons, waarvan er 8 geladen waren met gevaarlijke stoffen.
In de eerste vijf wagons bevond zich UN 1093 (acrylnitril), wagons 6 en 7 waren leeg, maar ongereinigd van UN 1010 (een mengsel van butadienen en koolwaterstof). De wagons 8 tot en met 12 betroffen geen gevaarlijke stoffenwagons en wagon 13 bevatte 2 containers met respectievelijk UN 3394 en 3399 (beiden met metaalorganische stof).
Zijn er regels overtreden wat betreft de combinatie van gevaarlijke stoffen bij dit spoortransport? Zo ja, welke?
Nee. Er zijn geen regels met betrekking tot de combinatie van gevaarlijke stoffen bij dit transport overtreden.
Waren alle hulpdiensten en het bevoegde gezag op de route van dit transport (ook door Nederland) vooraf op de hoogte van de samenstelling van het treinstel en de vervoerde gevaarlijke stoffen en het tijdstip van passeren? Zo nee, bent u bereid dergelijke informatievoorziening vooraf te gaan verplichten?
Nee. Hulpdiensten en het bevoegde gezag op de route van dit transport worden vooraf niet op de hoogte gebracht van de samenstelling van het treinstel en de vervoerde gevaarlijke stoffen en het tijdstip van passeren.
Op basis van de realisatiecijfers van ProRail (aantal beladen wagons per categorie gevaarlijke stoffen per jaar) zijn de hulpdiensten op de hoogte van de aard en omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Door deze kennis zijn zij voorbereid op mogelijke incidenten.
Doordat de benodigde informatie bij een incident met de huidige procedures en voorzieningen snel voor de hulpdiensten beschikbaar is, is het niet nodig de hulpdiensten en het bevoegd gezag voor elk transport afzonderlijk te informeren.
In Nederland is de infrastructuurbeheerder ProRail voor doeleinden van veiligheid, beveiliging of noodmaatregelen op grond van de internationale wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het RID, verplicht om te allen tijde de informatie uit het OVGS (Online Vervoer Gevaarlijke Stoffen) te verstrekken aan de hulpdiensten.
Zijn alle hulpdiensten langs het spoor voldoende uitgerust met kennis en materiaal om dergelijke rampen te bestrijden? Wat zijn de instructies voor hulpdiensten als acrylonitril vrijkomt en er brand ontstaat?
De directe bestrijding van een ontsporing van een trein met gevaarlijke stoffen, waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen en brand ontstaat is de taak van de brandweer van de betreffende veiligheidsregio.
De brandweer in de betreffende veiligheidsregio beschikt over een aanzienlijke hoeveelheid materieel en personeel en krijgt op verzoek onverwijld bijstand vanuit de andere veiligheidsregio’s in Nederland, Defensie en bepaalde bedrijven.
Ook beschikt iedere regio over een Adviseur Gevaarlijke Stoffen en een Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen. Deze functionarissen kunnen de expertise inschakelen van het Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen en het Beleidsondersteunend Team milieuincidenten.
Bij het vrijkomen en ontbranden van acrylnitril zijn in de acute fase met name de volgende instructies in de naslagwerken en de opleidingen van belang:
Bij een groot ongeval gaan naast de acute maatregelen voor de omgeving en de directe bestrijding van het incident, verder veel rampbestrijdingsprocessen lopen, zoals de geneeskundige hulpverlening, afzetting en verkeersgeleiding, crisiscommunicatie en opvang van omwonenden.
Voldeden de ketelwagens aan alle veiligheidsnormen?
Ja. Bij vertrek in Nederland voldeden de ketelwagens aan de wettelijk verplichte veiligheidsnormen.
Hoe kan het dat ketelwagens met een dergelijke gevaarlijke lading als acrylonitril niet bestand zijn tegen de gevolgen van een ontsporing?
De ketelwagens zijn beproefd en toegelaten voor de vervoerde gevaarlijke stof(fen). Het onderzoek vanuit België moet uiteindelijk uitwijzen wat precies de oorzaak van de ontsporing is geweest en hoe de gevaarlijke lading is vrijgekomen en in brand is geraakt.
Waaruit bestaan de veiligheidsnormen wat betreft het voorkomen van het vrijkomen van de inhoud bij ernstige ongevallen als ontsporen?
Voorschriften voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn in internationaal verband vastgelegd in het RID. Deze voorschriften hebben betrekking op organisatorische en technische maatregelen.
Bent u bereid dergelijke veiligheidseisen aan te scherpen nu weer is gebleken dat dodelijke stoffen bij een ontsporing van ketelwagens kunnen vrijkomen?
Mocht onderzoek vanuit België uitwijzen dat verbeteringen mogelijk zijn, dan zal ik dit internationaal aan de orde stellen en initiatieven ondersteunen om deze verbeteringen mogelijk te maken.
Hoe staat het met internationale informatievoorziening aan het bevoegd gezag en hulpdiensten langs de route van dergelijke internationale transporten?
Al het internationaal spoorvervoer van gevaarlijke stoffen dat in Nederland rijdt wordt opgenomen in het OVGS. Zie verder antwoord op vraag 3.
Correcte etikettering van producten uit bezette gebieden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden van 29 november 2012 op mijn vragen over het rapport «Trading Away Peace: How Europe helps sustain illegal Israeli settlements»? Wanneer geeft u uitvoering aan uw toezegging om de Kamer extra te informeren over de analyse van het rapport, de twaalf aanbevelingen uit het rapport, de mogelijke interdepartementale stappen en de opties voor betere handhaving van EU-regelgeving ten aanzien van de herkomstvermelding bij producten afkomstig uit bezette gebieden?1
In mei 2012 besloten de EU-ministers van Buitenlandse Zaken bestaande EU-wetgeving en bilaterale overeenkomsten die van toepassing zijn op producten uit nederzettingen volledig en effectief te handhaven. Over de modaliteiten van die handhaving is Nederland in overleg met EDEO en EU-lidstaten. Zodra dit overleg is afgerond, wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten hiervan, evenals over de kabinetsvisie op het rapport «Trading away peace».
Staat u nog steeds achter het kabinetsbeleid om producten uit bezette gebieden correct te etiketteren, zoals door uzelf aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling op 19 december 2012, zoals door de minister-president onderstreept op 8 maart 2013 en zoals door uzelf op 12 maart 2013 en 8 mei 2013 nogmaals herhaald? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht aan correcte uitvoering van EU-besluiten. Dat geldt ook voor het onder vraag 1 genoemde besluit van de EU-ministers van Buitenlandse Zaken.
Is er volgens het kabinet nog steeds een «wettelijke plicht» om te voorkomen dat de consument onjuist wordt voorgelicht zoals door u aangeven op 12 maart 2013? Zo neen, waarom niet?
Op grond van Europese richtlijnen en hieruit voortvloeiende nationale wetgeving mogen consumenten niet misleid worden over de herkomst van producten.
Wanneer zal de correcte herkomstvermelding voor Nederlandse consumenten een feit zijn?
Uitvoering van het EU-besluit van mei 2012 aangaande etikettering van producten uit nederzettingen is in beginsel een verantwoordelijkheid van lidstaten. Gelet op de gemeenschappelijke interne markt hecht Nederland eraan dat EU-lidstaten in hun handhavingsbeleid zoveel mogelijk uniform te werk gaan. Dit vereist dat de voorgenomen maatregelen, die in veel opzichten een technisch karakter hebben, nauwgezet worden afgestemd met andere lidstaten. De discussie over deze technische aspecten vergt tijd. Dat geldt ook voor het overleg over de wijze waarop EDEO bovengenoemde coördinatie tussen lidstaten kan bevorderen, bijvoorbeeld door het uitvaardigen van zogenaamde «EU wide guidelines». Nederland is een sterk voorstander van deze mogelijkheid en heeft HV Ashton aangemoedigd het initiatief dat zij hiertoe nam daadwerkelijk uit te voeren.
Wat zijn op dit moment de discussiepunten in de Europese Unie waarover nog onenigheid bestaat?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, in navolging van de Britten en Denen, ten minste facultatieve richtlijnen op te stellen voor Nederlandse ondernemers, wanneer eenduidige EU-afspraken niet in zicht zijn?
Op dit moment is deze vraag niet aan de orde. EDEO en lidstaten werken eensgezind aan de uitvoering van het EU-voornemen van mei 2012.
Hoe kan een ontwerprichtlijn over correcte herkomstvermelding «per ongeluk» – zoals u aangaf op 8 mei 2013 – op de site van het ministerie van Economische Zaken worden gepubliceerd in dezelfde week dat u aankondigde spoed te willen maken met de correcte etikettering? Kunt u deze ontwerprichtlijn naar de Kamer sturen?
AgentschapNL heeft een concept-versie van een voorlichtingsdocument aan supermarktketens abusievelijk op zijn website geplaatst. Ik acht het onwenselijk de hierdoor ontstane verwarring te vergroten door dit concept-document aan de Kamer te zenden.
Het niet afbouwen van staatssteun aan ING |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Twist ING en Financiën over afbouw staatssteun»?1
Ja.
Klopt het dat de waarde van de gegarandeerde Alt-A-portefeuille inmiddels boven het break-evenpunt ligt? Wat is het break-evenpunt van de portefeuille? Wat is de huidige omvang van het «staatsdeel» van de portefeuille?
Met het break-even punt wordt gedoeld op de waarde die de portefeuille moet hebben zodat verkoop hiervan voldoende oplevert om de resterende verplichting aan ING uit hoofde van de IABF volledig te voldoen. De verplichting is in de loop der jaren afgenomen doordat alle inkomsten op de faciliteit zijn benut om deze af te lossen. Tegelijkertijd is, door de gunstige ontwikkelingen van de Amerikaanse economie en huizenmarkt, de marktwaarde van de portefeuille toegenomen. Op dit moment is de marktwaarde van de portefeuille groter dan de resterende verplichting van de staat aan ING en dus hoger dan dit break-even niveau.
De nominale omvang van het «staatsdeel» van de portefeuille bedraagt volgens de meest actuele stand (31 sept 2013) ca. € 9,0 mld. De verplichting van de staat aan ING bedraagt op dit moment € 6,0 mld. Het break-even punt kan berekend worden door de verplichting van de staat aan ING te delen door de nominale waarde van de portefeuille. Op dit moment ligt dit punt rond de 66. De gemiddelde marktwaardeprijs bedraagt op dit moment ca. 70 à 71. De marktwaarde van de portefeuille bedraagt hiermee € 6,4 mrd.
Is het waar dat u de Alt-A-portefeuille niet wilt verkopen? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u dit niet wilt?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de kamerbrief «afbouw staatssteun ING» die ik op 1 november aan de Tweede Kamer heb verstuurd.
Hoe verhoudt uw opstelling zich met uw uitspraak dat u zo snel mogelijk hoopt af te komen van de garanties die zijn geboden in het kader van de financiële crisis?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er in 2011 afspraken zijn gemaakt tussen uw ambtsvoorganger en ING over verkoop van de portefeuille? Zo ja, welke afspraken zijn dit?
Mijn ambtsvoorganger heeft in 2012 de intentie uitgesproken de Alt-A portefeuille zo snel als mogelijk te verkopen, mits er geen verlies ontstaat voor de staat.
Aan welke criteria toetst u een besluit tot verkoop van de Alt-A-portefeuille?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn tot nu toe de totale kosten en opbrengsten voor de staat geweest van de Alt-A-portefeuille? Wat zijn de verwachte kosten en opbrengsten van de portefeuille?
De IABF bestaat uit een lening van ING aan de staat (EMU-schuld relevant), waarmee het economische eigendom van de Alt-A portefeuille is gekocht van ING. Daarnaast is er over en weer sprake van een aantal fees. Jaarlijks is het saldo van de IABF op kasbasis nu nul (nr. 42 in de tabel hieronder), omdat de door de staat netto ontvangen fees worden aangewend om de meerjarenverplichting aan ING af te lossen. Jaarlijks wordt over de IABF gerapporteerd in het jaarverslag. Onderstaand treft u een overzicht van de kasstromen zoals vermeld in de vermoedelijke uitkomsten bij de ontwerpbegroting. Hierin is de eenmalige uitkering door ING alsmede verwachte opbrengsten uit de verkoop nog niet verwerkt.
2008–2011
2012
2013
35. Funding fee (rente + aflossing)
11.490
2.644
1.939
36. Management fee
145
33
26
37. Portefeuille ontvangsten (rente + aflossing)
–10.889
–2.434
–1764
38. Garantiefee
–317
–73
–58
39. Additionele garantiefee
–282
–110
–88
40. Additionele fee
–146
–46
–37
41. Verhandelbaarheidsfee
–
–15
–18
42. Saldo Back-up faciliteit
–
–
–
43. Meerjarenverplichting aan ING (ultimo)
10.264
7.655
5.907
44. Alt-A portefeuille (ultimo)
13.934
11.140
8.840
Op grond van de gemaakte afspraken met ING ontvangt de staat in 2013 een bedrag van EUR 395 miljoen voor de vervroegde beëindiging. Daarnaast zal de verkoop, op basis van de huidige marktprijzen, naar verwachting EUR 400 miljoen meer opbrengen dan de schuld aan ING. Hoewel dit laatste afhankelijk is van marktomstandigheden, zal hiermee het totale resultaat op de IABF voor de staat uitkomen op ca. EUR 800 miljoen.
Wat zijn de gevolgen van verkoop van de Alt-A-portefeuille voor het EMU-saldo en de EMU-schuld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u het economisch eigendom van de Alt-A-portefeuille ook aan een andere partij dan ING verkopen?
Ja. Zoals gemeld in de brief «afbouw staatssteun ING» van 1 november heb ik ook de intentie dit te doen.
Het herbestemmen van Rijksvastgoed |
|
Gerard Schouw (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u van mening dat maatschappelijk vastgoed zo nuttig mogelijk aangewend zou moeten worden?
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de Rijksgebouwendienst over een flink aantal inpandige parkeergarages alsmede parkeerterreinen beschikt, die in de avonduren en weekenden vaak grotendeels leeg staan?
Het parkeerbeleid is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De gemeente Den Haag heeft de Rijksgebouwendienst een aantal jaren geleden verzocht om parkeergarages beschikbaar te stellen voor openbaar gebruik. In Den Haag zijn nu vijf parkeergarages deels openbaar toegankelijk, zowel overdag als 's avonds. Incidenteel worden parkeerterreinen ook in het weekend ter beschikking gesteld voor openbaar toegankelijk gebruik. Een voorbeeld hiervan is het parkeerterrein bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Zodoende worden deze parkeergelegenheden optimaal benut en dat vind ik binnen bepaalde randvoorwaarden een goede zaak. Die randvoorwaarden kunnen juridisch en (beveiligings-)technisch van aard zijn. Hierop ga ik in antwoord op vraag 5 nader in.
Zouden de leegstaande parkeergarages in de avonduren en weekenden publiekelijk gebruikt kunnen worden om parkeerproblemen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat openstelling van parkeerfaciliteiten van Rijksgebouwen in Nederland voor het bredere publiek een praktische oplossing zou kunnen bieden voor parkeerproblemen in grote steden zoals Den Haag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de (veiligheids)belemmeringen om dit soort parkeerfaciliteiten open te stellen voor het publiek?
Kort gesteld gelden de volgende belemmeringen en randvoorwaarden bij het openstellen van garages van rijkspanden:
Kunt u een overzicht geven van alle Rijksgebouwen, waar dit soort leegstaande parkeerfaciliteiten aanwezig zijn?
Bijgevoegd treft u de lijst aan met parkeerfaciliteiten. De lijst geeft een overzicht van locaties met meer dan 25 parkeerplekken op basis van de bij de Rijksgebouwendienst beschikbare gegevens.
Robonsbosweg 1
Alkmaar
Amperestraat 21
Alkmaar
Kruseman van Eltenweg
Alkmaar
E. Gorterstraat 5
Almelo
Bornsestraat 333
Almelo
Stationsstraat 5
Almelo
Brugstraat 9–13/Boddenstraat 1
Almelo
Burg. Raveslootsingel 2
Almelo
Caissonweg 2
Almere
Bakkenzuigerstraat 1
Almere
W. Dreesweg 20
Almere
Maatschapslaan 1
Alphen a/d Rijn
Stationsplein 14
Amersfoort
Inputplein 1
Amersfoort
Smallepad 3–5
Amersfoort
Piet Mondriaanplein 23 & 25
Amersfoort
Havenstraat 6
Amsterdam
Wenckebachweg 48
Amsterdam
Tafelbergweg 10
Amsterdam
Kingsfordweg 1
Amsterdam
IJsbaanpad 2
Amsterdam
Radarweg 60
Amsterdam
Prinses Irenestraat 39
Amsterdam
Frans van Mierisstraat 90–94
Amsterdam
Pietersbergweg 33 t/m 47
Amsterdam
Parnassusweg 220
Amsterdam
Parnassusweg 103
Amsterdam
Singel 548
Amsterdam
Wester IJdok 2 t/m 10
Amsterdam
Marowijne 32
Apeldoorn
Hoofdstraat 21–23
Apeldoorn
Stationsplein 50
Apeldoorn
Laan van Westenenk 494
Apeldoorn
J.F. Kennedylaan 8
Apeldoorn
Laan van Westenenk 555
Apeldoorn
Waterloseweg 7a
Apeldoorn
Stationsplein West 30
Arnhem
Rosendaalsestraat 64
Arnhem
Velperweg 147, 151 en 153
Arnhem
Groningensingel 21
Arnhem
Pels Rijckenstraat 1
Arnhem
Wilhelminastraat 16
Arnhem
Ir. Molsweg 5
Arnhem
Walburgstraat 4
Arnhem
Kronenburgsingel 8–01
Arnhem
Eusebiusbuitensingl 66 (59–70)
Arnhem
Nieuwe Stationsstraat 20
Arnhem
Schepersmaat 4 (-K-)
Assen
De Borgstee 19–21b
Assen
Schepersmaat 4 (-J-)
Assen
Schepersmaat 4 (-G1-)
Assen
Brinkstraat 4
Assen
Ommerweg 67
Balkbrug
Antonie van Leeuwenhoekln 9
Bilthoven
Sluissingel 20
Breda
Fellenoordstraat 62 Gebouw G
Breda
Galderseweg 7
Breda
Gasthuisvelden 11
Breda
M. Verhoffstraat 18–22 en 34
Breda
Wilhelminalaan 10
De Bilt
Derde Werelddreef 1
Delft
Schoemakerstraat 97B
Delft
Dolderseweg 120
Den Dolder
Plein 25
Den Haag
Schedeldoekshaven 101
Den Haag
Schedeldoekshaven 100
Den Haag
Schedeldoekshaven 200
Den Haag
Schedeldoekshaven 131
Den Haag
V Stolkwg 14
Den Haag
Bezuidenhoutseweg 20
Den Haag
Pr Clausln 20
Den Haag
Raamwg 9
Den Haag
Parnassusplein 5
Den Haag
Lange Vijverberg 11
Den Haag
Muzenstraat 31 t/m 107
Den Haag
Rijnstraat 50
Den Haag
Ln v N O Indie 125
Den Haag
W v Pruisenweg 104
Den Haag
J v Stolbergln 4 tm 10
Den Haag
J v Nassaustr 125
Den Haag
J v Stolbergln 148
Den Haag
Noordwal 4
Den Haag
Lange Voorhout 7
Den Haag
A v Saksenln 50
Den Haag
Prinses Beatrixlaan 2 – 82
Den Haag
Maanweg 174
Den Haag
Prinses Beatrixln 450–512
Den Haag
Schenkkade 100
Den Haag
Korte Voorhout 20
Den Haag
Parkstraat
Den Haag
W v Pruisenweg 52 en 78
Den Haag
Saturnusstraat 9
Den Haag
Eisenhowerlaan 73
Den Haag
Eisenhowerlaan 73
Den Haag
Henri Faasdreef 312
Den Haag
Laan van Ypenburg 108
Den Haag
Kooikersweg 3
Den Haag
Schubertsingel 32
Den Haag
Zuid Willemsvaart 2
Den Haag
Rijnstraat 8
Den Haag
Saturnusstraat 20
Den Haag
Plesmanweg 1–6
Den Haag
Koningskade 4
Den Haag
Lange Voorhout 34–36
Den Haag
Bezuidenhoutseweg 73
Den Haag
Korte Voorhout 7
Den Haag
Rijnstraat 8
Den Haag
Bezuidenhoutseweg 67
Den Haag
Verzetslaan 30
Deventer
Klootsemastraat 1
Doetinchem
Hogenslagweg 8
Doetinchem
Steegoversloot 36
Dordrecht
Dordrecht Veemarkt PG
Dordrecht
Burg. de Raadtsingel 93c
Dordrecht
Hoofdstraat 56
Driebergen
Lookant 1
Driebergen
Lookant 2
Driebergen
Lookant 3
Driebergen
Stationsweg 13
Driebergen
Faunalaan 247
Driebergen
Impact 2
Duiven
Bennekomseweg 43
Ede
Eindhoven K de Groteln 4
Eindhoven
Keizersgracht 5
Eindhoven
A. v. Engelandstraat 8
Eindhoven
Waagstraat 1 v/h Wal 28
Eindhoven
Stadhuisplein 4
Eindhoven
Hengelosestraat 75
Enschede
Paterstraat 4
Evertsoord
Piet Heinstraat 77
Goes
Stavorenweg 3
Gouda
Cascadepln 2–10
Groningen
Trompsingel 1–23
Groningen
Paterswoldseweg 814
Groningen
Guyotplein 1
Groningen
Emmasingel 1
Groningen
Surinameweg 4
Haarlem
Jansstraat 77 t/m 85
Haarlem
Toekanweg 7
Haarlem
L Herenstraat
Haarlem
van Noortwijklaan 2
Heerhugowaard
Copernicusstraat 10
Heerhugowaard
Oude Roderweg 29
Heerlen
Kloosterweg 1
Heerlen
Enschedesestraat 120–122
Hengelo
s Gravelandseweg 59
Hilversum
Saturnusstraat 46 – 62
Hoofddorp
Mercuriusplein 1–36
Hoofddorp
Capellalaan 1–17
Hoofddorp
Kinholtswg 7
Hoogeveen
Nieuwe Steen 4
Hoorn
Holstmeerwg 7
Leeuwarden
Zuidersingel 3
Leeuwarden
Zaailand 102
Leeuwarden
Tesselschadestr 140
Leeuwarden
Van der Nootstr 12 – 14
Leeuwarden
Van der Nootstraat 2
Leeuwarden
W. de Zwijgerlaan 1A en 1t/m9
Leiden
Dr vd Stamstraat 1
Leidschendam
Zuiderwagenplein 2
Lelystad
Oostvaardersdijk 01–04
Lelystad
Larserdreef 300
Lelystad
Schepenen 9
Lelystad
Albert Einsteinweg 5
Lelystad
Stationsplein 15
Lelystad
Loes van Overeemlaan 11
Leusden
Terra Nigrastraat 10
Maastricht
Sint Annadal 1
Maastricht
Avenue Ceramique 125
Maastricht
Avenue Ceramique 1
Maastricht
Willem Alexanderweg t.o. 21
Maastricht
Poelendaelesingel 18
Middelburg
Kousteensedijk 2
Middelburg
Plettenburg 7
Nieuwegein
Zandpad 3
Nieuwersluis
Stieltjesstraat 2
Nijmegen
Berg en Dalseweg 287
Nijmegen
Waterweg 35
Nunspeet
Lievekamplaan 1
Oss
OLV ter Duinenlaan 199
Ossendrecht
Dwarsweg 45
Overberg
Churchillhof 0 (Treubstraat)
Rijswijk
RIJSWIJK Dr. H. Colijnlaan 341
Rijswijk
S W Churchilllaan 366
Rijswijk
Slachthuisstraat 71
Roermond
Slachthuisstraat 51 t/m 69
Roermond
Kapellerpoort 1
Roermond
Slachthuisstr 31–35
Roermond
Spoorlaan Noord 2–2a
Roermond
Willem II Singel 67
Roermond
Mill Hillplein 1
Roosendaal
Boompjes 200
Rotterdam
's Gravenweg 665/669
Rotterdam
Crispijnstraat 6
Rotterdam
Linatebaan 12
Rotterdam
Wilhelminaplein 15
Rotterdam
Laan op Zuid 391–467
Rotterdam
Westersingel 12
Rotterdam
Laan op Zuid 45
Rotterdam
Veemstraat 25
Rotterdam
Wilhelminaplein 100 en 125
Rotterdam
P Guilonardwg 1 tot 9
Schiphol
Handelskade 1
Schiphol
E van de Beekstraat 318–322
Schiphol
Evert van de Beekstraat 384
Schiphol
Thermiekstraat 2
Schiphol-Oost
Zuidwal 58
's-Hertogenbosch
Kooikersweg 1c
's-Hertogenbosch
Leeghwaterlaan 8
's-Hertogenbosch
Leeghwaterln 14
's-Hertogenbosch
Magistratenlaan 222
's-Hertogenbosch
Hugo de Grootlaan/Leeghw.ln
's-Hertogenbosch
Statenlaan 1–27
's-Hertogenbosch
Leeghwaterlaan 16
's-Hertogenbosch
Swentiboldstraat 21
Sittard
Science Park 5602
Son en Breugel
Ter Apelervenen 3
Ter Apel
Ter Apelervenen 3
Ter Apel
Prof Cobbenhagenln 9
Tilburg
Prof Cobbenhagenln 109
Tilburg
Prof Cobbenhagenln 125
Tilburg
Park Voorn 4 en 6/6a
Utrecht
Gansstraat 170
Utrecht
Arthur Van Schendelstraat 550
Utrecht
Herman Gorterstraat 75
Utrecht
Herman Gorterstraat 55
Utrecht
Herman Gorterstraat 5
Utrecht
Lange Viestraat 331
Utrecht
Bernadottelaan 13–15
Utrecht
Tiberdreef 18+20
Utrecht
Tiberdreef 16+22+24
Utrecht
Kleine Singel 35–37
Utrecht
Catharijnesingel 59
Utrecht
Graadt van Roggenweg 200
Utrecht
Euclideslaan 201
Utrecht
Graadt van Roggenweg 500
Utrecht
St. Jacobsstraat 16
Utrecht
Uniceflaan 1
Utrecht
Graadt van Roggenweg 300
Utrecht
Fentener v Vlissingenkade 1–3
Utrecht
Arthur Van Schendelstraat 600
Utrecht
Orteliuslaan 1000
Utrecht
Griffioenlaan 1
Utrecht
Croeselaan 15
Utrecht
Herman Gorterstraat 15
Utrecht
Burgemeester Verderlaan 9
Utrecht
Eendrachtlaan 1/Beneluxln 1010
Utrecht
Vrouwe Justitiaplein 1
Utrecht
St. Jacobsstraat 200
Utrecht
Papendorpseweg 65
Utrecht
Hogeweg 85
Venlo
Columbuswg 57
Venlo
Lunettenlaan 501
Vught
Logistiekweg 18
Waddinxveen
Bornsesteeg 45
Wageningen
Middellandse Zee 11
Woerden
Bossingschaaf 20
Zaandam
Utrechtseweg 37
Zeist
Europaweg 2 tm 4
Zoetermeer
Europaweg 45
Zoetermeer
Bredewater 18
Zoetermeer
Rokkeveenseweg 50
Zoetermeer
Luxemburglaan 2
Zoetermeer
Europaweg 81–119
Zoetermeer
Martinetsingel 2
Zutphen
Verlengde Ooyerhoekseweg 21
Zutphen
Verlengde Ooyerhoekseweg 35
Zutphen
De Compagnie 1
Zwaag
Westelijke Parallelweg 4
Zwijndrecht
Burg. Drijbersingel 27
Zwolle
Van Wevelinkhovenstraat 1
Zwolle
Assendorperdijk 2
Zwolle
Luttenbergstraat 5 (rechtbank)
Zwolle
Hanzelaan 310
Zwolle
Huub van Doornestraat 15
Zwolle
Hanzelaan 351 t/m 361
Zwolle
Zuiderzeelaan 51
Zwolle
Noordzeelaan 2–18
Zwolle
Noordzeelaan 40–44
Zwolle
Lubeckplein 34
Zwolle
Burgemeester Drijbersingel
Zwolle
Dr.van Deenweg 162–184
Zwolle
Hanzelaan 95
Zwolle
Verplichte roulatie voor accountants |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «juridische commissie stemt voor verplichte roulatie na 14 jaar»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de juridische commissie in het Europees Parlement gestemd heeft voor een verplichte roulatie na 14 jaar terwijl in Nederland recentelijk is besloten dat een organisatie van openbaar belang iedere 8 jaar van accountantskantoor moet wisselen?
De Tweede Kamer heeft in februari 2012 besloten tot het in de nationale wetgeving vastleggen van een verplichte kantoorroulatie voor accountantsorganisaties die de wettelijke controle uitvoeren bij een organisatie van openbaar belang en een wettelijke scheiding van controlediensten en overige werkzaamheden. Deze wetgeving is in december 2012 ook door de Eerste Kamer aangenomen. In die periode waren de voorstellen van de Europese Commissie voor de hervorming van de accountantsmarkt reeds bekend en de onderhandelingen in de Raadswerkgroep Ondernemingsrecht gaande. Het Nederlandse parlement heeft vooruitlopend hierop besloten over te gaan tot maatregelen op nationaal niveau. De juridische commissie in het Europees Parlement heeft onlangs gestemd over de door de Europese Commissie voorgestelde maatregelen. De uitkomst van deze stemmingen geeft de richting weer die het Europees Parlement op wil, maar voor het eindresultaat van de onderhandelingen over de voorstellen van de Europese Commissie zal de Raad eerst overeenstemming moeten bereiken en moeten er daarna nog onderhandelingen plaatsvinden tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Pas dan zullen de definitieve maatregelen op Europees niveau bekend zijn. Op dat moment kan worden bezien in hoeverre de genomen nationale maatregelen overeenstemmen met dan wel afwijken van de maatregelen op Europees niveau.
Wat vindt u ervan dat de juridische commissie in het Europees Parlement heeft voorgesteld dat alleen adviesdiensten worden verboden die de onafhankelijkheid in gevaar brengen terwijl in Nederland in Nederland per 1 januari 2013 een verbod geldt op de combinatie van controle en adviesdiensten door accountants?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt de inzet van Nederland in het overleg met de Europese Commissie en de Europese Raad over het opstellen van een gezamenlijke tekst?
Over de inzet van Nederland in het overleg met de Europese Commissie en de Europese Raad over de voorstellen op het terrein van accountancy bent u eerder geïnformeerd in de Kamerbrief van 23 december 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 22 112, nr. 1305, Fiche 12) en de Kamerbrief van 2 april 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 22 112, nr. 1390). Meer recent bent u hierover geïnformeerd in de Kamerbrief van 17 mei 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 21 501-30, nr. 308). In deze laatste brief is onder meer aangegeven, dat het voorstel van de Europese Commissie in lijn is met de amendementen waarmee in Nederland een verplichte kantoorroulatie en een scheiding van audit- en non-auditdiensten in de wet zijn opgenomen. Nederland steunt deze voorstellen dan ook in de onderhandelingen en zet zich in voor een geharmoniseerde vorm van een verplichte kantoorroulatie en een geharmoniseerde vorm van een scheiding van audit en non-audit.
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 mei a.s. vindt een oriënterend debat plaats over enkele aspecten van het voorstel van de Europese Commissie waaronder de verplichte kantoorroulatie en de scheiding van audit en non-audit. In de Kamerbrief van 23 mei 2013 betreffende de «Beantwoording vragen Schriftelijk Overleg Raad voor Concurrentievermogen 29 en 30 mei» is aangekondigd, dat ik uw Kamer voor het zomerreces een brief zal sturen waarin ik de uitkomsten van dit debat in de context van de Nederlandse positie zal plaatsen en een totaalbeeld van de onderhandelingen zal geven, mede in het licht van de door de VVD-fractie gestelde vragen.
Bent u bereid om de evaluatie van de voorstellen van verplichte roulatie en scheiding van advies en controle in 2015 naar voren te halen gelet op alle ontwikkelingen die gaande zijn in Europa? Zo ja, welke termijn heeft u gedachten? Zo nee, waarom niet?
De Wet op het accountantsberoep waarin de genoemde verplichte roulatie en scheiding van advies en controle zijn opgenomen, is op 1 januari 2013 in werking getreden. Tijdens het debat met de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik de intentie uitgesproken om de verplichte roulatie echt op 1 januari 2016 van kracht te laten worden. In dit verband heb ik aangegeven een halfjaar van tevoren in een brief aan de Kamer te rapporteren over de stand van zaken in Brussel en de voortgang op weg naar 1 januari 2016 in Nederland (zie ook Eerste Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 025, nr. L). Daarbij heb ik aangegeven, dat wanneer er strijdigheid zou ontstaan tussen de Nederlandse en de Europese regelgeving we de betreffende wetgeving uiteraard zullen moeten aanpassen. Op het moment dat de definitieve maatregelen op Europees niveau bekend zijn, kan worden bezien in hoeverre de genomen nationale maatregelen overeenstemmen met dan wel afwijken van de maatregelen op Europees niveau.
Deelt u de opvatting dat het niet wenselijk is als de Nederlandse wet- en regelgeving uit de pas gaat lopen ten opzichte van de Europese wet- en regelgeving met het oog op onze concurrentiepositie en een gelijk speelveld? Zo ja, kunt u aangeven hoe u hiermee om wilt gaan en bent u bereid de Nederlandse wet- en regelgeving aan te passen aan de Europese afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Het toenemend aantal regels |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer regels onder Rutte»?1
Ja.
Is de stelling dat het aantal regels de afgelopen jaren is toegenomen juist? Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat dit vooral komt door de decentralisatie, waardoor decentrale overheden vele nieuwe taken moeten uitvoeren waarvoor zij vele nieuwe regels moeten invoeren?
De decentralisatie van beleid en uitvoering stelt decentrale overheden in staat om meer integraal te werken en in hun regelgeving meer maatwerk te bieden. Door dit maatwerk neemt op bepaalde beleidsterreinen het aantal regels in Nederland toe, maar wordt de ervaren en meetbare regeldruk beperkt omdat de regels beter passen bij lokale situaties (zie antwoord op vraag 3). Het kabinet hanteert als uitgangspunt bij decentralisaties dat deze gepaard gaan met een beperking van de regeldruk. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief over de voorgenomen decentralisaties op het terrein van ondersteuning, participatie en jeugd (Kamerstukken 2012–2013, 33 400 VII, nr. 59).
Welke definitie van regeldruk hanteert u? Hoe kan het dat de genoemde stijging van het aantal regels in Nederland samengaat met een dalende regeldruk?
Het verminderen van regeldruk is iets anders dan het verminderen van het aantal regels. Voor het kabinet omvat het verminderen van regeldruk het verminderen van administratieve lasten en nalevingskosten, alsook het verbeteren van de (digitale) dienstverlening, het verminderen van toezichtslasten en het gericht oplossen van belemmeringen in regeldichte domeinen. Duidelijk mag zijn dat niet iedere regel evenveel regeldruk met zich brengt. Kosten van regeldruk zijn uit te drukken in euro’s, gerelateerd aan het aantal uren dat een bedrijf kwijt is om aan bepaalde (informatie)verplichtingen te voldoen. Door de regeldruk uit te drukken in euro’s wordt aangesloten op de ervaren regeldruk vanuit bedrijven.
De ambitie van het kabinet is om in 2017, ten opzichte van 2012, te komen tot een structurele verlaging 2,5 miljard euro van de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals. Het vorige kabinet heeft in de periode 2010–2012 al bijna 1 miljard euro aan regeldrukvermindering gerealiseerd. De mate waarin ondernemers, professionals en burgers regeldruk ervaren verschilt en in bepaalde sectoren of domeinen is de stapeling van wet- en regelgeving hoog. Daarom zet het kabinet met een maatwerkaanpak in op het verminderen van de zeer merkbare regeldruk in tenminste vijftien regeldichte sectoren en domeinen. Uw Kamer is op 25 april jl. over de definitie en aanpak van regeldruk geïnformeerd met de brief «Goed geregeld: een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017».
Wat is uw indruk over de kwaliteit van regelgeving van decentrale overheden? Is die net zo goed als van de Rijksoverheid? Zijn decentrale overheden zich volgens u voldoende bewust van de lasten voor ondernemers en burgers die nieuwe regels met zich meebrengen?
Het is niet aan mij om te oordelen over de kwaliteit van regelgeving van decentrale overheden. Het Rijk en decentrale overheden hebben zeker een gedeelde ambitie om regeldruk te verminderen en geven hier ook concreet invulling aan. In de bestuursafspraken 2011–2015 hebben het kabinet en de koepels van medeoverheden afgesproken de regeldruk voor burgers, bedrijven, instellingen en medeoverheden te verminderen (Kamerstukken 2011–2012, 32 749, nr. 1). Zowel op rijksniveau als binnen de decentrale overheden is men zich terdege bewust van de last die nieuwe regels met zich mee kunnen brengen voor burgers en bedrijven. Tegelijk is er behoefte aan (goede) regels voor de samenleving. De uitdaging is om de doelen van regels intact te laten, maar negatieve effecten te voorkomen of beperken. Dit vraagt om scherpe (politieke) keuzes.
Op welke wijze ondersteunt u decentrale overheden met uw expertise op het gebied van het terugdringen en voorkomen van regeldruk? Welke (andere) mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat de toename van regels op lokaal en regionaal niveau leidt tot extra regeldruk?
Het kabinet heeft samen met de VNG het uitvoeringsprogramma «Beter & Concreter, goede regels en gerichte service» opgesteld. Dit programma geeft uitvoering aan de eerder genoemde bestuursafspraken tussen kabinet en VNG. Binnen het programma werken ministeries vanuit hun expertise samen met gemeenten om de gedeelde problematiek van regeldruk samen aan te pakken. Daarnaast heb ik op 6 maart samen met vertegenwoordigers van de grote steden het convenant «Smarter Cities» ondertekend. In dit convenant is vermindering regeldruk door inzet van ICT oplossingen één van de speerpunten. In de genoemde brief «Goed geregeld: een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017» is Uw Kamer over deze samenwerkingsverbanden geïnformeerd.
De impact van de veranderende Nederlandse energiemarkt |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Overcapaciteit dwingt producenten centrales te sluiten»1 en de studie van PricewaterhouseCoopers (PwC) en IPA Energy + Water Economics (IPA) «Financial and economic impact of a changing energy market»?2
Ja.
Komen de belangrijkste inzichten en verwachtingen overeen met uw informatie en toekomstbeeld, met name de constatering dat zowel gas- als kolencentrales de komende jaren verliesgevend zijn, wanneer alle kosten worden meegerekend, en dat zelfs nieuwe kolencentrales hun investering niet terugverdienen en dat tot 2020 mogelijk 7,3 GW aan capaciteit uit de markt wordt genomen? Kunt u dit toelichten?
In mijn brief over de Energiewende schets ik het volgende beeld van de markt voor conventionele elektriciteitsproductie in Nederland. Door de combinatie van een lager dan verwachte elektriciteitsvraag en de toegenomen import uit Duitsland hebben vrijwel alle conventionele elektriciteitscentrales in Nederland te maken met tegenvallende marktomstandigheden in de vorm van lagere elektriciteitsprijzen. Uit signalen van de markt blijkt dat met name gascentrales minder draaiuren kunnen maken. Gascentrales bevinden zich thans bovenin de «merit order» en worden daardoor als eerste uit de markt geduwd. Hierbij speelt ook mee dat de gasprijzen relatief hoog zijn ten opzichte van de kolenprijzen en dat de CO2-prijs laag is.
Dit blijkt ook uit cijfers van het CBS: tussen 2010 en 2012 is de inzet van aardgas voor elektriciteitsproductie afgenomen van 664 PJ naar 507 PJ.3
Dit marktbeeld komt in grote lijnen overeen met het onderzoek van PwC en IPA. Binnen deze marktomstandigheden acht ik de verwachting van PwC dat er een sanering in het Nederlandse productiepark zal plaatsvinden reëel. In hoeverre die sanering daadwerkelijk zal plaatsvinden, op welke termijn en in welke omvang, is een zaak van de markt. Energiebedrijven maken daarbij hun eigen afwegingen op basis van hun kosten, inkomsten en marktverwachtingen.
Ik heb geen inzicht in winst- of verliesgevendheid van individuele elektriciteitscentrales. Dit is de verantwoordelijkheid van de eigenaren en exploitanten van die centrales.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de bijstook van biomassa noodzakelijk is voor het behalen van de doelstelling voor duurzame energie in 2020?
Bij haar analyse van de milieu en natuureffecten van het regeerakkoord heeft het Planbureau voor de Leefomgeving geconcludeerd dat alle goedkopere opties, waaronder bij- en meestook van biomassa, vrijwel volledig moeten worden benut om de doelstelling te realiseren.4 Ik sluit dan ook geen enkele hernieuwbare energietechnologie uit voor de realisatie van de doelstelling. Conform de systematiek van de SDE+ bepaald de markt uiteindelijk hoe groot de bijdrage van specifieke technologieën is.
Welke negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s heeft de in dit rapport verwachte onvermijdelijke sanering van het huidige productiepark op korte en op langere termijn? Deelt u de conclusie dat de leveringszekerheid, gezien de blijvend slechte financiële resultaten van de sector, op lange termijn in gevaar kan komen in bepaalde scenario’s? Op welke wijze wilt u met de negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s omgaan, zoals de langetermijnrisico’s voor de leveringszekerheid? Wilt u (beleids)maatregelen treffen? Hoe wilt u voorkomen dat door de introductie van een capaciteitstarief in omringende landen ons investeringsklimaat, vergeleken met andere landen, verder verslechtert?
TenneT monitort de leveringszekerheid en brengt hierover jaarlijks een rapportage uit. Uit het meest recente rapport van TenneT blijkt dat de leveringszekerheid tot en met 2019 gewaarborgd is.
Ook tot 2027 verwacht TenneT (met een wat grotere onzekerheidsmarge) voldoende aanbod van elektriciteit om in de binnenlandse vraag te voorzien.5 Dit sluit aan bij de conclusie van PwC en IPA dat de leveringszekerheid niet in het geding is.
Ook ten aanzien van de betaalbaarheid verwacht ik geen directe negatieve consequenties van een eventuele sanering van het productiepark. Deze sanering is immers mede het gevolg van relatief lage elektriciteitsprijzen. Wel constateer ik een toenemend prijsverschil tussen Nederland en Duitsland, hetgeen negatieve consequenties kan hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie. Zie mijn brief over de Energiewende voor mijn beleidsmaatregelen in dezen.
Ten aanzien van het belang van een schone energievoorziening geldt dat het ETS zeker stelt dat de CO2-reductiedoelstelling wordt gehaald in de sectoren die onder het ETS vallen. De genoemde ontwikkelingen hebben dan ook geen effect op de totale CO2-uitstoot in Europa. Verder hebben PwC en IPA het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling in hun analyses als uitgangspunt genomen. De geschetste ontwikkelingen doen hier dan ook geen afbreuk aan.
Een eventuele sanering van het Nederlandse productiepark kan negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid in de Nederlandse (conventionele) energiesector. Met de maatregelen zoals genoemd in mijn brief over de Energiewende beoog ik het gelijke speelveld tussen Nederland en de ons omringende landen te waarborgen.
Vindt u het getuigen van een stabiel en betrouwbaar investeringsklimaat dat het kabinet energieproducenten in 2004 heeft gevraagd te investeren in kolencentrales3 en dat deze nieuwe kolencentrales mede door de introductie van een nationale kolenbelasting hun investering niet zullen terugverdienen?
In een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt zijn investeringen in nieuwe productiecapaciteit voor rekening en risico van marktpartijen. Zij treffen investeringen op basis van hun eigen marktinschattingen en kosten- en batenafwegingen, waarbij zij ook inschattingen maken ten aanzien van mogelijke veranderingen in het overheidsbeleid (reguleringsrisico). In het begrotingsakkoord van 26 april 2012 heeft een meerderheid in uw Kamer zich voorstander betoond van het schrappen van de inputvrijstelling voor kolencentrales. Het kabinet heeft die lijn gecontinueerd.
Deelt u de mening dat nationale maatregelen, zoals de kolentaks, om de CO2-uitstoot van de elektriciteitsproducenten te verlagen onwenselijk zijn, omdat ze de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse energieproducenten verder verzwakken, midden in een recessie banen kosten en vanwege het zogenoemde «waterbedeffect» van het emissiehandelssysteem niet leiden tot CO2-reductie op Europees niveau?
Nederland is onderdeel van het Europese systeem voor de handel in CO2-emissies (ETS). De CO2-uitstoot blijft in dit systeem onder het plafond zoals dat is vastgelegd. Binnen dit systeem leiden nationale maatregelen voor CO2-reductie in sectoren die onder het ETS vallen slechts tot extra emissieruimte in andere landen die onderdeel zijn van het systeem (het «waterbedeffect»). Nationale maatregelen voor CO2-reductie in ETS-sectoren leiden dan ook niet tot extra CO2-reductie in de EU, maar brengen wel extra kosten met zich mee voor Nederland. Ik acht dergelijke maatregelen daarom niet zinvol.
De huisvesting van het UWV |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving van Quote over de huurbaas van het UWV?1
Ja.
Kunt u aangeven welk deel van de UWV-huisvesting wordt gehuurd van bedrijven die in belastingparadijzen2 zijn gevestigd, en welke huursom daar jaarlijks mee gemoeid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Namens mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onder wiens portefeuille de huisvesting van het UWV valt, laat ik u weten dat UWV panden van Nederlandse en (vijf) Duitse eigenaren huurt. In 2012 gaf UWV circa 81 miljoen euro aan huur uit. Van dit bedrag belandt circa 10 miljoen euro bij de Duitse eigenaren. Gezien de organisatie- en financieringsstructuur van een eigenaar kan het voorkomen dat de vestigingsplaats van de groep waartoe de eigenaar behoort anders is dan de vestigingsplaats van de eigenaar waarmee UWV een huurovereenkomst heeft gesloten. UWV verricht geen onderzoek naar deze structuur alvorens een overeenkomst te sluiten.
Zie ook de beantwoording van mijn collega van Sociale Zaken op vragen van het lid Ulenbelt (SP) over «het huren van kantoren door UWV van bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn» (kenmerk: 2013Z08910).
Kunt u aangeven hoeveel procent van de totale Rijkshuisvesting wordt gehuurd van bedrijven die in «belastingparadijzen» zijn gevestigd, en welke huursom daar jaarlijks mee gemoeid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Rijksgebouwendienst (Rgd) beheert een gedeelte van de totale rijkshuisvesting. De Rgd beheert huurovereenkomsten die afgesloten zijn met eigenaren die gevestigd zijn in Nederland of Duitsland. Deze eigenaren kunnen onderdeel zijn van een groter concern. De Rgd doet geen onderzoek of en in hoeverre verhuurders de betaling van belasting vermijden en/of naar het buitenland verleggen als onderdeel van een groter concern.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de overheid en de aan haar gelieerde instellingen huren van bedrijven die zijn gevestigd in «belastingparadijzen»? Kunt u dit toelichten?
Mijn uitgangspunt is dat de overheid in beginsel geen zaken moet doen met bedrijven die zich schuldig maken aan criminele activiteiten. Het staat bedrijven echter vrij om hun vestigingsplaats te kiezen.
Kunt u aangeven op welke wijze in de selectieprocedure en tenders voor Rijkshuisvesting wordt geborgd dat er niet wordt gehuurd van bedrijven die in «belastingparadijzen' zijn gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
De biermarkt en het markt- en procedeergedrag van Heineken |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het markt- en procedeergedrag van Heineken?1
Ja.
Bent u bekend met de klachten dat Heineken nietsontziend te werk zou gaan, zich bedient van intimidatie van afnemers (caféhouders) en werknemers, eindeloos procedeert en bedrijven het faillissement induwt? Zo ja, hoe kwalificeert u dan het markt- en procedeergedrag van Heineken?
In het artikel waarnaar u verwijst, wordt ingegaan op juridische geschillen tussen private partijen, waarbij ik als Minister van Economische Zaken geen partij ben. Ik kan mij daarom niet uitlaten over het door de auteur van dit ingezonden opiniestuk vermeende procedeergedrag.
Wel kan marktgedrag door een onderneming aanleiding geven tot ingrijpen indien sprake is van een overtreding van de Mededingingswet. Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om toe te zien op de naleving van de Mededingingswet. De ACM kan, als zij daartoe aanleiding ziet, uit eigen beweging of op basis van signalen onderzoek doen naar mogelijke overtredingen van het mededingingsrecht.
Wat is uw reactie op de stelling dat het markt- en procedeergedrag van Heineken niet zakelijk is, maar dat de juridische dienst en de pr-afdeling op de persoon spelen, waarbij het zou gaan om «gekwetste Heineken ego’s»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de eigen gedragscode van Heineken? Hoe verhoudt het markt- en procedeergedrag van Heineken zich tot maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Autoriteit Consument & Markt (ACM) reeds begonnen met een onderzoek naar misbruik van de economische machtspositie (artikel 24 Mw) door Heineken? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het onderzoeksbelang doet de ACM geen uitspraken over (mogelijke) lopende onderzoeken naar overtredingen van de Mededingingswet. De ACM maakt momenteel een analyse van de horecabiermarkt naar aanleiding van berichtgeving, rapporten en signalen over deze markt. Dit is tevens aan de orde geweest tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de begroting van Economische Zaken. In deze analyse bekijkt de ACM welke invloed de overeenkomsten tussen brouwers en horecaondernemers hebben op de markt en of deze overeenkomsten aanleiding geven voor de ACM om op te treden op grond van de Mededingingswet. Ook kijkt de ACM in deze analyse of er sprake is van voldoende concurrentie op de horecabiermarkt. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn te kunnen informeren over de uitkomsten van de analyse van de ACM.
Deelt u de mening dat er in de biermarkt sprake is van oligopolistische marktstructuur en zeer ongelijke machtsverhoudingen tussen brouwers en caféhouders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het markt- en procedeergedrag van Heineken te bestempelen als «misbruik van recht»? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de rechtsstaat niet een vehikel mag zijn om de mededinging te beperken of uit schakelen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, kan ik mij niet uitlaten over het markt- en procedeergedrag van Heineken, omdat het om geschillen tussen private partijen gaat waarbij ik als Minister van Economische Zaken geen partij ben. Het staat elke partij in Nederland vrij om de rechter in te schakelen bij een juridisch geschil. Het is vervolgens aan de rechter om een uitspraak te doen in dat geschil, nadat deze beide partijen gehoord heeft. Het voeren van juridische procedures als zodanig kan geen overtreding van de Mededingingswet opleveren. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven onderzoekt de ACM momenteel of de overeenkomsten tussen brouwers en horecaondernemers aanleiding geven om op te treden op grond van de Mededingingswet.
In hoeverre valt Heineken onder de in november 2011 overeengekomen gedragscode voor de levensmiddelenindustrie, de zogenaamde «Principles of good practice»? In hoeverre is het markt- en procedeergedrag van Heineken hiermee in overeenstemming?
In Nederland wordt op dit moment gewerkt aan de vormgeving van een tweetal pilots om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan. Deze pilots worden gefaciliteerd door het Ministerie van Economische Zaken en worden vormgegeven in de agrofoodsector en de sector mode, textiel en schoenen. Bij deze pilots wordt gebruikgemaakt van de op Europees niveau overeengekomen «Principles of good practice». Een overleggroep waarin LTO Nederland, de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) zijn vertegenwoordigd, houdt zich bezig met de voorbereiding van de pilot gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de agrofoodsector. Heineken Nederland B.V. is lid van de FNLI. Zoals ik heb toegezegd, zal ik uw Kamer voor 1 september 2013 informeren over de vormgeving van deze pilots en begin 2014 over de resultaten daarvan.
Kan ook overwogen worden om de regels voor oneerlijke handelspraktijken, die sinds enige jaren gelden voor consumenten, uit te breiden naar bedrijven?
Ik ben hier geen voorstander van. De regels waarop wordt gedoeld zien specifiek op het tegengaan van praktijken van ondernemingen die oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Deze regels zijn niet zonder meer bruikbaar om van toepassing te worden verklaard op de relatie tussen ondernemingen, zoals leveranciers en afnemers. Ook verhoudt het van toepassing verklaren van deze regels zich slecht met de uitkomsten van het rapport van onderzoeksbureau SEO dat op 30 januari 2013 naar uw Kamer is gestuurd.2 In dit rapport wordt geconcludeerd dat zelfregulering de aangewezen route is om het probleem van oneerlijke handelspraktijken tussen leveranciers en afnemers op te lossen en niet het stellen van nieuwe (wettelijke) regels.
Het huren van kantoren door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Huur voor UWV-gebouwen verdwijnt naar belastingparadijzen»?1
UWV voert geen onderzoek uit naar de organisatie- en financieringsstructuur van de groep waartoe een verhuurder eventueel behoort. Evenmin wordt onderzoek gedaan naar de identiteit en de (fiscale) vestingplaatsen van de directe of indirecte aandeelhouders van de groep waar UWV van huurt. Het is voor UWV ondoenlijk de veelal complexe structuren te doorgronden. Wel doet UWV onderzoek naar de rechtstreekse verhuurder. Dit betekent dat UWV de Nederlandse en Duitse eigenaren waarmee huurovereenkomsten zijn gesloten kent, maar niet het concern waartoe zij mogelijkerwijs behoren.
UWV hanteert bij de selectie van te huren panden primair huisvestingtechnische overwegingen ingegeven door de wettelijke taken die het uitvoert en commerciële overwegingen. Aanvullend heeft UWV in zijn huurovereenkomsten een bepaling opgenomen waarmee de verhuurder verklaart de verwerving van het te huren pand rechtmatig te hebben gefinancierd. Tevens is opgenomen dat de verhuurder bij een eventuele verkoop gehouden is van de koper te bedingen dat ook de koper een dergelijke verklaring afgeeft. Ook gebruikt UWV zijn kennis van de vastgoedmarkt om de reputatie van de verhuurder te kunnen beoordelen.
Mijns inziens behoort de taak van UWV zich te beperken tot het sluiten van een rechtmatige huurovereenkomst met een verhuurder, waar onderzoek naar de organisatie- en financieringsstructuur van de groep waartoe deze verhuurder mogelijk behoort geen onderdeel is. De inrichting van de organisatie- en financieringsstructuur bij een verhuurder is de verantwoordelijkheid van deze verhuurder. De maatregelen die UWV treft, acht ik vanuit dit oogpunt voldoende.
Kunt u bevestigen dat het UWV kantoren huurt van bedrijven die gevestigd zijn in Gibraltar, Luxemburg en Cyprus? Zo nee, waarom niet?
UWV huurt 132 panden van Nederlandse en (vijf) Duitse eigenaren. In 2012 gaf UWV circa 81 miljoen euro aan huur uit. Van dit bedrag belandt circa 10 miljoen euro bij de Duitse eigenaren.
Er is derhalve geen sprake van huurovereenkomsten met eigenaren uit Gibraltar, Luxemburg en Cyprus. Wel kunnen de eigenaren in Nederland en Duitsland onderdeel zijn van een concern dat in andere landen opereert.
In hoeverre ontvangt Nederland van deze bedrijven die in het buitenland gevestigd zijn belasting?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen informatie over belastingaangelegenheden van individuele belastingplichtigen worden verstrekt.
In het algemeen geldt dat de belastingheffing over inkomsten uit onroerende zaken is toegewezen aan het land waarin de onroerende zaken zijn gelegen. Aangezien de panden waarvan UWV huurder is in Nederland zijn gelegen, zal de belastingheffing over inkomsten uit deze panden aan Nederland zijn toegewezen en de huurinkomsten minus de daarmee samenhangende kosten in Nederland aan heffing zijn onderworpen.
Kunt u toelichten of het UWV op de hoogte was van de achtergrond van de verhuurders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van het UWV dat het niet zijn taak is om uit te zoeken of eigenaren van de panden die het UWV huurt gebruik maken van belastingconstructies? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel geld het UWV uitgeeft aan de huur van kantoren en welk deel daarvan terecht komt in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of de bedrijven die eigenaar zijn van de kantoren die het UWV huurt, door gevestigd te zijn in landen als Gibraltar, Luxemburg en Cyprus, belasting in Nederland ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het UWV geen kantoren zou moeten huren van bedrijven die Nederlandse belasting ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel inkomsten de Nederlandse staat misloopt doordat het UWV kantoren huurt bij bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de Nederlandse staat nog meer inkomsten misloopt doordat het UWV kantoren huurt van bedrijven die gevestigd zijn in het buitenland?
Zie antwoord vraag 3.
De vergunningplicht Autoriteit Financiële Markten (AFM) op het gebied van onder andere curatele en bewindvoering |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de vergunningplicht Autoriteit Financiële Markten (AFM) op het gebied van onder andere curatele en bewindvoering?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording heeft aangegeven dat het, gezien de wettelijke plicht om een rekening te openen en het toezicht waar de bewindvoerder thans onder staat, het uws inziens niet nodig is om te eisen dat een bewindvoerder in de zin van Boek 1 van het BW een Wft-vergunning nodig heeft om te voldoen aan zijn wettelijke plicht tot het openen van een rekening, dat u in samenspraak met de AFM een vrijstelling zou vormgeven en dat u, om onduidelijkheid over de vergunningplicht in de tussentijd te voorkomen, ervoor zou zorgen dat de vrijstelling zou gelden vanaf de dag dat de beantwoording van eerdergenoemde vragen is verzonden?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het desondanks voorkomt dat een bank van een bewindvoerder een AFM-vergunning eist? Klopt het dat de reden daarvan zou zijn dat men weliswaar stelt op de hoogte te zijn van uw toezegging maar dat die nog niet officieel bekrachtigd zou zijn?
De door het lid Oskam beschreven problematiek is mij bekend; de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders heeft mij een afschrift gestuurd van haar brief aan de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) waarin zij aandacht vraagt voor de problemen die bewindvoerders ondervinden bij het openen van bankrekeningen.
In februari jongstleden heb ik toegezegd om bewindvoerders vanaf dat moment vrij te stellen van de vergunningplicht voor bemiddelen met betrekking tot het openen van bankrekeningen. Het doel van die toezegging was er mede in gelegen om de markt zekerheid te bieden in de periode tussen mijn toezegging en de publicatie van de vrijstelling, zodat marktpartijen daarop kunnen anticiperen. Ik heb de NVB daarom gevraagd haar leden te wijzen op mijn toezegging en mijn bedoeling daarmee. De NVB heeft mij toegezegd dat te zullen doen. Om alle onduidelijkheid te voorkomen, streef ik ernaar om de toegezegde vrijstelling zo snel mogelijk, dat wil zeggen voor 1 juli 2013, te publiceren. De vrijstelling zal, zoals toegezegd, terugwerkende kracht hebben tot en met 26 februari jongstleden.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat banken volledig op de hoogte zijn van en handelen conform uw toezegging om bewindvoerders vrij te stellen van de AFM-vergunningplicht?
Zie antwoord vraag 3.