Het bericht ‘gaswinning zorgt opnieuw voor een conflict tussen provincie en het Rijk’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat de provincie Groningen grote bezwaren heeft tegen de eis van het Rijk om via het waterschap de helft van de kosten te betalen voor versterking (verzwaring) van dijken vanwege het economisch belang van de gaslocaties?1
Ik ben bekend met de uitspraken die de Groningse gedeputeerde Boumans hierover heeft gedaan.
Er is echter geen sprake van een eis van het Rijk dat het waterschap de helft van de kosten betaalt voor dijken die vanwege het economisch belang van de gaslocaties een strengere norm krijgen en daardoor versterkt zouden moeten worden. Wanneer een waterschap in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma maatregelen treft om primaire keringen te versterken, komt 50% van de totale kosten voor rekening van het Rijk en 40% voor rekening van de gezamenlijke waterschappen (het zogeheten solidariteitsdeel, waarbij waterschappen naar rato van financiële draagkracht bijdragen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma). Op deze wijze ontvangt het waterschap een bijdrage van 90% van de kosten. Het waterschap zelf betaalt een projectgebonden aandeel van 10%.
Daarnaast geldt dat kosten die waterschappen moeten maken om waterkeringen tegen aardbevingen bestand te maken worden vergoed uit het door de NAM gefinancierde budget van 100 miljoen Euro dat voor het aardbevingsbestendig maken van vitale infrastructuur beschikbaar is.
Deelt u de mening dat gaswinning een zaak van nationaal belang is en niet slechts een regionale kwestie die deels in de schoenen wordt geschoven van de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de Minister van Economische Zaken aangegeven dat hij zich absoluut bewust is van de overlast voor de bewoners, die de aardbevingen in Groningen veroorzaken. Mijn ambtsgenoot heeft daarom samen met de gemeenten en provincie en NAM een akkoord gesloten over de wijze waarop tot een positieve regionale economische impuls gekomen kan worden. Over de invulling hiervan wordt nu hard gewerkt aan de Dialoogtafel.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de sociale, economische, maatschappelijke en psychische overlast rond de gaswinning en de problematiek van kwetsbare dijken afneemt in plaats van toeneemt?
De minister van Economische Zaken heeft uw Kamer in zijn brief van 17 januari (kamerstuk 33 529, nr. 28) geïnformeerd over het brede pakket van maatregelen van het kabinet om de overlast van de bevingen te verminderen door de gasproductie lokaal te beperken en huizen en infrastructuur preventief te versterken. Daarnaast wordt er ingezet op het versterken van de leefbaarheid en het economisch perspectief van de regio. Waar nodig worden dijken tegen aardbevingen bestand gemaakt.
In hoeverre vindt u de dijkversterking (verzwaring) in de provincie Groningen van een andere aard en prioriteit dan in andere provincies, gezien de ellende die gepaard gaat met de problematiek van de aardbevingen in de provincie Groningen?
Dijken en andere waterkeringen waar de risico’s van een overstroming het grootst zijn krijgen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma prioriteit bij de versterking. De problematiek van de aardbevingen zorgt in Groningen voor een uitzonderlijke situatie. Waar dit nodig is zullen primaire waterkeringen met voorrang tegen aardbevingen bestand worden gemaakt. Bij dijken die in de toetsing zijn afgekeurd zullen de werken om de dijken aardbevingsbestendig te maken met de uit de toetsing voortvloeiende versterking worden gecombineerd.
Welke afspraken zijn er precies tussen het Rijk en de provincie Groningen gemaakt over de financiering van de benodigde dijkversterking (verzwaring) in het aardbevingsgebied in de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de minister van Economische zaken aangegeven dat er 100 miljoen Euro beschikbaar is in de komende vijf jaar voor het aardbevingsbestendig maken van de vitale infrastructuur. Wij zijn nu actief in overleg met de waterschappen over de invulling hiervan. Hierbij hebben de waterschappen het voortouw in hun rol als primair verantwoordelijke voor het beheer van de waterkeringen.
Het bericht dat BinckBank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Binckbank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening?1
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 2 april een oordeel geveld. BinckBank stelt op bedrijfseconomische gronden een besluit genomen te hebben om de dienstverlening aan cliënten in een aantal gevallen te beëindigen. Dat betreur ik.
Het College doet overigens geen bindende uitspraak maar geeft een oordeel of de wet gelijke behandeling is overtreden. Indien het oordeel niet wordt opgevolgd kan de eiser met het oordeel van het College naar de civiele rechter stappen. De rechtbank zal het oordeel van het College moeten meewegen en kan het oordeel alleen gemotiveerd naast zich neerleggen.
Klopt het dat voor de toepassing van de Intergovernmental Agreement (IGA) van 18 december 2013 en de Foreign Account Tax Compliance Act (Fatca) de definitie van de Internal Revenu Service (IRS) voor «US person» geldt? Zo ja, vallen ingezetenen die genaturaliseerd zijn hieronder?
FATCA is een Amerikaanse wet die bedoeld is om wereldwijd belastingontduiking en zwartsparen door Amerikaanse belastingplichtigen te bestrijden. FATCA verplicht financiële instellingen rechtstreeks aan de Amerikaanse belastingdienst te rapporteren over Amerikaanse personen («US Persons»). De IGA regelt dat de Nederlandse financiële instellingen deze informatie aan de Nederlandse belastingdienst kunnen rapporteren in plaats van aan de Amerikaanse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst wisselt deze informatie uit met de Amerikaanse belastingdienst en verkrijgt informatie van de VS. Zo hoeven de Nederlandse financiele instellingen geen individuele overeenkomsten te sluiten met de Amerikaanse belastingdienst en komt de 30% bronheffing te vervallen. De IGA zal naar verwachting voor het zomerreces aan het parlement ter goedkeuring worden aangeboden.
FATCA gaat uit van het begrip «US Person». Hierbij wordt aangesloten bij de Amerikaanse belastingwetgeving, het gaat immers om de identificatie van Amerikaanse belastingplichtigen. Dit begrip omvat Amerikaanse staatsburgers waar ze ook wonen, of (Amerikaanse en niet-Amerikaanse) inwoners van de Verenigde Staten. Volgens de Amerikaanse wetgeving behoudt een Amerikaan bij de verkrijging van het Nederlanderschap de Amerikaanse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteitswetgeving kent echter de hoofdregel dat de nieuwe Nederlander, indien mogelijk, afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen waardoor niet alle tot Nederlander genaturaliseerde Amerikanen verplicht zijn afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Om aan te tonen dat afstand is gedaan van de Amerikaanse nationaliteit moet na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een «Certificate of loss of nationality of the United States» worden ingeleverd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Zolang een tot Nederlander genaturaliseerde Amerikaan geen afstand heeft gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap bezit hij die nationaliteit naast het Nederlanderschap. Dit betekent dat deze persoon voor FATCA nog steeds een US Person is. Op de website van de Amerikaanse Belastingdienst is informatie te vinden over de «Certificate of loss of nationality of the United States».
Bent u van mening dat de IGA en de Fatca een rechtvaardiging bieden om onderscheid op grond van nationaliteit te maken bij het aanbieden van bankdiensten? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Nee, FATCA is er op gericht dat de Amerikaanse belastingdienst informatie van Amerikaans belastingplichtigen verkrijgt. Het begrip belastingplicht heeft een ruimere strekking en omvat meer dan nationaliteit. De specifieke FATCA klantidentificatieregels moeten er voor zorgen dat als sprake is van een Amerikaans belastingplichtige, deze informatie wordt gerapporteerd. Het gaat niet alleen om staatsburgers. Het betreft onder andere ook personen die ten minste 6 maanden in de VS verblijven en personen met een zogenoemde «greencard». Om deze personen te identificeren zijn in de Amerikaanse FATCA uitvoeringsvoorschriften en in de IGA uitgebreide regels beschreven.
Voor bestaande rekeningen van natuurlijke personen moeten financiële instellingen aan de hand van een aantal Amerikaanse indicatoren bezien of hun klanten potentieel een Amerikaans persoon zijn. Als dat zo lijkt, dan biedt de regelgeving de mogelijkheid voor financiële instellingen om hun klanten tegenbewijs te laten verstrekken dat zij geen Amerikaans belastingplichtige zijn. Indien geen tegenbewijs wordt geleverd, moet de informatie gerapporteerd worden in plaats van dat een bestaande klantrelatie wordt beëindigd. Ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen die worden geopend vanaf 1 juli 2014 moeten financiële instellingen aan de hand van een eigen verklaring van de klant kunnen bezien of sprake is van een Amerikaanse belastingplichtige of niet. Het staat de financiële instelling bij het openen van een nieuwe rekening vrij om dit te weigeren als de klant geen eigen verklaring overlegt. De financiële instelling is dan immers niet in staat om te beoordelen of sprake is van een Amerikaans belastingplichtige of niet. Dit valt te onderscheiden van het beëindigen van een bestaande klantrelatie met een persoon die reeds geïdentificeerd is als Amerikaans persoon maar die geen gebruik heeft gemaakt van zijn tegenbewijsmogelijkheid.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) dat BinckBank ingezetenen met een Amerikaanse nationaliteit discrimineert?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven ben ik van mening dat FATCA en de IGA geen grondslag bieden om Amerikanen louter op grond van hun nationaliteit uit te sluiten van dienstverlening. Van de zijde van BinckBank heb ik vernomen dat BinckBank de dienstverlening aan cliënten niet zozeer beëindigt op grond van nationaliteit doch op grond van belastingplicht, waarbij de Amerikaanse belastingplicht niet per se samenvalt met de Amerikaanse nationaliteit. Het oordeel van de College gaat op dit punt niet in.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die op grond van de IGA en de Fatca ingezetenen een dienst ontzeggen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze instellingen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of financiële instellingen dergelijke voorwaarden hanteren?
De NVB heeft in een vroeg stadium bij Nederlandse banken de aandacht op FATCA gevestigd met als doel om de banken tijdig op FATCA voorbereid te krijgen. Voorts heeft het Ministerie van Financiën met de IGA een instrument aan financiële instellingen in handen gegeven om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze aan FATCA te kunnen voldoen. Ik verwacht dan ook dat alle financiële instellingen zich aan de wettelijke verplichtingen zullen conformeren zonder de dienstverlening aan hun cliënten op te zeggen.
De bouw van zeven schepen voor Qatar Armed Forces |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nakilat Damen Shipyards to Build 7 Vessels for Qatar’s Army»?1
Ja.
Klopt het dat naast Damen ook de Nederlandse onderneming Keppel Verolme B.V. via concernconstructies betrokken is bij het Nakilat-concern?
Ja. Nakilat-Keppel Offshore & Marine Limited, waar Keppel Verolme B.V. deel van uitmaakt, voert onderhoudswerkzaamheden uit op de Erhama Bin Jaber Al Jalahma Shipyard in Qatar.
Kunt u zich voorstellen dat Nederlandse kennis en kunde omtrent het bouwen van oorlogsschepen langs die weg wordt ingezet bij de bouw van oorlogsschepen voor andere naties?
Damen Schelde Naval Shipbuilding uit Vlissingen, onderdeel van de Damen Shipyards Group, is een belangrijke leverancier op de internationale markt voor marineschepen. De Damen Shipyards Group heeft scheepswerven en Joint Ventures in verschillenden landen (onder meer in Roemenië, Vietnam en Zuid- Afrika).
Deelt u de mening dat daardoor het restrictieve Nederlandse wapenexportbeleid kan worden omzeild/ondergraven/uitgehold?
Voor de export van marineschepen en ook van relevante technische ondersteuning of bouwplannen is een exportvergunning noodzakelijk. Vergunningaanvragen worden getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport en aan de toetsingscriteria uit het VN-wapenhandelsverdrag. Het omleidingsrisico wordt, uiteraard ook in dit geval, meegewogen in die toetsing.
De specifieke transactie die in het artikel wordt genoemd betreft een Memorandum of Understanding voor de bouw van zes patrouillevaartuigen voor kustwacht- en marinetaken en een duikondersteuningsvaartuig. Hoewel de bouw – als het contract getekend wordt – plaatsvindt op een lokale werf in Qatar, die voor 30% eigendom is van Damen, zal het Nederlandse bedrijf wel een exportvergunning aanvragen voor technische ondersteuning en mogelijk voor overige dienstverlening (brokering). De bijbehorende toetsing zal geschieden conform het zorgvuldige Nederlandse wapenexportbeleid.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat door deze en andere zakelijke constructies het Nederlands wapenexportbeleid wordt omzeild/ondergraven/uitgehold?
De beslissing van de Nederlandse defensie-industrie om samen te werken in derde landen met lokale bedrijven is in eerste instantie een bedrijfseconomische beslissing. Daar waar kennisoverdracht plaatsvindt biedt het Nederlandse wapenexportbeleid afdoende garantie tegen ongewenste resultaten.
Gsm-ontvangst in Nederland |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten willen slecht mobiel bereik aanpakken»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Als Minister van Veiligheid en Justitie ben ik verantwoordelijk voor 1-1-2. Ik vind het heel belangrijk dat burgers in nood een beroep kunnen doen op snelle en adequate noodhulp. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat 100% dekking voor mobiele telefonie in Nederland, net als in andere landen, niet realiseerbaar is. 112 kan dus niet in alle gevallen met een mobiele telefoon worden bereikt. Het Ministerie van EZ voert een onderzoek uit naar de reikwijdte van mobiele dekking in Nederland. De uitkomsten hiervan zullen zo spoedig mogelijk met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bekend met de diverse mediaberichten over de bereikbaarheid in oostelijke en zuidelijke grensgemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel klachten over de bereikbaarheid van 112 heeft u het afgelopen jaren ontvangen? Wat was de aard van de klachten?
Mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) hebben enkele brieven ontvangen van gemeenten. Eind 2013 is een brief van de gemeente Vaals ontvangen waarin werd aangegeven dat door het ontbreken van mobiele dekking in de buitengebieden in de buurt van Vaals, burgers met hun mobiele telefoon verminderd 112 kunnen bellen. Sinds begin dit jaar hebben mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken ook enkele brieven ontvangen van de gemeente Zaltbommel en van enkele gemeenten en veiligheidsregio’s liggend in grensregio’s over het ontbreken van mobiele dekking. Deze worden door mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken beantwoord.
Hoeveel keer was in een acuut noodgeval 112 niet bereikbaar? Waar deed zich dit voor? Wat was hiervan de achtergrond?
112 is in principe altijd bereikbaar. Echter, om 112 mobiel te kunnen bereiken, is mobiele dekking noodzakelijk. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen een acute noodoproep niet mogelijk was, omdat er geen mobiele dekking voorhanden was. Naar de aard der zaak is een dergelijke registratie ook niet mogelijk. Wel is onder meer via de media een een aantal gevallen bekend waarbij burgers 112 mobiel niet konden bereiken.
Welke acties heeft u ondernomen?
Vanuit de verantwoordelijkheid die ik heb voor 112, heb ik met de Minister van EZ afgesproken dat het Ministerie van EZ een onderzoek doet naar de reikwijdte van de mobiele dekking in Nederland. Het Ministerie van EZ heeft ook met de mobiele operators gesproken en zij toonden zich bereid mee te werken aan dit onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek worden zoals eerder gemeld na oplevering van het onderzoek zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Als een burger 112 onverhoopt mobiel niet kan bereiken, zijn er voor burgers verschillende manieren om de hulpverleningsdiensten toch te bereiken. Het handelingsperspectief voor burgers als zij 112 mobiel niet kunnen bereiken wordt structureel gecommuniceerd op de website van de rijksoverheid, van de verschillende hulpverleningsdiensten en door veiligheidsregio’s.
Specifiek bij storingen wordt via de woordvoeringslijn van mijn ministerie het handelingsperspectief voor burgers gecommuniceerd. Het handelingsperspectief is extra onder de aandacht gebracht in een campagne eind 2013. Een social media campagne, een lokaal en regionaal TV en radio-item en een artikel voor huis aan huis bladen waren onderdeel van deze campagne.
Bewoners in gebieden met verminderd mobiele dekking, waaronder delen van het grensgebied, beveel ik aan om in noodsituaties met een vaste lijn 112 te bellen. Het communiceren van het handelingsperspectief voor burgers heeft mijn blijvende aandacht.
Overigens zijn eerder al afspraken tussen de meldkamers aan weerzijden van de grens gemaakt om noodoproepen indien nodig direct door te verbinden naar de meldkamer aan de juiste zijde van de grens.
Bent u bereid om een afschrift van de kabinetsreactie op de brief van het CDA-gemeenteraadslid de heer Van Bree uit Dinkelland aan de Kamer ter beschikking te stellen?2
De brief van de heer Van Bree was gericht aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. De heer van Bree vraagt in zijn brief aandacht voor de leefbaarheid van dunbevolkte gebieden waar de mobiele bereikbaarheid in het algemeen beperkt is. De Minister van Economische Zaken neemt de beantwoording van de brief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over. Een afschrift van de antwoordbrief zal worden gedeeld met uw Kamer.
Het waarschuwen van zwangere vrouwen voor alcoholgebruik |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Heineken: geen alcohol bij zwangerschap»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat private partijen in toenemende mate verantwoordelijkheid nemen voor een verantwoorde leefstijl, zoals Heineken tegen alcoholmisbruik? Welke mogelijke voor- en nadelen ziet u bij deze op zich positieve ontwikkeling?
Ik ben voorstander van samenwerken. Ik zie meerwaarde in het verbinden van partijen en sectoren, zeker op het gebied van het bevorderen van een verantwoorde leefstijl, om zo resultaten te behalen die anders niet of minder efficiënt gehaald kunnen worden. Dit is een belangrijk uitgangspunt van het Nationaal Programma Preventie Alles is gezondheid.
Voorwaarde voor samenwerking is een duidelijk gezamenlijk doel waaraan betrokken partijen zich committeren. Samenwerking tussen een producent van ongezonde producten en een zorgaanbieder is vanuit dat perspectief ook mogelijk. Bijvoorbeeld voor het gezonder maken van een product of het geven van goede voorlichting over het gebruik en de gevolgen van het gebruik van een product.
Een voordeel is dat private partijen vaak een groot bereik hebben. Daarnaast is het van belang alert te zijn op mogelijke andere belangen van de partij, waarmee samenwerking geschiedt, opdat deze het gezamenlijke doel niet ondergraven.
Wat is uw toekomstbeeld voor samenwerking tussen producenten van ongezonde producten en zorgaanbieders? Acht u alle vormen van samenwerking wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de mogelijkheden voor samenwerking tussen producenten en zorgaanbieders voldoende benut worden? Zo nee, wat doet u om de samenwerking te bevorderen?
Ja, partijen en ondernemers blijken vaak heel creatief in het aangaan van samenwerkingen.
Een voorbeelden is de samenwerking van Heineken met Bouman GGZ om meer bekendheid te geven aan de gevaren van drinken tijdens zwangerschap. Ook in de context van het NPP zie ik het als mijn rol om partijen te verbinden en samenwerking te stimuleren. Dit gebeurt bijvoorbeeld door partijen te stimuleren, al of niet in samenwerking met meerdere partijen, een pledge te ondertekenen waarin de partij(en) zich committeren aan inzet die bijdraagt aan gezondheid. Voor alle samenwerkingen geldt wat ik in antwoord 2 en 3 heb aangegeven.
Hoe ver bent u met de uitwerking van waarschuwingen voor alcoholgebruik op anticonceptiemiddelen en zwangerschapstesten voor zwangere vrouwen, en vrouwen die zwanger willen worden, zoals u onlangs hebt toegezegd te zullen onderzoeken?
Zoals ik heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Preventie van 27 januari 2014 heb ik de Apothekersorganisatie KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) en Nefarma, de brancheorganisatie van farmaceutische bedrijven, verzocht om een reactie op het vrijwillig opnemen van preventieve boodschappen met betrekking tot de risico’s van alcohol en tabak in bijsluiters en op de verpakking van anticonceptiemiddelen en zwangerschapstesten.
Ondanks dat beide organisaties het belang van aandacht voor de risico’s van alcohol en tabak onderschrijven, zien zij geen meerwaarde in het opnemen van waarschuwingen hiervoor in de bijsluiter en/of verpakking van het middel. Niet alleen biedt de strikte Europese regelgeving hieromtrent geen ruimte, deze schrijft immers zeer limitatief voor wat er wel en niet in de bijsluiter en/of op de verpakking mag worden vermeld. Ook zien de organisaties geen speciale rol voor zichzelf in het waarschuwen via geneesmiddelen(verpakking) voor de gevaren van de consumptie van alcohol en tabak. De verwachting van deze partijen is dat de investeringen om dit mogelijk te maken niet zullen opwegen tegen de behaalde effecten die uitgaan van dergelijke preventieve boodschappen op zwangerschapstesten en anticonceptiemiddelen. Zowel KNMP als Nefarma steunen om die reden het vrijwillig opnemen van deze waarschuwingen in bijsluiter en op verpakking niet.
Welke maatregelen acht u nog noodzakelijk om het aantal alcoholdrinkende zwangere vrouwen drastisch te reduceren en om vrouwen die zwanger willen worden preventief te laten stoppen met het drinken van alcohol? Hoe gaat u deze maatregelen faciliteren?
Ik ben het met u eens dat het gebruik van alcohol vermeden moet worden wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Volgens onderzoek van de Eurobarometer in 2010 is ruim 80% van het publiek op de hoogte van de gevaren van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap (opmerking: navraag gaande naar recentere studies).
Ik heb eind vorig jaar verloskundigen, huisartsen en gynaecologen geattendeerd op het belang van voorlichting over het gebruik van alcohol voor en tijdens de zwangerschap. De beroepsgroepen hebben vervolgens hun achterban opgeroepen aan dit onderwerp duidelijk aandacht te besteden bij de begeleiding van (aanstaande) zwangeren. Ik denk dat daarmee een krachtig signaal uitgaat naar (aanstaande) zwangeren. Naast deze persoonlijke voorlichting en begeleiding vanuit de beroepsgroepen is er voldoende algemene voorlichting beschikbaar over zwanger worden via de www.strakszwangerworden.nl en www.alcoholinfo.nl en daarnaast de alcoholinfolijn (0900–1995) en de zwangerschapsfolders van Trimbos en Stap.
Ik zie de invoering van het zwangerschapslogo op alcoholhoudende dranken als een logische volgende stap in de voorlichting over de risico’s van het gebruik van alcohol bij zwangerschap. Op dit moment voorzie ik geen aanvullende maatregelen.
Bilaterale handelsverdragen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verzet tegen schadeclaims via Nederland»1 waarin geschreven wordt dat Indonesië per juli 2015 het investeringsverdrag met Nederland opzegt?
Ja.
Met welke motivatie zegde Indonesië dit investeringsverdrag op? Hoe beoordeelt u deze motivatie?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat alle investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) per eerst mogelijke datum worden opgezegd. Italië, Frankrijk, Bulgarije en Slowakije hebben inmiddels ook een opzeggingsnota ontvangen en tegenover Spanje is deze aangekondigd.
Klopt het dat Indonesië het investeringsverdrag opzegt uit angst voor claims?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bij eventuele nieuwe onderhandelingen tussen Indonesië en Nederland over een investeringsverdrag van plan om voorafgaand een mensenrechten impact-assessments uit te voeren? Ziet u hier een rol voor de draft Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements die door de VN Special Rapporteur on the Right to Food, prof. Olivier De Schutter zijn opgesteld?
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2009) heeft de Europese Unie de exclusieve bevoegdheid op het gebied van buitenlandse directe investeringen. In eerste instantie zou dus de Unie met Indonesië over een IBO of een Vrijhandelsverdrag met een investeringshoofdstuk kunnen onderhandelen. Mocht de Unie niet van plan zijn om met Indonesië te gaan onderhandelen over een investeringsbeschermingsverdrag, dan zou Nederland – na het verkrijgen van een machtiging van de Europese Commissie – onderhandelingen met Indonesië kunnen starten.
In nieuwe IBO’s wordt steeds vaker naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwezen, ook door Nederland. Als beide partijen bij de onderhandeling van een nieuwe IBO dit zouden wensen, zou ook naar de Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements van de VN verwezen kunnen worden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat internationale bedrijven op dusdanige wijze investeringsbescherming genieten dat overheden bij het invoeren van wetgeving om publieke belangen te bevorderen (bijvoorbeeld op gezondheidszorg, milieu, mensenrechten en arbeidsrechten) tegenover miljoenen claims komen te staan omdat deze verandering van beleid onwelgevallig is voor de winst van het bedrijf? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse IBO’s zijn zo vormgegeven dat de bescherming van publieke belangen gewaarborgd wordt. In alle Nederlandse IBO’s is opgenomen dat onteigening van investeringen ter bescherming van publieke belangen mogelijk is, indien dit gebeurt met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang op niet-discriminatoire wijze en tegen betaling van een redelijke schadevergoeding.
IBO’s bieden uitsluitend een rechtsgang als er claims zijn, bijvoorbeeld wegens onredelijke of discriminatoire maatregelen, of onrechtmatige onteigening van de investering.
Bent u bekend met de uitspraak van Eurocommissaris de Gucht op 2 maart in het tv-programma Buitenhof dat de investeringsverdragen van de lidstaten van de Europese Unie, waaronder Nederland, verouderd zijn?2 Deelt u de mening dat investeringsverdragen die Nederland gesloten heeft met ruim 90 landen toe zijn aan herziening en modernisering? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? In hoeverre kunnen de ontwikkelingen in Europa, zoals onlangs gepresenteerd in de publieke consultatie rondom het Investor-state dispute settlement (ISDS), hier een rol in spelen?3
Ja, ik ben bekend met de genoemde uitspraak. Er loopt een onderzoek naar de effecten van Nederlandse IBO’s. Met de conclusies van dit onderzoek zal rekening worden gehouden wanneer herziening en modernisering van Nederlandse IBO’s aan de orde is. Overigens worden de bestaande IBO’s reeds gemoderniseerd, bijvoorbeeld door de toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels die per 1 april 2014 in werking zijn getreden, en ook door verwijzing naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
De genoemde publieke consultatie gaat over investor-state dispute settlement (ISDS) in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en wordt georganiseerd door de Europese Commissie. TTIP is een veelomvattend ontwerpverdrag, waarover door de EU wordt onderhandeld met de Verenigde Staten, en waarin investeringsbescherming één van de onderwerpen zal zijn. Mochten de uitkomsten van deze TTIP-specifieke consultatie bruikbaar zijn voor IBO’s in bredere zin, dan zullen deze worden betrokken bij de modernisering van de IBO’s.
Bent u van plan om mensenrechtenverplichtingen voor bedrijven op te nemen in toekomstige Nederlandse en Europese investeringsverdragen? Welke handhavings- en monitoringsmechanismen worden daar aan gekoppeld?
Investeerders en hun investeringen dienen zich aan de geldende wetgeving van het gastland te houden. Hieronder vallen ook mensenrechtenverplichtingen. Daarnaast leggen bijvoorbeeld de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen investeerders additionele verplichtingen op. In Europese investeringsverdragen worden deze verplichtingen aangevuld met betrekking tot duurzaamheid, bescherming van milieu en arbeidsomstandigheden.
Klopt het dat ook Ecuador en Bolivia overwegen om het handelsverdrag met Nederland op te zeggen? Zo ja, wat is hun motivatie hiervoor?
Bolivia heeft de IBO met Nederland opgezegd per 1 november 2009. Bolivia heeft geen reden voor de opzegging gegeven.
In Ecuador is al een aantal jaren discussie over het opzeggen van IBO's, en zijn de IBO's met een aantal staten zijn ook opgezegd. De IBO met Nederland is niet opgezegd.
Wolf krijgt 'verblijfsvergunning' |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom het noodzakelijk is om de wolf een wettelijke bescherming te bieden?1
De provincies hebben mede naar aanleiding van het rapport van Alterra mij verzocht om duidelijkheid te geven over de status van de wolf onder de Flora- en faunawet. Dat is belangrijk, omdat zij hun bevoegdheden met betrekking tot beheer en schadebestrijding slechts kunnen toepassen met betrekking tot van nature in Nederland voorkomende zoogdieren. Hetzelfde geldt voor het Faunafonds. Hoewel de aanwezigheid van wolven in Nederland nog niet feitelijk is vastgesteld, moet, gezien de nabijheid, dispersie-ranges en jachtafstanden van wolven in Duitsland, er van worden uitgegaan dat Nederland in principe tot het verspreidingsgebied van de wolf behoort. Door de wolf aan te wijzen, wil ik bij voorbaat duidelijk maken dat provincies en Faunafonds bevoegd zijn ten aanzien van in het wild levende wolven in ons land.
Deelt u de zorgen dat het faunafonds onvoldoende middelen beschikbaar heeft om aan alle schade-aanvragen te voldoen, zoals de schade die wordt toegebracht door ganzen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincies daarover een oordeel te geven. Zij zijn in het kader van decentralisatie van natuurtaken financieel verantwoordelijk geworden voor het Faunafonds. De provincies hebben laten weten dat eventuele bijkomende wolvenschade geen negatief effect zal hebben op tegemoetkomingen voor andere schades, conform de huidige regels van het Faunafonds.
Kunt u toelichten wat het effect is op het faunafonds, wanneer ook schade door de wolf uitgekeerd moet worden?
Het is in eerste instantie aan de provincies om daarvan een inschatting te geven. Afgaand op schadegevallen in Duitsland ligt het in de rede dat dit in eventuele gevallen om relatief geringe bedragen zal gaan ten opzichte van het totaal aan uitgekeerde tegemoetkomingen voor andere diersoorten.
Het faunafonds heeft een plafond; kunt u aangeven ten koste van welke andere te vergoeden schade dit zal gaan als schade van de wolf ook verhaald moet worden op het faunafonds?
Het Faunafonds hanteert geen plafond voor tegemoetkomingen in schade, die zij uitkeren op grond van de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regels van het Faunafonds.
Deelt u de opvatting dat de middelen in het faunafonds moeten worden aangevuld als blijkt dat er onvoldoende beschikbaar is om schade uit te keren omdat steeds meer dieren een wettelijke bescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De gevolgen van het hebben van schulden voor zzp’ers |
|
Sjoerd Potters (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal huishoudens met schulden verdubbeld», waarin in de laatste alinea wordt vastgesteld dat financiële problemen een diversiteit aan mensen, waaronder zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), treffen?1
Ja.
Voordat de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) kan worden toegepast, dienen zzp’ers eerst een minnelijk traject te doorlopen; bent u bekend met de omstandigheid dat het minnelijke traject in veel gemeenten niet op zzp’ers wordt toegepast en dat het advies wordt gegeven de handelsactiviteiten te staken? Hoe kijkt u hiertegen aan?
Voor het slagen van een minnelijk traject is enige stabiliteit qua inkomen vereist en behoort het maken van nieuwe schulden in principe niet tot de mogelijkheden. Dit zijn twee voorwaarden waar menig zzp-er met financiële problemen moeilijk aan kan voldoen. Financiële hulpverlening aan een zelfstandige vraagt om specifieke bedrijfsmatige kennis. Die kennis is aanwezig bij de uitvoerder van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het Bbz. Voor de zzp-er met financiële problemen fungeert het Bbz als voorportaal. Hier wordt bepaald of de bedrijfsactiviteiten van de zzp-er voldoende levensvatbaar zijn en/of wellicht via herfinanciering en tijdelijke inkomensondersteuning vanuit het Bbz een gezonde basis kan worden gecreëerd voor de toekomst.
De situatie kan ontstaan dat op zich wel sprake is van een levensvatbaar bedrijf, maar dat voor de door een samenloop van omstandigheden ontstane schulden, geen oplossing binnen het Bbz kan worden gevonden. Dan kan via schuldhulpverlening alsnog worden bezien of een schuldregeling tot de mogelijkheden behoort, waardoor de aanwezige schuldenlast niet op de verder gezonde bedrijfsvoering drukt. Het gaat dan – gezien de geconstateerde levensvatbaarheid – veelal om zzp-ers met een bepaalde mate van stabiliteit binnen hun inkomen, waardoor er ook meer kans is dat tot een vergelijk met de aanwezige schuldeisers kan worden gekomen. Vanwege de gewenste specifieke expertise is nauwe samenwerking met de uitvoerder van het Bbz vereist.
De hierboven beschreven wisselwerking tussen Bbz en schuldhulpverlening is op dit moment nog niet binnen alle gemeenten gebruikelijk. Deze maand verschijnt de Werkwijzer zelfstandig ondernemers met schulden van Divosa, tot stand gekomen met subsidie van SZW. In deze werkwijzer wordt een aantal good practices beschreven om gemeenten handvatten te bieden over hoe zij de samenwerking tussen beide expertises beter vorm kunnen geven.
Klopt het voorts dat het een zzp’er in de regel niet wordt toegestaan om binnen het regime van de Wsnp te vallen terwijl deze de handelsactiviteiten voortzet, aangezien ondernemen financiële onzekerheid met zich brengt en daarmee de kans op nieuwe schulden wordt vergroot? Hoe taxeert u deze omstandigheid?
Het zal in deze situatie bijna altijd gaan om een onderneming die in serieuze betalingsmoeilijkheden is geraakt, anders doet men geen beroep op de Wsnp. Het beëindigen van de onderneming en te gelde maken van de activa is dan – binnen de schuldsaneringsregeling – inderdaad de hoofdregel. Voortzetting binnen de Wsnp is echter niet onmogelijk. Een eigen onderneming van de schuldenaar kan tijdens de schuldsanering tijdelijk worden voortgezet, indien de rechter-commissaris daarvoor bij schriftelijke beschikking toestemming verleent (artikel 311 Faillissementswet).
Vorderingen die in die situatie voortvloeien uit een voortzetting van de handelsactiviteiten zijn nieuwe boedelschulden- aldus lid 3 van artikel 311 Faillissementswet. Boedelschulden zijn schulden die door de boedel (vanzelf, of door toedoen van de curator-bewindvoerder) worden gemaakt. Deze boedelschulden hebben de allerhoogste voorrang en gaan dus boven alle oude bestaande schulden ook wanneer die preferent zijn. Deze nieuwe boedelschulden mogen als eerste uit de boedel voldaan worden en dat gaat in een toch al zeer krappe situatie (faillissement en schuldsanering) rechtstreeks ten koste van wat de bestaande schuldeisers kunnen krijgen. Rechters zijn vanuit die optiek dan ook terughoudend met het verlenen van toestemming tot tijdelijke voortzetting.
De rechterlijke Wsnp-richtlijnen (de zgn. Recofa-richtlijnen) leggen de voortzettingbeslissing daarnaast aan kritische banden: de eventuele toestemming ziet op een tijdelijke voortzetting, bijvoorbeeld om lopende zaken te kunnen afhandelen of om een akkoord te kunnen aanbieden aan de schuldeisers. Na afloop van de tijdelijke voorzetting dient de schuldenaar de handelsactiviteiten te beëindigen en dient hij betaald werk in loondienst te zoeken met inachtneming van een strikte arbeids- en sollicitatieplicht. Tijdens de looptijd van de schuldsanering kan de schuldenaar daarnaast geen (nieuwe) eigen onderneming starten zonder toestemming van de rechter-commissaris.
In de negende Monitor-rapportage Wsnp is aan de hand van een enquête onder insolventierechters ook onderzocht (hoofdstuk 7.1, blz. 53–54) of het vaak voorkomt dat een zzp-er tijdens de Wsnp zijn onderneming mag voortzetten. Tweederde van de rechters gaf aan dat dit inderdaad wel eens voorkomt.
Deelt u de mening dat ook voor zzp’ers effectieve en daadwerkelijke schuldhulpverlening toegankelijk moet zijn dan wel blijven? Op welke wijze kan deze mogelijkheid beter worden vormgegeven?
Voor ondersteuning van zzp-ers met een levensvatbare onderneming is het Bbz – zoals boven beschreven – de eerst aangewezen regeling. Wanneer de mogelijkheden van het Bbz uitputtend zijn ingezet en het Bbz onvoldoende soelaas biedt voor de aanwezige schuldenproblematiek, kan schuldhulpverlening een meerwaarde hebben. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening sluit schuldhulpverlening aan zzp-ers dan ook niet zonder meer uit. Een en ander vraagt wel om specifieke dienstverlening die in nauwe samenwerking met het Bbz kan worden opgezet. Het blijft steeds de gemeente zelf die bepaalt hoe de lokale schuldhulpverlening wordt ingericht en in welke mate de hulpverlening specifiek op bepaalde doelgroepen – zoals de zzp-er – wordt gericht.
Het bericht dat Shell, Unilever en Philips de politiek oproepen het innovatiebeleid te moderniseren |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Shell, Unilever en Philips roepen politiek op het innovatiebeleid te moderniseren»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oproep van Unilever, Philips en acht andere grote bedrijven om het wetenschaps- en innovatiebeleid voortaan af te stemmen op maatschappelijke thema’s zoals vergrijzing en vergroening? Welke elementen uit de oproep zijn vernieuwend en voegen iets toe aan de reeds bestaande samenwerking op maatschappelijke thema’s binnen het topsectorenbeleid?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manieren kan worden gezorgd voor betere samenwerking tussen wetenschap en bedrijfsleven binnen de kaders van het wetenschaps- en topsectorenbeleid? Welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Het kabinet voert een actief beleid om maatschappelijke uitdagingen, kennis & innovatie en ondernemerschap beter met elkaar te verbinden, onder andere via het topsectorenbeleid. Goede voorbeelden hiervan zijn het Nederlands Kennis- en Innovatiecontract 2014–2015 en de Topconsortia voor Kennis en Innovatie. Beide richten zich op publiek-private samenwerking en investeringen over de gehele onderzoeksketen van fundamenteel onderzoek tot valorisatie. Binnen deze contracten is voor de inzet vanuit de publieke kennisinfrastructuur (fundamenteel en toegepast onderzoek) jaarlijks € 500 mln gereserveerd voor de onderzoeksthema’s van de topsectoren.
Voorafgaand aan het opstellen van het Nederlands Kennis- en Innovatie contract 2014–2015 heeft het kabinet de topteams verzocht aansluiting te zoeken bij de maatschappelijke uitdagingen uit het Europese onderzoeksprogramma Horizon2020. Ook uw Kamer heeft bij diverse gelegenheden het belang van verbinding met de maatschappelijke opgaven uit H2020 onderstreept2.
Dat deze samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen tot kennis en innovatie leidt voor oplossingen van maatschappelijke uitdagingen illustreert de rapportage «Nederlandse oplossingen voor wereldwijde uitdagingen» van 12 november 2013. Hierin is voor verschillende maatschappelijke uitdagingen aangegeven hoe de topsectoren hieraan bijdragen en ook hoe dit aansluit op de Europese agenda. Een goed voorbeeld van de inzet van topsectoren op maatschappelijke uitdagingen is de Green Deal Smart Energy Cities waar de topsector energie en de topsector creatief – naast het Ministerie van Economische Zaken, vijf gemeenten en Netbeheer Nederland – medeondertekenaar van zijn.
Het is de ambitie van het kabinet om de aansluiting van de topsectoren op de maatschappelijke uitdagingen via o.a. cross-sectorale samenwerking verder te versterken. De oproep van de CTO’s (Chief Technological Officers) is een ondersteuning van deze ambitie. De CTO’s roepen daarbij op het ingezette beleid te versterken door een verdere verbinding te maken met het wetenschapsbeleid door het opstellen van een gemeenschappelijke en inspirerende agenda gericht op een aantal maatschappelijke thema's. In een aantal landen als Finland en Zwitserland hebben overheid, bedrijfsleven en kennispartijen samen gekozen voor een aantal inhoudelijke zwaartepunten. In aanvulling op het topsectorenbeleid zou dit voor het Nederlandse wetenschaps- en innovatiesysteem een vernieuwend element zijn. De inbreng van de CTO’s zal worden meegenomen bij het ontwikkelen van de toekomstvisie wetenschapsbeleid.
Welke concrete voorstellen uit de brief van de tien bedrijven kunnen wel/niet bijdragen aan verbetering van de samenwerking tussen het bedrijfsleven en wetenschappelijke instellingen? Bent u voornemens een aantal voorstellen verder uit te werken? Zo ja, welke voorstellen zijn dat en op welke wijze gaat u ze uitwerken?
De voorstellen van de CTO’s kunnen in mijn optiek bijdragen aan een nog betere samenwerking tussen bedrijfsleven en wetenschap. De voorstellen van de CTO’s om in het systeem minder nadruk te leggen op publicaties, het verder versterken van de bestaande profilering van universiteiten en meer ruimte in het financieringsmodel voor samenwerking zijn interessante voorstellen. Ik waardeer het aanbod van de CTO's om een workshop tussen bedrijfsleven, wetenschap en overheid te organiseren om de wenselijkheid en mogelijkheid van een gezamenlijke wetenschaps- en innovatieagenda te verkennen. Ik zal daartoe samen met de bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op korte termijn contact opnemen met de opstellers van de brief. Mede op basis van dit overleg zullen we bezien hoe de agenda's van bedrijven, onderzoeksinstellingen en overheid verder versterkt kunnen worden en of deze in een gemeenschappelijke agenda kunnen worden gevat. Op 12 mei jl. hebben de bewindslieden van OCW tijdens mijn overleg met de boegbeelden van de topsectoren en VNO-NCW van gedachten gewisseld over de visie wetenschap en afspraken gemaakt over het verdere proces.
Wat is uw inzet aangaande de zogeheten «toekomstvisie op het wetenschapsbestel» die voor de zomer door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de Kamer zal worden gestuurd?
Het bericht dat verzekeraars het provisieverbod schenden |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekeraars tegen de regels in nog provisie betalen?1
TrosRadar meldt dat enkele verzekeraars vergoedingen (zoals welkomstbonussen) betalen aan de klant bij het afsluiten van een product dat onder het provisieverbod valt. De klant kan daarmee het advies van de adviseur of bemiddelaar betalen. Een dergelijke constructie kan ertoe leiden dat het advies wordt beïnvloed door de vergoeding die de aanbieder van het product aan de klant geeft. Het wordt voor de adviseur gemakkelijker om zijn dienstverlening te verkopen aan de klant, als de klant met de vergoeding zijn advieskosten kan betalen. De adviseur zal geneigd zijn het product van de aanbieder te adviseren die een vergoeding aan de klant verstrekt.
Ik ben het er mee eens dat het onwenselijk is dat financiële ondernemingen op deze manier doel en strekking van het provisieverbod (proberen te) ontwijken.
De AFM heeft in januari 2014 via de nieuwsbrief Financiële dienstverleners de markt geïnformeerd dat dergelijke constructies niet zijn toegestaan onder het provisieverbod. Tegelijkertijd heeft de AFM contact opgenomen met verschillende financiële instellingen, waaronder de grootste pensioenverzekeraars, om het standpunt te communiceren. Waar nodig heeft de AFM de financiële instellingen op het gedrag aangesproken en hebben zij hun werkwijze aangepast of toegezegd hun werkwijze zo snel mogelijk aan te passen. Op 7 april 2014 heeft ook het Verbond van Verzekeraars via een statement bekend gemaakt dat verzekeraars die dergelijke vergoedingen aanboden hiermee zijn gestopt of per direct zullen stoppen. Daarnaast doet de AFM in 2014 marktonderzoek naar ontwikkelingen die er spelen en is de AFM er alert op dat marktpartijen geen constructies gebruiken die in strijd zijn met het doel en de strekking van het provisieverbod. De AFM kan geen overzicht geven van individuele instellingen omdat het om toezichtvertrouwelijke informatie gaat.
Deelt u de mening dat het geven van een eerstejaarsbudget, een welkomstbonus of een communicatiebonus in strijd is met het provisieverbod en moet worden aangepakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten of dergelijke kwesties aanhangig zijn gemaakt bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het oordeel van de AFM dat marketingvergoedingen onder het provisieverbod vallen?2
Ik steun de AFM in haar oordeel. Het betalen van vergoedingen aan financiële dienstverleners door aanbieders van financiële producten voor marketingactiviteiten, kan een economische afhankelijkheid creëren. Deze afhankelijkheid kan ertoe leiden dat de adviseur of bemiddelaar beïnvloed wordt in zijn advies of assortimentskeuze.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat financiële instellingen sluiproutes opzoeken om provisies in stand te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die dergelijke provisies verstrekken? Zo ja, kunt u een overzicht geven? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken welke financiële instellingen op deze manier nog provisies verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u zetten om deze vormen van provisie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Het Grondwetfestival en de openstelling van overheidsgebouwen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het Grondwetfestival en de openstelling van overheidsgebouwen zoals de parlementsgebouwen, enkele ministeries, het Catshuis en de Trêveszaal op 29 maart jl. als een groot succes mag worden gezien?
Ja.
Zo ja, deelt u ook de mening dat deze overheidsgebouwen de publieke belangstelling voor de werking van de democratische rechtstaat aanzienlijk vergroten en daarom eigenlijk vaker voor het publiek toegankelijk zouden moeten zijn, en dat ook Het Torentje minimaal eenmaal per jaar voor het publiek te bezichtigen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De publieke belangstelling voor de opengestelde overheidsgebouwen was groot. Mede naar aanleiding van de bevindingen van het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk over het Grondwet Festival zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het initiatief nemen om in overleg met de gemeente Den Haag en andere partners te bezien op welke wijze een passend vervolg kan worden gegeven aan de aandacht voor de Grondwet en de openstelling van daaraan gerelateerde gebouwen.
Bent u bereid om het initiatief te nemen dat markante overheidsgebouwen ten minste eenmaal per jaar voor het publiek toegankelijk zullen zijn, liefst als onderdeel van een groter programma dat erop gericht is de bekendheid van en het draagvlak voor de Nederlandse democratische rechtsstaat te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'NAM ontruimt huis Lageland na bevingsschade' |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NAM ontruimt huis Lageland na «bevingsschade»?1 Kunt u aangeven welke factoren de doorslag gaven om tot uitkoop over te gaan, terwijl dit een jaar geleden kennelijk niet nodig werd geacht?
Ja, ik ken dat bericht. De situatie van deze woning is in de loop van het afgelopen jaar dusdanig verslechterd, dat de veiligheid van de bewoonster in het geding zou kunnen komen bij een eventuele nieuwe aardbeving. Dat was voor NAM de reden om voor de bewoonster tijdelijke alternatieve woonruimte te vinden. Er wordt nu, in overleg met diverse betrokkenen, onderzocht of de woning kan worden hersteld.
Kunt u aangeven hoeveel woningen er in het gebied zijn uitgekocht, hoeveel woningen in aanmerking komen om te worden uitgekocht, en welke criteria hierbij gehanteerd worden?
NAM heeft in totaal vier keer uit voorzorg vervangende woonruimte georganiseerd voor bewoners van een huis. In al deze gevallen wordt bekeken of de woning kan worden hersteld en versterkt zodat de bewoners er weer veilig terug kunnen keren. Een verzoek van NAM aan bewoners om hun woning tijdelijk te verlaten is gebaseerd op de veiligheidssituatie. Voorafgaand aan de uitplaatsing zijn dan vaak al noodmaatregelen genomen om de veiligheid in de woning te garanderen. Uit huis plaatsen wil overigens niet zeggen dat het huis dan ook door NAM wordt opgekocht. In 2013 heeft NAM een monumentale boerderij in Onderdendam aangekocht.
Dit had te maken met een complexe schade en ingrijpende preventieve maatregelen, waardoor uiteindelijk in overleg met de eigenaar voor deze oplossing is gekozen. Daarnaast heeft NAM twee woningen aangekocht (die reeds in de verkoop waren), die nu als testwoningen worden gebruikt voor het testen van methodieken om huizen te versterken. Deze huizen zullen op termijn weer in de markt worden gezet. NAM zal naar alle waarschijnlijkheid nog een aantal voor dit doel geschikte huizen aankopen.
Kunt u aangeven hoe deze uitkoopregeling precies wordt ingevuld en kunt u aangeven of de bewoners volledig worden gecompenseerd voor het verlies van hun huis tegen de aankoopprijs van hun woning, of dat zij zelf voor een deel van de opgetreden waardedaling moeten opdraaien?
Om de gevolgen van aardbevingen te compenseren en te investeren in woningen is een samenhangend pakket van een aantal regelingen rondom het huis vastgesteld: een schaderegeling, een versterkingsregeling, een energie investeringsregeling en een waardedalingsregeling. Er bestaat geen specifieke uitkoopregeling.
De waardedalingsregeling is besproken aan de dialoogtafel en is op 29 april door NAM gepubliceerd. De regeling is erop gericht om waardecompensatie te bieden aan eigenaren die hun huis hebben verkocht en daarbij aantoonbaar waardedaling hebben geleden als gevolg van het risico op aardbevingen door gaswinning uit het Groningenveld. Voor meer informatie over de waardedalingsregeling en de actuele stand van zaken met betrekking tot de gaswinning uit het Groningenveld verwijs ik naar mijn brief van 6 mei jl. aan uw Kamer hierover (Kamerstuk 33 529 nr. 58).
Verder zijn er gelden beschikbaar gemaakt voor zogenaamde bijzondere situaties. Dit fonds is een aanvulling op alle andere maatregelen die zijn aangekondigd en is bedoeld voor uitzonderlijke situaties waar mensen ernstig in problemen komen door persoonlijke omstandigheden of beperkingen.
De toekenning van middelen uit dit fonds gebeurt op voorspraak van een onafhankelijke commissie. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 22 januari aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529 nr. 29). De commissie van onafhankelijke deskundigen die de aanvragen beoordeelt, is inmiddels aangesteld en actief.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) niet bekend maakt welke woningen worden uitgekocht? Zo ja, kunt u aangeven waarom?
NAM maakt niet altijd bekend wanneer zij een woning aankoopt of wanneer zij bewoners uit huis plaatst. Uit respect voor de privacy en de wettelijke bepalingen daaromtrent, is NAM terughoudend met het publiceren van deze details.
Deelt u de mening dat het openbaar maken van deze gegevens de rechtsgelijkheid bevordert en het risico verkleint dat gelijke gevallen ongelijk behandeld worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven, is NAM om privacyredenen en de wettelijke bepalingen daaromtrent terughoudend met het openbaar maken van gegevens over welke woningen worden uitgekocht. Dat doet niets af aan de rechtsgelijkheid. De regeling voor de afhandeling van schade (waarvan in het uiterste geval uit huis plaatsing een uitkomst kan zijn) is voor eenieder gelijk. In het schadeproces heeft iedere melder het recht op een kosteloze tweede beoordeling. Wanneer deze niet toereikend is, kan een derde onafhankelijke expert betrokken worden. Mocht dat niet leiden tot een oplossing waar de melder tevreden mee is, dan kan de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) ingeschakeld worden. Daarnaast wordt door NAM gewerkt op basis van een handboek en protocol, wat de eenduidigheid in de beoordeling ten goede komt. Verder biedt NAM bewoners die uit huis geplaatst worden kosteloze, onafhankelijke adviseurs aan om hen in dit traject te begeleiden.
Bent u bekend met het gegeven dat veel woningen in het aardbevingsgebied zijn vervallen tot een permanente bouwput, waarbij na vrijwel iedere beving weer nieuwe herstelwerkzaamheden nodig zijn? Deelt u de mening dat ook voor deze bewoners een uitkoopregeling gerechtvaardigd is? Zo nee, waarom niet?
De intentie is de schade aan huizen en gebouwen dusdanig te herstellen dat dezelfde schade niet meer op zou kunnen treden. Er is echter geen garantie dat in een herstelde woning niet opnieuw schade kan ontstaan ten gevolge van een nieuwe aardbeving. De meeste schades tot nu toe lijken relatief eenvoudig te herstellen. Ik besef goed dat dit wel de nodige overlast met zich meebrengt, wat voor de bewoners niet prettig is. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven welke regelingen er zijn om de gevolgen van aardbevingen te compenseren en te investeren in woningen. Uitkoop kan daarbij de uiterste consequentie zijn. De regelingen zijn er echter juist op gericht om huizen zodanig te verstevigen dat bewoners veilig in hun huis kunnen blijven wonen. Ik zie dan ook geen heil in een generieke regeling om mensen bij voorbaat uit te kopen.
Het bericht dat een coffeeshop plotseling vervolgd wordt om te grote voorraden |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het blijft lastig zo’n coffeeshop netjes te bevoorraden; De uitspraak»?1
Ja.
Is het voor een coffeeshop onvermijdelijk een voorraad groter dan 500 gram bij te houden wil de coffeeshop naar behoren functioneren?
Het gedoogbeleid voor coffeeshops houdt in dat onder de strikte voorwaarden die zijn opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet niet strafrechtelijk zal worden opgetreden tegen de verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten. Een van die voorwaarden is de maximale voorraad van 500 gram. Het is de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten. Een grotere handelsvoorraad past niet binnen de doelstelling van kleine en beheersbare coffeeshops.
Staat u achter de uitspraken van de burgemeester van Maastricht die in 2012 beweerde dat sluiting van de coffeeshops in zijn stad een ontwrichting van de lokale samenleving veroorzaakten? Zo nee, waarom niet?
De uitspraken werden door de burgemeester gedaan tijdens een persconferentie. Deze vond plaats naar aanleiding van een staking door coffeeshophouders tegen de toenmalige verplichting tot het opmaken van een ledenlijst ter voorbereiding op het invoeren van het besloten club criterium (het B-criterium). De burgemeester heeft de uitspraak gedaan met het oog op de openbare orde en de onrust die mogelijk kon ontstaan doordat alle coffeeshops plotseling waren gesloten uit protest tegen het B-criterium. Het is de burgemeester die het beste inzicht heeft in de lokale gevolgen van deze plotselinge, zelfverkozen sluiting van de coffeeshops. Overigens is het B-criterium geschrapt uit de Aanwijzing Opiumwet (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 24 077, nr. 293; brief van 19 november 2012).
Begrijpt u dat als de wet met betrekking tot «de achterdeur» strikt zou worden nageleefd en gehandhaafd er geen gram softdrugs de coffeeshops binnen zou kunnen komen? Deelt u de mening dat het gedoogbeleid niet enkel geschiedt met betrekking tot de vijfhonderd gram in de coffeeshop zelf maar ook informeel en feitelijk aan de achterdeur?
Het gedoogbeleid omvat, naast de zogeheten gebruikersruimten, alleen het onder strikte voorwaarden verkopen van kleine hoeveelheden cannabis door coffeeshops. Ik erken dat er een spanning bestaat tussen het gedoogbeleid en het feit dat het telen en verkopen buiten de coffeeshop van cannabis verboden is. Deze spanning bestaat al zo lang als het gedoogbeleid voor coffeeshops en is van meet af aan onderkend.
Deelt u voorts de mening dat het Nederlandse coffeeshopbeleid op het gebied van «de achterdeur» incoherent is? Zo ja, vindt u dan ook dat er geen onderscheid meer zou moeten worden gemaakt tussen «voor-, tussen- en achterdeur»?
Zie antwoord vraag 4.
Slechte prijzen voor Noordzeevis |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vissers pikken het niet meer»?1
Ja.
Heeft u begrip voor de stilleg-actie van de Urker vissers?
De visserij maakt moeilijke tijden door als gevolg van gestegen kosten en lage prijzen. Ik heb begrip voor deze moeilijke financiële situatie.
Hoe verklaart u de aanhoudende slechte prijzen voor Noordzeetong en -schol?
Noordzeetong- en schol maken onderdeel uit van een groep van witvissoorten die, vers en/of ingevroren, onderling in flinke mate uitwisselbaar zijn. De prijzen in dit marktsegment worden daardoor niet gedreven door de soort zelf, maar zijn een resultante van het geheel aan aanbod van en vraag naar de soorten in deze groep. Het is daardoor niet mogelijk om een eenduidige verklaring voor de aanhoudend lage prijzen te geven, omdat veel factoren hier een rol spelen. Deze marktintegratie door substitutie van de witvissoorten heeft tot gevolg dat aanbodbeperking van één soort uit deze groep daardoor nauwelijks effect heeft op de prijs voor diezelfde soort.
Bent u bereid om de visprijzen mee te nemen in de voedselprijzenmonitor die recentelijk is gelanceerd? Zo nee, waarom niet?
De voedselprijzenmonitor bevat geen informatie over de prijsontwikkeling van visproducten in de keten omdat ervoor gekozen is uit te gaan van reeds beschikbare prijsinformatie. Aanvullend verzamelen van prijsinformatie in de keten brengt hoge kosten en administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich mee.
Hoe komt het dat vis duur verkocht wordt aan de consument, maar dat de visser er dumpprijzen voor krijgt? Kunt u toelichten welke factoren de visprijzen drukken ondanks stijgende brandstofprijzen?
Met betrekking tot de totstandkoming van de visprijzen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Het prijsverschil tussen de aanlandprijs en de consumentenprijs is een gevolg van de kosten en marges in alle tussenschakels. De visprijzen komen op de internationale markt tot stand door vraag en aanbod. Ik heb geen signalen dat in de visketen onvoldoende marktwerking is.
Vissers zouden georganiseerd in producentenorganisaties afspraken moeten kunnen maken over vangsthoeveelheden en afzet om een goede prijs te kunnen bedingen; hoe bent u voornemens om deze oplossingen mogelijk te maken en de veelal belemmerende rol van de Autoriteit Consument en Markt ongedaan te maken?
Dat is reeds mogelijk. De kaders voor het maken van afspraken over productie en afzet door producentenorganisaties liggen vast in de Gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten (EU-verordening nr. 1379/2014 van 11 december 2013).
De Autoriteit Consument en Markt is onafhankelijk toezichthouder en ziet erop toe of producentenorganisaties zich bij zulke afspraken houden aan de geldende wet- en regelgeving voor mededinging.
Hoe kan een betere afzet van duurzame vis van de eigen Noordzee in de Nederlandse supermarkten worden verbeterd en wat voor ketensamenwerkingsinitiatieven lopen hiervoor?
«Vis van Dichtbij» heeft in 2009 – 2011 bewezen dat het mogelijk is om verse duurzame Noordzeevis (schol en tong) te vermarkten via het Nederlandse retailkanaal. Om dit te realiseren zijn destijds op het terrein van samenwerking tussen ketenpartners, het stroomlijnen van de ketenlogistiek en het verbeteren van ecologische, sociale en economische duurzaamheid stappen gezet. Het project «Vissen met zorg» bouwde hierop voort en toonde in 2012 opnieuw aan dat een duurzame visserij, die voor een specifiek marksegment produceert, loont. Een actueel overzicht van certificering en keurmerken voor duurzaamheid vindt u in de LEI-publicatie Keurmerken en labels voor verse Nederlandse vis. [http://edepot.wur.nl/294085]
Kunt u in overleg gaan met financierders om te kijken hoe belemmeringen voor de kottersector om leningen aan te gaan weggenomen kunnen worden?
Het is primair de verantwoordelijkheid van banken en financiële instellingen om leningen te verstrekken. Daar waar sprake is van marktfalen, of wanneer er andere gegronde redenen zijn, kan de overheid (aanvullende) financieringsmogelijkheden faciliteren. Zo wordt momenteel vanuit het Europees visserijfonds ten behoeve van investeringen in de visserij- en aquacultuursector een revolverend fonds opgericht dat aanvullend op banken in financieringsbehoeften kan voorzien. Het streven is dat dit fonds zomer 2014 operationeel is.
De berichten dat multinationals massaal belasting ontwijken in ontwikkelingslanden |
|
Jasper van Dijk , Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de constatering dat de belastinghervormingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) volgens Azië en Afrika niet ver genoeg gaan om belastingontwijking tegen te gaan?1
Ik lees de conclusie in het genoemde artikel anders. Het artikel maakt een onderscheid tussen enerzijds de vraag hoe een einde gemaakt kan worden aan vormen van belastingontwijking die ertoe leiden dat delen van de winst van multinationals nergens belast worden en anderzijds de wens van, in dit geval Afrikaanse en Aziatische, landen om een groter deel van die winst te kunnen belasten. Dat alle landen ernaar streven binnen het redelijke een zo groot mogelijk deel van de winst van multinationals te mogen belasten ligt voor de hand.
Deelt u de mening dat de OESO het huidige systeem probeert te handhaven om de eigen multinationals te behagen en het eigen investeringsklimaat te beschermen?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
In de eerste plaats is volgens mij evident dat de OESO pogingen doet het huidige systeem aan te passen omdat het op een aantal gebieden de bestrijding van belastingontwijking onvoldoende mogelijk maakt.
In de tweede plaats suggereert de vraag ten onrechte dat het investeringsklimaat van alle OESO lidstaten met dezelfde maatregelen gediend is.
Kunt u bevestigen dat Afrika naar schatting jaarlijks 34 miljard dollar (24,5 miljard euro) misloopt aan belastinginkomsten wegens de praktijk van transfer pricing?3 Zo nee, kunt u aangeven hoe hoog dit bedrag volgens u naar schatting is?
Nee dat kan ik niet bevestigen. De OESO Richtlijnen voor Transfer Pricing bepalen dat verbonden belastingplichtigen met elkaar moeten handelen onder dezelfde voorwaarden als zij met onafhankelijke partijen zouden doen. Die richtlijnen voorkomen juist dat internationaal opererende ondernemingen hun wereldwijde winst naar willekeur kunnen verdelen over verschillende jurisdicties. In die zin levert «de praktijk van transfer pricing» juist extra belastingen op, ook in Afrika.
Deze richtlijnen zijn verwerkt in vrijwel alle bilaterale belastingverdragen en zijn ook vastgelegd in de Nederlandse wet. Zij passen dan ook volledig bij mijn beleid om te voorkomen dat door het schuiven met verrekenprijzen de belastinggrondslag waar dan ook wordt uitgehold.
Dat neemt niet weg dat landen van inzicht kunnen verschillen over het antwoord op de vraag waar de winst van een internationaal opererende onderneming nu in hoofdzaak wordt gegenereerd en waar welk deel van die winst belast moeten worden. Het laat bovendien onverlet dat er in die richtlijn verbetering mogelijk is en dat aanpassingen nodig kunnen zijn aan de meest recente bedrijfseconomische ontwikkelingen. Binnen het project van de OESO en G20 tegen «Base Erosion and Profit Shifting» (BEPS) wordt hier aan gewerkt.
Heeft u zicht op de activiteiten van Nederlandse multinationals die door het schuiven met interne verrekenprijzen wereldwijd zo min mogelijk belasting proberen te betalen? In hoeverre is uw beleid erop gericht om te voorkomen dat het schuiven met verrekenprijzen de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden ondermijnt?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de voorstellen die door de OESO zijn gedaan in het document «Transfer pricing comparability data and developing countries» met betrekking tot de toepassing van het armth’s length principle?4 Onderkent u de zorgen die bij ontwikkelingslanden bestaan over het gebrek aan informatie? Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de aanbevelingen van de OESO?
Nederland vindt het een goede zaak om ontwikkelingslanden te helpen bij het effectief en efficiënt innen van hun belastingen. Nederland levert daar zowel multilateraal als bilateraal een bijdrage aan. Bij de OESO Task Force Tax & Development, waar Nederland co-voorzitter van is, heeft een aantal ontwikkelingslanden aangegeven dat zij bij het toepassen van de transfer pricing regels moeite hebben goed vergelijkbare transacties tussen ongelieerde partijen te vinden omdat ze of niet of beperkt toegang hebben tot databases. In het aangehaalde document beschrijft de OESO een breed scala van mogelijke acties die, afhankelijk van de beschikbare middelen en wensen van een ontwikkelingsland, kunnen worden ondernomen. Deze mogelijke acties zien bijvoorbeeld op het creëren van betere en effectievere toegang van ontwikkelingslanden tot databases, of bezien of andere bronnen en methoden het ontwikkelingsland kunnen helpen, mede op basis van intensievere internationale samenwerking en informatie-uitwisseling. Nederland ondersteunt deze acties multilateraal en, waar mogelijk en gewenst door het ontwikkelingsland, bilateraal met technische assistentie. Belangrijk uitgangspunt voor Nederland is dat technische assistentie zo veel mogelijk vraag-gestuurd plaatsvindt.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als de Belastingdienst in het kader van de strijd tegen onbedoeld gebruik van transfer pricing daar separaat over zou rapporteren? Zo ja, bent u bereid om de Belastingdienst hiertoe aan te sporen en zo nodig daar extra middelen voor vrij te maken?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 heb aangegeven, dienen de OESO Richtlijnen voor Transfer Pricing er juist voor dat bedrijven fiscaal aanvaardbare interne verrekenprijzen gebruiken. Daarbij werkt de OESO aan verbeteringen in deze richtlijnen om het ontgaan van belastingen nog beter te kunnen bestrijden. Er kan in mijn ogen dan ook geen «onbedoeld gebruik van transfer pricing» zijn. Er is daarom ook geen aanleiding daarover separaat te rapporteren.
Wel blijft het zaak de nodige aandacht te besteden aan de juiste toepassing van verrekenprijzen. In de brief van mijn ambtsvoorganger van 10 december 2012, (Kamerstuk 31 066, nr. 149), inzake versterken toezicht en invordering Belastingdienst, is al aangekondigd dat de Belastingdienst extra capaciteit krijgt om haar toezicht en invorderingstaken te intensiveren. In dit kader is de capaciteit van de Coördinatiegroep Verrekenprijzen van de Belastingdienst uitgebreid met twintig personen.
Het aantal computers bij gemeenten die nog op basis van Windows XP werken |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over computers die nog werken op basis van Windows XP, in het bijzonder bij Nederlandse gemeenten?1
Ja.
Heeft u inzicht in het aantal computers bij gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk die nog werken op basis van Windows XP? Zo ja, om hoeveel pc’s gaat het? Zo nee, wilt u de omvang van het probleem onderzoeken?
Dat inzicht heb ik gedeeltelijk. Overheidsorganisaties bij het Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij passend invulling geven aan hun ICT- vervangingsbeleid. In interbestuurlijk verband heb ik mijn partners in het openbaar bestuur (te weten het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen) meermaals aangesproken op de beëindiging van de ondersteuning van Windows XP, Office 2003 en Exchange en is de urgentie ervan erkend. Het up to date houden van computersystemen is natuurlijk ook onderdeel van de Baseline in de verplichtende zelfregulering en de toetsen die daarop zijn of worden ingericht ter controle. Ook is het onderliggend onderdeel van de verantwoording bij het in control statement dat moet worden afgegeven.
Bij de Rijksoverheid ging het begin maart om 34.000 tot 40.000 werkplekken bij de verschillende ministeries en departementen.
Klopt het dat 2 op de 5 gemeenten nog computers hebben die Windows XP gebruiken en dat sommige gemeenten nog een jaar lang gebruik zullen maken van Windows XP? Zo nee, wat klopt daar niet aan?
Er zijn gemeenten die nog gebruik zullen maken van computers die draaien op Windows XP, Office 2003 en Exchange na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering bij gemeenten gaande is. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) heeft gemeenten geïnformeerd over de migratie van Windows XP, Office 2003 en Exchange en wijst gemeenten op haar verantwoordelijkheid passend invulling te geven aan de adviezen die zij samen met het NCSC uitbrengt.
Welke risico’s brengt het voortdurend gebruik van Windows XP met zich mee voor de dataveiligheid van betrokken overheidsinstellingen? Hoe worden deze risico’s beperkt?
Vanaf 8 april aanstaande staakt Microsoft de ondersteuning van Windows XP,Office 2003 en Exchange waarna er geen nieuwe beveiligingsupdates voor zullen worden uitgebracht. Het voortdurend gebruik van Windows XP, Office 2003 en Exchange brengt beveiligingsrisico’s met zich mee, met name op PC’s met een directe toegang tot het Internet. Deze PC’s zullen kwetsbaar worden voor aanvallen van buitenaf (zoals virussen waardoor een aanvaller toegang kan verkrijgen tot informatie op betreffende PC) en na besmetting kunnen aanhoudende aanvallen zich voordoen op het interne kantoornetwerk van een overheidsinstelling. Het risico van deze aanvallen in organisaties wordt aanzienlijk beperkt door het toepassen van gelaagde beveiliging, zoals het gebruik van antivirussoftware en een firewall uitgerust met Intrusion Detection/Prevention System (IDS/IPS). Dit zal echter niet alle aanvallen kunnen tegenhouden.
Bij een aantal organisaties van de Rijksoverheid zijn middels zogeheten Customer Support Agreement (CSA) afgesloten met Microsoft, het gaat dan om beveiligingsmaatregelen genomen voor kritische beveiligingslekken. Momenteel verkennen mijn partners in het openbaar bestuur (provincies, gemeenten en waterschappen) op welke wijze een CSA- regeling ook voor de medeoverheden kan worden bewerkstelligd.
Ook heeft het NCSC in oktober 2013, door middel van het publiceren van een factsheet, alle gebruikers en beheerders van computers met Windows XP met klem geadviseerd om over te stappen naar een ander besturingssysteem. Het NCSC heeft verder geschreven dat als het op korte termijn niet mogelijk is om over te stappen op een ander besturingssysteem, het dan belangrijk is om verbindingen met de buitenwereld, via internet, tot een minimum te beperken.
Worden op Windows XP draaiende computers ook nog ingezet om te communiceren met, of data te verwerken in, systemen die onder verantwoordelijkheid vallen van de Rijksoverheid, zoals de GBA, Suwinet of DigiD? Zo ja, welke risico’s brengt dit met zich mee? Zo nee, hoe wordt dit voorkomen?
Voor kritieke systemen die vallen onder de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid waarop Windows XP, Office 2003 en Exchange nog draait na 8 april aanstaande, geldt dat op deze computers een zogeheten Customer Support Agreement (CSA) van Microsoft is inbegrepen. Het komt erop neer dat kritieke patches nog worden bijgewerkt en dat de migratie naar een nieuw besturingssysteem zo snel als mogelijk plaatsvindt. Voor wat betreft de Basisregistratie Personen (BRP), voorheen GBA, geldt dat er geen computers in gebruik zijn die draaien op Windows XP. De koppelingen zijn op het niveau van het berichtenverkeer: een gemeente stuurt een bericht naar de BRP en de BRP stuurt een bericht terug. Voor de centrale voorziening van het Suwinet geldt eveneens dat Windows XP niet wordt toegepast in het berichtenverkeer en gegevensverwerking, evenals voor de DigiD- voorziening.
In het kader van de DigiD-assessments wordt bij organisaties die op DigiD aansluiten het patchmanagement beoordeeld, waaronder impliciet het gebruik van een actueel besturingssysteem.
Indien overheidsorganisaties gebruik maken van de Suwinet-Inkijkpagina’s in combinatie met Windows XP op de werkstations, dan is er bij deze organisaties sprake van een beveiligingsrisico en van groot belang dat deze organisaties passende maatregelen treffen. Hierop ga ik nader in bij vraag 10.
Welke eisen worden er gesteld aan de computersystemen van burgers en bedrijven bij het inloggen bij DigiD of eHerkenning? Vormt het gebruik van Windows XP hier ook een potentieel risico voor de integriteit van de dataverwerking?
De gebruiksvoorwaarden van eHerkenning vereisen dat de gebruiker van het eHerkenningsmiddel (dit kan een bedrijf zijn of een overheidsorganisatie) zorg draagt voor voldoende beveiliging van de netwerkverbindingen en systemen die onder diens verantwoordelijkheid vallen en die door het bedrijf of de overheidsorganisatie worden gebruikt om in te loggen met eHerkenning. Het gebruik van Windows XP vormt hierbij een potentieel risico voor de integriteit van de dataverwerking. Zo bestaat bijvoorbeeld het risico dat malware de inloggegevens afvangt of de waarden aanpast op het formulier dat wordt ingevuld (bv. het gevraagde subsidiebedrag of het rekeningnummer waarop de subsidie dient te worden overgemaakt). De dienstverlening van eHerkenning is en blijft echter veilig: de integriteit van het berichtenverkeer kan niet worden aangetast zonder dat dit binnen eHerkenning wordt opgemerkt. Indien de gebruiker dus na 8 april 2014 gebruik blijft maken van Windows XP, voldoet de gebruiker niet meer aan de gestelde eis van voldoende beveiliging. Op de website van eHerkenning wordt geattendeerd te stoppen met het gebruik van Windows XP. Daarnaast zullen de bij eHerkenning betrokken erkende aanbieders door Logius worden gevraagd om hun klanten te wijzen op de gestelde eis van voldoende beveiliging en dat zij na 8 april hier niet meer aan voldoen indien zij Windows XP gebruiken. De bij eHerkenning betrokken erkende aanbieders maken in het operationele netwerk eHerkenning geen gebruik meer van Windows XP.
Bij DigiD worden geen eisen gesteld aan de computersystemen van eindgebruikers. Wel wordt op de website van DigiD (en ook de website van MijnOverheid.nl) geattendeerd te stoppen met het gebruik van Windows XP. Daarnaast wordt er op de DigiD website een aantal tips gegeven hoe de burger zijn computer gezond kan houden. Zie: https://www.digid.nl/veiligheid/ (onder het kopje «Houd uw computer gezond»). Het gegevensverkeer van en naar DigiD is wel beschermd omdat gebruik wordt gemaakt van zogenaamde PKI overheidscertificaten bij eindgebruiker en DigiD zelf.
DigiD zelf gebruikt geen op Windows XP draaiende computers om te communiceren of data te verwerken en vormt hierbij geen potentieel risico voor de integriteit van dataverwerking.
Welke rol ziet u voor de overheid in het bevorderen van het gebruik van veilige computersystemen door burgers en bedrijven in Nederland?
Voor burgers en bedrijven in Nederland is het van groot belang dat zij -voor de veiligheid van hun persoonlijke gegevens/klantgegevens- zo spoedig mogelijk stoppen met het gebruik van Windows XP. Als burgers en bedrijven met Windows XP blijven werken, lopen ze op het internet een risico om slachtoffer te worden van cybercrime. Dat geldt bij allerlei soorten handelingen, of het nu gaat om internetbankieren, bestellen bij webwinkels, raadplegen van informatie of het doen van zaken met de overheid.
In de Nationale Cyber Security Strategie 2 (vergaderjaar 2013 – 2014, Kamerstuk 26 643, nr. 291) wordt van burgers een zekere basis-cyberhygiëne en bekwaamheid verwacht als zij ICT gebruiken, bijvoorbeeld bij het surfen op het web. Denk aan voorzichtig zijn met persoonlijke gegevens, het uitvoeren van updates, het gebruik van sterke wachtwoorden en het in evenwicht brengen van functionaliteit en cybersecurity. De overheid zet in op het vergroten van de digitale weerbaarheid van overheid, burgers en bedrijfsleven, bijvoorbeeld via het onderwijs.
Sinds wanneer waren gemeenten en andere overheden op de hoogte van het beëindigen van de ondersteuning van Windows XP door Microsoft? Hoe kan het zijn dat het niet gelukt is om tijdig de betrokken systemen aan te passen, zodat ondersteunde software gebruikt wordt?
Overheidsorganisaties zijn al enkele jaren op de hoogte van de voorgenomen beëindiging van de ondersteuning van Windows XP door Microsoft op 8 april aanstaande. Veel organisaties hebben dan ook de uitfasering van Windows XP opgenomen in het meerjarige beveiligingsplan. Op 3 juli 2013 is uw Kamer over de risico’s geïnformeerd in het Cyber Security Beeld Nederland – 3 (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 285). De vorig jaar opgerichte IBD heeft gemeenten in oktober 2013 op de hoogte gesteld en geattendeerd op de factsheet van het NCSC hieromtrent. Ook is gemeenten, die niet voor 8 april a.s. zullen migreren, dringend geadviseerd het bij antwoord 4 genoemde advies van het NCSC op te volgen en bij vragen de helpdesk van de IBD te bellen. Vervanging van besturingssystemen op de PC’s en servers gaat niet van de ene op de andere dag. Er zit veelal samenhang met applicaties en daardoor kunnen er grote vervangingstrajecten nodig zijn. Sommige overheidsorganisaties geven daarom aan dat het niet gaat lukken om voor 8 april a.s. over te stappen naar een ander besturingssysteem.
Deelt u de mening van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) dat gemeenten niet klaar zijn voor de grote hoeveelheid gevoelige gegevens die zij straks te verwerken krijgen? Zo nee, waardoor vindt u dat gemeenten hier wel klaar voor zijn? Zo ja, wat wordt gedaan om de gegevensbescherming te borgen en wat is de rol van het Cbp hierin?
De zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) begrijp ik. Er worden met de IBD/VNG en de Taskforce BID gezamenlijk stappen gezet om de informatieveiligheid bij gemeenten nader invulling te geven. Ook mijn collega’s van de bij de decentralisaties betrokken departementen zijn hier mee bezig. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van Toorenburg met kenmerk 2014Z04940. De rol van het Cbp is hierin onafhankelijk. Het Cbp heeft de mogelijkheid handhavend op te treden indien gemeenten niet voldoen aan de vereisten van de Wbp.
Deelt u de mening dat de langzame uitfasering van niet langer ondersteunde besturingssystemen een zorgelijk beeld geeft van de computerbeveiliging bij gemeenten en andere overheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de gehele Nederlandse overheid aansporen en ondersteunen bij het bij de tijd en veilig houden van de ICT-infrastructuur?
Er zijn overheden die gebruik maken van computers die draaien op Windows XP, ook na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering van Windows XP bij steeds meer overheden plaatsvindt. Vanuit mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het openbaar bestuur heb ik mijn partners in het openbaar bestuur er op aangesproken tijdig over te gaan naar een nieuwer besturingssysteem. Ook het Ministerie van Veiligheid & Justitie heeft middels de factsheet van het NCSC in oktober 2013 alle gebruikers en beheerders van computers (ook bij de overheid) met Windows XP met klem geadviseerd om over te stappen naar een ander besturingssysteem.
Het bericht dat Nederlandse websites massaal de privacywet schenden door het ongevraagd plaatsen van tracking cookies |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Nederlandse websites schenden massaal de privacywet», waarin wordt belicht dat Nederlandse websites massaal privacywetgeving schenden door het ongevraagd plaatsen van tracking cookies?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en het College bescherming persoonsgegevens (CBP) bevestigen dat er websites zijn die niet naar behoren informeren en/of toestemming van de gebruiker verkrijgen alvorens zij cookies plaatsen op de randapparatuur van een gebruiker en/of deze uitlezen. Dat wil echter nog niet zeggen dat er sprake is van ernstig falen bij de handhaving. Voor de handhaving is belangrijk dat de toezichthouders zo optreden dat het komt tot een blijvende gedragsverandering bij bedrijven waarop de wet van toepassing is. Van belang daarbij is ook dat bedrijven oplossingen ontwikkelen die gebruiksvriendelijk zijn. Zo moet, bijvoorbeeld, voorkomen worden dat websites gebruik maken van voor gebruikers hinderlijke cookiemuren. De ACM geeft daarbij aan dat er zichtbaar beweging is in de markt is en dat er steeds meer websites zijn die voldoen aan de wet. Ook is de verwachting dat het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (de «cookie»-bepaling) de markt definitief de goede kant op zal laten bewegen, waarbij aan zowel de belangen van de markt als van de consumenten recht wordt gedaan.
Deelt u de mening dat de handhaving van de privacywetgeving ernstig faalt, nu blijkt dat 28 procent van de Nederlandse websites tracking cookies plaatst nog voordat de internetgebruiker expliciet toestemming heeft gegeven? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze handhaving wel naar behoren gaat plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er al boetes gegeven aan bedrijven die de cookiewetgeving overtreden hebben? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
De ACM heeft nog geen boetes opgelegd en beschouwt het opleggen van boetes als een laatste middel. Op dit moment zijn de inspanningen van ACM er, zoals hiervoor aangegeven, vooral op gericht om in overleg met alle betrokkenen te komen tot gebruiksvriendelijke oplossingen en een blijvende gedragsverandering te bewerkstelligen bij de bedrijven.
Ook het CBP heeft nog geen handhavingsmaatregelen genomen. Het CBP heeft in november 2013 de resultaten van zijn onderzoek gepubliceerd naar de nieuwe privacyvoorwaarden van Google. Een van de conclusies van het CBP is dat Google met behulp van tracking cookies persoonsgegevens verwerkt, en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) overtreedt door hiervoor geen ondubbelzinnige toestemming te verkrijgen. In de zomer van 2013 heeft het CBP de resultaten van zijn onderzoek gepubliceerd naar het gebruik van cookies op Philips Smart tv's. In dat onderzoek is door het CBP geoordeeld dat de Wbp wordt overtreden door het gebruik van tracking cookies zonder voorafgaande ondubbelzinnige toestemming te verkrijgen van de tv-kijkers. In beide zaken wordt door het CBP nog bekeken of er handhavingsmaatregelen moeten worden genomen.
Bent u het eens met de stelling van onderzoeker van de Universiteit van Amsterdam de heer Borgesius dat de wereld van de online marketing volstrekt intransparant is waardoor het amper te controleren is of advertentiebedrijven identificeerbare gegevens over surfgedrag verzamelen?
Ik onderken het probleem van intransparantie op de markt van online marketing. Tussen de plaatser van de advertentie (de online uitgever) en de adverteerder zijn veel partijen actief, zoals mediabureaus en advertentienetwerken, maar ook leveranciers van software voor bijvoorbeeld webstatistieken. Hierdoor is voor de internetgebruiker vaak niet duidelijk wie welke gegevens verzamelt en eventueel verder verwerkt en voor welke doeleinden dat precies plaatsvindt. Om dit voor de internetgebruiker transparant te maken is in artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet niet alleen een toestemmingsvereiste maar ook een informatieplicht opgenomen. Deze informatieplicht houdt in dat internetgebruikers moeten worden voorzien van adequate informatie over de gegevens die worden verzameld of verder worden verwerkt, welke partijen dit doen en wat het doel van de verwerking is.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de juridische afdeling van NU.nl die stelt dat zij niet in strijd handelt met de wet, aangezien de door hen geplaatste tracking cookies pas uitgelezen worden op het moment dat de gebruiker toestemming geeft tracking cookies te accepteren? Deelt u de mening dat de doelstelling van de wetgeving is dat een tracking cookie hoe dan ook pas geplaatst mag worden nadat de internetgebruiker expliciet toestemming heeft gegeven?
Ja. Op grond van artikel 11.7a, eerste lid, van de Telecommunicatiewet mogen cookies pas worden geplaatst, nadat daarvoor toestemming is verkregen van de internetgebruiker, behoudens de in de wet opgenomen uitzonderingen. Het toestemmingsvereiste ziet zowel op het plaatsen van cookies als op het uitlezen van cookies.
Bent u van mening dat de huidige wet- en regelgeving afdoende is om deze mistanden tegen te gaan? Zo nee, bent u voornemens te bevorderen dat de huidige wet- en regelgeving wordt aangescherpt?
De bestaande wetgeving is toereikend. Zo is in de Telecommunicatiewet bepaald dat (tracking)cookies pas mogen worden geplaatst als de internetgebruiker daarover afdoende is geïnformeerd en daarvoor toestemming heeft gegeven. Het onlangs aanhangig gemaakte wetsvoorstel tot aanpassing van artikel 11.7a Tw brengt hier geen verandering in. In het geval er bij het plaatsen van (tracking)cookies ook persoonsgegevens worden verwerkt dan is bovendien de Wbp van toepassing.
Het faillissement van de private schuldbemiddelaar Bureau Integraal in Groningen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het faillissement van Bureau Integraal in Groningen1 en in het bijzonder de handelswijze van betrokken eigenaar? Is de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) betrokken bij deze zaak? Hoeveel onderzoeken lopen momenteel naar malafide schuldbemiddelaars, hoe verhoudt dit aantal zich tot de afgelopen jaren en wat hebben de onderzoeken opgeleverd?
Zoals gebruikelijk doe ik over individuele gevallen geen specifieke uitspraken. Wel ga ik meer in algemene zin in op de geldende regelgeving en de handhaving daarvan.
In geval van Bureau Integraal lijkt sprake te zijn van een combinatie van verschillende vormen van dienstverlening, waaronder in ieder geval schuldbemiddeling en budgetbeheer. Dat heeft tot gevolg dat zowel de regels inzake schuldbemiddeling uit de Wet op het consumentenkrediet (Wck) als de regels uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) gelden voor zover sprake is van het aantrekken en beheren van gelden van mensen (budgetbeheer).
Op grond van de Wck mag schuldbemiddeling tegen betaling slechts worden aangeboden door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken en bepaalde gereguleerde beroepen zoals advocaten en notarissen. Overige private partijen is het op dit moment slechts toegestaan om schuldbemiddeling te verrichten indien daarvoor geen vergoeding wordt gevraagd. Op de naleving van de regels voor schuldbemiddeling uit de Wck wordt toegezien door de Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving.
Ik beschik niet over informatie over het aantal lopende onderzoeken. In 2012 en 2013 heeft de Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving in 45 respectievelijk 68 gevallen onderzoek gedaan naar mogelijke overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling. In beide jaren heeft dit in 2 gevallen geleid tot het opmaken van proces verbaal.
Bij budgetbeheer is kenmerkend dat mensen aan hun werkgever of uitkeringsinstantie de opdracht geven om (een deel van) hun inkomen over te maken naar een budgetbeheerrekening en deze gelden laten beheren door een budgetbeheerder. Als deze rekening op naam staat van de budgetbeheerder vallen de budgetbeheeractiviteiten onder de reikwijdte van artikel 3:5 van de Wft. Op grond van dit artikel is het, zonder een bankvergunning of ontheffing van De Nederlandse Bank (DNB), verboden om geld van mensen te beheren op een rekening die niet op naam van de cliënt staat. DNB is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van artikel 3:5 van de Wft en beschikt over handhavinginstrumenten waaronder de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen of een last onder dwangsom.
Ik beschik niet over informatie over het aantal lopende onderzoeken door DNB of het aantal onderzoeken over de afgelopen jaren. Wel heeft DNB begin 2013 een projectmatig onderzoek gedaan naar de budgetbeheeractiviteiten door private schuldhulpverleners. In 7 van de 13 onderzochte gevallen werd een overtreding van artikel 3:5 van de Wft geconstateerd. DNB heeft met de desbetreffende schuldhulpverleners afspraken gemaakt om de overtreding te beëindigen en het is slechts in één geval nodig gebleken om formele handhavingmaatregelen te treffen.
Acht u het toelaatbaar dat private schuldbemiddelaars (zoals Bureau Integraal), de door klanten aan hen toevertrouwde middelen gebruiken om te investeren in de uitbreiding van de eigen organisatie? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze denkt u deze handelswijze te voorkomen?
Nee, dit acht ik niet toelaatbaar. De Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving en DNB zien toe op de naleving van relevante regelgeving (zie antwoord vraag 1). Door in het geval van budgetbeheer het geld op een rekening op naam van de cliënt te beheren met een machtiging aan de budgetbeheerder om vanaf die rekening bepaalde betalingen te verrichten, kan overigens eenvoudig worden voorkomen dat het geld bij een faillissement in het vermogen van de budgetbeheerder valt.
Mensen hebben daarnaast ook een eigen verantwoordelijkheid. Het is van belang dat zij niet zomaar met een willekeurig bedrijf in zee gaan maar kiezen voor kwalitatief goede en betrouwbare dienstverlening. Dit kan onder meer door zich te wenden tot een gecertificeerd bedrijf of persoon2, de gemeentelijke schuldhulpverlening, een lid van de NVVK (branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren) of van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI).
Veel ellende kan worden voorkomen door mensen beter te informeren over waar zij terecht kunnen. Het Ministerie van SZW zal in nauwe samenwerking met de meest betrokken partijen bespreken hoe daaraan verdere invulling kan worden gegeven.
Biedt de huidige regeling volgens u voldoende garanties om te voorkomen dat malafide schuldbemiddelaars met hun handelswijze klanten duperen? Zo ja, waaruit bestaan die garanties en waarom kan het in de praktijk dan toch fout gaan? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens de regeling hierop aan te passen?
Ik onderschrijf de noodzaak om dergelijke praktijken te voorkomen en waar nodig te bestrijden. In mijn ogen biedt de bestaande regelgeving hiertoe voldoende handvatten. Wel denk ik dat het belangrijk is om in nauwe samenwerking met de meest betrokken partijen te bezien hoe gewaarborgd kan worden dat eventuele problemen in een vroegtijdig stadium worden gesignaleerd. Daarnaast kan, zoals hiervoor al aangegeven de informatievoorziening worden verbeterd.
Zo kan nog duidelijker worden gemaakt dat mensen met financiële problemen een beroep kunnen doen op gemeentelijke schuldhulpverlening. De gemeente is dan verantwoordelijk voor de private schuldbemiddelaar die zij inschakelt. Deze weg biedt voldoende zekerheid dat mensen met een betrouwbare schuldbemiddelaar van doen hebben.
Als mensen besluiten om elders hulp te zoeken en niet naar de gemeente te gaan, geldt de regelgeving waarnaar ik in mijn antwoord op vraag 1 heb verwezen, aangevuld door betere informatievoorziening.
Onderschrijft u met oog voor de grote gevolgen voor gedupeerde klanten, de noodzaak om praktijken zoals bij Bureau Integraal te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat private schuldbemiddelaars zouden moeten voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen? Zo ja, bent u bereid deze kaders bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) te stellen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wck is schuldbemiddeling op dit moment voorbehouden aan gemeenten, gemeentelijke kredietbanken en bepaalde gereguleerde beroepen zoals advocaten en notarissen. Overige private partijen is het op dit moment slechts toegestaan om schuldbemiddeling te verrichten indien daarvoor geen vergoeding wordt gevraagd. Artikel 48, eerste lid, onderdeel d, van de Wck biedt de mogelijkheid om hiervan af te wijken voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen situaties. Thans is een maatregel in voorbereiding door de Minister van Economische Zaken die private schuldbemiddelaars in staat stelt om hun activiteiten tegen betaling te verrichten. Private partijen kunnen, als aanvulling op integrale schuldhulpverlening door gemeenten, mogelijk een nuttige bijdrage leveren om mensen te helpen bij de oplossing van hun (problematische) schulden. Teneinde schuldenaren in hun kwetsbare positie te beschermen, zal de vergoeding die schuldbemiddelaars in rekening mogen brengen, moeten worden betaald uit het gedeelte van het inkomen dat beschikbaar is voor aflossing van de schulden, waardoor de vergoeding in de praktijk zal worden betaald door de schuldeisers. Ook zullen in deze algemene maatregel van bestuur verschillende eisen inzake de kwaliteit van schuldbemiddeling worden gesteld. Zoals toegezegd aan uw Kamer, zult u in de gelegenheid worden gesteld op de voorgenomen maatregel te reageren voordat deze voor advies wordt voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Daartoe zal een ontwerp van de algemene maatregel van bestuur nog voor het zomerreces aan de Staten-Generaal worden gestuurd.
Deelt u de mening dat private schuldbemiddelaars geen mogelijkheid dienen te krijgen tot het vragen van een vergoeding voor hun diensten zoals nu is geregeld in de wet op het consumentenkrediet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de aangekondigde AMvB terzake in te trekken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van wachtlijsten voor schuldhulpverlening bij gemeenten? Op welke wijze waarborgen gemeenten de kwaliteit en toegankelijkheid van de schuldhulpverlening nu het aantal mensen met schulden groeit?
Ik beschik niet over een overzicht van wachtlijsten voor schuldhulpverlening. Schuldhulpverlening is met ingang van 1 juli 2012 een wettelijke taak van gemeenten. Gemeenten moeten op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) in een plan aangeven hoe zij de integrale schuldhulpverlening voor hun burgers hebben vorm gegeven en hoe de kwaliteit daarvan is geborgd. Bij de evaluatie van de Wgs, die is voorzien voor 1 juli 2016, zullen de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk aan de orde komen. Belangrijke aspecten daarvoor zijn onder meer de mate waarin brede toegankelijkheid is gerealiseerd en de kwaliteit van de schuldhulpverlening.
De voortgang van het internationale onderzoek naar de prijsmanipulatie op de internationale valutamarkten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Bank of England onder vuur vanwege gebrekkig toezicht op wisselkoersen» en «MN zint op proces om manipulatie»?1
Ja.
Zijn Nederlandse banken of Nederlandse toezichthouders op enigerlei wijze betrokken (geweest) bij recente onderzoeken naar de mogelijke manipulatie van de relevante benchmarks op internationale valutamarkten?
Op dit moment doen De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gezamenlijk onderzoek naar de risico’s op manipulatie van benchmarks door Nederlandse banken en de wijze waarop de banken deze risico’s beheersen c.q. voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar benchmarks die gebruikt worden op de internationale valutamarkten en wordt nauw contact onderhouden met buitenlandse toezichthouders. Over de eventuele betrokkenheid van Nederlandse banken kan ik op dit moment geen uitspraken doen omdat het onderzoek door DNB en AFM nog loopt. Ten aanzien van eventuele buitenlandse onderzoeken kan ik aangeven dat mij vooralsnog geen signalen hebben bereikt dat Nederlandse banken hier onderwerp van zijn.
Hoe zeer zijn Nederlandse banken betrokken bij internationale valutahandel? Wat is bij benadering de gemiddelde omvang van deze handelsactiviteit op Nederlandse bankbalansen en hoe heeft deze activiteit zich ontwikkeld voor en na de financiële crisis?
Uit gegevens van de Bank for International Settlement (BIS) blijkt dat het totale volume van handel op de internationale valutamarkten tussen 2007 en 2013 is toegenomen van $ 3,324 miljard naar $ 5,345 miljard.2 Volgens een jaarlijkse enquête van Euromoney hadden de twee Nederlandse banken met het grootste aandeel in 2013 respectievelijk 0,28% en 0,27% van de markt in handen, hetgeen hen nummer 27 en 30 in de wereldwijde ranglijsten maakt. De vijf buitenlandse banken met de grootste posities hadden een gezamenlijk marktaandeel van bijna 60%.3 Uit de enquête van Euromoney blijkt ook dat de toen al beperkte marktaandelen van Nederlandse banken op de internationale valutamarkten verder zijn afgenomen sinds de crisis. Het marktaandeel van Nederlandse banken in de internationale valutahandel is dus relatief klein en beslaat slechts een klein deel van de bankactiviteiten van Nederlandse banken.
Wat is bij benadering het gemiddelde aandeel van directe beleggingen in internationale valuta van Nederlandse pensioenfondsen en welk onderdeel van de beleggingen staat uit in andere valuta dan euro’s?
Hoewel exacte gegevens van pensioenfondsen over directe beleggingen in valuta niet beschikbaar zijn, blijkt uit toezichtgegevens – onder meer verkregen via thematische onderzoeken bij pensioenfondsen – dat dit soort beleggingen slechts een kleine component van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen vormt. Wat betreft de totale omvang van beleggingen in andere valuta dan de euro geldt dat dit ongeveer 50% van het belegd vermogen betreft, waarvan ongeveer de helft is afgedekt met valutaderivaten.
Is het door Fideres opgestelde rapport over de effecten van de vermeende prijsmanipulatie van de «WM/Reuters fix» zoals opgesteld voor enkele Amerikaanse pensioenfondsen openbaar beschikbaar? Zo ja, zou u dit met de Kamer kunnen delen?
Nee, het rapport van Fideres is niet openbaar beschikbaar. Overigens merk ik voor de volledigheid op dat geen sprake is van een algemeen rapport over de effecten van de vermeende manipulatie op de valutamarkten, maar dat het hier gaat om op individuele partijen gerichte analyses die (op commerciële basis) in opdracht van de betreffende partijen zijn opgesteld. Dit is ook de reden dat deze informatie niet openbaar beschikbaar is.
Kunnen mogelijke overtredingen door banken of bankiers reeds vervolgd worden op basis van de nieuwe Europese verordening marktmisbruik en de richtlijn strafrechtelijke sancties? Zo ja, wat zijn de maximale straffen en geldboetes?
Hoewel politieke overeenstemming is bereikt tussen de Europese Raad en het Europees Parlement over de nieuwe Verordening marktmisbruik en de Richtlijn strafrechtelijke sancties marktmisbruik, zijn beide wetgevingsinitiatieven nog niet in werking getreden. De verwachting is dat de verordening en de richtlijn op zijn vroegst in 2016 van kracht worden. Met de nieuwe verordening en richtlijn worden de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties aanzienlijk verhoogd. De maximale bestuurlijke boete die aan rechtspersonen kan worden opgelegd voor marktmanipulatie wordt opgetrokken naar € 15 miljoen, waarbij het ook mogelijk wordt om een boete van 15% van de jaarlijkse omzet op te leggen. Voor natuurlijke personen wordt de maximale bestuurlijke boete € 5 miljoen. Wat betreft de strafrechtelijke sancties, geldt dat de strafmaat voor marktmisbruik wordt verhoogd naar maximaal zes jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000).
Vanwege de prioriteit die ik daaraan hecht is er op dit moment nationale wetgeving in voorbereiding waardoor manipulatie van benchmarks al per 1 januari 2015 onder de regels ter voorkoming van marktmisbruik valt. In deze wetgeving wordt ook de verhoging van de strafrechtelijke strafmaat voor marktmisbruik reeds meegenomen. Ik verwacht deze wetgeving voor de zomer bij uw Kamer te kunnen indienen. Totdat deze wetgeving in werking treedt, kunnen de toezichthouders tegen eventuele manipulatie van benchmarks door in Nederland onder toezicht staande instellingen optreden op grond van de eisen in de Wet op het financieel toezicht met betrekking tot integere en beheerste bedrijfsvoering.
In een artikel op de Bloomberg-website werden de internationale valutamarkten eerder getypeerd als «het wilde westen» van de financiële markten vanwege het gebrek aan toezicht en regulering; is dat naar uw mening nu effectief ondervangen door de regulering omtrent het toezicht op de benchmarks die gebruikt worden in deze markt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, zal het per 1 januari 2015 mogelijk zijn om manipulatie van benchmarks bestuursrechtelijk en strafrechtelijk aan te pakken. Het gaat hierbij echter alleen om het aanpakken van overtredingen ex post. Daarom vind ik het belangrijk dat ook de totstandkoming van benchmarks op integere en transparante wijze gebeurt. Het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening met als doel het totstandkomingsproces en het gebruik van benchmarks te reguleren voorziet hierin. Onder het voorstel wordt het samenstellen van een benchmark vergunningplichtig en komt deze activiteit onder doorlopend toezicht te staan. Verder worden eisen gesteld aan de bedrijfsvoering van beheerders en contribuanten, alsmede aan de gegevens die gebruikt mogen worden voor de berekening van de benchmark. Nederland werkt in de Europese Raad constructief aan een spoedig akkoord over deze verordening.
Uiteraard vind ik het zeer kwalijk indien daadwerkelijk op een zodanig grote schaal manipulatie van (valuta)benchmarks heeft kunnen plaatsvinden. De bovengenoemde wetgevingsinitiatieven en internationale initiatieven zoals de IOSCO «Principles for Benchmarks» zijn dan ook essentieel om de risico’s op manipulatie van benchmarks effectief te adresseren en dergelijke misstanden te voorkomen.4 Mijn inziens is het wenselijk om eerst te bezien of de bovengenoemde maatregelen de gewenste uitwerking op de markten hebben. Mochten desondanks deze misstanden voortduren of zich nieuwe misstanden aandienen, dan zal ook daarop een goed antwoord moeten komen.
In hoeverre zijn benchmarks die op een specifiek tijdstip worden vastgesteld, in plaats van op een gemiddelde van markttransacties, kwetsbaarder voor manipulatie? Welke aanbevelingen doet het IOSCO-rapport «Principles for Benchmarks» op dit gebied?
Allereerst is het van belang om op te merken dat ook een valutabenchmark als WM/Reuters (waarvan vermeende manipulatie heeft plaatsgevonden) grotendeels wordt vastgesteld op basis van transacties in de markt. Kenmerkend voor deze benchmarks is echter dat deze worden berekend in een bepaald tijdsvak en op een bepaald tijdstip. Zo wordt de WM/Reuters berekend aan de hand van bied- en laatprijzen en daadwerkelijke transacties uitgevoerd in een tijdvak van 60 seconden (of voor sommige valutaparen een tijdvak van twee minuten), dat duurt van 30 seconden voor tot 30 seconden na het tijdstip van berekening. Een WM/Reuters benchmark is dus een gemiddelde prijs van alle transacties in een bepaald tijdvak voor een valutapaar (bijvoorbeeld euro-dollar), die ieder half uur, ieder uur of aan het einde van de dag wordt vastgesteld (zoals de 4 p.m. Londen rate). Doordat de benchmark wordt vastgesteld op een vast tijdstip in een beperkt tijdvak – en dus op basis van een beperkt aantal transacties – neemt het risico toe dat marktpartijen met gerichte transacties voor en in dit tijdvak de benchmark significant kunnen beïnvloeden. In dit opzicht zijn deze benchmarks gevoelig voor manipulatie.
Het IOSCO-rapport «Principles for Benchmarks» bepaalt in principe 6 dat een benchmark zo moet worden opgebouwd dat deze de economische werkelijkheid zo goed mogelijk weerspiegelt en geen elementen bevat die de waarde van de benchmark kunnen verstoren. Verder bepaalt principe 7 dat gegevens die gebruikt worden voldoende moeten zijn om de economische werkelijkheid nauwkeurig te meten, dat deze gegevens voortkomen uit marktprijzen en dat deze te herleiden zijn tot observeerbare transacties.5
In hoeverre roept de vermeende manipulatie van benchmarktarieven op valutamarkten – door rond vier uur meer transacties in te leggen – meer principiële zorgen op over de effectiviteit van de marktwerking en de marktordening op valutamarkten?
Zie antwoord vraag 7.
Het aanleggen van een database met reisgegevens van Nederlanders |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging naar aanleiding van de ingetrokken motie-Schouw dat u de Kamer voor kerst 2013 per brief nader zou informeren over uw plannen voor het verzamelen van reisgegevens?1 Waarom heeft de Kamer nog geen nadere informatie van u ontvangen, terwijl de Europese Commissie inmiddels wel 50 miljoen euro ter beschikking heeft gesteld aan de lidstaten?2 Wanneer kan de Kamer uw brief wel tegemoet zien?
Ja. Het verzenden van de brief duurt – in het kader van de gewenste zorgvuldigheid met de diverse nationale partners en de internationale dimensies -langer dan verwacht. Zodra hieraan is voldaan zal ik de brief naar uw Kamer sturen.
Klopt het dat de Europese Commissie Nederland reeds geld heeft aangeboden voor het bouwen van een database met reisgegevens? Zo ja, heeft Nederland de door de Europese Commissie aangeboden gelden voor uitvoering van de Europese verplichting tot het bouwen van een Passenger Information Unit reeds geaccepteerd? Wanneer heeft deze acceptatie plaatsgevonden en ter hoogte van welk bedrag? Is dat bedrag afdoende voor de door u beoogde activiteiten? Zo nee, hoeveel geld moet worden bijgelegd voor de ontplooiing van de voorgenomen activiteit en is dit bedrag reeds ingeboekt in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Het klopt dat de Europese Commissie een deel van haar ISEC-fonds (Programma Prevention of and Fight against Crime) heeft gereserveerd om Nederland te faciliteren bij de eventuele bouw van een Passenger Information Unit. Net als 13 andere lidstaten heeft Nederland deze fondsen begin december 2013 geaccepteerd. Hierbij is met de Europese Commissie expliciet overeen gekomen dat deze gelden pas benut zullen worden wanneer uw Kamer instemt met het ontwikkelen van een dergelijke eenheid. Wanneer instemming van uw Kamer uit blijft, zullen de toegekende gelden, ca. 5,7 miljoen euro, geretourneerd worden.
Conform de ISEC-regeling levert Nederland een eigen bijdrage van 10% en btw. Deze eigen bijdrage is gereserveerd op de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2014 en 2015 en hiermee is de financiering gedekt.
Wat is er precies in Europees verband afgesproken en in hoeverre valt uw plan voor het bouwen van een database met de reisgegevens van Nederlanders binnen de Europese afspraken? In hoeverre is Nederland verplicht tot het bouwen van een Passenger Information Unit en waar blijkt dat uit? Wanneer zijn deze afspraken gemaakt en waarom zijn de Tweede Kamer en het Europees Parlement niet geïnformeerd?
Er bestaat op dit moment nog geen verplichting voor Europese lidstaten om een passenger information unit te bouwen. De noodzaak voor het verzamelen en gebruik van PNR-gegevens heb ik eerder uiteen gezet in – onder meer – mijn brief aan uw Kamer van 29 februari 2012.6 De call, en daarmee het nationale traject, volgt de concept PNR-richtlijn die als doel heeft de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme. In de brief die u van mij ontvangt ga ik nader inhoudelijk in op het voornemen.
Bent u reeds aangevangen met het aanleggen van een Passenger Information Unit en de door u voorgenomen database? In welk stadium bevindt de aanleg zich en wanneer bent u voornemens deze database toegankelijk te maken voor opsporingsdiensten?
Nee.
Waarom beschouwt u systemen voor het verzamelen van passagiersgegevens noodzakelijk, in de wetenschap dat het Europees Parlement het wetgevingsproces met betrekking tot de richtlijn uitwisseling PNR-gegevens juist vanwege een gebrek aan bewijs aangaande de noodzaak van dergelijke systemen heeft stopgezet?3
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze voorzien de afspraken tussen de lidstaten en de Europese Commissie in noodzaak, evenredigheid en gegevensbeschermingsgaranties voor het opzetten van een Europees systeem voor het verzamelen van persoonsgegevens?
Er bestaan geen afspraken tussen de Commissie en de individuele lidstaten over het opzetten van een Europees systeem voor het verzamelen van reisgegevens.4
Beoogt de door u voorgenomen verzameling van reisgegevens van Nederlanders louter terrorismebestrijding? Of bent u voornemens om de reikwijdte te verbreden naar andere vormen van criminaliteit? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dat tot de Europese afspraken die in dit kader gemaakt zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Van wie wilt u precies de reisgegevens verzamelen, welke gegevens wilt u precies verzamelen, hoe lang gaat u die gegevens bewaren, welke rechten voorziet u daarbij voor burgers op inzage en verwijdering, welke diensten krijgen toegang tot de gegevens en in welke mate zullen gegevens geanonimiseerd zijn totdat concrete en wettelijke aanleiding bestaat om gegevens herleidbaar in te zien?
Zie beantwoording onder 7.
Heeft de European Data Protection Supervisor zich reeds over de privacyvereisten van een Passenger Information Unit uitgelaten? Zo ja, kunt u de Kamer een afschrift van het advies van deze Europese privacywaakhond toesturen? Bent u nog voornemens het College bescherming persoonsgegevens te raadplegen?
Ja, de EDPS en de FRA (Fundamental Rights Agency) worden door de Europese Commissie nauw betrokken bij het ondersteunen van de lidstaten die een PIU willen bouwen. Eerder heeft de EDPS advies gegeven inzake het voorstel van de Europese Commissie van 2 februari 2011 voor een richtlijn inzake het gebruik van Passenger Name Record gegevens voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit. In dit advies wordt ook ingegaan op de waarborgen voor een Passenger Information Unit. Het advies is te raadplegen op de website: www.edps.europa.eu.
Vanzelfsprekend ben ik op nationaal niveau voornemens het CBP nauw te betrekken bij de ontwikkeling van de wet en de systematiek.
Kunt u deze vragen voor 1 april 2014 beantwoorden?