Schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP |
|
Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Read the secret trade memo calling for more fracking and offshore drilling»?1
De VS hebben een exportverbod op olie en een sterke beperking op de export van gas. Deze regel werd ingesteld als reactie op het olie-embargo vanuit het Midden-Oosten in 1973, zodat alle beschikbare olie in eigen land bleef. Hoewel het embargo allang opgeheven is, geldt in de VS nog altijd de regel dat olie niet geëxporteerd mag worden, tenzij het Bureau of Industry and Security (BIS) toestemming geeft.
Het BIS geeft alleen toestemming voor export als het bedrijf onomstotelijk kan bewijzen dat de verkoopprijs niet in eigen land haalbaar is, uitvoer goed is voor de VS en op elk moment stopgezet kan worden als er sprake is van een leveringsrisico in de VS.
Met de huidige ontwikkeling van schaliegas heeft dit tot gevolg dat de Amerikaanse industrie over veel goedkopere energie kan beschikken dan de Europese. De EU streeft naar een gelijk speelveld. Dit zou kunnen leiden tot meer import vanuit de VS. Hoeveel dit zal zijn is op dit moment nog niet te zeggen.
Hoe oordeelt u over de uitgelekte teksten waaruit blijkt dat de EU bij de VS aandringt op een bepaling in het TTIP-verdrag (Vrijhandelsverdrag EU-VS) met de volgende strekking: «Exports of energy goods to the other Party shall be deemed automatically to comply with any conditions and tests foreseen in the Parties» respective legislation for the granting of export licenses»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorg dat de EU regulering omtrent de import van fossiele brandstoffen die schadelijk zijn voor milieu en klimaat (zoals teerzanden, schaliegas en olie afkomstig van offshore boringen) ernstig inperkt?
Deze zorg deel ik niet. De huidige doelstellingen en regelgeving ten aanzien van energie en klimaat staan in de TTIP-onderhandelingen niet ter discussie. Dit geldt ook voor de bestaande Nederlands doelstellingen om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Het gaat dan om de drie doelstellingen voor 2020:
In Europees verband zet Nederland voor 2030 in op een CO2-reductiedoelstelling van 40%. Besluitvorming over het Europees energie- en klimaatpakket voor 2030 wordt op de Europese Raad in oktober voorzien. Het kabinet streeft internationaal naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050.
Naast de regelgeving op het gebied van energie en klimaat blijven ook de bestaande Europese doelstellingen en eisen aan transportbrandstoffen (de Richtlijn hernieuwbare energie en de Richtlijn brandstofkwaliteit) onverkort van kracht.
Ten slotte behoudt de EU haar eigen beleidsvrijheid om wetgeving op te stellen om mens, dier, plant en milieu te beschermen.
Deelt u de mening dat bovengenoemde bepaling de deur openzet naar meer import vanuit de VS van schaliegas en olie afkomstig van teerzanden en offshore boringen en andere schadelijke fossiele brandstoffen, zeker gezien de defintie van «energy goods» in de betreffende onderhandelingsteksten als «coal, crude oil, oil products, natural gas, whether liquefied or not, and electrical energy»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze aansporing van de EU ertoe kan leiden dat de winning van fossiele brandstoffen in de VS zal toenemen en dat dit de ontwikkeling van duurzame energie in Europa mogelijk zal ondermijnen? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet tijdens de komende RBZ Handelsraad?
Die mening deel ik niet. De eerder genoemde doelstellingen voor 2020 en de te maken afspraken voor 2030 zullen het aandeel hernieuwbare energie borgen. Daarbij geldt dat het kabinet inzet op versterking van het EU-emissiehandelsysteem teneinde tot een adequate beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen te komen. Dit draagt ertoe bij dat de inzet van fossiele brandstoffen de ontwikkeling van hernieuwbare energie niet onnodig zal belemmeren. Versterking van het EU-emissiehandelsysteem is een speerpunt van de Nederlandse inzet in de Energie Raad en in de Milieu Raad, en ik ben graag bereid om dit aan de orde te stellen in de RBZ handel.
Overigens, als er gas uit de VS gaat worden geïmporteerd, zal de prijs daarvan waarschijnlijk nauwelijks lager komen te liggen dan de huidige gasprijs. Dat komt door de hoge kosten van transport, inclusief de kosten van het vloeibaar en weer gasvormig maken van het gas.
Hoe oordeelt u over deze uitspraak van Ilana Solomon, directeur van het Responsible Trade Program van de Sierra Club: «The oil and gas industry is the only winner in this situation»?
Het multilaterale handelssysteem zou gebaat zijn bij sterkere afspraken op het gebied van energie en grondstoffen. TTIP kan hier – binnen de door de EU en VS vastgestelde kaders – een belangrijke bijdrage aan leveren. Afspraken in TTIP zouden een basis kunnen vormen voor een open, stabiel, voorspelbaar, duurzaam, transparant en niet-discriminerend kader voor de handel in energie en grondstoffen.
Dit kader kan bijdragen aan de bredere geostrategische meerwaarde van TTIP en onze gezamenlijke politieke doelen voor de lange termijn. Enerzijds kan TTIP als model dienen voor onderhandelingen met derde landen en anderzijds zou het een sterk signaal afgeven naar andere landen. De handel in grondstoffen en energie kan en zal onderdeel worden van global governance, waarbij transparantie, markttoegang en non-discriminatie belangrijke uitgangspunten zijn.
Dit geldt ook voor hernieuwbare energie, een fundamenteel onderdeel van het energiebeleid van zowel de EU, als de VS. De EU en de VS hebben een gezamenlijk belang om de global governance ten aanzien van hernieuwbare energie te versterken. Zo zal het liberaliseren van de handel in groene goederen en diensten een aanzienlijke bijdrage leveren aan het milieu. Een open internationale markt, gebaseerd op regels, kan leiden tot meer kosten-efficiënte en beschikbare groene goederen.
In hoeverre heeft de crisis in Oekraïne bijgedragen aan deze inzet van de EU tijdens de TTIP-onderhandelingen inzake energieleveranties?
De crisis in Oekraïne vergroot het belang om de Europese energiebevoorrading vanuit verschillende regio’s en bronnen veilig te stellen. Dit heeft echter geen invloed gehad op de inzet van de EU in de TTIP-onderhandelingen. De EU heeft namelijk in zeer vroeg stadium van de onderhandelingen haar inzet bekend gemaakt ten aanzien van grondstoffen en energie. Deze inzet is reeds op 16 juli 2013 door de Commissie op de website van DG TRADE gepubliceerd2.
Deelt u de mening dat democratische controle wordt bemoeilijkt omdat de onderhandelingen over TTIP achter gesloten deuren plaatsvinden? Wat onderneemt u om meer transparantie te bereiken?
Voor onderhandelingen over diverse akkoorden moet altijd een zekere mate van vertrouwelijkheid in acht genomen worden. Dit is heel gebruikelijk in onderhandelingen. Het is immers niet verstandig om de tegenpartij inzicht te geven in de onderhandelingsstrategie.
Dit gezegd zijnde, hecht ik veel waarde aan transparantie in de onderhandelingen. Om hun controlerende rol goed te kunnen vervullen, is het van belang om zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen zo volledig mogelijk te informeren.
In Nederland heeft de Kamercommissie Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking van de Tweede Kamer vertrouwelijk inzage gehad in het onderhandelingsmandaat. Aanvullend heeft deze commissie een vertrouwelijke, technische briefing ontvangen op 6 februari en 26 juni jl.
Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd, kan de Kamer – indien gewenst – voor elke nieuwe ronde vertrouwelijk worden geïnformeerd en vertrouwelijk inzage krijgen in de onderhandelingsdocumenten van de EU. Zo wil ik de Kamer zo goed mogelijk op de hoogte te houden over de voortgang en de inhoud van de onderhandelingen.
Tevens consulteer ik op reguliere basis zowel het bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld. Zo hebben er op 25 februari en 17 april jl. consultaties plaatsgevonden over een aantal onderwerpen in de onderhandelingen. De verslagen van deze consultaties stuurde ik uw Kamer toe op 16 mei. Ik zal deze consultaties gedurende het gehele onderhandelingsproces voortzetten.
Wie de baas is van ‘de rode knop’ op de afstandsbediening |
|
Ton Elias (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kabelaars frustreren de kijkers»?1
Ja.
Wat vindt u van de machtsstrijd die gaande is tussen omroepen, kabelaars en telecombedrijven?
Binnen de wereld van media, telecommunicatie en internet vindt op het gebied van diensten, technieken en infrastructuren convergentie plaats. Eind vorig jaar heeft de Minister van Economische Zaken mede namens mij de middellange termijn visie over telecommunicatie, media en internet aan uw Kamer gestuurd.2 Deze brief gaat over de voorwaarden voor een goed functionerende markt voor telecommunicatie, media en internet en de beleidsvragen die de toenemende convergentie in deze markt oproept. De distributie van interactieve televisiediensten via de zogenaamde rode knop betreft één van die vele beleidsvragen. Naar aanleiding van het amendement en de motie Van Dam-Huizing heb ik uw Kamer daarover uitvoerig geïnformeerd.3 Ik constateer dat er door onder meer convergentie druk op de bestaande posities is komen te staan. Dat is allereerst vooral het gevolg van marktwerking binnen een sterk veranderend medialandschap. Er is namelijk een aantal fundamentele verschuivingen waarneembaar, waarvan de belangrijkste de toename van het tijd-, plaats-, en schermonafhankelijk kijken is. De opkomst van over-the-top aanbieders zoals Netflix en (recent) Videoland Unlimited, alsook het per 1 juli gelanceerde NLziet spelen daarbij een belangrijke rol. In de praktijk is bovendien gebleken dat video on demand via het open internet uitstekend buiten de pakketaanbieders om te organiseren is, maar dat dit voor de doorgifte van lineaire televisiekanalen anders ligt.4 Pakketaanbieder en omroep worden in toenemende mate ook elkaars concurrent. Daarom verharden de onderhandelingen tussen omroep en pakketaanbieder. Die trend is ook internationaal zichtbaar. Aan de kant van de pakketaanbieders lijkt er daarbij sprake van een (wereldwijde) consolidatieslag gezien de aangekondigde overnames van Ziggo en Reggefiber. Deze en meer ontwikkelingen heb ik uitgebreid beschreven in de eerder genoemde brief over «de rode knop» van 7 april jongstleden. Ik verwijs u volledigheidshalve graag naar deze brief.5
Bent u ervan op de hoogte dat er verschillende innovatieve technieken bestaan zoals bijvoorbeeld Hybrid Broadcast Broadband Televisie (HbbTv), interactieve televisie platformen van pakketaanbieders en «over-the-top» technieken? Onder welke wetgeving vallen deze drie technieken en waarom is dat onderscheid er nog steeds?
Ja, in de brief van 7 april jongstleden heb ik uitgebreid over HbbTV en andere (interactieve) televisiediensten geschreven. Ik verwijs u graag naar deze brief en beperk mij in dit antwoord tot de verschillen tussen de televisieomgeving van de pakketaanbieders en het open internet. Deze zijn namelijk niet gelijk.
Bij de televisiediensten van KPN, UPC, Ziggo etc. bepaalt de pakketaanbieder de samenstelling van het pakket. Hij gebruikt hierbij een door hem zelf ingerichte en onderhouden infrastructuur. Er vinden commerciële onderhandelingen plaats over doorgifte (die kunnen zien op aantal kanalen, beeldkwaliteit, video on demand rechten etc.). Pakketaanbieders bieden in hun omgeving ook eigen interactieve diensten aan. Bij het aanbieden van diensten via het open internet bieden omroepen (en anderen) zelf de diensten aan. Er hoeft in dit geval niet te worden onderhandeld over doorgifte. Netflix, NLziet e.d. kunnen deze internettelevisiediensten dus zonder tussenkomst van pakketaanbieders, dan wel Internet Service Providers (ISP’s) aanbieden aan de kijkers. Dit is geborgd door het principe van de netneutraliteit. Dat neemt niet weg dat er wel (kwaliteits)afspraken kunnen worden gemaakt met ISP’s om het vele dataverkeer goed op het net te begeleiden.6
Voor de publieke omroep is in de Mediawet een doorgiftegarantie vastgelegd in de vorm van een must carry verplichting.7 Daarnaast dient het digitale standaardpakket sinds 1 januari jongstleden uit ten minste 30 zenders te bestaan. Deze regels zijn techniekneutraal en gelden voor alle pakketaanbieders. Dus ook voor pakketaanbieders die lineaire televisiepakketten via het open internet zouden willen aanbieden (via de zogenoemde over-the-top-route).
Voor wat betreft de techniek waarmee televisiediensten kunnen worden aangeboden zoals bijvoorbeeld HbbTV, OpenTV, Flash etc. geldt dat de wetgever, geen doorgifteverplichtingen kan opleggen. Dit blijkt ook uit een uitvoerige Europeesrechtelijke analyse die ik in het kader van de «rode knop brief» heb gemaakt. Dit oordeel staat los van de vraag of dit wenselijk zou zijn. De technieken waar u in de vraag op doelt vallen dus niet onder de wetgeving. De diensten mogelijk wel.8 Om te kijken of wetgeving van toepassing is moet dus (steeds vaker) naar de aard van de dienst worden gekeken en niet de techniek waarmee de dienst wordt verspreid. Op onderdelen is er mogelijk nog sprake van verouderde regelgeving die niet techniekneutraal is. Zoals eerder aangegeven zal ik hier samen met de Minister van Economische Zaken naar kijken.
Klopt het dat TV-producten die door telecombedrijven via IP worden aangeboden aan andere wettelijke verplichtingen moeten voldoen dan TV-producten die via de kabel worden aangeboden? Zo ja, vindt u dat nog van deze tijd? Bent u bereid en in staat de wettelijke verschillen tussen kabel en IP-TV weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betreffende regelgeving is sinds 1 januari 2014 techniekneutraal. Dat betekent dat alle pakketaanbieders die televisiepakketten naar consumenten verspreiden, of dit nu via DVB-C (kabel) of IP (glasvezel, koper) gebeurt, aan dezelfde regels zijn gebonden.
Is (redactionele) inhoud hetzelfde als content? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Content verwijst naar de (redactionele) inhoud of het eindresultaat van een dienst of product. Zo kan het resultaat (een televisieprogramma) content worden genoemd, maar ook een scene uit het programma is bijvoorbeeld content. Meer concreet wordt met content gedoeld op iets dat in een specifieke context waarde heeft voor de eindgebruiker (games, websites, films).
Klopt het dat er voor content c.q. (redactionele) inhoud een doorgifteverplichting geldt voor kabelaars? Zo ja, waarom en hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Er is een doorgifteverplichting voor pakketaanbieders voor een aantal must carry zenders.9 Deze verplichting geldt sinds 1 januari 2014 voor alle pakketaanbieders of zij nu via koper, glas, kabel, ether of satelliet televisiezenders doorgeven. Deze doorgifteverplichting ziet op lineaire televisiekanalen (content) maar niet de techniek waarmee zij worden verspreid (distributiemethode). Tevens is per ministeriële regeling van 16 april jongstleden geregeld dat per 1 oktober 2014 de diensten ondertiteling en gesproken ondertiteling, indien zij door de omroep worden aangeboden, door de pakketaanbieders moeten worden doorgegeven.10 Deze diensten moeten per 1 april 2015 ook via apps van de pakketaanbieders op de tablet, smartphone etc. beschikbaar zijn.11
Deelt u de mening dat de verdergaande convergentie tussen internet, TV, mobiel, media, nieuws en journalistiek een positieve ontwikkeling is die kansen biedt voor innovatie, werkgelegenheid en welvaart in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Telecomwet, Mediawet en Auteurswet dusdanig aan te passen zodat deze niet langer de gewenste convergentie vertragen, maar juist faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Jazeker, convergentie biedt volop kansen. In de mediawereld kan een omroep via het internet nu rechtstreeks naar zijn publiek en ontstaan er nieuwe internetdiensten zoals Netflix. Start-ups kunnen door de uitstekende infrastructuur in Nederland goed de consument bereiken en nieuwe dienstverlening ontwikkelen. Voor wat betreft de regelgeving rondom media moet een onderscheid gemaakt worden naar lineaire en non-lineaire diensten. Voor lineaire televisiekanalen (met Nederlandse uitzendlicentie) gelden nagenoeg dezelfde regels online als in het «traditionele televisiedomein». Op onderdelen in het non-lineaire domein is dat mogelijk anders. Ons streven is om regelgeving zoveel mogelijk sector- en technologieneutraal op te stellen. De Minister van Economische Zaken en ik zullen eind dit jaar uw Kamer informeren over de uitvoering die het kabinet heeft gegeven aan de motie De Liefde en de hierin gevraagde voorstellen om waar nodig wet- en regelgeving over onder andere telecommunicatie, media, privacy en auteursrechten te moderniseren.12
Deelt u de mening dat genoemde wetgeving techniekneutraal moet zijn, dus in het geval van «de rode knop» gericht op het doel namelijk het doorgeven van content, en niet gericht op de gebruikte techniek?
De wetgeving is techniekneutraal geformuleerd, zie mijn antwoord op vraag 4. Het gaat om de inhoud, niet om de techniek.
Hoeveel belastinggeld steekt de NPO in samenwerking met de NOS in HbbTV? Vindt u dit weggegooid geld nu maar een fractie van de Nederlandse televisiekijkers HbbTV kan ontvangen?
HbbTV is via de ether, satelliet en bij een klein aantal kabelmaatschappijen wel te ontvangen. Naar schatting gaat het hier in potentieel bereik om 15% van de markt. Slechts een klein gedeelte van deze potentiele kijkers beschikt echter over de apparatuur om de diensten te bekijken. De NPO maakt in het kader van zijn distributiestrategie zijn eigen keuzes, waarover bij de begrotingsverantwoording verantwoording wordt afgelegd. In dit geval kan ik u meedelen dat de gemaakte kosten vrij laag zijn, namelijk zo’n € 75.000 euro.
Vindt u het nog wel van deze tijd dat kabelaars onderhandelen met omroepen over wat wordt doorgegeven in een pakket en wat niet?
Ik zie niet in waarom dit niet van deze tijd is. Pakketaanbieders hebben grote investeringen gedaan in de infrastructuur en onderhouden een netwerk. Zij bieden dienstverlening aan consumenten aan en onderhandelen met omroepen over doorgifte van hun programma’s. Dat zijn vrije onderhandelingen.
Kledingbedrijven die geen inzicht geven in de aanpak van gebonden (kinder)arbeid in India |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het paper «Small Steps – Big Challenges»1 van FNV Mondiaal en de Landelijke India Werkgroep waaruit blijkt dat de meeste Nederlandse en in Nederland actieve kledingbedrijven niet of nauwelijks inzicht verschaffen in hun aanpak van gebonden (kinder)arbeid in Zuid-India, terwijl daar circa 100.000 kinderen het slachtoffer van zijn?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Behind The Showroom – The hidden reality of India’s garment workers» (mei 2014)2 van de Franse mensenrechtenorganisatie FIDH (Fédération Internationale des Ligues des Droits de l'Homme) waarin «thuislanden» van kledingbedrijven wordt gevraagd om verplichte ketentransparantie, maatregelen om slachtoffers genoegdoening te geven en het aankaarten van het Sumangali-systeem en andere schending van arbeidsrechten in de kledingindustrie in de bilaterale contacten met India? Bent u van plan deze voorstellen met uw Franse collega te bespreken en deze gezamenlijk voor te stellen aan andere landen van de OESO tijdens de High Level bijeenkomst in juni 2014?
Ik ben bekend met dit rapport. Op 26 juni a.s. zal bij de informele ministeriële bijeenkomst tijdens het OESO Global Forum over MVO uitgebreid aandacht zijn voor het bespreken van mogelijke verbeterstappen voor arbeidsomstandigheden in de textielsector. Hierbij zullen ook onderwerpen uit het genoemde rapport worden besproken, zoals het opbrengen van arbeidsrechten in bilaterale contacten met overheden. Het FIDH-rapport bevat eveneens aanbevelingen aan overheden om due diligence verplicht te stellen voor bedrijven en het regelen van toegang tot genoegdoening van slachtoffers. Wat betreft deze aanbevelingen kan ik u als volgt informeren over de Nederlandse inzet:
De inzet van de Nederlandse overheid is gericht op actief onder de aandacht brengen bij het bedrijfsleven van de noodzaak van due diligence processen, zoals beschreven in de Kamerbrief «MVO loont». Via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de ambassades worden bedrijven hierop gewezen. Ook draagt het kabinet financieel bij aan een initiatief van de SER om onder andere via workshops bedrijven te helpen hun MVO-beleid op het terrein van mensenrechten beter vorm te geven en hen te begeleiden bij het inventariseren en prioriteren van de risico’s die zij lopen. De SER heeft hiervoor een «due diligence tool» voor bedrijven ontwikkeld. Daarnaast heeft het kabinet bijgedragen aan een onderzoek naar de toepasbaarheid van de ISO 31000 standaard voor risicomanagement ten behoeve van MVO-due diligence.
Uit de regels van het internationale privaatrecht volgt dat een geschil over schade wordt beoordeeld aan de hand van het recht van het land waar die schade zich heeft voorgedaan. Slachtoffers van schendingen van fundamentele rechten kunnen in sommige gevallen een Nederlandse moederonderneming of buitenlandse dochter rechtstreeks voor de Nederlandse rechter aanspreken.
Voor een toelichting verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen over het nationaal actieplan bedrijfsleven en mensenrechten, die op 3 maart jl. naar de Tweede Kamer zijn verzonden (Kamerstuk 26 485, nr. 176).
Niet-juridische mechanismen kunnen bijdragen aan snellere, mogelijk effectievere, en directere genoegdoening voor slachtoffers. Het kabinet zet in op versterking van niet-juridische remediemechanismen, onder andere met subsidies aan SOMO en ACCESS Facility. Onderwerpen gerelateerd aan het functioneren van de verschillende Nationaal Contactpunten OESO-Richtlijnen (NCP), zoals genoegdoening voor slachtoffers, worden besproken tijdens de NCP- jaarvergadering die op 24 en 25 juni voorafgaand aan het OESO Global Forum wordt gehouden.
Bent u bereid de in «Small Steps – Big Challenges» genoemde bedrijven, waaronder in het bijzonder de Nederlandse kledingbedrijven, te vragen hoe zij invulling geven aan hun due diligence bij het inkopen van kleding uit Zuid-India, in het bijzonder hun aanpak van mogelijke vormen van uitbuiting en gebonden (kinder)arbeid? Wilt u hen vragen daarover publiekelijk te rapporteren?
Binnen de werkgroepen in het kader van het Plan van Aanpak is afgesproken om transparant te zijn op dezelfde manier als dit gedaan wordt binnen het Bangladesh Veiligheidsakkoord. De invulling komt erop neer dat bedrijven op geaggregeerd niveau inzicht geven in voor de werkgroep of project(en) benodigde productiegegevens, zodat een reëel beeld ontstaat over de keten, de problemen en de voortgang die wordt gerealiseerd. Informatie die fabrieken kan linken aan individuele bedrijven of informatie over inkoopvolumes wordt hier niet in opgenomen. De brancheorganisaties informeren hun leden, waaronder de in het rapport genoemde bedrijven, met regelmaat over onderwerpen die spelen in het kader van het Plan van Aanpak, zoals transparantie, de voortgang in de werkgroepen en de oproep om deel te nemen aan één of meerdere van de werkgroepen. Ik onderschrijf het belang van deze onderwerpen en ben in overleg met de brancheorganisaties over de wijze waarop ik deze boodschap kracht bij kan zetten.
Bent u eveneens bereid de in Nederland actieve kledingbedrijven aan te sporen om deel te nemen aan de werkgroep «gebonden arbeid» in het kader van het Plan van Aanpak van de Nederlandse textiel- en kledingbranche?
Ja. Ik ben in overleg met de brancheorganisaties VGT, Modint en Inretail hoe we gezamenlijk kunnen optrekken om betrokkenheid van de leden bij de textielwerkgroepen te vergroten. Zie ook vraag 3.
Zijn er Nederlandse kledingbedrijven die in het rapport worden genoemd die gebruik maken van financiering en andere vormen van ondersteuning door de overheid? Zo ja, welke consequenties heeft gebrek aan transparantie en due diligence- in casu het niet naleven van de OESO-richtlijnen – in deze ernstige kwestie voor deze overheidsondersteuning?
Een aantal van de genoemde bedrijven (HEMA, O’Neill Europe, Zeeman, IKEA NL, Gaastra) heeft gebruik gemaakt van nationale regelingen voor verduurzaming van hun bedrijven. Dit betreft specifiek energie stimuleringsregelingen, mobiliteitsvouchers en de investeringsaftrekregeling, bijvoorbeeld om het eigen pand duurzamer te maken of om te onderzoeken hoe de eigen werknemers slimmer kunnen reizen en werken. Deze projecten beperken zich tot de Nederlandse context en hebben geen relatie met India.
Geen van de in het rapport genoemde kledingbedrijven heeft gebruik gemaakt van financiering of ondersteuning vanuit programma's gericht op internationale activiteiten van bedrijven.
Bent u bereid om deze grootschalige en ernstige schending van de kinder- en mensenrechten bij de relevante Indiase autoriteiten aan de orde te stellen, dit zo mogelijk te doen in Europees en OESO-verband alsmede in samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), en substantieel bij te dragen aan de oplossing van dit structurele mensenrechtenprobleem waarbij Nederlandse bedrijven zijn betrokken?
Ja. Ik trek hierbij samen op met de ILO, EU en OESO waar dat kan en effectief is. De onderwerpen arbeidsrechten en kinderarbeid staan op de agenda in gesprekken tussen de Nederlandse ambassade en het lokale ILO-kantoor in India. In de bilaterale contacten met de Indiase overheid worden arbeidsrechten opgebracht onder andere in EU-verband tijdens de EU-India mensenrechtendialoog. Daarnaast biedt de eind mei aangetreden nieuwe Minister van Arbeid en Werkgelegenheid, Narendra Singh Tomar, een nieuwe mogelijkheid om dit onderwerp verkennend te bespreken.
Schaliegasboringen in Argentinië |
|
Carla Dik-Faber (CU), Esther Ouwehand (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport Heading south – the dash for unconventional gas in Argentina?1
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hierover ook contact gehad met Milieudefensie, in opdracht waarvan dit rapport is opgesteld.
Bent u bekend met de reportage van EenVandaag van zaterdag 17 mei over Shells schaliegasboringen in Patagonië?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Shell boringen uitvoert aan de grens van het beschermde natuurgebied Acua Mahuida, in een gebied dat volgens een nog niet geratificeerd uitbreidingsbesluit in de toekomst binnen het natuurgebied zou komen te liggen?
Ja, de proefboringen van Shell vinden plaats buiten de grenzen van het provinciale natuurgebied Acua Mahuida. In een beheersplan uit het jaar 2000 wordt voorgesteld het natuurgebied uit te breiden. Als dit beheersplan alsnog wordt vastgesteld door de gouverneur van de provincie Neuquén, komen de gebieden waarin proefboringen plaatsvinden binnen het natuurgebied te liggen.
Shell stelt dat de proefboringen vallen binnen de grenzen van de hiervoor geldende Argentijnse wet- en regelgeving. Ook meldt het in gesprek te zijn met de Argentijnse provinciale overheid en internationale experts om voor toekomstige operaties een actieplan voor biodiversiteit volgens internationale normen op te stellen.
Milieudefensie wijst erop dat het natuurgebied volgens de IUCN-systematiek «wilderness area» (categorie 1b-gebied) is. Zo’n gebied zou niet mogen worden verstoord door menselijke activiteit of moderne infrastructuur. Als het natuurgebied wordt uitgebreid, komen volgens Milieudefensie drie boorlocaties van Shell in «IUCN-wilderness area» te liggen.
De Argentijnse wetgeving gaat niet uit van deze IUCN-kwalificatie. Voor het huidige natuurgebied geldt volgens Milieudefensie een indeling met een «zona testigo» (vergelijkbaar met wilderness area), een «zona de uso I» en een «zona de uso II» (beperkt gebruik). Als het beheersplan wordt aangenomen, zou ook de zona testigo worden uitgebreid en valt volgens Milieudefensie één van de boorlocaties van Shell hierbinnen.
Deze zona testigo, zoals die wordt voorgesteld in het beheersplan, bestaat volgens Shell echter (nog) niet in de thans geldende provinciale wetgeving voor het natuurgebied (wet 2594/2008). Laatstgenoemde wet zou de Acua Mahuida classificeren als «beschermd gebied met duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen» (IUCN-categorie VI).
Vindt u dat het uitvoeren van schaliegasboringen in of nabij een beschermd natuurgebied getuigt van zorgvuldig omgaan met natuur en milieu? Zo nee, kunt u aangeven waarom?
Ja, onder de voorwaarde dat dergelijke operaties zorgvuldig rekening houden met omstandigheden van natuur en milieu en passen binnen de wet- en regelgeving. Desgevraagd stelt Shell te beschikken over de provinciale vergunningen om dit te mogen doen, inclusief milieuvergunningen. Het stelt ook dat het voor zijn operaties strengere milieunormen hanteert dan wettelijk noodzakelijk. Het zegt hierbij normen in acht te nemen die gelden voor operaties binnen een natuurgebied en te werken volgens een hiervoor opgesteld actieplan voor biodiversiteit.
Heeft u overleg gepleegd met Shell over haar activiteiten in Patagonië? Zo ja, wat is de strekking geweest van dit overleg en hoe vaak heeft dit plaatsgevonden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geregeld overleg met Shell over bestaande activiteiten en investeringsmogelijkheden, ook met betrekking tot Patagonië. Hierbij komen onder meer sociale en milieuaspecten aan de orde.
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse ambassadeur in Argentinië in april dit jaar een bezoek heeft gebracht aan de boorlocaties van Shell?
Nee, de Nederlandse ambassadeur in Argentinië heeft wel een bezoek gebracht aan de proefboorlocaties van Shell in de provincie Neuquén, maar dat was in april 2013. Het betrof een bezoek samen met de Britse ambassadeur, een lid van de raad van Bestuur van Shell en de gouverneur van de provincie Neuquén. Doel van het bezoek van de ambassadeur was zich te laten informeren over de activiteiten van Shell ter plaatse.
Is het gebruikelijk dat ambassadeurs dergelijke bezoeken afleggen?
Ja, ambassadeurs moeten op de hoogte blijven van de activiteiten van Nederlandse bedrijven binnen hun ambtsgebied, onder meer om effectief invulling te kunnen geven aan de taak van een ambassade op het gebied van economische diplomatie. Het afleggen van bedrijfs- en veldbezoeken is daarvoor onmisbaar.
Hoe verhoudt het bezoek van de ambassadeur zich tot het huidige moratorium op schaliegasboringen in Nederland?
In Nederland heeft de Minister van Economische Zaken afspraken gemaakt met de industrie om geen activiteiten te ondernemen in Nederland totdat de Structuurvisie Schaliegas is vastgesteld. Deze Structuurvisie beperkt zich tot Nederlands grondgebied. Ondertussen worden ontwikkelingen in het buitenland gevolgd, onder meer met het oog op de belangen van mens, natuur en milieu.
Bent u op de hoogte van het feit dat relevante milieu-informatie zoals milieueffectrapportages niet beschikbaar zijn voor de Argentijnse bevolking?
Milieueffectrapportages kunnen door belanghebbenden schriftelijk beargumenteerd worden opgevraagd bij het subsecretariaat voor Milieu en Duurzame ontwikkeling (subsecretaria de Ambiente y Desarrollo sostenible) van het Ministerie van Energie en Publieke Diensten van de provincie Neuquén. Hierbij moeten documentnummer en thema worden aangegeven. De opvraagprocedure is niet eenvoudig. Volgens Milieudefensie is de ervaring van Observatorio Petrolero Sur (de opstellers van het rapport) dat vaak niet wordt gereageerd op verzoeken om documenten.
Bent u bereid Shell te verzoeken deze informatie te publiceren zodat omwonenden en andere stakeholders zich kunnen informeren over de milieu-impact van de geplande activiteiten?
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Shell gevraagd met het provinciale subsecretariaat voor Milieu en Duurzame Ontwikkeling te overleggen over een bredere en gemakkelijkere beschikbaarstelling van zijn milieueffectrapportage en zo nodig zelf tot publicatie over te gaan. Informatie over de activiteiten van een onderneming en daarmee samenhangende milieueffecten is immers belangrijk voor vertrouwen bij het publiek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat boeren die binnen de concessiegebieden van Shell wonen ernstige hinder ondervinden van de activiteiten van Shell?
Ik heb de reportage van EenVandaag hierover gezien en het rapport «Heading South’gelezen. Er wordt melding gemaakt van boorputten met vervuild water waar geiten uit drinken; modderpoelen (ontstaan door ontbossing) waarin geiten zouden zijn verdronken; open bakken met stinkende vloeistof (die volgens Milieudefensie én Shell nu wel zijn verwijderd), en begroeiing die door stof van passerende vrachtwagens niet meer door geiten kan worden gegeten.
Shell meldt dat de bakken vloeistof door slecht weer enkele dagen moesten blijven staan. Het erkent dat sprake zou kunnen zijn van overlast door heen en weer rijdende vrachtwagens, maar stelt geen schade aan te richten aan natuur en milieu. Het meldt dat het zich bewust is van eventuele overlast door verkeer. Het zegt daarom continu hierover in gesprek te zijn met lokale boeren.
Verder stelt Shell dat er geen open putten zijn met vervuild water en dat het niet is geïnformeerd over eventueel verdronken geiten in dergelijke putten.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze boeren geen compensatie krijgen van Shell voor de schade aan het gebied waar hun vee graast?
Shell stelt dat het geen schade veroorzaakt aan het gebied waar boeren hun vee laten grazen en dat het daarom geen compensatie betaalt. Wel meldt het wegen te hebben aangelegd, te hebben gezorgd voor watervoorraden voor vee, en publiek-private partnerschappen te hebben opgericht ter ondersteuning van de lokale boeren.
Bent u ervan op de hoogte dat Shell deze boeren beschuldigt van het illegaal bewonen van het land, ondanks dat zij al decennia gebruik maken van deze gebieden?
Shell heeft in reactie op de uitzending van EenVandaag opgemerkt dat de boerenfamilie Flores volgens de Argentijnse overheid illegaal in het gebied verblijft. Shell erkent landeigendom op basis van officiële en vastgelegde provinciale landrechten. Landrechten zijn in verschillende provincies in Argentinië, zeker in afgelegen gebieden, echter niet altijd duidelijk vastgelegd en vaak onderwerp van discussie. Daarom is de Argentijnse overheid met de boeren in gesprek over de landeigendom.
Bent u bereid Shell aan te spreken op het uitvoeren van een zorgvuldige consultatieprocedure onder inwoners van de concessiegebieden en het compenseren van boeren voor de geleden schade?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Shell gevraagd naar de uitgevoerde consultatieprocedures. Shell geeft aan sinds mei 2012 consultatiebijeenkomsten met lokale autoriteiten, boeren en gemeenschapsleiders te houden voorafgaand aan proefboringen.
Volgens Milieudefensie zouden echter niet alle beloften van Shell zijn nagekomen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Shell ook gevraagd of het compensatie betaalt aan boeren voor eventueel geleden schade. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 12.
Vindt u dat Shell zich bij haar activiteiten in Vaca Muerta houdt aan de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van milieu?
Of en in hoeverre de hoofdstukken Milieu en Informatieverstrekking van toepassing zijn op de activiteiten van Shell in Vaca Muerta, kan ik niet beoordelen. De duiding van de OESO-richtlijnen in specifieke gevallen valt onder de competentie van het Nationale Contact Punt (NCP). Als personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen, kunnen zij een melding doen bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP). Het NCP kan de betrokken partijen bijstaan om gezamenlijk te komen tot een oplossing van het geschil.
Vindt u dat Shell zich bij haar activiteiten in Vaca Muerta houdt aan de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van informatieverstrekking?
Zie antwoord vraag 15.
Misstanden bij crematies |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het aanvaardbaar dat lijken onvoldoende worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis krijgen, omdat een crematorium wil bezuinigen op het gebruik van gas?1
Ik acht het niet aanvaardbaar als lijken onvoldoende zouden worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis zouden krijgen.
Voor wat betreft de zaak die in deze vraag wordt aangehaald, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom heeft de hoofdofficier van justitie geen onderzoek ingesteld en zelfs geweigerd drie klokkenluiders te horen over ernstige misstanden bij het Dela-crematorium Maaslanden in Heusden?
Door het openbaar ministerie (OM) is naar aanleiding van de melding dat er bij crematorium Maaslanden sprake zou zijn van onvolledige verbranding en vermenging van asresten wel degelijk een onderzoek ingesteld. In het kader van dat onderzoek zijn ook de drie in deze vraag genoemde personen als getuige gehoord.
Waarom acht u het aanvaardbaar dat een hoofdofficier van justitie in zo'n ernstige zaak zich eenzijdig laat informeren door het commerciële crematorium, zich tevreden stelt met een oppervlakkige toets van papieren protocollen, en vervolgens toestaat dat de klokkenluiders worden bedreigd met hoge boetes?
Het onderzoek dat naar aanleiding van de hiervoor genoemde melding is ingesteld omvatte, naast het horen van de getuigen, het opvragen van gegevens bij de energieleverancier omtrent het gasverbruik en het horen van de directie van Dela. Van eenzijdige infomatie-inwinning is derhalve geen sprake. De onderzochte cijfers van het gasverbruik bij Dela over de laatste jaren ondersteunen de beweerde gasreductie uit kostenoverweging niet. Op grond van het verrichte onderzoek is het OM tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van verdenking van enig strafbaar feit gepleegd door Dela. Om die reden is er evenmin een titel voor het verrichten van verder strafrechtelijk onderzoek.
Het OM is verder niet op de hoogte van noch betrokken bij de communicatie tussen Dela en
de in antwoord 2 genoemde personen.
Hangt deze zaak op enige wijze samen met de misstand, die in januari 2014 onder uw aandacht is gebracht, waarbij onder meer resten van een man zijn aangetroffen bij de crematie van twee vrouwen?2
De omschreven kwestie in het artikel van de NRC van zaterdag 24 mei 2014 heeft geen enkele relatie met de column uit het brancheblad «Uitvaartzorg».
Waarom hebt u de vragen over deze laatste zaak nog niet beantwoord?
Inmiddels heeft de Vaste Commissie een brief van mijn hand ontvangen waarin ik zowel antwoord geef op de resterende schriftelijke vragen als voldoe aan het verzoek van de commissie.
Het bericht dat het eerste schip met teerzandolie volgende week in Europa aankomt |
|
Carla Dik-Faber (CU), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «First shipment of Canadian tar sands heads towards EU shores»?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen?
De Nederlandse overheid is niet actief betrokken in de oliehandel en heeft daarom geen inzicht in individuele transacties. De Nederlandse overheid beschikt ook niet over gegevens over plaats van aankoop en herkomst van olie. De reden is dat brandstofleveranciers zelf niet over deze gegevens beschikken en er daarom ook niet over kunnen rapporteren. Hierover is uw Kamer reeds geïnformeerd in de brief van Staatssecretaris Atsma van 16 november 2011 (kamerstuk 32 357-32).
Kunt u aangeven of deze olie – in onbewerkte of bewerkte vorm – ook in Nederland zal aankomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een keuzemogelijkheid voor consumenten om deze olie niet af te nemen, maar wel aardolieproducten van andere herkomst? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Transparantie in de fossiele keten acht ik van belang. Het is zonder internationale afspraken echter niet mogelijk – en vanwege het belang van een internationaal gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven niet wenselijk – om alleen in Nederland een keuzesysteem op te zetten. Olie wordt grotendeels uit het buitenland geïmporteerd. Het vermelden en registreren van de herkomst is internationaal echter niet verplicht. Daarom weten Nederlandse importeurs en/of leveranciers vaak ook niet wat de herkomst is van de producten die zij aanbieden. Om deze reden is het dan ook niet mogelijk deze informatie aan consumenten aan te bieden. Voor consumenten is dus nu niet na te gaan wat de herkomst van de olie is waaruit de eindproducten zijn samengesteld.
Ruwe oliesoorten zijn nog individueel te identificeren. Echter, nadat ruwe olie is verwerkt tot olieproducten zijn de producten doorgaans identiek, en is het aan het olieproduct niet meer te zien met welke ruwe oliesoort het is gefabriceerd. Een liter benzine is een liter benzine.
De olieproducten worden ook in dezelfde tanks opgeslagen en vermengd. Het opzetten van gescheiden logistieke systemen voor olieproducten, die gefabriceerd zijn met de diverse ruwe oliesoorten, zou gepaard gaan met hoge kosten en grote administratieve lasten, zowel voor het Nederlandse bedrijfsleven als de Nederlandse consument.
Bovendien wordt binnenkort het voorstel van de Europese Commissie verwacht voor uitwerking van artikel 7a van de Richtlijn Brandstofkwaliteit. Hierin wordt geregeld hoe brandstofleveranciers moeten rapporteren over de CO2-reductie van 6% die zij in 2020 gerealiseerd moeten hebben in de keten fossiele transportbrandstoffen. De Staatssecretaris van IenM heeft al in haar brief van
5 december 2013 (Kamerstuk 21 501-08-494) aan uw Kamer toegezegd naar aanleiding van dit nieuwe voorstel met uw Kamer in debat te zullen gaan over hoe de gewenste transparantie in de keten fossiele transportbrandstoffen gerealiseerd kan worden, rekening houdend met de lasten voor het bedrijfsleven. Het is verstandig om eerst de besluitvorming over dit voorstel af te wachten.
De regering zal ook uitvoering geven aan de motie van Kamerlid Jan Vos (Kamerstuk 33 834-17) en in kaart brengen welke juridische en economische obstakels er zijn om volledige transparantie van de brandstoffenmix te realiseren. Naar aanleiding van de resultaten van deze inventarisatie zullen de Staatssecretaris van IenM en ik uw Kamer verder informeren welke mogelijkheden er zijn.
Indien het antwoord op vraag 4 negatief is, bent u bereid deze keuzemogelijkheid in ieder geval voor de Nederlandse markt te creëren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten hoe de import van deze CO2-intensieve olie zich verhoudt tot de doelen van het Europese klimaatbeleid en de Fuel Quality Directive?
De behandeling van CO2-intensieve oliesoorten is naar de mening van het kabinet een internationaal vraagstuk. Nederland zet zich in voor een Europees klimaatbeleid, dat betekenisvolle stappen zet in de richting van een duurzame energievoorziening. Dat is ook zo afgesproken in het Energieakkoord. Omdat het milieu om een internationale aanpak vraagt, en nationale grenzen overstijgt, zijn internationale afspraken van groot belang. Daarom maakt Nederland zich sterk voor het opnemen van een CO2-reductiedoel voor de EU van 40% als minimale uitkomst van het onderhandelingsproces over het Europese Klimaat- en Energiepakket. De uiteindelijke Europese CO2-reductiedoelstelling zal verdeeld worden over zowel de ETS als de non-ETS sector. Voor wat betreft hun raffinage-activiteiten vallen oliemaatschappijen onder het ETS. Het is de verantwoordelijkheid van de oliebedrijven om te bepalen op welke wijze zij de CO2-reductiedoelstelling in het kader van het ETS willen realiseren. Voor Nederland ligt er in de non-ETS sector een afspraak in het kader van het SER-Energieakkoord om in het wegtransport in 2030 maximaal 25 Megaton CO2 uit te stoten (een reductie van 17% t.o.v. 1990) en in 2050 de CO2-uitstoot van de transportsector met 60% te hebben gereduceerd. Dit is een forse ambitie. Het is daarom van belang dat er op EU-niveau instrumenten blijven die sturen op CO2-reductie van zowel brandstoffen als voertuigen. Nederland zet zich daarom in voor de voortzetting van een CO2-reductiedoelstelling voor de keten fossiele brandstoffen in de Richtlijn Brandstofkwaliteit, ook na 2020.
Voor de periode tot 2020 geldt dat brandstofleveranciers in de EU in 2020 moeten aantonen dat zij over de gehele keten fossiele brandstoffen 6% CO2 hebben bespaard. Hoe verschillende ruwe oliesoorten hierbinnen moeten worden behandeld zal worden bediscussieerd in de besluitvorming over het voorstel van de Europese Commissie over art. 7a van de Richtlijn Brandstofkwaliteit. Dit voorstel wordt binnenkort verwacht. De inzet van meer CO2-intensieve oliën in de brandstofmix leidt er voor de brandstofleveranciers toe dat zij elders meer inspanning zullen moeten leveren om te komen tot de vereiste 6% CO2-reductie over de keten fossiele brandstoffen.
De Saoedische handelsmaatregelen tegen Nederland |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Saoedi-Arabië stelt sancties in tegen Nederland»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Nederlandse bedrijven per direct niet meer in aanmerking komen voor opdrachten in Saoedi-Arabië? Geldt dit ook voor lopende projecten?
Tijdens het bezoek van de Directeur-Generaal Politieke Zaken van Buitenlandse Zaken aan Riyadh op 26 mei jl. noch in de weken daarna is bevestiging ontvangen dat de Saoedische regering maatregelen zou hebben genomen.
Heeft u reeds contact gehad met Nederlandse bedrijven in Saoedi-Arabië? Zo ja, welke gevolgen hebben zij reeds ondervonden van de (aangekondigde) handelsmaatregelen?
Er is dagelijks contact met het Nederlands bedrijfsleven, zowel in als buiten Saoedi-Arabië over deze kwestie. De Directeur-Generaal Politieke Zaken sprak tijdens zijn recente bezoek eveneens met vertegenwoordigers van Nederlandse bedrijven ter plaatse. De gevolgen die Nederlandse bedrijven ondervinden variëren sterk: sommige bedrijven ondervinden geen problemen, terwijl andere bedrijven geconfronteerd worden met handelsbelemmeringen. Het kabinet doet er alles aan om de zorgen van het Nederlandse bedrijfsleven weg te nemen.
Klopt de informatie in het bericht dat het ministerie van Buitenlandse Zaken eerst een hoge ambtenaar stuurt en dat daarna wordt bekeken of het nodig is dat u als minister zelf naar Saoedi-Arabië moet afreizen? Waar hangt dit vanaf? Is er al contact geweest met de ambassadeur in Nederland?
Er is een hoge ambtelijke delegatie onder leiding van Directeur-Generaal Politieke Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar Saoedi-Arabië afgereisd. Naar aanleiding van de uitkomsten van de constructieve gesprekken die zijn gevoerd, heeft het Kabinet besloten dat een bezoek op ministerieel niveau aan de orde is. De afgelopen dagen hebben er tussen Nederland en Saoedi-Arabië ook gesprekken op ministerieel niveau plaatsgevonden in Athene en Londen. De Minister van Buitenlandse zaken is, zodra de agenda’s van beide Ministers dat toelaten, nog steeds van zins om zelf naar Riyadh af te reizen om kwestie met zijn counterpart te bespreken. Er is contact met de Saoedische Ambassadeur in Nederland.
Hoe groot acht u de kans dat andere landen in de regio het voorbeeld van Saoedi-Arabië zullen volgen? Heeft Saoedi-Arabië de handelsmaatregelen, zover bij u bekend, ook in de Gulf Cooperation Council aangekaart?
Tot op heden zijn daar geen indicaties voor.
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië? Denkt u dat Nederland een constructieve bijdrage levert aan de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië door de betrekkingen te bevriezen of juist door in gesprek met de autoriteiten te blijven?
Wat betreft de visie van het kabinet op de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië, verwijs ik u graag naar het antwoord van 5 november 2013 op de vragen de leden Van Bommel, Sjoerdsma en Voordewind over het mensenrechtenbeleid met betrekking tot Saoedi-Arabië (uw kenmerk 2013Z18329) en naar het verslag van het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië van 12 tot en met 14 november 2013 (uw kenmerk 31 263–57). Ik ben van mening dat Nederland alleen door middel van dialoog in staat zal zijn een constructieve bijdrage te blijven leveren aan verbetering van de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië.
Deelt u de mening dat met de Saoedische autoriteiten naar een oplossing gezocht moet worden om de schade voor de Nederlandse politieke en economische betrekkingen te herstellen, zonder dat de regering zich verontschuldigt voor de door de heer Wilders geproduceerde sticker?
Ja.
De kwetsbaarheid van iTunes |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers», waarin wordt belicht dat het muziekprogramma iTunes kampt met een beveiligingsprobleem, waardoor iTunes-wachtwoorden te onderscheppen zijn?1
Het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers» is mij bekend.
In het door u genoemde geval gaat het om een probleem in de beveiliging van verbindingen van iTunes naar diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Het maken van zo’n verbinding vindt langs beveiligde weg plaats in een gescheiden kanaal ofwel tunnel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het zogeheten TLS/SSL-protocol om deze verbinding op te zetten. Om de verbinding via dit protocol op te zetten wordt gebruik gemaakt van een beveiligingscertificaat. Niet alle varianten van iTunes voor de diverse besturingssystemen controleren deze certificaten op correcte wijze. Hierdoor valt in potentie een aanval uit te voeren door zich in te mengen in het opzetten van de tunnel. Deze lijkt dan veilig, maar is dit niet.
Door het opbouwen van deze onveilige verbinding kunnen gegevens worden onderschept of gemanipuleerd uit verbindingen tussen iTunes en diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Deze gegevens omvatten de gebruikte inloggegevens en bestanden die in iCloud worden opgeslagen of daaruit worden opgehaald.
Op dit moment zijn er bij het Nationaal Cyber Security Centrum geen signalen van actief misbruik van deze kwetsbaarheid in Nederland. Ook de politie heeft blijkens de digitale systemen geen aangiftes/meldingen ontvangen waar uit het verband tussen hacken en iTunes gelegd kan worden.
Door de leverancier in kwestie, Apple, zijn in de afgelopen periode diverse updates uitgevoerd in de kwetsbare variant van de iTunes-software. Hiermee moet naast de nog niet gesignaleerde huidige slachtoffers het aantal toekomstige slachtoffers beperkt geacht worden.
Hoe groot acht u de kans dat Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers het slachtoffer zijn of kunnen worden van het beveiligingslek van deze diensten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er reeds bij u meldingen bekend van personen die het slachtoffer zijn geworden van hackers die misbruik hebben gemaakt van de beveiligingsproblemen van iTunes? Zo ja, om hoeveel Nederlandse gevallen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het mogelijk dat, zoals beveiligingsonderzoeker Mark Loman stelt, het beveiligingsprobleem zowel een beginnersfout als een opzettelijke kwetsbaarheid kan zijn? Zo ja, hoe groot is het risico dat het hier een opzettelijke kwetsbaarheid betreft? Zijn er bij u vermoedens dat inlichtingendiensten de kwetsbaarheden gebruiken om communicatie met iCloud te onderscheppen?
In deze casus is het aannemelijk dat het beveiligingsprobleem, zoals bovenstaand geschetst, een implementatiefout van de leverancier betreft. Deze implementatiefout op het gebied van het TLS/SSL-protocol is door diverse partijen gemaakt. Ingaan op het vermeende gebruik hiervan door inlichtingen- en veiligheidsdiensten zou daarbij speculatief van aard zijn.
Zoals aangegeven komt een dergelijke implementatiefout vaker voor en betreft het daarbij zeer zeker niet noodzakelijkerwijs een opzettelijke kwetsbaarheid. Ik zie dan ook geen aanleiding om op basis van deze kwetsbaarheid onderzoek te doen naar andere bedrijven. Uiteraard staat het onderwerp van opzettelijk aangebrachte kwetsbaarheden, ook wel backdoors genoemd, zoals reeds in 2012 aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Ten Broeke, Hennis-Plasschaert en Verheijen2 op het netvlies en blijven de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Kunt u nagaan of eventuele opzettelijke kwetsbaarheden zich ook voordoen bij andere bedrijven, bijvoorbeeld bij Java van Oracle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens stappen te ondernemen om de veiligheid van Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers te verbeteren? Zo ja, op welke wijze?
Nee, ik ga geen specifieke stappen ondernemen. Ik vind het wel van belang om de algehele digitale veiligheid, dus niet alleen van iTunes- en iCloudgebruikers, te verhogen. Dit gebeurt middels de in oktober 2013 gepubliceerde tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2).
Bedrijven en instellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor informatiebeveiliging.
In de NCSS-2 is daarnaast aangegeven dat leveranciers een specifieke verantwoordelijkheid (zorgplicht) richting hun klanten hebben en dat security en privacy by design meer dan nu standaard ontwerpbeginselen dienen te zijn.
Tot slot wordt met de NCSS-2 ingezet op een algehele verhoging van de digitale weerbaarheid middels 37 acties. Een belangrijk element daarin is awareness en het hebben van kennis van cybersecurity. Hiertoe zal dit jaar het thema van de jaarlijkse campagne Alert online, van 27 oktober tot 6 november, dan ook kennis van cybersecurity zijn.
De brandstoffenmix |
|
Remco Dijkstra (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
In uw antwoord op eerdere vragen over de duurzame brandstoffenmix schrijft u dat de tank-to-wheel-benadering wordt gehanteerd om dubbeltelling van emissies te vermijden1; ook olieraffinage valt onder het Emissions trading system (ETS); kunt u uitleggen wat het principiële verschil is tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel en tevens aangeven waarom er binnen elektriciteit wel sprake zou zijn van dubbeltelling van emissies en bij olieraffinage niet?
Bij de beantwoording van uw eerdere vragen2 heb ik het voorbeeld gegeven van elektriciteit, die tot op heden altijd binnen Europa wordt opgewekt en waarvan de emissies onder het ETS vallen. Dezelfde redenering gaat inderdaad op voor raffinage: voor zover deze zich binnen Europa afspeelt, vallen de hiermee gepaard gaande CO2-emissies ook onder het ETS. Er is dus geen principieel verschil op dit punt. In beide gevallen vindt dubbeltelling plaats als we emissies van transport well-to-wheel zouden gaan toerekenen.
Kunt u dit verschil cijfermatig duidelijk maken, zodat inzichtelijk wordt hoe de dubbeltelling van CO2-uitstoot er in een well-to-wheel-benadering uitziet?
In bijgevoegde tabel3 wordt een overzicht gegeven van de CO2-uitstoot over de keten van een elektrische auto en een benzine/dieselauto. In de tabel wordt aangegeven welke processtappen onder de well-to-tank, tank-to-wheel en well-to-wheel CO2-uitstoot vallen. Bij de elektrische auto’s treden alle CO2-emissies in het well-to-tank deel op. Bij een benzine- of dieselauto bedraagt de well-to-tank CO2-uitstoot ca. 20% van de tank-to-wheel CO2-uitstoot. Tot slot wordt in de tabel aangegeven welke emissies onder het ETS vallen.
Zowel bij een elektrische auto als bij een benzine/dieselauto valt een deel van de well-to-wheel emissies onder het ETS. Er is geen principieel verschil tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel emissies. Zowel bij elektriciteitsopwekking als bij olieraffinage is sprake van dubbeltelling van emissies als van de well-to-wheel benadering zou worden uitgegaan. Wel is bij een elektrische auto het aandeel van de ETS CO2-emissies in de well-to-wheel CO2-emssies groter dan bij een benzine/dieselauto.
Dit voorbeeld gaat over een elektrisch voertuig op stroom uit de Nederlandse stroommix om het mechanisme van het dubbeltellen duidelijk te maken. Ik merk daarbij op dat in elk geval de openbaar toegankelijke laadpunten voorzien worden van groene stroom.
Is het desgewenst mogelijk om over de uitkomst van het visietraject te zijner tijd een second opinion uit te voeren, als blijkt dat «power to gas»-oplossingen als beste uit de bus komen, dit om iedere schijn van onpartijdigheid te bevorderen?
Het visietraject is een open stakeholderproces waaraan 130 organisaties deelnemen vanuit NGO’s, brandstofproducenten, voertuigfabrikanten, overheid en wetenschappelijke instellingen. Voor de oplevering van de visie is reeds een review voorzien. Verder wordt het visieproces technisch-wetenschappelijk ondersteund door een kennisconsortium van TNO, CE Delft en ECN.
Daarnaast zal op basis van het nieuwe Clean Power for Transport pakket van de Europese Commissie een verplichting gaan gelden voor lidstaten om nationale plannen (visies) op te stellen voor (alternatieve) brandstoffen in transport en zal er een driejaarlijkse herijking van die plannen moeten plaatsvinden. Dat betekent dat het visieproces dat wij nu uitvoeren in opdracht van het SER Energieakkoord een driejaarlijks terugkerende opdracht wordt, waarin alle ontwikkelpaden en oplossingen die nu door alle stakeholders zijn benoemd opnieuw beoordeeld zullen worden op hun merites.
Export van levende wolhandkrabben naar voedselautomaten in China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending van de Wilde Keuken gezien over de handel in de in Nederland gevangen wolhandkrabben?1
Ja.
Was u op de hoogte van de manier waarop deze krabben worden gevangen, in plastic verpakt en levend over de hele wereld worden verzonden?
Ik was op de hoogte van de manier waarop deze krabben worden gevangen en dat deze levend worden geëxporteerd. De manier waarop de krabben in het filmpje individueel worden verpakt, was mij niet bekend. Naar aanleiding van uw vraag is er contact gezocht met de desbetreffende handelaar. Hij gaf aan dat de wolhandkrab niet individueel, in plastic verpakt, door hem wordt geëxporteerd naar Hong Kong, maar in voor export van krabben gebruikelijke tempex dozen.
Kunt u bevestigen dat er vanuit Nederland levende krabben in nauwsluitende plastic verpakkingen per vliegtuig naar China worden geëxporteerd voor de verkoop van levende wolhandkrabben in Chinese voedselautomaten? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het aantal krabben dat geëxporteerd wordt, de landen van bestemming en de voorwaarden die u stelt aan de eventuele kweek, het vervoer, de (tussentijdse) huisvesting en de verkoop met het oog op het welzijn van de krabben? Zo nee, waarom niet?
Uit de beschikbare gegevens van de NVWA blijkt dat in 2013 en 2014 tot nu toe, Hong Kong de enige exportbestemming is geweest. Bij deze exporten moet altijd een veterinair certificaat worden afgegeven. Er zijn geen certificaten voor de export van wolhandkrab naar China afgegeven (er wordt bij het afgeven van certificaten onderscheid gemaakt tussen Hong Kong en China). In 2013 is er 7.500 kilo wolhandkrab naar Hong Kong geëxporteerd. Wolhandkrab wordt in Nederland niet gekweekt. In Nederland zijn er voor ongewervelde dieren geen specifieke regels gesteld voor vervoer, huisvesting en verkoop met het oog op welzijn. Wel zijn er EU-voorschriften die de voedselveiligheid en diergezondheid van deze dieren moeten waarborgen. In het geval van export naar landen buiten de EU zijn de in het land van bestemming geldende regels van toepassing.
Kunt u bevestigen dat de wolhandkrabvisserij in vervuilde gebieden in Nederland verboden is vanwege het hoge gehalte dioxine in de wolhandkrab, wat in strijd is met onze normen voor volksgezondheid en kunt u uitsluiten dat er vervuilde wolhandkrab naar China wordt geëxporteerd? Zo nee, vindt u het acceptabel om wolhandkrabben die in Nederland niet geconsumeerd mogen worden wel naar China te exporteren?
Op basis van het vrijwaringbeginsel moet elk land binnen de EU er voor zorgen dat alle producten die de grens over gaan voldoen aan de levensmiddelenwetgeving. Dit betekent dat levensmiddelen alleen in de handel gebracht mogen worden indien zij veilig zijn voor de consument. In Nederland is de vangst van Chinese wolhandkrab in onder andere de grote rivieren verboden omdat de aldaar gevangen wolhandkrab dermate hoge concentraties dioxine en dioxineachtige PCB’s bevatten dat dit schadelijk kan zijn voor de consument. Legaal gevangen wolhandkrab die wordt geëxporteerd, komt uit de gebieden die niet gesloten zijn voor de visserij op wolhandkrab. Deze wolhandkrab vormt geen gevaar voor de volksgezondheid en wordt ook in Nederland op de markt gebracht. Ik heb u hierover recentelijk geïnformeerd (Kamerstuk 26 991, nr. 417).
Vindt u het acceptabel dat levende krabben in plastic verpakkingen zonder enige bewegingsvrijheid worden verpakt, getransporteerd en in een automaat worden gestopt, gelet op de welzijnsaantasting die daarmee gepaard gaat en vindt u dit een verdedigbare vorm van handel in en gebruik van dieren? Zo ja, kunt u, met het oog op de wet die stelt dat aantasting van het dierenwelzijn niet is toegestaan als daar geen redelijk doel tegenover staat, toelichten waarom?
Momenteel is heel weinig bekend over ongerief bij ongewervelde dieren. Het onderzoek hierover staat internationaal in de kinderschoenen. Regelgeving zowel Europees als nationaal is onder andere om die reden specifiek gericht op gewervelde dieren. Desondanks is het van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met dieren. Ik zal de sector vragen die zorgvuldigheid ook bij het transport van wolhandkrabben te betrachten.
Vindt u dat u het welzijn van ongewervelde dieren op dit moment voldoende heeft geborgd? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke inzichten en welzijnsparameters komt u tot die conclusie? Zo nee, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien om ongewervelde dieren te beschermen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de export van de wolhandkrab naar China per direct stop te zetten, in elk geval tot er meer duidelijkheid is over het dierenwelzijnsaspect? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de export te stoppen. Uit Nederland afkomstige wolhandkrabben zouden vrij eenvoudig via een andere Europese lidstaat geëxporteerd kunnen worden. Het verbieden van de export naar alle landen, inclusief Europese lidstaten, om de export via andere lidstaten uit te sluiten, is niet toegestaan in verband met het vrije verkeer van goederen. Dit volgt uit het Verdrag tot Werking van de Europese Unie. Zoals in antwoord 6 aangegeven, zal ik wel met de betrokken sector in gesprek gaan.
Plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de Programmabegroting 2015 van Veiligheidsregio Fryslân1, die duidt op het aanbesteden van de forensisch-medische zorg door de politie, en het advies van de Gezondheidsraad daarover?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de aanbesteding door de Nationale Politie van forensisch-medische zorg en forensisch-medisch onderzoek?
Momenteel bevindt de aanbesteding zich in de afronding van de voorbereidende fase. Dit betekent dat het programma van eisen nagenoeg klaar is en de aanbesteding bekend kan worden gemaakt aan de (nationale) markt. De aanbesteding betreft de medische arrestantenzorg en de forensische medische zorg.
Voor de volledigheid merk ik hier op dat in de aanbesteding ook enkele eisen worden opgenomen met betrekking tot de lijkschouw. Deze taak is wettelijk opgedragen aan de gemeenten en valt dienovereenkomstig onder het gemeentelijke budget.
Waarom moeten deze zorg en onderzoek worden aanbesteed? Is deze aanbesteding verplicht en zo ja, op grond waarvan is zij dat?
Zoals aangegeven in de Aanbestedingswet 2012 valt de medische zorg onder de 2B diensten van de Aanbestedingswet.3 Dit betekent dat een licht regime van toepassing is. Van belang is dat de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht toegepast worden (gelijkheidsprincipe en transparantieprincipe). Omdat niet bij wet is vastgelegd dat de forensische medische zorg en evenmin de medische zorg voor arrestanten/ingeslotenen is voorbehouden aan een specifieke organisatie acht de nationale politie het van belang op grond van de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht de opdracht in concurrentie weg te zetten binnen Nederland.
Welke partijen bieden op dit moment de forensisch-medische zorg en onderzoek aan de Nationale Politie aan?
De nationale politie maakt momenteel gebruik van verschillende partijen. Aanbiedende partijen zijn Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR), Forensisch Moderne Maatschappij Utrecht (FMMU), ARTS & ZORG, diverse GGD’en, en verschillende huisartspraktijken. Binnen enkele gebieden is er sprake van een combinatie van partijen, waarbij de ene partij zorg draagt voor de medische zorg voor ingeslotenen en de andere partij zorg draagt voor de forensisch medische zorg.
Wie kunnen de benodigde forensische zorg, anders dan de huidige aanbieders, aanbieden? Hoe kan de kwaliteit van die aanbieders worden gegarandeerd?
Eenieder die aan de criteria voldoet kan inschrijven. Elke inschrijver, ook degene die nu de dienst verleent, zal aantoonbaar moeten voldoen aan de gestelde eisen, waaronder het voldoen aan wet- en regelgeving. Huidige partijen zullen onderling de samenwerking moeten opzoeken om het bereik (eenheidsniveau politie) te kunnen voorzien van de gewenste dienstverlening. Ook nu al werken de verschillende partijen onderling samen. De onderlinge samenwerking komt de uniformiteit, efficiency en effectiviteit ten goede.
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat er nieuwe aanbieders op de markt komen die de gewenste zorg aanbieden. Mocht dit wel het geval zijn, dan dient deze nieuwe aanbieder aantoonbaar te kunnen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de aanbestedingsdocumenten.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat door aanbesteding de kwaliteit van de forensische zorg en onderzoek verbeteren zal? Zo ja, waar bestaat die aanleiding uit?
Op dit moment zijn er grote verschillen in de onderlinge afspraken. Door uniformering van deze afspraken en een beter beheer op landelijk niveau kan er beter gestuurd worden op de uitvoering van de contractuele afspraken, zodanig dat de kwaliteit wordt geborgd en/of naar een hoger niveau wordt gebracht. Ook de samenwerking tussen partijen onderling is van invloed op het kwaliteitsniveau.
Bestaat de kans dat door het aanbesteden het takenpakket van de forensisch arts versnipperd raakt doordat uitsluitend onderdelen die geld opleveren door particuliere instellingen worden opgepakt? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke versnippering ongewenst is? Wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo nee, waarom bestaat die kans niet?
Nee, de nationale politie heeft een programma van eisen opgesteld, waaraan de partijen moeten voldoen. Het gaat daarbij om het volledige pakket van diensten waardoor versnippering wordt tegengegaan. Dat partijen onderling eventueel de samenwerking zullen zoeken, is aan hen en kan de samenwerking en kwaliteit juist verder bevorderen.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat, indien Europese aanbesteding van forensisch-medische zorg en onderzoek wordt ingezet, het van het grootste belang is dat de intekenende partijen aan zeer strenge eisen voldoen en het volledige pakket aan forensisch-medische zorg en onderzoek leveren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een Europese aanbesteding. Als gesteld in het antwoord op vraag 3 is er sprake van een 2B dienst. Op deze diensten is een verlicht regime van toepassing. Zoals eerder aangegeven moet elke inschrijver aantoonbaar voldoen aan de gestelde eisen, waaronder wet- en regelgeving.
Voor het tweede deel van uw eerste vraag geldt dat antwoord geven op deze vraag leidt tot het vrijgeven van informatie die tijdens de voorbereiding van deze aanbesteding niet vrijgegeven mag worden.
Welke ministeries zijn bij de uitvoering en financiering van de forensisch-medische zorg dan wel de aanbesteding daarvan betrokken? Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat de verantwoordelijkheid voor de forensische geneeskunde moet worden belegd bij één ministerie, namelijk dat van Veiligheid en Justitie? Zo ja, waarom? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De Ministeries van VenJ, VWS, BZK en OCW hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het bredere beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde en moeilijk bij één departement zijn onder te brengen. Deze verdeling van verantwoordelijkheden zorgt er juist voor dat eventuele problematiek vanuit alle invalshoeken wordt bekeken en waar nodig individueel dan wel door samenwerking kan worden opgepakt. Ik zie dan ook geen aanleiding om daar wijziging in aan te brengen.
Kunt u toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet met de genoemde aanbesteding totdat er volledige zekerheid is dat het aanbod van forensische zorg en forensisch onderzoek bij de Nationale Politie daar niet onder lijdt? Zo nee, waarom niet?
De duur van de raamovereenkomsten bedraagt 2 jaar met de mogelijkheid tot een optionele verlenging van maximaal 2 keer 1 jaar. Dit brengt een maximale contractduur van 4 jaar met zich mee. Juist door het sluiten van goede raamovereenkomsten zorgt de nationale politie ervoor dat het aanbod van goede Forensisch Medische Zorg en Onderzoek en Medische Arrestantenzorg geborgd wordt.
Het bericht 'Onduidelijkheid over ingestorte boerderij Bedum' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving over de ingestorte schuur in Bedum en de evacuatie van de bewoners uit de bijbehorende boerderij?1
Ja, daar ben ik mee bekend. De gemeente Bedum heeft enkele dagen na de instorting omwonenden een informatiebrief gestuurd en een persbericht uitgebracht. De brandweer heeft de bewoners tijdens het weekend van de instorting geadviseerd elders onderdak te zoeken en dit is tijdelijk gevonden bij familie. Vervolgens heeft de gemeente Bedum dit proces overgenomen.
Weet u waarom de boerenschuur instortte? Is het correct dat de gemeente Bedum en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) hier niets over willen zeggen?
Het gemeentebestuur van Bedum heeft direct na de instorting onderzoek laten verrichten door een onafhankelijk bureau om zekerheid te krijgen over de oorzaak. De gemeente Bedum heeft enkele dagen na de instorting omwonenden een informatiebrief gestuurd en een persbericht uitgebracht. Omdat er toen geen duidelijkheid was over de oorzaken van de instorting is – ook om speculatie te voorkomen – in de brief en het persbericht niet nader ingegaan op mogelijke oorzaken.
Het onderzoeksbureau is gevraagd om te beoordelen of de instorting is veroorzaakt door achterstallig onderhoud, schade als gevolg van aardbevingen, weeromstandigheden, dan wel een combinatie van deze factoren. Tevens dient het bureau te onderzoeken of het pand nog geschikt is voor veilige bewoning. NAM en de gemeente Bedum zijn hierover in overleg. De verwachting is dat er binnen een maand duidelijkheid is over de oorzaken van de instorting.
NAM was weliswaar reeds in contact met de bewoners voorafgaand aan de instorting vanwege eerder gemelde bevingsschade, maar vanwege het initiatief van de gemeente met betrekking tot de onderzoeken alsmede het feit dat de bewoners op aanraden van de brandweer en met betrokkenheid van de gemeente elders onderdak zoeken, heeft ook NAM terughoudendheid betracht in de media hieromtrent.
Kunt u inzicht geven in waarom eerder woningen zijn ontruimd, zoals de monumentale boerderij in Onderdendam en een andere woning aan de Ter Laan?
Er kunnen meerdere redenen zijn die ten grondslag liggen aan advies om tijdelijk een woning te verlaten. In meeste gevallen kan de veiligheid van de inwoners niet langer gegarandeerd worden bij een eventuele nieuwe aardbeving. Vaak speelt hierbij een combinatie van factoren een rol. De staat van het huis, schade als gevolg van eerdere aardbevingen en privéomstandigheden spelen hierin mee. NAM zoekt in overleg met de bewoners een oplossing. Per individuele situatie wordt gekeken naar een oplossing. Streven is herstel van de woning, maar in sommige gevallen is dit niet mogelijk. Herbouw of sloop behoort dan tot de oplossingen.
In enkele gevallen was de uitkomst bouwkundig onderzoek naar aanleiding van een schademelding de aanleiding, recent was een reguliere ronde van het inspectieteam de aanleiding om tot actie over te gaan.
Op welke manier dragen het Ministerie van Economische Zaken en de NAM bij aan het verstrekken van duidelijke informatie over de bevingsproblematiek in Bedum en omgeving?
Er zijn diverse manieren. Via het ambtelijk overleg en de reguliere vergaderingen met de partijen die het bestuursakkoord ondertekend hebben wordt informatie uitgewisseld. Daarnaast is de Dialoogtafel gestart. Deze speelt een belangrijke rol in de communicatievoorziening naar betrokken partijen en haar achterban. NAM communiceert op diverse manieren naar de inwoners van het gebied, o.a. via haar website (namplatform.nl) maar ook persoonlijk via diverse lezingen en informatie-avonden. Ook zijn er structurele bijeenkomsten in het gemeentehuis te Loppersum (zogeheten RIG avonden) waar telkens een ander thema centraal staat, zoals bouwnorm, nieuwbouwstimuleringsfonds en waardedaling
De situatie bij NRG Petten |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Exploitant kernreactor Petten bijna failliet»?1
Ja.
De directeur van het bedrijf spreekt over een faillissement dat enkel met een overbruggingskrediet van het ministerie van Economische Zaken voorkomen kan worden, NRG Petten en haar werknemers verkeren nu in onduidelijkheid over de toekomst van het bedrijf en hun banen; kunt u duidelijkheid geven over de status van de honorering van dit overbruggingskrediet?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over het kredietverzoek van ECN/NRG, die parallel aan deze antwoorden naar uw Kamer zijn verstuurd, heb ik ECN geïnformeerd dat de meest betrokken bewindslieden een positieve grondhouding hebben tegenover het verstrekken van een krediet, onder strenge voorwaarden maar dat er, alvorens een besluit aangaande een krediet kan worden genomen, nog een aantal aspecten beter moet worden onderzocht. Ik verwacht dat besluitvorming in de zomer mogelijk is.
Welke verwachtingen heeft u over de toekomst van NRG? Hoe staat het met de plannen voor de bouw van Pallas?
Het kredietverzoek wordt op dit moment bestudeerd. Het uitzicht op een verantwoorde bedrijfsvoering en gezonde marktwerking staat voorop bij het beoordelen van dit kredietverzoek. Op de uitkomsten van dit onderzoek kan ik op dit moment niet vooruitlopen.
Voor de realisatie van de nieuwe onderzoeksreactor «Pallas» is op 16 december 2013 de onafhankelijke Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (Stichting Pallas) opgericht, waarbij de directeur en Raad van Toezicht zijn benoemd. Sinds begin 2014 werkt de Stichting Pallas aan de uitbreiding van het projectteam, de voorbereiding en planning van het uitgebreide vergunningentraject, de ontwerpeisen voor de reactor, de voorbereiding van de Europese aanbesteding van het ontwerp en het uitwerken van een plan voor het aantrekken van de private financiering voor de bouw- en exploitatiefase van de nieuwe reactor. Deze fase neemt naar verwachting tenminste vier jaar in beslag.
Bent u positief over de business case voor Pallas? Kunt u inzicht geven in de aanbestedingsprocedure van Pallas, en de redenen waarom de bouw van Pallas vertraging oploopt? Is het – met de voortschrijding der techniek, en de opkomst van alternatieven voor de productie van medische isotopen door kernreactoren – wel realistisch dat Pallas een positieve business case heeft?2
Voor de business case voor Pallas is het belangrijk dat er prijsverhogingen voor (medische) radio-isotopen worden doorgevoerd om Pallas economisch rendabel te kunnen exploiteren.
In het antwoord op vraag 3 is aangegeven in welke fase het project zich bevindt. Het is op dit moment derhalve nog niet mogelijk om inzicht te geven in de aanbestedingsprocedure.
Of het realistisch is om van een positieve business case uit te gaan, zal in de komende 2 à 3 jaren blijken. Het zullen marktpartijen zijn die dan de business case zullen beoordelen.
Kunt u inzicht geven in wat het belang is van Pallas voor de positie van ECN als onderzoeksinstituut, zowel in nationaal als in Europees verband?
De realisatie van de nieuwe onderzoeksreactor is ondergebracht bij een nieuwe onafhankelijke organisatie. Er bestaat dus geen rechtstreekse relatie tussen de nieuwe onderzoeksreactor en ECN als onderzoeksinstituut. De verwachting is echter dat de komst van een nieuwe onderzoeksreactor wel degelijk een positieve spin-off zal hebben voor onderzoeksinstituten, zoals ECN, als gevolg van de bundeling van hoogwaardige expertise op één plek, namelijk Petten.
Wat zou de impact zijn op de economie en de werkgelegenheid in de kop van Noord-Holland als NRG failliet zou gaan? Zijn er andere sectoren in de regio wier groei deze impact zou kunnen pareren?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over het kredietverzoek van ECN/NRG bestaat er bij de meest betrokken bewindslieden een positieve grondhouding voor het verlenen van een overbruggingskrediet. Het is daarom niet opportuun om te speculeren over de gevolgen van een situatie die zich vooralsnog niet voordoet.
Het artikel “Bouwplaats onveiliger door fraude” |
|
Sjoerd Potters (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Bouwplaats onveiliger door fraude»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat als Peter Becker van de Vereniging van Steiger-, Hoogwerk- en Betonkistingsbedrijven fraude met veiligheidscertificaten en identiteitsbewijzen aan de kaak stelt, hij bedreigd wordt door een opleidingsbureau?
Ik vind het onacceptabel als mensen die fraude aan de kaak stellen worden bedreigd. Het is belangrijk dat mensen fraude melden en blijven melden. Zij moeten correct en respectvol worden behandeld.
Deelt u de mening van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die stelt dat de fraude met certificaten Veiligheid, Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers (VCA-certificaten) een potentieel veiligheidsrisico vormt voor de Nederlandse samenleving?
Dit kan een risico zijn. De mogelijke gevolgen voor de veiligheid door fraude met het certificaat is afhankelijk van verschillende factoren en kan per situatie verschillen. Er zijn situaties denkbaar waarin fraude met VCA certificaat/diploma een potentieel veiligheidsrisico kan vormen voor de omgeving.
Deelt u de mening dat fraude minder lonend maken van belang is om fraude op de bouwplaats te bestrijden?
Ja
Zo ja, hoe kunt u bevorderen dat deze fraude minder lonend wordt? Zo nee, hoe denkt u dat deze fraude het best kan worden bestreden?
Om fraude niet lonend te laten zijn is belangrijk om de fraudeurs op te sporen en te bestraffen. Daarom heb ik inspectiecapaciteit beschikbaar gesteld voor onderzoeken naar aanleiding van meldingen van fraude. Goed onderzoek door Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie is nodig om fraude te kunnen aantonen zodat fraudeurs strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Zoals u weet heeft de rechter aan de directeur van het opleidingsinstituut een stevige straf opgelegd in de in het AD genoemde rechtszaak.
Het gaat om een privaat diploma/certificaat. Daarom is het belangrijk dat Stichting SSVV, die verantwoordelijk is voor de certificaten/diploma’s, maatregelen neemt om fraude te bestrijden. Zij hebben afgelopen jaren ook ingezet op fraudebestrijding. De examens worden meer en meer digitaal afgenomen en daarbij krijgt iedere kandidaat andere examenvragen. Lik op stuk beleid wordt toegepast door de diploma’s/certificaten direct in te trekken wanneer fraude wordt geconstateerd. Er worden eisen gesteld aan het examineren bij commerciële opleiders. De mogelijkheden voor dataforensics worden bestudeerd. Met dataforensics kan door middel van een digitale tool fraude opgespoord worden. Verder wordt toezicht gehouden op de VCA examens door VCA Infra (voorheen ECABO), alsmede door de Stichting Examenkamer, laatstgenoemde als onafhankelijk operationeel toezichthouder.
De opdrachtgevers kunnen de certificaten en diploma’s voor wat betreft persoonskwalificaties in het Centraal Diploma Register op juistheid controleren om te voorkomen dat opdrachten worden gegeven aan fraudeurs.
Wat is de ontwikkeling in de stand van zaken ten aanzien van de fraudezaken met VCA-certificaten vanaf de beantwoording van de eerdere vragen?2
Afgelopen 4 jaar zijn 3 strafrechtelijke onderzoeken op het terrein van fraude met veiligheidscertificaten afgerond door Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie. Daarnaast is één onderzoek bestuursrechtelijk afgehandeld. Op dit moment loopt ook een aantal strafrechtelijke onderzoeken waar ik geen mededelingen over kan doen in het belang van het onderzoek.
De Stichting Bouwkwaliteit (SBK) en de Nationale Milieudatabase (NMD) |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat de reden is voor het terugtreden van de voormalig dagelijks beheerder van de Nationale Milieudatabase (NMD)?1
De dagelijks beheerder is teruggetreden vanwege een verschil van mening met de directie van SBK over interne bedrijfsmatige aangelegenheden
Kunt u toelichten waarom één van de kwartiermakers, betrokken bij de privatisering van het bouwtoezicht, nu optreedt als beheerder van de NMD? Strookt dit met de beantwoording van eerdere feitelijke vragen, namelijk dat de kwartiermakers hun belangen met sectorpartijen hebben afgestoten?2
De directie van SBK heeft betreffende persoon tijdelijk voor ongeveer één dag per week ingehuurd als manager met als extra opdracht het beheer van de Nationale Milieudatabase accuraat te organiseren. Daarnaast werkt deze persoon op zelfstandige basis als kwartiermaker voor het Instituut Bouwkwaliteit (IBK) en als docent aan de Hogeschool Windesheim in Zwolle. Deze werkzaamheden vallen binnen verschillende organisaties met gescheiden verantwoordelijkheden. De kwartiermakers hebben hun werkzaamheden die van invloed zijn op hun activiteiten omtrent de verbeterde kwaliteitsborging afgestoten.
Klopt het dat deze kwartiermaker in zijn hoedanigheid als lid van de Raad van Toezicht van de Stichting Bouwkwaliteit (SBK) mede opdracht heeft gegeven voor een onderzoek naar de kwaliteit van de NMD en dat onderzoek vanuit zijn eigen adviesbureau heeft uitgevoerd? Wekt dit niet enorm de schijn van belangenverstrengeling?
De toenmalige directeur van SBK heeft mede op verzoek van en met instemming van de Raad van Toezicht (RvT) van SBK vanuit hun midden aan betreffende persoon gevraagd een beperkt onderzoek te doen naar de gang van zaken omtrent het beheer van de NMD. De betreffende persoon is hiervoor tijdelijk teruggetreden als lid van de RvT van SBK om daarmee de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Het onderzoek is niet door een extern bureau uitgevoerd. Deze persoon was namens NLingenieurs lid van de RvT van SBK. Per 1 januari 2014 is de betreffende persoon volledig teruggetreden uit de RvT en definitief vervangen door de directeur van NLingenieurs.
Klopt het dat deze kwartiermaker als voorzitter van het Actieteam heeft geadviseerd dat de NMD en SBK met de SibK samen moeten gaan, de SibK die hij als kwartiermaker momenteel opzet?
In het door de sector opgestelde eindverslag van het Actieteam «Routekaart naar private kwaliteitsborging» zijn private kwaliteitsborging en de NMD in een organieke schets bij elkaar gebracht. Er is geen advies uitgebracht of dat uiteindelijk ook in één fysieke organisatie moet samenkomen.
Bent u van mening dat deze stapeling van functies bij één persoon absoluut ongewenst is? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Gegeven de gescheiden verantwoordelijkheden als in antwoord 2 is gegeven, is er geen sprake ongewenste stapeling van functies bij één persoon.
Kunt u een chronologisch overzicht verschaffen van alle opdrachten die door of namens uw ministerie aan deze kwartiermaker zijn verstrekt en een overzicht verschaffen van organisaties en projecten waaraan door uw ministerie subsidie is toegekend en waarbij deze kwartiermaker direct of indirect is betrokken?
Er zijn geen opdrachten verstrekt aan de betreffende kwartiermaker. Wel heeft IBK bij het Ministerie van BZK een verzoek ingediend voor een financiële bijdrage om de beschreven kwartiermakerrol uit te kunnen voeren. Dit initiatief uit de markt past binnen beleidsvoornemens voor een nieuw stelsel van kwaliteitsborging in de bouw waaraan binnen mijn departement reeds werd gewerkt en waar ik inmiddels ook met uw Kamer overleg heb gevoerd. Het initiatief sluit goed aan bij het bredere uitgangspunt dat marktpartijen meer eigen verantwoordelijkheid dienen te nemen ten aanzien van kwaliteitsborging. Vandaar dat ik heb besloten de gevraagde bijdrage te verlenen.
Vindt u het juist dat de voorbereiding van de voorgenomen ingrijpende wijziging van de bouwregelgeving grotendeels in handen is gegeven aan private partijen? Zo ja, vindt u het dan wenselijk dat dit gebeurt met (impliciete) uitsluiting van andere private partijen en acht u de betrokkenheid van alle belanghebbenden daarmee dan voldoende geborgd?
De voorbereiding van de voorgenomen stelselwijziging wordt uitgevoerd door mijn departement. Wel vind ik het goed dat marktpartijen hierop willen anticiperen door het nemen van initatieven. Dit doen zij uiteraard onder voorbehoud van goedkeuring van beleidsvoornemens door het parlement. Het IBK is zo’n een initiatief van marktpartijen. IBK is een private partij in de vorm van een onafhankelijke stichting. IBK geeft, mede gevoed door de markt, adviezen die ik kan benutten bij de verdere vormgeving van mijn beleidsvoornemens en werkt daarnaast aan draagvlak voor deze stelselherziening. De voeding door de markt vindt niet plaats met uitsluiting van private partijen. Betrokkenheid van alle belanghebbenden is geborgd met het instellen van een Stuurgroep onder voorzitterschap van het Ministerie van BZK.
Is bij de verlening van de in deze vragen bedoelde opdrachten c.q. bij het toekennen van subsidies het aanbestedingsrecht op juiste wijze toegepast? Hebben ook andere partijen de kans gehad de betreffende opdrachten dan wel subsidies te verkrijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord 6 is vermeld, zijn er geen opdrachten aan de betreffende kwartiermaker gegeven. Het verzoek voor een financiële bijdrage is enkel door IBK ingediend. Er zijn geen andere verzoeken ingediend voor dergelijke werkzaamheden.
Zeggenschap van lidstaten bij het afsluiten van handelsverdragen |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «EU-land niet meer altijd eigen baas bij ruzie met buitenlands bedrijf»?1
Het bericht gaat in op de verordening voor de financiële aansprakelijkheid bij arbitragegeschillen. De beweringen over deze verordening berusten, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 10 en 11, deels op feitelijke onjuistheden.
Voorts wordt de vraag opgeworpen of vrijhandelsakkoorden tussen de Europese Unie en derde landen, waaronder die met Canada, alleen door de Europese instellingen of ook door de lidstaten goedgekeurd moeten worden. Hierover bestaat tussen de lidstaten en de Europese Commissie nog geen overeenstemming. Tijdens de RBZ Handel van 8 mei jl. benadrukten de lidstaten dat het vrijhandelsakkoord met Canada een gemengd akkoord is en door zowel de EU als de lidstaten zouden moeten worden goedgekeurd. Ook over het vrijhandelsakkoord met Singapore, dat op 20 september 2013 geparafeerd werd door de hoofdonderhandelaars, is nog verdeeldheid tussen de lidstaten en de Europese Commissie over dit competentievraagstuk. Nederland is van mening dat brede Europese vrijhandelsakkoorden als gemengde verdragen gekwalificeerd dienen te worden en dus door de Europese Unie én alle lidstaten, geratificeerd moeten worden. Instemming van het parlement maakt deel uit van de nationale goedkeuringsprocedure.
Hoe oordeelt u over het feit dat Europees Commissaris voor Handel De Gucht wil vermijden dat nationale parlementen hun goedkeuring aan het vrijhandelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) moeten verlenen?
Anders dan Europees Commissaris voor Handel De Gucht, ga ik ervan uit dat conform bestaande praktijk het vrijhandelsverdrag tussen Canada en de EU een zogenaamd «gemengd akkoord» is, dat zowel door de Europese Unie als de lidstaten goedgekeurd moet worden. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is de Europese Unie exclusief bevoegd op het beleidsterrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek en de douane-unie. Op grond van het Verdrag van Lissabon vallen sinds 1 december 2009 ook buitenlandse directe investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek. CETA bestrijkt terreinen, die niet geheel onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen. Dit is met name het geval voor specifieke onderdelen op het gebied van diensten en investeringen. CETA heeft daardoor een gemengd karakter en zou naar de mening van het kabinet gesloten moeten worden tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en Canada anderzijds. Meest recentelijk zijn bijvoorbeeld ook het Economische Partnerschapsakkoord met de Caribische-regio en het vrijhandelsakkoord met Colombia/Peru door zowel de Europese Unie als de lidstaten goedgekeurd.
Klopt het, dat De Gucht heeft gezegd: «Hebben we echt 27 aanvullende ratificaties nodig als het Europees Parlement het ook kan doen?» Wat vindt u van deze opstelling van de Europese Commissie?
Commissaris De Gucht meent dat CETA onder de exclusieve competentie van de Europese Unie valt en derhalve alleen door de Europese Unie goedgekeurd hoeft te worden. Hij wijst daarbij op het risico dat 28 nationale ratificaties het proces tot inwerkingtreding ernstig kunnen vertragen. Zoals hiervoor aangegeven, is het kabinet een andere mening toegedaan.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat CETA de status van een «gemengd akkoord» behoudt, zodat het verdrag door de lidstaten geratificeerd moet worden?
Een meerderheid van de lidstaten is voorstander van een «gemengd akkoord» overeenkomstig de bestaande praktijk. Ik zet mij ervoor in dat CETA een gemengd verdrag wordt, zodat ook het Nederlands parlement de mogelijkheid krijgt met het akkoord in te stemmen. Daartoe roep ik de Europese Commissie op af te zien van een «EU-only» goedkeuring van CETA en ervoor te zorgen dat CETA als een «gemengd akkoord» door zowel de Europese Unie als haar lidstaten ondertekend en geratificeerd wordt. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 8 mei jl. heeft Nederland, samen met andere lidstaten, de Europese Commissie opgeroepen het vrijhandelsverdrag met Canada óók door de lidstaten te laten goedkeuren. Het Griekse voorzitterschap sprak na afloop van deze Raad van een «unaniem signaal».
Wat onderneemt u indien het Europese Hof De Gucht in het gelijk stelt en oordeelt dat CETA onder de exclusieve competentie van de EU valt? Hoe rijmt u een dergelijke opvatting met het feit dat een meerderheid van de lidstaten van mening is dat onderdelen van de hoofdstukken over diensten en investeringsbescherming onder de competentie van de lidstaten vallen?2
Het staat nog niet vast dat Commissaris De Gucht dit vraagstuk ook daadwerkelijk aan het Europees Hof van Justitie zal voorleggen. Met een dergelijke procedure is immers ook veel tijd gemoeid. Ik wil niet vooruitlopen op een procedure die nog niet aanhangig is gemaakt. Tenzij het Europees Hof van Justitie anders zou oordelen, pleit ik ervoor dat CETA óók door de lidstaten, en dus de nationale parlementen, goedgekeurd moet worden.
Wat zijn de gevolgen voor de ratificatie van het vrijhandelsverdrag tussen de VS en de EU (TTIP), indien CETA gekwalificeerd wordt als een exclusieve competentie van de EU?
Dat is op voorhand niet in te schatten. Dit is afhankelijk van een eventuele uitspraak van het Europees Hof van Justitie. Bovendien hangt dit af van de onderwerpen die CETA en TTIP zullen bestrijken en van de vraag in hoeverre deze akkoorden qua reikwijdte met elkaar zullen overeenkomen. Of TTIP inhoudelijk gelijk zal zijn aan CETA kan pas worden vastgesteld, op het moment dat er een akkoord over TTIP is uitonderhandeld.
Deelt u de mening dat goedkeuring van TTIP altijd aan het Nederlandse parlement moet worden voorgelegd, aangezien hiertoe een motie is aangenomen?3
Na afronding van de onderhandelingen over TTIP, zal de Raad en het Europees Parlement in moeten stemmen met het uiteindelijke akkoord. Zou TTIP een «EU-only» akkoord zijn, dan zullen de lidstaten geen partij zijn bij het akkoord en is ratificatie ervan door de lidstaten niet aan de orde. In dat geval wordt het akkoord dus niet aan het Nederlandse parlement ter goedkeuring voorgelegd. Maar als TTIP een «gemengd akkoord» betreft dan moeten ook nationale parlementen instemmen met het voorliggende verdrag. Nederland zet samen met andere lidstaten in op een gemengd akkoord, gelet op de breedte van de onderwerpen.
Wat zijn de «netelige kwesties» waarover de Canadese media berichten omtrent de afronding van de onderhandelingen over het CETA-verdrag?
Sinds 2009 wordt er met Canada onderhandeld over een vrijhandelsverdrag. Op 18 oktober 2013 jl. bereikten de EU en Canada een principe-akkoord. Sindsdien worden de laatste openstaande, met name technische, details uitonderhandeld. Dit betreft openstaande punten op het terrein van diensten en investeringsbescherming. Ik verwacht overigens dat, ondanks de verdeeldheid over de nog openstaande kwesties, de onderhandelingen met Canada binnen afzienbare tijd worden afgerond.
Wordt het hoofdstuk over investeringsbescherming in CETA ook meegenomen in het onderzoek naar investeringsbescherming in TTIP, dat u tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft toegezegd? Deelt u de mening dat dit onderzoek eerst moet worden afgerond, voordat u kunt instemmen met een dergelijk hoofdstuk?
Conform mijn toezegging naar aanleiding van de motie Van Ojik – om op korte termijn een onderzoek in te stellen naar de potentiële sociale en milieurisico’s en de gevolgen van het ISDS voor het handelsakkoord tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie – brengt het onderzoek de kansen en risico’s van investeringsbescherming (ISDS) in TTIP in kaart. Ondanks dat CETA niet wordt genoemd in deze motie, houd ik de samenhang tussen CETA, TTIP en het door mij uitgezette onderzoek nauwlettend in de gaten. Zoals ik eerder aangaf bevat ISDS in het CETA-akkoord, zoals het er nu ligt, allerlei waarborgen welke wij goed bekijken alvorens hiermee te kunnen instemmen. Ik neem daarbij ook de resultaten mee van studies die op dat moment daarnaar zijn gedaan. Het betreft bijvoorbeeld een bestaande studie van het International Institute for Sustainable Development (IISD) over ISDS in CETA. Ik zal ook de voorlopige resultaten van het ISDS-onderzoek in TTIP gebruiken, afhankelijk van wanneer CETA is afgerond. Daarnaast stel ik, zoals aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 29 april 2014 jl., op het moment dat de definitieve tekst gereed is en aan de lidstaten wordt voorgelegd, de Kamer nog in de gelegenheid vertrouwelijk kennis te nemen van de definitieve ISDS-tekst in CETA.
Klopt het, dat op de agenda van de laatste RBZ Handel als hamerstuk een verordening stond «die regelt dat lidstaten tegen hun eigen wil in kunnen worden gedwongen om een bepaald standpunt in te nemen, als ze door een investeerder uit een niet-EU-land worden aangeklaagd»? Is dit punt inderdaad zonder enig debat als hamerstuk aangenomen?
Nee, dat klopt niet. In eerdere compromisvoorstellen was inderdaad een dergelijk bepaling in artikel 9 van de verordening voor de financiële aansprakelijkheid bij arbitragegeschillen opgenomen. Juist dankzij de inzet van Nederland en in samenwerking met een aantal andere lidstaten, is deze bepaling niet in de uiteindelijke versie opgenomen. De verordening is meerdere keren in uw Kamer aan de orde geweest tijdens Algemene Overleggen over RBZ Handel, waarbij ik duidelijk heb onderstreept het niet wenselijk te vinden dat de Europese Commissie een lidstaat dwingt een bepaald standpunt in te nemen. Er staat nu in artikel 9 dat de Europese Commissie consultaties met de betreffende lidstaat kan starten en haar visie via een niet-bindende analyse over een bepaald punt in een geschil kenbaar kan maken. Omdat deze analyse niet-bindend is opgesteld kan de Europese Commissie een lidstaat niet dwingen om een bepaald standpunt in te nemen.
Klopt het, dat «de Commissie lidstaten zelfs kan dwingen in een investeringsgeschil te schikken»? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is om deze zaken als hamerstuk af te doen en dat op zijn minst de Tweede Kamer hierover moet kunnen spreken?
Nee, dat klopt niet. Artikel 13 van eerdergenoemde verordening schrijft een procedure voor over het (uitzonderlijke) geval waarbij de Europese Unie een geschil van een lidstaat overneemt en de Europese Commissie de zaak wenst te schikken. In eerdere compromisvoorstellen was inderdaad een dergelijk bepaling in artikel 13 op genomen. Maar deze bepaling is – mede dankzij de inzet van Nederland en in samenwerking met andere lidstaten – in de uiteindelijke versie gewijzigd. In de finale versie van artikel 13 staat nu uitdrukkelijk dat de Europese Commissie geschillen namens de lidstaten alleen mag schikken als dit voor de betreffende lidstaat geen enkele budgettaire of financiële implicatie oplevert. Zoals eerder aangeven is deze verordening meerdere keren in de Tweede Kamer besproken. Van meet af aan heb ik gesteld dat het onwenselijk zou zijn als de Europese Commissie tegen de wil van de lidstaat een geschil zou kunnen schikken waarbij de betreffende lidstaat ongewild financieel getroffen zou worden. Ik ben tevreden dat deze inzet gerealiseerd is.
Het gebruik van open standaarden bij de doventolkdienst KPN Teletolk |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden die uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens u, op 14 november 2013 aan de Kamer gestuurd heeft op vragen van de leden Van Laar, Oosenbrug en Otwin van Dijk over de nieuwe telefoonbemiddelingsdienst?1
Ja.
Zijn er inmiddels nieuwe aanbieders van Total Conversation-software toegetreden tot de Nederlandse markt? Zo nee, weet u waarom dit nog niet gebeurd is?
Er zijn tot nu toe geen nieuwe aanbieders van Total Conversation (TC)-software toegetreden tot de Nederlandse markt.
KPN is met Omnitor, een Zweeds bedrijf, en Ives, een Frans bedrijf, al enige tijd geleden een procedure gestart om de TC-producten van deze bedrijven toegankelijk te maken voor KPN Teletolk.
De procedure met Omnitor is afgerond en er is aangetoond dat KPN Teletolk toegankelijk is voor het product EcTouch van Omnitor. Dit product wordt nog niet aangeboden op de Nederlandse markt. De procedure met Ives is nog niet afgerond en er moet nog een aantal technische problemen worden opgelost.
Is het waar dat de software voor KPN Teletolk en SignCall geleverd worden door hetzelfde bedrijf waardoor de facto een met subsidie en premiegeld gefinancierd monopolie bestaat? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie? Zo nee, waarom is dit niet waar?
De software voor het platform van KPN Teletolk en voor Signcall is geleverd door nWise, een Zweeds bedrijf.
Deze software is door SignCall in 2012 geïntroduceerd op de Nederlandse markt om de weggevallen tekstdienst van AnnieS op te vangen. Dit bedrijfje leverde indertijd een tekstdienst voor doven via de Blackberry. Na het faillissement van AnnieS was dringend een interim-oplossing nodig om de gevolgen voor de dovenwereld op te vangen. Dat is toen mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de Ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie. De introductie van deze software staat volledig los van de introductie van KPN Teletolk.
Bent u op de hoogte van signalen dat het systeem van KPN Teletolk niet voldoet aan de open standaard van Total Conversation? Betekent het dat wanneer het systeem van KPN Teletolk hier niet aan voldoet, KPN niet voldoet aan de eisen van de Telecommunicatiewet?
De Total Conversation-standaard die het systeem van KPN Teletolk gebruikt is de standaard die is voorgeschreven in de desbetreffende wetgeving. KPN voldoet daarmee aan de eisen die de Telecommunicatiewet stelt. Binnen de standaard zijn er echter op details verschillende mogelijkheden voor implementatie, waardoor voor volledige interoperabiliteit soms overleg tussen aanbieders van verschillende varianten nodig is. Dat vergt van beide kanten bereidheid tot overleg en technische afstemming. KPN heeft mij bericht dat zij steeds met haar leveranciers overleg voert en zo nodig diepgaand onderzoek laat doen om technische problemen die zich voordoen op te lossen.
Op welke wijze dwingt u af dat de standaard van Total Conversation op correcte wijze door KPN geïmplementeerd wordt? Waar kunnen organisaties en bedrijven die hieraan twijfelen hun bevindingen overleggen?
De klachten zijn mij bekend. Het gaat hier om een Frans bedrijf. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven, kunnen binnen de voorgeschreven standaard op detail verschillen bestaan. Het is daarom zaak dat de betrokken bedrijven deze met elkaar afstemmen. Dat kan betekenen dat beide partijen aanpassingen zullen moeten doen om volledige interoperabiliteit te bereiken waarbij de beste oplossing voor de gebruiker voorop moet staan. Voorts kan een partij zich tot de ACM, de toezichthouder op de naleving van de Telecomwetgeving, wenden, indien zij denkt dat de Telecommunicatiewet niet of niet correct wordt nageleefd.
Kent u klachten van aanbieders van Total Conversation-software dat zij technische problemen hebben bij het aansluiten op het platform van KPN Teletolk? Wat raadt u deze bedrijven aan om te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het voor gezonde marktverhoudingen goed zou zijn wanneer er meerdere aanbieders van Total Conversation-software actief worden op de Nederlandse markt? Zo ja, wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat dit binnen zes maanden gerealiseerd is?
Ja. De Total Conversation-software die in het kader van de bemiddelingsdienst wordt gebruikt, is gebaseerd op open standaarden en is voor iedereen beschikbaar en iedereen kan daar op aansluiten. Dat is zo geregeld in het Besluit en de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Er is dus beoogd te voorzien in een open markt, waarop meerdere aanbieders van Total Conversation-software actief kunnen zijn. Met het Franse bedrijf, zo heeft KPN mij meegedeeld, vindt nog steeds afstemming plaats en naar verwachting zal dit binnen zes maanden tot een oplossing leiden.
Het alarmerende bericht dat de integriteit van trustkantoren in het geding is |
|
Ed Groot (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Deelt u de conclusies van het onderzoek van de Nederlandsche Bank (DNB), waaruit zou blijken dat trustkantoren onaanvaardbare risico’s nemen met cv-structuren, bestuurders hun uitvoerende en controlerende functies niet scheiden, controle van de herkomst van gestald vermogen ontbreekt en misstanden vaak niet tot verbetering leiden?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien de stevige kritiek van DNB, de trustsector risico’s meebrengt voor onze economie en dat er daarom reden is voor waakzaamheid en er snelle actie wordt verlangd van de toezichthouder? Zo ja, welke aanvullende acties zal DNB inzetten en welke verbeteringen zal zij afdwingen? Welke maatregelen neemt het Ministerie van Financiën zelf?
Ja, zoals ik in mijn eerdere reactie op het DNB onderzoek heb aangegeven (brief van 14 mei jl) vind ik resultaten van het onderzoek door DNB verontrustend. De aard van het trustbedrijf brengt meer dan gemiddelde risico’s met zich mee. Van het trustkantoor wordt verwacht dat zij zich vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten voordat het trustkantoor hen toegang verleent tot de financiële markten.
Het toezicht op trustkantoren is een van de speerpunten van DNB. In dat verband voert DNB naast het reguliere toezicht op trustkantoren ook regelmatig onderzoeken naar specifieke onderdelen van de bedrijfsvoering van trustkantoren uit. Als gevolg van het laatste onderzoek naar functiescheiding en CV structuren bij trustkantoren heeft dit geleid tot formele maatregelen. Daarnaast laten de recente vervolg acties van het Openbaar Ministerie bij een aantal trustkantoren zien dat de resultaten van het DNB onderzoek de basis kunnen vormen voor een strafrechtelijke onderzoek.
Binnenkort zal ik de nieuwe Regeling Integere Bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren (RibWtt 2014) publiceren. Met deze regeling worden de regels rond de integere bedrijfsvoering voor trustkantoren aangescherpt. Voorziene inwerkingtreding is 1 januari 2015. In de regeling zullen aanvullende specifieke eisen worden gesteld aan de bedrijfsvoering van trustkantoren. Zo zullen de nieuwe regels trustkantoren verplichten om een derdelijns controlefunctie, een auditfunctie, in te voeren en periodiek een analyse te maken van de risico’s die zijn verbonden aan de bedrijfsvoering én aan de dienstverlening van het trustkantoor.
In hoeverre dragen de vorig jaar door het kabinet genomen maatregelen bij aan het voorkomen van schadelijke belastingontwijking via trustkantoren?2 Ziet u naar aanleiding van het onderzoek van DNB aanleiding voor aanvullende maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die het kabinet vorig jaar heeft genomen waren gericht tegen het gebruik van schakelvennootschappen in Nederland met zo weinig economische betekenis dat de vraag gerechtvaardigd is of deze vennootschappen (meestal BV’s) terecht een beroep doen op een door Nederland gesloten belastingverdrag. Die problematiek staat los van het gebruik van Nederlandse besloten CVs zoals die in het DNB rapport wordt beschreven. De in het rapport beschreven structuren lijken er meer op gericht de balans tussen enerzijds aftrekbare kosten en anderzijds de belasting over diezelfde vergoeding te verbreken.
Een besloten CV is een samenwerkingsverband waarbij naar Nederlands recht de deelnemers belastingplichtig zijn en niet de CV zelf. Indien die deelnemers niet in Nederland wonen, en in Nederland geen vaste inrichting hebben, kan Nederland dus ook bij hen geen belasting heffen over de vergoeding die de CV ontvangt. Indien de deelnemers in hun woonland wel direct belastingplichtig zijn voor die inkomsten hebben zij een eigen verantwoordelijkheid om deze inkomsten in hun woonstaat aan te geven. Uiteraard zal de Nederlandse belastingdienst, binnen de daarvoor geldende regelingen, de autoriteiten van andere landen alle gewenste informatie verstrekken over de behandeling van CV’s in Nederland.
Wat is uw antwoord op de vraag van DNB of een internationale structuur met een Nederlands cv nog wel past binnen het aanbod van trustkantoren?3 Welke rol spelen trustkantoren en cv’s in fiscale constructies als de «Double Irish with a Dutch Sandwich»? Hoe beoordeelt u dergelijke fiscale constructies conform de letter en hoe conform de geest van de Nederlandse wetgeving?
Het aanbieden van diensten door trustkantoren waarbij gebruikt wordt gemaakt van CV’s vind ik risicovol. Op grond van de bepalingen van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) hebben trustkantoren de verplichting zich te vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten alvorens hen toegang te verlenen tot de Nederlandse financiële markten. Dit wordt de poortwachtersfunctie genoemd. Bij het gebruik van complexe CV structuren lijkt het vervullen van de poortwachterfunctie niet goed mogelijk en is er een risico dat het trustkantoor wordt misbruikt voor het witwassen van crimineel geld. Een trustkantoor dat dit risico niet afdoende afdekt bijvoorbeeld door onvoldoende zicht op de uiteindelijk belanghebbende, handelt in strijd met de Wtt.
In structuren die bekend staan onder diverse «sandwich» beschrijvingen gaat het niet om het in aftrek brengen van een vergoeding in het buitenland die in Nederland bij de CV buiten de belasting blijft. Dergelijke «sandwich» structuren spelen een rol bij het beperken van bronheffingen in het land waar een vennootschap actief is en waar die vennootschap ook belastingplichtig is voor de daar behaalde winst.
Voor zover dergelijke structuren in strijd zijn met de letter van de Nederlandse wet worden zij uiteraard door de Nederlandse Belastingdienst bestreden. Datzelfde geldt wanneer bestrijding aan de hand van de Nederlandse leer van fraus legis kansrijk lijkt.
Van structuren waarbij wordt ingespeeld op kwalificatieverschillen tussen nationale rechtssystemen kan moeilijk gezegd worden dat ze in strijd zijn met letter of geest van die nationale systemen. Internationaal wordt tegen dit soort structuren actie ondernomen, met name in het OESO/G20 project tegen Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) waaruit de eerste conclusies en aanbevelingen dit jaar verwacht worden. Nederland speelt daarin een actieve rol.
Is een maatregel als een verplichte certificering voor bestuurders van trustkantoren wenselijk? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet u verder om de integriteit en kwaliteit van bestuurders van trustkantoren beter te bewaken?
DNB controleert of de bestuurders en beleidsbepalers van het trustkantoor deskundig en betrouwbaar zijn. Op grond van de RibWtt 2014 is het bestuur van een trustkantoor verantwoordelijk voor de integere bedrijfsvoering en draagt het zorg voor inbedding van deze procedures, regels en normen in het volledige bedrijfsproces en voor controle op de naleving hiervan. Daarnaast heeft de trustsector het initiatief genomen om elkaar te controleren teneinde het aanzien van de sector te verbeteren. Dit zal geschieden door middel van een certificeringsysteem van de brancheorganisatie Holland Questor. Een dergelijk privaat certificeringsysteem kan behulpzaam zijn om het imago van de trustsector te verbeteren.
Het bericht dat de alternatieve taxidienst Uber wordt verboden in Brussel en Berlijn |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de alternatieve taxidienst Uber in zowel Brussel als Berlijn recentelijk is verboden?1
Ja.
Deelt u de mening dat innovatieve aanbieders als Uber en accommodatie-marktplaats AirBnB, die gebruik maken van niet-conventionele manieren om hun diensten aan te bieden zoals via apps en internet, ruimte moeten krijgen om een volwaardige marktpositie in te kunnen nemen?
Het is van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie dat innovatieve bedrijven nieuwe diensten en producten aanbieden op de Nederlandse markt. Daarbij geldt uiteraard dat waar andere maatschappelijke belangen in het geding zijn daar rekening mee gehouden moet worden. Ook moet de bestaande wet- en regelgeving in acht worden genomen. Daarbinnen kunnen innovatieve aanbieders de ruimte benutten om een volwaardige marktpositie te verwerven. Als door het beschikbaar komen van innovatieve toepassingen blijkt dat de bestaande wet- en regelgeving belemmerend werkt en maatschappelijke belangen ook op een andere wijze kunnen worden geborgd, zal het kabinet dit welwillend bezien.
In de twee genoemde voorbeelden is sprake van een aanbieder (Uber, AirBnB) die een product op de markt brengt dat vraag en aanbod op een andere, vaak eenvoudigere manier dan tot nu toe, bij elkaar brengt. Op beide markten zijn er regels die kaders stellen voor aanbod van respectievelijk taxidiensten en verhuur van privéaccommodaties. Binnen die kaders kunnen aanbieders deze diensten aanbieden.
Innovatieve ontwikkelingen om vraag en aanbod bij taxidiensten bij elkaar te brengen kunnen de taxisector versterken en verbeteren en verdienen uit dat oogpunt waardering. Dat geldt zeker als de klanten tevreden zijn over de geleverde diensten. De taxiregelgeving stelt hiervoor geen bijzondere regels en werpt geen belemmeringen op. Dienstverleners zoals Uber, maar ook bestaande en mogelijke nieuwe centrales en andere intermediairs, passen goed binnen de regelgeving.
Uber bemiddelt tussen vragers naar en aanbieders van taxivervoer. Uber is zelf dus geen taxivervoerder in de zin van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000). De wet stelt namelijk regels voor de eindschakel in het vervoer, de relatie tussen taxivervoerder en consument. In de Wp2000 zijn daarom redelijke en logische basiseisen voor taxivervoerders opgenomen ter bescherming van de belangen van de consument, zoals een taxameter, een boordcomputer, een verplichte ritbon en maximum tarieven. Een consument kan, in plaats van een ritprijs op basis van de tarieven via de taxameter, ook vooraf een ritprijs met de taxivervoerder afspreken. Gemeenten kunnen de landelijke basiseisen aanvullen met extra lokale kwaliteitseisen. De wet is zodanig flexibel ingericht dat technologische ontwikkelingen zoals digitalisering tot ontplooiing kunnen komen.
Airbnb is een online marktplaats voor de verhuur en boeking van privéaccommodaties, actief in 92 landen. Het bezet volgens Wall Street Journal met een geschatte waarde van 10 miljard dollar (7,3 miljard euro) momenteel de vierde plaats in de lijst van grootste hotelketens.
De lokale overheid, maar ook de Vereniging van Eigenaren, kan eisen stellen aan tijdelijke verhuur van woningen. De situatie verschilt per gemeente.
De gemeente Amsterdam bijvoorbeeld heeft er met nieuw beleid voor gezorgd dat het verhuren van privéaccommodaties via Airbnb onder bepaalde voorwaarden officieel is toegestaan. Zo moet de verhuurder zijn inkomsten opgeven bij de fiscus, toeristenbelasting betalen, moet de woning voldoen aan de brandveiligheidseisen en mag het huis maximaal twee maanden per jaar worden verhuurd. Volgens Airbnb is Amsterdam wereldwijd een voorloper op dit gebied omdat de Amsterdamse regeling het gemakkelijker maakt voor lokale bewoners om de woning waarin ze leven te delen met anderen en deze tegelijkertijd korte metten maakt met illegale hotels die misbruik maken van het systeem.
In hoeverre is de Nederlandse wetgeving uitgerust om dergelijke innovatieve digitale toepassingen toe te laten treden tot de markt en op gelijkwaardige manier deel te kunnen laten nemen aan deze markt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid eventuele belemmeringen voor deze innovatieve toepassingen in de Nederlandse wetgeving in kaart te brengen en weg te nemen?
Door innovaties in dienstverlening zal ook de overheid mogelijk haar beleid en regels opnieuw moeten bezien, waarbij uiteraard borging van de achterliggende maatschappelijke belangen een rol speelt. Waar dat nodig is, is de overheid daartoe bereid.
In het najaar van 2014 wordt het taxideel van de Wet personenvervoer 2000 geëvalueerd. Ook in dat kader zullen relevante ontwikkelingen en mogelijke belemmeringen voor innovaties worden meegenomen.
In hoeverre hebben de uitspraken van de Brusselse rechtbank van koophandel en de regionale rechtbank van Berlijn om specifieke apps te verbieden, invloed op de wens om naar één Europese digitale interne markt te gaan?
Die uitspraken hebben geen invloed op het beleid betreffende de interne markt.
Fraude met vertrouwelijke gegevens die per reguliere post verzonden worden |
|
Pieter Litjens (VVD), Bart de Liefde (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Postbodes opgepakt vanwege fraude met belastinggeld»?1
Ja.
Hoe vaak wordt misbruik gemaakt van vertrouwelijke gegevens die met de post worden verstuurd? Hoe vaak betreft het fraude met gegevens afkomstig van overheidsinstanties? Bent u in het bezit van overzichten daarvan? Is er sprake van een trend?
In de Postwet is in artikel 4 geregeld dat postvervoerbedrijven ervoor moeten zorgen dat het grondwettelijk (Grondwet artikel 13) briefgeheim niet wordt geschonden. Hiertoe heeft de Autoriteit Consument en Markt (de toezichthouder op de postmarkt) een aantal eisen geformuleerd waar tijdelijke opslaglocaties voor poststukken ten minste aan moeten voldoen. De Postwet en de Autoriteit Consument en Markt zien echter niet op het gebruik of misbruik van via een schending van het briefgeheim verkregen gegevens. Het is dan ook niet mogelijk te achterhalen hoe vaak er misbruik wordt gemaakt van vertrouwelijke gegevens die met de post worden verstuurd. Dat betekent dat niet bekend is hoe vaak er misbruik wordt gemaakt met vertrouwelijke gegevens als gevolg van frauduleuze postbezorging.
Wie is er verantwoordelijk en aansprakelijk voor de (gevolg-)schade van frauduleus handelen ten gevolge van bijvoorbeeld onjuiste postbezorging? Welke directe financiële kosten komen voor rekening van de staat en hoe groot zijn die kosten? Hoe groot zijn de overige administratieve lasten?
Allereerst streven postvervoerbedrijven ernaar om de processen rondom postvervoer zo in te richten dat het briefgeheim zo goed mogelijk gewaarborgd wordt. Ook zijn de processen erop gericht om bij incidenten zo snel mogelijk in te grijpen en herhaling te voorkomen, bijvoorbeeld door bij frauduleus handelen ontslag aan te vragen voor de betrokken medewerkers gevolgd door het doen van aangifte, waarna de strafrechtelijke afhandeling aan het OM is.
Wat betreft de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de (gevolg-)schade van frauduleus handelen ten gevolge van bijvoorbeeld onjuiste postbezorging die voortvloeit uit de Postwet, kan het volgende worden opgemerkt. Op basis van de Postwet is de verlener van de universele postdienst (PostNL) aansprakelijk voor schade als gevolg van verlies, beschadiging of vertraagde aflevering van bepaalde soorten van geregistreerde poststukken die vallen onder de universele postdienst. Onder de universele postdienst vallen poststukken die door burgers en kleine zakelijke gebruikers via brievenbussen of postvestigingen worden aangeboden.
Voor de postbezorging afkomstig van overheidsinstanties worden over het algemeen afzonderlijke (contractuele) afspraken gemaakt tussen een overheidsinstantie en een postvervoerbedrijf. Het is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende overheidsorganisatie om afspraken te maken over de aansprakelijkheid voor de schade van frauduleus handelen ten gevolge van bijvoorbeeld onjuiste postbezorging. Deze afspraken zullen derhalve van geval tot geval verschillen en per overheidsorganisatie geëffectueerd worden. De directe schade kan bestaan uit de eventuele onjuiste betalingen en uit kosten die worden gemaakt om slachtoffers van fraude alsnog te betalen. Slachtoffers mogen immers geen nadeel ondervinden (tenzij medeplichtig). Van de directe financiële kosten die voor rekening van de staat komen en van de omvang van de overige administratieve lasten, is door bovenstaande oorzaken geen totaalbeeld voorhanden.
Wat is uw risicoanalyse ten aanzien van het, door bijvoorbeeld de Belastingdienst, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV), gemeenten en waterschappen, gelijktijdig vermelden van naam, adres, aanslagnummer, subjectnummer, bankrekeningnummer (IBAN) en/of burgerservicenummer (BSN) van de geadresseerde? In welke situaties is het noodzakelijk al deze informatie in één brief of aanslag op te nemen?
Het uitgangspunt is dat in de communicatie tussen de overheid en de burger herkenbaar moet zijn voor de burger wat er van hem verwacht wordt en dat de burger uit de brief een aantal essentiële zaken moet kunnen destilleren. Daartoe is in de regel noodzakelijk om de identificerende gegevens (naam, adres en woonplaats, BSN) van de burger op te nemen. Aan die gegevens en in het bijzonder aan het BSN, kunnen geen rechten worden ontleend. Naast de NAW gegevens van de burger, gebruikt de overheid het BSN om het contact met de burger zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en persoonsverwisseling uit te kunnen sluiten. Navraag bij de Belastingdienst, waterschappen en het UWV heeft opgeleverd dat men bewust omgaat met het gebruik van persoonsgegevens en in brieven of andere communicatie uitingen alleen die gegevens opneemt die samenhangen met de soort communicatie die het betreft. Zo is het bij de belastingaanslagen relevant om gegevens als de soort belasting, het subject en het belastingjaar op te nemen, naast de informatie waarmee de overheidsorganisatie de burger kan identificeren. Een veel voorkomend gebruik is dat uit dienstverleningsoogpunt op de acceptgiro behorende bij de belastingaanslag een, op dat moment bij de overheidsorganisatie bekend, rekeningnummer van de burger wordt opgenomen. Veel burgers betalen hun belasting inmiddels overigens via automatische incasso. In deze gevallen worden geen acceptgiro’s meer verstuurd. Het risico op oneigenlijk gebruik van gegevens neemt hierdoor dus af.
Overheidsorganisaties versturen overigens steeds minder brieven naar de burger. Dit heeft te maken met de digitalisering van de overheidsdienstverlening. Geleidelijk aan wordt steeds meer beveiligde digitale communicatie gebruikt, zoals de berichtenbox via mijn.overheid.nl, om als overheidsorganisatie met de burger te communiceren.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om nog dit jaar met de Belastingdienst, UWV, gemeenten en waterschappen tot afspraken te komen om de hoeveelheid vertrouwelijk gegevens die via de reguliere post wordt verzonden aanzienlijk te verminderen? Welke mogelijkheden ziet u om met genoemde organisaties nog dit jaar tot afspraken te komen om de vertrouwelijke gegevens die toch nog via de reguliere post verzonden moeten worden zoveel mogelijk in separate brieven te verzenden? In hoeverre zou dit de kans op fraude verder verkleinen?
Overheidsorganisaties bepalen uitgaande van de taak die zij uitvoeren, welke gegevens voor de vervulling van hun taak nodig zijn en dus per reguliere post aan de burger gevraagd of verzonden dienen te worden. Er zijn geen indicaties dat overheidsorganisaties nalaten om een zorgvuldige afweging te maken tussen de hoeveelheid gegevens die verzonden worden en of verzending per reguliere post de daartoe geëigende methode is. Dat leidt tot de constatering dat er geen noodzaak bestaat om afspraken te maken met de Belastingdienst, het UWV, de gemeenten en de waterschappen betreffende de hoeveelheid vertrouwelijke gegevens die per reguliere post verzonden worden.
In beginsel is het separaat versturen van brieven mogelijk. Het separaat versturen van brieven die gezamenlijk bijvoorbeeld een belastingaanslag vormen zal leiden tot situaties die voor de burger en de overheid extra (administratieve) lasten meebrengen. Het is daarom de vraag of de burger en de overheid daarbij gebaat zijn. In het geval van het separaat versturen van een belastingaanslag zal de burger met tussenpozen brieven ontvangen. Wanneer de burger in de eerste brief naast de NAW gegevens ook zijn BSN aantreft, maar in de tweede niet, kan de burger niet zelf controleren of mogelijke persoonsverwisseling is uitgesloten. Vervolgens dient de burger die brieven te combineren en onder die omstandigheden op deze combinatie te reageren richting de betrokken overheidsorganisatie, die vervolgens op haar beurt zal moeten controleren of de separate brieven door de burger tijdig zijn ontvangen en goed zijn gecombineerd om te kunnen beoordelen of er een correcte reactie is gegeven. De complexiteit van de communicatie tussen burger en overheid neemt hierdoor enorm toe.
Daarnaast zullen de uitvoeringslasten van overheidsorganisaties navenant stijgen wanneer over hetzelfde onderwerp twee of meerdere brieven met persoonlijke gegevens naar de burger verstuurd worden, ook omdat de uitvoering hier niet op is ingericht. Daarnaast is het niet onaannemelijk dat een frauderende postbezorger alsnog beide brieven zou kunnen onderscheppen en met elkaar zou kunnen combineren. Het doorvoeren van de voorgestelde maatregel zonder daarbij de precieze aard van de gegevens die per post worden verzonden te betrekken, zal leiden tot onnodige extra kosten voor de overheidsorganisaties en een grotere kans op (onbedoelde) fouten van de burger bij het doen van aangifte en bij de overheidsorganisaties in het verwerken van aangiften in separate poststromen.
Is het waar dat er gemeenten zijn die in de aanslag van de gemeentelijke belastingen geen BSN van de belastingplichtige vermelden? Welke gemeenten zijn dat en vindt u dat deze gemeenten het goede voorbeeld geven? In hoeverre verkleint dit het risico op fraude? Is dit een voorbeeld voor andere gemeenten? Zo ja, bent u bereid deze werkwijze te bevorderen?
Mij is niet bekend dat er gemeenten zijn die in de correspondentie met haar ingezetenen geen gebruikmaken van het BSN. Het BSN is ingevoerd om de communicatie tussen overheid en burger te vergemakkelijken en persoonsverwisselingen te voorkomen. Wanneer gemeenten het BSN weglaten in de communicatie naar haar burgers, kan de burger niet controleren of de post echt voor hem is bestemd of wellicht voor een persoon met dezelfde naam. Ook maken overheidsorganisaties het zich, door het weglaten van een BSN op de correspondentie met de burger, lastig omdat haar systemen zijn ingericht op het systematisch onderscheiden van mensen met behulp van het burgerservicenummer.
In hoeverre is het mogelijk om bepaalde vertrouwelijke informatie in bepaalde risicogebieden per koerier thuis te bezorgen, net zoals gebeurt bij DigiD?
In beginsel kan iedere overheidsorganisatie daartoe besluiten. Het is aan de desbetreffende overheidsorganisatie om de afweging te maken of de situatie een dergelijke wijze van bezorging rechtvaardigt.
Welke andere mogelijkheden ziet u verder nog om fraude met vertrouwelijke gegevens rondom de postbezorging te voorkomen of aan te pakken? Zo ja, bent u bereid om die in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van mogelijke fraude rond vertrouwelijke gegevens in de postbezorging bestaat eruit dat de overheid en burgers voortdurend alert moeten zijn op de mogelijkheid dat als gevolg van fraude met postbezorging, gegevens ingezien kunnen worden door mensen voor wie die niet bestemd zijn. Zodra zich risico’s manifesteren rondom de postbezorging is het aan het postbedrijf daartoe maatregelen te nemen om haar verplichtingen jegens de betreffende overheidsorganisatie na te komen. Daarnaast dient de branche er onder meer in zijn aannamebeleid en gedurende de gehele verdere arbeidsrelatie op toe te zien dat het aan te trekken personeel integer, betrouwbaar en zorgvuldig is. Daarnaast zal de (uitbestedende) overheidsorganisatie zich ervan moeten vergewissen dat het postbedrijf adequate maatregelen in stand houdt. In voorkomende gevallen zal de betrokken overheidsorganisaties nadere maatregelen dienen te treffen. Daartoe staan de overheidsorganisaties verschillende maatregelen ter beschikking zoals andere vormen van postbezorging (aangetekend of per koerier), het maken van nieuwe (contractuele) afspraken tussen de overheidsinstantie en een postvervoerbedrijf en het nog meer gebruik maken van beveiligde elektronische postbezorging zoals de huidige berichtenbox van mijn.overheid.nl en in de nabije toekomst de mogelijkheden die het eID-stelsel zal bieden.