Het pleidooi van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om het hoofdrailnet op te splitsen |
|
Farshad Bashir |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het pleidooi dat een bestuurslid van de ACM bij Mobiliteitspoort een pleidooi heeft gehouden om een nader onderzoek te verrichten naar het opsplitsen van het hoofdrailnet?1 Kunt u de bewuste wetsartikelen noemen die het mogelijk maken dat ACM zich hier in het politieke debat mengt?
De heer Don heeft in Mobiliteitspoort met name benadrukt dat een eventuele splitsing van het hoofdrailnet een zorgvuldige objectieve analyse van voor- en nadelen vergt. Dit beschouw ik als ondersteuning van het beleid van het kabinet. Er is vorig jaar onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de impact van het vierde spoorpakket op de Nederlandse situatie. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er voor de reizigers negatieve effecten wat betreft de kwaliteit, betrouwbaarheid en efficiency kunnen zijn van het opknippen van het netwerk (vooral tijdens de transitiefase).2 Het kabinet heeft op basis van dat onderzoek zijn standpunt over het vierde spoorpakket bepaald en tracht in Europa medestanders te vinden tegen het verplicht opknippen en aanbesteden van het netwerk.
ACM is een zelfstandig bestuursorgaan in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Deze status heeft zij omdat Europese regelgeving vereist dat zij onafhankelijk van de politiek haar wettelijke taken kan uitvoeren. Met het oog daarop is de verantwoordelijkheid voor de wet- en regelgeving (de Minister van Economische Zaken of de Minister van Infrastructuur en Milieu) en de verantwoordelijkheid van het toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving (de ACM) gescheiden. Deze scheiding brengt mee dat de ACM zich in het openbaar kan en mag uitlaten over de uitvoering van haar wettelijke taken. Dat doet zij onder meer via haar jaarverslag en haar website, waarop zij haar besluiten en onderzoeken publiceert. Daarnaast kan zij dat doen in presentaties en lezingen op conferenties, seminars, workshops etc. De lezing van de heer Don bij Mobiliteitspoort kan in dat licht worden gezien.
Als het gaat om de mening van de ACM over onderwerpen die niet tot haar wettelijke toezichtstaken, maar tot de beleidsverantwoordelijkheid van een Minister behoren, is de ACM beperkt in haar vrijheid om zich te mengen in het publieke debat. Dat is de andere zijde van de scheiding tussen beleid en uitvoering. Dat betekent echter niet dat de ACM helemaal geen rol heeft bij de totstandkoming van beleid. Het beleid dient immers uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn door de ACM. Zij is zelf het best in staat om dat te beoordelen. Daartoe wordt de ACM door de beleidsverantwoordelijke ministeries betrokken bij de vormgeving van nieuw beleid. Bovendien wordt de ACM gevraagd om een uitvoeringstoets uit te brengen op voorstellen voor nieuw beleid. Dat is vastgelegd in artikel 6 van de Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers (Stcrt. 2013, 8155). In uitvoeringstoetsen gaat de ACM in op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de voorgestelde regelgeving, en op de gevolgen voor de ACM in termen van personeel, organisatie en financiën. Deze uitvoeringstoets wordt in beginsel openbaar op het moment dat het voorstel voor nieuw beleid openbaar wordt.
Recentelijk heeft het Ministerie van Economische Zaken afspraken gemaakt met de ACM over de wijze waarop de ACM zich publiekelijk kan uitspreken over beleidsvoornemens en lopende beleidstrajecten. Naast de uitvoeringstoetsen op specifieke voorstellen voor nieuw beleid, stelt de ACM eenmaal per jaar, rondom de publicatie van haar jaarverslag, een document op met haar visie op en wensen ten aanzien van het beleid. Dit document, het «Signaal», zal door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu, vergezeld van hun reactie op het Signaal, aan de Tweede Kamer worden gezonden. Momenteel wordt bezien of de werkwijze rondom het Signaal een plaats zou moeten krijgen in de onderlinge werkafspraken in het Relatiestatuut ACM en ministers 2013 (Stcrt 2013, 9237).
Deelt u de mening dat het bestuurslid van ACM zijn boekje te buiten gaat door politieke uitspraken te doen bij Mobiliteitspoort? Zo ja, bent u bereid de ACM hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. Het optreden van de heer Don past binnen de bevoegdheden die de ACM als zelfstandig bestuursorgaan heeft.
Deelt u de mening dat het opsplitsen van het hoofdrailnet vergaande gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van het spoorvervoer en dat de belangen van de treinreiziger hier niet mee worden gediend? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik deel die mening. Uit het eerder genoemde onafhankelijke onderzoek naar de impact van het 4e spoorpakket op de Nederlandse situatie, komt duidelijk naar voren dat er voor de reizigers negatieve effecten kunnen zijn van het opknippen van het netwerk (vooral tijdens de transitiefase).
Wiens belang moet de ACM volgens u dienen? Vindt u dergelijke uitspraken om buitenlandse staatsbedrijven meer ruimte te geven op het Nederlandse spoor daarbij passen?
De ACM ziet toe op de naleving van wetten en regels op het gebied van vervoer. Hierbij gaat het veelal om de betaalbaarheid, kwaliteit, en beschikbaarheid van bepaalde producten en diensten in het belang van de reiziger. De heer Don heeft in Mobiliteitspoort niet gepleit voor het geven van ruimte aan buitenlandse staatsbedrijven op het Nederlandse spoor. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, heeft hij benadrukt dat een eventuele splitsing van het hoofdrailnet een zorgvuldige objectieve analyse van voor- en nadelen vergt. Dit kan gezien worden als ondersteuning van het kabinetsbeleid. Vorig jaar is zo’n analyse immers uitgevoerd. Bij deze analyse stond het effect voor de reiziger voorop.
Kunnen in de toekomst nog meer van dit soort politieke uitspraken van de ACM verwacht worden? Zo ja, passen deze politieke stellingnames bij een toezichtorganisatie als ACM?
Zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 1 behoren politieke stellingnames tot de verantwoordelijkheid van de bewindspersonen, niet tot die van de ACM.
Het bericht ‘Eis Haagse politiek ontmoedigt vervroegd aflossen hypotheek’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Eis Haagse politiek ontmoedigt vervroegd aflossen hypotheek»?1 Wat vindt u van dit artikel en deelt u de conclusies in het artikel?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het artikel stelt dat de introductie van de Nederlandse ongewogen kapitaaleis – een leverage ratio van minimaal 4% voor systeemrelevante banken – er voor zorgt dat banken minder onderscheid zullen gaan maken tussen verschillende risico’s, waardoor renteverschillen tussen minder en meer risicovolle bankleningen kleiner kunnen worden. Dit zou voortvloeien uit het feit dat bij de risicogewogen kapitaaleisen de hoogte van de kapitaaleisen afhangt van de risico’s gerelateerd aan de onderliggende activa, terwijl de leverage ratio eis geen onderscheid maakt naar verschillen in onderliggende risico’s. Als voorbeeld wordt de mogelijkheid aangehaald dat banken geen renteverlagingen meer zouden bieden aan klanten wanneer deze vervroegd zouden aflossen op hun hypotheek, wat de prikkel tot vervroegd aflossen zou ontmoedigen.
Vooraleerst wil ik hier in herinnering roepen waarom ik een voorstander ben van een hogere leverage ratio. Ondanks de verbeterde kapitaalpositie van banken is de zogenaamde hefboom, de verhouding tussen de totale activiteiten van een bank en het eigen vermogen, nog steeds relatief hoog. Dit maakt banken kwetsbaar voor verliezen en (sterk) afhankelijk van de precieze risicoweging van de bezittingen van banken. Een hogere leverage ratio eis garandeert een hoger niveau van beschikbaar verliesabsorberend vermogen bij banken: het minimale ongewogen kapitaal dat banken beschikbaar moeten hebben wordt substantieel verhoogd. Dit vermindert de kans dat banken in problemen komen in het geval dat risico’s door banken te optimistisch worden ingeschat en draagt daarmee nadrukkelijk bij aan een stabieler bancair systeem. Gegeven deze voordelen is er daarom voor gekozen om in elk geval voor de systeemrelevante banken een hogere leverage ratio eis van 4% te stellen, in samenhang met de stijging van de risicogewogen kapitaaleisen.
De aanname bij de voornoemde stelling in het artikel is dat de leverage ratio voor de betreffende banken altijd zal uitstijgen boven het totaal van de risicogewogen kapitaaleisen, en dat dit bij banken vervolgens tot ongewenste gedragseffecten zal leiden. In de Kabinetsvisie Nederlandse bankensector is echter expliciet aangegeven dat het kabinet een hogere leverage ratio van minimaal 4% nastreeft in samenhang met de stijging van de risicogewogen kapitaaleisen. Op deze manier zorgt een leverage ratio van 4% er voor dat het risicogewogen kapitaaleisenraamwerk niet structureel buitenspel wordt gezet en de voordelen van zowel de ongewogen als de risicogewogen aanpak beide tot hun recht komen.
Ook het Britse Financial Policy Committee, dat op 31 oktober de vormgeving van de leverage ratio eis in het Verenigd Koninkrijk heeft gecommuniceerd, benadrukt deze complementariteit en samenhang tussen de risicogewogen en ongewogen kapitaaleisen.2 De stelling dat renteverschillen tussen relatief veilige en relatief risicovolle leningen per definitie veel kleiner worden door introductie van een leverage ratio van 4%, onderschrijf ik dus niet. Daarbij speelt ook een rol dat een bank ongeacht de verhouding tussen de risicogewogen en ongewogen kapitaaleisen, omwille van goed risicomanagement normaliter zal willen differentiëren tussen hypotheken met meer en hypotheken met minder risico.
Wat vindt u van het ongewenste effect dat vervroegd aflossen van de hypotheek minder aantrekkelijk wordt, gelet op de al hoge private schulden in Nederland?
Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is nadrukkelijk rekening gehouden met de samenhang tussen de ongewogen en risicogewogen kapitaaleisen, om eventuele negatieve effecten van een hogere leverage ratio eis te mitigeren. Ik verwacht dan ook niet dat banken als gevolg van de leverage ratio eis vervroegd aflossen minder aantrekkelijk gaan maken.
Het is daarnaast van belang te realiseren dat kapitaaleisen niet de enige factor zijn die invloed hebben op het aanbieden van rentekortingen door banken bij vervroegde aflossingen van hypotheken. Factoren als concurrentieverhoudingen en het belang van duurzame klantrelaties spelen hierbij ook een rol. Ook kan het voor banken makkelijker zijn om voor hypotheken met een lagere loan-to-value ratio – zoals hypotheken waarop meer is afgelost – financiering aan te trekken. Dit kan ook doorwerken in de prijs van hypotheken. Daarnaast spelen voor de hypotheeknemer, naast rentekortingen, ook andere factoren een rol bij de beslissing om al dan niet over te gaan tot (vervroegde) aflossingen. Gedacht kan worden aan het algehele economische klimaat en de rentestand, de situatie op de woningmarkt en (wijzigingen in) fiscale arrangementen.
In hoeverre vindt u het een gewenst effect dat er een hogere hypotheekrente blijft, ook al wordt er afgelost en is er minder risico, terwijl de hypotheekrente in Nederland al hoog is? In hoeverre deelt u de mening dat risico juist ingeprijsd moet worden en het verhogen van de leverage ratio daarop juist een nadelig effect heeft?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er bij het eenzijdig verhogen van de leverage ratio door Nederland rekening gehouden met dit effect?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effecten en gevolgen heeft het eenzijdig verhogen van de leverage ratio nog meer, onder andere ook op welke producten?
Bij de verhoging van de leverage ratio kan voor banken een prikkel ontstaan om verhoudingsgewijs meer te investeren in relatief risicovolle activa. De leverage ratio eis maakt immers geen onderscheid naar de risico’s gerelateerd aan de verschillende activaportefeuilles, terwijl tegelijkertijd de verwachte rendementen van relatief risicovolle activa hoger liggen dan bij minder risicovolle activa. Zoals reeds aangegeven, is bij de vormgeving van de leverage ratio eis echter expliciet rekening gehouden met het risico op en het voorkomen van mogelijke ongewenste gedragseffecten, doordat een adequate samenhang is behouden tussen de ongewogen en gewogen kapitaaleisen. Daarom verwacht ik geen substantiële ongewenste gedragseffecten bij de banken die aan de hogere leverage ratio eis moeten voldoen. Daarbij geldt dat de hogere leverage ratio wel zal bijdragen aan de financiële stabiliteit, omdat banken met veel activa met een gemiddeld laag risicoprofiel een sterkere buffer hebben voor het geval zich onverwachts een grote schok voordoet die deze activa raakt.
Pretium en het schriftelijkheidsvereiste |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de manier waarop het bedrijf Pretium (niet) omgaat met het schriftelijkheidsvereiste bij telefonische verkoop?1
Ja, ik ben op de hoogte van de betrokken berichtgeving.
Klopt het dat het schriftelijkheidsvereiste niet kan worden ingevuld met alleen een klik op een telefoontoets, zoals Pretium beweert?
Op grond van het recent inwerking getreden artikel 230v lid 6 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst die het gevolg is van een telefonisch gedaan aanbod alleen schriftelijk tot stand komen. Dit vereiste geldt voor overeenkomsten betreffende het geregeld afleveren van diensten en overeenkomsten betreffende de levering van water, gas, elektriciteit en stadsverwarming. Met de invoering van het schriftelijkheidsvereiste is beoogd consumenten te beschermen tegen het ongewild overgezet worden naar een nieuwe aanbieder. Bovengenoemde overeenkomsten zijn immers niet direct zichtbaar voor een consument, hetgeen ook genoemd is in de parlementaire behandeling als één van de problemen van telemarketing (Kamerstuk 33 520, nr. 3 op p. 52 en nr. 7 op p. 4–6).
In de parlementaire behandeling (o.a. Kamerstuk 33 520, nr. 3 en 7) is een aantal voorbeelden gegeven hoe aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan kan worden.
Zo is aangegeven dat aan dit voorschrift in de praktijk voldaan kan worden doordat de handelaar een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst in schriftelijke vorm opstelt en aan de consument toestuurt. De consument zal dit aanbod moeten aanvaarden om de uiteindelijke overeenkomst tot stand te brengen. Deze aanvaarding zal doorgaans blijken uit de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst. Voorts kan aan het schriftelijkheidsvereiste worden voldaan wanneer de overeenkomst op elektronische wijze wordt gesloten en de overeenkomst raadpleegbaar is, de authenticiteit van de overeenkomst in voldoende mate gewaarborgd is, het moment van totstandkoming met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld en de identiteit van de partijen voldoende kan worden vastgesteld. In de memorie van toelichting (Kamerstuk 33 520, nr. 3, p. 52) is het voorbeeld gegeven van het sturen van de overeenkomst per e-mail. De consument zal vervolgens per e-mail zijn instemming moeten geven, voordat aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan.
Of een loutere klik op een telefoontoets voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen is niet aan mij om te beoordelen. Dit is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – als toezichthouder op dit voorschrift – en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen. Het is mij niet bekend waarop Pretium haar eigen uitleg baseert.
Waarop baseert Pretium deze uitleg van art. 6:227a en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een klik op en telefoontoets niet voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te verzoeken het bovenstaande duidelijk op de website van ConsuWijzer te vermelden?
Ik heb van de ACM vernomen dat zij op de website van het informatieloket ConsuWijzer voorbeelden zal geven op welke wijze in ieder geval aan het schriftelijkheidsvereiste kan worden voldaan.
Bent u bereid om de ACM te verzoeken om te gaan handhaven op de juiste uitvoering van het schriftelijkheidsvereiste?
Ik heb de ACM op de hoogte gesteld van de betrokken berichtgeving. De ACM doet geen mededelingen over al dan niet lopende onderzoeken.
De toelating van eieren van Avangardco op de Europese interne markt |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Oekraïense eiergigant krijgt exporttoelating naar EU»?1
Ja.
Klopt het dat Avangardco toestemming heeft gekregen om verwerkte eierproducten op de Europese interne markt te brengen? Zo ja, welke instanties zijn betrokken geweest bij de besluitvorming en welke rol hadden zij?
Ja. Imperovo Food Ltd, een onderdeel van Avangardco, heeft toestemming om eieren en eiproducten naar de EU te exporteren.
De besluitvorming over toestemming van Oekraïense eierproducenten tot de Europese markt vindt plaats volgens de algemeen geldende procedure om te bepalen of een land en/of bedrijf toestemming krijgt om te exporteren naar de EU. Besluitvorming vindt plaats door de Europese Commissie met een belangrijke rol voor de «Food and Veterinary Office» (FVO). Nadat een land een aanvraag heeft ingediend en uitgebreide informatie heeft verstrekt over het toezichts- en controlesysteem op voedselveiligheid-, volksgezondheid- en diergezondheidaspecten, vindt een controle plaats door de FVO om te controleren of dit systeem op orde is.
Wanneer de FVO het toezichts- en controlesysteem goedkeurt moet de toezichtautoriteit van het betrokken land een lijst samenstellen van bedrijven die mogen exporteren naar de EU en deze lijst bij de FVO indienen.
Hoe beoordeelt u de toelating van de verwerkte eierproducten van Avangardco?
Over de precieze productieomstandigheden van Avangardco heb ik geen informatie. Aangezien er geen twijfel is over de rechtmatigheid van de toelating van producten van Avangardco tot de EU, is er mijns inziens geen reden voor nader onderzoek. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Kunt u bevestigen dat Avangardco leghennen houdt in legbatterijen en deze voorzieningen niet aan de Europese minimum normen voldoen? Zo nee, bent u voornemens dit nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens bij de volgende Landbouw- en Visserijraad of bij een andere geschikte gelegenheid de Europese Commissie op te roepen de ongelijke concurrentie door de toelating van Avangardco te stoppen? Zo ja, schat u in dat uw verzoek gehoor krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 17 oktober jl. heb ik in de Landbouw- en Visserijraad van 13 oktober jl. opgemerkt dat ik mij in algemene zin zorgen maak over het gelijke speelveld voor Europese landbouwers op het terrein van dierenwelzijn in het relatie tot bilaterale en multilaterale onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden. In het kader van de WTO moet er dan ook op worden ingezet om dierenwelzijn als zogeheten «non-trade concern» erkend te krijgen. Als voorbeeld heb ik de invoer van eieren en eiproducten uit de Oekraïne genoemd. In het vrijhandelsakkoord met Oekraïne is vastgelegd dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving op één lijn te brengen met die van de EU, onder andere ook op het terrein van dierenwelzijn. Deze afspraak is met de huidige eenzijdige toepassing van het akkoord door de EU echter nog niet formeel van kracht. Aangezien Oekraïne er nu formeel niet aan gebonden is om zich in te spannen om zijn dierenwelzijnswetgeving op één lijn te brengen met die van de EU, heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in het beheerscomité op mijn instructie tegen de heffingsvrije toelating van eieren uit Oekraïne gestemd.
Hierbij heeft Nederland toegelicht tegen heffingsvrije import te zijn van eieren en eiproducten uit Oekraïne die niet voldoen aan de EU-dierenwelzijnsnormen. Helaas was Nederland de enige met dit standpunt. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 13 oktober jl. heb ik de Europese Commissie opgeroepen om bij de Oekraïne aan te dringen op hervorming van de wet- en regelgeving ten aanzien. Waar nodig is de EU daarbij bereid Oekraïne te ondersteunen bij het verbeteren van dierenwelzijn, onder meer in de eiersector. Tegelijkertijd moeten we dit probleem ook in proportie zien. Jaarlijks mag er in totaal 3.000 ton eieren en 1.500 ton eiproducten uit Oekraïne heffingsvrij worden ingevoerd in de EU. De hoeveelheid eiproducten wordt in jaarlijkse stappen verhoogd naar uiteindelijk 3.000 ton in 2020. Dit zijn zeer bescheiden hoeveelheden in vergelijking met de 7.25 miljoen ton eieren die de EU jaarlijks produceert. Commissaris Çiolos gaf tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 13 oktober jl. ook aan dat bij de samenstelling van het quotum voor eieren en eiproducten uit de Oekraïne rekening is gehouden met het gelijke speelveld in de EU. Hij verwacht geen grote instroom in de EU.
Bent u van mening dat wanneer Avangardco in welke omvang dan ook leghennen houdt die niet op z’n minst in een verrijkte kooi leven zij geen toegang mogen hebben tot de Europese interne markt? Zo nee, hoe worden de Europese normen dan gehandhaafd? Zo ja, welke stappen gaat u verder zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of uw toezegging bij de viering van het 10-jarig bestaan van de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders om te komen tot een masterplan voor de legsector al inhoud heeft gegeven? Hoe staat dit proces er nu voor?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Lodders (VVD) van 9 september 2013 (Aanhangsel 2012–2013, 3191) is de slechte marktsituatie voor de legpluimveesector het gevolg van overaanbod door de hoge eierproductie in de Europese Unie en zal de markt zelf voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod moeten zorgen. Ik verwijs u ook naar de antwoorden op de Kamervragen van het lid Geurts van 3 oktober jl. (Aanhangsel 2014–2015, 174). Gelet hierop zie ik het niet als mijn rol om vanuit de overheid een masterplan op te stellen voor de legpluimveesector. Ik heb dit ook kenbaar gemaakt in mijn brief aan de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders van 13 januari 2014, waarvan ik een afschrift naar uw Kamer heb gestuurd (2014D00773 en 2014D00774). Wanneer de sector zelf met een plan komt ben ik uiteraard bereid om te bezien hoe ik uitvoering hiervan kan faciliteren en ondersteunen.
Het bericht ‘Nederland blijft achter met Europese subsidies’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland blijft achter met Europese subsidies»?1
Ja.
Is het waar dat van de 2.666 subsidie-aanvragen er 108 door Nederlandse midden- en kleinbedrijven (MKB's)zijn ingediend in de eerste aanvraagronde van het innovatie bevorderende Small and Medium-sized Enterprises (SME)-instrument en dat slechts vier van de 108 aanvragen (4%) zijn goedgekeurd?
De Europese Commissie geeft in het document «SME Instrument Phase 1: Results after cut-off» van 18 juni 2014 aan dat er 2.662 voorstellen zijn ontvangen. Vanuit Nederland zijn inderdaad 108 voorstellen ingediend waarvan 4 gehonoreerd.
Hoe beoordeelt u deze cijfers alsmede de opmerking van de schrijvers van het artikel dat dit een «wake-up call» voor Nederland zou moeten zijn?
Het SME-instrument is één van de instrumenten om het mkb bij Horizon 2020 te betrekken. Het instrument beoogt het mkb te stimuleren om tot introductie van innovatieve producten op de markt te komen die een doorbraak betekenen. Het instrument kent 3 fasen: fase 1 is de haalbaarheidsfase (subsidie € 50.000), fase 2 is de demonstratie- en marktintroductiefase (subsidie € 1 mln tot € 3 mln) en fase 3 de commercialisatiefase (risicofinanciering).
De score waar het artikel in FD over gaat betreft de eerst ronde van aanvragen van het mkb voor fase 1 waarin de mkb’er de technische en commerciële potentie van een «doorbraakinnovatie» op haalbaarheid moeten uitwerken.
In deze eerste ronde zijn er van de 108 Nederlandse voorstellen 4 gehonoreerd. Dit betekent een slagingspercentage van 3,7%. Het gemiddelde slagingspercentage van de gehele call lag op 5,8% (2.662 proposals en 155 gehonoreerd).
In deze eerste call ligt Nederland qua slagingskans weliswaar onder het Europese gemiddelde, maar het is nog te vroeg om hier conclusies aan te verbinden.
Het betreft immers de start van een nieuw instrument waarin, anders dan bij de R&D-projecten in het Zevende Kaderprogramma, de focus ligt op het ontwikkelen van innovatieve producten door een mkb’er die tot een doorbraak op de markt leiden. Daarbinnen betreft het een eerste call voor de haalbaarheidsstudie.
Het nieuwe SME-instrument richt zich op een nieuwe doelgroep, die zijn weg naar het instrument moet vinden. Met RVO.nl vindt overleg plaats op welke wijze de doelgroep het best benaderd en geholpen kan worden en hoe geleerd kan worden van de diverse strategieën van de verschillende lidstaten.
Ook met de Europese Commissie vindt hier overleg over plaats.
Welke van de zes redenen die in het document «SME Instruments Phase 1: Results after cut-off» worden genoemd om subsidieaanvragen af te wijzen, waaronder onvoldoende focus op business-kansen en onvoldoende overtuigende uitleg bij de beschrijving van het voorstel, werden over het algemeen gebruikt bij het weigeren van de subsidie-aanvragen van 104 Nederlandse MKB's? Werden er ook andere redenen aangevoerd dan de zes argumenten die in het bovenstaande document worden genoemd?
In de eerste algemene evaluatie noemt de Commissie 6 leerpunten om de kwaliteit van de voorstellen te verbeteren. Dit betreft echter geen selectiecriteria.
De subsidieaanvraag voor de projecten zijn beoordeeld op de selectiecriteria: «excellentie» (is het projectidee innovatief genoeg), «impact» (is er aandacht besteed aan de business-kansen) en «kwaliteit van de implementatie» (projectmanagement). De individuele evaluatierapporten bevatten slechts scores voor deze drie criteria en een totaalscore. Een project wordt afgewezen als het onvoldoende scoort op één van de criteria. Uit de evaluatieformulieren valt te herleiden dat 91 aanvragers om die reden zijn afgewezen. 17 van de aanvragers voldeden aan alle drie de selectiecriteria. 13 daarvan zijn in de ranking toch niet hoog genoeg geëindigd om gehonoreerd te worden.
Is er een verband tussen het matige succes van het Nederlandse MKB in de eerste aanvraagronde van het SME-instrument en de constatering in uw brief over het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (TK 21 501-31 nr. 343) dat het aandeel Nederlandse MKB en grote bedrijven die financiering wisten te verwerven lager was dan gemiddeld?
In het Zevende Kaderprogramma was Nederland met een retour van 7,4% (t.o.v. 5% budget bijdrage) koploper. In Nederland zijn vooral de technologische instituten en universiteiten succesvol geweest in deelname. De participatie van het Nederlandse mkb in KP7 bleef met 13% echter achter ten opzichte van het Europese gemiddelde (15%).
Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen of dit beeld hetzelfde is voor Horizon 2020.
Welke rol hebben de overheden van Spanje, Engeland en Italië gespeeld bij de succesvolle aanvragen van MKB'ers in deze landen, aangezien uit het document «SME Instruments Phase 1: Results after cut-off» blijkt dat deze landen beter scoren op het binnenhalen van financiële middelen bij deze regeling?
Er vindt overleg plaats met de Europese Commissie en met de verschillende lidstaten. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over nationale begeleiding aan de hand van de uitkomsten van deze eerste call.
Bent u bereid te onderzoeken hoe het Nederlandse MKB in de toekomst meer kan profiteren van het SME-instrument? Wilt u de Kamer hierover informeren?
Ja. Er wordt bekeken wat de juiste doelgroep is voor dit instrument en op welke wijze deze doelgroep het best benaderd en geholpen kan worden. Hierover vindt ook overleg plaats met de verschillende lidstaten en de Europese Commissie.
Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de verdere aanpak en de resultaten daarvan.
Het bericht 'Akzo Nobel overweegt Chloortransport' |
|
Duco Hoogland (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Akzo Nobel overweegt chloortransport»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de risico's zijn bij dit transport en wie de verantwoordelijkheid draagt in het geval er iets mocht misgaan?
Chloor is een zeer giftig gas, dat in vloeibare toestand wordt vervoerd. De kans dat er iets misgaat bij het transport is klein. Voor het vervoer van chloor gelden strenge voorschriften op basis van de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Voor het vervoer van chloor geldt naast het pakket van internationale voorschriften het zogenaamde chloorregime. Deze houden onder meer in dat met dezelfde trein geen andere gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd, een rangeerverbod en beperking van de rijsnelheid.
Primair is het bedrijfsleven zelf verantwoordelijk voor de veiligheid. De ILT houdt toezicht op het vervoer. Bij incidentele chloortransporten is er sprake van 100% controle wat inhoudt dat alle chloortransporten op de van toepassing zijnde regelgeving worden gecontroleerd.
Kunt u toelichten welke criteria precies gelden voor het toestaan van incidentele chloortransporten?
Incidentele transporten in opdracht van Akzo Nobel Nederland te Rotterdam worden uitgevoerd op basis van het «Convenant Akzo chloortransporten» dat is afgesloten in 2002. Het convenant staat Akzo Nobel Nederland toe incidenteel chloortransporten uit te voeren onder bijzondere omstandigheden tot een maximum van 10.000 ton per jaar. Op grond van het convenant moet schriftelijk verslag worden gedaan over de uitgevoerde transporten, onder opgave van reden, hoeveelheden en data.
Hoe kijkt u aan tegen de noodzaak van dit transport, afgewogen tegen de oorzaak van het chloortekort in de Botlek, namelijk een loonconflict tussen Akzo Nobel en haar werknemers?
Het in 2002 gesloten convenant stelt Akzo Nobel Nederland in staat om in bepaalde gevallen incidentele transporten uit te laten voeren om voorziene (bijvoorbeeld groot onderhoud), onvoorziene vermindering en uitval van lokale productie op te vangen. Deze bepaling is opgenomen om bestaande afnamecontracten te kunnen blijven honoreren en economische vervolgschade te voorkomen. Akzo Nobel Nederland heeft zich verplicht door middel van goede planning en afspraken met afnemers de transporten zoveel mogelijk te beperken. Staking op de locatie in Rotterdam kan leiden tot een zodanige (onvoorziene) uitval van productie dat een transport noodzakelijk is om de afnamecontracten te kunnen blijven honoreren. Het loonconflict en de hieruit voortvloeiende staking is een kwestie tussen werkgevers en werknemers waarbij het rijk geen partij is.
Online drugswinkels |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hoe online coffeeshops een miljoenenomzet draaien» en de reactie van het Openbaar Ministerie op dat bericht?1
Ja.
Acht de schatting in het genoemde bericht van de omvang van de verkoop van drugs van 30 miljoen euro via webwinkels correct? Zo nee, wat is dan wel de omvang van die verkoop?
Ik kan het realiteitsgehalte van de schattingen uit het bericht niet beoordelen. De precieze omvang van de (omzet uit de) verkoop van drugs op internet is namelijk niet bekend. Het gaat veelal om anonieme, besloten netwerken, die bovendien gebruik maken van versleutelingstechnieken waardoor het ook niet eenvoudig is om de omvang van de handel die zij bedrijven in kaart te brengen.
Acht u het mogelijk dat de omzet van de grootste webwinkels vier à vijf keer zo groot is als die van de succesvolste «echte» coffeeshops in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt een beeld schetsen van de aard, omvang, doelgroep van de verkoop van drugs via webwinkels vanuit Nederland, zowel qua leeftijd als geografische afzetmarkt?
De gegevens die beschikbaar zijn, zijn de volgende.
Wat betreft de Nederlandse markt geeft het DIMS (Drugs Informatie en Monitoring Systeem) van het Trimbos-instituut aan, dat van de (potentiële) gebruikers die een drugsmonster lieten testen in 2013 circa 1% aangaf hun drugs online gekocht te hebben. Het ging daarbij overigens om synthetische drugs, niet om cannabis.
In 2014 heeft het Trimbos-instituut aangegeven dat er sprake is van een stijging van de aanschaf van vooral synthetische drugs via internet. Desalniettemin zou de online verkoop van drugs aan Nederlandse gebruikers nog relatief klein zijn.
In het kader van het project ITOM (Illegal Trade on Online Marketplaces), dat is opgezet door het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie (OM), heeft TNO getracht enig zicht te geven op het gebruik en de gebruikers van het TOR-netwerk. Daaruit blijkt dat het TOR-netwerk voor het overgrote deel voor handel wordt gebruikt, waaronder handel in drugs. In het kader van dit project is tevens een inschatting gemaakt van het aantal gebruikers. In mei 2014 waren circa 16.000 unieke usernames op de website Silk Road 2 en circa 8.000 op Agora actief. Naast deze grote marktplaatsen zijn kleinere actief.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de verkoop van hard- en softdrugs zoveel mogelijk via gescheiden kanalen moet plaatsvinden waarbij de verkoop van harddrugs bestreden dient te worden en de verkoop van softdrugs zoveel mogelijk via gecontroleerde coffeeshops dient plaats te vinden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een van de belangrijkste grondvesten van het Nederlandse coffeeshopbeleid is de scheiding der markten. Harddrugs zijn dan ook ten strengste verboden in een coffeeshop. Dit is echter niet het enige criterium waar een coffeeshop aan moet voldoen. Onder meer verkoop aan minderjarigen en reclame zijn ook niet toegestaan. Handhaving van alle criteria waaraan een vergunde coffeeshop moet voldoen vindt in eerste instantie via bestuursrechtelijke weg plaats.
De in de media beschreven handelaren op internet vallen absoluut niet onder het geldende gedoogbeleid. Dit houdt dus ook in dat hier inderdaad een groter gevaar van uit gaat. Hier zal dan ook strafrechtelijk tegen worden opgetreden. Daarbij moet opgemerkt worden dat criminelen die illegale producten op internet aanbieden, doorgaans gebruik maken van geavanceerde anonimiseringstechnieken en encryptie van de communicatie. Bovendien is internet al snel grensoverschrijdend. Dat maakt het voor de opsporing arbeidsintensief en complex om deze criminelen aan te pakken. De politie en het OM maken gebruik van de mogelijkheden om drugshandel via internet aan te pakken zoals blijkt uit onder meer acties tegen Utopia en Silk Road, twee aanbieders van drugs op het internet.
Bovendien is er de afgelopen jaren bij de opsporingsdiensten stevig geïnvesteerd in de digitale opsporing. Het Team High Tech Crime van de Nationale Politie groeit dit jaar naar 119 voltijd medewerkers en ook de regionale eenheden van de politie investeren in digitale expertise. De komende jaren zal de capaciteit van de digitale expertise bij de Nationale Politie verder groeien. Dit is ook opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er zijn bovendien gespecialiseerde officieren van justitie voor cybercrime opgeleid.
Deelt u de mening van het succes c.q. de positieve kant van het Nederlandse gedoogbeleid vooral bestaat uit het gescheiden houden van de markten van hard- en softdrugs? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hieruit volgt dat webwinkels in beide soorten drugs krachtig bestreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat ondanks de arrestatie van enkele onlinehandelaren afgelopen jaar de grootste webwinkels al jaren buiten zicht van Justitie blijven? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Nee. Er wordt wel degelijk opgetreden tegen (grote) aanbieders van drugs via internet. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de hiervoor genoemde recente acties tegen Utopia (een online marktplaats) en twee aanbieders van drugs op de marktplaatsen Silk Road en Black Market Reloaded. Onlangs zijn voor drugshandel op internet via deze marktplaatsen straffen opgelegd variërend van een werkstraf van 240 uur en een jaar voorwaardelijke gevangenisstraf tot zes jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
Aangezien de communicatie ten behoeve van illegale handel vaak over landsgrenzen heen plaatsvindt, en de fysieke afhandeling ook, is internationale samenwerking essentieel. Daarom heeft het Openbaar Ministerie het initiatief genomen om de internationale samenwerking structureler vorm te geven middels het project ITOM (Illegal Trade on Online Marketplaces). In dit verband wordt internationale opsporing (met betrokkenheid van alle EU lidstaten en enkele daarbuiten) vorm gegeven en worden preventieve interventies geoperationaliseerd.
Is het waar dat de genoemde webwinkels alle regels waaraan coffeeshops zich wel aan moeten houden aan hun laars lappen, zoals het niet verkopen van harddrugs, het niet verkopen aan minderjarigen, het houden van een beperkte voorraad of betalen van belasting? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze webwinkels veel strafbaarder gedrag vertonen dan coffeeshops?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gevaar dat van deze webwinkels uitgaat veel groter is dan in het geval van coffeeshops? Zo ja, wat betekent dat voor de inspanningen ten aanzien van opsporing en vervolging van die webwinkels? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat als webwinkels van drugs niet gestuit worden, daarmee de discussies over het Nederlands gedoogbeleid, de achterdeurproblematiek, coffeeshops of het maximeren van het THC-gehalte snel achterhaald wordt door de realiteit van de grotere dreiging die van die webwinkels uitgaat? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de nadruk ten aanzien van opsporing en vervolging van drugsdelicten ten minste gedeeltelijk verschoven moet gaan worden van coffeeshops naar webwinkels? Hoe en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de tweede termijn van het Algemeen overleg over coffeeshopbeleid op 16 oktober 2014?
Ja.
De inzet van de politie bij het aanbieden van gestolen spullen op internet |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het schrijven van een ongelukkige burger die haar gestolen fiets op Marktplaats aangeboden ziet?1
Ja.
Vindt u het terecht dat deze burger de hulp van de politie inroept om een klaarblijkelijk teruggevonden fiets terug te halen? Zo ja, wat vindt u van de reactie van de politie die beweert dat de burger zelf actie moet ondernemen om de fiets terug te krijgen? Zo nee, waarom bent u van mening dat het terughalen van een gestolen goed door de burger zelf moet gebeuren zonder inmenging van de politie?
In de aangehaalde concrete situatie (zie vraag 1) heeft de aangeefster, na tracering van de verkoper, nogmaals contact opgenomen met de politie. De politie heeft hierop nader onderzoek ingesteld. Dit heeft geleid tot het aanhouden van een verdachte en het teruggeven van de gestolen fiets.
Het is van groot belang dat een slachtoffer van een misdrijf zich meldt bij de politie en aangifte doet van dat delict.
Dit type veelvoorkomende criminaliteit behoort tot het werkterrein van de lokale basisteams van de politie. Het lokale gezag stelt hiervoor op grond van een lokale afweging van de hiervoor genoemde aspecten het beleid vast. Er is geen algemene, landelijke beleidslijn op dit vlak.
Het is niet ongewoon dat de politie een beroep doet op burgers om zelf bij te dragen aan het terugvinden van vermiste of gestolen goederen. Daarbij is het van belang dat aan personen die aangifte doen een goede uitleg wordt gegeven over de werkwijze van de politie.
Deelt u de mening dat de politie in het geval een dief «op een presenteerblaadje» wordt aangeboden het tot zijn taak moet rekenen om de dief aan te houden vanwege de diefstal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het beleid bij politie en justitie als het gaat om het terughalen van getraceerde gestolen goederen in het algemeen en fietsen in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt onderhavige zaak zich tot hetgeen op de site van de politie staat over heling en dan met name de zinsnede: «Doe altijd aangifte. De politie kan u dan helpen uw gestolen spullen terug te krijgen. Bovendien krijgt de politie meer inzicht in welke helers er zijn en hoe zij werken»?2
Het is van belang, zowel voor het slachtoffer als voor de politie, dat van (een vermoeden van) een strafbaar feit aangifte wordt gedaan. Daarbij is het zoals ik hiervoor heb toegelicht belangrijk dat aan personen die aangifte doen duidelijk wordt uitgelegd welke acties de politie in dat concrete geval al dan niet onderneemt. De politie zal indien mogelijk, mede gezien de voornoemde afwegingen, er naar streven om gestolen goederen terug te krijgen bij de rechtmatige eigenaar. Over het terug krijgen van gestolen voorwerpen kan de politie echter geen garanties geven.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat het systeem van de Stichting Afvalfonds door u algemeen bindend is verklaard en dat het voorziet in een dekking van de jaarlijkse kosten van inzameling van verpakkingen en het voorkomen van zwerfafval en verduurzaming van verpakkingen, anders gezegd de afvalbeheersbijdrage die is verschuldigd ter dekking van de Afvalbeheersstructuur?1 2
Ja. Daarnaast zijn er meer dan de in de vraag genoemde doelen opgenomen in de algemeen verbindende verklaring (AVV). De AVV spreekt bijvoorbeeld ook over de overige activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de Raamovereenkomst en het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: Verpakkingenbesluit).
Klopt het dat met de afvalbeheersbijdrage de inzamelingskosten van volgend jaar – glas, hout, papier en karton, metaal, kunststof en andere materialen – alsmede enkele organisatorische kosten, aan de producenten en importeurs van dergelijke producenten worden doorbelast?
Nee, de afvalbeheersbijdragen, gebaseerd op de Afvalbeheersbijdrageovereenkomst (ABBO), worden in hetzelfde jaar geïnd door StAV bij de producenten en importeurs van verpakkingen. Daarnaast worden de bijdragen conform de AVV aangewend voor meer dan de in de vraag genoemde doelen (zie het antwoord op vraag 1).
Op grond van de AVV geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) uitvoering aan de relevante bepalingen uit het Verpakkingenbesluit, de Raamovereenkomst en de ABBO.
Daartoe int de StAV de afvalbeheersbijdrage bij producenten en importeurs, die in Nederland meer dan 50.000 kg verpakkingen per jaar op de markt brengen.
In de AVV zijn conform de «Regeling verzoek afvalbeheersbijdragen» en de hiervoor geldende Leidraad AVV de volgende uitgaven begroot:
Hiermee voorziet de AVV in de dekking van de jaarlijkse kosten.
Waaruit blijkt dat de Stichting Afvalfonds extra gelden zou mogen innen of opsparen, of dat de Stichting gelden van glas-, hout-, papier-, en drankenproducenten mag besteden aan problemen die bepaalde bedrijven ondervinden met het systeem van statiegeld op PET-flessen of deze mag gebruiken ter compensatie van mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl zouden ondervinden van de mogelijke afschaffing van het statiegeldsysteem?
Van het innen of opsparen van extra gelden is geen sprake. Er worden geen andere gelden geïnd of opgespaard dan voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde doeleinden.
Of gelden die opgebracht zijn door de ene materiaalstroom (mede) ingezet worden ten behoeve van de uitvoering van de Raamovereenkomst voor een andere materiaalstroom is een zaak van het bestuur van StAV. De AVV laat daarvoor ruimte. Het bestuur van het Afvalfonds Verpakkingen stelt de begroting vast en controleert uiteindelijk de eindafrekening. De jaarafrekening wordt voorzien van een controleverklaring afgegeven door een accountant.
Bent u bereid om de Stichting Afvalfonds mede te delen dat de Stichting – mede inachtgenomen de algemeen bindend verklaring – niet gerechtigd is om supermarktketens vanuit de betaalde afvalbeheersbijdragen miljoenen te betalen als tegemoetkoming of schadevergoeding in geval van de afschaffing van statiegeld op PET-flessen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik aangaf in mijn antwoord 2 van mijn brief van 26 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijk statiegeldsysteem. De besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamerstuk 28 694, nr. 117) aan Uw Kamer gestuurd. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
StAV is zelf verantwoordelijk voor het doel van haar bestedingen die moeten passen binnen de begrote uitgaven volgens de AVV.
In mijn antwoorden van 25 september jl. op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) heb ik aangegeven dat naar mijn mening dit soort transitiekosten geoorloofd kunnen zijn. De gelden komen uit contributie, opgebracht door het verpakkende bedrijfsleven.
Indien het antwoord op vraag 4 nee is, kunt u aangeven op basis van welk artikel van de algemeen bindend verklaarde Afvalbeheersbijdrage-overeenkomst de Stichting wel gerechtigd zou zijn om heffingen van 2012, 2013, 2014 of toekomstige heffingen niet te besteden aan de inzameling of recycling van materialen en het voorkomen van zwerfafval, maar deze te besteden aan de schade van supermarktketens?
Zoals toegelicht in mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 4 is geen sprake van een andere besteding dan waarvoor de afvalbeheersbijdragen zijn bedoeld.
Deelt u de mening dat statiegeldverpakkingen bijdragen aan minder zwerfafval?
Er zijn diverse instrumenten voor de aanpak van zwerfafval. Welk instrument gebruikt wordt, is onder andere afhankelijk van de situatie, het gewenste resultaat en de inspanningen die daarmee samenhangen. Het heffen van statiegeld op verpakkingen is één van die instrumenten.
Deelt u de mening dat afvalbeheersbijdragen door producenten en importeurs juist mede zijn/worden betaald ter voorkoming van zwerfafval (artikel 2.1 ABBO) en dat deze bijdragen dus niet mogen worden aangewend voor een systeem dat kan en zal leiden tot meer zwerfafval?
De bijdragen worden betaald om StAV in staat te stellen de verplichtingen van de producenten en importeurs van verpakkingen uit te voeren.
In grote lijnen bestaan die uit het inzamelen, sorteren, registreren van verpakkingsafval, het verduurzamen van verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval.
De raamovereenkomst is een integraal pakket van afspraken voor deze doelen. De uitvoering van het integrale pakket van de raamovereenkomst zal naar mijn mening leiden tot minder zwerfafval.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
Het mislukken van het zoveelste ICT-project bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ICT-project Be Informed is gestaakt? Waarom is de Tweede Kamer niet ingelicht?1
UWV heeft het project vroegtijdig afgebroken vanwege faillissement van de betrokken ICT-leverancier. Dat zo zijnde is er geen sprake van het mislukken van het project in de zin dat UWV niet gepresteerd heeft.
De financiële omvang en risicoprofiel van het project waren niet zodanig dat opname in het RijksICT-dashboard volgens de Rijksbrede normen vereist was. Vanzelfsprekend zal ik de nieuwe spelregels die na discussie uit het parlementair onderzoek naar grote ICT-projecten bij de overheid voortvloeien volgen.
Welk bedrag is door het UWV uitgegeven aan het project, uitgesplitst naar internen en externe partijen?
Be Informed was leverancier van enkele samenhangende standaard softwarepakketten (een zgn. softewaresuite) waarmee UWV stapsgewijs tot systeemvernieuwing wilde komen. Vóór de ingebruikname van de businessapplicatie voor de WW als eerste toepassing («WW met Suite») deed zich het faillissement voor.
Op dat moment waren de volgende betalingen gedaan.
In het najaar van 2012 is aan Be Informed is voor de aanschaf van de licentie om de suite UWV-breed te kunnen inzetten € 10,2 mln betaald. De licentie had dus niet alleen betrekking op de WW. Na het faillissement van Be Informed en het stopzetten van het (deel)project «WW met Suite» is UWV-brede inzet niet meer aan de orde.
Een eerste project in dit langere traject had betrekking op het gereed maken van de UWV-organisatie voor het gebruik van de softwaresuite. Dit was het project «Suite Startklaar». De kosten van dit project bedroegen € 1 mln.
In het kader van het reguliere onderhoud van de suite is in het eerste halfjaar van 2013 € 0,53 mln betaald en € 0,72 mln voor het recht op het gebruik van een aanvullend pakket.
De kosten van het deelproject «WW met Suite» bedroegen € 5,9 mln, waarvan € 2,4 mln aan externe partijen is betaald.
Wanneer zijn er door het UWV betalingen gedaan aan Be Informed en om welke bedragen ging het?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het UWV proberen het geld terug te halen bijvoorbeeld via de curator? Zo ja, acht u dit kansrijk? Zo nee, waarom niet?
UWV heeft een claim ingediend bij de curator ter zake van de geleden schade. Deze wordt gegeven de staat van de boedel echter niet kansrijk geacht. Verder heeft de curator aangegeven het punt van eventueel onbehoorlijk bestuur zelf in onderzoek te hebben, waardoor UWV van een eventuele actie met betrekking tot onbehoorlijke bestuur heeft afgezien.
Welke andere stappen gaat het UWV ondernemen richting Be Informed?
Zie antwoord vraag 4.
Is het UWV nagegaan in september 2012 hoe de financiële situatie van Be Informed was? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de Europese aanbesteding zijn eisen gesteld aan de financiële situatie van de aanbieders. Be Informed voldeed aan deze criteria.
Is het UWV voornemens het programma E-werken opnieuw aan te besteden? Zo ja, welke lessen trekt het UWV uit deze ervaring?
UWV heeft opnieuw de vraag onder ogen gezien hoe de ontwikkeling van het systeemlandschap van UWV verder moet worden gebracht. Daarbij is in de eerste plaats vastgesteld dat het belang van continuïteit en stabiliteit voorop dient te staan. Het voortbouwen op en hergebruik van bestaande systemen is daarom uitgangspunt. In de tweede plaats is vastgesteld dat zich sinds de start van het traject met Be Informed in 2012 verschillende ontwikkelingen op ICT-terrein hebben voorgedaan, zowel binnen als buiten UWV. De Rijksbrede ervaringen met het kunnen werken met suites, de beschikbare financiële kaders en ook voortschrijdende ambities op het vlak van de digitale overheid, zijn daar voorbeelden van. Het voorgaande betekent dat UWV op dit moment niet voornemens is een nieuwe aanbesteding te doen.
Waaruit bestond de zakelijke rechtvaardiging voor het project? Wat waren de oordelen van auditors over de voortgang van het project? Wilt u een feitenrelaas opstellen over het verloop van het project? Zo nee waarom niet?
Na een marktverkenning heeft UWV medio 2011 een Europese aanbesteding uitgeschreven voor de verwerving van een softwarepakket waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van standaardfunctionaliteiten en specifieke aanpassingen gerealiseerd kunnen worden zonder gedetailleerd programmeerwerk.
In augustus 2012 vond de gunning plaats aan Be Informed. Het vervolgtraject is in kleine stappen ingezet. Als eerste stap is het project «Suite Startklaar» gestart, waarmee de UWV-organisatie gereed werd gemaakt voor het gebruik van de software.
Na de succesvolle afronding van «Suite Startklaar» heeft UWV zich bezonnen op de volgende stap. Er volgde een keuzeproces voor de eerste praktijktoepassing met de software van Be Informed. Hiervoor werd een onderdeel van de WW gekozen. Deze afweging en de stand van het denken van dat moment is getoetst door PWC. Mede op basis van het oordeel van PWC heeft UWV geconcludeerd dat de business case valide was, zij het dat de beoogde besparing niet reeds per 2015 realiseerbaar was. UWV heeft de aanbevelingen van PWC opgevolgd en is vervolgens gestart met het project «WW met Suite».
Het faillissement van de leverancier Be Informed betekende een vroegtijdig einde aan dit project. Overigens zou, in de situatie dat zich het faillissement zich niet had voorgedaan en overeenkomstig de benadering om in kleine en beheersbare stappen te werken, UWV zich opnieuw de vraag hebben gesteld of en onder welke condities een volgende stap verantwoord zou zijn geweest.
De (deel)projecten «Suite Startklaar» en «WW met Suite» hebben er toe geleid dat er op een deel van het WW-domein een applicatie voor medewerkers is opgeleverd die in een testomgeving goed werkt. De fase van het testen voor productie, voorzien voor het einde van het eerste kwartaal 2014, is niet bereikt als gevolg van het faillissement. Daarmee was het ook niet meer mogelijk het oorspronkelijk beoogde doel van UWV-brede inzet van de softwaresuite te realiseren.
Onderstaand het chronologisch verloop van het project:
Het bericht ‘Forse kritiek van gemeenten en provincie op NAM’ over de uitvoering van het gaswinningsakkoord |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt de bewering dat slechts 2.000 tot 5.000 huizen per jaar worden verstevigd, terwijl 50.000 huizen verstevigd moeten worden?1 Klopt het dat het in dit tempo wel 27 jaar kan duren voordat alle woningen versterkt zijn? Bent u bereid om deze opgave veel sneller uit te laten voeren?
De aantallen van 2.000 tot 5.000 te versterken huizen per jaar waren een eerste inschatting van NAM aan het begin van dit jaar over het tempo van preventief versterken en de benodigde kennis en capaciteit. Op dit moment is het onduidelijk welke aantallen huizen in totaal versterkt moeten worden, omdat er nog geen goede inschatting van de te verwachte grondversnellingen gedaan kan worden en omdat tegelijkertijd door NAM een inschatting wordt gemaakt van de sterkte van de huizen. Dit vereist een voortdurende onderzoeksinspanning die jaarlijks zal leiden tot betere risicoschattingen.
NAM heeft aangegeven dat dit één van de hoofdopdrachten is van de nieuwe uitvoeringsorganisatie (Project Service Bureau). De inspanningen die geleverd worden zijn er niet primair op gericht om zoveel mogelijk huizen te verstevigen maar worden gericht op het beperken van het veiligheidsrisico door steeds de meest kwetsbare (groepen van) gebouwen te versterken. De veiligheid van de inwoners staat voorop.
Dit jaar heeft NAM 4.000 straatinspecties uitgevoerd. Naast het wegnemen van acute risico’s, dragen deze inspecties bij aan de kennis van de gebouwen in de regio. Dit jaar zal de veiligheid van honderden gebouwen vergroot worden door middel van bijvoorbeeld het stabiliseren van zwakke gebouwen, vervanging van gevaarlijke bouwelementen als schoorstenen en kleine inpandige ingrepen. Deze inspecties hebben onlangs ook constructiefouten aan het licht gebracht van de zogenaamde «Jarinowoningen». Er vindt op dit moment intensief overleg plaats met gemeenten welke maatregelen hier genomen moeten worden.
Daarnaast is NAM volgens opdracht bezig met het opschalen van de verstevigingscapaciteit: in 2015 zal het aantal straatinspecties worden opgevoerd tot 11.000 en zullen 1.500 tot 3.000 woningen versterkt worden. Dit betekent dat er een serie maatregelen ontworpen wordt ter voorbereiding van een grootschalige uitrol. Hierbij kan gedacht worden aan de ontwikkeling van een technisch handboek, de aankoop van testwoningen, het opzetten van een ontwerpcompetitie en de opleiding van plaatselijke arbeidskrachten. Ondanks het feit dat we nog niet weten om hoeveel huizen het draait is de verwachting wel dat een substantieel aantal huizen moet worden versterkt. Daarom heb ik NAM gevraagd om met een plan te komen om de het tempo van preventief verstevigen op te voeren. De mate van en capaciteit tot opschaling is dus essentieel en NAM heeft toegezegd hier harde afspraken over te maken met de uitvoeringsorganisatie. NAM dient jaarlijks een plan in te leveren waarin ze inzicht geven in de planning. Eerste oplevering van deze planning is voorzien in januari 2015.
Deelt u de mening dat in het gaswinningsakkoord een te laag bedrag is opgenomen voor de extra kosten van nieuwbouw van woningen en bent u bereid hierover opnieuw in gesprek te gaan met de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), zodat het bedrag op het vereiste niveau komt om een bouwstop te voorkomen en om meerkosten te vermijden van burgers, ondernemers en ontwikkelaars?
In het Bestuurlijk Akkoord (bijlage blg-281170 bij Kamerstuk 33 529, nr. 28) is een raming opgenomen van 500 mln euro voor bouwkundig versterken. Gezien de hiervoor genoemde onzekerheden is het nog niet bekend of de raming van 500 mln euro volstaat, maar het geeft voorlopig voldoende armslag. Daarnaast is 10 mln euro gereserveerd voor advies, stimulering van innovatieve bouwmethoden en directe meerkosten voor nieuwbouw. Dit bedrag wordt ingezet om een inschatting te kunnen maken van de precieze meerkosten en van de vraag of het mogelijk is om met betrekkelijk weinig meerkosten toch aardbevingbestendig te kunnen bouwen, bijvoorbeeld door het maken van alternatieve keuzes bij het ontwerp. Uit de pilot van de nieuwbouwregeling blijkt dat de betreffende eigenaren tevreden zijn over de geboden technische in financiële ondersteuning.
Vooralsnog volstaat het budget voor de nieuwbouwregeling, maar mocht blijken dat dit onvoldoende is dan zal ik verhoging met NAM bespreken.
Bent u op de hoogte van de brandbrief van bestuurders van provincie en gemeenten aan de NAM? Deelt u het standpunt dat de uitgangspunten van het gaswinningsakkoord niet of onvoldoende zijn meegenomen in de aanbestedingsprocedure voor de uitvoeringsorganisatie voor schadeafhandeling, zoals het uitgangspunt om de regio te betrekken bij de uitvoering?
Ja, ik ben op de hoogte van de brief.
Ik ken de zorgen van de lokale bestuurders of de uitgangspunten voldoende zijn meegenomen. Daarop ben ik zelf naar Groningen gegaan om dit met de Dialoogtafel te bespreken. Naar aanleiding van deze discussie zijn diverse informatiesessies gepland met leden van de Dialoogtafel waarbij een lijst met aandachtspunten is opgesteld, die door NAM zijn meegenomen in de selectieleidraad. NAM houdt de Dialoogtafel op de hoogte van de voortgang, zodat de Tafel betrokken blijft in het proces.
Op welke manier zet u zich in voor naleving van de uitgangspunten van het Bestuursakkoord, naar aanleiding van de brandbrief en op welke manier zet u zich in om de regio beter te betrekken bij de schadeafhandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de onvrede van verschillende deelnemers aan de dialoogtafel, die van mening zijn onvoldoende grip te hebben op de inhoudelijke uitvoering van het gaswinningsakkoord? Deelt u deze visie? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de inbreng en de invloed van de regio op de uitvoering van de maatregelen te vergroten?
Ja, ik ben op de hoogte van deze geluiden. Binnen de Dialoogtafel wordt bezien of het mogelijk is om partijen beter te ondersteunen. Voor een aantal besluiten uit het Bestuurlijk Akkoord ligt de eindverantwoordelijkheid bij de akkoordpartijen zelf (of bijvoorbeeld bij het Waterschap, als het gaat om versterking van de infrastructuur). Echter: binnen deze beperkingen heeft de Dialoogtafel voldoende mandaat om invloed uit te kunnen oefenen op besluitvorming en over de invulling van de te nemen maatregelen.
Deelt u de mening dat meer duidelijkheid noodzakelijk is over de gevolgen van het gaswinningsakkoord voor mensen op individueel niveau en welke mogelijkheden ziet u om in samenwerking met de NAM verbetering aan te brengen in de gefragmenteerde informatievoorziening?
Informatievoorziening richting alle verschillende partijen en geïnteresseerden is een voortdurend punt van aandacht. Er is al een aantal maatregelen genomen. Zo heeft NAM een Platform ingericht (www.namplatform.nl) waarop de laatste cijfers met betrekking tot de gaswinning, schadeafhandeling, veel gestelde vragen etc. worden geplaatst.
Daarnaast zal NAM een internetapplicatie uitrollen waarbij mensen individueel kunnen inloggen en bijvoorbeeld de status van hun schadeafhandeling kunnen zien. Ook worden er informatieavonden gehouden in het Regionale Informatiecentrum Gaswinning in het gemeentehuis van Loppersum en is er een onafhankelijke raadsman benoemd waar alle klachten samenkomen (www.onafhankelijkeraadsman.nl).
Het bericht “Duurzaam betekent niets meer” |
|
Albert de Vries (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Duurzaam betekent niets meer»?1
Ja.
Bent u het eens met de constatering in het artikel dat bouwers hun neus ophalen voor milieuregels?
Ik deel de constatering in het artikel dat bouwers hun neus ophalen voor milieuregels niet. Ons is gebleken dat de markt juist de aanpak die in samenspraak met de sector is opgezet, ondersteunt. De Green Deal Biobased Bouwen en de Green Deal Groen Bouwen die voor dat soort producten milieuverklaringen aanleveren voor opname in de Nationale Milieudatabase is een recent voorbeeld hiervan. Verder heeft de Koninklijke Metaalunie mede namens een aantal andere organisaties, op 12 februari 2014 over dit onderwerp een brief gestuurd aan de Algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst. In die brief laat het bedrijfsleven weten te pleiten voor voortzetting van de in Nederland gekozen weg om op eenduidige en gecontroleerde wijze de milieuprestaties van bouwproducten en (gebouwgebonden)installaties te kunnen bepalen ten behoeve van de berekening van de milieuprestaties van gebouwen en GWW-werken.
Klopt de conclusie uit het artikel dat ondernemers met nieuwe innovatieve technieken in de huidige situatie moeilijk aan de bak komen? Zo ja, wat gaat u er aan doen om hun kansen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Van belang is dat er een gelijk speelveld is bij het op de markt komen van alle bouwproducten. Dat geldt ook voor nieuwe en vernieuwende bouwmaterialen. De huidige systematiek waarbij de markt zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van milieudata biedt mijns inziens juist kansen voor innovatieve technieken en producten. Dit schept kansen voor ondernemers met duurzame en innovatieve producten die zich zo op eenduidige wijze kunnen onderscheiden. Prestatieverklaringen bij bouwproducten op basis van algemeen geldende bepalingsmethoden spelen daarin een voorname rol. Afnemers van producten kunnen dan aan de hand van die verklaringen gewogen keuzes maken. Met het oog op duurzaam bouwen initieert en stimuleert de rijksoverheid vele initiatieven om de verduurzaming in de bouw en daarmee de afzet van duurzame bouwproducten gestalte te geven. Denk aan het Energieakkoord en een aantal Green Deals, zoals Verduurzaming Betonketen, Duurzaam GWW, Biobased Bouwen en Milieuprestatieberekeningen van Gebouwen, die met de bouwsector zijn gesloten. Binnen de Green Deals wordt tevens aandacht gegeven om eventuele blokkades in regelgeving die de initiatieven belemmeren, te beslechten
Betekenen de uitkomsten van dit onderzoek het failliet van de Nationale Milieudatabase? Zo nee, kunt u de toegevoegde waarde dan toelichten?
De Nationale Milieudatabase is door en voor de markt opgezet om op een uniforme wijze opgestelde milieuverklaringen van bouwproducten voor algemeen gebruik te centraliseren. Naast het gebruik in private instrumenten is ook in een aantal rijksregelingen het gebruik van die database aangewezen. De waarde van deze landelijke database is dat een ieder gelijke en gevalideerde milieuinformatie van bouwproducten gebruikt waardoor greenwashing zo veel als mogelijk wordt voorkomen. Hoewel de totstandkoming van de Nationale Milieudatabase met de nodige hick-ups gepaard is gegaan, geeft de sector aan te hechten aan het voortbestaan van de Nationale Milieudatabase.
Ziet u mogelijkheden om de Nationale Milieudatabase uit te breiden naar veel meer soorten bouwmateriaal zodat ook van minder vaak toegepaste bouwmaterialen en nieuwe innovatieve bouwmaterialen, de milieuprestatie inzichtelijk wordt?
De industrie kan de Nationale Milieudatabase voeden met gedeclareerde milieuverklaringen van allerlei bouwproducten. De Stichting Bouwkwaliteit (SBK) heeft daartoe een openbaar toetsingsprotocol opgesteld. De omvang van de database is dus niet beperkend in de productsoorten die opgenomen kunnen worden. Het is aan de industrie de milieuverklaringen aan te leveren. Het toepassen van nieuwe of innovatieve bouwmaterialen in het ontwerp van een gebouw kan worden geoptimaliseerd met behulp van de instrumenten voor het eenvoudig uitvoeren van milieuprestatieberekeningen.
Kunt u garanderen dat materialen die duurzaam worden genoemd ook echt duurzaam zijn? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is vooral van groot belang dat de duurzaamheid- of milieuprestatie van materialen en producten op een uniforme wijze wordt vastgesteld om voorts op basis van die gelijkwaardige productinformatie een keuze te kunnen maken. De kwaliteitsborging van de bepalingsmethode en milieudata is in handen van SBK. Zie voor de mate van duurzaamheid verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u toelichten wat in dit kader onder duurzaam en niet-duurzaam wordt verstaan?
Binnen het milieukader en gerelateerd aan bouwproducten wordt onder duurzaamheid het verminderen van de milieudruk en het beschermen van de gezondheid verstaan gedurende de gehele levenscyclus. Beperking van het energiegebruik, het voorkomen van emissies (incl. CO2), het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen (i.c. toepassing van recycling en hergebruik), maar ook bescherming van de biodiversiteit bij grondstofwinning zijn elementen, waarop bouwmaterialen beoordeeld moeten worden om zicht te krijgen op het duurzaamheidgehalte. Eerder genoemde bepalingsmethoden en gevalideerde milieuinformatie van bouwproducten zijn onmisbaar voor die beoordeling. Bouwproducten die in vergelijking met andere producten een hogere milieudruk hebben of een negatieve impact hebben op de gezondheid zijn minder of niet-duurzaam.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er allerlei keurmerken bestaan waardoor er veel onduidelijkheid ontstaat? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Keurmerken zijn private instrumenten die bedoeld zijn om consumenten en bedrijven te helpen bij het maken van keuzes voor duurzame producten. De overheid vindt het belangrijk dat de consument en het bedrijfsleven met deze keurmerken objectief worden geïnformeerd over zaken als energie- en grondstoffengebruik, klimaat- en milieubelasting. De websites van ConsuWijzer, MilieuCentraal, Infomil bieden een service op dat gebied. De overheid vindt het belangrijk te werken aan het vergroten van de effectiviteit van keurmerken, waarbij het streven naar transparantie centraal staat.
Daarnaast wordt onderzocht hoe consumenten keurmerken in de bouw daadwerkelijk gebruiken en of zij daarbij belemmeringen ervaren. De uitkomsten hiervan zal worden gebruikt om in samenwerking met keurmerkorganisaties, consumentenorganisaties en de retail te komen tot transparantere en daarmee effectievere keurmerken. Over de resultaten wordt de Tweede Kamer nader ingelicht.
De voorgenomen fusie van ANP en Novum |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Persbureau ANP neemt concurrent over»?1
Ja.
Bent u van mening dat deze overname het gevaar van een marktverstorende werking in zich heeft, in de vorm van monopoliewerking als gevolg van de geringe hoeveelheid onafhankelijke persbureau’s?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven in individuele zaken. In het algemeen is het mogelijk dat een fusie of overname op een bepaalde markt een marktverstorende werking heeft. Of dat daadwerkelijk het geval zal zijn, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. De fusie tussen het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) en Novum Nieuws is volgens de directeur van het ANP, de heer Van Nispen, noodzakelijk om het voortbestaan van Novum Nieuws te garanderen. Volgens hem zal Novum Nieuws vanaf 1 januari 2015 als «onafhankelijke entiteit» verder gaan, in nauwe samenwerking met het ANP. Die samenwerking moet de komende maanden verder worden uitgewerkt. Het is de bedoeling van de fuserende partijen dat het twee losse bedrijven blijven met een eigen redactie, directie en verkoopapparaat.
Herinnert u zich de uitspraak van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in 2011 inzake het voornemen van uitgever Wegener om BN/De Stem en PZC samen te voegen?2 Hoe beziet u in het licht van die uitspraak de overname van Novum door het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP)?
Die uitspraak is mij bekend. Het betrof een uitspraak in het kader van het concentratietoezicht van de voorganger van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Op grond van de Mededingingswet dienen de betrokken ondernemingen een voorgenomen fusie of overname te melden bij de ACM als hun omzet in het voorgaande kalenderjaar bepaalde drempels overschreed: hun gezamenlijke omzet dient meer dan € 150 miljoen te hebben bedragen en ten minste twee van de betrokken ondernemingen dienen een omzet van meer dan € 30 miljoen te hebben behaald. Deze wettelijke omzetdrempels zorgen ervoor dat het concentratietoezicht van de ACM zich alleen uitstrekt tot fusies en overnames van substantiële omvang.
De voorgenomen overname van Novum Nieuws door het ANP is volgens de ACM niet gemeld. Deze behoeft naar alle waarschijnlijkheid ook niet te worden gemeld, aangezien de betrokken omzet de meldingsdrempels niet overschrijdt. Van een onderzoek door de ACM in het kader van het concentratietoezicht kan in dat geval geen sprake zijn. Dat betekent echter niet dat een eventuele marktverstorende werking die door de overname zou ontstaan, niet aangepakt zou kunnen worden door de ACM. De ACM kan op grond van de Mededingingswet optreden tegen kartelvorming of misbruik van een economische machtspositie. Als de ACM een overtreding vaststelt, kan zij bijvoorbeeld een boete opleggen, een toezeggingsbesluit nemen of een bindende aanwijzing geven.
Gaat u de ACM verzoeken onderzoek te laten doen naar de voorgenomen overname van Novum door het ANP? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het opvolgen van een rechterlijke uitspraak inzake een klokkenluider |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wilt u zich een mening vormen over bijgevoegde zaak?1
Deze kwestie gaat terug op een per 1 augustus 1996 geëindigd ambtelijk dienstverband. Betrokkene heeft destijds, nadat met hem een regeling was getroffen, zelf ontslag genomen. Betrokkene verwijt de Staat onrechtmatig handelen en heeft ter zake geprocedeerd bij de burgerlijke rechter. Deze oordeelde in 2005 dat sprake is geweest van aantasting van betrokkene in eer en goede naam. De Staat heeft hoger beroep tegen die uitspraak aangetekend. Betrokkene heeft echter in dit hoger beroep bij de burgerlijke rechter niet verder geprocedeerd zodat de zaak bij het gerechtshof van de rol is afgevoerd. Hij heeft vervolgens in 2011 de Staat aansprakelijk gesteld op een andere grond dan die waarover de rechtbank al had geoordeeld en in 2013 de Staat aangeschreven om tot overleg te komen. Hij claimt opnieuw schadevergoeding. Het gevraagde overleg is gestart doch heeft nog niet tot een oplossing geleid. Inmiddels verzocht betrokkene een voorschot en toen dat niet werd verleend is hij een bestuursrechtelijke procedure getart. Er loopt thans een bezwaarprocedure tegen de weigering een voorschot te verlenen. Voorts heeft betrokkene te kennen gegeven een kort geding bij de burgerlijke rechter te overwegen, eveneens om een voorschot te verkrijgen. Hangende de bezwaarprocedure is het lopende overleg even opgeschort.
Met het traject van overleg is een poging gedaan tot een (snellere) oplossing te komen. Indien betrokkene na de bezwaarfase in beroep zal gaan zullen de daarvoor geldende termijnen beslissend zijn voor de voortgang. Indien betrokkene verder overleg wil, kan dat snel worden hervat.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de afhandeling van de rechterlijke uitspraak van 2005 wordt versneld en deze zaak spoedig wordt opgelost?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zorgdragen voor het overhandigen van de stukken conform de WOB-uitspraak van de rechtbank van Breda d.d. 2 mei 2007?
Met een beslissing op bezwaarschrift van 13 oktober 2008 is reeds gevolg gegeven aan de genoemde uitspraak van de Rechtbank Breda van 2 mei 2007. Daarbij zijn – in lijn met de uitspraak – ook de stukken verstrekt. Eind juni 2013 heeft betrokkene richting mijn ministerie aangegeven dat de stukken hem nooit hebben bereikt. Begin augustus 2013 zijn de nog binnen het ministerie aanwezige stukken – om betrokkene ter wille te zijn – nogmaals toegezonden.
In september 2014 is betrokkene op de hoogte gesteld van het feit dat mijn ministerie bereid is om hem volledige inzage te geven in het originele dossier, hetgeen verder gaat dan waartoe de uitspraak van de Rechtbank Breda strekt.
Het bericht ‘Politie omzeilt regels met miljoenenorders: Dure apparatuur op dubieuze wijze besteld' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht: «Politie omzeilt regels met miljoenenorders: Dure apparatuur op dubieuze wijze besteld»?1
Daar heb ik kennis van genomen.
Is het waar dat 10.000 walkietalkies en achthonderd mobilofoons in gebruik bij de politie zo versleten waren dat er acuut gevaar dreigde voor agenten? Zo ja, acht u in een dergelijke situatie een aanbestedingsprocedure conform de geldende regels te zeer tijdrovend?
Door een samenloop van omstandigheden is een nieuwe landelijke aanbesteding voor randapparatuur C2000 te laat op gang gekomen. Naar aanleiding van meldingen in het najaar van 2013 dat in een aantal eenheden knelpunten dreigden te ontstaan in het gebruik van C2000 randapparatuur is door de korpsleiding een inventarisatie uitgevoerd om de genoemde knelpunten en mogelijke oplossingen hiervoor in kaart te brengen. Uit die inventarisatie bleek dat een aantal portofoons en mobilofoons aan reguliere vervanging toe was, aangezien het einde van de financiële of technische levensduur was bereikt. Daarnaast is vastgesteld dat in een aantal eenheden met verouderde C2000 randapparatuur (ouder dan 8 jaar) werd gewerkt. Dit vormde een risico voor de veiligheid van medewerkers en continuïteit van de operatiën.
Er was dus een acute noodzaak om die eenheden van portofoons te voorzien terwijl dat niet meer onder de oude contracten kon. Om die reden is vooruitlopend op een nieuwe aanbesteding tot een aanschaf van 10.000 portofoons en 800 mobilofoons over gegaan. Dit kon door de tijdsdruk niet binnen de reguliere aanbestedingsregels. Bij de uitvoering van dit besluit heeft de politie zoveel mogelijk zorgvuldigheid betracht door meerdere aanbieders in de gelegenheid te stellen te offreren. Uiteindelijk zijn vier leveranciers overgebleven die drie verschillende merken portofoons leveren.
De aanbesteding voor de toekomstige verwerving van C2000 randapparatuur is inmiddels gepubliceerd.
De problematiek bij de brandweer in 2011 was een andere dan die waarmee de politie eind 2013 werd geconfronteerd.
Was u op de hoogte van de bedoelde orders voor communicatieapparatuur?
Ik ben op de hoogte gebracht van het feit dat uit operationele noodzaak de randapparatuur buiten de reguliere aanbestedingsregels moest worden aangeschaft. Daarbij ben ik tevens op hoofdlijnen geïnformeerd over de wijze waarop de politie hier uitvoering aan zou geven.
Het beeld dat de korpsleiding mij een onjuiste voorstelling van zaken geeft gegeven deel ik gezien het bovenstaande niet.
Was u op de hoogte van de procedure die is gevolgd bij de bedoelde orders voor communicatieapparatuur?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de gesignaleerde problemen met walkietalkies en mobilofoons dezelfde zijn die al in 2011 bij de brandweer werden geconstateerd? Zo ja, was de nationale politie op de hoogte van deze problemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan naar uw mening het beeld zijn ontstaan dat de korpsleiding van de nationale politie aan u een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat uit de evaluatie blijkt dat het inkopen van alle voertuigen en het ombouwen ervan door de firma Pon concurrenten niet lijkt te hebben geschaad? Zo ja, hoe wordt dat beoordeeld?
De politie heeft het LAPV-contract op mijn verzoek geëvalueerd. Op deze evaluatie heb ik door de Auditdienst Rijk een audit laten uitvoeren.
In de evaluatie van het LAPV-contract 2010 is ten aanzien van de economische effecten de volgende passage opgenomen: «Voor bedrijven die in het verleden voertuigen leverden kunnen we naar aanleiding van de marktverkenning concluderen dat hun bestaansrecht niet in gevaar komt, omdat de voertuigen niet exclusief ontworpen zijn voor de politie en vanwege het Europees gezien relatief geringe inkoopvolume bij de politie. Dit geldt ook voor motoren. Voor de bedrijven die op- en inbouwwerkzaamheden uitvoerden en/of in dat kader onderdelen leverden, is de vraag moeilijker te beantwoorden. Vanuit de marktverkenning blijkt wel dat voor bedrijven die zich beperken tot de Nederlandse markt dat er naast de politie nog een aanzienlijk aantal alternatieve klanten zijn. Websites geven blijk van een breder assortiment dan alleen de onderdelen die bestemd zijn voor de politie. Op basis hiervan lijkt de conclusie op zijn plaats dat het bestaansrecht ook voor deze bedrijven niet in gevaar komt. Er lijkt geen aanleiding te bestaan om te denken dat in de toekomst geen of onvoldoende concurrerende aanbieders zullen zijn.»
De Auditdienst heeft bij deze conclusie geen opmerkingen geplaatst.
Welke contracten voor aanschaf van materieel ten behoeve van de nationale politie lopen op korte termijn af?
De politie stelt jaarlijks een aanbestedingskalender op waarin alle Europese aanbestedingen die dat jaar worden uitgevoerd zijn opgenomen. Dit betreft aanbestedingen voor nieuwe producten of diensten en aanbestedingen als gevolg van aflopende contracten. De kalender wordt na brede consultatie binnen de organisatie opgesteld en door de korpsleiding vastgesteld. In 2014 wordt een 70-tal aanbestedingen die boven de Europese aanbestedingsgrens liggen uitgevoerd. Indien uw Kamer dat wenst zal ik u hierover uitgebreider informeren.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de aanschaf van materieel geschiedt conform de daarvoor geldende regels, gelet op uw verantwoordelijkheid voor het beheer van de nationale politie?
Door de vorming van de Nationale politie is de politie één van de grootste aanbestedende diensten van Nederland geworden. De inkoop van de politie wordt nu landelijk georganiseerd en veel producten worden landelijk ingekocht. Dat maakt de positie van kleinere leveranciers extra kwetsbaar. Naleving van aanbestedingsregels is dan extra van belang.
Ik ben mij terdege bewust van kwetsbaarheden in de inkoop van de politie. Bij diverse contracten is in het verleden niet rechtmatig ingekocht. Ik betreur dit. Ik heb uw Kamer hierover ook geïnformeerd via het jaarverslag nationale politie. Alle niet rechtmatige contracten zijn geïnventariseerd en worden zo spoedig mogelijk opnieuw aanbesteed.
Voor het overige wijs ik u op mijn brief van 19 september 2014, met als onderwerp Aanbesteding Politievoertuigen.
Afspraken tussen supermarkten over het weren van effectieve controlesystemen handhaving alcoholleeftijd |
|
Joël Voordewind (CU), Hanke Bruins Slot (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Argos over afspraken tussen supermarkten over het weren van effectieve controlesystemen voor de handhaving van de leeftijdsgrens voor alcoholverkoop?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het rapport HBSC 2013, Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland, waarin onder andere onderzoek is gedaan naar alcoholgebruik onder jongeren?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat supermarkten afspreken controlesystemen te weren, die mogelijk zouden kunnen bijdragen aan een effectieve handhaving van de op supermarkten rustende wettelijke plicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben, zoals eerder aangegeven, een voorstander van methoden en systemen die bijdragen aan hogere naleving door verstrekkers. Het is echter uiteindelijk aan de supermarkten zelf om te bepalen welke aanpak ze willen hanteren en hierbij spelen naast effectiviteit ook andere factoren een rol.
Klopt het dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de voorlopige conclusie heeft getrokken dat supermarkten als Albert Heijn en Jumbo onderling hebben afgesproken een systeem dat bewezen effectief op leeftijd controleert buiten de deur te houden? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, wat was dan wel de voorlopige conclusie van de ACM?
De ACM heeft mij geïnformeerd dat de signalen over mogelijk verboden afspraken voor hen aanleiding zijn geweest om in gesprek te gaan met het CBL. Op 6 oktober jl. heeft het CBL haar standpunt over leeftijdscontrolesystemen via een persbericht nader toegelicht. De ACM heeft het dossier echter nog niet gesloten. Over een eventuele afrondingsdatum is mij niets bekend.
Klopt het dat supermarkten vasthouden aan hun eigen leeftijdscontroles bij de verkoop van alcohol en tabak, terwijl daarvan gebleken is dat die onvoldoende effectief zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De norm is geen alcohol onder de 18 en het bestendigen van deze norm is in eerste instantie uiteraard van belang voor ouders en jongeren. Verstrekkers hebben hierbij echter ook een belangrijke rol, namelijk de wettelijke plicht geen alcohol te verstrekken aan minderjarigen. Ik ben daarbij terughoudend in het afdwingen van systemen en methodes die hiertoe moeten leiden. Het is aan de branche en de markt om ondernemend te zijn en te zorgen voor hogere nalevingcijfers. Ik heb om de markt hierin van dienst te zijn, verkennend onderzoek laten doen naar leeftijdsverfificatiehulpmiddelen en -systemen. Daartoe heb ik vlak voor de zomer enkele rapporten aan uw Kamer gestuurd. Bovendien blijf ik de naleving door verstrekkers monitoren. Indien supermarkten zich niet aan de wet houden en toch alcohol verstrekken aan minderjarigen is het aan de gemeenten om hierop te handhaven.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de ACM naar mogelijke strijdigheid met de Mededingingswet van afspraken tussen supermarkten over het weren van bepaalde controlesystemen volledig is afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u c.q. uw ministerie op de hoogte was van afspraken tussen supermarkten over het in de uitzending genoemde controlesysteem? Zo ja, sinds wanneer was u daarvan op de hoogte? Wat heeft u sindsdien ondernomen om een einde te maken aan deze situatie?
In de afgelopen twee jaar heeft de directeur van Ageviewer via e-mail en gesprekken aangegeven «hindermacht» en «weerstand» vanuit de supermarktbranche te ervaren ten aanzien van de implementatie van zijn systeem. Sinds het begin van dit jaar wordt van zijn kant en van de kant van een andere bij dit systeem betrokkene, aangegeven dat er sprake zou zijn van verboden afspraken. Vanuit het ministerie is naar aanleiding hiervan contact gezocht met de ACM, waarbij door de ACM destijds is aangegeven dat zij de ontwikkelingen met interesse volgden. Het ministerie is niet bekend met ongeoorloofde afspraken tussen supermarkten.
Welke afspraken zijn sinds 2000 met de branche gemaakt over verbetering van de naleving van de alcoholleeftijd, en hoe zijn die nagekomen?
Er heeft sinds 2000 geregeld contact plaatsgevonden met de branche en hierbij is gesproken over de naleving van de alcoholleeftijd, bijvoorbeeld in het Directeuren Overleg Alcohol (DOA). Hier is met supermarkten afgesproken dat ze zich inzetten voor de naleving van de leeftijdsgrenzen. Hieruit volgde o.a. dat de branche zelf drie keer per jaar, ten behoeve van hun eigen benchmark, nalevingsonderzoeken uitvoert. Tot 2014 hebben zowel producenten als de verstrekkers gebruik gemaakt van het logo geen 16 geen druppel. Bij de start van de NIX18 campagne is de uiting geüniformeerd. Het NIX logo is bij de supermarktschappen en de kassa’s zichtbaar. Good practices die leiden tot hogere naleving worden door de branche actief uitgewisseld.
De nalevingcijfers vertonen de laatste jaren vooruitgang maar u weet dat ik over de laatste gemiddelde nalevingcijfers nog niet tevreden ben.
Hoe is de recente pilot van het Directeuren Overleg Alcohol «verbetering naleving leeftijdsgrenzen Drank- en Horecawet» verlopen? Heeft deze pilot een betere naleving opgeleverd? Bent u bereid gegevens over deze pilot met de Kamer te delen?
De pilot heeft niet geleid tot betere naleving en de resultaten waren teleurstellend. Ik zal uw verzoek tot toezending van de definitieve rapportage neerleggen bij de partijen in het DOA en kom hier op terug.
Op welke wijze wilt u supermarkten bewegen om gebruik te maken van bestaande of nieuwe sluitende systemen om de alcoholleeftijd te handhaven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de handhaving van de alcoholleeftijd blijft steken rond de 50%?
Een gemiddelde naleving van 50% door verstrekkers is mijn inziens onvoldoende, dit moet omhoog.
Wat vindt u van de conclusies over alcoholgebruik onder jongeren uit het rapport HBSC 2013? Welke conclusies trekt u daaruit over de noodzaak van handhaving van de alcoholleeftijd?
De meeste recente uitkomsten van de HBSC studie (HBSC: Health Behavior of School Children) laten goede resultaten zien onder middelbare scholieren in het voortgezet onderwijs en hun ouders. De onderzoekers spreken van een ware cultuuromslag. Met name onder de jongste leeftijdsgroepen (12, 13, 14 jaar) is de daling van alcoholgebruik de afgelopen twee jaar groot. En juist in die jongste groepen is de kwetsbaarheid voor middelengebruik het grootst.
Dit onderzoek werd uitgevoerd in een periode dat de leeftijdsgrens nog 16 was.
Onder de groep 16-jarigen neemt het percentage drinkers volgens de onderzoekers ook af. Maar áls ze drinken, drinken ze nog steeds gemiddeld veel.
Met de verhoging van de leeftijdsgrens en mijn inspanningen op het gebied van preventie heb ik goede hoop dat we in volgende onderzoeken zien dat ook de 16- en 17 jarigen minder gaan drinken.
Mooie onderzoeksresultaten betreffen ook de rol van de ouders. Zij steunen in overgrote meerderheid de verhoging van de leeftijdsgrenzen alcohol en tabak van 16 naar 18 jaar. Zij zijn ook strenger geworden en stellen duidelijker grenzen aan hun kinderen als het om roken en drinken gaat. Dat doen ze ook met meer zelfvertrouwen en met meer effect.
Naleving en handhaving zijn en blijven net als preventie en voorlichting onverminderd belangrijk om de nieuwe norm van niet drinken onder de 18 te versterken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Alcoholbeleid op 9 oktober a.s.?
Ja.
De problemen met weekendverblijf van vrachtwagenchauffeurs in Zeeuws-Vlaanderen |
|
John Kerstens (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Als opgejaagd wild door West-Europa» en «Gemeenten worstelen met aanpak chauffeurs»?1
Ja
Kunt u aangeven in hoeverre de in deze berichten beschreven chauffeurs en/of hun werkgevers volgens Europese en gemeentelijke regelgeving in overtreding zijn, doordat de «lange rustperiode» op een parkeerplaats wordt doorgebracht?
In de Europese verordening 561/2006 is bepaald dat bestuurders hun dagelijkse rusttijden en verkorte wekelijkse rusttijden buiten hun standplaats in een voertuig mogen doorbrengen als dat voertuig beschikt over geschikte slaapfaciliteiten en stilstaat. In die verordening is niet bepaald hoe en waar bestuurders hun normale wekelijkse rusttijd moeten doorbrengen. De verordening geeft wel een definitie van het begrip «wekelijkse rusttijd»: (...) een wekelijkse periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken en die een «normale wekelijkse rusttijd»en een «verkorte wekelijkse rusttijd» omvat: (...).
Op basis van deze definitie kan geconcludeerd worden dat van belang is of een bestuurder alternatieven heeft («vrijelijk over zijn tijd kan beschikken»). Een langere rustperiode doorbrengen op een parkeerplaats hoeft dus geen overtreding te zijn. Bij wegcontroles kan de ILT, op basis van tachograafgegevens, aan chauffeurs vragen of ze beschikken over een alternatief, bijvoorbeeld een hotel of de mogelijkheid om naar huis te gaan. Is dit niet het geval, dan is sprake van een overtreding van de Europese verordening 561/2006 en krijgt de chauffeur een waarschuwing. Omdat het in de meeste gevallen zal gaan om buitenlandse chauffeurs, geeft de ILT de informatie door aan de lidstaat waar het betreffende bedrijf gevestigd is.
Bent u naar aanleiding van deze berichten voornemens de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onderzoek te laten doen naar de toestanden op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen, ook gelet op de uitspraak die u in antwoord op mondelinge vragen heeft gedaan2 dat de aanpak van de rij- en rusttijdenproblematiek een prioriteit is van de ILT? Zo ja, zou u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer willen delen?
De ILT beschouwt inderdaad het toezicht op de naleving van rij- en rusttijden in het goederenvervoer over de weg als een prioriteit. Dit maakt dan ook een belangrijk deel uit van het jaarlijks werkprogramma van de inspectie. Tijdens reguliere wegcontroles checkt de ILT in relevante gevallen of een chauffeur beschikt over alternatieven voor zijn normale wekelijkse rusttijd. Is dat niet het geval krijgt hij zelf een waarschuwing en geeft de ILT de informatie door aan de lidstaat waar het betreffende bedrijf gevestigd is.
Waar het gaat om «toestanden op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen» zoals u stelt, is het in het kader van openbare orde en veiligheid in eerste instantie een verantwoordelijkheid van gemeente en politie om hier op toe te zien en indien nodig maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat de problemen in Zeeuws-Vlaanderen een rechtstreeks gevolg zijn van een aanscherping van de regels in België («waterbed-effect»)? Deelt u de mening dat de ambitie moet zijn om dergelijke effecten te voorkomen? Zo ja, kunt u aangeven aan welke aanpak u in dit geval denkt?
Het is denkbaar dat de aanscherping van de regels in België ertoe heeft geleid dat meer buitenlandse chauffeurs, voor het doorbrengen van hun lange rusttijd hun heil in Nederland zoeken. De ILT is inmiddels in overleg getreden met de Belgische handhavingsautoriteit over de handhaving van de betreffende regels.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, u de verschillende gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen gaat betrekken bij de aanpak van de problemen met weekendverblijf van vrachtwagenchauffeurs op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen?
Het is in het in het kader van openbare orde en veiligheid in eerste instantie een verantwoordelijkheid van gemeente en politie om indien nodig maatregelen te nemen tegen eventuele problemen met weekendverblijf op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen.
Het bericht dat het CBP pleit voor het inhoudelijk analyseren van dataverkeer |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «CBP: providers mogen dataverkeer klanten inhoudelijk analyseren»?1
Ja.
Wat vindt u van de oproep van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) om providers dataverkeer inhoudelijk te laten analyseren en opslaan?
Tijdens de uitzending van het tv-programma Radar (d.d. 15 september jl.) heeft de voorzitter van het CBP gezegd dat de wet verplicht om klanten inzage te geven in persoonsgegevens die een telecomaanbieder over hen bewaart. Het CBP meldde nadien in een persverklaring dat aanbieders gegevens over het dataverkeer voor facturering en netwerkbeheer in een beperkt aantal gevallen zonder toestemming mogen bewaren, mits deze gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk. Daarna moeten de gegevens zo snel mogelijk worden geanonimiseerd of verwijderd. Voorts verklaarde het CBP dat aanbieders bepaalde gegevens zoals welke websites of apps (op het niveau van domeinnamen) op welk moment hoeveel data hebben verbruikt, langer mogen bewaren als de klant daar vooraf uitdrukkelijke toestemming voor geeft. Tot slot meldde het CBP dat het zonder toestemming gebruiken van gegevens over bezochte websites en gebruikte apps voor eigen doeleinden van de telecomaanbieders, zoals voor marktanalyses, in strijd met de wet is. Het is mij niet bekend dat de voorzitter van het CBP zich tijdens het tv-programma zou hebben uitgelaten over of gepleit heeft voor een techniek (zoals DPI) om inzicht in dataverbruik te geven. Het CBP is een onafhankelijk bestuursorgaan dat toezicht houdt op de naleving van de wetten inzake het gebruik van persoonsgegevens. Het CBP heeft deze oproep in die context gedaan.
Is het waar dat het CBP pleit voor Deep Packet Inspection (DPI) om inzicht in dataverbruik te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de opslag van data over gebruik van websites en apps door middel van DPI tot schendingen van privacy kan leiden?
Ja, het analyseren van verkeersgegevens (bijvoorbeeld via DPI) kan leiden tot schending van privacy, namelijk in het geval er geen voorafgaande toestemming is verkregen voor het analyseren. Het is de abonnee zelf die de afweging kan maken tussen zijn privacy en het inzetten van een dergelijk instrument voor beter inzicht in zijn dataverbruik. Inmiddels zijn er alternatieven om dataverbruik te analyseren (zie antwoord op vraag 6).
Ik hecht er sterk aan dat de persoonlijke levenssfeer, het gebruik en opslag van persoonsgegevens en de vertrouwelijkheid van elektronische communicatie beschermd en gerespecteerd worden. De telecomaanbieders zijn gebonden aan wettelijke kaders zoals de Telecommunicatiewet (Tw), de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het Wetboek van Strafrecht. Ongeacht de techniek moet de telecomaanbieder zich houden aan vigerende wet- en regelgeving.
Zo moeten organisaties op grond van de Wbp persoonsgegevens op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerken en opslaan. Bovendien mogen persoonsgegevens alleen worden verzameld voor welbepaalde, duidelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en mogen ze niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Voor wat betreft de verkeersgegevens, dat wil zeggen de door de aanbieders voor het overbrengen van communicatie over elektronische communicatienetwerken verzamelde en verwerkte gegevens, geldt als hoofdregel dat deze verwijderd dan wel geanonimiseerd moeten worden zodra de verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie (artikel 11.5 Tw). Wel mogen de aanbieders conform het tweede lid zonder toestemming verkeersgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering tot het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of de betaling in rechte kan worden afgedwongen. Voor het opmaken van een factuur aangaande de mobiele internettoegang is in beginsel de hoeveelheid gebruikte data van belang en niet hoe deze data is verbruikt. Gezien het feit dat de aanbieder voor het opmaken van een factuur geen aanvullende gegevens nodig heeft, mogen aanbieders op basis van artikel 11.5, tweede lid Tw geen aanvullende gegevens verwerken. Verkeersgegevens, zoals bezochte websites, moeten derhalve in beginsel verwijderd of geanonimiseerd worden nadat de verbinding met het internet is verbroken.
De aanbieders zijn wel verplicht hun abonnees of gebruikers in kennis te stellen over verkeersgegevens die worden verwerkt en de duur van de verwerking (artikel 11.5 lid 4 Tw). De maximale opslagtermijn die geldt voor de opslag van gegevens voor facturering is vijf jaar (artikel 3:307 BW). Verder is de zogenoemde «bewaarplicht gegevens telecommunicatie» van toepassing (artikel 13.2a Tw). Dit houdt in dat een set verkeers- en locatiegegevens (zoals bepaald in de bij hoofdstuk 13 van de Tw opgenomen bijlage) ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zes maanden (internet) of twaalf maanden (telefonie) bewaard dienen te worden. Na verloop van die termijn moeten deze gegevens worden vernietigd.
Voorts voorziet het via een amendement van uw Kamer opgenomen artikel 11.2a (Kamerstukken 2010–2011, 32 549, nr. 16) in aanvullende waarborgen met betrekking tot het vertrouwelijke karakter van de communicatie en de daarmee verband houdende gegevens die via openbare communicatienetwerken en diensten worden doorgegeven. Het tweede lid van deze bepaling bevat een algemeen verbod op onder meer het analyseren met of zonder opslag van de communicatie, behalve in het geval dat specifiek omschreven uitzonderingen van toepassing zijn. In dat kader is het tweede lid onder a van belang. Op grond van deze uitzonderingsgrond heeft de abonnee de vrijheid er voor te kiezen dat diens communicatie (zoals data over gebruik van websites en apps) wordt geanalyseerd, bijvoorbeeld via DPI. Voor deze handelingen is in elk geval uitdrukkelijke toestemming van de betrokken abonnee vereist krachtens dat onderdeel. Verder dient de aanbieder voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming de abonnee te voorzien van informatie over de gegevens die worden verwerkt, de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt en de duur van de verwerking. Dit betekent dus dat een aanbieder na het ontvangen van een klacht van een abonnee die een hoge rekening heeft gekregen als gevolg van onverklaarbaar hoog dataverbruik, dit datagebruik niet achteraf kan analyseren. Immers indien de abonnee hiervoor geen toestemming heeft verleend voorafgaand aan de betrokken periode, is de betreffende data niet beschikbaar. Slechts toekomstig datagebruik kan, na uitdrukkelijke toestemming van de abonnee, worden geanalyseerd. Hierbij moet worden aangetekend dat de abonnee diens toestemming op elk moment kan intrekken.
Wat vindt u ervan dat een instantie die erop toeziet dat persoonsgegevens zorgvuldig worden gebruikt en beveiligd en dat privacy gewaarborgd blijft, voor een dergelijk privacygevoelig plan pleit? Vindt u dat een dergelijke oproep past bij de missie van het CBP? Heeft u contact gehad met CBP alvorens het de uitspraken deed?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alternatieven voor DPI te onderzoeken om datagebruik bij te houden?
De markt speelt actief in op een groeiende vraag naar manieren om dataverbruik lokaal op het mobiele apparaat bij te kunnen houden. Los van het feit dat de hedendaagse smartphones via instellingen het datagebruik per app kunnen tonen, zijn er diverse datateller-apps in online stores te vinden die op een gemakkelijke manier het datagebruik in de gaten kunnen houden en waarmee bovendien alarmlimieten ingesteld kunnen worden. Daarom zie ik geen reden om onderzoek te verrichten naar alternatieven voor DPI.
Het gebrek aan steun onder de Nederlandse beroepschartervaart voor het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de opvatting van de BBZ (Vereniging voor Beroepschartervaart) inzake het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken?1
Ja.
Is het waar dat Denemarken eist dat alle Nederlandse schepen, nieuw en oud, voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS)? Zo ja, deelt u de mening dat dit disproportioneel is, omdat SOLAS niet het enige effectieve alternatief is om de veiligheid op zee te bevorderen?
Het is waar dat Denemarken primair eist dat alle schepen die meer dan 12 passagiers vervoeren op internationale reizen, voldoen aan de eisen van het SOLAS verdrag. Dit is in beginsel conform het toepassingsbereik van het Verdrag, echter er zijn enkele uitzonderingsgronden in het Verdrag opgenomen, waardoor schepen niet hoeven te voldoen aan die eisen. Eén daarvan is dat het SOLAS Verdrag niet van toepassing is op schepen die «niet mechanisch voortbewogen» zijn. Op grond hiervan heeft Nederland de zeezeilschepen niet onder het SOLAS Verdrag gebracht, maar nationale regelgeving voor deze schepen opgesteld en toegepast. Denemarken bestrijdt echter dat de zeezeilschepen niet mechanisch voortbewogen zijn, omdat zij zijn uitgerust met een motor die zij ook regelmatig gebruiken. Het draait dus om een verschil van interpretatie van het begrip «niet mechanisch voortbewogen». Hier is geen bruikbare internationale jurisprudentie over en internationaal zijn de meningen over het begrip verdeeld. Zo zijn Ierland en Duitsland dezelfde mening als Denemarken toegedaan. Als genoemde uitzonderingsgrond niet van toepassing zou blijken, dan vallen de Nederlandse zeilcharterschepen binnen het toepassingsbereik van het SOLAS Verdrag, en dienen zij te voldoen aan de eisen hieruit. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat Denemarken dezelfde eisen niet aan Deense zeilschepen stelt? Zo ja, deelt u de mening dat deze eisen dus discriminatoir zijn?
Vanuit de sector bereikten mij de afgelopen jaren geluiden dat Deense zeezeilschepen op dezelfde markt zouden opereren als de Nederlandse, zonder dat hen strenge eisen worden opgelegd. Deze signalen heb ik voorgelegd aan Denemarken, met naam en toenaam van bepaalde Deense schepen. Volgens Denemarken is er echter geen sprake van discriminatoire eisen. Denemarken stelt dat de Deense zeezeilschepen aan zware eisen moeten voldoen, een beperkter vaargebied hebben, of slechts met maximaal 12 passagiers mogen varen op bepaalde trajecten. Ik heb geen redenen om aan te nemen dat deze informatie van Denemarken onjuist is. In de infractieprocedure tegen Denemarken door de Europese Commissie is dit aspect ook aan de orde gekomen. Een definitieve uitspraak hierover is nog niet gedaan.
Klopt het volgens u dat de noodzaak van de extra eisen door Denemarken niet wordt beargumenteerd?
Nee. Denemarken gaat er van uit dat het SOLAS Verdrag van toepassing is omdat volgens de Deense autoriteiten de Nederlandse zeezeilschepen niet onder de uitzonderingsgrond «niet mechanisch voortbewogen» vallen. Daarnaast geven de Deense autoriteiten aan dat zij zich vooral zorgen maken over de veiligheid, met name over de zogeheten «lekstabiliteit» (stabiliteit in beschadigde toestand, bijvoorbeeld na een aanvaring). Vooral de oudere zeilschepen hebben geen of weinig waterdichte compartimenten, waardoor zij bij lek slaan relatief snel kunnen zinken. Het zinken van het Nederlandse zeilschip Astrid in 2013 bij Ierland heeft ook in Denemarken veel impact gehad. Een dergelijk ongeval in de Deense wateren willen de autoriteiten absoluut voorkomen. Denemarken geeft aan dat, zelfs als bij een ongeval alle opvarenden bijtijds van boord kunnen komen, vanwege de water-temperaturen in de Oost- en Noordzee, het risico van onderkoeling zeer groot is. Dit is de voornaamste reden om te eisen dat met name de oudere schepen met beperkte lekstabiliteit in de buurt van de Deense kust (en daarmee redding) blijven. Hierbij dient bedacht te worden dat het hier weliswaar gaat om Nederlandse schepen, maar dat het veelal gaat om Deense passagiers. Omdat het ook gaat over Deense wateren betekent het dat Denemarken verantwoordelijk is voor eventuele reddingsoperaties.
Deelt u de mening dat SOLAS geen werkbare oplossing is voor alle Nederlandse schepen, omdat dit reguleringskader passend is voor grote moderne cruiseschepen met enkele duizenden mensen aan boord, maar niet voor zeilschepen van 40 meter met maximaal 36 passagiers?
SOLAS is van toepassing op alle passagiersschepen met meer dan 12 passagiers op internationale reizen. In de praktijk levert het voor veel zeilcharterschepen problemen op aan SOLAS te voldoen. Bij het vaststellen van de eisen die voor zeilcharterschepen moeten gelden, dient echter het veiligheidsbelang voorop te staan. Passagiers en bemanningsleden, overige verkeersdeelnemers en het mariene milieu dienen verzekerd te zijn van adequate bescherming. Dit is een uitgangspunt bij zowel nationale als internationale regelgeving. Voor nationale regelgeving is daarnaast van belang dat deze internationaal geaccepteerd wordt.
Toepassing van het SOLAS Verdrag kan, met inachtneming van equivalentie gebaseerd op nationale of Europese veiligheidseisen, voor een deel van de Nederlandse zeilvloot een werkbare oplossing bieden. Eén zeilcharterschip is gecertificeerd als SOLAS passagiersschip. Daarnaast is een aantal Nederlandse zeiltrainingsschepen gecertificeerd onder de z.g. Special Purpose Ship Code – die door IMO erkend is als equivalent aan SOLAS. Certificering onder SOLAS geschiedt tot nu toe steeds op vrijwillige basis.
Aangezien de bruine vloot bestaat uit uiteenlopende typen schepen, van onder meer verschillende omvang, (ver-)bouwjaar, en bemanningssamenstelling, zal volledig voldoen aan het SOLAS-Verdrag voor een ander deel van de vloot inderdaad onuitvoerbaar zijn. Operationele beperkingen aangaande het vaargebied, het vaarseizoen en de weersomstandigheden, kunnen dan mogelijk nog een oplossing bieden.
Deelt u de mening dat het Deense voorstel tweeslachtig is omdat Denemarken bereid is om te praten over een (aan een moderne standaard) gelijkwaardig veiligheidsniveau binnen de 20-mijlszone, maar stelt dat het instrument SOLAS van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) daarbuiten verplicht is? Concludeert u uit deze opstelling van Denemarken ook dat Denemarken buiten de 20-mijlsgrens dus niet geïnteresseerd is in het veiligheidsniveau van de schepen, maar alleen in het toegekende certificaat?
Uitgangspunt van de gesprekken met Denemarken is geweest te komen tot een gezamenlijk onderschreven veiligheidsniveau. Juist omdat het SOLAS Verdrag binnen de 20-mijlszone mogelijkheden biedt om uitzonderingen en ontheffingen op basis van equivalente regelgeving toe te staan, biedt dit de mogelijkheid voor een pragmatische oplossing gebaseerd op een gewenst veiligheidsniveau. Het feit dat Denemarken buiten de 20 mijlszone zwaardere eisen stelt (dat wil zeggen alle eisen uit het SOLAS Verdrag) geeft mijns inziens aan dat de Denen juist zijn geïnteresseerd in het veiligheidsniveau van de schepen.
Is het waar dat er in het buitenland kritische vragen worden gesteld over de Nederlandse certificering van schepen? Zo ja, kunt u hier nader op ingaan? Bent u van plan naar aanleiding daarvan stappen te zetten met betrekking tot het Nederlandse wettelijke kader? Zo ja, welke?
In Ierland zijn naar aanleiding van het zinken van het Nederlandse zeilschip Astrid in juli 2013, inderdaad kritische vragen gesteld over de veiligheid en certificering van de Nederlandse zeilschepen. Daarnaast stelt ook het Verenigd Koninkrijk zich steeds kritischer op ten aanzien van de Nederlandse certificering, mede naar aanleiding van de gronding van een Nederlands zeilschip bij Schotland eind augustus j.l.
Van belang is hierbij dat deze zeilschepen veelal in de Deense, Duitse, Britse en Ierse wateren opereren, met passagiers uit deze landen. De genoemde landen hebben daarom aanzienlijke veiligheidsbelangen, en ze hebben een goed beeld van de varende praktijk van de Nederlandse zeezeilschepen. De zorgen van deze landen dienen dan ook serieus te worden genomen.
Verder heeft ook de Europese Commissie een klacht ontvangen van een burger, die mee heeft gevaren op een Nederlands zeilschip. De klacht bevat een aantijging dat de praktische situatie niet voldoet aan de criteria en voorschriften voor zeiltrainingsschepen onder de «Special Purpose Ships (SPS) Code», waaronder veel Nederlandse zeilschepen zijn gecertificeerd. Naar aanleiding hiervan heeft de Europese Commissie Nederland om opheldering gevraagd over de praktijken aan boord van Nederlandse zeiltrainingsschepen. Daarnaast heeft de Europese Commissie erop gewezen dat het verschil in status van de opvarenden (geen passagiers, maar trainees) consequenties heeft voor onder meer aansprakelijkheid en veiligheidseisen aan de schepen.
Sinds afgelopen voorjaar is er contact met de sector over een moderniseringsslag van de Nederlandse regelgeving, die lang is uitgesteld wegens de problematiek met Denemarken. Met name de genoemde geluiden uit het buitenland, de burgerklacht bij de Commissie, en voortschrijdend inzicht in veiligheidsdenken, rechtvaardigen mijns inziens een heroriëntatie op de huidige wijze van certificering. Het resultaat van een dergelijke heroriëntatie kan in deze moderniseringsslag ingebed worden.
Is het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken een finaal voorstel, of ziet u nog ruimte voor onderhandeling?
Denemarken heeft aangegeven dat dit een finaal voorstel betreft. Mogelijke onderhandelingsruimte ligt vooral op politiek niveau.
Welke acties bent u bereid te ondernemen om Denemarken alsnog te overreden om voor de Nederlandse beroepschartervaart acceptabele regelgeving te hanteren?
Ik zal in contact te treden met mijn Deense collega om de twee voornaamste pijnpunten opgelost te krijgen. Dit betreft de beperkingen in vaargebied, en de vermeende ongelijke behandeling van Deense schepen.
Schending van de Cookiewetgeving |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Apple schendt cookiewet EU met U2-album»1 en «Apple negeert cookiewet met gratis U2 album»?2
Ja.
Is het waar dat voordat een aanbieder als Apple gegevens, zoals een muziekbestand, automatisch naar een computer, tablet of smartphone stuurt en daar opslaat, er eerst expliciet toestemming verkregen moet zijn van de gebruiker van het apparaat? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, wat is dan niet waar?
Op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is voor het plaatsen van informatie op een randapparaat van een gebruiker de toestemming van die gebruiker nodig. Bovendien moet de plaatser van de informatie de gebruiker vooraf adequaat informeren over de doeleinden van de plaatsing. Het is de regering niet bekend of Apple in dit geval aan de eisen van artikel 11.7a heeft voldaan, het is aan toezichthouder ACM om dit te beoordelen.
Moet het vragen van dergelijke toestemming voorafgegaan worden van een heldere uitleg? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat dergelijke toestemming te allen tijde weer ingetrokken moet kunnen worden? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Een toestemming die voor langere tijd is gegeven voor het plaatsen/lezen van informatie op een randapparaat moet te allen tijde weer ingetrokken kunnen worden. Als het gaat om een eenmalige toestemming voor het plaatsen van bepaalde informatie dan is het echter niet zo dat het intrekken van die toestemming tot gevolg heeft dat de plaatser van de informatie deze zou moeten verwijderen.
Is het waar dat deze toestemming niet impliciet verkregen kan worden als gevolg van het accepteren van algemene voorwaarden? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Toestemming voor het plaatsen en lezen van informatie moet voldoende specifiek zijn. Daarom kan in de regel toestemming niet worden gegeven door het accepteren van algemene voorwaarden. Wel is het denkbaar dat iemand die een muziekdienst afneemt via de algemene voorwaarden akkoord gaat met het af en toe ontvangen van een gratis cd. Een dergelijke gang van zaken zou niet in strijd zijn met artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. De precieze situatie in dit specifieke geval is mij niet bekend.
Is het waar dat Apple muziek via iTunes verkoopt en levert vanuit Luxemburg? Zo ja, op welke wijze kan handhavend opgetreden worden tegen een bedrijf als Apple dat de verkoop en levering van dit soort bestanden vanuit een Luxemburgs juridische entiteit laat plaatsvinden? Zo nee, op welke andere wijze kan hierin vanuit Nederland handhavend opgetreden worden?
In het geval informatie op een zich in Nederland bevindend randapparaat wordt geplaatst, is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet hierop van toepassing, ook al gebeurt dit vanuit het buitenland. Dit betekent dat ook in dat geval de informatieplicht en het toestemmingsvereiste van artikel 11.7a gelden. Voor wat betreft de handhaving zijn de mogelijkheden echter beperkt. Zo kan het in de praktijk lastig zijn voor ACM om boetes in het buitenland te innen waardoor de handhaving aan effectiviteit verliest. De Nederlandse regering heeft daarom in Europees verband aandacht gevraagd voor dit probleem.
Gebruikt Apple gebruiksstatistieken van (U2)-luistergedrag van individuele gebruikers, bijvoorbeeld van muziekverzamelingen op iPhone en iPads, voor profilerings- en/of andere doeleinden?
Dat is de regering niet bekend.
Bent u bereid er bij de Autoriteit Consument en Markt en bij het College bescherming persoonsgegevens op aan te dringen een onderzoek in te stellen?
De regering vindt het primair een zaak van de toezichthouders zelf in welke gevallen zij overgaan tot een onderzoek. Alleen bij het vermoeden van zeer ernstige schendingen vindt de regering het vragen van een onderzoek op zijn plaats.