De slechte score op voedselveiligheid van visbedrijven |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het feit dat een minderheid (44%) van de visverwerkende bedrijven in de categorie «groen» scoort qua voedselveiligheidssysteem?
Dat percentage is te laag en moet omhoog.
Hoe lang was het bij u al bekend dat het zo slecht gesteld is met de voedselveiligheid in de visverwerkende sector in den brede en welke acties zijn er ingezet om dit te verbeteren?
Het bestaan van overtreders in de sector van de visverwerkende industrie was uit de rapportages van de NVWA bekend. De rapportage van de inspectieresultaten bij visverwerkende bedrijven die ik u op 10 februari 2015 heb toegestuurd1, was het eerste expliciete rapport over de situatie in deze sector.
Voorop staat dat bij alle overtredingen wordt opgetreden en dat bij een direct risico voor de volksgezondheid onmiddellijk wordt ingegrepen. Voor de aanpak van «notoire overtreders» heeft de NVWA de «hard waar het moet aanpak» ontwikkeld.
Uit de rapportage blijkt dat veel bedrijven in de kleurcategorie «oranje» zijn geplaatst. Bij deze bedrijven wordt corrigerend opgetreden (in de vorm van een schriftelijke waarschuwing of een boeterapport). Dit betekent niet dat deze afwijkingen direct een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrachten en/of dat dit structurele afwijkingen waren.
Het percentage «oranje» bedrijven moet verminderd worden ten gunste van het percentage «groene» bedrijven. De daartoe genomen en te nemen maatregelen staan verwoord in de hierboven genoemde Kamerbrief. De NVWA voert in 2015 extra inspecties uit bij de «oranje» bedrijven. Daarnaast zal zij herinspecties sneller uitvoeren om na te gaan of de tekortkomingen zijn opgeheven. Hiervoor is de bestaande capaciteit van zeven inspecteurs uitgebreid met twee inspecteurs.
Waarop wordt de conclusie gebaseerd dat de voedselveiligheid niet in het geding is geweest?
Een bedrijf wordt in de «rode» categorie geplaatst als gedurende een periode van twee jaar drie boeterapporten zijn opgemaakt. Diverse overtredingen kunnen leiden tot een boeterapport. Hieronder kunnen overtredingen zijn die een gevaar hebben opgeleverd voor de volksgezondheid. In dat geval worden altijd direct maatregelen genomen om dit gevaar weg te nemen zoals het stilleggen van het productieproces of het terughalen van producten. Hierop baseer ik mijn conclusie dat de volksgezondheid niet in het geding is geweest.
Waarom is, gezien het feit dat het bedrijf Foppen in de categorie «rood» (onvoldoende naleving voedselveiligheid) blijkt te vallen, niet eerder aan de Kamer gecommuniceerd dat het bedrijf opnieuw in de fout is gegaan?
Op basis van een vooraf vastgesteld interventiebeleid neemt de NVWA maatregelen bij de individuele bedrijven. Dit geldt ook het in de brief vermelde «rode» bedrijf. Dit interventiebeleid staat gepubliceerd op de website van de NVWA. Ik informeer de Kamer niet over de individuele inspectieresultaten. De indeling in de categorie «rood» is, conform het interventiebeleid, gebaseerd op drie boeterapporten in twee jaar tijd. In dit geval waren dit de inspectiebevindingen tijdens de afwikkeling van het Salmonella-incident en daarna.
Ik ben overigens van mening dat de kleur «rood» verwarrend kan werken. Ik bekijk hoe deze systematiek kan worden aangepast opdat het voor iedereen helder is wat de kleuren inhouden2.
Welke overtredingen zijn er bij Foppen geconstateerd in 2014 en 2015? Waarop is de indeling in de categorie «rood» gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u het rijmen dat Foppen nu onder verscherpt toezicht staat en onder «code rood» valt, terwijl de Onderzoeksraad voor de Veiligheid het bedrijf in zijn rapport kwalificeerde als een bedrijf dat «een kwaliteitssysteem hanteert dat voldoet aan de eisen die worden gesteld» en over Foppen schreef: «Bij de Nederlandse en Griekse toezichthouders stond het bedrijf bekend als een modern bedrijf en zij rekenden het bedrijf binnen de vissector tot de betere bedrijven met betrekking tot de voedselveiligheid»? Had de Onderzoeksraad voor de Veiligheid toegang tot dezelfde stukken als die waar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zich op baseerde?
De Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) heeft zich gebaseerd op informatie die destijds bekend was over Foppen. Dit betrof informatie tot kort na het Salmonella incident. Ook uit de inspectieresultaten van de NVWA komt naar voren dat Foppen tot het moment van het incident bekend stond als een normaal functionerend visverwerkend bedrijf. Voor de NVWA viel het bedrijf onder het reguliere toezicht. In het licht van deze inspectieresultaten had ik geen reden te twijfelen aan de conclusie van de OvV dat Foppen een normaal functionerend bedrijf was.
Kunt u schetsen in hoeverre de situatie bij Foppen verslechterd dan wel verbeterd is de afgelopen jaren?
Tijdens de inspecties na het Salmonella-incident, heeft de NVWA geconstateerd dat Foppen zijn voedselveiligheidssysteem heeft verbeterd. Toch zijn boeterapporten opgemaakt – voor andere overtredingen – en is Foppen in het traject «hard waar het moet» beland. Foppen wordt nauwlettend gevolgd tot zij weer volledig aan de voorschriften voldoet.
Welke streefcijfers voor inspectiefrequenties hanteert de NVWA en waarop zijn die gebaseerd?
De NVWA streeft ernaar om alle visproductiebedrijven minimaal eenmaal per jaar te bezoeken. Deze inspectiefrequentie is gebaseerd op een risico-inschatting. Bedrijven waar tekortkomingen worden vastgesteld, worden vaker bezocht.
De ervaring in de praktijk leert dat een inspectiefrequentie van eenmaal per jaar bij goed functionerende bedrijven verantwoord is.
Hoe kunt u onderbouwen dat een inspectiefrequentie van eenmaal per jaar voldoende is voor de visbedrijven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe was de inspectiefrequentie bij visbedrijven in 1995, 2000, 2005, 2008, 2010 en 2012?
De inspectiefrequenties van vóór 2006 zijn niet meer exact te achterhalen. In 2006 zijn nieuwe Europese verordeningen van kracht geworden voor de voedselveiligheid. Sindsdien zijn de inspectiefrequenties op deze wetgeving gebaseerd.
Eenmaal per drie jaar wordt een systeemaudit uitgevoerd, waarbij het volledige voedselveiligheidssysteem wordt doorgelicht. Daarnaast voert de NVWA in de andere jaren een systeeminspectie uit. Deze systeeminspectie richt zich op onderdelen van de na te leven wetgeving.
Hebben alle openstaande herinspecties – waar volgens het rapport geen opvolging aan gegeven is wegens capaciteitsproblemen – bij de visbedrijven inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, waarom niet? Wanneer heeft u ervoor gezorgd dat de herinspecties wel hebben plaatsgevonden?
In 2014 werd bij 28% van de bedrijven de maximale herinspectietermijn van vier maanden gehaald. De gemiddelde herinspectietermijn bij de overige bedrijven ligt tussen vier maanden en een jaar. Zoals in de Kamerbrief aangegeven zullen de achterstanden in 2015 worden weggewerkt en zullen alle visproductiebedrijven bezocht zijn.
Hoeveel tijd verstreek er in 2014 gemiddeld voordat een herinspectie plaatsvond? Hoe was dit in voorgaande jaren? Kunt u een overzicht geven van de tijden waarbinnen herinspecties bij de NVWA plaatsvinden per bedrijfsonderdeel?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is berekend dat met de ingezette extra inspecteurs, het achterstallige werk en de gewenste inspectiecapaciteit wel plaats kunnen hebben?
De NVWA heeft met de huidige beschikbare capaciteit de extra benodigde inzet berekend op basis van de omvang van de geconstateerde achterstanden en het aantal inspecties dat een inspecteur kan uitvoeren. Op basis van deze berekening zal het komend jaar, aanvullend op de huidige capaciteit, de formatie nog eens met twee inspecteurs worden uitgebreid om de achterstanden weg te werken.
Waarom worden de inspectierapporten van visverwerkende bedrijven pas in 2016 openbaar gemaakt, terwijl de rapporten van de visafslagen wel al in 2015 openbaar worden gemaakt?
Individuele inspectieresultaten van de NVWA vergezeld van de bedrijfsnamen worden alleen gepubliceerd als aan voorwaarden, zoals de privacywetgeving, is voldaan.
Daarom moet actieve openbaarmaking van individuele inspectiegegevens goed worden voorbereid. Werkprocessen moeten hierop ingeregeld zijn. Zo moeten de openbaar te maken inspectiegegevens eerst aan het betrokken bedrijf kenbaar worden gemaakt en moet het bedrijf de gelegenheid krijgen hierop te reageren. Ook moet per sector de vormgeving van de openbaarmaking worden vastgesteld. De boodschap moet voor de gebruiker van de informatie helder en eenduidig zijn.
Om bovenstaande redenen wordt in 2015 gestart met het openbaar maken van de inspectierapporten van veertien visafslagen. De ervaringen die daarmee worden opgedaan, worden in 2016 gebruikt bij het openbaar maken van de inspectiebevindingen van de overige visverwerkende bedrijven.
De informatie zal openbaar gemaakt worden op de website van de NVWA.
Bent u bereid de rapportage van de NVWA over de resultaten van inspecties bij de visbedrijven van de namen van de betreffende bedrijven te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht ‘Rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval»?1
Ja.
Klopt het bericht dat rijksoverheid.nl en diverse andere websites plat werden gelegd door een DDoS-aanval? Is er meer bekend over de achtergrond van de aanval? Was er sprake van ingekochte «pesterij» om de sites plat te leggen of was dit een mogelijk rookgordijn om een hack of andere besmetting te verhullen?
Ja, dat bericht klopt. Eventuele motieven of achtergronden bij deze aanval zijn vooralsnog niet bekend. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangifte gedaan.
In hoeverre behoren de getroffen websites tot de vitale infrastructuur? Is het essentieel dat websites als rijksoverheid.nl ten alle tijden beschikbaar zijn voor publiek? Of is het platleggen van de websites «slechts» een hinderlijke overlast waar we eens in de zoveel tijd rekening mee moeten houden?
De getroffen websites maken geen deel uit van de vitale infrastructuur. Uiteraard zijn zij wel van groot belang voor het informeren van de burgers.
Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek. Heel 2014 had rijksoverheid.nl een uitval van 0%.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen. Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
In hoeverre zou het bieden van een back-up in geval van een cyberaanval soelaas kunnen bieden aan het publiek? Wat zouden de kosten zijn van zo’n back-up en acht de regering die kosten proportioneel?
Voor de getroffen sites bestaat een back-upvoorziening, die echter ook getroffen bleek. De leverancier zal een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. Onderdeel van dat plan zal zijn te regelen, dat deze back-up voorziening bij een DDoS aanval wel kan worden ingeschakeld.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Binnen hoeveel tijd kon de overheid de burger informeren over de problemen op de websites en zijn hiervoor alternatieve kanalen beschikbaar?
De rijksoverheid heeft per direct de telefonische (1400) en e-mail beantwoording van de dienst voor publieksvoorlichting «Informatie rijksoverheid» ingezet om burgers te informeren over de storing. Daarnaast is ook het Twitterkanaal «Informatie rijksoverheid» gebruikt om de volgers te informeren.
Na het oplossen van de storing zijn alle vragen die bij het loket zijn binnengekomen alsnog per mail of telefoon beantwoord.
Het winnen van de aanbesteding in Limburg door Abellio |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Limburg kiest Abellio als nieuwe openbaar vervoerder»?1
Ja.
Op welke punten heeft Abellio het gewonnen van de andere aanbieders en waarom is de aanbieding van Veolia ongeldig verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
De provincie Limburg is de aanbestedende partij en daarmee verantwoordelijk voor het gunnen van deze concessie; hierbij is iedere aanbieding volgens de provincie apart beoordeeld tegen de in het bestek uitgevraagde onderdelen.
De provincie Limburg heeft laten weten dat Abellio gewonnen heeft omdat deze partij de economisch meest voordelige aanbieding heeft gedaan, onder meer dankzij een beter vervoerplan voor de bussen en treinen en meer ritten. De aanbieding van Veolia is ongeldig verklaard omdat zij een hogere extra exploitatiebijdrage vroeg dan op grond van het bestek was toegestaan.
Klopt de aanname dat NS met haar dochterbedrijf Abellio heeft ingeschreven op de aanbesteding van de openbaarvervoersconcessie in Limburg omdat het met dat bedrijf een goedkopere bieding kan doen? Zo ja, wat maakt dat bedrijven als Abellio dit soort biedingen goedkoper kunnen doen dan een bedrijf als NS? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
De aanname dat het voor Abellio Limburg B.V. als dochter van NV Nederlandse Spoorwegen mogelijk is om een goedkopere bieding te doen kan ik niet bevestigen of ontkennen. De overwegingen van Abellio en NS zijn mij niet bekend. Overigens is Abellio Limburg B.V. een zelfstandige B.V. en heeft Abellio als zodanig ingeschreven op de Concessie Limburg.
Is er sprake van kruissubsidiëring van de activiteiten van Abellio door andere activiteiten van moederconcern NS? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van Financiën heeft, als aandeelhouder van NS, onderzoek gedaan naar kruissubsidiëring bij NS. Het resultaat daarvan is op 9 juli 2014 aan uw Kamer gestuurd2. Het onderzoek richtte zich onder andere op concessies van Abellio. Hieruit is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat er bij de NS Groep en de dochters van NS sprake is van kruissubsidiëring. Dit betekent dat NS geen producten, diensten of middelen aan Abellio levert voor een vergoeding die onder de prijs ligt die gerekend zou worden aan derden; de zogenaamde arm’s length price.3
Hebben de stations of de activiteiten op de stations ook op enigerlei wijze deel uitgemaakt van de inschrijving door de vervoerders op de aanbesteding van de concessie? Zo ja, op welke wijze worden deze genoemd en meegewogen in de aanbesteding?
Inschrijvingen van partijen bij een aanbesteding bevatten concurrentiegevoelige informatie en zijn vanuit de aanbestedingsregelgeving alleen bij de inschrijvende partij zelf en de aanbestedende dienst bekend. Voor deze aanbesteding is de provincie Limburg de aanbestedende dienst. In het programma van eisen dat de provincie Limburg voor deze aanbesteding heeft opgesteld en heeft gepubliceerd4, zijn geen eisen aan stations of activiteiten op de stations opgenomen, maar wel over diensten en voorzieningen op stations. Dit gaat om servicepunten voor reizigers, OV-chipkaartvoorzieningen, kaartverkoopautomaten, noodknopvoorzieningen, assistentieverlening aan gehandicapten en reizigersinformatie (omroepberichten en informatieborden). Van de aanbestedende partij provincie Limburg heb ik begrepen dat deze punten niet onderscheidend zijn geweest bij de aanbesteding.
Heeft het moederconcern NS andere financieringsarrangementen, garanties en dergelijke gesteld voor Abellio met betrekking tot deze aanbesteding?
De inschrijvingen waaruit zou kunnen blijken of NS garanties en dergelijke heeft gesteld, zijn mij niet bekend.
Hoe zou de concessie voor het hoofdrailnet veranderen in termen van kosten, opbrengsten, service en prestatie voor de reizigers als niet NS maar Abellio de uitvoering op zich zou nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet bekend wat er aan de concessie zou veranderen als Abellio deze na een aanbesteding zou hebben gekregen. Over de nieuwe concessie is de afgelopen jaren vaak met uw Kamer gesproken. In dat proces is in overeenstemming met uw Kamer besloten de Hoofrailnetconcessie onderhands te gunnen aan NS en bestond dus geen reden om informatie uit te vragen bij andere vervoerders.
Hoe luiden de investeringscriteria die NS stelt aan Abellio en wat zijn de afspraken over het dividend dat Abellio betaalt aan NS?
NS bespreekt haar investeringscriteria en het dividendbeleid met haar aandeelhouder, het Ministerie van Financiën. De aandeelhouder toetst investeringen op het publiek belang en op het te behalen rendement, waarbij continuïteit en financieel waardebehoud moeten zijn gewaarborgd. Ook moet sprake zijn van een acceptabel risicoprofiel. Bij het dividendbeleid is van belang dat de reserves van de deelneming niet te laag zijn, maar tegelijkertijd ook niet te hoog. De single A credit rating en de daarvoor noodzakelijk financiële ratio’s worden hiervoor gebruikt als indicator. Deze afspraken worden door de aandeelhouder op het niveau van de NS-groep gemaakt, zodat maximalisatie van economische waarde en maatschappelijk belang voor NS Groep kan worden beoordeeld en niet per bedrijfsonderdeel. Het is aan de directie van NS om de investeringscriteria en het dividendbeleid per bedrijfsonderdeel vast te stellen.
Wat denkt Abellio in Schotland te leren van het winterweer wat NS in Nederland nog niet weet?2
Abellio heeft laten weten dat ervaring met extreme weersomstandigheden in meerdere landen kan leiden tot uitwisseling van best practices over de omgang met verstoringen waardoor in ieder land verbeteringen kunnen optreden.
Langdurige onbereikbaarheid van overheidswebsites |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het waar dat op 10 februari 2015 de website www.rijksoverheid.nl meerdere uren onbereikbaar was? Zo ja, welke overheidssites zijn nog meer door deze storing getroffen?
Ja. De storing betrof in ieder geval de twee grote websites rijksoverheid.nl en Defensie.nl, die een belangrijke functie hebben in het communiceren van informatie van de rijksoverheid naar het algemeen publiek. Daarnaast zijn diverse kleine websites geraakt, die zijn gericht op de communicatie met specifieke groepen. De websites van Geenstijl en Telfort zijn ook getroffen.
Waardoor werd deze storing veroorzaakt en waarom duurde deze zolang?
De storing werd veroorzaakt door een DDoS aanval. De storing duurde zo lang, omdat deze vanwege de complexiteit door de leverancier in eerste instantie als een technische storing en niet als een DDoS aanval werd beoordeeld. Toen de conclusie was, dat het een DDoS aanval betrof, was deze binnen enkele uren afgeslagen.
Welke impact heeft deze storing gehad op het werk van de rijksoverheid en op mensen die overheidsinformatie zochten?
De impact op medewerkers van de rijksoverheid is beperkt tot medewerkers die voor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites werken. Redacteuren konden gedurende de storing geen informatie op de websites plaatsen. De publieksvoorlichters van het loket «Informatie rijksoverheid» konden gedurende de storing de website niet als bron gebruiken voor het beantwoorden van vragen per telefoon of e-mail
Mensen die tijdens de storing informatie van de rijksoverheid zochten, hebben hiervoor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites niet kunnen gebruiken. De vragen van mensen die de publieksvoorlichting «Informatie rijksoverheid» hebben gebeld zijn genoteerd. Na het oplossen van de storing zijn alle vragen, afhankelijk van de voorkeur van de vragensteller, per e-mail of telefoon alsnog beantwoord.
Voor informatie, zoals brieven van de ministers aan de Staten-Generaal, is rijksoverheid.nl niet de enige bron. Deze zijn als Kamerstukken bijvoorbeeld ook op de website van de Tweede Kamer te vinden.
Welke technische maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de centrale informatiesite van de rijksoverheid langdurig onbereikbaar is? Waardoor hebben deze maatregelen niet gewerkt?
Voor de site rijksoverheid.nl en de andere getroffen sites van de rijksoverheid is een set aan beveiligingsmaatregelen (inclusief back-up) genomen, die normaliter afdoende is om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte tijd op te lossen. Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek. Heel 2014 had rijksoverheid.nl een uitval van 0%. Echter, in dit geval is dit niet afdoende gebleken omdat de leverancier eerst aan een andere oorzaak van de storing dacht (zoals in vraag 2 is vermeld).
Wat voor acties overweegt u om een urenlange onbereikbaarheid van de website van de rijksoverheid in de toekomst te voorkomen?
De leverancier zal een verbeterplan opstellen, waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nauw betrokken zijn. De analysemethode zal daarvan onderdeel zijn.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
Worden voor dienstverlenende overheidswebsites waarbij onbereikbaarheid een zeer grote impact heeft, zoals de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) of de Belastingdienst, extra technische maatregelen genomen om de bereikbaarheid te waarborgen? Zo ja, welke? Hadden die deze storing kunnen voorkomen of verkorten? Zo nee, waarom niet?
Zowel de RDW als de Belastingsdienst hebben beveiligingsmaatregelen genomen om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte te tijd af te slaan, een zg. anti-DDoS wasstraat, die verschillende technieken omvat. Zij hebben geen last van deze DDoS aanval gehad. De DDoS aanvallen zijn de laatste tijd tot nu toe zonder al te veel problemen voor de bereikbaarheid afgeweerd.
Het NCSC ondersteunt de overheid en de vitale sectoren onder andere door nieuwe beschikbare informatie over cyberaanvallen te delen met de overheidsorganisaties om er lering uit te trekken en te bezien of (nieuwe) extra maatregelen moeten worden genomen.
Gezien de rapportage van de leverancier zelf (zie vraag 2) heeft de duur van de storing niet gelegen aan de beveiligingsmaatregelen, maar aan de analyse van de storing.
Een politieke reactie op het privacybeleid van Facebook |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van uw Belgische collega Tommelein op de nieuwe gebruikersvoorwaarden van Facebook en het daarop volgende verzoek van Facebook voor een gesprek?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het privacybeleid van Facebook van 23 december 2014?2
Ja.
Deelt u de mening van uw Belgische collega dat politieke stellingname de toezichthouders op privacy kan steunen in hun werk, met name waar het grote multinationals betreft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw mening over de nieuwe gebruiksvoorwaarden van Facebook?
De wetgever heeft het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens opgedragen aan een onafhankelijk orgaan, het College bescherming persoonsgegevens (CBP). De onafhankelijke positie van het CBP moet worden gerespecteerd. Daarbij past het dat leden van de regering grote terughoudendheid betrachten met het doen van uitspraken over de privacyvoorwaarden die bedrijven of instellingen, van welke aard en omvang dan ook, hanteren. Een oordeel over de privacyvoorwaarden van Facebook moet ik dan ook aan het CBP laten.
Bent u ook van mening dat de Europese landen samen moeten optrekken in de verdediging van privacy, in het bijzonder als het gaat om grote buitenlandse bedrijven? Zo ja, hoe gebeurt dit en wat is de rol van de regering daarin? Zo nee, waarom niet?
Ik zie zeker ruimte voor het gezamenlijk verdedigen van het recht op bescherming van persoonsgegevens door Europese landen. Nederland doet daar op actieve wijze aan mee, in de Europese Unie en in de Raad van Europa. Uw Kamer wordt driemaandelijks op gedetailleerde wijze op de hoogte gehouden van de wijze waarop Nederland zich in deze internationale organisaties sterk maakt voor gegevensbescherming.
Heeft u ook zorgen over het privacybeleid van Facebook, die u graag in een persoonlijk gesprek zou willen uiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om een gesprek te organiseren?
Het CBP onderzoekt welke gevolgen de nieuwe voorwaarden hebben voor de privacy van Facebook-gebruikers in Nederland. Zoals ik in de beantwoording op eerdere Kamervragen3 reeds heb aangegeven, zal ik dit onderzoek afwachten. De vraag hoe de positie van Nederland ten aanzien van Facebook zich verhoudt tot die van andere landen, zal eerst dan kunnen worden beantwoord. Ik acht het niet juist om het onderzoek van het CBP te doorkruisen door zelf in contact te treden met Facebook.
Het bericht dat burgers kansloos zijn bij een geldruzie met een bedrijf |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Consumentenbond en de conclusie dat burgers kansloos zijn bij een geldruzie met een bedrijf?1
Het artikel in de Geldgids van februari/maart 2015, waarnaar het bericht in de Metro van 6 februari 2015 verwijst, is gebaseerd op waarnemingen die de Geldgids eind 2014 heeft gedaan bij diverse kantonzaken tussen bedrijven en burgers. In dit artikel wordt gesteld dat burgers er belang bij hebben een betalingsgeschil met een bedrijf langs andere weg dan die van een juridische procedure op te lossen. De conclusie dat burgers kansloos zijn bij een geldruzie met een bedrijf wordt in het artikel niet getrokken.
Klopt het dat in 84% van de zaken die bij de kantonrechter spelen de consument geen advocaat in de arm heeft genomen? Zo nee, waarom niet en in hoeveel gevallen dan wel?
De Raad voor de Rechtspraak heeft onderzocht wat bij civiele dagvaardingszaken (niet-verstekzaken) het aandeel gedaagde natuurlijke personen was zonder advocaat. Dit bleek 84%. Bij dagvaardingszaken (niet-verstekzaken) arbeidsrecht was het aandeel gedaagde natuurlijke personen zonder advocaat 59%. Bij de kantonrechter worden naast dagvaardingszaken ook verzoekschriften arbeidsrecht (ontbindingsverzoeken) behandeld. Van deze zaken wordt geen percentage (met of zonder advocaat) gegeven. Bij dagvaardingszaken (niet-verstekzaken) huurrecht was het aandeel gedaagde natuurlijke personen zonder advocaat 77%.
Wat is de hoogte van dat percentage als het (ex-)werknemers betreft die een geschil hebben met hun (ex-)werkgever?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de hoogte van dat percentage als het (ex-)huurders betreft die een geschil hebben met hun (ex-)verhuurder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen dat consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders ertoe besluiten geen advocaat in de arm te nemen in kantonzaken? Indien die gegevens niet bekend zijn, is het mogelijk om die toch te achterhalen?
Voor een procedure bij de kantonrechter geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. De kantonrechter behandelt geschillen met een financieel belang tot 25.000 euro. In veel gevallen zijn dat geschillen van een geringe juridische complexiteit, waarbij de nadruk ligt op een snelle, laagdrempelige besluitvorming. Dit komt tot uiting in het informele karakter van de kantonrechtspraak. Overigens kunnen rechtzoekenden die daarvoor in aanmerking komen ook aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand voor geschillen waarvan de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen.
De competentiegrens van de kantonrechter is op 1 juli 2011 verhoogd, zodat rechtzoekenden met een civiel geschil sindsdien vaker kunnen kiezen om zonder hulp van een advocaat te procederen. Ook kan de rechtzoekende ervoor kiezen om zich te laten bijstaan door een andere deskundige dan een advocaat, zoals bijvoorbeeld een rechtsbijstandsverzekering, een vakbond of een gerechtsdeurwaarder. De verhoging van de competentiegrens wordt momenteel door het WODC geëvalueerd. In de tweede fase van het onderzoek worden voor geschillen die sinds 1 juli 2011 tot de competentie van de kantonrechter behoren onder meer de vragen beantwoord in welke mate burgers nog gebruik maken van rechtsbijstandverleners en welke rechtsbijstandverleners zij inschakelen. Dit onderzoek is naar verwachting eind 2015 gereed.
Is het aantal zaken dat bij de kantonrechter speelt en waarbij consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders geen advocaat in de arm hebben genomen gestegen de afgelopen jaren gestegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dat en welke rol hebben de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand hierbij gespeeld?
Allereerst moet worden opgemerkt dat de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand slechts een deel van de rechtzoekenden die bij de kantonrechter procederen raken, namelijk de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)-gerechtigden. Veranderingen in het percentage rechtzoekenden dat zonder advocaat bij de kantonrechter procedeert kunnen daarom mogelijk niet geheel uit het gedrag van Wrb-gerechtigden worden verklaard. Verder moet worden opgemerkt dat de keuze van een Wrb-gerechtigde om al dan niet een advocaat in de arm te nemen van veel factoren afhankelijk is. Veranderingen in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand vormen één van deze factoren, maar hoeven voor de rechtzoekende bij zijn keuze niet doorslaggevend te zijn. Er is derhalve geen rechtstreeks verband tussen de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand en het percentage burgers dat zonder advocaat bij de kantonrechter procedeert. Overigens blijkt uit het onderzoek van de Raad voor de Rechtspraak dat dit percentage is afgenomen van circa 86% in 2011 tot 81% in 2014. Er treden dus in meer zaken advocaten op voor procespartijen.
Zal het aantal zaken dat bij de kantonrechter speelt en waarbij consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders geen advocaat in de arm nemen de komende jaren stijgen door de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk aantal?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders verzekerd moeten zijn van goede rechtsbijstand als de wederpartij naar de rechter is gestapt, vooral als ze geen rechtsbijstandverzekering hebben, deze het geschil niet in behandeling kan nemen of het geschil niet behandeld kan worden door een geschillencommissie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u dat nog garanderen?
De essentie van kantonrechtspraak is dat rechtzoekenden door het informele en laagdrempelige karakter van de procedure zonder hulp van een advocaat bij de kantonrechter kunnen procederen. Het maakt daarbij niet uit of zij optreden als eisende of als gedaagde partij. Zo een rechtzoekende dit wenst kan hij zich in de procedure door een advocaat of andere rechtshulpverlener laten bijstaan. De keuze om al dan niet een advocaat of andere rechtshulpverlener in te schakelen berust bij de burger, die daardoor ook meer grip heeft op de kosten van de procedure.
Het effect van de Europese BTW regels voor elektronische diensten op kleine ondernemers, die per 1 januari 2015 van kracht zijn |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht in Metro van 21 januari jongstleden, over het effect van de nieuwe Europese BTW regels voor elektronische diensten op kleine ondernemers?1
Ja.
Kent u de doelen van de campagne EU VAT action, die zich verzet tegen de nadelige effecten van de Europese BTW regels voor elektronische diensten op kleine ondernemers?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat sommige kleine ondernemers aangeven hun onderneming te staken, omdat ze niet langer kunnen voldoen aan de administratieve lasten die deze regels van hen vragen?
In 2008 hebben de lidstaten van de EU een aantal wijzigingen aangebracht in de BTW-richtlijn wat betreft de btw-heffing over diensten binnen de EU.3 Bij die gelegenheid is ook in de BTW-richtlijn4 vastgelegd dat met ingang van 1 januari 2015 de plaats van dienstregels worden gewijzigd voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten die worden geleverd aan particulieren in een andere lidstaat. Sinds 1 januari jl. wordt de btw over bedoelde diensten geheven op de plaats waar die afnemende consument woont.
Door deze wijziging ondervinden consumenten in een lidstaat voor deze diensten hetzelfde btw-tarief, ongeacht of de leverancier in die lidstaat of enige andere (lid)staat is gevestigd. Met de nieuwe plaats van dienstregels wordt ook aangesloten bij het uitgangspunt van de btw dat wordt geheven waar de consumptie plaatsvindt.
Voor ondernemers die telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten aanbieden betekenen de nieuwe regels dat zij btw verschuldigd worden in alle lidstaten waar hun diensten door niet-belastingplichtige consumenten worden afgenomen. Op EU-niveau is men van meet af aan zich ervan bewust geweest dat dit voor de desbetreffende bedrijven een toename van de administratieve lasten zou betekenen. Ondernemers moeten bij de nieuwe regels vaststellen in welke lidstaat hun particuliere afnemers woonachtig zijn. Vervolgens moeteen zij aan al de desbetreffende lidstaten btw afdragen tegen het daar geldende tarief.
Met betrekking tot de aangifte en betaling van btw in andere lidstaten is er in de BTW-richtlijn met de zogenoemde mini-one-stop-shop (MOSS) een oplossing gecreëerd. Via de MOSS kan de ondernemer in de eigen lidstaat langs digitale weg btw-aangifte doen en de verschuldigde btw betalen voor de diensten in andere EU-lidstaten. De nationale belastingdienst zorgt er vervolgens voor dat de andere EU-lidstaten de aldaar verschuldigde btw en de bijbehorende informatie uit de aangifte krijgen. Met het oog op de adequate uitvoering zijn in 2012 en 2013 nog twee EU-verordeningen op dit gebied tot stand gekomen die zich richten op de technische en procesmatige aspecten van aangifte doen via de MOSS.5
Daarnaast is er in 2013 een Uitvoeringsverordening tot stand gekomen met nadere bepalingen voor het vaststellen van de plaats waar de afnemer van bedoelde diensten woont.6 Deze bepalingen zijn door de Commissie met behulp van de lidstaten en het bedrijfsleven toegelicht in zogenoemde «explanatory notes», die zijn verschenen in 26 talen.7 Aan de hand daarvan kunnen de desbetreffende ondernemers hun eigen processen inrichten c.q. wijzigen.
Het gaat hierbij in alle gevallen om Europese regelgeving waarbij de Nederlandse overheid niet de mogelijkheid heeft voor afwijkend nationaal beleid.
Vanuit de uitvoering hebben mij overigens geen directe signalen bereikt dat er ondernemers zijn die vanwege de nieuwe regels hun activiteiten staken of geen diensten meer binnen de EU verrichten. Wel heb ik in januari 2015 van de ondernemingsorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland een brief ontvangen waarin wordt aangegeven dat uit hun ledenkring het signaal komt dat de wijzigingen als problematisch worden ervaren. Ook wordt in die brief aangegeven dat van kleine ondernemers is vernomen dat de extra rompslomp en kosten zelfs reden zou zijn om het aanbieden van grensoverschrijdende diensten te staken.
Zou bij de implementatie van de richtlijn geen rekening moeten worden gehouden met de disproportionele last die de wetgeving legt op kleine ondernemers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, naar voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk, in overleg met betrokken partijen, te kijken naar oplossingen voor de getroffen ondernemers?
Ik ben uiteraard bereid met betrokken partijen te overleggen over door hen gesignaleerde problemen bij de invoering van de nieuwe regelgeving. Wanneer ik behulpzaam kan zijn bij het nog toegankelijker maken van de informatie ben ik dat graag. Daarover wordt ook overleg gestart met VNO-NCW en MKB-Nederland.
Zoals hiervoor is opgemerkt gaat het echter om regels die zijn vastgelegd in de BTW-richtlijn en een aantal uitvoerings- en commissieverordeningen. Een aanpassing zou daarom alleen mogelijk zijn in Europees verband. Nationaal is daarvoor geen beleidsruimte. Dat geldt ook waar het gaat om het eventueel vaststellen van een ondergrens, waaronder ondernemers vrijgesteld zijn van belasting.
In het Verenigd Koninkrijk is er in de uitvoerende sfeer een regeling getroffen die ondernemers enigszins tegemoet komt wat betreft de eisen waaraan zij voor de controle van de nationale Belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk moeten voldoen om vast te stellen in welke lidstaten hun particuliere afnemers zijn gevestigd. Deze regeling geldt echter alleen voor het eerste halfjaar van 2015 en biedt strikt genomen aan de desbetreffende ondernemers geen volledige zekerheid. Het gaat hier immers om btw die in een andere lidstaat verschuldigd is en daarover heeft alleen die lidstaat de zeggenschap. Ik meen daarom dat een duurzame oplossing beter kan worden gezocht in het nog toegankelijker maken van de eerder reeds door de Belastingdienst verstrekte informatie. In hoeverre hieraan behoefte bestaat zal blijken uit het binnenkort te starten overleg met VNO-NCW en MKB-Nederland.
Bent u bereid om een ondergrens in te stellen, waaronder ondernemers vrijgesteld zijn van aangifte volgens deze Europese regels?
Zie antwoord vraag 5.
Multilevel marketing bedrijven |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de site https://kingdombusiness.conligus.org/ en hun advertenties via Marktplaats.nl?1 Herinnert u zich de eerdere vragen over Multi-level Marketing (MLM)?2
Ja.
Is er in het geval van bovengenoemd bedrijf sprake van MLM? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en is er sprake van een niet toegestaan piramidespel?
Het past mij als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet een juridisch oordeel te geven over de handelwijze van individuele bedrijven.
Is het kenmerkende verschil tussen MLM en het piramidespel nog steeds dat de deelnemer aan een MlM voor een product betaalt en een deelnemer aan een piramidespel betaalt voor de kans op een voordeel in de toekomst? Zo nee, wat is dan het verschil?
Ja.
Zijn er na januari 2013 nog relevante rechterlijke uitspraken gedaan over MLM en de piramidespelen? Zo ja, wat was de inhoud van die uitspraken?
Voor zover mij bekend zijn na genoemde datum geen relevante uitspraken over MLM en piramidespelen gedaan.
Heeft de Kansspelautoriteit de afgelopen twee jaren moeten optreden tegen aanbieders van piramidespelen? Zo ja, waren daar aanbieders bij die onder het mom van de verkoop van producten of diensten in feite een piramidespel aanboden?
De Kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd meegedeeld de afgelopen twee jaar niet te hebben opgetreden tegen aanbieders van (verkapte) piramidespelen.
Bent u nog steeds van mening dat het van belang is dat consumenten op basis van juiste en volledige informatie hun koopbeslissing kunnen nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het ook voor deelnemers in een MLM van belang is dat zij op basis van juiste en volledige informatie in een MLM stappen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ook voor deelnemers in een MLM is het van belang dat zij op basis van juiste en volledige informatie in een MLM stappen. Een deelnemer in een MLM kan als handelaar in de zin van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek worden aangemerkt, zodra hij op zijn beurt ook producten of diensten gaat verkopen. Partijen die overwegen als handelaar een contract te sluiten hebben een eigen verantwoordelijkheid om naar eventuele relevante informatie te vragen. Deze informatie dient volledig, juist en niet misleidend te zijn. Die eis volgt al uit het Burgerlijk Wetboek.
Deelt u de mening dat MLM-bedrijven verplicht zouden moeten worden voor een ieder transparant te maken hoe hoog hun omzet is, hoeveel van die omzet behaald wordt door de daadwerkelijke verkoop van producten en diensten en hoeveel uit andere geldstromen die via de laagste naar de hoogste levels stromen, hoe het verdienmodel van een deelnemer er uit ziet, hoeveel een deelnemer moet betalen om mee te doen en hoeveel een deelnemer op het laagste level gemiddeld verdient? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De economische missie naar Abu Dhabi |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat u van plan bent om van 22 tot en met 26 februari 2015 leiding te geven aan een economische missie naar Abu Dhabi gericht op de veiligheids- en defensieindustrie?1
Ja, net als bijvoorbeeld mijn collega’s van Frankrijk, Griekenland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Klopt het dat deze economische missie gericht is op wapenexport en investeringen in de wapenindustrie?
De economische missie is er, binnen het kader van de Defensie Industrie Strategie (Kamerstuk 131 25, nr. 20, 13 december 2013), op gericht de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie te ondersteunen.
Deze handelsmissie strookt met het kabinetsbeleid om een Europees en internationaal level playing field te bevorderen, respectievelijk de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie internationaal te positioneren.
De deelnemende bedrijven opereren veelal zowel op de civiele als defensiemarkt.
Waarom is ervoor gekozen om dit jaar met zo’n zware delegatie af te reizen naar Abu Dhabi en de IDEX defensiebeurs?
Er zijn jaarlijks drie internationale defensiebeurzen, waarbij per geval de opportuniteit van deelneming vanuit Nederland en van een bewindspersoon wordt beoordeeld. Wat de IDEX betreft, hebben het economische en politieke belang van de bilaterale relatie met de Verenigde Arabische Emiraten – een coalitiepartner uit de regio in de strijd tegen ISIS – ook meegewogen in deze beoordeling (zie ook het antwoord op vraag 9).
Hoe schat u het risico in dat het stimuleren van wapenexport en investeringen in de wapenindustrie in de regio Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA) bijdraagt aan verdere destabilisering van deze regio waar al zoveel complexe gewelddadige conflicten zijn?
Hoe voorkomt u dat deze economische missie direct of indirect bijdraagt aan verdere escalatie van conflicten, interne repressie van de bevolking en schending van mensenrechten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika?
Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst hetzelfde gebeurt als in 2011 in Egypte en Bahrein, toen de regering door Nederland geleverde tanks inzette om de eigen bevolking te onderdrukken?2
Hoe beziet u deze missie in het kader van de OESO-richtlijnen waarin opgenomen is dat ondernemingen manieren moeten zoeken «om ongunstige effecten op mensenrechten te voorkomen of te verminderen wanneer deze effecten direct verbonden zijn aan hun bedrijfsactiviteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie, zelfs als zij zelf niet bijdragen aan deze effecten»?
Wat is uw visie op het Duitse besluit ten aanzien van wapenexport naar Saudi-Arabië vanwege instabiliteit in de regio? Is het niet verstandig dat Nederland zich hierbij aansluit?
Dit bericht blijkt onjuist te zijn, zie de antwoorden van de Minister van Buitenlandse Zaken op vragen over dit onderwerp van 11 februari 2015 (Aanhangsel Handelingen TK 2014–2015, nr. 1284).
Bent u bereid het bezoek aan de IDEX defensiebeurs te heroverwegen in het kader van de huidige conflicten in de MENA-regio?
Neen. Deelneming staat niet haaks op het kabinetsbeleid ten aanzien van wapenexport. Daarnaast biedt dit bezoek een nuttige gelegenheid om de brede bilaterale betrekkingen met een relevante politieke en economische partner in de regio, de Verenigde Arabische Emiraten, aan te halen.
De uitspraken van de president van de Europese Investeringsbank (EIB), die twijfelt aan het realiteitsgehalte van projecten die zijn ingediend voor het Europese investeringsfonds EFSI |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de president van de Europese Investeringsbank (EIB), waarin hij zegt te twijfelen aan het realiteitsgehalte van projecten die zijn ingediend voor het Europese investeringsfonds EFSI?1
Ja.
Is het waar dat het EFSI vooral beoogt onrendabele investeringen te versnellen die momenteel onvoldoende van de grond komen, zoals rond innovatie, verduurzaming (isolatie gebouwen, hernieuwbare energie) en glasvezel?
Nee. Het EFSI heeft tot doel met beperkte publieke middelen in totaal 315 mld euro aan extra investeringsmiddelen aan te trekken voor de financiering van economisch kansrijke en kwalitatief volwaardige investeringsprojecten die passen binnen de Europese beleidsprioriteiten, zoals de Europa2020 strategie of het klimaat- en energiebeleid. Het betreft in beginsel rendabele investeringen, maar het zijn projecten die met name door het risicoprofiel niet in aanmerking komen voor het reguliere EIB-instrumentarium en onvoldoende in staat zijn private financiering aan te trekken. Het EFSI zal, dankzij de garantie vanuit de EU-begroting, in staat zijn risicovollere projecten te financieren dan het huidige EIB-instrumentarium. Potentiële projecten zullen op hun economische toegevoegde waarde en kwaliteit worden getoetst.
Bent u ervan op de hoogte dat veel provincies beschikken over fondsen, met als doel om dergelijke investeringen via leningen en participaties te bevorderen?
Ja.
Bent u bereid om u er samen met provincies voor in te zetten dat het EFSI wordt ingezet om regionale investeringsfondsen te versterken, zodat er ook daadwerkelijk extra investeringen plaatsvinden en de werkgelegenheid wordt bevorderd?
Volgens het voorstel van de Commissie voor een verordening die de juridische basis regelt voor een akkoord met de EIB over het EFSI is het EFSI ook toegestaan te investeren in investeringsplatformen, zolang het investeringsbeleid van die platformen voldoet aan de voorwaarden van het EFSI. Ook regionale partijen kunnen dus een aanvraag tot financiering doen bij het EFSI. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de EIB vervul ik hierin een faciliterende rol, samen met de Minister van Economische Zaken. Zie voor de Nederlandse inzet ten aanzien van het EFSI verder het BNC-fiche Verordening Europees Fonds voor Strategische Investeringen, zoals dat op 6 februari jl. aan uw Kamer is gezonden door de Minister van Buitenlandse Zaken.
Het onderzoeksrapport van Unie KBO ‘Ruim half miljoen senioren verloren voor internet’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u het onderzoeksrapport Digitale Vaardigheden Senioren gelezen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 1,2 miljoen senioren thuis geen toegang hebben tot internet en/of niet in staat zijn naar een openbare internetgelegenheid te gaan (cijfers CBS statline)?
Nederland behoort tot de top voor wat betreft internettoegang, óók onder ouderen. Het CBS geeft in het rapport ICT Kennis en Economie 2014 aan dat in 2013 95% van de huishoudens toegang tot internet heeft. Dat is meer dan in veel andere landen. In 2013 heeft eveneens 95% van de huishoudens een desktop of laptop. Dat zijn 6,4 miljoen huishoudens waartoe 12,7 miljoen mensen behoren. Ook op het terrein van internetvaardigheden en computervaardigheden steekt Nederland gunstig af bij het gemiddelde van de EU-28.
Ouderen blijven gemiddeld genomen wat achter bij deze ontwikkelingen. Tot op heden ontbrak voor een groot deel van hen ook de noodzaak om op dit terrein bij te blijven. Die noodzaak wordt groter. Veel ouderen beseffen dat goed en gaan daarin mee. In de loop der jaren zijn steeds meer ouderen actief geworden op internet. In 2010 had nog 9% geen toegang tot internet, in 2013 was dat teruggelopen naar 6%. Een stabiel aantal van 1% van de ouderen internet elders.
Het zijn vooral de 75-plussers die achterblijven bij de digitale ontwikkelingen. Zo geeft volgens het CBS in 2013 83% van de 75 plussers aan geen of weinig internetvaardigheden te hebben. 54% van de 75 plussers heeft nog nooit een computer gebruikt.
Er kunnen goede redenen zijn waarom ouderen niet meer in staat zijn de ontwikkelingen te volgen. Voor mensen die niet in staat zijn om zelfstandig digitaal zaken te doen met de overheid zijn er overigens alternatieven (zie ook hierna).
Deelt u de mening dat internet voor ouderen van groot belang is om mee te kunnen doen in de samenleving en toegang tot voorzieningen te houden?
Die mening deel ik. Voor ouderen geldt hetzelfde als ieder ander in deze samenleving.
Hoe wilt u de 600.000 ouderen helpen, die nog wel wegwijs op internet willen worden? Op welke wijze kunt u initiatieven ondersteunen die tot doel hebben om ouderen internetvaardig te krijgen?
Ik heb in oktober 2014 een subsidie verstrekt aan de Unie KBO van € 94.960,– voor het Seniorenhulpprogramma. De Unie KBO werkt samen met Seniorweb en Digisterker met het doel om de digivaardigheid van ouderen te verbeteren. De subsidie wordt gebruikt voor:
De middelen die binnen dit project worden ontwikkeld komen ook ten goede aan andere organisaties die bijvoorbeeld de digivaardigheid onder hun vrijwilligers willen bevorderen of met (vrijwillige) medewerkers de digivaardigheid van anderen willen bevorderen.
In december is het Digitaal Hulpplein van start gegaan waarmee cursussen en cursuslocaties ontsloten worden voor mensen die digivaardiger willen worden. Het Digitaal Hulpplein is zowel een website als een telefoonlijn. De Stichting Lezen en Schrijven beantwoordt de telefoon. Ik ondersteun het Digitaal Hulpplein samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Wat vindt u van de uitkomst dat de helft van de ouderen nooit meer in hun leven gebruik zullen maken van het internet? Bent u van mening dat deze mensen niet langs de kant mogen komen te staan?
Als het gaat om mensen die nog wel in staat zijn om te leren om te gaan met internet, maar niet willen of durven dan blijft het van belang om te proberen ook hun digivaardigheid te vergroten. Stimuleringsprogramma’s zoals «Digisterker» leveren hier een bijdrage aan. Uit de ervaringen van mensen die de digidrempel wel nemen, blijkt namelijk dat voor hen vaak een wereld opengaat. Zo kunnen zij naar hulp of ondersteuning voor ouderen zoeken via de site Regelhulp.nl. De mensen die goede ervaringen hebben opgedaan kunnen anderen inspireren om de stap te nemen.
Er is een groep die op zeker moment niet meer de energie heeft om in zichzelf te investeren of in staat is om bij te blijven door afnemend leervermogen. Wanneer mensen niet zelfredzaam zijn, kunnen zij vaak een beroep doen op anderen in hun sociale netwerk die hen kunnen helpen. Daarnaast zijn er (lokaal) voldoende ondersteuningsmogelijkheden georganiseerd. Veel gemeenten hebben daar – mede in het kader van de decentralisaties – veel inzet op gepleegd. Ook uitvoeringsorganisaties zorgen zelf voor alternatieven voor het digitale kanaal. Een voorbeeld hiervan is de telefonische helpdesk van het CAK, waar mensen terecht kunnen met vragen over veranderingen in de zorg.
Bent u van mening dat het van belang is dat ouderen zonder toegang tot internet nog schriftelijk of telefonisch contact met overheidsinstanties en andere maatschappelijke voorzieningen kunnen houden, ook vanwege de kwetsbaarheid van de techniek voor storingen? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dit ook gebeurt?
Uiteraard is het nodig dat organisaties voor alternatieven zorgen. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het in stand houden van niet digitale kanalen. Op diverse manieren, bij organisaties rechtstreeks of bijvoorbeeld in de klankbordgroep gebruikers die ik vorig jaar heb ingesteld (en waarin ook diverse ouderenbonden zijn vertegenwoordigd), wordt zicht gehouden of alternatieve kanalen beschikbaar zijn.
Wat wil u in het kader van de beleidsbrief E-health en zorgverbetering doen om de digitale vaardigheden van ouderen te verbeteren, omdat u zelf ook aangeeft dat iedereen binnen vijf jaar de zorg en ondersteuning thuis ontvangt om – desgewenst – via een beeldscherm 24 uur per dag met een zorgverlener te communiceren? (E-health en zorgverbetering, Kamerstuk 27 259 nr. 130)
In de beleidsbrief over e-health en zorgverbetering van de bewindslieden van VWS hebben zij de ambitie neergezet dat iedereen die zorg en ondersteuning thuis ontvangt binnen vijf jaar de mogelijkheid heeft om – desgewenst – 24 uur per dag via een beeldscherm met een zorgverlener te communiceren.
In de huidige praktijk zetten steeds meer aanbieders van thuiszorg beeldschermcontact in als onderdeel van de zorgverlening. Zij hebben daarbij vaak te maken met ouderen die weinig ervaring hebben met computers of internet. Hier wordt rekening mee gehouden doordat de oudere – zeker in het begin – geholpen wordt bij het bedienen van de apparatuur. De apparatuur zelf wordt ook steeds gebruiksvriendelijker. Deze apparatuur kan bijvoorbeeld uit een tablet bestaan: een eenvoudig en intuïtief via een touchscreen te bedienen apparaat, waarvan de interface voor de doelgroep kan worden aangepast met grote, duidelijke pictogrammen.
Welke oplossingen heeft u voor ouderen die niet in staat zullen zijn om via een beeldscherm 24 uur per dag met een zorgverlener te communiceren?
Zoals bij het vorige antwoord is aangegeven houdt de zorgaanbieder al rekening met de mogelijkheden van ouderen doordat zij hen ondersteunen in het gebruik en door voor gebruiksvriendelijke apparatuur te kiezen. Daarnaast kunnen ook mantelzorgers en ouderenbonden ouderen hierbij ondersteunen en begeleiden. Het is hierbij mooi om te zien dat mensen vaak veel beter met de apparatuur overweg kunnen dan dat zij in eerste instantie zelf denken.
Overigens is het op dit moment niet gebruikelijk dat communicatie tussen een zorgverlener en een oudere via een beeldscherm plaatsvindt. Als een oudere digitaal niet vaardig is heeft dat in principe dus geen consequenties voor de zorg die hij ontvangt. De zorg die aan ouderen geboden wordt dient sowieso passend te zijn bij de behoefte van de ouderen. Indien het hierbij wenselijk én mogelijk is dat dit ook via een beeldscherm kan, dan kan dit bij de zorg worden ingezet. Indien dit niet mogelijk is, dan wordt de zorg op een andere manier geleverd.
Is de ambitie van dit kabinet nog haalbaar dat alle overheidsvoorzieningen per 1 januari 2017 digitaal zullen zijn?
De inspanningen van alle (mede)overheden zijn er zeker op gericht om de doelstelling dat de overheidsdiensten voor burgers en bedrijven in 2017 ook digitaal beschikbaar zullen zijn, te halen. Ik wil hier bij opmerken dat digitale dienstverlening nooit «af» is, ook na 2017 zullen investeringen nodig zijn en blijven om het niveau en de organisatie van de dienstverlening continu aan te passen aan maatschappelijke en technische ontwikkelingen en kwaliteitseisen.
Momenteel laat ik een aantal metingen uitvoeren om een beter beeld te krijgen van de stand van zaken rond de digitalisering van de overheidsdienstverlening. Ik verwacht uw Kamer daarover later dit jaar te kunnen informeren.
De berichten ‘Oproep tot transparantie in ontwikkeling criteria voor biomassa’ en ‘Groen paspoort van FSC verlopen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Oproep tot transparantie in ontwikkeling criteria voor biomassa»1 en «Groen paspoort van FSC verlopen»?2
Ja.
Klopt het dat houtkeurmerk FSC volgens de Toetsingscommissie Inkoop Hout (TPAC) al sinds 2012 op bepaalde onderdelen binnen de Nederlandse criteria tekort schiet? Zo ja, om welke onderdelen en criteria gaat het? Klopt het dat hout met FSC-keurmerk desondanks wel goedgekeurd wordt binnen het Nederlandse duurzaam inkoopbeleid? Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat MTCS (keurmerk voor duurzaam bos), dat volgens TPAC ook tekort schiet op bepaalde onderdelen van criteria en op deze punten zichtbare verbeteringen heeft beloofd, niet goedgekeurd wordt binnen het Nederlandse duurzaam inkoopbeleid?
De toetsingscommissie TPAC3 is in 2013 begonnen met de hertoetsing van FSC4. Hierbij heeft FSC, net als andere systemen, de gelegenheid gekregen verbeteringen door te voeren. Indien er tijdens de toetsingsprocedure sterke aanwijzingen zijn dat het keurmerk op fundamentele punten tekortschiet, kan TPAC de bewindspersoon van Infrastructuur en Milieu (IenM) adviseren goedkeuring in te trekken. Dit is tot op heden niet gebeurd.
De toetsingscommissie TPAC legt momenteel de laatste hand aan de hertoetsing van FSC. Na afronding van de beoordeling maakt TPAC de toetsingsresultaten bekend. Uit die toetsingsresultaten moet blijken of FSC nog altijd aan de Nederlandse inkoopcriteria voldoet en hoe op verschillende onderdelen is gescoord.
De stelling dat PEFC5 internatonaal niet is goedgekeurd, is niet juist. PEFC is in 2010 goedgekeurd en toegelaten tot het rijksinkoopbeleid. Sinds 2 juni 2014 mag ook het onderliggende Maleisische houtkeurmerk MTCS worden ingekocht.
Wat is uw reactie op de open brief van de CEO en Secretaris-Generaal van PEFC, waarin hij stelt dat het proces dat moet leiden tot duurzaamheidscriteria voor biomassa niet transparant is en dat niet alle belanghebbenden hierin participeren?
Vanuit het Energieakkoord worden de duurzaamheidscriteria ontwikkeld voor vaste biomassa voor energietoepassingen. Alle belanghebbenden bij het SER energieakkoord hebben gelegenheid te participeren.
De criteria voor duurzaam bosbeheer, een component van de criteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen, worden gebaseerd op de criteria in het houtinkoopbeleid, die met brede stakeholderbetrokkenheid zijn opgesteld.
Bij het proces en de vertegenwoordiging in het SER-traject is veel zorg besteed aan evenwichtigheid en transparantie.
Waarom wordt PEFC als mondiaal erkend duurzaamheidslabel niet betrokken bij duurzaamheidscriteria voor biomassa, terwijl FSC, waarvan nota bene betrokkenen van Greenpeace en het Wereld Natuur Fonds prominent zitting in het bestuur hebben, wel aanwezig is bij de gesprekken die voortborduren op afspraken uit het Energieakkoord? Klopt het dat diezelfde ngo's ook door TPAC uitgenodigd worden om keurmerken te beoordelen?
De duurzaamheidscriteria worden vastgesteld voor vaste biomassa ten behoeve van energietoepassingen (in het kader van het Energieakkoord). Greenpeace, Natuur&Milieu, Milieudefensie en het Wereld Natuurfonds zijn betrokken bij de ontwikkeling van de duurzaamheidscriteria. In de laatste onderhandelingen voeren Greenpeace en Natuur&Milieu het woord namens de ngo’s. Keurmerkorganisaties nemen geen deel aan het overleg.
In de toetsingsprocedure voor het houtinkoopbeleid worden bestaande houtkeurmerken beoordeeld door de onafhankelijke commissie TPAC. Stakeholders, waaronder ngo’s, bedrijven en keurmerkorganisaties, hebben gelegenheid informatie in te brengen over het functioneren van keurmerken. TPAC vormt vervolgens een eigenstandig oordeel.
Deelt u de mening dat er op zijn minst sprake is van de schijn van belangenverstrengeling, zowel bij het toelaten van bepaalde keurmerken binnen het duurzame inkoopbeleid als bij het opstellen van duurzaamheidscriteria voor biomassa?
Zowel bij de toetsing van houtkeurmerken voor het inkoopbeleid als bij de vaststelling van duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen is de nodige zorg besteed aan transparantie, evenwichtigheid en onafhankelijkheid.
In het Energieakkoord wordt FSC genoemd. De afspraak die in het onderhandelingstraject is gemaakt, is dat ook andere certificatiesystemen kunnen fungeren als bewijs dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan. De beslissing over acceptatie van keurmerken wordt door een onafhankelijke instantie genomen. Voor vaste biomassa voor energietoepassingen wordt hiertoe nog een toetsingssystematiek ingericht. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan objectiviteit, uitvoerbaarheid en proportionaliteit.
Hoe beoordeelt u in dit licht de onafhankelijkheid van TPAC? Wat is de toegevoegde waarde van TPAC, zeker nu er op Europees en internationaal niveau een standaardisatie van duurzaamheidscriteria plaatsvindt? Is het eenzijdig opleggen van Nederlandse criteria realistisch, wetende dat er op internationaal niveau soortgelijke en soms andere eisen gelden? Waar schieten deze internationale eisen volgens u tekort? Deelt u de mening dat het doel, namelijk het inkopen van duurzaam hout, voorop moet staan en dat Nederland zich voor een gelijk speelveld beter kan aansluiten op internationale standaarden, dan zelf uitgebreide toetsingscriteria op te stellen?
Het opstellen van een houtinkoopbeleid is een nationale competentie, waarbij rekening wordt gehouden met aanbestedingsregelgeving en internationale afspraken over duurzaam bosbeheer.
Er is op hoofdlijnen internationale overeenstemming over wat duurzaam bosbeheer inhoudt6. Om een definitie van duurzaam bosbeheer op te kunnen nemen in het houtinkoopbeleid, moet die definitie vervolgens gespecificeerd worden in criteria die gebruikt kunnen worden in aanbestedingen. Op dit moment is er nog geen internationale of EU-brede criteriaset voor duurzaam bosbeheer die kan worden gebruikt voor het duurzaam inkoopbeleid.
Nederland was één van de eerste EU-lidstaten die houtinkoopcriteria heeft opgesteld met een toetsingskader voor keurmerken. Inmiddels zijn er meer landen met een houtinkoopbeleid, waaronder het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Denemarken. Met mijn EU-collega’s onderzoek ik nu de mogelijkheden voor verdere samenwerking.
Hoe wordt TPAC gefinancierd? Wat is de bijdrage van de rijksoverheid hieraan? Bent u bereid om de werkzaamheden van TPAC tegen het licht te houden, daarbij rekening houdend met het feit dat er op internationaal uniforme duurzaamheidseisen en gezamenlijke toetsing van keurmerken mogelijk is? Bent u bereid over te gaan tot opheffing van TPAC, wanneer blijkt dat dit adviesorgaan niet langer van toegevoegde waarde is voor het beoordelen van keurmerken?
De toetsingscommissie TPAC beheert de Nederlandse inkoopcriteria en beoordeelt houtcertificatiesystemen voor het rijksinkoopbeleid.
TPAC wordt beheerd door Stichting Milieukeur (SMK). SMK ontvangt hiervoor medefinanciering van de rijksoverheid. Voor 2015 gaat het om € 150.000.
Gezamenlijk optrekken in EU-verband is van belang om maximaal effect te sorteren. Met mijn EU-collega’s onderzoek ik de mogelijkheden voor gezamenlijke criteria en/of toetsingen. Dit kan ertoe leiden dat de Nederlandse toetsingssystematiek voor het houtinkoopbeleid wordt aangepast en dat dit gevolgen heeft voor het voortbestaan van TPAC. Wanneer het overleg met mijn EU-collega’s een concluderend stadium bereikt, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Duurzaamheid op 5 februari a.s?
Het bericht dat vier vijfde van de verplichte veiligheids- en gezondsheidsplannen (V&G) niet op orde is bij de aanbesteding van infraprojecten |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vier vijfde van de verplichte veiligheids- en gezondheidsplannen (V&G) niet op orde is bij de aanbesteding van infraprojecten?1
Dat is een teleurstellend bericht. Een Veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan) is van belang bij omvangrijke werken waar meerdere werkgevers werkzaamheden uitvoeren. Op basis van onderzoek en inspecties is bekend dat lang niet alle V&G-plannen in voldoende mate zijn toegesneden op de specifieke gevaren van de projecten.
Bent u bereid om uw collega-ministers, gemeenten en provincies hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Als daar, bij het toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, aanleiding toe is, worden opdrachtgevers door de inspectie SZW op hun verplichtingen aangesproken. Dat zijn ook de opdrachtgevers namens collega-ministers, gemeenten en provincies.
Het toezicht op de verplichtingen van de Arbeidsomstandighedenwet voor opdrachtgevers van bouwwerkzaamheden heeft in de afgelopen jaren meer inhoud en vorm gekregen. Enkele inspectieprojecten zijn specifiek gericht op de naleving van de verplichtingen van opdrachtgevers. De resultaten hiervan zijn weergegeven in factsheets als «Handhaving bij opdrachtgevers van GWW projecten», «Arbeidsomstandigheden in de Wegenbouw» en «De gemeente als opdrachtgever».
Overleg vanuit mijn ministerie met de departementen die grote bouwopdrachten geven, heeft gunstig uitgewerkt op de wijze van contracteren en de dialoog met opdrachtnemers. Initiatieven als de «Governance Code Veiligheid in de bouw», «Partners in veilig bouwen» en «Railalert», waarbij opdrachtgevende en opdrachtnemende partijen met elkaar de samenwerking zoeken voor gezonde en veilige uitvoering van werken zijn goede voorbeelden, evenals instrumenten als de V&G ontwerpwijzer, de V&G-planner van Stichting arbouw, het model V&G-plan van de CROW, de brochures «Samen veilig en gezond bouwen» en «Bouwprocesbepalingen van de Arbowet in een notendop» van Inspectie SZW, die opdrachtgevers en ontwerpende partijen ondersteunen bij het opstellen van V&G-plannen. Er is nog veel te verbeteren. De toenemende focus van het toezicht op de aanbesteding van werken en de genoemde positieve ontwikkelingen dragen daar aan bij.
Bouwend Nederland is van mening dat de Inspectie SZW extra aandacht moet hebben voor het op orde hebben van V&G’s; bent u bereid om de Inspectie SZW hiertoe opdracht te geven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW inspecteert risicogestuurd. Zij richt haar toezicht op zaken waar de meeste gezondheid- en veiligheidwinst is te halen. Zoals in antwoord 2 aangegeven is ook de naleving van verplichtingen voor opdrachtgevers van bouwwerkzaamheden, en daarmee het V&G-plan, onderwerp van het toezicht, omdat verbetering nodig en mogelijk is.
Onverlet het gegeven dat bij bepaalde werken opdrachtgevers in belangrijke mate bepalen onder welke voorwaarden het werk wordt uitgevoerd, zijn het de opdrachtnemende werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Die verantwoordelijkheid strekt ook tot het aannemen van werk dat gezond en veilig uitgevoerd kan worden.
Ik heb in het overleg met de Kamer laten weten dat ik belang hecht aan goed opdrachtgeverschap. Behalve het V&G-plan hebben opdrachtgevers bij het aanbesteden van werk nog andere verplichtingen en verantwoordelijkheden. Ik wil de rol en de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers in de bredere context van de keten bezien. Ik heb met de Kamer afgesproken van gedachten te wisselen over een ketenaanpak voor gezond en veilig werken. Ik verwacht de Kamer medio 2015 nader te informeren.
Het opnemen van het investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS) in het Vrijhandelsakkoord van de EU met Canada (CETA) |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de openbare raadpleging van de Europese Commissie over ISDS en de opmerking van Commissaris Malmström dat er «gigantische scepsis bestaat onder Europeanen over ISDS»?1
Ik ben bekend met het rapport van de Europese Commissie over de online publieke consultaties over investeringsbescherming en investeerder-Staat geschillenbeslechting (ISDS) in het Transatlantic Trade and Investment Partnership Agreement (TTIP).De Europese Commissie heeft een groot aantal reacties op de publieke consultaties ontvangen, waarvan een groot aantal kritisch is over TTIP en ISDS. De opmerking van Commissaris Malmström plaats ik in dat licht.
Deelt u de opvatting dat wanneer de ISDS-clausule in CETA onveranderd blijft, de EU geen sterke onderhandelingspositie meer heeft tegenover de VS in de onderhandelingen over het Vrijhandelsakkoord van de EU met de VS (TTIP), waardoor geen recht kan worden gedaan aan de legitieme zorgen van Europeanen over ISDS?
De Europese Commissie heeft aangegeven dat de resultaten van de publieke consultaties over investeringsbescherming en ISDS in TTIP onderdeel zijn van een breder debat over ISDS. Doel van dat debat is te komen tot een verbeterde standaard, die de bestaande zorgen voldoende adresseert. Dit debat is ook van belang in het kader van CETA. Uitstel van de ondertekening van CETA tot in de tweede helft van 2016, zoals onlangs aangekondigd door de Europese Commissie, biedt ruimte om de ISDS-clausule in CETA nog tegen het licht te houden. Ik ben van mening dat het voeren van een gefocust debat om tot een EU-benadering van ISDS te komen, de onderhandelingspositie van de EU tegenover de VS zal versterken.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Duitsland en Frankrijk mogelijkheden willen om CETA op sommige punten alsnog te kunnen wijzigen, bijvoorbeeld als het gaat om ISDS?2
Ik ben bekend met de gezamenlijke verklaring van Duitsland en Frankrijk op 21 januari 2015. Hierin is het belang uitgesproken dat de uitkomsten van de publieke consultaties in TTIP en het vervolgdebat dat de Europese Commissie over ISDS in TTIP zal voeren een aanmoediging zou moeten zijn om verdere technische verbeteringen in CETA aan te brengen.
Hoe beoordeelt u deze stap van de ministers van Handel van Frankrijk en Duitsland?
Ik zie deze stap als een constructieve bijdrage aan het ISDS-debat in de Europese Unie. Deze bijdrage sluit nauw aan bij de Nederlandse opstelling ter zake, zoals verwoord in de Kamerbrief van 25 juni 2014 over het Nederlandse onderzoek naar de risico’s van ISDS in TTIP (Kamerstuk 21501–02, nr. 1397).
Bent u van plan Nederland actief bij dit verzoek te laten aansluiten? Zo nee, waarom niet?
Op 30 januari en 12 februari jl. sprak ik onder anderen met mijn Franse en Duitse collega’s over ISDS en de uitkomsten van de publieke consultaties. Diverse andere collega’s hebben belangstelling getoond om in deze gesprekken te participeren.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van de resultaten van de openbare raadpleging om de zorgen van het maatschappelijk middenveld over ISDS mee te nemen in de Nederlandse positie?
Op basis van de consultaties heeft de Commissie een aantal terreinen geïdentificeerd waarop het vervolgdebat gefocust moet worden. Het gaat hierbij om:
Deze terreinen komen overeen met de punten die ik eerder heb aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer in juni 2014 over het Nederlandse onderzoek naar de risico’s van ISDS in TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397). Ik juich het dan ook toe dat het debat wordt gevoerd om tot een EU-benadering te komen die bijdraagt aan het tot stand komen van een verbeterde standaard. Ik zal dat debat ook in Nederland voortzetten met de relevante stakeholders. De uitkomsten van dat debat zijn van belang voor de vorming van de Nederlandse positie op dit terrein.
Grondwaterproblemen in de Vliettunnel Leidschendam |
|
Peter Oskam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vliettunnel bij Leidschendam in de richting van A44 dicht: grondwater komt daar omhoog»1?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat: «Temperatuurschommeling veroorzaakt problemen Vliettunnel»»1, over soortgelijke problemen in 2012, 2013 en 2014?
Ja.
Deelt u de mening dat de Vliettunnel een belangrijke verbinding is van en naar de Leidse regio en de Bollenstreek en dat het afsluiten van deze tunnel nadelige effecten heeft voor inwoners en ondernemers uit genoemde regio’s?
Ja.
Bent u bereid om te kijken naar een duurzame oplossing en in overleg te treden met de provincie en het hoogheemraadschap om te kijken of het (tijdelijk) verlagen van het grondwaterpeil tot de mogelijkheden behoort?
De afgelopen jaren zijn de voegen in de Vliettunnel verschillende keren gerepareerd door ze te injecteren met siliconenmateriaal en door de afwatering te verbeteren. De afgelopen tijd hield dit stand maar bij grote schommelingen in temperatuur blijkt de reparatie bij bepaalde voegen toch kwetsbaar te zijn. Daarom laat ik nu onderzoek doen naar een structurele oplossing. Hierin zal ook het verlagen van het grondwaterpeil als mogelijkheid worden onderzocht. Zoals gebruikelijk zal dit worden gedaan in afstemming met de betrokken overheden. Het onderzoek zal naar verwachting uiterlijk in de zomer van dit jaar zijn afgerond.
Indien het verlagen van het grondwaterpeil niet tot de mogelijkheden behoort, bent u bereid andere definitieve oplossingen te onderzoeken?
Ja, ook andere oplossingen worden meegenomen in het genoemde onderzoek.
De lage scores van Nederland in de ‘Index of Economic Freedom’ |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de «Index of Economic Freedom 2015», opgesteld door de Amerikaanse Heritage Foundation?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland slecht tot zeer slecht scoort als het gaat om de mate van vrijheid op de arbeidsmarkt (73ste), de hoogte van de overheidsuitgaven (168ste) en de mate van fiscale vrijheid (174ste van de 178 onderzochte landen)?
Er wordt gerefereerd aan de Nederlandse positie op de «Index of economic freedom» als het gaat om de hoogte van de overheidsuitgaven, de mate van fiscale vrijheid (in feite een indicator voor de collectieve lastendruk) en vrijheid op de arbeidsmarkt (onder meer ontslag- en arbeidsrecht). Dat Nederland op deze terreinen en op de totale lijst van de Heritage Foundation lager scoort dan sommige andere landen hangt één op één samen met de Nederlandse sociale zekerheid. Tegelijkertijd behoort Nederland tot de meest welvarende en de meest competitieve landen ter wereld zoals onder andere blijkt uit het hoge productiviteitsniveau, de 4de plaats op de Human Development Index van de Verenigde Naties en de 8ste plaats op de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. Verder behoort Nederland in termen van arbeidsparticipatie en werkloosheid tot de best presterende landen in de Europese Unie.
Een vergelijking met andere landen, zoals Zwitserland, Estland en Litouwen, op basis van (elementen uit) de «Index of economic freedom» heeft dus beperkte meerwaarde.
Hoe duidt u het feit dat Nederland op de «Index of Economic Freedom» een lagere plaats inneemt dan voormalige Sovjetrepublieken als Estland en Litouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u het feit dat van alle Europese landen uitgerekend Zwitserland – dat geen lid is van de Europese Unie – het beste scoort op de «Index of Economic Freedom»?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat Nederland behoefte heeft aan meer economische vrijheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een vlaktaks van nog geen 23 procent, uniformering van het BTW-tarief op 15 procent, verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting en flexibilisering van de arbeidsmarkt, in combinatie met inkrimping van de staat en veel lagere overheidsuitgaven, de uitgelezen route is naar veel hogere economische groei en op termijn honderdduizenden extra banen?
Mogelijke aanpassingen in de loon- en inkomstenbelasting – zoals een vlaktaks – en de btw-tarieven worden bezien in het kader van de voorgenomen herziening van het belastingstelsel. De btw is één van de keuzes die het kabinet heeft benoemd en de loon- en inkomstenbelasting komt in beeld bij het verlagen van de lasten op arbeid.
De stelselherziening is gericht op het bevorderen van de werkgelegenheid en economische groei en complexiteitsreductie. Daar zal bij de nadere uitwerking van de keuzes dan ook de focus op liggen. Reductie van het aantal schijven in de loon- en inkomstenbelasting is voor het kabinet geen doel op zich.
Pensioenopbouw door IB-ondernemers bij een beroepspensioenregeling |
|
Roos Vermeij (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat voor IB-ondernemers1 die verplicht deelnemen in een beroepspensioenregeling de winst uit onderneming – uit het kalenderjaar drie jaar voorafgaand aan het jaar van pensioenopbouw – tot uitgangspunt wordt genomen bij het bepalen van de omvang van de fiscale faciliëring van hun pensioenopbouw?2
Voor ondernemers in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 («IB-ondernemers») die deelnemen aan een beroepspensioenregeling geldt vanaf 2015 – net als voor werknemers – een fiscaal maximum voor de fiscale faciliëring van het op te bouwen pensioen. Dit fiscale maximum komt onder andere tot uiting in het maximaal in aanmerking te nemen pensioengevend inkomen. Om IB-ondernemers voldoende tijd te geven voor de vaststelling van dit voor de fiscale faciliëring bepalende (maximale) pensioengevend inkomen wordt in principe aangesloten bij de winst uit onderneming (met enige correcties) in het derde voorafgaande kalenderjaar («t-3»). Het gaat hierbij dus om de vaststelling van het maximale inkomen dat voor de fiscale faciliëring in aanmerking mag worden genomen; het is fiscaal toegestaan om van een lager bedrag uit te gaan.
Klopt het dat het referentiejaar (t-3) is gekozen om de IB-ondernemers voldoende tijd te geven om hun pensioengevend inkomen vast te stellen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre kunnen IB-ondernemers afwijken van het referentiejaar?
In beginsel wordt voor het maximum aangesloten bij de winst uit onderneming in het derde voorafgaande kalenderjaar (artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001). In een aantal gevallen is het toegestaan om een andere referentieperiode in aanmerking te nemen. Hierbij gaat het om deelnemers waarvan het pensioengevend inkomen is verlaagd als gevolg van tussentijdse ziekte of arbeidsongeschiktheid (artikel 11d van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001) en starters (artikel 11e van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001). Tevens wordt voor het bepalen van het bereikbaar pensioengevend inkomen bij partner- en wezenpensioen een andere referentieperiode gehanteerd (artikel 11f van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001). Zoals hiervoor is aangegeven is het fiscaal bovendien altijd toegestaan om van een lager bedrag uit te gaan dan het bedrag dat volgens de hiervoor genoemde bepalingen ten hoogste als pensioengevend loon in aanmerking mag worden genomen.
In hoeverre is rekening gehouden met tussentijdse arbeidsongeschiktheid en bijbehorende teruggang in inkomen?
Om de gevolgen van een tussentijdse ziekte of arbeidsongeschiktheid op het fiscale maximale inkomen te mitigeren geldt een speciale regeling. Voor mensen voor wie het inkomen in het jaar «t-3» is verlaagd als gevolg van ziekte of arbeidsongeschiktheid, mag voor het fiscale maximum uitgegaan worden van de gemiddelde (gecorrigeerde) winst uit onderneming in de vijf kalenderjaren voorafgaande aan de ziekte of arbeidsongeschiktheid (artikel 11d van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001). Hiermee wordt voorkomen dat een inkomensteruggang als gevolg van tussentijdse ziekte of arbeidsongeschiktheid voor het fiscale maximum automatisch resulteert in een lagere pensioenopbouw. Ook hier geldt echter dat het fiscaal altijd is toegestaan om van een lager bedrag uit te gaan dan het bedrag dat ten hoogste als pensioengevend loon in aanmerking mag worden genomen.
Deelt u de mening dat het referentiejaar in volgende casus erg ongelukkig uitpakt, en ook niet de bedoeling kan zijn van de genomen maatregel? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er voor betrokkene om de pensioenpremie te (laten) verlagen?3
Het is fiscaal altijd toegestaan om van een lager bedrag uit te gaan dan het bedrag dat ten hoogste als pensioengevend loon in aanmerking mag worden genomen. Verder is het aan sociale partners om te bepalen of men een bepaald risico wil dekken en hoe men dat wil doen. Zo zijn in veel pensioenregelingen afspraken gemaakt over een premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Dat betekent dat de opbouw van het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen wordt voortgezet, waarbij de deelnemer zelf geen premies hoeft af te dragen.
In hoeverre heeft een pensioenfondsbestuur discretionaire bevoegdheid om in vergelijkbare casussen maatwerk te kunnen leveren aan deelnemers die zich in vergelijkbare situaties bevinden? Indien het bestuur deze bevoegdheid niet heeft, bent u bereid deze ruimte te scheppen? Zo nee, waarom niet?
Pensioenfondsbestuurders hebben die ruimte als die in de pensioenregeling is opgenomen. Het is aan sociale partners om hier afspraken over te maken.
De financiële risico's van leaseconstructies voor zonnepanelen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «zonne-energie voor de massa»?1
Ja.
Bent u van mening dat de beloofde besparing op de energierekening voor de duur van het 17-jarige leasecontract door de leverancier gegarandeerd kan worden? Zo ja, waarom?
Ik ben niet bekend met de contractvoorwaarden van de aanbiedende partij en kan om die reden hier geen uitspraken over doen.
Bent u van mening dat het redelijk is om ervan uit te gaan dat de bestaande belastingvoordelen voor zonne-energie de komende 17 jaar gegarandeerd zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is het financiële risico voor particulieren die een dergelijk leasecontract afsluiten?
In het AO Decentrale Energie van 2 juli 2014 (Kamerstuk 29 023, nr. 175) heb ik de zekerheid gegeven dat de salderingsregeling tenminste tot 2020 zal blijven bestaan en dat deze regeling in 2017 zal worden geëvalueerd. Uit het antwoord op vraag 2 volgt dat ik het financiële risico voor particulieren die een dergelijk contract afsluiten niet kan inschatten, aangezien ik niet bekend ben met de contractvoorwaarden.
Deelt u de mening dat het in het artikel genoemde leasecontract sterk lijkt op een belegging in zonne-energie met alle daaraan verbonden risico’s? Zo nee, waarom niet?
Uit de website van de aanbieder BigSolar valt op te maken dat bij de aangeboden leaseconstructie de consument geen eigenaar wordt van de zonnepanelen. Er is hier sprake van «operational lease». Bij «operational lease» wordt de lessee geen eigenaar. Deze leasevorm is derhalve vergelijkbaar met huur. Net als huurovereenkomsten is deze leaseovereenkomst uitgezonderd van de Wet op het financieel Toezicht (Wft). De Minister van Financiën heeft in de Wetgevingsbrief 20142 toegezegd om in overleg met de AFM overkreditering en andere risico’s rond leasing te onderzoeken en daarbij te kijken naar de bredere context. De AFM voert op dit moment een verkenning uit naar de omvang van het gebruik van leaseconstructies bij auto’s en het mogelijke risico op overkreditering voor de consument.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te verzoeken om te beoordelen of deze constructie goedkeuring van de AFM nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De stop op Duitse wapenexport naar Saoedi-Arabië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat Duitsland een stop heeft afgekondigd voor wapenexport naar Saoedi-Arabië?1 Wat zijn de gronden daarvoor?
In verschillende media stond te lezen dat Duitsland stopt met de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië. Uit navraag bij de Duitse autoriteiten is gebleken dat het hier gaat om een foutieve weergave in de media.
Het Duitse wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië is niet gewijzigd. Duitsland toetst, net als Nederland, alle vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië op individuele basis aan de hand van de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Zowel Nederland als Duitsland wijzen in de praktijk ook vergunningen af op basis van de toetsing aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt.
Heeft Duitsland de Nederlandse regering op enigerlei wijze geïnformeerd over (het voornemen tot) deze stap en de gronden daarvoor? Zo neen, bent u bereid daarover inlichtingen in te winnen en die vóór het eerstvolgende Algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de in de media genoemde overweging van Duitsland, dat de situatie in de regio te instabiel is?
De regionale situatie is op dit moment zorgwekkend. Het toenemend geweld in de bredere regio, de situatie in Syrië en Irak en de opmars van ISIS, baren het kabinet zorgen. Ook Saudi-Arabië ervaart deze situatie als zorgwekkend. Saudi-Arabië maakt samen met Nederland en nog zo’n 60 andere landendeel uit van de internationale coalitie tegen ISIS.
Ziet u aanleiding om ook een Nederlandse stop op wapenexport naar Saoedi-Arabië af te kondigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is geen voorstander van een algehele stop op wapenexport naar Saudi-Arabië. Zoals ook aangegeven tijdens het Algemeen Overleg Wapenexport van 11 december jl. worden alle aanvragen voor Saoedi-Arabië met terughoudendheid in behandeling genomen. Het kabinet acht een volledige stop op de export van militaire goederen niet zinvol en niet effectief, gezien het unilaterale karakter daarvan.
Op basis van de toets aan de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport wordt zorgvuldig gekeken naar de aard van de goederen, het eindgebruik en de eventuele betrokkenheid van de eindgebruiker bij mensenrechtenschendingen. Er wordt geen vergunning afgegeven indien de goederen kunnen worden ingezet bij mensenrechtenschendingen of interne repressie, danwel een risico vormen voor de regionale stabiliteit, ook al bestaat er een legitieme veiligheidsbehoefte in Saoedi-Arabië.
Het artikel ‘ICT-sector trekt weg’ |
|
Bart de Liefde (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «ICT-sector trekt weg»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de boodschap in het artikel «ICT-sector trekt weg» klopt met de werkelijke cijfers? Trekken er inderdaad bedrijven uit de ICT-sector uit Nederland weg? Om hoeveel bedrijven en arbeidsplaatsen gaat het dan? Wat is het netto saldo van nieuwe bedrijven die zich vestigen en vertrekken?
Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat de ICT-sector wegtrekt uit Nederland. Nederland staat te boek als een sterk ICT-land. Nederland staat al een aantal jaren in de top vijf van de internationale rankings op het gebied van ICT, zoals die van het World Economic Forum (Global Information Technology Report). De ICT-sector is een dynamische markt die groeit en bovendien sterk internationaliseert. We zien ook dat ICT-bedrijven zich in Nederland vestigen. Denk aan de vestiging van het IBM-servicecentrum en Microsoft data-centrum in Groningen. Meer recent heeft Google de start van de bouw van een nieuw data-centrum aangekondigd in de provincie Groningen, wat gepaard ging met een investering van 600 miljoen euro. We zien ook ICT-bedrijven in Nederland die werk maken van internationale groei.
De onderstaande figuur bevat gegevens over het starten en opheffen van ICT-bedrijven in Nederland. Hieruit blijkt dat in de jaren 2007–2013 het totaal aantal oprichtingen van ICT-bedrijven varieert tussen de 6.000 en de 8.000 bedrijven en het aantal opheffingen tussen 3.000 en de 6.000. Het betreft voor een groot deel heel kleine bedrijven: het aantal opheffingen van bedrijven met meer dan 10 werknemers varieert van 20 tot 75 per jaar3.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit het startsein is van een uittocht van ICT-bedrijven uit Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat er in Nederland een tekort aan ICT-personeel is? Waardoor komt dit?
Het klopt dat het aantal leerlingen dat instroomt in ICT-opleidingen lager is dan het aantal benodigde vakmensen in de ICT. Er is sprake van een mismatch op de arbeidsmarkt voor ICT-professionals: de instroom van ICT-vakmensen met de juiste kwalificaties is nog steeds onvoldoende om te voldoen aan de vraag van de werkgevers. De vraag naar ICT-professionals blijft toenemen, mede door de versnelling van technologische ontwikkelingen zoals Clouddiensten, Big data, Internet of Things, 3D-printing. Zo steeg in 2014 het aantal ontstane vacatures naar 34.0004.
De instroom in ICT-opleidingen vertoont de laatste jaren weer een stijging, met name in het hbo (+13%) en wetenschappelijk onderwijs (+40%). Voor het mbo is het beeld verschillend, op niveau 4 is een stijging waar te nemen, maar op niveau 2 en 3 is sprake van een daling5.
Het is echter van belang dat er blijvend aandacht is voor een betere aansluiting van het onderwijsaanbod op de vraag vanuit het ICT-bedrijfsleven, zodat de mismatch op de arbeidsmarkt voor ICT-professionals wordt verkleind. Dat vraagt bijvoorbeeld om, nog meer dan nu, de mogelijkheden voor opleiding en voor om- en bijscholing te benutten.
In het Techniekpact werken bedrijfsleven en onderwijs in de regio samen om tekorten in de techniek en de ICT op te lossen, onder andere via publiek-private samenwerkingsverbanden in de vorm van Centres of expertise en Centra voor innovatief vakmanschap. Inmiddels zijn ruim 60 van de deze PPS-samenwerkingsverbanden operationeel waarin mbo, hbo en het bedrijfsleven nauw samenwerken om onderwijs aan te bieden dat aansluit op de wensen van het regionale bedrijfsleven ten aanzien gewenste bekwaamheden en voorziene tekorten. Ook binnen het publiek-private programma Digivaardig wordt aandacht besteed aan een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van ICT-professionals.
Verder heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bijdrage van 4,7 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het sectorplan voor de ICT-sector. De sector zelf draagt ook 4,7 miljoen euro bij aan het sectorplan. In dat kader worden 2.500 ICT-professionals extra bij- en omgeschoold en krijgen 200 mbo-ers en hbo-ers aanvullende modules naast de reguliere opleiding, met garantie op een baan in de ICT. Tevens heeft de sector een scholings- en ontwikkelplatform opgezet.
Om beter in te kunnen spelen op de wensen van het bedrijfsleven en werknemers te stimuleren om te blijven leren, is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van plan om onderwijs meer vraaggestuurd te maken. Dit draagt bij aan een dynamische arbeidsmarkt, waarbij het onderwijs beter inspeelt op de concrete wensen van het bedrijfsleven, en werknemers ook in de huidige baan makkelijker vaardigheden kunnen aanleren die van nut zijn voor de toekomst («leven lang leren»). ICT vormt vanzelfsprekend een onderdeel van deze vaardigheden.
Tenslotte is het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt een actiepunt voor het nieuwe Team ICT, onder leiding van het boegbeeld de heer René Penning de Vries. Hij ontwikkelt, in samenwerking met onder andere Techniekpact en de branchevereniging Nederland ICT, een Human Capital Agenda ICT & Innovatie. Hiermee wil het team een bijdrage leveren aan:
Klopt het dat het aantal leerlingen dan momenteel instroomt lager is dan het aantal benodigde vakmensen? Hoe gaat u zich samen met het bedrijfsleven en onderwijsveld inspannen om het aantal jongeren dat met een technische opleiding start, te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de discussie tussen onderwijsinstellingen en de ICT-sector de afgelopen dagen in de media over de schijnbare uittocht van ICT-bedrijven?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties onderneemt u al om het tekort aan ICT-personeel aan te pakken en welke maatregelen zouden er nog in gang gezet kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u eerder signalen ontvangen waaruit blijkt dat bedrijven in Nederland naar het buitenland vertrekken of voornemens zijn om dit te doen vanwege een tekort aan ICT-personeel, en zo ja, welke?
De beschikbaarheid van voldoende en gekwalificeerd (ICT-)personeel is een van de locatiefactoren die belangrijk is voor het vestigingsklimaat. Over het algemeen is het vestigingsklimaat in Nederland goed: Nederland heeft een aantrekkelijke belastingstructuur, beschikt over een uitstekende infrastructuur, en werknemers zijn goed opgeleid en meertalig. Voor ICT-bedrijven is ook van belang dat Nederland een uitstekende ICT-infrastructuur heeft die ook intensief wordt gebruikt door de Nederlandse burgers en het bedrijfsleven. Daarmee is Nederland een uitstekende basis voor ICT-bedrijven.
Het kabinet zet zich ervoor in om nieuwe ICT-bedrijven te motiveren zich in Nederland te vestigen. De aanpak «Nederland, Digital Gateway to Europe» is erop gericht de vestiging van 20 ICT-bedrijven Nederland te realiseren in de periode 2013 tot en met 2016. In de eerste 2 jaar van de aanpak hebben al circa 10 bedrijven in dit kader een bedrijf in Nederland gevestigd.
Ook het uitvoeren van de Actieagenda Smart Industry is erop gericht om door ICT Nederland nog aantrekkelijker te maken voor bedrijven. Het kabinet zet in op vestiging van buitenlandse industriebedrijven die de ontwikkelingen uit de Smart Industry in hun bedrijf implementeren. Daarvoor wordt een aanpak voor strategische acquisitie opgezet.
Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat de door u genoemde landen beter inspelen op de vraag van de markt. Een verschil tussen Nederland en de zuidelijke landen die u noemt is dat de werkloosheid in die landen relatief hoog is. Mogelijk dat daardoor ook meer mensen beschikbaar zijn met de benodigde ICT-opleiding dan in Nederland.
Wat is het effect van een tekort aan ICT-personeel op het vestigingsklimaat voor Nederlandse en buitenlandse bedrijven in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn naast het tekort aan goedgeschoold ICT-personeel redenen voor bedrijven om ons land te verlaten? Wat kunt u er aan doen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe Spanje, Portugal en Polen beter inspelen op de vraag van de markt, zoals het artikel aangeeft, en wat Nederland daarvan kan leren?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zijn de banenplannen voor de ICT-sectoren die afgelopen jaar zijn gelanceerd en waarin € 5 miljoen is geïnvesteerd nuttig ingezet voor deze problematiek?
Zie antwoord vraag 4.