Het achterhouden van TTIP-documenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Tweede Kamer geen toegang meer tot TTIP-documenten»?1
Eind juli heeft de Europese Commissie besloten om het verslag van de laatste onderhandelingsronde van TTIP niet meer op vertrouwelijke basis met de lidstaten te delen. Eerder deelde de Commissie nog een hard copy van dit verslag met de verantwoordelijke ministeries in de verschillende lidstaten.
De Commissie heeft dit besluit genomen nadat eerdere vertrouwelijke onderhandelingsdocumenten uitgelekt waren. Eurocommissaris Malmström heeft toegezegd de beperking weer op te heffen, zodra lidstaten voldoende maatregelen hebben genomen om toekomstige lekken te voorkomen.
Het kabinet heeft zich uitgesproken tegen de huidige beperking in de toegang tot het laatste onderhandelingsverslag en heeft dit, evenals andere lidstaten, op diverse manieren kenbaar gemaakt aan de Commissie. Het is noodzakelijk dat lidstaten zo volledig mogelijk op de hoogte zijn van de onderhandelingen en experts bij de verschillende ministeries kunnen betrekken.
De Commissie heeft tegelijk aangekondigd dat de publieke verslagen van de onderhandelingsrondes uitgebreider gaan worden en in alle EU-talen beschikbaar komen. Tevens beziet de Commissie de mogelijkheid om de geconsolideerde teksten vertrouwelijk ter inzage te leggen op de verantwoordelijk departementen in de lidstaten. Dit zijn positieve stappen naar meer transparantie.
Klopt het dat de Tweede Kamer bepaalde onderhandelingsdocumenten inzake het TTIP-verdrag niet meer ontvangt? Zo ja, om welke documenten gaat het?
In Nederland wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de onderhandelingen via debatten en Kamerbrieven. Zo vindt voor elke Raad Buitenlandse Zaken Handel een Algemeen Overleg plaats met de Tweede Kamer, waarvoor apart een geannoteerde agenda wordt opgesteld. Hierin is sinds het begin van de onderhandelingen altijd gesproken over TTIP. In de Kamerbrief over TTIP van 22 april 2014 (Kamerstuk 21501-02, nr. 1372) heeft het kabinet daarnaast geschreven dat, indien gewenst, de Kamer voor elke nieuwe ronde vertrouwelijk inzage kan krijgen in de onderhandelingsdocumenten van de EU.
Is het waar dat er sinds juli tenminste één document in de geheime leeskamer in Brussel ligt, onder andere over «interne discussies en tactische overwegingen»?2
In Brussel is een leeskamer, de zogenaamde «reading room», waarin het verslag van de laatste onderhandelingsronde is in te zien voor Europarlementariërs. Dat is het document waar Eurocommissaris Malmström naar verwijst in het artikel.
Deelt u de mening dat dit grote ergernis oproept bij nationale parlementariërs, omdat zij op deze manier buiten de discussie over het TTIP-verdrag worden gehouden?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, wordt de Tweede Kamer volop betrokken bij de discussie over TTIP. Sinds het begin van de onderhandelingen zijn er meer dan 15 debatten in de Tweede Kamer geweest over handelspolitiek, waar TTIP altijd een belangrijk onderwerp van gesprek was. Daarnaast zijn er meer dan 25 Kamerbrieven geweest over TTIP, waaronder geannoteerde agenda’s voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel, beantwoording Kamervragen en andere Kamerbrieven over TTIP.
Betreurt u deze werkwijze? Wat onderneemt u om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat slechts enkele Europarlementariërs in de geheime leeskamer inzage krijgen in beperkte delen van de onderhandelingsdocumenten die ook nog vaak verouderd zijn?
Alle Europarlementariërs hebben toegang tot de leeskamer in Brussel. Welke documenten Europarlementariërs in kunnen zien, is afhankelijk van het comité waarin zij zitten. Wat betreft het comité voor internationale handel (INTA) hebben de voorzitter, vicevoorzitter, coördinatoren van alle politieke partijen en rapporteurs toegang tot dezelfde documenten als lidstaten. Daarnaast kunnen per onderwerp ook andere Europarlementariërs van andere comités toegang krijgen als het een onderwerp betreft dat hen aangaat.
Deelt u de mening dat alle onderhandelingsdocumenten openbaar moeten worden zodat een volwaardig democratisch debat gevoerd kan worden over dit ingrijpende verdrag?
Het kabinet is voorstander van maximale transparantie van de onderhandelingen. De Europese Commissie publiceert al veel informatie. Zo worden alle EU-tekstvoorstellen online gepubliceerd, nadat een eerste versie met de VS is gedeeld. Ook is er voor elk hoofdstuk een toelichting van de inhoud en inzet van de EU en zijn er verschillende factsheets met verdere verdieping. Wel dient te worden bedacht dat iedere vorm van onderhandeling, of dit nu handelsakkoorden betreft of cao-onderhandelingen, gepaard gaat met enige mate van vertrouwelijkheid gedurende het proces. TTIP is daarin niet anders.
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 8 juni jl. toegelicht welke initiatieven al genomen zijn om het brede publiek te betrekken bij de onderhandelingen. Naast de regelmatige discussies in de Tweede Kamer, wordt het brede publiek geïnformeerd en geconsulteerd onder meer via de uitgebreide informatie op de website van de rijksoverheid en deelname aan publieke bijeenkomsten.
Klopt het dat ook de VS terughoudend zijn in het delen van documenten? Van welke Amerikaanse documenten bent u van mening dat zij openbaar moeten worden?3
De VS is terughoudend met het delen van documenten. Vorig jaar is op dit vlak een belangrijke stap gezet. Van hoofdstukken uit TTIP waar beide partijen een voorstel voor hebben gedaan, zijn in de reading room in Brussel geconsolideerde versies beschikbaar voor de eerder genoemde Europarlementariërs en experts van EU-lidstaten. Daarnaast is er in 2015 in de Amerikaanse ambassades in EU-hoofdsteden een reading room geopend, waar experts van overheden toegang tot hebben.
Bent u het er mee eens dat alle documenten over TTIP openbaar moeten worden omdat het een ingrijpend verdrag betreft met grote gevolgen voor de inwoners van de EU? Zo nee, hoe voorkomt u dat het TTIP-verdrag in de achterkamers wordt bedisseld?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het debat over TTIP nu in zijn volle omvang moet worden gevoerd en niet pas als de onderhandelingen zijn afgerond, omdat de kans op wijziging dan minimaal is?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de Nederlandse energiemaatschappij (NLE) de voorwaarden wijzigt waardoor mensen een dubbele energierekening ontvangen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond boos over «dubbele «energierekening»?1
Ja. Het betreft een bericht naar aanleiding van de brief die de Nederlandse Energiemaatschappij (NLE) in augustus aan haar klanten heeft gestuurd. In de brief informeert NLE haar klanten dat zij vanaf september hun termijnbedrag vóór de maand van levering gaan betalen, in plaats van aan het einde van de maand van de daadwerkelijke levering. Effectief betekent dit dat deze klanten van NLE op 25 september aanstaande eenmalig voor twee maanden moeten betalen, voor de levering in september en oktober. Vervolgens betaalt de klant het einde van iedere maand voor de levering van de daaropvolgende maand. Over een heel jaar gezien betaalt men dus niet meer.
Deelt u de mening dat een dubbele incasso van de energierekening een flinke financiële tegenvaller is voor klanten en mensen met een klein inkomen ernstig in de problemen kan brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijziging in de betalingscyclus van NLE zorgt voor een eenmalig dubbel incasso. Dit betreft een eenmalig dubbel incasso van circa € 162 voor een gemiddeld Nederlands huishouden.2 Een dubbel incasso van de energierekening kan met name voor mensen met een klein inkomen voor problemen zorgen. NLE houdt op verzoek van de klant rekening met de financiële situatie van de klant. Zo kan er een betalingsregeling worden afgesproken voor het dubbele incasso, waardoor bijvoorbeeld het tweede termijnbedrag gespreid over meerdere maanden betaald kan worden. Gezien het feit dat het gaat om een eenmalig dubbel incasso dat over meerdere maanden gespreid kan worden betaald, verwacht ik geen ernstige problemen voor mensen met een klein inkomen. Daarnaast heeft de klant ook het recht om het contract met NLE op te zeggen en over te stappen naar een andere energieleverancier.
Is er naar uw mening sprake van onzorgvuldig handelen door de Nederlandse energiemaatschappij (NLE), wanneer zij in hun informatie wel melden dat klanten die naar aanleiding van een dubbele incasso opzeggen dit kosteloos kunnen doen maar daarnaast niet tevens informeren over het feit dat ze bij het opzeggen van het contract hun welkomstbonus van € 110 verspelen?
NLE geeft in haar voorwaarden van de welkomstbonus («Kom erbij»-bonus) aan dat deze wordt uitgekeerd wanneer de klant de energienota iedere maand tijdig via automatische incasso voldoet. Voor het in aanmerking komen voor deze bonus moet de klant het gehele leveringsjaar voldoen aan deze voorwaarde. Het opzeggen van het contract binnen het leveringsjaar als gevolg van de wijziging van de betalingsvoorwaarden zorgt voor het vervallen van de welkomstbonus. Ik acht het wenselijk dat transparant wordt gecommuniceerd aan klanten. Daar past bij dat als klanten worden geïnformeerd over opzeggingsmogelijkheden, gewezen wordt op de gevolgen van de opzegging. Of NLE niet aan de wettelijke verplichtingen heeft voldaan voor het informeren van de klanten is ter beoordeling van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM). De klachten over de informatievoorziening ten aanzien van het vervallen van de welkomstbonus heb ik doorgegeven aan ACM. Het is aan ACM om een afweging te maken of zij dit al dan niet zal gaan onderzoeken en welke conclusies uit een eventueel onderzoek getrokken moeten worden.
Bent u van mening dat indien NLE «professionele wanbetalers» buiten de deur wil houden zij er beter voor kunnen kiezen om nieuwe klanten vooraf te laten betalen en financieel betrouwbaar gebleken bestaande klanten geen dubbele incasso af te dwingen?2 Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse geliberaliseerde energiemarkt kunnen consumenten zelf hun energieleverancier kiezen. De overeenkomst over de levering door de energieleverancier aan de consument, waaronder betalingsafspraken, is een privaatrechtelijke afspraak. Het staat de consument vrij om geen gebruik te maken van de dienst wanneer hij het niet eens is met de leveringsvoorwaarden. In de geliberaliseerde energiemarkt kan de consument gemakkelijk overstappen naar een van de vele energieleveranciers. Daarmee kunnen consumenten zelf bepalen en laten zien of de betalingsvoorwaarden van NLE redelijk zijn. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de betalingsvoorwaarden van een individuele onderneming.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – als controleur van de energiebedrijven – te verzoeken om de handelwijze van NLE ten aanzien van de instapkorting/welkomstbonus en het tussentijds wijzigen van het jaarcontract na te gaan? Zo nee, waarom niet?
De klachten over de informatievoorziening ten aanzien van het vervallen van de welkomstbonus en het wijzigen van de betalingsvoorwaarden heb ik doorgegeven aan de toezichthouder ACM. Het is aan ACM om een afweging te maken of zij dit al dan niet zal gaan onderzoeken.
Op welke wijze worden zijn energiebedrijven betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid in gesprek te gaan met betreffende energieleverancier om mogelijke schuldenproblematiek door aangekondigd handelen te voorkomen? Zo ja, op welke wijze?
Nederland heeft een stelsel van verschillende maatregelen om energieconsumenten te beschermen. Ten eerste het algemene stelsel van sociale zekerheid dat burgers in staat stelt om hun basisbehoeften te bekostigen. Wanneer er toch mensen door moeilijke omstandigheden in de situatie komen dat zij hun energierekening niet kunnen betalen in verband met problematische schulden, dan zijn er de gemeenten om hen te helpen met schuldhulpverlening. Deze schuldhulpverlening is er in eerste instantie op gericht om ervoor te zorgen dat deze mensen hun maandelijkse rekeningen kunnen voldoen. Vervolgens kan er gewerkt worden aan afspraken met crediteuren over het terugbetalen van de schuld. Verder is in regelgeving vastgelegd dat een energieleverancier de consument met betalingsachterstanden bij de herinnering wijst op de mogelijkheden van schuldhulpverlening en aanbiedt, met schriftelijke toestemming van de consument, de contactgegevens en informatie over de hoogte van diens schuld te verstrekken aan een schuldhulpverleningsinstantie.
Naast het bovengenoemde sociale beleid en afsluitbeleid voor energie is er ook zelfregulering door de energiesector. De energieleveranciers (inclusief NLE) hebben een convenant gesloten met schuldhulpverleners om hun samenwerking te verbeteren. Het doel van dit convenant is om de schulden zo snel mogelijk te stabiliseren, zodat de energierekening weer betaald kan worden. Daarnaast wordt met de aanpak in het convenant beoogd de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden, opdat consumenten zo min mogelijk worden geconfronteerd met oplopende schulden. Sinds de invoering van dit beleid blijkt dat er minder mensen de schuldhulpverlening nodig hebben voor schulden voor energielevering en is het aantal afsluitingen gedaald. Gelet op deze maatregelen acht ik een apart gesprek met NLE over schuldenproblematiek niet noodzakelijk.
De toename van de kloof tussen arm en rijk in Amsterdam |
|
Sadet Karabulut , Arnold Merkies |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ook in Amsterdam neemt de kloof tussen arm en rijk toe»?1
Het kabinet volgt dit soort onderzoek op de voet, mede omdat het streven naar een evenwichtige inkomensverhouding een van de drie pijlers onder het regeerakkoord van dit kabinet is. Het artikel laat zien dat Amsterdam binnen de gekozen selectie van steden tot de minder gesegregeerde steden behoort. Dat is goed nieuws. Het artikel beschrijft echter ook een stijging in de segregatie over de tijd. Dit benadrukt het belang van gelijke kansen nu en in de toekomst. Het kabinet zet in op het bieden van gelijke kansen door toegang tot goed onderwijs en de arbeidsmarkt. Wat betreft evenwichtige inkomensverhoudingen is het van belang dat internationale vergelijkingen uitwijzen dat Nederland wat betreft inkomensverdeling relatief egalitair is. Dit is voor een aanzienlijk deel te danken aan de grote mate van herverdeling, die de Nederlandse overheid van oudsher bewerkstelligt met een progressief belastingstelsel en het vangnet van de sociale zekerheid. Het kabinet heeft maatregelen genomen om ook voor komend jaar een evenwichtig koopkrachtbeeld te bereiken.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek waaruit blijkt dat Amsterdam op de achtste plaats staat van een lijst van 13 meest gesegregeerde hoofdsteden van Europa, boven steden als Boedapest, Praag of Oslo?2
Het onderzoek is voor 13 steden gedaan, dat zijn niet per se de meest gesegregeerde steden. Op deze lijst eindigt Amsterdam op de 8ste plek, waarmee Amsterdam in deze selectie van steden tot de minder gesegregeerde steden behoort. Overigens wordt momenteel, in opdracht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst, een nader onderzoek uitgevoerd naar de ruimtelijke spreiding en menging van verschillende groepen in Nederland. Daarin wordt ook Amsterdam meegenomen.
Deelt u de mening dat de overheid zich te ver heeft teruggetrokken waardoor zij minder in staat is de ongelijkheid te dempen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de rol van de overheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent niet het beeld dat de overheid zich te ver heeft teruggetrokken. Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1 vindt het kabinet het van groot belang dat mensen zoveel mogelijk gelijke kansen hebben. Vooral de toegang tot goed onderwijs en de arbeidsmarkt spelen daarbij een belangrijke rol. Nederland behoort tot de landen waar het onderwijs zeer goed scoort op zowel kwaliteit als de mate waarin kansen worden geboden. Het kabinet wil de kwaliteit van onderwijs verder verbeteren en daarmee gelijke kansen verder bevorderen.
Deelt u de mening dat de liberalisering van de woningmarkt is doorgeschoten waardoor er een enorme krapte is ontstaan op de sociale huurmarkt? Zo ja, is de regering bereid de liberalisering een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt niet de mening dat de liberalisering van de woningmarkt is doorgeschoten. Hoewel de geliberaliseerde voorraad de afgelopen jaren is gegroeid, bedraagt deze nog steeds slechts 12% van de huurwoningenvoorraad3. De gereguleerde huurwoningenvoorraad van ca. 2,6 mln. woningen is dan ook in principe toereikend om de huishoudens met lagere c.q. middeninkomens die toegang hebben tot de sociale huursector, te huisvesten. Deze doelgroep omvat ca. 2 mln. huishoudens. Het kabinet zet juist in op een evenwichtige opbouw van de huurmarkt, waarvan het stimuleren van voldoende aanbod in een middensegment van geliberaliseerde huurwoningen (met een huurprijs tot ca. € 1.000,– per maand) deel uitmaakt. Hierdoor en door de maatregelen uit het Woonakkoord wordt de doorstroming gestimuleerd en komen woningen in de gereguleerde huurmarkt meer ter beschikking van de doelgroep.
Wat is uw reactie op de uitspraak van hoogleraar stedelijke geografie Sako Musterd dat de groeiende ongelijkheid de duurzaamheid van de samenleving bedreigt en dat sociaaleconomische ongelijkheid leidt tot ongelijkheid in de criminaliteitscijfers?
Het is van groot belang dat er geen kloof ontstaat tussen groepen kansrijken en kansarmen. Het kabinet kan zich voorstellen dat dit naast verschillen in bijvoorbeeld gezondheid ook leidt tot hogere criminaliteitscijfers. Ook in het boek van Wilkinson (2009)4 komen de ongewenste maatschappelijke effecten van ongelijkheid aan bod. In Nederland is van een kloof tussen kansrijken en kansarmen gelukkig geen sprake. Het kabinet probeert een tweedeling in de samenleving te voorkomen door kwetsbare groepen perspectief te blijven bieden. De overheid kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren door te waarborgen dat zij toegang houden tot het onderwijs, de arbeidsmarkt en (betaalbare) woningen.
Welke andere oorzaken (dan de huurliberalisering) ziet u voor de toename van ongelijkheid in Amsterdam?
De omvang van de huurliberalisering is in Amsterdam beperkt. In 2013 is in Amsterdam het aandeel huurwoningen in de totale woningvoorraad ca. 68%. Van deze huurwoningen behoort ca. 10% tot de geliberaliseerde huursector. Uit het onderzoek van Musterd e.a. blijkt dat de ongelijkheid in Amsterdam onder ander is toegenomen doordat de stad door de vestiging van internationale bedrijven aantrekkelijke is geworden voor hoogopgeleiden.
Bent u bereid actie te ondernemen om de toenemende ongelijkheid in Amsterdam als gevolg van liberalisering en globalisering te bestrijden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op het bieden van gelijke kansen door toegang tot goed onderwijs en de arbeidsmarkt. De maatregelen in de huurmarkt zorgen ervoor dat er voldoende betaalbare huurwoningen in de steden beschikbaar blijven voor de doelgroep.
Deelt u de mening dat de bestrijding van tweedeling een uitdaging is voor zowel het Rijk als de gemeenten? Zo neen, kunt u aangeven wie u waarvoor verantwoordelijk stelt? Zo ja, bent u bereid om samen met de gemeente Amsterdam te komen tot een plan van aanpak tegen de groeiende tweedeling?
Iedereen heeft hierin zijn verantwoordelijkheid. Het Rijk heeft invloed via algemene kaders en richt zich op de wettelijke kaders. Het kabinet zet hierbij in op het bieden van gelijke kansen zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. De gemeenten, die dichter bij de burger zitten, hebben hun verantwoordelijkheid op lokaal niveau bijvoorbeeld door in de prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties afspraken te maken over het aandeel sociale huurwoningen in de nieuwbouwopgave en de omvang van de voorraad betaalbare huurwoningen.
De storing bij Ziggo ten gevolge van DDos-aanvallen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ziggo verwacht nog meer cyberaanvallen»?1
Ja.
In hoeverre wordt door storingen bij grote internetbedrijven zoals Ziggo de publieke dienstverlening geraakt bijvoorbeeld omdat publieke dienstverleners waaronder de Belastingdienst, de Dienst Uitvoering Onderwijs, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of gemeentelijke diensten voor miljoenen personen niet meer bereikbaar zijn?
De storingen bij Ziggo werden veroorzaakt door een Distributed Denial of Service (DDoS) aanval op de zogenaamde DNS-servers van Ziggo. DNS is het systeem dat op het internet gebruikt wordt om domeinnamen naar IP-adressen te vertalen en omgekeerd. Als dit niet werkt, zijn websites niet langer bereikbaar voor gebruikers van deze DNS-server. Hierdoor was het voor een groot aantal Ziggo-klanten niet mogelijk om gebruik te maken van het internet, dit laat onverlet dat alternatieven wel beschikbaar waren. Dergelijke storingen door digitale verkeersopstoppingen zijn nu en in de toekomst niet geheel te voorkomen.
De storingen hebben geen gevolgen gehad voor de beschikbaarheid van de digitale publieke dienstverlening. Desalniettemin zorgde deze digitale verkeersopstopping er wel voor dat de getroffen klanten van Ziggo tijdelijk niet in staat waren om gebruik te maken van digitale diensten, waaronder digitale publieke diensten.
Partijen zijn, zowel binnen als buiten de overheid, zelf primair verantwoordelijk voor de beveiliging van de eigen netwerken en systemen. Voorts is er in de Telecommunicatiewet een zorg- en meldplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat telecommunicatieaanbieders passende technische en organisatorische maatregelen nemen om risico’s voor de veiligheid en integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen. De meldplicht houdt in dat aanbieders inbreuken op de veiligheid en integriteit melden bij het Loket meldplicht van Agentschap Telecom. Ziggo heeft dit ook in onderhavig geval gedaan. De initiële melding wordt gevolgd door een analyse van het incident door Ziggo. Ziggo zal de analyse bij Agentschap Telecom aanleveren. Als deze analyse daartoe aanleiding geeft, zal Agentschap Telecom dit incident verder onderzoeken.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie draagt bij aan de bescherming van de digitale infrastructuur middels een algehele verhoging van de digitale weerbaarheid aan de hand van acties uit de tweede Nationale Cybersecurity Strategie.
Deelt u de mening dat vanwege die dienstverlening storingen bij particuliere internetbedrijven ook het publieke belang raken? Zo ja, op welke wijze draagt u bij aan het voorkomen en oplossen van genoemde problemen en het beschermen van de digitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre neemt vanwege uw ambitie om uiterlijk vanaf 2017 bedrijven en burgers de mogelijkheid te bieden zaken met de overheid digitaal af te handelen, het belang van het voorkomen van DDos-aanvallen toe? Wat zegt dat over uw rol in het voorkomen van dergelijke aanvallen?
Zoals eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de Visiebrief digitale overheid 2017 d.d. 23 mei 2013 is aangegeven, dienen het beveiligen van informatie en de beschikbaarheid van digitale dienstverlening urgent en blijvend op de agenda te staan.2 In mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 14 mei 2013 is ingegaan op de het fenomeen van DDoS-aanvallen.3 Hierin is aangegeven dat DDoS-aanvallen geen nieuw fenomeen zijn en helaas een wereldwijd probleem vormen dat op grote schaal plaatsvindt. Daarnaast kan dit type aanval iedere partij treffen die diensten aanbiedt op of via het internet.
Een storing van de bereikbaarheid van websites of het internet als geheel heeft een zichtbare impact, zoals de storingen bij Ziggo wederom laten zien. Daarbij is elektronische dienstverlening niet meer weg te denken uit onze informatiesamenleving en vergt dus constant aandacht. Zoals reeds is aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de leden Dijkhoff (VVD), Oosenbrug (PvdA) en Verhoeven (D66) op 5 maart 2015 (kenmerk 2015Z02555/2658/2763) neemt het kabinet verschillende maatregelen om de weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen te verhogen. Zo is er onder andere in publiek-private samenwerking sprake van een geïntensiveerde aanpak van botnets. Daarnaast deelt het NCSC beschikbare informatie over cyberaanvallen met overheidsorganisaties, zodat hier lering uit getrokken kan worden en bezien kan worden of (nieuwe) extra maatregelen moeten worden genomen.
Kent u particuliere initiatieven voor de beveiliging tegen DDos-aanvallen zoals De Nationale anti-DDoS Wasstraat (NaWas)2? Acht u het wenselijk om met dergelijke particuliere initiatieven te overleggen over op welke manier u kunt bijdragen aan het beveiligen tegen DDos-aanvallen? Zo ja, op welke termijn gaat dit overleg plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ja, zowel marktpartijen als ik zijn bekend met particuliere initiatieven die zich richten op de beveiliging tegen DDoS-aanvallen. Er bestaan diverse en uiteenlopende initiatieven. Het NCSC staat daarbij reeds in contact met de partijen achter de diverse initiatieven Zoals reeds aangegeven is bij brief d.d. 24 november 2014, neemt het NCSC, daar waar private initiatieven bijdragen aan de beveiliging tegen digitale aanvallen, waar mogelijk en noodzakelijk, een faciliterende rol op zich.5
Heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) een concrete taak in het beveiligen van internetbedrijven tegen DDos-aanvallen? Zo ja, welke taak? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn beantwoording van de vragen 2 en 3 zijn partijen zelf primair verantwoordelijk voor de beveiliging van de eigen netwerken en systemen. Het NCSC is dan ook niet verantwoordelijk voor het beveiligen van de digitale systemen en infrastructuren van internetserviceproviders, zoals Ziggo. Wel levert het NCSC als informatieknooppunt en expertisecentrum voor cyber security, ondersteuning en advies aan getroffen partijen.
Het gebruik van “supercookies” door Vodafone |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vodafone gebruikt omstreden supercookies die app- en surfgedrag doorgeven»?1
Ja.
Welke wet- of regelgeving geldt er in Nederland ten aanzien van het gebruiken van de in het bericht genoemde «supercookies»?
Allereerst is het belangrijk te weten dat het aangehaalde bericht betrekking heeft op het meesturen van zogenaamde ASID-headers door de netwerkaanbieder.
De term «supercookie» is verwarrend, aangezien er geen informatie op het randapparaat van de eindgebruiker wordt geplaatst of gelezen, zoals bij cookies wel het geval is. ASID staat voor Anonymous Subscriber Identification. Bij het gebruik van ASID-headers stuurt de aanbieder van de internettoegangsdienst een identificerende code mee met de data die een eindgebruiker verstuurt bij het bezoeken van een internetadres. Als ASID-headers worden gebruikt om eindgebruikers te identificeren, is er sprake van verwerking van persoonsgegevens. Hierop is de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) van toepassing. Aangezien er bij het meesturen van ASID-headers geen informatie op het randapparaat van de eindgebruiker wordt geplaatst of gelezen is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet hierop niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat ik de ontwikkelingen ten aanzien van het gebruik van ASID-headers ook zal volgen vanuit mijn verantwoordelijkheid vanuit de Telecommunicatiewet.
Is het gebruik van «supercookies» in Nederland toegestaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wbp moet de betrokkene worden geïnformeerd over de verwerking van persoonsgegevens door middel van het meesturen van ASID-headers aan het uitgaand verkeer van een gebruiker van mobiel internet.
Voor het verwerken van persoonsgegevens is bovendien een van de in artikel 8 Wbp genoemde verwerkingsgrondslagen vereist. Een ASID-header kan bijvoorbeeld gebruikt worden om veilig internetbankieren via een mobiel netwerk mogelijk te maken. Het is dan denkbaar dat het meesturen van een ASID-header noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is. Als er geen noodzaak is een ASID-header mee te sturen voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, dan zal er meestal ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene vereist zijn.
Waarom worden in de Verenigde Staten supercookies niet meer gebruikt? En wat zegt dat over het toestaan van het gebruik van «supercookies» in Nederland?
Dat is mij niet bekend. Wel leid ik uit het in vraag 1 genoemde krantenartikel af dat men in de Verenigde Staten met het gebruik is gestopt onder politieke druk. Dat men in de Verenigde Staten geen ASID-headers meer gebruikt zegt mijns inziens niets over het toestaan van dergelijke praktijken in Nederland.
Indien het gebruik van «supercookies» in Nederland is toegestaan, welke beperkingen gelden daarvoor en wie houdt toezicht op het naleven daarvan?
Zie het antwoord op vraag 3. Het College bescherming persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de Wbp.
In hoeverre kunnen telecomaanbieders die «supercookies» gebruiken daarmee informatie vergaren waarmee de privacy van hun klanten kan worden geschonden? En hoe kunnen klanten voorkomen dat er sprake is van dergelijke privacyschendingen?
Dat kan binnen de hiervoor in het antwoord op vraag 3 geschetste grenzen. Dit betekent veelal dat (ondubbelzinnige) toestemming vereist is voor het verwerken van de (persoons)gegevens. Een internetgebruiker kan een eventuele schending van de wettelijke verplichtingen door de aanbieder niet voorkomen. Wel kan een internetgebruiker in voorkomend geval een klacht indienen bij de toezichthouder indien hij vermoedt dat de wettelijke regels zijn overtreden.
Is het waar dat programma’s waarmee gebruikers zich tegen ongewenste inbreuken op hun privacy of surfgedrag willen beschermen, in het geval van supercookies niet werken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is juist dat bedoelde programma’s niet gebruikt kunnen worden om het volgen van een internetgebruiker door middel van ASID-headers te voorkomen.
Deelt u de mening dat het niet aan een telecomaanbieder is om te bepalen of de inzet van «supercookies» «functioneel» is maar dat de klant dat moet kunnen bepalen en dat de klant moet kunnen bepalen of hij supercookies wenst te aanvaarden? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals hiervoor aangegeven moet de internetgebruiker over het gebruik van ASID-headers worden geïnformeerd en zal vaak toestemming van de internetgebruiker nodig zijn. Hierop zijn, zoals ook hiervoor is aangegeven, echter uitzonderingen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de aanbieder te beoordelen of hij toestemming moet vragen of een beroep kan doen op een andere grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens. Maakt hij daarbij een verkeerde beoordeling dan kan door de toezichthouder daartegen worden opgetreden. Het lijkt niet zinvol een systeem in te voeren waarbij de internetter ook om toestemming wordt gevraagd in situaties waarbij daar geen enkele reden toe is.
Het bericht 'Netbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris' |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Netwerkbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris»?1
Ja.
Herinnert u zich de vragen over de topinkomens bij Alliander van 28 maart 2014 als ook uw antwoorden d.d. 17 april 2014 daarop?2
Zie antwoord vraag 1.
Deel u de mening dat deze netbeheerder wat betreft arbeidsmarktpositie zich niet onderscheidt van andere netbeheerders of andere werkgevers in de (semi-)publieke sector? En deelt u de mening dat het argument dat voor een salaris dat op de Wet normering topinkomens (WNT)-norm ligt geen geschikte bestuurders zouden kunnen worden gevonden, niet waar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waarin zit in deze het verschil tussen Alliander en de overige instellingen die onder de WNT vallen? En zo nee, hebt u dan de indruk dat netbeheerders die zich wel aan de WNT-norm houden slecht worden bestuurd?
Netbeheerders zijn door de wetgever bewust onder de reikwijdte van de WNT gebracht. Gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie is dit ook logisch. Ik heb er geen enkele twijfel over dat er voldoende geschikte kandidaten zijn om voor een bezoldiging van maximaal 178.000 euro de functie als topfunctionaris bij deze organisaties te vervullen.
Deelt u de mening dat het er hier alle schijn van heeft dat Alliander een constructie heeft opgetuigd met geen ander doel dan de Wet Normering Topinkomens, en dus het daarin genoemde maximum inkomen voor bestuurders, te omzeilen en er dus sprake is van een zogenaamde «schijnconstructie»? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
De organisatiestructuur zoals bijvoorbeeld neergelegd in statuten of een organogram is leidend. Degene die deel uitmaakt van het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan, de groep van hoogste ondergeschikten dan wel (mede) belast is met de (dagelijkse) leiding van de gehele rechtspersoon of instelling, wordt als topfunctionaris aangemerkt. Ook de degene die weliswaar niet volgens de formele organisatiestructuur, maar wel blijkens zijn feitelijke werkzaamheden (mede) leiding geeft aan de gehele rechtspersoon of instelling, is voor de toepassing van de WNT topfunctionaris. Het begrip topfunctionaris in de WNT is blijkens de wetsgeschiedenis een materieel begrip. Bij de uitvoering van de wet moet daarom worden gekeken naar de feitelijke situatie, en niet naar de situatie zoals deze op papier staat. Op basis van de jaarverslagen van Alliander en Liander over 2014 zou de heer Molengraaf (directievoorzitter van Alliander) per 19 mei 2014 zijn taken als directeur bij Liander aan mevrouw Thijssen hebben overgedragen, die medio mei 2014 als lid tot de Raad van Bestuur van Alliander is toegetreden. Liander is echter verreweg het grootste bedrijfsonderdeel van Alliander, maakt gebruik van de gemeenschappelijke dienstonderdelen en stafdiensten van Alliander en de Raad van Bestuur van Alliander heeft er – op het eerste gezicht – geen nieuwe taken bij gekregen. Daarom is de Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoek gestart naar wie gedurende het jaar 2014 feitelijk leiding gaf aan de organisatie en voor de WNT als topfunctionaris moet worden aangemerkt.
Deelt u de mening dat, voorzover niet sprake is van handelen in strijd met de Wet Normering Topinkomens, dan toch in ieder geval in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Naast het eerdergenoemde onderzoek wordt er in het kader van de wetsevaluatie van de WNT, die voor het eind van dit jaar wordt afgerond, meer in het algemeen naar de rol van overheidsdeelnemingen in relatie tot de WNT gekeken. Bij het invullen van taken blijkt er bij gemeenten en provincies sprake van een zekere mate van inwisselbaarheid van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtsvormen. Dit kan echter direct gevolgen hebben voor de toepasselijkheid van de WNT op deze verbonden partijen. Ook Alliander behoort tot deze categorie. De wetsevaluatie wordt voor het einde van dit jaar afgerond en kan leiden tot aanpassingen in wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat een eventuele maas in de wet in dezen zo snel mogelijk moet worden gedicht? Zo ja, op welke wijze en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst hecht ik belang aan de resultaten van het aangekondigde onderzoek van de WNT-toezichthouder. Wanneer er inderdaad sprake blijkt van een ontduikingsconstructie, zullen ter zake passende maatregelen worden genomen. Dat kan dan mogelijk worden gecombineerd met andere inzichten en verbeteringen die in de hiervoor genoemde wetsevaluatie naar voren komen.
Ziet u kansen om het hier aan de orde zijnde handelen in strijd met letter en/of geest van de wet, eventueel met behulp van de diverse (overheids-)aandeelhouders van Alliander, aan te pakken? Zo ja, welke kansen ziet u en gaat u daartoe actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang om de feitelijke situatie eerst goed te onderzoeken. Op basis daarvan kunnen conclusies worden getrokken over welke vervolgstappen nodig zijn, zowel in het kader van de eventuele wetshandhaving als in de sfeer van de aan mij toevertrouwde voorlichting of de wet- en regelgeving. Uiteraard beschikken ook de aandeelhoudende gemeenten en provincies over de mogelijkheid om vanuit die rol onverminderd invloed uit te oefenen op het bezoldigingsbeleid.
Ziet u andere mogelijkheden, dan wel bent u bereid om die te onderzoeken, om ervoor te zorgen dat Alliander zich gaat gedragen naar in ieder geval de geest van de wet? Zo ja, welke mogelijkheden dan wel, en op welke termijn? Bent u ook bereid deze mogelijkheden actief te benutten? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er belang aan om de resultaten van het onderzoek af te wachten. Aan de hand daarvan dienen mogelijke vervolgstappen te worden bepaald.
Extreem magere modellen in de mode-industrie |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieonderzoek dat door EenVandaag en tijdschrift VIVA is uitgevoerd met betrekking tot een mogelijk verbod op extreem magere modellen?1
Ja. Het opinieonderzoek van EenVandaag en tijdschrift Viva is mij bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de mode-industrie gebruik maakt van extreem magere modellen, aangezien dit tot ongezond gezondheidsgedrag van de modellen zelf kan leiden en de modellen daarnaast vaak een voorbeeldfunctie voor met name jonge vrouwen vervullen?
Ik deel de mening dat het gebruik van te magere modellen in de modewereld ongewenste effecten kan hebben.
Wat is de stand van zaken van het gesprek dat u voornemens was te houden met de modebranche, behandelaars en patiënten over mogelijke en zinvolle maatregelen die de branche zelf zou kunnen ondernemen?2
In mijn antwoord op de eerdere vragen van de leden Bruins Slot en Oskam (beiden CDA) over het verbieden van de verheerlijking van anorexia heb ik toegezegd in gesprek te gaan met de modewereld, behandelaars en patiënten. Dit loopt nog en ik zal u over de uitkomsten informeren zodra deze bekend zijn. Zo mogelijk voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s.
Inzet is om te bezien welke maatregelen van de modebranche zelf mogelijk en zinvol zijn. Het Deense convenant zal als voorbeeld worden ingebracht.
Is bij u bekend welke effecten het wettelijke verbod op het gebruik van extreem magere modellen heeft gehad in Spanje, Italië, Israël en/of Frankrijk?
De vraag naar effecten in deze landen staat nog uit. Ik zal u informeren over de uitkomsten daarvan. Zoals ik in de eerdere antwoorden heb aangegeven is er voor zover ons bekend geen directe relatie aangetoond tussen modehuizen en reclamemakers die met modellen met ondergewicht werken en anorexia. Bovendien is het veranderen van ideaalbeelden in de modewereld, de doorwerking daarvan op het ideaalbeeld van jonge vrouwen en vervolgens de effecten daarvan op hun gezondheidsgedrag een langdurig proces dat niet op korte termijn te realiseren is. De Franse wetgeving is bijvoorbeeld nog veel te kort van kracht om al zichtbare effecten te kunnen hebben.
Wat vindt u van de aanpak die in Denemarken is gekozen, waarbij met ongeveer 300 organisaties afspraken zijn gemaakt over onder andere het fysiek en psychologisch testen van extreem magere modellen?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van de mode-industrie, modebladen, modellenbureaus, patiëntenorganisaties voor anorexia en andere betrokken organisaties die zich inzetten voor een positief zelfbeeld van (jonge) vrouwen een convenant af te sluiten om extreem magere modellen te gaan weren, bijvoorbeeld naar Deens voorbeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Als het antwoord op vraag 6 positief is, kunt u dan de Kamer voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s. informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 3.
De douane van Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de EU (één van haar rechtsvoorgangers, de EEG) en de republiek Turkije in 1963 een associatieverdrag getekend hebben dat voorziet in de invoering van een volledige douane-unie?
Ja.
Klopt het dat de definitieve fase van deze douane-unie in werking getreden is op 31 december 1995, vanaf welke datum BESLUIT Nr. 1/95 VAN DE ASSOCIATIERAAD EG-TURKIJE van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (96/142/EG) van kracht was?
Ja.
Klopt het dat de douane-unie van toepassing is op zowel goederen die in de Gemeenschap of Turkije zijn voortgebracht, met inbegrip van goederen die geheel of gedeeltelijk zijn verkregen uit produkten uit derde landen die zich in de Gemeenschap of Turkije in het vrije verkeer bevinden, als op goederen uit derde landen die zich in de Gemeenschap of Turkije in het vrije verkeer bevinden (artikel 3 van BESLUIT Nr. 1/95 VAN DE ASSOCIATIERAAD EG-TURKIJE)?
Ja. De douane-unie voorziet in vrij verkeer van goederen en een gemeenschappelijk douanetarief, maar beperkt zich tot industriële producten en verwerkte landbouwproducten. Er gelden bijzondere bepalingen voor niet-verwerkte landbouwproducten.
Klopt het dat artikel 4 van dit besluit bepaalt dat «...de Gemeenschap en Turkije zich vanaf die datum onthouden van nieuwe in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking in te voeren. Deze bepalingen gelden eveneens voor de douanerechten van fiscale aard»?
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat sinds het begin van dit jaar Turkije is begonnen met het rekenen van importheffingen, waardoor de export van produkten als schoenen, kleding, medicijnen en vleeswaren duurder is geworden?1
Een volledige lijst met nieuwe additionele douaneheffingen is bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij gaat het om additionele invoerrechten op schoeisel, ijzer en staal, handgereedschap, tapijten, meubels, lampen, bepaalde huishoudelijke apparaten, handtassen en koffers. De lijst is bijgevoegd in Annex I. De Turkse Minister van Economische Zaken heeft ook aangekondigd dat er nieuwe maatregelen genomen zullen worden voor andere producten, waaronder elektronische apparaten en chemicaliën.
Deze additionele invoerrechten gelden alleen voor producten die hun oorsprong in derde landen hebben en niet voor producten met hun oorsprong in de EU, of landen waarmee Turkije een vrijhandelsakkoord heeft. De Turkse maatregelen leiden ertoe dat Nederlandse bedrijven die hun producten invoeren uit derde landen en naar Turkije exporteren, extra tarieven betalen. Naast additionele douaneheffingen is het zeer aannemelijk dat Europese exporteurs worden geconfronteerd met extra grensformaliteiten. Daarmee wordt de Europese en Nederlandse export geraakt.
Voor zover bekend worden er geen additionele heffingen geheven op medicijnen en vleeswaren. Landbouwproducten, waaronder vlees en groentezaden en polymeren vallen buiten de douane-unie, waardoor Turkije importheffingen mag toepassen.
De Europese Unie is exclusief bevoegd op het gebied van de douane-unie. De Europese Commissie onderzoekt de door Turkije ingevoerde maatregelen en heeft in verschillende fora haar zorgen hierover geuit.
Heeft u precies inzicht in de nieuwe douaneheffingen van Turkije en is Turkije in overtreding van bepalingen van de douane-unie? Kunt u dit inzicht met de Kamer delen? Kunt u daarin precies ingaan op de problemen die exporteurs van de eerder genoemde producten, maar ook van groentezaden en polymeren hebben vanwege extra belemmerende administratieve procedures?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in overleg te treden met Nederlandse transporteurs om inzage te krijgen in de omvang van het probleem?
Ik vind het belangrijk om inzage te krijgen in de omvang van het probleem en treed graag in overleg met de Nederlandse transporteurs.
Welke stappen (zoals aankaarten bij de associatieraad en arbitrage) zult u ondernemen bij een gevonden overtreding? Of klopt het dat het verdrag een zeer groot hiaat bevat?2
De Nederlandse ambassade in Ankara heeft de toenemende heffingen aangekaart in een gesprek op 10 juli bij het Turkse Ministerie van Economische Zaken.
Ook de Europese Commissie heeft de situatie aangekaart bij de Turkse autoriteiten in het Gemengd Comité van de douane-unie. Dit Comité dient als overlegorgaan voor de goede werking van de douane-unie. Daarnaast is er door de Europese Commissie en het Turkse Ministerie van Economische Zaken een hoog ambtelijke werkgroep opgezet om te verkennen hoe de handelsrelatie tussen EU en Turkije verbeterd kan worden. Naar aanleiding van een rapport van deze werkgroep willen de Europese Commissie en Turkije een proces starten om de huidige douane-unie te moderniseren. Deze heffingen zullen daarbij ook worden aangekaart. De modernisering beoogt het functioneren van de douane-unie te verbreden en verdiepen.
Het Faillissement van Imtech |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
|
|
Wat zijn de gevolgen van het faillissement van Imtech voor de Nederlandse staatskas?
Wat zijn de gevolgen van het faillissement van Imtech voor de leveranciers, specifiek de MKB-bedrijven?
Is het bericht van de curator van Imtech Duitsland waar dat de wanbetaling door het Nederlandse moederbedrijf de directe aanleiding was voor het bankroet van Imtech Duitsland?
Kunt u per relevant contract waar de Nederlandse overheid bij betrokken is aangeven door wie het wordt uitgevoerd, of het wordt onderbroken en hoe geborgd is dat het project geen financiële risico’s en risico’s op vertraging voor de Nederlandse overheid oploopt?
Kunt u specifiek een overzicht verstrekken van de infrastructuurprojecten die van rijkswege (direct of indirect) gefinancierd worden en waarbij Imtech betrokken is?
Wat is de financiële omvang van deze betrokkenheid en op welke wijze worden de financiële risico’s afgedekt?
Zijn er projecten waarbij een faillissement van Imtech naast financiële gevolgen ook technische of procedurele gevolgen kan hebben?
Welke acties (en sinds wanneer) heeft u ondernomen om risico’s voor het Rijk te beperken of te voorkomen?
Kunt u aangeven of er belemmeringen in de Nederlandse of Europese faillissementswetgeving zijn die de doorstart van Imtech moeilijk maken?
Het trage internet op basisscholen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat door gebrekkig internet straks 900.000 leerlingen op de basisschool verstoken zijn van modern onderwijs?1 2
Nee, dat acht ik niet wenselijk. Ik ga ervan uit dat dit ook niet gaat gebeuren met de hieronder genoemde maatregelen die in het kader van het Doorbraakproject Onderwijs en ICT worden genomen en de initiatieven die gemeenten, provincies en het bedrijfsleven ondernemen.
Bent u van mening dat digitaal lesmateriaal probleemloos toegankelijk zou moeten zijn voor alle leerlingen en docenten op basisscholen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle basisschoolleerlingen in de nabije toekomst beschikking hebben over een goede internetverbinding en daarmee modern onderwijs?
Voor scholen is het van belang dat zij voldoende snel en betaalbaar internet kunnen krijgen, passend bij de door hun gewenste inzet van technologie bij het leren. Met het toenemende gebruik van digitale leermiddelen en educatieve technologie zal het belang van snel internet voor scholen toenemen. De behoefte zal per school verschillen, afhankelijk van de grootte van de school en de (didactische) keuzes die de school maakt ten aanzien van de (gelijktijdige) inzet van technologie. Binnen het Doorbraakproject Onderwijs en ICT streef ik er, samen met de PO-Raad, VO-raad en het Ministerie van Economische Zaken, naar dat iedere school in 2017 in staat is om de voor hem best werkende oplossing te realiseren.
Bent u van mening dat de overheid randvoorwaarden moet scheppen zodat elke basisschool haar onderwijs optimaal in kan richten? Zo ja, acht u een snelle en betrouwbare internetverbinding één van deze randvoorwaarden? Kunt u dit toelichten?
Een snelle en betrouwbare internetverbinding is voor scholen een belangrijke randvoorwaarde voor modern onderwijs, net zoals kwalitatief goed leermateriaal en kwalitatief goede leraren. Het realiseren van snel internet is voor een belangrijk deel een kwestie van vraag en aanbod tussen regionale marktpartijen. Mijn collega van Economische Zaken heeft recent het platform Samensnelinternet.nl gelanceerd. Dit platform biedt ondersteuning aan startende en lopende breedbandinitiatieven. Regionale initiatiefnemers worden voorzien van kennis, ervaringen en praktisch toepasbare middelen die hen tijdwinst opleveren en die de slagingskans van projecten vergroot.
Ik onderzoek in het Doorbraakproject hoe de sectorale randvoorwaarden, waaronder het verbeteren van de internetverbindingen en professionalisering van de inkoop, optimaal georganiseerd kunnen worden, zodat de onderwijsinhoudelijke doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Dat betekent echter niet dat de rijksoverheid snel internet voor alle basisscholen gaat financieren.
Acht u het wenselijk dat scholen die afhankelijk zijn van een internetverbinding via een telefoonlijn per direct geholpen moeten worden aan een snellere verbinding? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze basisscholen daarbij te helpen?
In het Doorbraakproject Onderwijs en ICT wordt op dit moment een kennisfunctie ingericht om schoolbesturen te ondersteunen bij hun inkoopprocessen van ICT-gerelateerde producten, zodat ze gemakkelijker en effectiever leermiddelen, software, devices, ICT-netwerkinfrastructuur en connectiviteit kunnen inkopen tegen scherpe voorwaarden. In dit kader wordt in samenwerking met private partijen gezocht naar een oplossing om scholen op korte termijn toegang te geven tot voldoende snel internet waar dat nu niet het geval is. Als eerste stap wordt in kaart gebracht om welke scholen het precies gaat en welke oplossingen effectief zijn. Ook kunnen scholen hun problemen melden bij de helpdesk die de PO-Raad samen met Kennisnet heeft ingericht.
Kunt u de vorderingen van het Doorbraakproject Onderwijs en ICT toelichten? Is uw indruk nog steeds dat scholen op dit moment toekunnen met de internetsnelheden die de markt biedt?3 4
Naast de in het antwoord bij vraag 4 al genoemde kennisfunctie en inkoopondersteuning komt er voor alle scholen een breedbandwijzer beschikbaar die scholen helpt om te bepalen welke minimale bandbreedte zij nodig hebben, gebaseerd op het aantal leerlingen, het aantal werkplekken en het aantal laptops en/of tablets dat de school inzet.
Het Doorbraakproject stelt een actieplan op om een aanpak te creëren die alle scholen ondersteunt bij het realiseren van snel internet. Waar onvoldoende aanbod is, kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vraagbundeling of het regionaal/lokaal met gemeenten en provincies zoeken naar een oplossing. De onderzoeksresultaten en de vervolgactiviteiten zullen beschikbaar komen op de website van het Doorbraakproject: www.doorbraakonderwijsenict.nl.
Op basis van het onderzoek dat in het kader van het Doorbraakproject is gedaan blijkt dat de meeste scholen op dit moment toekunnen met de internetsnelheden die de markt biedt. Glasvezel is niet altijd de enige oplossing. Ook kabeltechnologie kan geavanceerd genoeg zijn om te voorzien in de behoefte van scholen. En ook zijn in delen van Nederland steeds hogere snelheden mogelijk over het telefoonnetwerk (VDSL). In veel gevallen is zowel kabel, VDSL als glasvezel op dit moment toereikend. Of dat in de toekomst zo is, hangt af van de mate waarin scholen meer ICT gaan gebruiken en of de capaciteit van de kabel en het telefoonnetwerk voldoende meegroeit.
Verwacht u problemen met de in 2018 verplichte digitale eindtoets doordat basisscholen afhankelijk zijn van een gebrekkige internetverbinding? Welke maatregelen heeft u getroffen om te voorkomen dat basisscholen bij de afname van de verplichte digitale eindtoets tegen internetproblemen aanlopen?
Ik heb het College voor Toetsen en Examens (CvTE) opdracht gegeven om een digitaal af te nemen Adaptieve Centrale Eindtoets (ACET) te ontwikkelen, waarvoor scholen per 2018 kunnen kiezen. Voor de goede orde: het gaat daarbij niet om een verplichting voor de scholen. Ook in 2018 en volgende jaren kunnen scholen kiezen uit meerdere eindtoetsen van verschillende aanbieders. Het kan daarbij ook gaan om toetsen die niet digitaal worden afgenomen.
Bij de ontwikkeling van de ACET wordt geanticipeerd op ICT-technische en infrastructurele vraagstukken door middel van de volgende acties:
In de loop van oktober 2015 zal ik uw Kamer meer in detail informeren over de voortgang met betrekking tot de ontwikkeling van de ACET. Dit als onderdeel van de toegezegde brief waarin wordt ingegaan op de eerste ervaringen afgelopen voorjaar met de afname van de verplichte eindtoetsing.
Zijn de beschikbaar gestelde financiële middelen via het «Doorbraakproject Onderwijs en ICT» voldoende om de gestelde doelstelling te behalen, zodat in 2018 alle basisscholen een snelle internetverbinding hebben?
De middelen in het Doorbraakproject Onderwijs en ICT zijn niet bestemd voor de aanleg van snel internet voor alle scholen. Scholen hebben met het Bestuursakkoord Primair Onderwijs extra financiële middelen gekregen, onder meer voor de inzet van digitale leermiddelen en de bijbehorende investeringen in ICT, bovenop de middelen die in de reguliere lumpsum zijn opgenomen voor ICT.
Daarnaast kunnen scholen ondersteuning krijgen van de PO-Raad om ICT in het onderwijs te integreren, meer op maat te gaan werken en de ICT-infrastructuur daarop aan te passen.
De omgang met sociale media in (geestelijke gezondheid)zorginstellingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de lezerscolumn en het interview van mevrouw P. in Metro?1 2
Ik heb de column van mevrouw P. met belangstelling gelezen en bewonder haar openhartigheid. Ik realiseer me dat een psychische aandoening niet alleen voor de betreffende patiënt een belasting is. Ook voor de omgeving is het soms moeilijk om te leven met iemand – een kind, ouder, familielid, vriend(in) of buurman/-vrouw – die een psychische aandoening heeft. Of het nu gaat om het verlenen van (mantel)zorg, je zorgen maken over iemand of gewoon omdat je ziet dat iemand lijdt, maar daar weinig of niets aan kunt doen.
Herkent u de klacht van deze moeder van een schizofrene vrouw dat de ggz-instelling waar zij verblijft te weinig oog heeft voor de gevaren die gebruik van sociale media kan hebben voor mensen die niet of maar deels beseffen waartoe hun online handelen in de reële wereld kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij zijn geen andere soortgelijke signalen bekend over de risico’s van het gebruik van sociale media binnen de ggz. De reacties onder de lezerscolumn maken evenwel duidelijk dat meer mensen zich zorgen maken over dit thema.
Het zelfbeschikkingsrecht van individuen is in ons land een groot goed. Toegang tot het internet en gebruik van sociale media vallen onder die vrijheid. Opname of behandeling in een zorginstelling leiden niet automatisch tot het beperken van het zelfbeschikkingsrecht. De mogelijkheden om iemand tegen zichzelf of zijn omgeving te beschermen worden per individu bepaald. Hierbij is van belang of iemand vrijwillig of gedwongen is opgenomen.
Is een patiënt vrijwillig opgenomen, dan kan (beperking van) het gebruik van sociale media alleen met instemming van de patiënt opgenomen worden in het behandelplan.
Is een patiënt gedwongen opgenomen, dan kunnen zorgaanbieders vrijheidsbeperkingen opleggen aan patiënten. Deze individuele beperkingen zijn echter alleen toegestaan op grond van de voorwaarden in de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). De bescherming van de gezondheid van de patiënt vormt daarbij het criterium. Dit betekent dat in individuele gevallen, vanuit veiligheidsoverwegingen en met het oog op de stoornis van een patiënt, een instelling kan besluiten dat het gebruik van sociale media een risico vormt voor de betreffende patiënt en dat een beperking van het gebruik in het behandelplan moet worden opgenomen.
Op welke wijze gaat de ggz-sector om met het gebruik van sociale media door (kwetsbare) patiënten? Is dit gebruik standaard onderdeel van behandelplannen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er juridische beperkingen of mogelijkheden om iemand die in een (ggz-)zorginstelling woont tegen zichzelf te beschermen als het gaat om grensoverschrijdend gedrag op sociale media? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Welke praktische bezwaren of mogelijkheden – bijvoorbeeld internetinstellingen of het hebben van toegang tot een computer/smartphone – zijn er om (meer) oog te hebben voor het online risicogedrag van iemand?
Het is aan de instelling, de behandelaar en de patiënt om in het behandelplan overeen te komen wat de beste manier is. Dit kan leiden tot het ontzeggen van de toegang tot computer en/of telefoon etc., tot het laten meekijken van een behandelaar of tot controle achteraf.
Hoe reageert u op het verwijt van de moeder, maar ook de herkenning van lezers van de column, dat zij onvoldoende wordt betrokken bij de behandeling van haar dochter? Is dit een «individueel» geval, volgens u, of is er breder een klemmend beroep door naaste familie om meer betrokken te zijn bij de zorg, behandel- en herstelplannen van mensen in de psychiatrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel de wens om betrokken te worden bij de behandeling van een naaste, als de teleurstelling als dat niet gebeurt, kan ik mij goed voorstellen. De roep om bij de behandeling betrokken te worden is niet nieuw. Het betrekken van familie en naastbetrokkenen draagt bij aan het resultaat van de behandeling en het herstel van de cliënt. Het belang van familiebeleid wordt inmiddels dan ook door de hele sector onderkend. In het familiebeleid regelt de instelling hoe wordt omgegaan met familie en naastbetrokkenen van cliënten en de manier waarop zij worden benaderd en betrokken. Het is wel van belang dat aanbieders alert zijn op het doorvertalen van het beleid naar de werkvloer. Ik vind dat ook zorgverzekeraars daar alert op dienen te zijn bij de inkoop- en contractafspraken. Het in de Tweede Kamer aanhangige Wetsvoorstel verplichte ggz versterkt de rechtspositie van de familie op verschillende punten.
Twee ontwikkelingen zullen zorgaanbieders naar mijn idee helpen om familiebeleid verder te implementeren in de dagelijkse praktijk. Ten eerste deelt het Landelijk Platform GGz (LPGGz) sterren voor familiebeleid uit, aan zorgaanbieders die naar oordeel van het LPGGz excelleren op het gebied van organisatie en uitvoering van familiebeleid binnen een instelling. Een lijst met sinds 2012 toegekende sterren is staat online3. Instellingen met één of meer sterren kunnen zo als voorbeelden dienen voor andere instellingen. Voor patiënten en voor zorgverzekeraars ontstaat ook keuzeondersteunende informatie. Ten tweede wordt er een generieke module Ondersteuning familiesysteem en mantelzorg ontwikkeld in opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling ggz. Met deze module wordt de positie van familie verstevigt, krijgen zorgverleners onder andere aanbevelingen over hoe familie en mantelzorgers een positieve bijdrage kunnen leveren aan herstel van de cliënt en worden aanwijzingen gegeven voor samenwerking met familieleden en mantelzorgers. De module zal naar verwachting begin 2016 gereed zijn.
Desondanks kunnen er in uitzonderingssituaties gegronde redenen zijn om de familie (tijdelijk) niet te betrekken bij de behandeling. In de situatie dat de patiënt écht niet wil dat er contact is of wordt gelegd met diens familie, moet de hulpverlener de wens van zijn patiënt immers respecteren. Ook hier geldt dat het zelfbeschikkingsrecht van een (meerderjarige) patiënt voorop staat. Wanneer een behandelaar de betrokkenheid van de familie toch wenselijk vindt, zal deze daarover met zijn patiënt in gesprek gaan en proberen het contact tussen patiënt en familie te herstellen.
Het bericht ‘NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) eind juli het verzoek heeft ingediend om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg en dat u op 6 augustus 2015 hiervoor toestemming heeft verleend?
Nee, dat is niet helemaal juist. Het verzoek van NAM om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg dateert uit 2014. Met het instemmingsbesluit van 26 juni 2014, kenmerk DGETM-EM/14102640, is ingestemd met een wijziging van het opslagplan voor Norg, waarbij het maximale werkvolume is uitgebreid van 3 miljard Nm³ naar 7 miljard Nm³ en aanvullende voorwaarden en beperkingen zijn opgelegd.
De reden voor de wijziging van het vigerende opslagplan van 6 augustus jl. is dat in het instemmingsbesluit van 26 juni 2014 beperkingen zijn opgelegd voor de berekende gemiddelde reservoirdruk, die niet alleen voor de gehele opslag gelden maar ook voor de individuele compartimenten. De beperkingen vinden hun oorsprong in de beoordeling van het seismisch risico. Het opleggen van uniforme beperkingen leidt voor compartiment 2, waarin de meeste injectie- en productieputten zich bevinden, tot een reductie van de mogelijke inzet van de ondergrondse gasopslag. Deze reductie wordt vermeden bij een differentiatie van de beperkingen voor de individuele compartimenten. Het seismisch risico verandert met deze aanpassing volgens Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) niet. Toch is er naar aanleiding van advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) voor gekozen om na een jaar een moment in te bouwen, om op basis van metingen het seismisch risico opnieuw te evalueren.
Zijn de belanghebbenden (zoals omwonenden, gemeenten en provincie) betrokken bij de besluitvorming en geïnformeerd over dit besluit?
De gemeenten en provincie zijn geïnformeerd over dit besluit. De omwonenden zijn niet separaat geïnformeerd.
Waarom is het nodig om meer gas op te slaan in de gasopslag Norg? In welk beleidskader past het besluit de volledige capaciteit van de gasopslag van 7 miljard m3 te gebruiken?
De vraag naar laagcalorisch gas en daarmee de vraag naar Groningengas kent een sterk seizoensbepaald karakter: in de winter is er een hoge vraag en in de zomer een lage vraag. Om dit verschil op te vangen zijn gasopslagen noodzakelijk. Gasopslagen maken het mogelijk om gas in de zomer te produceren en dit vervolgens op te slaan voor gebruik in de winter. Weliswaar is het Groningenveld in staat om flexibel te produceren – dat wil zeggen meer productie in de winter en minder in de zomer – maar deze mogelijkheid neemt sterk af doordat als gevolg van de winning de opwaartse druk in het veld terugloopt. Om onder deze omstandigheid toch de leveringszekerheid van laagcalorisch gas te kunnen garanderen, is uitbreiding van de opslagcapaciteit noodzakelijk.
De feitelijke inzet van de opslagcapaciteit van Norg zal worden bepaald door de omvang van de gasvraag in de winterperiode gecombineerd met het winningsniveau dat is vastgesteld voor het Groningenveld en de inzet van andere middelen die beschikbaar zijn om te voorzien in de vraag naar laagcalorisch gas. Daarbij geldt uiteraard dat het gas dat uit het Groningenveld wordt gewonnen om te worden opgeslagen in Norg meetelt onder het vastgestelde winningsniveau.
Waaruit blijkt dat door de nieuwe manier van werken op drie kilometer diepte geen grotere drukverschillen ontstaan en de kans op meer en zwaardere aardbevingen niet toeneemt?
Sinds het begin van de productie uit het voorkomen Norg zijn twee lichte bevingen geregistreerd met een magnitude van respectievelijk 1,5 (1993) en 1,1 (1999) op de schaal van Richter. De eerste beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 van 222 bar(a). De tweede beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk van 330 bar(a). NAM heeft berekend dat door de verhoging van de capaciteit van de opslag de berekende gemiddelde drukken in compartiment 2 zich zullen begeven tussen de 225 en 347 bar(a). Deze gemiddelde drukken zijn de afgelopen 16 jaar eerder opgetreden zonder dat daarbij verdere aardbevingen zijn waargenomen. Op basis daarvan en op basis van een eerdere studie en risicoanalyse acht NAM het seismisch risico van de ondergrondse gasopslag Norg nog steeds zeer beperkt. Desondanks kan NAM het optreden van bevingen met een magnitude boven 1,5 op de schaal van Richter in de toekomst niet geheel uitsluiten. SodM en TNO onderschrijven de uitkomsten van de analyses en studies van NAM. Om de seismiciteit nauwkeurig te monitoren en beter te kunnen beheersen heb ik in mijn instemmingsbesluit een voorschrift opgenomen dat NAM een passief monitoringsnetwerk moet installeren, bestaande uit een drietal geofoons in combinatie met een drietal versnellingsmeters. Naast het netwerk zal, in samenspraak met SodM, een seismisch risicobeheerssysteem worden opgesteld. Het netwerk en het risicobeheerssysteem kunnen, naar verwachting van NAM, op 31 januari 2016 operationeel zijn.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er door meer gas op te slaan in de gasopslag bij Norg een groter risico op meer en zwaardere aardbevingen ontstaat?
Zie antwoord vraag 5.
Verstekelingen die zich verstoppen in vrachtwagens en een werkbezoek aan Calais |
|
Malik Azmani (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de cijfers van brancheorganisaties TLN en EVO, waarin wordt becijferd dat de Nederlandse transportsector inmiddels één miljoen euro schade per dag ondervindt door de situatie bij Calais? Deelt u deze conclusie? Zo nee, wat is dan volgens u de omvang van de schade?
De cijfers van TLN en EVO omtrent de schade die de Nederlandse transportsector ondervindt door de situatie in Calais, zoals verschenen in de pers, zijn mij bekend. Of deze berekeningen exact de schade weergeven kan ik niet bevestigen, maar dat de Nederlandse transportsector schade ondervindt is evident.
Heeft er inmiddels een gesprek plaatsgevonden tussen het Nederlandse kabinet, TLN en de Franse counterparts? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, wanneer wordt dit gesprek gepland en wat wordt daarbij de Nederlandse inzet?
Het gesprek tussen de Nederlandse en Franse overheden en TLN stond voor mei van dit jaar gepland maar is vanwege de ontwikkelingen rondom Calais deze zomer, in onderling overleg, verzet naar dit najaar.
In het gesprek zal door Nederland aandacht worden gevraagd voor een betere beveiliging en monitoring van de toegangswegen naar de Eurotunnel in Calais en voor de bestrijding van illegale migratiestromen.
In de brief van 23 juni 20151 is uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verstekelingenproblematiek in Nederland tegen te gaan.
Herkent u het signaal dat de Franse autoriteiten pas sinds de zogenoemde bestorming op 23 juli 2015 daadwerkelijk in actie zijn gekomen op operationeel niveau om de problematiek bij de Eurotunnel aan te pakken? Zo nee, kunt u aangeven welke acties eerder op operationeel niveau zijn genomen?
Dat signaal herken ik niet. Het migrantenprobleem rondom Calais en de Eurotunnel speelt al meerdere jaren. De Franse autoriteiten zijn constant bezig met het beheersbaar houden van de problematiek waarbij er steeds voor wordt gewaakt dat het goederenverkeer geen of minimale hinder ondervindt van acties. De afgelopen maanden is het aantal incidenten met migranten dat poogt om via de Eurotunnel het Verenigd Koninkrijk te bereiken flink toegenomen wat voor de Franse autoriteiten aanleiding was om extra acties te ondernemen.
Is inmiddels al met de diverse nationale inspectiediensten afgesproken en toegezegd dat overtredingen van de rij- en rusttijdenregels door onvoorziene situaties, zoals bij Calais, niet worden beboet?1
Zoals u reeds meegedeeld in de brief van 6 augustus jl. (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2933) biedt de Europese verordening ruimte voor uitzonderlijke situaties, waarbij kan worden afgeweken van de normale rij- en rusttijden. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft hierover contact gehad met haar Engelse en Franse collega. Het is vervolgens aan de betrokken inspectiediensten om te beoordelen of een situatie als uitzonderlijk kan worden aangemerkt in het kader van een specifieke overtreding.
Inmiddels heeft de Engelse overheid de Europese Commissie laten weten in verband met de stakingen in Calais tijdelijk in nader omschreven gevallen soepel met de rij- en rusttijden te zullen omgaan.
Bent u bekend met het feit dat illegale migranten die van plan zijn de overtocht naar Groot-Brittannië te riskeren zich nabij de Eurotunnel in tentenkampen bevinden en ongemoeid worden gelaten door de Franse autoriteiten? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Het is mij bekend dat begin deze zomer het aantal pogingen om via de Eurotunnel het Verenigd Koninkrijk te bereiken was toegenomen. Dankzij de maatregelen (inzet van gendarmerie en politie-eenheden) die Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk troffen, is het aantal flink gedaald. Inmiddels hebben beide landen een overeenkomst getekend met verdergaande maatregelen om de migrantenproblematiek rondom Calais beter het hoofd te kunnen bieden, onder meer door de inzet van meer capaciteit door de Fransen.3 Ook gaan beide landen meer actie ondernemen om illegale migranten te laten terugkeren naar het land van herkomst.
Bent u bekend met het feit dat wanneer illegalen in vrachtwagens worden aangetroffen door het bedrijf Eurotunnel, de Franse autoriteiten dan wel de Engelse immigratiebeambten in Calais, zij door de Franse autoriteiten gewoon twee kilometer verderop worden vrijgelaten? Zo ja, wat vindt u ervan dat illegale vreemdelingen ongemoeid worden gelaten en daarmee wederom gelegenheid wordt geboden om als verstekeling illegaal de reis te ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het meer dan verbijsterend is dat bij de controles in Calais aangehouden illegalen niet door de bevoegde autoriteiten gevraagd wordt naar herkomst of papieren en dat hen geen vingerafdrukken worden afgenomen, waardoor mensen keer op keer zichzelf en anderen in gevaar brengen en/of economische schade veroorzaken? Deelt u de mening dat de Franse autoriteiten illegale vreemdelingen moeten aanhouden en zo mogelijk in vreemdelingendetentie moeten zetten met het oog op uitzetting wanneer zij geen rechtmatig verblijf hebben en geen aanspraak willen maken op asiel in Frankrijk?
Alle EU landen zijn gehouden om de Europese asiel- en immigratiewetgeving te handhaven. Dat betekent onder meer dat de identiteit van vreemdelingen moet worden vastgesteld en moet worden onderzocht of iemand legaal op het grondgebied van de Europese Unie verblijft. Vreemdelingen die niet legaal in de EU verblijven moeten het grondgebied van de EU verlaten.
Zoals in antwoorden 5 en 6 staat aangegeven hebben Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk inmiddels extra maatregelen getroffen.
In mijn gesprek met de Franse autoriteiten dit najaar zal ik aandacht vragen voor de bestrijding van secundaire illegale migratiestromen.
Zijn alle lidstaten van de EU niet gehouden om de Europese asiel- en immigratieregelgeving te handhaven? Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat Frankrijk haar Europese verplichtingen op het terrein van asiel- en immigratieregelgeving in Calais niet nakomt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Franse autoriteiten hierop te wijzen?
Zie antwoord vraag 7.
De satellietcommunicatie bij de krijgsmacht en de beveiliging daarvan |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hacker Cracks Satellite Communications Network»?1
Ja.
Maakt Defensie gebruik van het betrekkelijk eenvoudig te hacken Globalstar-satellietsysteem? Zo ja, gaat u maatregelen nemen om onze krijgsmacht te beschermen tegen het hoge risico op het hacken van dit systeem?
Nee, Defensie maakt geen gebruik van het Globalstar-satellietsysteem.
In welke mate bent u op dit moment nog afhankelijk van commerciële satellietcommunicatie, en hoe ontwikkelt die afhankelijkheid zich de komende jaren?
Defensie maakt zowel bij missies als bij het opleiden en trainen van de eenheden gebruik van satellietcommunicatie. In verband met risicospreiding heeft Defensie gekozen om missies te ondersteunen met militaire en commerciële satellietcapaciteit. Voor de militaire satellietcapaciteit maakt Defensie gebruik van Wideband Global Satcom (WGS). Zeven van de negen satellieten die binnen dit internationale initiatief zijn gepland, zijn inmiddels gelanceerd. De Nederlandse militaire satellietcapaciteit stijgt als nieuwe WGS satellieten beschikbaar komen. De laatste satelliet wordt naar verwachting in 2018 gelanceerd. Voor de commerciële satellietcapaciteit heeft Defensie een flexibel contract met de provider SES, waarmee de benodigde capaciteit per half jaar kan worden bijgesteld.
De afweging van voortzettingsvermogen, communicatiebeveiliging, informatiebeveiliging, wereldwijde beschikbaarheid en kosten zal vanaf 2016 leiden tot een optimale verhouding van 60% militaire- en 40% commerciële satellietcommunicatie. Het gebruik van commerciële satellietcommunicatie zal daarmee afnemen. In 2016 zal in het satelliet ankerstation te Zoutkamp een uitbreiding van de militaire capaciteit worden gerealiseerd door ingebruikname van een nieuwe satelliet grondterminal.
Defensie heeft geen tekort aan satellietcapaciteit om de missies en oefeningen te kunnen ondersteunen. De militaire satellietcapaciteit is voldoende om de huidige missies door de krijgsmacht te laten uitvoeren.
Heeft u recent nog te kampen gehad met een tekort aan satellietcommunicatiecapaciteit? Zo ja, heeft dit tekort invloed gehad op de missies die onze krijgsmacht op dit moment uitvoert?
Zie antwoord vraag 3.
Welke invloed hebben beveiligingsaspecten gehad op uw voornemen om de krijgsmacht minder afhankelijk te maken van commerciële satellietcommunicatie.2
De afweging bij de keuze voor militaire of commerciële satellietcommunicatie wordt gemaakt op basis van meer dan alleen beveiligingsaspecten. Communicatie- en informatiebeveiliging, voortzettingsvermogen, de wereldwijde beschikbaarheid en kosten worden hierbij ook beschouwd. Wel is het voor Defensie van essentieel belang dat het kan beschikken over voldoende eigen militaire capaciteit, zodat operaties in missiegebieden altijd en onder alle omstandigheden ondersteund kunnen worden. WGS draagt hier aan bij.
Het artikel “Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen»?1 Wat vindt u van de inhoud van dit artikel?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel. Zoals aangegeven in mijn antwoorden van 29 mei jl. op eerdere vragen van het lid De Vries2 zitten de knelpunten voor kleine (onderlinge) verzekeraars met name in de toezichtkosten.
Naar mijn oordeel kan toepassing van alle eisen uit de richtlijn solvabiliteit II op alle verzekeraars inderdaad als niet proportioneel en knellend worden beschouwd. In de Nederlandse implementatie van de richtlijn solvabiliteit II is daarom op verschillende manieren rekening gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van verschillende categorieën verzekeraars. Teneinde de toezichtkosten zo veel mogelijk te beperken, zijn verschillende versoepelingen aangebracht in het nieuwe toezichtregime voor kleine verzekeraars. In mijn beantwoording van 29 mei jl. heb ik deze versoepelingen uiteengezet.
Verzekeraars met een beperkte risico-omvang (kleine verzekeraars) die niet onder de richtlijn zullen vallen, kunnen onder solvabiliteit II Basic of de Vrijstellingsregeling Wft vallen. Voor levensverzekeraars van beperkte risico-omvang is volledige vrijstelling van DNB-toezicht niet mogelijk.
Hoe moet dit artikel gezien worden in relatie tot de antwoorden van 29 mei 2015 op eerdere Kamervragen van de VVD over het bericht «Kleine verzekeraars vechten voor voortbestaan»? Hoe beoordeelt u uw eigen gegevens; uit deze antwoorden blijkt dat het aantal kleine verzekeraars is afgenomen en er nauwelijks nieuwe kleine verzekeraars zijn bijgekomen sinds 2011?
Zoals eerder aangegeven, staat de Nederlandse verzekeringsmarkt al jaren onder druk. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de krimp van het premievolume in zowel de leven- als schademarkt. Naar verwachting krimpt de vraag naar, onder andere, individuele levensverzekeringen ook de komende jaren nog en blijft het premievolume dalen. Mijn eerdere antwoorden moeten in het licht van deze precaire situatie worden bekeken. Consolidatie kan bijdragen aan het realiseren van kostenbesparingen om deze ontwikkelingen het hoofd te bieden. Consolidatie door fusies en overnames of het beëindigen van de activiteiten kunnen de afname van het aantal kleine verzekeraars verklaren. Daarnaast kan toetreding tot deze markt door de krimpende omvang en concurrentie als niet aantrekkelijk worden ervaren, hetgeen het kleine aantal toetreders kan verklaren.
Door middel van regelgeving en het toezicht daarop wordt gestreefd naar een gezonde, stabiele en concurrerende verzekeringsmarkt. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van 29 mei jl. kunnen kleine verzekeraars een waardevolle bijdrage leveren aan een diverse en concurrerende verzekeringsmarkt. Dit wordt mogelijk gemaakt door het toezicht zo in te richten dat de polishouder goed beschermd kan worden, maar de regels kleine verzekeraars niet onnodig beperken in hun bedrijfsvoering. Solvabiliteit II biedt die betere bescherming, ook voor polishouders van kleinere verzekeraars. Aan proportionaliteit is vorm gegeven via de diverse versoepelingen die voor kleine verzekeraars zijn aangebracht. Deze proportionele invulling geldt zowel voor bestaande verzekeraars als nieuwe potentiële toetreders.
Komt er met Solvency II en Solvency Basic (inclusief de vrijstellingsregeling) in feite een einde aan de traditie van onderling verzekeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij het toezicht op verzekeraars is het uitgangspunt proportionaliteit. Daarom zijn kleine onderlinge schadeverzekeraars momenteel uitgezonderd van een aantal prudentiële toezichteisen en vallen zij onder een lichter toezichtsregime. Zij behoeven voor hun werkzaamheden niet te beschikken over een vergunning van DNB, maar kunnen daarvoor volstaan met een verklaring van DNB. Zoals het aangehaalde krantenartikel ook stelt, vormen onderlinge schadeverzekeraars vanwege het ontbreken van bepaalde eisen een laagdrempelige en toegankelijke manier voor burgers en ondernemingen om risico’s te delen. De invoering van de richtlijn solvabiliteit II en het Basic regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang per 1 januari 2016 leidt tot een verdere professionalisering en versterking van het toezicht op verzekeraars. Dat kan betekenen dat kleine onderlinge schadeverzekeraars die nu met een verklaring van DNB werken dan een Wft-vergunning (Solvency II Basic-vergunning of Solvency II-vergunning) nodig hebben, of dat zij onder de Vrijstellingsregeling Wft vallen en niet langer onder DNB-toezicht staan.
Het aantal schade- en natura-uitvaartverzekeraars dat op basis van de huidige gegevens vanaf 1 januari 2016 onder de Vrijstellingsregeling Wft valt (en dan niet langer onder toezicht van DNB valt) is ongeveer 70. Dit betreft grotendeels onderlinge waarborgmaatschappijen die deels met een verklaring en deels met een Wft-vergunning werken
Van de ruim 40 verzekeraars die vanaf 1 januari 2016 zullen vallen onder solvabiliteit II Basic betreft het grootste deel eveneens onderlinge waarborgmaatschappijen. Daarnaast zijn er diverse middelgrote onderlinge waarborgmaatschappijen die onder solvabiliteit II zullen vallen.
In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling, aangezien onderlinge verzekeraars toch prima passen in het streven naar een participatiesamenleving? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat onderlinge verzekeraars verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regelgeving knelt of gaat knellen voor onderlinge verzekeraars? In hoeverre is de regelgeving en de bijkomende bureaucratische verplichtingen proportioneel?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt de toezegging in de memorie van toelichting bij de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II (33 273) dat nog wordt bezien in hoeverre aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet aan genoemde voorwaarden voldoen, maar zich wel volledig herverzekeren, ook een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend, niet nagekomen?
In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II is aangekondigd dat nog zou worden bezien in hoeverre ook aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet voldoen aan de voorwaarden inzake de hoogte van het premie-inkomen, de technische voorzieningen en de omvang van de dekking, maar die zich volledig herverzekeren, een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend. Die nadere beoordeling heeft intussen plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat het enkele feit dat een verzekeraar volledig is herverzekerd onvoldoende reden is om de verzekeraar vrij te stellen van prudentieel toezicht. De herverzekering verkleint weliswaar de risico’s voor de verzekeraar, maar neemt die niet volledig weg. Wanneer de herverzekeraar op zeker moment in gebreke blijft kan dat tot gevolg hebben dat polishouders en begunstigden niet de uitkering krijgen waarop zij hadden gerekend of hun schade niet volledig vergoed krijgen. Om de polishouder te beschermen, is daarom in de conceptvrijstellingsregeling niet voorzien in een vrijstelling voor volledig herverzekerde verzekeraars. Voor de volledigheid zal daarover in de toelichting bij de regeling een passage worden toegevoegd.
Volgens opgave van de Nederlandsche Bank is slechts een enkele verzekeraar werkzaam die volledig is herverzekerd. Wat de huidige regeling betreft: kleine onderlinge waarborgmaatschappijen komen op dit moment slechts in aanmerking voor een verklaring als bedoeld in artikel 2 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft – waarmee de Wft grotendeels niet op hen van toepassing is – indien de bij hen verzekerde risico’s «op genoegzame wijze zijn herverzekerd», tenzij DNB herverzekering niet nodig acht. Die eis komt te vervallen: vrijstelling zal niet afhankelijk zijn van de mate waarin de herverzekeraar al dan niet is herverzekerd, maar alleen van de in de conceptvrijstellingsregeling opgenomen criteria, die overwegend betrekking hebben op de aard en de omvang van de activiteiten van de verzekeraar.
Waarom komt deze vrijstelling niet terug in de concept-regeling die momenteel tot eind augustus ter consultatie voorligt? In hoeverre betekent dit dat de vrijstelling er niet komt en wat zijn de gevolgen daarvan? Bent u bereid om deze vrijstelling alsnog op te nemen in de regeling? Zo nee, waarom niet? Hoeveel verzekeraars zouden naar schatting onder deze definitie van volledig herverzekeren kunnen vallen bij een mogelijke vrijstelling? Is de huidige eis van volledig herverzekeren wel redelijk? Wordt hiermee de huidige definitie van genoegzaam herverzekeren vervangen door de definitie van volledig herverzekeren? Zo ja, waarom en wat is hiervoor de aanleiding en wat zijn hiervan de gevolgen voor kleine verzekeraars?
Zie antwoord vraag 6.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om kleine verzekeraars een kans te geven om in de toekomst ook een rol te blijven vervullen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om nieuwe (kleine) verzekeraars en andere (financiële) startups een reële mogelijkheid te geven toe te treden tot de markt, want zij kunnen zorgen voor concurrentie, (regionaal) maatwerk, innovatie en soms zelfs op een goede manier «disruptive» zijn? Welke belemmeringen zijn daarbij? Wat wordt er gedaan om deze belemmeringen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden de ontwikkelingen c.q. de gevolgen van de invoering van Solvency Basic gemonitord, zodat bij onwenselijke ontwikkelingen tijdig kan worden ingegrepen? Wanneer wordt Solvency Basic geëvalueerd?
Er is niet voorzien in een formeel evaluatiemoment van het Basic regime, maar er zal vanzelfsprekend voortdurend oog zijn voor eventuele niet beoogde of ongewenste effecten.
Bent u bereid de Tweede Kamer nader te informeren over inhoud van de vrijstellingsregeling Solvency Basic en de uitkomsten van de internetconsultatie?
Daartoe ben ik bereid. De uitkomsten van de internetconsultatie worden, zoals gebruikelijk, besproken in de toelichting bij de regeling.
Het bericht dat de drinkwaterinname uit de Maas is stopgezet |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Vervuilende stof door lek Chemelot niet in Limburgs drinkwater», waaruit blijkt dat begin juli chemische stoffen van industrieterrein Chemelot in de Maas terecht zijn gekomen, waarop de drinkwaterinname stil is komen te liggen?1
Dergelijke incidenten zijn nooit geheel uit te sluiten. Daarom houden met name de drinkwaterbedrijven die gebruik maken van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater, in hun bedrijfsvoering rekening met dit soort incidenten. De drinkwaterbedrijven meten uitgebreid op stoffen en nemen het zekere voor het onzekere als onbekende stoffen in het oppervlaktewater worden aangetroffen. De inname wordt dan indien nodig gestaakt. Er is altijd back-up beschikbaar (bijvoorbeeld spaarbekkens, alternatieve bronnen) om periodes met vervuiling te overbruggen. Inzet is om zo te voorkomen dat deze stoffen in het uiteindelijke drinkwater terecht komen.
Is bij een kwestie als hier beschreven niet snel sprake van «bestuurlijke spaghetti» waarbij rijk, provincie en waterschap overlappende rollen vervullen? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe het besluit tot ingrijpen door een drinkwaterbedrijf en het handhaven door het waterschap zo soepel mogelijk op elkaar kunnen aansluiten?
Er zijn verschillende partijen betrokken, elk met hun eigen verantwoordelijkheid. In de onderhavige situatie trad Rijkswaterstaat met betrekking tot de waterkwaliteit op als regievoerder, vanuit haar verantwoordelijkheid voor de oppervlaktewaterkwaliteit van het Maaswater (rijkswater). Het waterschap Roer en Overmaas was betrokken als bevoegd gezag voor de watervergunning op basis waarvan het bedrijf mag lozen op regionaal water en daarmee ook voor de handhaving daarvan. Daarmee zijn de primair verantwoordelijke partijen voor de waterkwaliteit benoemd. De drinkwaterbedrijven dragen primair zorg voor borging van de kwaliteit en de continuïteit van de drinkwatervoorziening, conform de regels die de wetgeving op drinkwatergebied daaromtrent stelt. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport is hiervoor de toezichthouder. Genoemde partijen zijn, door goed hierin samen op te trekken, prima in staat gebleken om tot een adequate aanpak te komen.
Hoe oordeelt u over de voorkomende praktijk dat overheden alleen handhavend optreden wanneer vaststaat welke (schadelijke) stoffen zijn vrijgekomen, en dat op het moment dat alleen sprake is van een sterk vermoeden een fabriek niet stilgelegd zal worden uit angst voor mogelijke schadeclaims? Acht u dit voorzichtige gedrag van betrokken overheden wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang vaststaat dat de drinkwatervoorziening niet in gevaar komt of dreigt te komen en dit steeds nadrukkelijk wordt getoetst gedurende het proces, is het terecht dat eerst zo zorgvuldig mogelijk wordt bepaald of er daadwerkelijk een probleem speelt. Een risicobeoordeling van de betreffende stof(fen) voor de drinkwatervoorziening maakt hier onderdeel van uit. Dat laat onverlet dat bij overtreding van de watervergunning of regels over lozingen het bevoegd gezag handhavend zal optreden. Om uniform en passend te interveniëren, hebben partijen bestuurlijk afgesproken om te werken volgens een Landelijke Handhavingstrategie.
Deelt u de mening dat altijd duidelijk moet zijn wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is, en dat er geen drempels moeten bestaan (zoals bijvoorbeeld angst voor schadeclaims) om die verantwoordelijkheid direct te kunnen nemen?
Zie tevens de antwoorden op de vragen 2 en 3. De verantwoordelijkheden en verantwoordelijke partijen zijn duidelijk. De samenwerking die vervolgens is gezocht tussen partijen om oorzaken, risico’s en mogelijke maatregelen gezamenlijk nader in beeld te brengen, heeft geleid tot een adequate aanpak van het probleem.
Hoe oordeelt u over het risico dat door het dalen van het waterpeil van de Maas de concentratie (mogelijk) schadelijke stoffen zal toenemen, met alle gevolgen voor de drinkwaterreserves? Op welke wijze kunt u garanderen dat de waterreserves ook in de toekomst toereikend zullen zijn?
Bij dit incident spelen verschillende oorzaken een rol, zoals een laag waterpeil van de Maas, de benodigde tijd voor een risicobeoordeling en het opsporen van de veroorzaker. Samen met de drinkwaterbedrijven ben ik bezig geweest een aanpak op te stellen waarmee sneller op dergelijke incidenten rond nieuwe stoffen kan worden ingespeeld. Hierover heb ik de drinkwaterbedrijven nader geïnformeerd (zie bijlage)2.
Deelt u de mening dat er deze zomer sprake is van een relatief fors aantal incidenten op het industrieterrein Chemelot?2 3 4 Hoe is de veiligheid van omwonenden gegarandeerd?
Het bevoegd gezag hiervoor ligt bij de provincie. Namens de provincie Limburg heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid Limburg aangegeven dat er weliswaar de afgelopen maanden een aantal goed waarneembare incidenten heeft plaatsgevonden in de omgeving van Chemelot, maar dat van een toename van incidenten geen sprake is.
De veiligheid van omwonenden is geborgd door het vastleggen van risicocontouren in de ruimtelijke ordening, door veiligheidseisen in de milieuvergunning van het bedrijf en door het toezicht daarop. Daarnaast zijn hulpdiensten voorbereid op crisisbeheersing en rampenbestrijding.
Het bericht “Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO” |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO», dat op de website van NL Financial Investments (NLFI)1 geplaatst is?
Ja.
Kunt u beschrijven welke rol u heeft bij de selectie van de banken die ABN AMRO naar de beurs brengen? Kende u de contractvoorwaarden en heeft u daarmee ingestemd?
Na de afronding van de bespreking in de Tweede Kamer van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO heb ik goedgekeurd dat NLFI de selectie van de zakenbanken voor de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zou uitvoeren (met inbegrip van de onderhandeling over contractvoorwaarden). NLFI heeft het Ministerie van Financiën geïnformeerd bij belangrijke stappen in het selectieproces.
Kunt u de contractvoorwaarden (zoveel mogelijk) openbaar maken?
Bij doorgang van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zullen de belangrijkste elementen van de contractvoorwaarden (onder meer zoals beschreven in de antwoorden onder vragen 4 en 5), zoals die zijn opgenomen in de zogenoemde underwriting agreement, worden vermeld in de prospectus en daarmee openbaar worden. De contractvoorwaarden zal ik vertrouwelijk ter inzage beschikbaar stellen.2
Zijn er naast de transactiekosten in het persbericht nog andere kosten die de bank of de staat betaalt aan de banken?
De prijsafspraken behelzen:
Zijn er andere tegenprestaties?
In het contract met de banken zijn verschillende afspraken vastgelegd, bijvoorbeeld over aansprakelijkheid en vrijwaringen. Er zijn geen andere tegenprestaties afgesproken dan genoemd in het antwoord onder 4.
Kunt u precies aangeven of de banken nog andere mogelijkheden krijgen in het contract waarmee zij geld verdienen of kunnen verdienen aan de deal, zoals bijvoorbeeld een green shoe? Zo ja, kunt u de details daarvan verschaffen?
Er zijn geen mogelijkheden in het contract waarmee de zakenbanken geld kunnen verdienen aan de deal. Zie voor eventuele winsten behaald bij stabilisatie eveneens het antwoord op vraag 4.
Zijn er afspraken gemaakt over de toedeling van aandelen? Mogen banken impliciet of expliciet een tegenprestatie vragen voor deze toewijzing?2 Zo nee, hoe is dat dan gegarandeerd?
NLFI/de staat stelt de toedeling vast, in samenspraak met ABN AMRO. De toedeling van aandelen zal plaatsvinden met inachtneming van een aantal vooraf vastgelegde uitgangspunten en criteria. Daarbij is in beginsel de geboden prijs leidend, maar ook andere criteria, zoals de kwaliteit van de investeerder en het tonen van interesse in een vroeg stadium, kunnen worden meegewogen.
De zakenbanken mogen zich uiteraard niet bedienen van onrechtmatige praktijken. Als extra waarborg is in de overeenkomst vastgelegd dat de banken zich bij (het voorstel voor) de toedeling van aandelen niet mogen bedienen van oneigenlijke praktijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een toewijzing die zou worden gedaan voor het bevorderen van ongerelateerde fees of een toewijzing die voorwaardelijk zou zijn aan toekomstige orders of te verlenen diensten.
Op welke wijze wordt bevorderd dat een deel van de aandelen onderhands geplaatst wordt, bijvoorbeeld bij institutionele partijen in Nederland?
De zakenbanken zullen in overleg met NLFI institutionele beleggers benaderen, waaronder institutionele beleggers in Nederland. Het plaatsen van de certificaten bij Nederlandse institutionele partijen zal echter geen doel op zich zijn.
Het belemmeren van financiële start-ups door de Autoriteit Financiële Markten |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kan eisen dat een startende financiële onderneming maximaal zes personeelsleden mag hebben?1
Nee, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt uiteraard geen minimum- of maximumeis aan de omvang van een startende onderneming.
De artikelen 3:8 en 4:9 van de Wet op het financieel toezicht regelen dat het dagelijks beleid van financiële ondernemingen wordt bepaald door personen die daarvoor geschikt zijn. De Nederlandsche Bank (DNB) en de AFM toetsen de geschiktheid en hebben de wettelijke geschiktheidseis uitgewerkt in de Beleidsregel geschiktheid 2012. In de praktijk is gebleken dat de eis dat een beleidsbepaler beschikt over leidinggevende vaardigheden in een hiërarchische verhouding te restrictief kan uitpakken voor een kleine onderneming. Derhalve is ervoor gekozen om voor een onderneming die bestaat uit ten hoogste zes personen, inclusief de betrokken beleidsbepaler(s), op dit punt minder strenge eisen gelden.
De versoepelingen houden in dat een beleidsbepaler de voor zijn geschiktheid vereiste kennis en vaardigheden in één (in plaats van twee) jaar mag hebben opgedaan en dat niet hoeft worden aangetoond dat de betreffende persoon beschikt over leidinggevende vaardigheden in een hiërarchische verhouding. De gedachte achter deze versoepeling is dat beleidsbepalers die beschikken over geringe relevante werkervaring en die onvoldoende (hiërarchisch) leidinggevende ervaring hebben, een kans moeten krijgen om in de praktijk werkervaring op te doen in onder meer het hiërarchisch leidinggeven in een kleine setting met een gering aantal aan te sturen werknemers. Na een periode van een tot twee jaar (afhankelijk van de ervaring bij aanvang en na aantreden) kan een nieuwe (volledige) toetsing plaatsvinden om te beoordelen of de betreffende beleidsbepaler voldoet aan de volledige set geschiktheidseisen. Overigens kan de AFM in individuele gevallen afwijken van de Beleidsregel geschiktheid 2012 indien de toepassing daarvan onevenredige gevolgen zou hebben voor belanghebbenden wegens bijzondere omstandigheden, en die gevolgen niet in verhouding staan tot de met het beleid te dienen doelen.
De AFM stelt dus niet de eis of beperking dat een startende financiële onderneming maximaal zes personeelsleden mag hebben. De AFM kan wel duidelijk maken dat een kandidaat-beleidsbepaler nog niet aan alle geschiktheidseisen voldoet en dat hij derhalve vooralsnog alleen geschikt wordt geacht om aan een kleine onderneming leiding te geven. Het is aan de onderneming om te kiezen voor een groei naar meer dan zes personeelsleden, maar in dat geval zal het collectief van beleidsbepalers van de onderneming moeten voldoen aan de volledige set geschiktheidseisen.
Wat is de reden voor deze beperking en waarop is het maximum van zes personeelsleden gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de wettelijke grondslag voor deze beperking?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit maximum een snelle groei van een startende onderneming nodeloos kan beperken, terwijl juist nieuwe toetreders kunnen zorgen voor meer concurrentie in de financiële sector? Bent u bereid om in overleg met de AFM dergelijke beperkingen te inventariseren en te heroverwegen?
Bij de toetsing op geschiktheid bij kleine financiële ondernemingen heeft de toezichthouder de taak om een balans te vinden tussen meerdere belangen. De toezichthouder let op het belang van een stabiele, gezonde financiële sector, of de onderneming het klantbelang voldoende centraal stelt en of de bescherming van financiële consumenten voldoende is gewaarborgd. In dat kader toetst de AFM of ondernemingen geleid worden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van het bedrijf van deze financiële onderneming. Tegelijkertijd let de toezichthouder op het belang van gezonde concurrentie in de sector door het faciliteren van nieuwe toetreders.
De hiervoor beschreven versoepeling van geschiktheidseisen voor kleine ondernemingen heeft juist die balans tot doel: beleidsbepalers die nog niet aan alle vereisten voor geschiktheid voldoen krijgen hierdoor de mogelijkheid om vaardigheden op te doen binnen een kleine onderneming, waardoor na verloop van tijd aan het volledige regime kan worden voldaan. Groei van de onderneming wordt hiermee dan ook niet belemmerd.
De berichtgeving inzake de certificering van Maleisisch hout |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ruzie over tropisch hout ontspoort in Kamer»?1
Ja.
Welke reden heeft u om aan de bedoelingen van milieuorganisaties zoals Greenpeace en het Wereld Natuur Fonds te twijfelen? Is het waar dat deze organisaties zelf geen belang bij het Forest Stewardship Council (FSC)-keurmerk hebben?
In de Kamerbrief van 13 juli jl.2 is gewezen op belangenverstrengelingen die zich voordoen in de lobby rondom houtkeurmerken. Zo worden bestuursfuncties bij FSC bekleed door dezelfde mensen die óók sleutelposities bij de non gouvernementele organisaties (ngo’s) hebben.
Tijdens het bezoek aan Maleisië in juli is door enkele ngo’s gemeld dat het nadrukkelijk beleid is om uitsluitend FSC te ondersteunen.
Hoe oordeelt u over de genoemde voorbeelden in het artikel «Weinig duurzaams aan Maleisisch hardhout», waaruit blijkt dat de Maleisische overheid het niet zo nauw neemt met de certificering?2
Het opinie-artikel geeft de persoonlijke mening van de auteur weer. Het is niet duidelijk in hoeverre de beweringen in het artikel op feiten berusten.
Een groot deel van het artikel gaat over het vermeende handelen van de Maleisische overheid. Het is in dit kader goed te benadrukken dat in het Nederlandse houtinkoopbeleid niet het overheidsbeleid wordt beoordeeld, maar het functioneren van een onafhankelijk certificatiesysteem. Bij veel van de voorbeelden in het opinieartikel is niet duidelijk of deze betrekking hebben op Malaysian Timber Certification Scheme (MTCS)-gecertificeerd bos of op gebieden daarbuiten.
Dat er in Maleisië nog steeds ontbossing plaatsvindt, is bekend. Dit betreft over het algemeen gebieden waar geen certificering is. Van de bossen in Maleisië was in 2013 32% gecertificeerd.
Om vast te kunnen stellen of de eerder geïdentificeerde punten bij MTCS zijn opgelost wordt de Toetsingcommissie Inkoop Hout (TPAC) gevraagd een laatste check te doen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Toetsingscommissie Inkoop Hout stelt dat het Maleisisch keurmerk de standaard nog steeds niet haalt?
In augustus 2013 heeft TPAC beoordeeld dat het MTCS keurmerk op dat moment nog niet volledig voldeed aan de Nederlandse TPAS-inkoopcriteria. Tijdens het bezoek aan Maleisië in juli jl. heeft Staatssecretaris Dijksma kunnen constateren dat er verbeteringen zijn doorgevoerd. Er lijken geen belemmeringen meer te zijn om MTCS te erkennen in het duurzaam inkoopbeleid voor hout. TPAC wordt gevraagd een laatste check te doen.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de voorzitter van de grootste organisatie van inheemse volken in Maleisië JOAS, die stelt dat de inheemse volken helemaal niet tevreden zijn met het gevoerde systeem, dit in tegenstelling tot wat vertegenwoordigers ter plaatse volgens u beweerden?3
Tijdens het bezoek aan Maleisië afgelopen juli is gesproken met meerdere belangengroepen, waaronder Jaringan Orang Asal SeMalaysia (JOAS). Alle belangengroepen hebben zich tijdens deze gesprekken positief uitgesproken over het keurmerk MTCS en de verbeteringen die in de afgelopen jaren tot stand zijn gebracht.
Met de recente brief neemt JOAS afstand van het MTCS-keurmerk. De punten die zij in de brief aanvoeren komen niet overeen met het beeld dat zij tijdens het bezoek hebben geschetst.
Kunt u toelichten waarom u, ondanks genoemde voorbeelden die op het tegendeel lijken te wijzen, er het volste vertrouwen in blijft houden dat de Maleisische overheid wel aan de voorwaarden ten aanzien van de certificering voldoet?
Met het recente bezoek aan Maleisië heeft de Nederlandse regering zich op de hoogte gesteld van de vorderingen die gemaakt zijn in het MTCS-systeem ten aanzien van de eerder, op aangeven van de ngo’s, geconstateerde tekortkomingen. Het beeld dat deze punten succesvol zijn opgepakt door de keurmerkorganisatie en de gecertificeerde bosbeheerders is tijdens dat bezoek bevestigd.
Kunt u, los van de goede bilaterale contacten, aangeven waarom de Maleisische overheid gebruikmaakt van een PR-bureau om haar positie met betrekking tot houtexport in Nederland te vertegenwoordigen? Weet u zeker dat u zich geen zand in de ogen laat strooien, zoals wel vaker gebeurt wanneer natuur en biodiversiteit moeten opboksen tegen economisch gewin?
De Maleisische overheid laat zich in Nederland vertegenwoordigen door de Maleisische ambassade.
Uit de discussie blijkt dat vele belangen gemoeid zijn met de acceptatie van MTCS in het inkoopbeleid. Net als ngo’s lobbyt de houthandel om hun visie op de problematiek voor het voetlicht te brengen.
Uiteindelijk is het aan de Staatssecretaris van IenM om te besluiten over acceptatie van certificatiesystemen als bewijs voor duurzaam hout. Om tot een zorgvuldig oordeel te komen is met een breed scala aan betrokkenen gesproken en laat de Staatssecretaris zich adviseren door toetsingscommissie TPAC.
Kunt u de klacht ingediend bij de Europese Commissie over het FSC-only beleid van Nederlandse gemeenten toelichten? Wat is volgens u de waarde van een duurzaamheidskeurmerk wanneer omwille van economische belangen moet worden afgezien van inkoop van hout met dit gecertificeerd keurmerk?
Veel gemeenten kopen al duurzaam hout in. Dit is een positieve ontwikkeling waarmee ze duurzaam bosbeheer wereldwijd stimuleren.
Gemeenten lijken hierbij niet altijd voldoende oog te hebben voor de juridische kaders die gelden bij de inkoop van duurzaam hout. Het vragen om een specifiek houtkeurmerk is in strijd met de aanbestedingsregels. Er is over het FSC only-beleid bij Nederlandse gemeenten een klacht ingediend bij de Europese Commissie. Dit betreft dus niet het inkopen van hout met het FSC keurmerk als zodanig, maar over het uitsluiten van andere keurmerken dan het FSC keurmerk.
In hoeverre worden de kwetsbare veengebieden in Zuidoost-Azië inmiddels ontzien bij de commerciële houtkap?
Bij duurzaam gecertificeerd bosbeheer vindt geen houtkap plaats in kwetsbare veengebieden. Onder zowel FSC als MTCS wordt in bosgebieden met zogenaamde high conservation values, zoals kwetsbare veengebieden, niet gekapt. Certificering biedt dus bescherming voor deze veengebieden.
De acties van Franse boeren |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de volgende berichten: «Dijksma noemt leeghalen vrachtwagens Frankrijk onacceptabel»1, «Kabinet hekelt agressieve acties Franse boeren»2, «Alle kritiek ten spijt blijft Frankrijk vierkant achter zijn boeren staan»3 en «Franse boeren kondigen nieuwe acties voor morgen aan»4?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Franse boeren ook deze week weer wegen blokkeren en daarmee het (vracht)verkeer ernstige schade doen toekomen?
Wij keuren deze acties af. Net als de Spaanse regering heeft ook Nederland geprotesteerd. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft al op 29 juli jl. een brief gestuurd aan de Franse Minister van Landbouw. Ook bij de Europese Commissie zijn onze zorgen met een afschrift van die brief onder de aandacht gebracht. In de brief is aangegeven dat er weliswaar begrip is voor het ongenoegen van de Franse boeren, maar dat acties die het vrije verkeer van personen en goederen ondermijnen, hard moeten worden aangepakt. Daarnaast staat in de brief dat Nederland ervan uitgaat dat de Franse overheid er alles aan doet om dat soort acties te voorkomen.
Ook de Europese Commissie heeft de Franse overheid gewezen op haar verantwoordelijkheid om te zorgen dat het vrije verkeer van goederen op het Franse grondgebied gewaarborgd wordt. De wijze waarop waarborging plaatsvindt, is een interne aangelegenheid van Frankrijk.
Tijdens de extra Landbouwraad van 7 september a.s. zal de marktsituatie besproken worden. Nederland zal daar zeker ook de negatieve effecten van de acties van de Franse boeren aan de orde stellen.
Welke mogelijkheden zijn er, met het oog op het feit dat er voor de komende weken verdere acties zijn aangekondigd, om uw Franse collegae aan te spreken op de hinder van het vrije Europese verkeer, het saboteren en beroven van Nederlandse vervoerders en chauffeurs, het totaal onnodig treffen van Nederlandse automobilisten op weg naar hun vakantiebestemming en de daarmee ontstane schadepost voor chauffeurs en vervoerders? Bent u bereid om het voorbeeld van de Spaanse regering te volgen, die officieel tegen de plundering heeft geprotesteerd bij de Franse autoriteiten en de Europese Commissie om opheldering heeft gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de schrijnende voorbeelden van Nederlandse ondernemers waarvan de voertuigen worden geblokkeerd, doorzocht, gesaboteerd en leeggeroofd? Bent u bekend met de voorbeelden van chauffeurs die enkele honderden meters voor de plaats van bestemming hun vrachtwagens leeggetrokken zien worden en het kostbare vlees op de weg zien belanden? Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat de Franse politie in deze gevallen toekijkt en niet in actie komt? Vindt u het acceptabel dat het erop lijkt dat de Franse politie dit niet lijkt te willen aanmerken als strafbare feiten? Gaat u uw Franse ambtsgenoten hierop aanspreken?
Onze ambassade in Parijs heeft hierover voortdurend contact met Transport en Logistiek Nederland. Tot nu toe zijn er twee meldingen van ernstige voorvallen waarbij lading uit vrachtwagens is gehaald. In beide gevallen is proces-verbaal opgemaakt door de Franse politie. Zie verder het antwoord op vragen 2, 3 en 5.
Klopt het dat u tijdens de extra vergadering van de Landbouw- en Visserijraad in Brussel op 7 september aandacht zal vragen voor de staking en acties van de Franse boeren?5 Vindt u het verdedigbaar om dit pas in september aan de orde te stellen? Welke stappen heeft u inmiddels richting de Franse overheid en Brussel gezet en welke stappen gaat u de komende weken zetten om een einde te maken aan de stakingen en acties die het Nederlandse bedrijfsleven schade berokkenen?
Zie antwoord vraag 2.
Is inmiddels bekend hoeveel schade er door deze onverteerbare sabotageacties voor Nederlandse chauffeurs, vervoerders en landbouwproducenten is ontstaan? Bent u bereid om de schade die voor het Nederlandse bedrijfsleven is ontstaan tijdens de extra vergadering op 7 september in te brengen en/of de ontstane schadepost in de vorm van een rekening neer te leggen bij de Franse regering? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel schade tot nog toe precies is ontstaan. Naast de schade in de gevallen die aangeduid zijn bij vraag 4, ontstaat ook schade door vertragingen. Voor gedupeerden staat de civielrechtelijke weg open om schade te verhalen. Daar is in het verleden ook gebruik van gemaakt. De Nederlandse overheid is hierin geen partij.
Wat vindt u van de houding van de Franse boeren, die jarenlang geprofiteerd te hebben van de interne markt in Europa en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, maar nu het tegenzit hun eigen eisen stellen zoals een vorm van boycot van Europese goederen en het maken van prijsafspraken? Past dit volgens u binnen de Europese afspraken over een interne markt? Zo nee, welke stappen gaat u zetten?
De regering heeft protest aangetekend tegen de consequenties van de acties van de Franse boeren. Wel is het begrijpelijk dat er zorgen leven bij de boeren over de huidige marktomstandigheden. In de zuivelsector bijvoorbeeld, is er na een aantal gunstige jaren nu als gevolg van een achterblijvende vraag en toegenomen productie sprake van tegenvallende prijsontwikkelingen op de Europese en internationale zuivelmarkt. De verwachtingen voor de lange termijn zijn echter nog steeds positief. Het afschaffen van het systeem van melkquotering past bij het streven naar deregulering en meer marktwerking. De zuivelsector zal daarop moeten inspelen, zowel in Frankrijk als in heel Europa. Het terugvallen op oude instrumenten zal de sector niet helpen om concurrerender te worden.
Kunt u aangeven in hoeverre er, bij de door de Franse overheid voorgestelde maatregelen, sprake is van staatssteun, die leidt tot oneerlijke concurrentie? Indien daar sprake van is, welke stappen gaat u zetten? In hoeverre is er sprake van marktverstoring? Indien daar sprake van is, welke stappen gaat u zetten?
Op dit moment wordt door de Europese Commissie bekeken of de door de Franse overheid voorgestelde maatregelen niet op gespannen voet staan met de EU-regels voor staatssteun. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om op te treden indien sprake is van marktverstoring.
Wat vindt u van de oproep van de Franse regering om de voorkeur te geven aan Frans vlees? Gaat u hier actie op ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn van mening dat regeringen geen oproepen moeten doen die het principe van het vrije verkeer van goederen en de werking van de interne markt in de weg staan. Met betrekking tot de Nederlandse opstelling in de Landbouwraad van 7 september a.s. verwijzen wij naar de geannoteerde agenda van deze Raad die uw Kamer nog zal ontvangen.
Bent u bereid om, gelet op deze onverantwoorde, onbezonnen acties, om redenen waar de Nederlandse transportsector niets mee te maken heeft, uw Europese collegae op te roepen om binnen de Europese verordening inzake rij- en rusttijden ruimte te bieden om af te wijken van de normale regels inzake rij- en rusttijden? Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat chauffeurs, vervoerders en landbouwproducenten nog meer gedupeerd raken door onnodige boetes door een conflict waar ze part nog deel aan hebben? Gaat u dit onder de aandacht brengen van de inspecties van de verschillende Europese lidstaten?
De Europese verordening biedt ruimte voor uitzonderlijke situaties, waarbij kan worden afgeweken van de normale rij- en rusttijden. Onverwachte situaties zoals een (onverwachte) staking kunnen gezien worden als zo’n uitzonderlijke situatie. Het kabinet acht het van belang dat de inspecties van de verschillende landen daar oog voor hebben. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft over deze mogelijkheid om af te wijken van de normale rij- en rusttijden al contact gehad met de Europese Commissie en met haar Franse collega.
Bent u bekend met het bericht «Ook Belgische boeren gaan de barricaden op», waaruit blijkt dat inmiddels een Vlaamse vakbond van melkveehouders ook harde acties heeft aangekondigd, zoals wegblokkades, vergelijkbaar met die van de Franse boeren, als er geen kostendekkende minimumprijzen worden afgesproken?6 Zo ja, bent u bereid om ook hier tegen actie te ondernemen?
Ja. Mochten zich in België situaties voordoen zoals in Frankrijk, dan zullen wij overeenkomstig reageren.