Het bericht dat de Belastingdienst startende ondernemers laat wachten |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Belastingdienst de toeloop van startende ondernemers niet aan kan?1
Ja.
Klopt het dat startende ondernemers lang moeten wachten op een btw-nummer? Hoeveel hinder ondervinden starters hierdoor bij het innen van rekeningen?
Ruim 90% van de startende ondernemers zijn eenmanszaken en samenwerkingsverbanden zoals vof’s (vennootschappen onder firma) die zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK) en direct een BTW-nummer krijgen. Deze inschrijving wordt daarna normaliter binnen vijf werkdagen schriftelijk bevestigd door de Belastingdienst. Op 19 januari jl. duurde het maximaal 15 werkdagen voordat de inschrijving bevestigd werd. Dit is op dit moment teruggelopen tot zeven werkdagen. De startende ondernemer kan het BTW-nummer dat hij van de KvK krijgt direct gebruiken en vermelden op zijn facturen.
Het resterende deel van de startende ondernemers (minder dan 10%) krijgt bij inschrijving bij de KVK niet direct een BTW-nummer omdat de Belastingdienst daar eerst extra aanvullende informatie bij moet voegen. Dit betreffen bijvoorbeeld BV’s waarvoor de Belastingdienst de oprichtingsakte nodig heeft. De verwerkingstijd voor het afgeven van een BTW-nummer voor deze ondernemers bedraagt op dit moment 12 werkdagen.
De Belastingdienst is er niet mee bekend dat starters hinder ondervinden bij het innen van rekeningen.
Klopt het dat deze piek in aanvragen zich elk jaar voordoet en zo ja, waarom zijn er dan niet eerder maatregelen getroffen om dit capaciteitsprobleem op te lossen? Welke actie wordt ondernomen om te voorkomen dat dit volgend jaar opnieuw een knelpunt vormt voor startende ondernemers?
Deze piek doet zich ieder jaar voor en ieder jaar worden maatregelen getroffen om de piek op te vangen. Dat doet de Belastingdienst door in januari extra capaciteit in te zetten op dit proces. Echter door de hogere piek dit jaar was deze extra capaciteit dit jaar niet voldoende om dit op te vangen. Daarnaast heeft er zich in januari een verstoring voorgedaan in de systemen waardoor nieuwe ondernemers enkele dagen niet geregistreerd konden worden en was er aan het einde van vorig jaar al een kleine achterstand. Inmiddels zijn maatregelen getroffen om de achterstand weg te werken.
MKB-Nederland geeft aan te rekenen op enige coulance van de Belastingdienst in nijpende situaties die kunnen ontstaan door de vertraging; kunt u bevestigen dat startende ondernemers inderdaad op enige coulance kunnen rekenen indien dat nodig is?
De verwachting is dat startende ondernemers geen nadeel zullen ondervinden van de vertraging. Zie ook het antwoord bij vraag 2. Daarnaast bestaat er voldoende tijd om tijdig aangifte te doen en een eventuele BTW-teruggave te claimen.
Een startende ondernemer kan via de Belastingtelefoon (onderbouwd) verzoeken om spoed voor het afgeven of bevestigen van een BTW-nummer. Dit is ook al gebeurd. Overigens zijn er tot op heden geen klachten binnengekomen bij de Belastingdienst over de vertraging.
Treden er meer knelpunten op bij de Belastingdienst doordat het aantal inschrijvingen van startende ondernemers hoger ligt dan waar de Belastingdienst op was ingesteld?
Er zijn op dit moment geen andere knelpunten bij de Belastingdienst door het verhoogde aantal inschrijvingen van startende ondernemers.
De sluiting van een parkeerplaats voor vrachtwagenchauffeurs bij Venlo |
|
Paul Ulenbelt |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw mening over de voorgenomen sluiting van parkeerterrein de Keulse Barrière?1
Het parkeerterrein aan de Keulse Barrière is lange tijd in gebruik geweest als parkeerplaats voor vrachtwagenchauffeurs. Met de komst van de A74 is de internationale hoofdverkeersstructuur rond Venlo ingrijpend gewijzigd. De gemeente Venlo heeft ervoor gekozen om de focus van logistieke activiteiten te verleggen naar de Tradeports en dit terrein te sluiten. Het terrein is eigendom van de gemeente Venlo en zij kan dan ook zelfstandig beslissen over het wel of niet openhouden van dit terrein.
Wat vindt u van de situatie dat de oprit naar het parkeerterrein momenteel is afgesloten waardoor chauffeurs ingewikkelde manoeuvres moeten uitvoeren om via de afrit op het terrein te komen?
Ik heb begrepen dat er forse schade is aan het wegdek bij de oprit, met mogelijk gevaar voor (vracht)verkeer en fietsers. Omdat het terrein formeel geen parkeerplaats meer is en binnenkort een andere bestemming krijgt, is de gemeente van mening dat investeringen in dit terrein niet meer doelmatig zijn. Uit het oogpunt van veiligheid heeft de gemeente besloten deze oprit af te sluiten.
Deelt u de mening dat dit parkeerterrein een belangrijke functie heeft voor het overdragen van de begeleiding van Convois Exceptionelles, dat anders op een vluchtstrook zou moeten plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit parkeerterrein heeft lange tijd dienst gedaan voor de overdracht van Convois Exceptionnelles. Met de aanleg van de A74 en de wens van de gemeente Venlo om de logistieke activiteiten te verleggen naar de tradeports, is dit terrein volgens de gemeente Venlo geen logische locatie meer, los van het feit dat er een andere bestemming op zit. Daarnaast geeft de gemeente aan dat bedrijven op eigen terrein moeten voorzien in manoeuvreer- en parkeerruimte. Bij de grensovergang op de A67 is een terrein speciaal ingericht voor de overdracht van de begeleiding bij bijzondere transporten. De vluchtstrook is geen veilige plek om dergelijke overdrachten plaats te laten vinden.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Venlo tot een goede oplossing te komen in het belang van de wegtransportsector? Wilt u de Tweede Kamer over deze gesprekken informeren?
Het aandragen van een alternatief voor de voorgenomen sluiting van de Keulse Barrière zie ik niet primair als mijn verantwoordelijkheid. Dat neemt niet weg dat ik mee wil denken over hoe de transportsector gefaciliteerd kan worden, en dat doe ik ook al. Diverse gemeenten (waaronder Venlo), provincie, rijk, sector en politie hebben de handen ineen geslagen om gezamenlijk te werken aan het oplossen van de parkeerproblematiek voor vrachtwagens in Limburg, op zowel het hoofdwegennet als het onderliggend wegennet. Wij kijken voor een vrachtwagenparkeerplaats onder andere naar een locatie nabij het kruispunt van de A73/74 en de A67.
Het traineren door NAM van een afgesloten overeenkomst bij een complexe schade in Groningen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een op 16 november 2015 door alle partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst van schadeafwikkeling (door gaswinning) van een boerderij in Bedum weken heeft getraineerd, waarna na twee maanden door de NAM het geld van de overeenkomst nog steeds niet bleek overgemaakt om vervolgens een depotovereenkomst voor te leggen met nieuwe voorwaarden? Zo niet, bent u bereid zich hierover te (laten) informeren?
Ik heb vernomen dat één gedupeerde correspondentie met een vertegenwoordiger van NAM online heeft gepubliceerd. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 4 en 5 van de leden Smaling en Bashir (kenmerk 2015Z5200, zie bijlage 1 van deze brief).
Wat vindt u van de constatering dat de NAM een getekende vaststellingsovereenkomst met bijbehorende storting, niet alleen niet uitvoert, maar onder gevoelsmatige druk van niet betalen bij de gedupeerden, eenzijdig openbreekt en daarbij nieuwe voorwaarden stelt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de NAM met bovengenoemde opstelling haar machtpositie misbruikt? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat de NAM de overeengekomen schadevergoeding binnen de in de overeenkomst gestelde tien dagen termijn had moeten overmaken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de door NAM voorgestelde constructie, waarbij het schadebedrag van gedupeerden wordt geparkeerd bij een notaris op naam van de NAM, waarbij alle «bouwbonnen» op naam van de NAM moeten worden gesteld, waarna de NAM de bonnen controleert en vervolgens aan de notaris opdracht geeft om bedragen aan aannemers over te maken en vervolgens op naam van de NAM de BTW terug vraagt bij de fiscus?
Zie het antwoord op de vragen 1 t/m 3 van de leden Smaling en Bashir (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1648).
Wat vindt u van de constatering dat een dergelijke overeenkomst door de NAM in de onderhandelingen met gedupeerden gebracht wordt als een dealbreaker?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5 van de leden Smaling en Bashir (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1648).
Wat zijn de gevolgen wanneer de NAM door bovenstaande constructie haar goedkeuring aan een overboeking onthoudt, terwijl gedupeerden een verplichting jegens derden zijn aangegaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de constatering dat conform genoemde vaststellingsovereenkomst, waarbij een gebouw gesloopt wordt en gezorgd wordt voor aardbevingsbestendige nieuwbouw, de NAM, als schadeveroorzaker, zich niet alleen opstelt als controleur van alle bonnetjes maar zich daarnaast gedraagt als eigenaar van het hele nieuwbouwproces?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw mening over de eerder niet opgelegde en nu, via een depotovereenkomst buiten alle eerdere onderhandelingen om, opgelegde geheimhouding?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de door NAM afgedwongen regeling, dat indien de nieuwe woning niet binnen twee jaar gerealiseerd is, het resterende bedrag wordt teruggeboekt naar de NAM? Is een dergelijke regeling rechtsgeldig in overmacht situaties (zoals bij overlijden, ziekte etc.)?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de constatering dat de NAM, via de door haar opgedwongen depotverplichtingen, op grote schaal BTW terugvordert? Kwalificeert u dit als kies?
Zie het antwoord op de vragen 1 t/m 3 van de leden Smaling en Bashir (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1648).
Draagt de, in bovenstaande vragen beschreven houding van NAM naar uw mening bij aan herstel van vertrouwen bij de Groningers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het herstel van vertrouwen in de regio wordt onder meer bevorderd door een voortvarende aanpak van aardbevingsschade als gevolg van de gaswinning. Voor voortvarend schadeherstel is het noodzakelijk dat gedupeerde en NAM overeenstemming hebben over de gekozen oplossing.
Het bericht 'Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?' |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Welke lessen heeft u geleerd van de casus viskweeksubsidies voor de ondernemer Van Rijsingen en welke lessen trekt u uit de extreem hoge foutenpercentages bij de verlening van vissubsidies? Gaat u zaken anders doen? Wat gaat u doen om het gebrekkige toezicht op de verlening van vissubsidies te adresseren? Wilt u in uw antwoord ook ingaan op de aspecten fysieke controles en onafhankelijke controles?
Naar aanleiding van de ervaring van deze casus wordt nu in de subsidievoorschriften beter onderscheid gemaakt van wat wel en wat niet gesubsidieerd kan worden onder een innovatiesubsidie.
De lessen die wij trekken uit de hoge foutenpercentages bij het Europees Visserij Fonds zijn divers van aard. In de brief van 11 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 150, nr. 5) is aangegeven op welke wijze de problematiek wordt aangepakt. Binnen de controle- en beheersstructuur van het Europees Visserij Fonds is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) verantwoordelijk voor de fysieke controles en de Auditdienst Rijk voor de uit te voeren onafhankelijke audits, zowel voor wat betreft het controle- en beheerssysteem als ook de audits op subsidieprojecten.
Bent u bereid om de Algemene Rekenkamer te verzoeken om de uitgifte van vissubsidies en de controle daarop door te lichten, waarbij tevens naar de casus viskweeksubsidies voor de ondernemer Van Rijsingen wordt gekeken?
Zie ook het antwoord op vraag 1. In het kader van de jaarlijkse nationale verklaring voor Europese fondsen kijkt de Algemene Rekenkamer mee met de processen en de audits van Europese Fondsen. De Algemene Rekenkamer bepaalt zelf welke onderzoeken zij verricht. De Auditdienst Rijk heeft de afgelopen jaren kritisch gekeken naar de uitgifte van vissubsidies en de controle daarop. Dat heeft geleid tot vergaande verbeteracties bij met name RVO.nl. Ik zie geen aanleiding om de Algemene Rekenkamer specifiek te verzoeken naar deze casus van viskweeksubsidies te kijken.
Hoe gaat u in toekomstige subsidiebeschikkingen borgen dat er geen sprake is van oneerlijke concurrentie met bestaande ondernemers?
Europese subsidies passen binnen de staatssteunregels die in principe moeten voorkomen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie. Subsidieregelingen onder het nieuwe fonds Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) staan open voor iedereen die aan de voorwaarden voldoet. De wijze van selectie wordt bij de subsidieopenstelling gecommuniceerd. Bij een tenderprocedure vindt de beoordeling plaats door een onafhankelijke adviescommissie.
Deze systematiek moet borgen dat er geen sprake is van oneerlijke concurrentie.
Hoe kunt u rechtvaardigen dat volgens de Europese Unie de subsidiegelden onterecht waren uitgegeven – en van Nederland worden teruggevorderd – terwijl Nederland niets doet om de onterecht uitgekeerde subsidiegelden bij de ontvanger terug te krijgen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 van de eerder gestelde vragen van 18 december 2015 (kamervragen (Aanhangsel), 2015–2016, nr. 977). Bij het opstellen van de voorwaarden voor Europese visserijsubsidies zal voortdurend gekeken worden of de Europese regelgeving wordt nageleefd. Hiermee neem ik het risico niet weg dat er op grond van interpretatieverschillen altijd subsidiegeld teruggevorderd kan worden door de Europese Commissie. Dat het niet in alle gevallen ook mogelijk is om de subsidiegelden terug te vorderen van de subsidieontvanger is ingebed in ons rechtssysteem middels de algemene rechtsbeginselen (gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid).
Bent u alsnog bereid om aangifte bij het Openbaar Ministerie te doen inzake fraude met subsidievoorwaarden en om het subsidiegeld terug te halen? Zo nee, waarom zijn er volgens u geen aanwijzingen dat er hier sprake is van strafbare feiten en kunt u toelichten waar u de grens trekt tussen het niet voldoen aan subsidievoorwaarden (ander soort vis, geen derde locatie) en fraude of valsheid in geschrifte?
Ik heb geen aanwijzingen dat er hier sprake is van fraude. Als een subsidieontvanger zich niet houdt aan de subsidievoorwaarden, dan moet de subsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. De reden waarom de Europese Commissie het bedrag terugvordert is dat zij vindt dat er een restwaarde hoort bij dit project, ongeacht of het een innovatie- of investeringsproject is. De reden waarom de subsidie niet teruggevorderd kan worden, is omdat niet vooraf is gesteld dat ook bij een innovatieproject rekening wordt gehouden met een restwaarde. Hier is geen sprake van kwade opzet van de subsidieontvanger. Ook is tot in de hoogste bestuursrechtelijke instantie in dit dossier bepaald dat er geen sprake is van onterechte subsidieverstrekking.
Kunt u nader toelichten waarom de EU een ander terugvorder- en subsidievoorwaardenbeleid hanteert dan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Waarom heeft u niet dezelfde subsidievoorwaarden overgenomen van de EU? Neemt u hiermee doelbewust het risico dat de Nederlandse overheid subsidies uitgeeft die het niet terugvordert terwijl het geld wel door de EU van Nederland wordt teruggevorderd? Waar in de begroting heeft u dergelijke verliesposten ingecalculeerd? Welk bedrag aan onterecht uitgekeerde vissubsidies vordert de EU terug? Welk bedrag daarvan vordert Nederland bij de subsidieontvangers terug? Bent u bereid om alsnog de EU-subsidievoorwaarden en het terugvorderbeleid over te nemen?
De Europese Commissie geeft de randvoorwaarden aan voor de subsidieverlening. De Europese Commissie laat het aan de lidstaten over om bijvoorbeeld de subsidiabele uitgaven nader in te vullen. Het risico op interpretatieverschillen zal blijven bestaan. In de begroting van het Ministerie van Economische Zaken is een reserve (apurement-reserve) opgenomen om financiële correcties van de Europese Commissie op te kunnen vangen. Voor het Europees Visserij Fonds zijn er nog geen terugvorderingen ingesteld door de Europese Commissie omdat Nederland de correcties zelf heeft doorgevoerd. In de regel worden alle subsidies teruggevorderd als het voorzienbaar en aan te rekenen is aan de subsidieontvanger. Dit wordt per dossier zorgvuldig bekeken door RVO.nl.
Is er een consistent terugvorder- en sanctiebeleid bij de Nederlandse overheid? Wordt er bijvoorbeeld bij onterecht uitgekeerde bijstandsuitkeringen in geval van niet voldoen aan de voorwaarden hetzelfde coulante terugvorderbeleid gebezigd als bij het terugvorderen van onterecht uitgekeerde vissubsidies?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6 van de eerder gestelde vragen van 18 december 2015 (kamervragen (Aanhangsel), 2015–2016, nr. 977).
Overigens is een bijstandsuitkering geen subsidie en valt dan ook niet onder het wettelijke terugvorderingsregime van Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoe voorkomt u rechtsongelijkheid als per geval op onduidelijke criteria wordt bekeken of subsidie wordt teruggevraagd of niet?
De criteria zijn in principe helder. De subsidieontvanger dient zich te houden aan de gestelde (Europese) subsidiecriteria, voorwaarden en verplichtingen in de subsidieverleningsbeschikking.
In principe wordt onterecht verstrekte subsidie teruggevorderd. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die ertoe kunnen leiden dat algemene rechtsbeginselen (gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid) zich tegen een terugvordering verzetten. In dit verband wordt daarbij gekeken naar de omstandigheden van elk geval, meer specifiek naar de vraag in hoeverre de geconstateerde fout voor de begunstigde voorzienbaar en verwijtbaar is. Bij de beantwoording van die vraag wordt aansluiting gezocht bij hetgeen hiertoe door het rechtscollege in haar jurisprudentie is overwogen.
Het blijft echter een juridische afweging die gemaakt wordt op grond van eerdere jurisprudentie.
Bent u bereid om het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) te verzoeken het betreffende rapport aan de Kamer ter inzage te geven?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van 18 december 2015 (kamervragen (Aanhangsel), 2015–2016, nr. 977).
Is het verstrekken van subsidiegeld met een foutenpercentage van 22% een verantwoorde besteding van belastinggeld?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 4 van 18 december 2015 (kamervragen (Aanhangsel), 2015–2016, nr. 977).
De Auditdienst Rijk (ADR) heeft op 18 december 2015 de Europese Commissie gerapporteerd over de verbeteringen in het beheers- en controlesysteem. Op basis hiervan heb ik op 23 februari 2016 de deelverklaring EVF, als basis voor de Nationale verklaring 2016 (zonder beperkingen) aan de Minister van Financiën afgegeven. De Algemene Rekenkamer geeft jaarlijks een oordeel bij de Nationale verklaring.
In uw antwoord1 over de uitvoering van de motie Polderman2 schrijft u: «Een adviescommissie zal de ingediende projecten beoordelen onder andere op basis van de mate van duurzaamheid»; hoe is in het geval van viskweeksubsidies voor de ondernemer Van Rijsingen hieraan getoetst? Op welke wijze heeft dit project aan duurzaamheid bijgedragen?
Het tilapia-project van de heer Van Rijsingen is ingediend in het kader van het oude Europese Visserijfonds FIOV(2000–2006). Een van de speerpunten van de indertijd geldende regeling was het vergroten van het aanbod van kweekvis voor het in stand houden van de keten en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid, kennis en handelspositie. De ingediende projecten zijn indertijd in de adviescommissie ook getoetst aan de volgende aspecten: economisch en technisch perspectief, innovatief karakter, uitstralingseffect naar andere ondernemingen, samenwerkingsverband en bijdrage aan het milieu. Het betreffende project scoorde hoog op het economische perspectief. Voorts scoorde het project redelijk op innovativiteit, omdat het opzetten van een vraaggestuurde viskweekketen nieuw was in Nederland. De technische innovativiteit van het project was beperkt en het uitstralingseffect van het project naar anderen toe werd als erg groot beoordeeld. Het project scoorde goed op het gebied van samenwerking, omdat aandacht werd besteed aan samenwerking binnen de gehele keten: productie, verwerking en afzet. De bijdrage aan het milieu is eveneens goed beoordeeld omdat sprake is van de kweek van vis in een gesloten recirculatiesysteem.
Hoe kan het dat iemand die rommelt met subsidievoorwaarden, zitting heeft in het Topteam Agri & Food?3 Vindt u niet dat personen die hierin plaatsnemen een voorbeeldfunctie hebben? Vreest u niet dat dit impliciet de boodschap uitstraalt dat er gerommeld mag worden met subsidies?
Zoals in veel publieke functies is er ook ten aanzien van Topteamleden sprake van een voorbeeldfunctie. Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, heb ik geen aanwijzingen dat er hier sprake is geweest van fraude.
Zijn er regels in het topsectorenbeleid om te voorkomen dat personen die zitting hebben in de topteams zelf aanspraak maken op gelden uit de topsectoren? Zo nee, welke waarborgen zijn er ingebouwd om belangenverstrengeling te voorkomen?
Leden van de Topteams worden op basis van hun specifieke deskundigheid en op persoonlijke titel aangesteld. De Topteams adviseren de Minister op strategisch niveau over de ontwikkeling van de betreffende topsector. Toekenning van financiële middelen aan bedrijven en instellingen vanuit het topsectorenbeleid vindt plaats via bestaande instituties (TKI’s, TO2, NWO en RVO.nl), regelingen en procedures waarin waarborgen tegen belangenverstrengeling zijn opgenomen.
Erkent u in retroperspectief dat het beter was dat de ondernemer Van Rijsingen geen dubbelpositie had waarbij hij en de speerpunten van het subsidiebeleid kon bepalen en zelf subsidie ontving? Gaat u acties ondernemen om dergelijke belangenconflicten in de toekomst te voorkomen?
Ik verwijs u naar de brief van 27 oktober 2014 (kamerstuk 21 501–32, nr. 812), waarin is aangegeven dat toekenning van de subsidie eind 2004 door een onafhankelijke beoordelingscommissie is uitgevoerd. Hier maakte de ondernemer uiteraard geen deel van uit.
Het bericht Pakket kopzorgen PostNL |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Pakket kopzorgen PostNL»?1
Ja.
Kunt u zich de eerdere vragen herinneren over het feit dat de Belastingdienst pakketbezorger PostNL bevoordeelt?2
Ja. In de antwoorden is overigens aangegeven dat van bevoordeling geen sprake is.
Bent u ervan op de hoogte dat andere partijen in de pakketsector hebben gemeld dat grote klanten naar PostNL vertrekken vanwege de lagere prijs die PostNL kan aanbieden met de inzet van schijnzelfstandigen? Zo ja, waarom wordt dat toegestaan aan PostNL? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Er is geen sprake van dat schijnzelfstandigheid aan bepaalde bedrijven zou worden «toegestaan». Wel is het zo dat de handhaving moeizaam verloopt totdat de Wet DBA in werking treedt.
Deelt u de mening van arbeidsjuristen dat de onduidelijkheid rond de status van schijnzelfstandige pakketbezorgers bij PostNL is vergroot, nadat verschillende rechtbanken tot verschillende oordelen zijn gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. De feitelijke omstandigheden zijn van belang bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Rechtbanken kunnen tot een verschillend oordeel komen op basis van het verschil in de gepresenteerde feiten zoals die aan de rechter zijn voorgelegd. Uit de acht tot heden gepubliceerde uitspraken blijkt dat in de voorgelegde casus, de achtergrond van en de omstandigheden waaronder elke pakketbezorger zijn werk uitvoert niet gelijk zijn. Het is de civiele rechter die deze feiten in onderlinge samenhang weegt. De rechter heeft voor elk van de acht gevallen op basis van onderling verschillende omstandigheden, een ander inhoudelijk oordeel gegeven.
Zolang de VAR nog bestaat zijn opdrachtgevers (bij een VAR-wuo/ -dga) gevrijwaard van loonheffingen, zelfs als de arbeidsrelatie alle kenmerken blijkt te hebben van een dienstverband. Handhaving door de Belastingdienst bij de opdrachtgever is nu dus vruchteloos. De civiele rechter, die niet gehinderd is door de vrijwaring, kan nog steeds tot de conclusie komen dat eigenlijk sprake is van een dienstverband, en dat is in een aantal van de casussen dan ook gebeurd. Zodra de Wet DBA van kracht wordt, is handhaving door de Belastingdienst beter mogelijk, en hoeven individuen niet naar de civiele rechter te stappen als zij een situatie van schijnzelfstandigheid vermoeden.
Deelt u de mening dat een jarenlange juridische strijd voor pakketbezorgers van PostNL in de schijnzelfstandigheid onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Het kabinet vindt het niet wenselijk als partijen een jarenlange juridische strijd moeten voeren. Om vooraf zekerheid te krijgen over de gevolgen voor de loonheffingen, kunnen partijen hun overeenkomst voorleggen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst zal dan beoordelen of op grond van deze overeenkomst sprake is van een dienstbetrekking of juist niet. Door de geboden duidelijkheid en zekerheid wordt schijnzelfstandigheid vaker vermeden. Met de Wet DBA wordt bovendien de publieke handhaving verbeterd, waardoor juridisering al met al minder voor de hand ligt.
Hebt u de juiste manier gevonden om de Belastingdienst te wijzen op de verantwoordelijkheid om schijnzelfstandigheid te controleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De Belastingdienst heeft altijd het streven gehad om te controleren op mogelijke schijnzelfstandigheid. Dit vraagt echter mogelijkheden tot handhaving in die gevallen waarin sprake is van schijnzelfstandigheid. Op grond van de huidige wet- en regelgeving (vrijwarende werking van de VAR) is effectieve handhaving onmogelijk gebleken. De Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) is op 2 februari 2016 aangenomen door de Eerste Kamer. Dit betekent dat aan het gebruik van de VAR met zijn vrijwarende werking per 1 mei 2016 een einde komt. De Belastingdienst kan per die datum handhavend optreden, maar zal dat in de periode tot 1 mei 2017 in principe niet repressief doen. Tot 1 mei 2017 wordt met opdrachtgevers en opdrachtnemers gewerkt aan een goede implementatie van het gebruik van modelovereenkomsten. Na de transitieperiode zal de Belastingdienst risicogericht handhaven.
Klopt het dat het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) veel werklozen doorverwijst naar PostNL om aan de slag te gaan als pakketbezorger in de schijnzelfstandigheid? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
In z’n algemeenheid geldt dat het UWV WW-gerechtigden ondersteunt bij het weer gaan werken in loondienst. UWV heeft geen afspraken met PostNL om geschikte kandidaten te leveren op openstaande vacatures. Van doorverwijzen van veel werklozen naar een functie van pakketbezorger door het UWV is geen sprake. Uiteraard is het mogelijk dat WW-gerechtigden zich uit eigen beweging tot PostNL richten om voor hen als pakketbezorger te gaan werken.
Bent u ervan op de hoogte dat Subco Partners een nieuwe ontwikkeling signaleert dat de problematiek van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) verschoven wordt door zelfstandige pakketbezorgers in opdracht te laten rijden van onderaannemers. Zo ja, vindt u dit een gewenste ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het is aan opdrachtgevers en opdrachtnemers zelf om te bepalen op welke wijze zij inhoud geven aan hun contracten. De Belastingdienst is een handhavingsorganisatie die de gepresenteerde feiten aan de werkelijkheid toetst. Onderaannemers, opdrachtgevers en opdrachtnemers moeten zich aan de wet houden. Ik wijs erop dat PostNL juist het omgekeerde beweert van wat SubcoPartners naar voren heeft gebracht. Het bedrijf geeft aan juist af te willen van zelfstandigen die voor andere zelfstandigen rijden.
Ben u ervan op de hoogte dat er op de website van Autocentrum Van Vliet informatie te vinden is voor alleen PostNL-subcontractors die met behulp van PostNL een bestelbus kunnen leasen? Deelt u de mening dat dit feit bewijst dat PostNL wel betrokken is bij de aankoop van de bestelbussen, wat PostNL altijd heeft ontkend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?3
Ja, ik heb kennis genomen van de website en kan hieruit afleiden dat het genoemde autobedrijf een door PostNL aanbevolen autobedrijf is waar pakketbezorgers hun bedrijfsbus kunnen leasen. Ik kan op grond van deze website geen verdere conclusies trekken. Het staat een pakketbezorger vrij om een andere autodealer te kiezen. Volgens PostNL gebeurt dat in de praktijk ook, en is er voor zelfstandige pakketbezorgers geen enkele verplichting om met een aanbevolen autobedrijf zaken te doen. Ook andere ondernemers dan de pakketbezorgers van PostNL kunnen bij genoemd autobedrijf hun bedrijfswagen of bedrijfsbus leasen.
Het bericht ‘Nog veel onwetendheid over aanlandplicht’ |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA), Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nog veel onwetendheid over aanlandplicht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op confrontatie tussen de Nederlandse Noordzeevissers en de Duitse inspectiedienst?
De regelgeving van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie. De controleverordening voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is bedoeld om te garanderen dat de regels op de juiste manier worden nageleefd. Het toezicht op de regels is echter een nationale verantwoordelijkheid.
Met betrekking tot de aanlandplicht is in de plannen voor 2016 helder afgesproken wat wel en niet moet worden aangeland. Bij controle hierop mag tussen de controlediensten van verschillende landen geen verschil bestaan. Toen door Nederlandse vissers melding werd gemaakt van discussie met Duitse inspecteurs over de soorten die moeten worden aangeland, is daarom vanuit het ministerie direct contact gezocht, zowel met het Duitse ministerie als met de Duitse controledienst. Op verzoek van Nederland heeft het Duitse ministerie ons de inspectieprotocollen rond de aanlandplicht toegestuurd. De Duitse inspectiedienst heeft bovendien onmiddellijk contact gezocht met de schipper van het betrokken inspectievaartuig om uit te zoeken wat er speelde.
Na inzage in de protocollen en instructies is gebleken dat de Duitse inspectiedienst de regels niet anders hanteert dan op Europees niveau is afgesproken. De instructies zijn vergelijkbaar met de instructies die de NVWA volgt.
Sindsdien zijn geen nieuwe meldingen binnen gekomen.
Wat is uw reactie op het feit dat de Duitse controleurs niet op de hoogte bleken te zijn van de regelgeving en er kennelijk nog veel onwetendheid is bij de inspectiediensten over de aanlandplicht?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken zijn er nu gemaakt naar aanleiding van het contact op het hoogste ambtelijke niveau? Zijn deze afspraken voldoende voor de Nederlandse Noordzeevissers, die zich al aan aanlandplicht hielden, om te kunnen blijven vissen in de Duitse wateren?
Zoals aangegeven heeft Duitsland per ommegaande zijn protocollen ter beschikking gesteld.
Daarnaast heeft Duitsland zich bereid getoond direct actie te ondernemen toen er discussie ontstond en er door Nederlandse vissers, via de overheid, aan de bel werd getrokken. Hiermee is het risico op misverstanden zo veel mogelijk beperkt. Er is in mijn ogen dus niets wat Nederlandse vissers er van zou moeten weerhouden om in Duitse wateren te vissen.
Daar wil ik nog bij opmerken dat in geen van de gevallen waarbij specifiek is gecontroleerd op de naleving van de aanlandplicht is overgegaan tot het opmaken van procesverbaal.
Hoe past dit bericht in het in het licht van uw opmerkingen in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 14 en 15 december 2015 dat andere Noordzee-lidstaten ook de noodzaak onderschrijven om tot harmonisatie in de handhaving te komen?2
De wens voor harmonisatie wordt inderdaad breed gedeeld. Tegelijkertijd ligt dit ook gevoelig; hoewel de controleverordening ervoor zorgt dat de basis voor visserijcontrole door de lidstaten gelijk is, blijven lidstaten verantwoordelijk voor de precieze uitwerking van controle in de eigen wateren.
Een duidelijk voorbeeld waarbij deze gevoeligheid naar voren komt is de inzet van camera’s voor controle: lidstaten verschillen van mening over hoe hiermee moet worden omgegaan, of de vlagstaat of de kuststaat hierin het voortouw heeft en onder welke voorwaarden beelden mogen worden gedeeld.
Onlangs heeft overleg in de Noordwestelijke Waterengroep en de Scheveningengroep plaatsgevonden. In deze overleggen heeft Nederland opnieuw aangedrongen op snelle harmonisatie van de controle op de aanlandplicht. De voorzitters van beide regionale groepen, respectievelijk Frankrijk en Zweden, hebben aangegeven dit te agenderen voor het overleg van de regionale controle expertgroepen. Het proces naar een geharmoniseerd controle regime is dus gaande maar vergt tijd.
Ik ben daarom in de tussentijd ook extra alert op signalen uit de praktijk die wijzen op verschillen in interpretatie tussen lidstaten. Door deze direct met de betrokken lidstaat te bespreken kan snel in kaart worden gebracht of er inderdaad sprake is van een verschil in uitvoering en kan eventuele verwarring of miscommunicatie zo snel mogelijk verholpen worden. Ik heb de andere lidstaten rondom de Noordzee verzocht om de controle-instructies breder met elkaar te delen. Ik ben er van overtuigd dat het delen en vergelijken van instructies zal leiden tot een belangrijke stap in de harmonisatie.
In het hetzelfde verslag geeft u aan in januari 2016 tot nadere afspraken te willen komen in de Scheveningen groep; heeft dit overleg al plaatsgevonden? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit overleg en wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit overleg verwachten? Zo nee, bent u bereid in het licht van de recente berichtgeving spoedig samen te komen om tot harmonisatie te komen met de Noordzee-lidstaten?
Zie antwoord vraag 5.
Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto’s |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «This is what we die for» van Amnesty International en Afrewatch?1
Ja.
Herkent u de mensonterende omstandigheden, inclusief het gebruik van kinderarbeid onder bijzonder gevaarlijke omstandigheden, die in het rapport geschetst worden?
Ja, tijdens een bezoek in een andere provincie in Democratische Republiek Congo (hierna «DRC») ben ik in mijnen geweest waar zelfstandig opererende volwassen mijnwerkers met geen of weinig bescherming werken in gevaarlijke omstandigheden. Het is bekend dat in de mijnbouw in DRC kinderen actief zijn. Om de mijnbouwsector daar te verbeteren steunt Nederland een project in DRC, Rwanda en Burundi waar de Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie (hierna «NGO») PACT een traceerbaarheidsysteem uitrolt van gevalideerde conflictvrije mijnen naar de smelter. De betreffende mijnen zijn niet alleen conflictvrij, maar ook kinderarbeidvrij. Het project zet zich ook in om mijnwerkers op het gebied van veiligheids- en gezondheidsvoorschriften te trainen.
Vindt u het zorgelijk dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of zijn kobalt uit de Katangamijnen in Democratische Republiek Congo (DRC) komt, omdat de productieketen daarvoor te complex is en regionaal de materialen al vermengd worden?
De productieketen van mineralen en metalen is vaak complex, dit geldt ook voor de keten van kobalt. De producten die bedrijven zoals Microsoft gebruiken zijn halffabrikaten. Smelters en raffinaderijen verwerken kobalt tot halffabrikaat. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren. De herkomst is alleen traceerbaar als het uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij. Dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of het door hen verwerkte kobalt uit mijnen in de provincie Katanga komt, komt vermoedelijk doordat het gebruikte kobalt is gemengd uit verschillende bronnen. Tegelijkertijd schrijven de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen.
Op welke wijze wilt u samen met de private sector productieketens inkorten om zo de kans op misstanden te verkleinen?
Om de kans op misstanden te verkleinen is samenwerking met de private sector van groot belang. Het traject voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten (hierna IMVO-convenant») biedt hiervoor een goede mogelijkheid. Het IMVO-convenantentraject legt de nadruk op gezamenlijke afspraken binnen de sector om de risico’s met betrekking tot due diligence te identificeren. Het initiatief voor het aangaan van een convenant komt vanuit de sectoren zelf. Op dit moment heeft de elektronicasector nog geen initiatief genomen tot het aangaan van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Aan welke due dilligence-standaarden en afnamevereisten zouden bedrijven volgens u moeten voldoen om maatschappelijk verantwoord kobalt in hun producten te verwerken?
Het kabinet verwacht dat bedrijven de OECD Due Diligence Guidance naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en NGO’s probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u tot diversificatie van de kobaltmarkt?
Kobalt is vooral een bijproduct van nikkel- en koperwinning en wordt veelal niet gewonnen als hoofdgrondstof. Belangrijkste exportmarkt van niet geraffineerde kobalterts is de DRC. Het restant is afkomstig uit Australië, Cuba, Zambia, New Caledonië, Canada, Rusland, Brazilië, Madagaskar en de Filippijnen.
In het kader van diversificatie kan een bedrijf het materiaal uit een ander land importeren dan uit DRC of van een smelter afnemen die het uit een ander land haalt. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 ook is aangegegeven, is dat volgens het kabinet niet de oplossing voor kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DRC.
Heeft u contact gehad met de Congolese regering over deze misstanden? Zo ja, wat is er besproken en tot welke resultaten leidt dat? Zo nee, wanneer gaat u met hen spreken?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. DRC is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is naar verwachting bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Welke mogelijkheden ziet u om in Europees en internationaal verband druk uit te oefenen op multinationals om hun productie van lithium-ion batterijen vrij van kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden te maken?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals elektronica en metaal.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgegeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om het OESO-secretariaat te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Verwacht u dat er bij de trialoog over de Conflictmineralenverordening steun is om kobalt als additioneel conflictmineraal op te nemen, al dan niet op de bij motie-Sjoerdsma/Thieme (Kamerstuk 32 852 nr. 21) voorgestelde wijze?
De triloog wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel voor de Conflictmineralenverordening en aan de hand van amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Kinderarbeid bij de productie van batterijen voor smartphones in Congo |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «This is what we die for: Human Rights abuse in the Democratic Republic of the Congo» van Amnesty International1 inzake grootschalige kinderarbeid en andere mensenrechtenschendingen in de kobaltmijnen in Congo bij de productie van batterijen voor smartphones?
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Amnesty International over kinderarbeid in de kobaltmijnen, zelfs door kinderen van 7 jaar oud, en de waarschijnlijke levering aan grote elektronicafabrikanten?
Het rapport wijst bedrijven, overheden en consumenten op het bestaan van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in Democratische Republiek Congo (hierna «DRC»). Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het rapport wijst ook op de complexe handelsketens van veel bedrijven en het probleem dat een bedrijf na het smelten en raffineren van kobalt niet langer de herkomst (en of er kinderarbeid bij de winning betrokken is) kan traceren. De herkomst is alleen traceerbaar als het uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de elektronicasector over het verbeteren van de transparantie in hun toeleveringsketens, het verbeteren van controles bij hun toeleveranciers en het uitsluiten van kinderarbeid in de productieketen?
Via het traject voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten (hierna IMVO-convenanten») is het kabinet in gesprek met de elektronicasector over het IMVO-beleid van de sector en de uitvoering van dit beleid. Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Op welke manier neemt u dit rapport mee bij het sluiten van de convenanten over conflictmineralen? Op welke manier worden iTSCi2 en PacT hierbij ingezet?
Het IMVO-convenantentraject richt zich op de sectoren uit het rapport van KPMG getiteld «MVO sector risico analyse» uit 2014. Dit rapport geeft aan dat conflictmineralen bij de elektronica- en de metaalsector een rol spelen. De afspraken in een IMVO-convenant moeten gebaseerd zijn op de identificatie van risico’s in het due diligence proces, conform het advies van de sociaaleconomische Raad van 25 april 2014 over IMVO-convenanten. Als deze sectoren een initiatief nemen tot een convenant dan is het kabinet bereid om kobaltwinning en -gebruik op de agenda van de convenantonderhandelingen te zetten.
Het traceerbaarheidsysteem iTSCI («ITRI Traceability Supply Chain Initiative») richt zich tot nu toe op de metalen tin, tantalum en tungsten (wolfraam). Dit systeem is opgezet door de wereldwijde tinindustrie. Nederland steunt een project in DRC, Rwanda en Burundi waar de Amerikaanse NGO PACT dit traceerbaarheidsysteem uitrolt van gevalideerde conflictvrije mijnen naar de smelter. De betreffende mijnen zijn niet alleen conflictvrij maar ook kinderarbeidvrij. Het project zet zich voorts in om mijnwerkers op het gebied van veiligheids- en gezondheidsvoorschriften te trainen.
Het traceerbaarheidssysteem dient op termijn zichzelf te financieren. Met de huidige lage grondstoffenprijzen wegen de kosten voor het conflictvrije traceerbaarheidsysteem extra zwaar. Momenteel worden deze kosten vooral door de zogenaamde upstream-deelnemers betaald, de mijnwerkers en de handelaren. De eindafnemers betalen slechts zeer beperkt mee. Het iTSCI-systeem zou ook kunnen worden uitgebreid naar kobalt als alle belanghebbenden bereid zijn hun deel bij te dragen.
De Amerikaanse NGO PACT heeft in de regio Katanga, waar de kobaltmijnen zich bevinden, op het gebied van kinderarbeid in de tin, tantalum en tungsten-sector gewerkt. Het betreffende project werd gefinancierd door Boeing en Microsoft. Naar aanleiding van het Amnestyrapport is PACT een onderzoek begonnen om te zien wat voor projecten zij in de kobaltmijnbouw zou kunnen doen als zij daar financiering voor kan vinden.
Het bericht “Nieuw rapport: ‘Europese boeren kansloos door TTIP’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Nieuw rapport: «Europese boeren kansloos door TTIP»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese landbouwsector miljarden aan inkomsten dreigt mis te lopen door het Vrijhandelsakkoord tusen de EU en de VS (TTIP), aangezien de export van landbouwproducten door de VS naar verwachting zal toenemen met 6.3 tot 11.6 miljard dollar per jaar? Vindt u dit een zorgwekkende ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2 3
De EU is de grootste exporteur en importeur van landbouw- en voedingsproducten ter wereld. De exportwaarde is circa 129 miljard euro per jaar en de import circa 113 miljard euro per jaar. De in vraag 2 en 3 genoemde cijfers zijn afkomstig uit een rapport van het Amerikaans Ministerie van landbouw naar de potentiële effecten van TTIP op de agrarische sector onder drie verschillende scenario’s. De onderzoekers concluderen dat de totale agrarische handel tussen de EU en de VS kan toenemen met 6,3 tot 11,6 miljard dollar per jaar. Daarbij wordt voor de VS een toename van de export naar de EU verwacht van 5,5 tot 9,6 miljard en voor de EU een toename van de export naar de VS met 0,8 tot 2,0 miljard dollar, afhankelijk van het scenario. Een belangrijke reden voor het verschil in potentiële exporttoename tussen de VS en de EU is het feit dat de huidige invoertarieven in de EU hoger liggen dan in de VS. Bij opheffing van alle tarieven, tariefcontingenten en bepaalde non-tarifaire belemmeringen laten de resultaten een toename van de Europese import uit de VS zien van, zoals genoemd, varkensvlees, rundvlees en soja en een toename van de export naar de VS van kaas, groenten en fruit.
Er zijn meerdere rapporten verschenen die verschillende resultaten laten zien van mogelijke TTIP-uitkomsten voor de agrarische sector. De conclusie in alle studies is dat er door TTIP kansen en bedreigingen zijn, afhankelijk van de sectoren. De verschillen in uitkomsten ontstaan onder andere doordat er uiteenlopende aannames worden gemaakt. De Amerikaanse onderzoekers maken in deze studie (in twee scenario’s) de aanname dat de in de EU bestaande non-tarifaire maatregelen op het gebied van hormoonvlees, gebruik van decontaminerende middelen, gewasbeschermingsmiddelen en genetisch gemodificeerde organismen met TTIP zullen worden weggenomen. Deze aanname is niet realistisch gezien het kabinet, de Europese Commissie en de Raad herhaaldelijk hebben bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu door TTIP niet ter discussie staan. Nederland zet zich in om sectoren die mogelijk nadelen ondervinden te identificeren en dit te adresseren in de EU-inzet bij de onderhandelingen. Zo zijn in de onderhandelingen enkele opties voor gevoelige sectoren het uitsluiten van gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten.
Deelt u de volgende conclusies uit het onderzoek van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw dat bij schrappen van tarieven, importquota en het verlagen van non-tarifaire maatregelen (waaronder maatschappelijke standaarden): de EU te maken krijgt met extra importen: Varkensvlees: 2,4 miljard dollar, rundvlees: 1,5 miljard dollar (alleen al bij opheffen tarieven), soja: 861 miljoen dollar; de EU voor 1,1 miljard dollar extra groente en fruit kan exporteren naar de VS, en er binnen de zuivel alleen voor kaas extra export is te verwachten? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door verlaging van importtarieven en wederzijdse erkenning van standaarden binnen TTIP, de Europese dierlijke sectoren worden geconfronteerd met oneerlijke concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten die aan veel lagere dan wel niet bestaande milieu en dierenwelzijnsstandaarden moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
De zorg over een ongelijk speelveld en verschil in concurrentieverhoudingen door andere standaarden is reëel en de inzet van het kabinet is om dat te voorkomen. De concurrentiepositie van landbouwsectoren op de internationale markt is van een groot aantal factoren afhankelijk. Kosten op vlak van arbeid, grond, huisvesting, voeder, milieu en dierenwelzijnstandaarden bepalen de concurrentieverhoudingen en verschillen per dierlijke sector. Tevens zijn zaken als sectorstructuur, logistiek, kennisinfrastructuur en nabijheid van consumentenmarkten bepalend. Nederland heeft op veel van deze aspecten een goede positie. Op basis van onderzoeken van Wageningen UR en het LEI (Landbouw Economisch Instituut)5, 6, 7, 8 kan worden geconcludeerd dat in veel gevallen de voederkosten in de EU hoger liggen dan andere producentenlanden. De overheidsmaatregelen van de EU (milieu, gezondheid en dierenwelzijnsstandaarden) vergroten het kostprijsverschil in relatief beperkte mate, afhankelijk van de sector. Daarnaast is de wisselkoers sterk bepalend, die de afgelopen periode overigens gunstig is geweest voor de Europese producenten. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3, heeft de EU herhaaldelijk bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu bij TTIP niet ter discussie staan.
Hoe gaat u voorkomen dat de Europese rundvlees-, varkens- en de hier niet genoemde pluimveesector op deze manier worden weggeconcurreerd? Bent u van plan bepaalde tarieven in stand te houden of minder te verlagen en/of gaat u inzetten op tariefvrije importquota?
Vereenvoudiging van de handel tussen de VS en de EU biedt volgens verschillende onderzoeken zowel kansen als bedreigingen voor de landbouw- en voedingsindustrie. Afspraken over het uitsluiten van enkele gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten kunnen de bedreigingen voor bepaalde gevoelige sectoren beperken. Voor de EU vormt dit in de onderhandelingen één van de opties. Het kabinet steunt deze optie en vindt het van groot belang dat in TTIP wordt zorg gedragen voor een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat Europese veeboeren door toegenomen concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten ook gedwongen worden hun vee te voeren met genetische gemodificeerd (GMO)-veevoer? Deelt u de constatering dat boeren die hun vee GMO-vrij veevoer willen voeren, zullen worden weggeconcurreerd? Zo nee, waarom niet?5
Soja is al jaren de belangrijkste grondstof voor het eiwitbestanddeel in de Nederlandse veevoeders. De belangrijkste exporteurs van soja naar de EU zijn Brazilië en Argentinië. De daar geproduceerde soja is voor meer dan 90% genetisch gemodificeerd. De specifieke genetisch gemodificeerde sojavarianten die in Europa worden geïmporteerd zijn, op grond van de EU regelgeving, voor import in de EU toegelaten op basis van een milieuveiligheidsbeoordeling.
De in de EU gebruikte niet genetisch gemodificeerde soja wordt vooral verbouwd in de zuid(oost)elijke EU-lidstaten en in Oekraïne. De invoer van niet genetisch gemodificeerde soja voor veevoeders vanuit andere delen van de wereld is beperkt. Er zijn, zoals aangeven in antwoord 4, meerdere factoren van invloed op de vraag en kostprijs van dierlijke producten. Aangezien een groot deel van de soja die in de EU in veevoer wordt gebruikt genetisch gemodificeerd soja betreft, zal TTIP naar verwachting slechts beperkte invloed hebben op de kostprijs van veevoer.
Deelt u de mening dat toekomstige Duitse wetgeving om dierlijke producten die afkomstig zijn van dieren die gevoerd zijn met GMO-veevoer te labelen, wordt bemoeilijkt door TTIP? Zo nee, waarom niet?6
De Europese verordening 1829/2003 stelt eisen aan de etikettering van genetisch gemodificeerde producten: als meer dan 0,9% van het product uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, dient op het etiket vermeld te worden dat het product »genetisch gemodificeerde organismen» omvat. Deze verordening is van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die een genetisch gemodificeerde organisme bevatten, maar is niet van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die «met behulp van» een genetisch gemodificeerde organisme zijn geproduceerd. Dat betekent dat producten van dieren die met genetisch gemodificeerd diervoeder gevoerd zijn of met genetisch gemodificeerde geneesmiddelen zijn behandeld, niet onder de voorschriften inzake vergunningverlening en etikettering van deze verordening vallen. Voor het stellen van eisen aan de etikettering van deze dierlijke producten zou de Europese verordening gewijzigd moeten worden. Nederland ziet geen noodzaak om in te zetten op wijziging van deze verordening. De keuzevrijheid van de consument is gewaarborgd door het feit dat er kan worden gekozen voor biologische dierlijke producten, die afkomstig zijn van dieren die niet met genetisch gemodificeerd diervoeder zijn gevoed.
De Europese Commissie heeft in de onderhandelingen met de VS aangegeven dat de basiswetgeving ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen niet verandert door TTIP. Etikettering maakt onderdeel uit van deze genetisch gemodificeerde organisme-regelgeving. TTIP zal geen invloed hebben op de beoordeling in de EU van een eventueel Duits voorstel tot wijziging van de verordening.
Is de Nederlandse regering ook voornemens producten afkomstig van dieren gevoerd met GMO-veevoer te labelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de wettelijke maximale niveaus voor pesticide-residuen ongeveer 5000% hoger zijn in de VS dan in de EU? Heeft de Europese Commissie inderdaad voorstellen gedaan om de maximale niveaus voor pesticide-residuen te verhogen in 2015? Zo ja, in hoeverre rijmt u dat dan met uw belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet verlaagd zullen worden?7
De stelling dat de maximumresidugehalten van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen in de VS ongeveer 5000% (ofwel 50 keer) hoger zijn dan in de EU is afkomstig uit het artikel van Euractiv.com dat gebaseerd is op een rapport van UnternehmensGrün12, een branchevereniging voor Duitse duurzame ondernemers. Dit rapport bevat echter geen informatie waaruit blijkt dat maximumresidugehalten in de VS standaard 50 keer hoger liggen.
Er kunnen echter grote verschillen bestaan tussen individuele maximumresidugehalten in de EU en in de VS. Daar zijn goede verklaringen voor. Het kan voorkomen dat een producent in de VS een maximumresidugehalte heeft aangevraagd, maar in de EU niet. In dat geval wordt er in de EU uit voorzorg automatisch de standaardwaarde van 0,01 mg/kg aangehouden, zonder dat daarvoor een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Hiervoor was immers geen aanvraag gedaan. In de VS zal op basis van de aanvraag op maat een specifieke maximumresidugehalte worden vastgesteld die in de praktijk meestal hoger zal zijn.
Naast Europese gegevens worden voorts ook internationale normen van de Codex Alimentarius overgenomen in de Europese wetgeving, tenzij deze op grond van risicobeoordelingen onvoldoende beschermend worden geacht voor Europese consumenten. De Codex Alimentarius is een dochterorganisatie van FAO (Land- en Tuinbouworganisatie van de VN) en WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en omvat internationale normen en richtlijnen voor de veiligheid en kwaliteit van levensmiddelen waarover alle deelnemende landen, inclusief de EU en VS, gezamenlijk beslissen. Als een Codex maximumresidugehalte vanuit volksgezondheidsoogpunt acceptabel is, zal de EU deze waarde invoeren.
De inzet van de Europese Commissie is om dit principe, zoals opgenomen in de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, ook op te nemen in TTIP. Een Codex maximumresidugehalte dat acceptabel is vanuit volksgezondheidsoogpunt zal ook worden ingevoerd als er al een Europese maximumresidugehalte bestond dat op een lager niveau was vastgesteld. Dit heeft ook in 2015 plaatsgevonden. Het is een gevolg van staand beleid en dit is daarom niet in strijd met de belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet door TTIP verlaagd zullen worden.
Kinderarbeid in de kobaltmijnbouw |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport This is what we die for: Human rights abuses in the Democratic Republic of the Congo power the global trade in cobalt1 van Amnesty International en kunt u een reactie geven op dit rapport?
Het rapport wijst bedrijven, overheden en consumenten op het bestaan van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DR Congo. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het rapport wijst ook op de complexe handelsketens van veel bedrijven en het probleem dat een bedrijf na het smelten en raffineren van kobalt vaak niet langer de herkomst (en of er kinderarbeid bij de winning betrokken is) kan traceren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Zal kobalt betrokken worden bij de triloog over de conflictmineralenverordening die u als voorzitter van de Raad binnenkort volgens uw brief van 18 januari jongstleden zo spoedig mogelijk aan zult gaan?2
In de triloog wordt gesproken op basis van het Commissievoorstel voor een «Verordening van de Europese Commissie aan het Europees parlement (EP) en de Raad tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor verantwoordelijke importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden». Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt.
Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Wat zal de Nederlandse inzet bij de triloog over de conflictmineralenverordening zijn en voldoet deze aan de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling?
Nederland is momenteel voorzitter van de Raad van de Europese Unie. De rol van Voorzitter is een bemiddelende rol. Concreet betekent dit dat Nederland niet in de positie is om voorstellen te doen die afwijken van het mandaat dat we als Voorzitter van de lidstaten hebben gekregen. Het Nederlandse mandaat is onderhandelen voor een Verordening die een vrijwillig due diligence systeem instelt voor smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen. Dat is het vertrekpunt op zoek naar een compromis met het Europees parlement. Het Commissievoorstel is gebaseerd op de OECD Due Diligence Guidance. Nederland, en de andere partijen in de triloog, hechten er veel waarde aan dat de Verordening voldoet aan deze Guidance. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») is overigens ook nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Verordening.
Wat zal de inzet van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers zijn in de triloog over de conflictmineralenverordening en voldoet deze aan de eerdergenoemde Due Diligence Guidance van de OESO?
De inzet van de Raad (zoals vastgesteld door het Comité van Permanente Vertegenwoordigers, Coreper) is een verordening die een due diligence systeem instelt dat in overeenstemming is met de OECD Due Diligence Guidance en waar smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen vrijwillig aan deel kunnen nemen.
Is bekend hoe groot het aantal in Nederland verkochte apparaten is dat is gemaakt met conflictkobalt en is bekend in hoeveel gevallen daarbij kinderarbeid heeft plaatsgevonden? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dit?
Nee, dat is niet bekend. Kobalt vormt vaak een onderdeel van metalen halffabrikaten die worden verwerkt in elektronica. Smelters en raffinaderijen leveren deze halffabrikaten. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren en kan er dus ook geen uitspraak worden gedaan in hoeverre het gebruikte kobalt door kinderarbeid tot stand is gekomen. De herkomst is alleen traceerbaar als kobalt uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij.
Is kobalt momenteel onderdeel van de onderhandelingen over het IMVO-convenant voor de elektronicasector?3
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Zo nee, bent u bereid dit mineraal toe te voegen aan de onderhandelingen over dit IMVO-convenant en daarbij de nadruk te leggen op due diligence met betrekking tot de kobaltextractie?
Het IMVO-convenantentraject richt zich op de sectoren uit het rapport van KPMG getiteld «MVO sector risico analyse» uit 2014. Dit rapport geeft aan dat conflictmineralen bij de elektronica- en de metaalsector een rol spelen. De afspraken in een IMVO-convenant moeten gebaseerd zijn op de identificatie van risico’s in het due diligence proces, conform het advies van de sociaaleconomische Raad van 25 april 2014 over IMVO-convenanten. Als deze sectoren een initiatief nemen tot een convenant dan is het kabinet bereid om kobaltwinning en -gebruik op de agenda van de convenantonderhandelingen te zetten.
Het bericht 'Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's.' |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DRC: Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's» op de website van Amnesty International?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van Mark Dummet dat de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid de mijnbouw tot een van de ergste vormen van kinderarbeid maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, arbeid in de mijnbouw brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van een kind. Het kabinet is dan ook van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het Amnesty rapport verwijst ook naar een rapport van de International Labour Organisation (ILO) uit 2011 dat verder onderbouwt dat arbeid in de mijnbouw juist voor kinderen zeer gevaarlijk is.2
Wat gaat u ondernemen om grote merken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en hun mogelijkheid dit te veranderen, zoals onder meer opgemerkt door de heer Dummet «Grote merken hebben de macht dit te veranderen»?
Het kabinet heeft regelmatig contact met het bedrijfsleven over hun verantwoordelijkheden en hun mogelijkheden om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Het thema kinderarbeid komt daarin ook aan de orde. De grotere bedrijven zijn zich over het algemeen bewust van risico’s in hun toeleveringsketen maar ook zij moeten nog veel werk verzetten om deze te minimaliseren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u, bij ontbreken van regulering op de wereldkobaltmarkt, in Europees dan wel internationaal verband tot verbetering? Welke concrete acties kunt en gaat u ondernemen?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant (hierna «IMVO-convenant»). Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO-convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om de OESO te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Bent u bereid stappen te ondernemen om Kobalt opgenomen te krijgen in de EU grondstoffenrichtlijn? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op 1 februari 2016 vond de eerste triloog over de Conflictmineralenverordening plaats. Deze wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel en de amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralenverordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, dan zal Nederland als huidig voorzitter van de Raad zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Heeft u contact gehad of gaat u dat op korte termijn hebben om uw Congolese ambtsgenoot hierover te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Democratische Republiek Congo is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is vermoedelijk bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Heeft u of bent u bereid over deze situatie contact op te nemen met uw Chinese ambtsgenoot, in het verlengde van de oproep van de in het artikel genoemde organisaties om China de Chinese bedrijven in de olie, gas- en mijnbouw in het buitenland hun toeleveringsketen te laten onderzoeken en mensenrechtenschendingen aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid deze situatie aan te kaarten bij de Chinese regering. In 2015 is China een samenwerking met het OESO-secretariaat aangegaan op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de grondstoffensector. Onderdeel van deze samenwerking is het voor Chinese mijnbouwbedrijven toegankelijk maken van de OECD Due Diligence Guidance. Nederland ondersteunt het OESO-secretariaat hierbij financieel. Deze samenwerking biedt een goede gelegenheid om met China in dialoog te gaan.
Tijdens de bilaterale mensenrechtenconsultaties afgelopen december 2015 is ook gesproken over de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen met de Chinese speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten. Het voornemen is dat de mensenrechtenambassadeur dit jaar een bezoek brengt aan China. Dan zal de OECD Due Diligence Guidance ook aan de orde komen.
De aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse investeerders |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Toptalent loopt stuk op regels»1?
Ja.
In hoeverre herkent u zich in de uitkomsten van het in de berichtgeving genoemde rapport van universiteit Insead, Adecco en het Human Capital Leadership Institute dat Nederland achterop raakt wat betreft het aantrekken van talentvolle werknemers uit het buitenland? Welke gegevens heeft u hierover beschikbaar?
The Global Talent Competitiveness Index 2015–2016 beoordeelt aan de hand van meerdere criteria 109 landen op hun aantrekkingskracht voor toptalent. Nederland neemt op deze index de twaalfde plaats in. Door ons – toegankelijke – onderwijssysteem en de aandacht voor levenlang leren, staan wij in de categorie «Grow» (Talentontwikkeling) zelfs op de eerste plaats. De Index laat ook zien op welke punten Nederland zich kan verbeteren. Dit geldt bijvoorbeeld voor de categorie arbeids- en beroepsvaardigheden, waar wij de zesentwintigste plaats innemen. De aansluiting van het technisch beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt heeft al volop aandacht in het kabinetsbeleid. Het gaat daarbij zowel om de kwantitatieve als kwalitatieve aandacht. Het in 2013 door een groot aantal partijen (EZ, SZW, OCW, bedrijfsleven, onderwijsinstellingen) gesloten techniekpact is daar een sprekend voorbeeld van. Het techniekpact loopt nog tot 2020.
Ook op andere indexen behoort Nederland tot de voorlopers. Nederland staat zesde op de Global Competitiveness Index (2015) van de OESO als het gaat om concurrentie op innovatie. In 2006 was dit nog de twaalfde plaats.
Ik ben het overigens met de vragensteller eens dat het aantrekken van investeerders gunstig is voor de werkgelegenheid in Nederland. Daarom heeft het kabinet onlangs aangekondigd dat de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders per 1 juli 2016 gewijzigd wordt om meer buitenlandse investeerders aan te trekken die positief bijdragen aan de Nederlandse economie. (Vergaderjaar 2015–2016, Kamerstuk 30 573, nr. 134).
Ook zijn start-ups, scale-ups en creatieve ondernemers belangrijk voor het scheppen van nieuwe banen. Uit cijfers van de OESO blijkt dat jonge bedrijven 42% nieuwe banen creëren.
Wat is uw reactie op de stelling uit het rapport dat het in Nederland schort aan belangrijke beroepsvaardigheden, met name op het gebied van techniek, en dat dit buitenlandse investeerders afschrikt? In hoeverre kan het aantrekken van meer buitenlandse investeerders leiden tot het scheppen van meer werkgelegenheid in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is momenteel de stand van zaken wat betreft het aantal studenten in technische richtingen? Welke ontwikkeling is er de afgelopen jaren geweest in dit aantal?
Onderstaande tabel laat de instroom van studenten in de technische opleidingen zien:
2000/2001
2014/2015
Groei
hbo
17.085
21.507
26%
wo
8.595
19.123
122%
De toename van het aantal wo-studenten in de bètavakken is niet alleen in absolute zin gestegen. Het aandeel instromende bètatechniekstudenten ten opzichte van de totale studentenpopulatie steeg van 26% in 2004/05 naar 35% in 2014/15.
Ziet u aanleiding in de uitkomsten van het rapport om maatregelen te treffen om meer buitenlandse investeerders aan te trekken? Zo ja, welke maatregelen en op welke termijn? Zo niet, waarom niet? Hoe denkt u in dit kader over verruiming van de regeling voor kennismigranten?
Nederland wil haar positie als internationaal concurrerende kenniseconomie blijven versterken. Om leidend te blijven in de internationale concurrentieslag is een excellent vestigingsklimaat noodzakelijk, en daar hoort bij dat bedrijven internationaal toptalent kunnen aantrekken. Zo kan een klimaat waarin kennismigranten zich welkom voelen uiteindelijk bijdragen aan innovatie en groei. In zijn reactie op het SER-advies over arbeidsmigratie heeft het kabinet daarom een aantal maatregelen aangekondigd die Nederland aantrekkelijker moeten maken voor kenniswerkers (Vergaderjaar 2014–2015, Kamerstuk 29 861 nr. 38). Zij krijgen meer mogelijkheden om naast hun studie of werk de mogelijkheid andere – innovatieve – werkzaamheden te verrichten. De Kennismigrantenregeling stelt bedrijven in Nederland goed in staat om via een eenvoudige en snelle (administratieve) toelatingsprocedure kenniswerkers aan te trekken. De SER heeft echter geconstateerd dat nogal wat bedrijven de kosten voor het vereiste referentschap voor kennismigranten hoog vinden, zeker als slechts beperkt gebruik wordt gemaakt van de regeling. Om hieraan tegemoet te komen komt het kabinet met een voorstel voor een gedifferentieerd legestarief voor de aanvraag om erkenning als referent.
Ook is vorig jaar besloten het Zoekjaar Afgestudeerden en de Regeling Hoogopgeleiden samen te voegen, om het voor studenten aantrekkelijker te maken in Nederland te blijven na de studie. Dit sluit aan op het beleid van de Nederlandse overheid om talent aan Nederland te binden, via het programma Make it in the Netherlands.
Het gegeven dat de Rijksoverheid samenwerkt met de tabaksfirma Japan Tobacco International (JTI) |
|
Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «rijksoverheid werkt samen met tabaksindustrie»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kent u artikel 5.3 van het Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) dat stelt dat overheden publieke gezondheidsmaatregelen met betrekking tot tabakscontrole zullen beschermen van commerciële belangen van de tabaksindustrie?2
Ja, dit artikel ken ik.
Kunt u aangeven in hoeverre u de samenwerking van de rijksoverheid, door het subsidiëren van «KIMO» in het kader van de Green Deals, met de tabaksfirma Japan Tobacco International (JTI) vindt passen binnen het geschetste kader van het FCTC?
Op 20 november 2014 is de Green Deal Schone Stranden (GDSS) in werking getreden.
Dit is een initiatief van verschillende partijen, waaronder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, om zwerfvuil op stranden tegen te gaan. Het bestrijden van zwerfafval vraagt om gedragsverandering van de burger. Die gedragsverandering kan ook worden gestimuleerd door betrokkenheid van de producenten.
Daarom is het wenselijk dat producenten van zwerfafvalgevoelige items (zoals peuken) ook hun verantwoordelijk nemen in het bestrijden ervan. In de Landelijke Aanpak Zwerfafval die in december aan uw Kamer is gestuurd (TK 2015–2016, 30 872, nr. 202) vraag ik daarom de sigarettenbranche haar verantwoordelijkheid te nemen.
Sigarettenpeuken zijn volgens expert judgement een van het meest gevonden afval op toeristische stranden. De aanpak van de peukenproblematiek is daarom opgenomen als speerpunt in de GDSS. Bij deze aanpak is de tabaksfirma Japan Tobacco International (JTI) betrokken. JTI heeft een Toolkit en een aanpak genaamd «laat je peuk niet alleen» ontwikkeld.
Gemeenten kunnen gebruik maken hiervan.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 21 september 2015 jl. een de verduidelijking van artikel 5.3 WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, aan de Kamer gestuurd. Met deze verduidelijking schetst de Staat der Nederlanden hoe dit artikel begrepen moet worden. Onder andere wordt aangegeven dat «samenwerking met de tabakslobby in publiekactiviteiten tegen het roken, andere publieke evenementen of activiteiten die onder de noemer van maatschappelijk verantwoord ondernemen worden ontplooid, in strijd zijn met artikel 5.3 WHO-Kaderverdrag» en dat «contacten met de tabaksindustrie moeten worden beperkt tot uitvoeringstechnische kwesties.»
De GDSS is van start gegaan voordat deze verduidelijking was gegeven en loopt door tot 2020. Ik heb de GDSS, gelet op de resterende doorlooptijd, opnieuw bestudeerd. Ik ben van mening dat voortzetting van de GDSS in de huidige vorm niet meer acceptabel is gelet op de huidige invulling van artikel 5.3 WHO-kaderverdrag. Ik ga onderzoeken hoe de GDSS voort te zetten zonder dat de tabaksindustrie hierbij als partij betrokken is. Daarbij bekijk ik op welke wijze de tabaksindustrie, binnen de kaders van artikel 5.3 WHO Kaderverdrag, aangesproken kan blijven worden op het voorkomen van zwerfafval door sigarettenpeuken vanuit haar producentenverantwoordelijkheid.
De organisatie KIMO, een vereniging van kustgemeenten, voert het secretariaat van deze Green Deal en heeft hiervoor een contract met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het KIMO heeft geen direct contact met JTI.
In hoeverre vindt u het acceptabel dat een dergelijke samenwerking plaatsvindt, terwijl u op 10 november 2015 in uw brief naar gemeenten (betreffende: «omgang gemeenten met de tabaksindustrie») artikel 5.3 onder de aandacht heeft gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, of andere ministeries, nog meer subsidies verstrekt heeft aan organisaties die, al dan niet opgemerkt, banden hebben met de tabaksindustrie? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Binnen mijn ministerie is het beleid er niet op gericht om subsidiebeschikkingen te geven aan organisaties die banden hebben met de tabaksindustrie. Hier wordt op gelet.
We hebben de administratie erop nagegaan en we zijn geen subsidies tegengekomen die zijn verstrekt aan organisaties die banden hebben met de tabaksindustrie. Dit geldt ook voor het Ministerie van VWS.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om deze samenwerking zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Voor wat betreft mijn voornemen voor het herzien van het initiatief van de GDSS verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Het bericht ‘Garnalenvisser in clinch met overheid’ |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Garnalenvisser in clinch met overheid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat een garnalenvisser aan de ketting ligt omdat zijn vangstmethode te milieuvriendelijk voor de huidige wet- en regelgeving is?
De garnalenvisser ligt niet aan de ketting: hij kan de opgeviste garnalen aanlanden als ieder ander. Het bedrijf is echter voornemens (een deel van) de gekookte garnalen aan boord te verpakken en in te vriezen. Dan is de wettelijk voorgeschreven controle op de juiste indeling van de EU-grootteklasse – middels het zeven van de partij – niet langer mogelijk. Het bedrijf heeft mij daarom verzocht om hiervan ontheffing te verlenen.
Deze aanvraag is – na een periode van vooroverleg – op 11 december 2015 ontvangen en in behandeling genomen. De aanvraag bleek onvolledig te zijn. Dat is de aanvrager op 23 december 2015 telefonisch en op 7 januari jl. schriftelijk meegedeeld. Op 12 januari is in een mondeling gesprek tussen aanvrager en beoordelaars nader toegelicht welke informatie ontbreekt. Zodra de gevraagde informatie ontvangen is, wordt de behandeling voortgezet.
Wat is uw reactie op de volgende opmerking van één van uw woordvoerders: «De regels volgen altijd op innovatie door ondernemers, niet andersom.»? Hoe passen deze opmerkingen binnen een ministerie dat juist ruimte wil bieden aan innovatieve ondernemers?
Uiteraard wil ik zinvolle innovaties ruimte bieden. We bestuderen het verzoek en zullen als het mogelijk is daartoe ruimte geven. Een besluit tot ontheffing vraagt echter de nodige zorgvuldigheid. Allereerst analyseren we nu of de ontheffing van de wettelijke bepaling nodig en mogelijk is. Verder of ontheffing ongewenste effecten heeft en zo ja, hoe die voorkomen of beperkt kunnen worden. En voor zover een aanvraag betrekking heeft op een rechtstreeks geldende EU-verplichting is het Europeesrechtelijk niet mogelijk om zonder meer daarvan af te wijken door middel van een ontheffing.
Hoe gaat u deze ondernemer helpen door er voor te zorgen dat zijn milieuvriendelijke vangstmethode wel gebruikt mag worden zodat hij aan de slag kan? Welke mogelijkheden biedt de huidige wet- en regelgeving hiervoor? Zo niet, wat is er voor nodig om dit wel mogelijk te maken op korte termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er juist ruimte moet bestaan binnen wet- en regelgeving om innovatie te stimuleren, en dat ook de werkwijze en de prioritering van uitvoeringsorganisaties, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), hier op aangepast dient te zijn om deze ruimte te laten? Zo ja, hoe wilt u dit waarborgen? Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut versleutelde berichten op telefoons kan kraken |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «PGP-encrypted Blackberrys aren’t immune to being cracked?»1
Ja.
Wat voor software gebruikt het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) om de versleuteling te kraken?
Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen aan uw Kamer is medegedeeld2, brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Ik kan daarover derhalve geen mededelingen doen. Ten aanzien van onbekende kwetsbaarheden verwijs ik naar hetgeen daarover is gezegd in het AO Cybersecurity op 20 januari jongstleden.
Wat voor techniek gebruikt de software om de versleuteling te kraken? Gebruikt de software onbekende kwetsbaarheden in de versleutelingssoftware?
Zie antwoord vraag 2.
In de brief over het kabinetsstandpunt inzake encryptie staat dat het «niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland»; bent u het ermee eens dat het tevens niet wenselijk is om als overheid onbekende kwetsbaarheden in encryptiesoftware te misbruiken?
De brief met het kabinetsstandpunt gaat over het niet-instellen van wettelijk verplichte beperkingen rondom encryptie. Dat is te onderscheiden van het gebruiken van (onverplicht) bestaande kwetsbaarheden ten behoeve van de opsporing in een concreet geval. Ten aanzien van de omgang met onbekende kwetsbaarheden, ofwel zero-days, heb ik reeds toegezegd in een brief nader in te zullen gaan op de wijze waarop de overheid omgaat met deze kwetsbaarheden.
Het loslaten van de duurzame doelstelling door de koffiesector |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Meerdere wegen naar duurzame koffie» die de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Koffie en Thee (KNVKT) eind november 2015 uitbracht?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de in 2010 vastgestelde doelstelling dat in 2015 driekwart van de koffie duurzaam zou moeten zijn, terwijl het aandeel duurzame koffie momenteel (2016) slechts 50% is?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uit de Sectorrisicoanalyse van KPMG van september 2014 blijkt dat de sector reeds in 2013 50% duurzame koffie produceerde en dus twee jaar heeft stilgestaan?2
Het is teleurstellend dat het aandeel gecertificeerd duurzame koffie niet verder is gestegen, maar het percentage verhult de inspanningen van de sector om met bedrijfsindividuele benaderingen aan duurzaamheid werken.
Het kabinet verwelkomt deze ontwikkeling, maar hecht daarbij sterk aan transparantie en externe verifieerbaarheid om de impact op verduurzaming van de koffiesector vast te kunnen stellen. Het kabinet is zeker bereid om met de koffiesector verder in gesprek te gaan en bij de koffiesector aan te dringen op ambitieuze doelstellingen. Transparantie en verifieerbaarheid over de inzet en resultaten moeten onderdeel zijn van die doelstellingen. Bedrijven kunnen zelf besluiten hoe ze dat vormgeven, maar ik roep de leden van de KNVKT op om hier in internationaal verband haast mee te maken.
De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI, waar KNVKT onderdeel van is) en Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) hebben aangegeven een IMVO-convenant af te willen sluiten. In dit convenant dienen nieuwe doelstellingen en ambities ten aanzien van due diligence en leverage voor de komende jaren te worden vastgelegd. Certificering is één van de onderwerpen op de agenda van de convenantbesprekingen. De uiteindelijke afspraken in het convenant worden door alle betrokken partijen samen overeengekomen.
Wat is uw mening over het besluit van de sector om de driekwartdoelstelling los te laten en geen nieuwe doelstelling vast te stellen?
Het is enerzijds voorbarig om de driekwartdoelstelling los te laten als er nog geen nieuwe doelstelling is die verwoordt hoe de sector haar ketenverantwoordelijkheid neemt en haar ambities concreet maakt. Anderzijds is bekend dat certificering van koffie weliswaar een positieve bijdrage levert aan het verbeteren van de levensstandaard van boeren, arbeiders en hun families, maar dat de impact bescheiden is. De relatief hoge kosten van certificering maken het bovendien lastig de hele sector te bereiken.
Certificering alléén is onvoldoende voor het transformeren van de complete sector. Het is een instrument voor de markt dat aangevuld moet worden met overheidsbeleid in productielanden en investeringen van het bedrijfsleven. Bedrijfsindividuele benaderingen en ook collectieve inspanningen zoeken naar nieuwe manieren om bijvoorbeeld overheden en andere actoren in producerende landen beter te betrekken. Met nieuwe benaderingen kunnen doelgroepen die tot nu toe niet door certificering zijn bereikt, ook aansluiting vinden bij duurzame sector transformatie.
Internationaal wordt – met ondersteuning van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) – gewerkt aan een nieuw kader. Dit kader, gericht op continue verbetering van de positie van koffieboeren en een duurzame sector als geheel, is breder dan certificering. De KNVKT en haar leden zijn actief bij die ontwikkeling betrokken. Het is van belang dat de sector op korte termijn nieuwe meetbare doelstellingen formuleert en transparant rapporteert over inzet en behaalde resultaten in de hele handelsketen.
Bent u ervan op de hoogte dat de koffiebranche duurzame koffie liet controleren door onafhankelijke certificeringsstandaarden en dat nu loslaat om meer ruimte te bieden aan bedrijfsindividuele benaderingen? Wat is uw reactie op het loslaten van deze onafhankelijke certificering?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt onafhankelijke controle van de ambities en resultaten van bedrijven geborgd? Bent u van mening dat onafhankelijke certificering belangrijk is bij een risicoproduct als koffie (met een hoog risico op kinderarbeid, lage lonen, schending van vrouwenrechten en milieuproblemen), waarbij de certificering bij voorkeur geborgd is door de International Social and Environmental Accreditation and Labelling Alliance (ISEAL)?
Onafhankelijke controle moet gewaarborgd zijn binnen de bedrijfsindividuele benaderingen. Dat hoeft niet uitsluitend certificering te zijn in de traditionele betekenis. De integratie van duurzaamheid en financiële gegevens in bedrijfsverslaglegging (integrated reporting) of collectieve rapportage en transparantie op sector niveau zijn ook mogelijkheden. ISEAL en anderen zoals True Price en Global Reporting Initiative leveren een belangrijke bijdrage aan deze nieuwe ontwikkeling.
Voor veel koffiebedrijven blijft certificering een belangrijk instrument om de risico’s in hun keten te mitigeren. Een aantal bedrijven is echter in staat en bereid omzelf aan het begin van de keten te werken aan het verbeteren van de productieomstandigheden. Als die inzet en resultaten transparant en verifieerbaar zijn, kunnen deze inspanningen ook een zichtbare bijdrage aan de verduurzaming van de koffiesector leveren.
Bent u bereid om met de koffiesector in gesprek te gaan en aan te dringen op ambitieuze doelstellingen en erkende certificering? Bent u bereid om ambitieuze doelstellingen en erkende certificering ook als vereiste bij de convenantvorming mee te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u het toenemend belang van een juridisch kader bij de convenanten om eenzijdige opzeggingen te voorkomen?
Op dit moment is er geen aanleiding voor een juridisch kader bij de IMVO-convenanten. Voor het convenantentraject volgt het kabinet het SER advies dat stelt dat een convenant maatwerk is. Dit geldt ook voor de afspraken die partijen maken over de bindende werking van een convenant. Het convenantentraject is erop gericht om sectoren, NGO’s, vakbonden en overheid op vrijwillige, maar niet vrijblijvende, basis aan tafel te krijgen om vast te leggen hoe zij gezamenlijk risico’s in de keten kunnen aanpakken en voorkomen. Hierbij is het van groot belang dat partijen eigenaarschap hebben over de gemaakte afspraken en elkaar kunnen houden aan deze afspraken. Mocht een partij niet meer willen of kunnen voldoen aan de gemaakte afspraken, dan moet deze partij hierover verantwoording afleggen aan de andere partijen binnen het convenant, inclusief de overheid.
Een reclame-event voor accountants dat meetelt als permanente educatie (PE)-activiteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het reclame-event Getwalk waar accountants voor deelname 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het tegen betaling van 598,95 euro luisteren naar sales pitches werkelijk niets te maken heeft met permanente educatie? Kunt u aangegeven hoe het dan kan, dat accountants 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld voor deelname aan een reclame-event?
Het is van belang voorop te stellen dat de NBA de verantwoordelijkheid heeft voor de kwaliteit van het PE-stelsel en de beoordeling van PE-activiteiten. Ten aanzien van deze casus heeft de NBA al op eigen initiatief actie ondernomen. De organisator kon het evenement promoten met de mogelijkheid tot het verkrijgen van gecertificeerde PE-punten, omdat hij een door de NBA erkende leerinstelling is voor het organiseren van PE-activiteiten. De NBA heeft de mogelijkheid om individuele PE-activiteiten desalniettemin af te keuren. Ten aanzien van dit evenement heeft de NBA, nadat zij bekend werd met de negatieve signalen, de organisatoren inhoudelijke vragen gesteld en twee medewerkers naar het evenement gestuurd om poolshoogte te nemen. Naar aanleiding daarvan heeft de NBA geconcludeerd dat aan het evenement inderdaad geen gecertificeerde PE punten kunnen worden toegekend. Promotie van producten en permanente educatie zijn twee heel verschillende dingen. De NBA moet zeer kritisch blijven bij het toekennen van gecertificeerde PE-punten.
De weg naar kwaliteitsverbetering van de accountantscontrole, die met de Wet toezichtaccountantsorganisaties en de oprichting van de NBA is ingezet, is een nog lopend proces waarbij al belangrijke stappen zijn gezet. Dat scholing (waaronder de permanente educatie) hierbij een belangrijk aandachtspunt blijft, blijkt uit de maatregelen hieromtrent die in de Wta zijn opgenomen en door de NBA zijn genomen en nog worden voorbereid (zie antwoord vragen 5 en 6).
Vindt u ook, dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) op voorhand moet uitsluiten dat voor een dergelijk evenement PE-punten kunnen worden toegekend? Bent u bereid de NBA aan te spreken op hun halfslachtige houding in deze casus?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, dat de kwaliteit van de accountantscontrole nog steeds dient te worden verbeterd, dat serieuze scholing daar een belangrijke rol in speelt, maar dat bovenstaande evenementen niet bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit? Bent u het er mee eens dat het toekennen van PE-punten voor dit soort evenementen de kwaliteitsslag die de sector moet maken ondermijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat in het vervolg voor dit soort evenementen geen PE-punten in het voorzicht kunnen worden gesteld dan wel worden toegekend?
Momenteel wordt een herziening van het PE-stelsel door de NBA voorbereid. Hiermee wordt beoogd ervoor te zorgen dat de PE die accountants volgen altijd goed aansluit bij hun werkzaamheden en carrière. Ook krijgen hierdoor andere dan de thans gecertificeerde instellingen de ruimte om PE-activiteiten aan te bieden, hetgeen het aanbod ten goede komt. De stelselherziening voorziet in de invoering van een PE-stelsel, waarin niet langer leerinstellingen worden erkend, maar de programma’s die gegeven worden. De NBA kan hierdoor kritischer naar de toekenning van PE-punten aan cursussen kijken, hetgeen de kwaliteit van de PE-cursussen voor accountants ten goede komt. Leden van de NBA moeten in het nieuwe stelsel een persoonlijk ontwikkelingsplan maken of een passend beroepsprofiel kiezen en op basis daarvan de PE en daarbij behorend leerprogramma’s volgen. Daarnaast zullen accountants ook verplicht kennistoetsen afleggen, waarvan de eindtermen zijn gebaseerd op de eindtermen van de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding en de bevindingen van de AFM en de Raad van toezicht van de NBA. Voor de invoering van het nieuwe PE-stelsel, die naar verwachting in 2017 kan plaatsvinden, vindt in 2016 een pilot plaats. Eerste verplichte kennistoetsen hebben reeds in 2014 plaatsgevonden.
In het toezicht van de AFM op accountantsorganisaties wordt er reeds gelet op de koppeling tussen kwaliteit en scholing. De AFM ziet erop toe dat accountantsorganisaties, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitsbeheersing, de kennis en vaardigheden van hun accountants op peil houden. Hierdoor worden accountantsorganisaties ook zelf gedwongen kritisch te kijken naar de opleidingen die hun accountants volgen. Daarnaast is het nu al praktijk dat de NBA erop let dat er in PE-cursussen aandacht wordt gegeven aan door de AFM geconstateerde tekortkomingen bij accountantsorganisaties.
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen de kwaliteit van het «cursusaanbod»? Bent u bereid met de sector in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de bijscholing er ook echt toe leidt dat accountants betere kwaliteit leveren? Is alleen aanwezigheid bij evenementen dan voldoende of vindt u ook dat opgedane kennis moet worden getoetst?
Zie antwoord vraag 5.
Het feit dat de geloofwaardigheid van keurmerken onder druk staat |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) waaruit blijkt dat de geloofwaardigheid van alle keurmerken onder druk staat door de wildgroei en onduidelijkheid waarvoor ze staan?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit onderzoek?
Voor de reactie op dit onderzoek verwijs ik u naar de brief van 26 januari jl. over het rapport «Bevorderen effectiviteit duurzaamheidskeurmerken» (Kamerstuk 30 196, nr. 389).
Kunt u een definitie geven van de eisen waaraan een betrouwbaar keurmerk zou moeten voldoen?
Zoals in de brief van 26 januari jl. is aangegeven, roep ik betrokken partijen op om met de aanbevelingen van de ACM en Milieu Centraal aan de slag te gaan.
Ik vind het dan ook niet in de rede liggen om vanuit de overheid de eisen te formuleren.
Kunnen bedrijven die betrouwbare keurmerken hebben ontwikkeld als «best practicer» als voorbeeld dienen voor anderen?
Dat is natuurlijk mogelijk. Zoals in de brief van 26 januari jl. aangegeven kunnen de ervaringen met de aanpak in het voedseldomein ook in andere sectoren gebruikt worden.
Ziet u een coördinerende en aanjagende rol voor de overheid om te komen tot een kader voor het oprichten en beheren van keurmerken, zoals voorgesteld door de ACM? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien in een bepaald domein de effectiviteit van keurmerken onder druk staat door een teveel aan keurmerken, dan kan de overheid partijen oproepen om actie te ondernemen om die effectiviteit te verbeteren. In de brief van 26 januari jl. is aangegeven hoe dit voor het voedseldomein is opgepakt.
Met de Alliantie Verduurzaming Voedsel heb ik op 29 februari jl. afgesproken dat eind 2016 een ordening van robuuste duurzaamheidskeurmerken is gerealiseerd op basis van een set van objectieve kwaliteitscriteria.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid»?
Ja.
De rol van private equity in de ondergang van V&D |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «OR aan curatoren V&D: houd Sun buiten de deur»?1
Ja
Begrijpt u de zorgen van de ondernemingsraad?
Ja. De belangen van het personeel van V&D moeten, net zo als die van andere belanghebbende partijen, in overweging genomen worden in de afweging van de verschillende opties rond een doorstart van V&D.
Wat vindt u van de rol van private equity fondsen bij een faillissement als bij V&D?
Een klein deel van de bedrijven waar private-equityfondsen de afgelopen jaren in geïnvesteerd heeft, is in financiële moeilijkheden gekomen of heeft harde saneringen doorgevoerd. Er zijn private-equityfondsen die relatief vaak investeren in bedrijven die reeds in een moeilijke financiële situatie verkeren. Daarbij is relevant dat deze bedrijven doorgaans moeilijker toegang hebben tot bankfinanciering. Private equity fondsen hebben in geval van een bedrijfsovername ook rekening te houden met de lange termijnbelangen van de onderneming die zij overnemen, en met de verschillende stakeholders. Het kabinet heeft in reactie op de initiatiefnota Nijboer2 een onderzoek aangekondigd waarin de rol van private-equity investeerders nader zal worden bekeken.
Kunt u bevestigen dat Sun Capital Partners Inc. na het faillissement van V&D opnieuw in de race is voor een doorstart van het concern? Hoe beoordeelt u die situatie?
Dit kan ik niet bevestigen. De leidende rol bij faillissement en eventuele doorstart ligt bij de curator. Uit een persverklaring van de curatoren van 11 januari jl. blijkt dat zij uit een zeventigtal schriftelijke voorstellen van partijen met interesse in de overname van V&D en/of La Place een selectie hebben gemaakt van meer dan tien serieuze gegadigden. De curatoren maken vanwege de concurrentiegevoeligheid de identiteit van de geselecteerde partijen niet bekend.
Vindt u het in algemene zin verantwoord om hetzelfde private equity fonds zowel bij het faillissement als bij de doorstart een leidende rol te laten spelen? Wat vindt u van het grote profijt dat een private equity fonds zich hierbij kan toe-eigenen?
Na het uitspreken van faillissement ligt de leidende rol bij de doorstart bij de curator, onder toezicht van de rechter-commissaris. Het is aan de curator om te bezien op welke manier de belangen van schuldeisers het beste worden geborgd. Hij zal ook moeten bezien of de faillissementsprocedure niet onnodig is toegepast en/of voor eigen gewin wordt misbruikt. Dat geldt eveneens voor de situatie waarin een zelfde financier zowel bij de gefailleerde onderneming als bij de doorstart betrokken is.
Geeft de huidige faillissementswetgeving voldoende bescherming tegen misbruik bij faillissement en doorstart van een onderneming, bijvoorbeeld tegen misbruik dat ten koste gaat van werknemers en klanten? Hou verhoudt zich dat tot de lopende modernisering van het faillissementsrecht?
De faillissementswetgeving bevat verschillende regels ter voorkoming van misbruik van het faillissementsrecht. Het gaat dan met name om situaties waarin een onderneming ten onrechte failliet wordt verklaard en vervolgens een doorstart maakt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer faillissement wordt aangevraagd met als enig motief de ontslagbescherming van medewerkers te omzeilen en in afgeslankte vorm uit faillissement een doorstart te maken en daarbij voordeel te behalen ten opzichte van concurrenten. Schuldeisers en andere belanghebbenden die menen dat de onderneming ten onrechte failliet is verklaard, kunnen binnen acht dagen na de faillietverklaring verzet instellen bij de rechtbank die het faillissement heeft uitgesproken (zie artikel 10 Faillissementswet). Als de rechtbank vervolgens oordeelt dat de onderneming ten onrechte failliet
is verklaard, wordt de faillietverklaring vernietigd. Een andere waarborg is gelegen in de regel dat voor een doorstart uit faillissement de toestemming van de rechter-commissaris is vereist (zie artikelen 101 en 176 Faillissementswet). Overigens is ook voor ontslag door de curator van werknemers van de failliete onderneming, een machtiging van de rechter-commissaris vereist (zie artikelen 40 en 68 Faillissementswet). Verder kunnen bijvoorbeeld bestuurders en andere betrokkenen die werknemers of klanten op onrechtmatige wijze behandelen, persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de geleden schade (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek).
In de wetsvoorstellen die deel uitmaken van het wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht neemt het bestrijden van fraude een belangrijke plaats in. Zo bevat het voorstel voor de wet continuïteit ondernemingen I (WCO I), dat onderdeel uitmaakt van de reorganisatiepijler van het van het wetgevingsprogramma, diverse maatregelen ter bescherming van de belangen van werknemers.3 Deze maatregelen beogen te waarborgen dat de voorbereiding van een faillissement met betrokkenheid van een «beoogd curator», niet ingezet kan worden om werknemers te benadelen. Ook in de andere twee pijlers, de fraudepijler en de moderniseringspijler, worden maatregelen opgenomen ter bestrijding van fraude. De fraudepijler bevat het wetsvoorstel versterking positie curator, het wetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude en het wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod.4 Deze voorstellen zijn gericht op versterking van de civielrechtelijke en de strafrechtelijke aanpak van faillissementsfraude.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja
De oud -eigenaar Sun Capital die mogelijk betrokken is bij een doorstart van V&D |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Failliet V&D broedt op doorstart» en «Kandidaten staan in de rij om V&D over te nemen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vanuit het oogpunt van de werknemers het uitermate wrang is dat faillissement is aangevraagd nadat eerder 400 collega’s zijn ontslagen, vakantiedagen zijn ingeleverd en seniorenregelingen zijn versoberd om V&D te redden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, het faillissement van een onderneming is in de regel ingrijpend, niet alleen voor werknemers maar ook voor schuldeisers zoals bijvoorbeeld (toe-)leveranciers. Het is inderdaad wrang voor betrokkenen wanneer geprobeerd is met een eerdere reorganisatie het tij te keren maar dat daarop toch een faillissement volgt. Een faillissement raakt aan de baanzekerheid van werknemers, die door het faillissement hun baan kwijt raken en in onzekerheid verkeren over hun toekomst, al dan niet bij een verkrijgende onderneming in geval van een doorstart. Het is de rechter die op basis van alle hem ter beschikking staande informatie tot het oordeel komt of aan de wettelijke voorwaarden voor faillissement wordt voldaan. De rechtbank heeft dat ook in het geval van V&D beoordeeld en heeft inmiddels het faillissement uitgesproken. De rechter-commissaris houdt toezicht op de werkzaamheden van de curator. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de onderneming.
Wat vindt u ervan dat de oud-eigenaar en tevens private equity Sun Capital de toezegging om miljoenen te investeren in V&D uiteindelijk niet geheel waarmaakt?2
Op dit moment doen de curatoren onderzoek naar het faillissement van V&D. Zij zullen hierover rapporteren in hun verslag. Uit het verslag zal duidelijk worden wat de rol van de oud-grootaandeelhouder is geweest in het faillissement van V&D. De datum van indiening van het verslag van de curatoren is vooralsnog niet bekend.
Deelt u de mening van de curatoren dat het faillissement van V&D vooral een «technische kwestie» is?
Het is aan de curatoren om in hun verslag toe te lichten waarom in deze specifieke zaak faillissement is aangevraagd. In algemene zin kan worden opgemerkt dat een faillissement alleen wordt uitgesproken als de rechtbank oordeelt dat naar behoren is aangetoond dat de schuldenaar, kort gezegd, niet langer in staat is om zijn schuldeisers te voldoen. Voordat een faillissement kan worden uitgesproken, vindt er dus altijd een inhoudelijke rechterlijke toets plaats.
Deelt u de mening dat uit het feit dat Sun Capital tot één van de overnamekandidaten behoort ook de indruk wordt gewekt dat het faillissement gebruikt wordt om eenvoudig en goedkoop van slechtlopende vestigingen en/of boventallig personeel af te komen? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
De curatoren maken vanwege de concurrentiegevoeligheid de identiteit van de geselecteerde partijen niet bekend. Het maken van een doorstart na een faillissement kan belangrijke voordelen hebben ten opzichte van een liquidatie van een onderneming, voor de schuldeisers, voor de eigenaar van de onderneming, en ook omwille van behoud van werkgelegenheid voor het personeel. Een doorstart na faillissement mag echter geen dekmantel zijn voor het ontslaan van personeel op oneigenlijke wijze.
Waar loopt de grens tussen enerzijds de wenselijkheid van het maken van een doorstart voor een daarna gezond bedrijf en anderzijds de onwenselijkheid om een faillissement te gebruiken ten nadele van personeel en schuldeisers? Hoe beziet u dit in het licht van het faillissement van V&D en eventuele doorstart van dat bedrijf?
Een faillissement is een uiterst middel, dat door een rechter uitgesproken zal worden als hij/zij ervan overtuigd is dat het bedrijf niet meer in staat is zijn schuldeisers te voldoen. Deze toetsing door de rechter is er mede op gericht misbruik van het faillissement ten nadele van personeel en schuldeisers te voorkomen. De rechter zal zich hierbij een oordeel moeten vormen van de specifieke omstandigheden van het geval.
De faillissementscurator behartigt de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en hij dient daarbij ook maatschappelijke belangen in aanmerking te nemen. Tot deze maatschappelijke belangen behoort ook het belang van behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. Deze belangen zijn er veelal het beste mee gediend als de curator aanstuurt op een verkoop van levensvatbare bedrijfsonderdelen. Daarbij verdient ook overweging dat een vlot doorstartproces de kansen voor een succesvolle doorstart van bedrijfsonderdelen vergroot.
Welke maatregelen worden er genomen om voornamelijk het personeel op leeftijd te ondersteunen bij het eventueel vinden van ander werk?
Er is intensief contact tussen UWV en de curatoren van V&D, in eerste instantie om de loondoorbetaling aan de werknemers te waarborgen. Daarnaast werken de curatoren aan mogelijke scenario’s om tot een doorstart te komen. Naar verwachting zal een deel van het personeel langs deze weg zijn baan kunnen behouden. Dit heeft de eerste prioriteit. Voor de medewerkers voor wie dat niet mogelijk blijkt, zet UWV de reguliere dienstverlening in. Specifiek voor oudere werknemers kunnen extra maatregelen worden ingezet zoals de scholingsvoucher, de mobiliteitsbonus en proefplaatsing.
Deelt u de mening dat het faillissement van onder meer V&D de urgentie weergeeft om het onderzoek naar de positie van de Ondernemingsraad bij overnames versneld te laten uitvoeren?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan dit onderzoek worden verwacht?
Het streven is om dit onderzoek zo snel mogelijk uit te voeren en voor de zomer af te ronden. Ook het faillissement van V&D illustreert de urgentie van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat bij de voorbereiding van een faillissement en doorstart van een onderneming rekening moet worden gehouden met de belangen van het bestaand personeel? Zo ja, kunt u in het kader van de verdere behandeling van de Wet continuïteit ondernemingen ingaan op de rol die de Ondernemingsraad in de fase van de pre-pack zou kunnen gaan spelen? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Tweede Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij dat wetsvoorstel tegemoet zien?4
Het faillissement van een onderneming heeft in de regel een grote impact op de werknemers van die onderneming. Ik ben het daarom volledig met u eens dat het van belang is om bij een doorstart uit faillissement en ook bij een eventuele voorbereiding van een faillissement nauwlettend aandacht te besteden aan de belangen van werknemers. Dat is ook de taak van de (beoogd) curator. Een zorgvuldige voorbereiding van een aanstaand faillissement kan ertoe leiden dat de schade die uit het faillissement voortvloeit, kan worden beperkt. Dit is bijvoorbeeld het geval als bij een doorstart van bedrijfsactiviteiten uit faillissement de opbrengst en het behoud van werkgelegenheid kan worden geoptimaliseerd.
In het geval een doorstart wordt voorbereid onder het toeziend oog van een door de rechtbank benoemde beoogd curator, heeft deze tijdens de stille voorbereidingsfase tot taak om de belangen van de gezamenlijke schuldeisers, waaronder de werknemers, te behartigen. Hij dient erop toe te zien dat de voorbereidingen die worden getroffen tegemoet komen aan die belangen. In het verslag dat door uw Kamer is uitgebracht in het kader van de behandeling van de Wet continuïteit ondernemingen I (WCO I) is hier ook aandacht voor gevraagd. De nota naar aanleiding van het verslag is bijna gereed en zal zo spoedig mogelijk bij uw Kamer worden ingediend. Daarin zal, zoals u vraagt, ook uitgebreid worden ingegaan op de rol van de ondernemingsraad in de stille voorbereidingsfase. Hierover kan ik u nu al kort meedelen dat de WCO I voorziet in de mogelijkheid dat de rechtbank ter behartiging van de belangen van de werknemers, aan de aanwijzing van een beoogd curator bepaalde voorwaarden verbindt. Daarbij moet dan vooral gedacht worden aan de voorwaarde dat de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging en de vakbonden actief betrokken worden bij overleg over de eventuele doorstart van bedrijfsactiviteiten.