Het bericht “Schrap het verpandingsverbod” |
|
Erik Ziengs (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schrap het verpandingsverbod»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Zie voorts de antwoorden op de onderstaande vragen.
Deelt u de mening dat het schrappen en/of aanpassen van het verpandingsverbod een goede mogelijkheid is om het mkb in Nederland meer financiële ruimte te bieden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een generiek verbod op verpanding. De problematiek van de verpandingsverboden is niet in de wet gelegen, maar in contractuele praktijken in het bedrijfsleven. Op dit moment kan door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar de overdraagbaarheid en/of verpanding van een vordering worden beperkt of uitgesloten. Als deze wettelijke mogelijkheid zou worden afgeschaft of ingeperkt zou dit mogelijk kunnen betekenen dat vorderingen van het mkb als onderpand kunnen dienen, zonder dat een beding tussen schuldeiser en schuldenaar dit in de weg zou kunnen staan. Wanneer financiers deze vorderingen als onderpand zouden accepteren, biedt dit mogelijk additionele ruimte voor financiering voor het mkb. Het inperken of afschaffen van de mogelijkheid om bedingen op te nemen zou wel een inbreuk op de contractsvrijheid betekenen.
Hoe is dit in de ons omringende landen geregeld, bijvoorbeeld in Duitsland? Waarom kan dit niet op een vergelijkbare manier in Nederland geregeld worden?
Duitsland heeft de werking van de eerder besproken bedingen beperkt. Mijn collega-ministers van EZ en V&J zijn al enige tijd in gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Factoring & Asset based financing Association Netherlands (FAAN) over een mogelijke aanpassing van onze wetgeving. Ik wil op de uitkomsten daarvan niet vooruitlopen.
Bent u bereid om het verpandingsverbod in Nederland te schrappen dan wel aan te passen om zo het mkb meer financiële ruimte te geven? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Omdat de problematiek van het verpandingsverbod primair ligt in de bedingen die in en door het bedrijfsleven worden gehanteerd, ligt het in de rede de oplossing in eerste instantie te zoeken bij het bedrijfsleven zelf. Een actieve opstelling van koepels bij het tegengaan van contractuele verpandingsverboden ligt daarbij voor de hand. Dat zou de praktijk een snelle oplossing kunnen bieden, zonder dat er een tijdrovend wetgevingstraject nodig is. Het staat marktpartijen namelijk vrij om af te zien van contractuele verpandingsverboden. Het is overigens zo dat de rijksoverheid zelf deze bedingen al geruime tijd niet meer opneemt in haar eigen inkoopvoorwaarden.
Welk voorstel ligt er inmiddels vanuit de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de organisatie van factoringsmaatschappijen (FAAN) bij een of meerdere ministeries? Wat vindt u van dit voorstel en wat gaat u met het voorstel doen?
De NVB en FAAN hebben hun voorstel gepresenteerd aan de ministeries van Veiligheid en Justitie en Economische Zaken. Het is van belang dat goed rekening wordt gehouden met alle betrokken belangen, niet alleen met die van de financiële ondernemingen. Om die reden zijn begin maart jl. de NVB en FAAN gevraagd naar gekwantificeerde voordelen die een aanpassing levert voor het bedrijfsleven, o.a. op basis van ervaringen in andere landen. Wij zijn ook voornemens om, op basis daarvan, vervolgens met andere stakeholders in overleg te treden en zijn daarom ook graag bereid om hierover te spreken met MKB-Nederland en ONL. Op basis hiervan zal de definitieve besluitvorming over het gedane voorstel plaatsvinden. Van belang daarbij is in ieder geval dat er geen ongewenste civielrechtelijke neveneffecten zijn, en dat inderdaad kredietverruiming voor het mkb het resultaat is.
Indien u niet positief bent over het voorliggende voorstel, hoe zou een en ander dan wel geregeld kunnen worden? Bent u bereid om in overleg te treden met betrokken partijen (incl. MKB-Nederland en ONL) hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Sancties op Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Germany’s Economy Minister aims to get Russia sanctions lifted»?1
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitspraken van de Duitse Minister van Economische Zaken Sigmar Gabriel. Sancties zijn geen doel op zich, maar beogen een gedragsverandering te bewerkstelligen bij Rusland. Voor het handhaven van de sancties blijven de afspraken van de Europese Raad (ER) van maart 2015 leidend.
De Europese Raad van maart 2015 heeft de economische sancties tegen Rusland gekoppeld aan de volledige uitvoering van de Minsk-akkoorden. Dit is wederom bevestigd tijdens de ER van 17–18 december jl. De EU en de lidstaten, waaronder Nederland, wijzen Rusland voortdurend op zijn verantwoordelijkheid om de Minsk-akkoorden volledig te implementeren. Een eventuele verlichting van de sancties is op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid om aan te geven dat u het hartgrondig oneens bent met het pleidooi van de Duitse Minister van Economische Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het voorstel van de Duitse Minister van Economische Zaken voor een vrijhandelsverdrag tussen de Europese Unie en Rusland?
Een dergelijk verdrag is op dit moment niet aan de orde.
Bent u bekend met het opiniestuk «Europe to Russia: we won’t forget Crimea»?2
Ja.
Bent u het eens met de zes auteurs van het opiniestuk dat de sancties die zijn ingesteld door de EU moeten blijven zolang de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol voortduurt?
Ja. Zowel Nederland als de EU blijven bij het beleid van niet-erkenning van de illegale annexatie van de Krim en roepen op tot naleving van internationaal recht en respect voor mensenrechten. Van een verlichting van de specifieke sancties die zijn ingesteld in verband met de illegale annexatie van de Krim kan dan ook geen sprake zijn zolang de illegale annexatie voortduurt.
Bent u, mede in uw rol als voorzitter van de EU, bereid te ijveren voor een verlenging van alle door de EU ingestelde sancties op Rusland, zolang Rusland weigert uitvoering te geven aan volledige implementatie van de Minsk-akkoorden?
Zoals gemeld in het antwoord op vragen 1 en 2 zijn de sancties door de Europese Raad van maart 2015 gekoppeld aan de volledige uitvoering van de Minsk-akkoorden. Nederland blijft onverminderd vasthouden aan de Minsk-akkoorden als raamwerk voor duurzame vrede in het oosten van Oekraïne. Hiertoe is het van belang dat alle partijen in het conflict de gemaakte afspraken uitvoeren.
In dit kader is Europese eenheid het belangrijkste drukmiddel richting Rusland. Dit is onderwerp van bespreking in zowel de Europese Raad als de Raad Buitenlandse Zaken, waar Nederland in beide gevallen niet de voorzitter is. Waar mogelijk zal Nederland, als voorzitter van de relevante ambtelijke voorbereidende instanties, zich ervoor inzetten om de op dit dossier zo belangrijke EU-eenheid te helpen handhaven.
Welke middelen zet u in en welke initiatieven ontplooit u in uw rol als voorzitter van de EU om Rusland er toe te bewegen dat het de Minsk-akkoorden wél volledig implementeert, en zo er voor te zorgen dat het probleem van de illegale annexatie wordt opgelost?
De EU en de lidstaten, waaronder Nederland, wijzen Rusland voortdurend op zijn verantwoordelijkheid om de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne te herstellen en te respecteren. Dit betreft zowel de illegale annexatie van de Krim als het conflict in het oosten van Oekraïne. In reactie op het optreden van Rusland in beide situaties zijn er, zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 5 en 6, diverse sanctieregimes ingesteld. De Minsk-akkoorden bevatten geen afspraken over de Krim. Nederland zet zich ervoor in om de dialoog met Rusland open te houden en draagt dit actief uit.
Voor een politieke oplossing van het conflict in het oosten is het nodig dat zowel Rusland als Oekraïne de Minsk-akkoorden volledig implementeren. Duitsland is samen met Frankrijk leidend in het zogenaamde Normandië-proces dat de Minsk-akkoorden tot stand heeft gebracht en als primair kanaal toeziet op de naleving van deze akkoorden. De rol van Duitsland en Frankrijk binnen het Normandië-proces, alsmede het proces zelf, worden regelmatig besproken en gecoördineerd in de Raad Buitenlandse Zaken, zoals in januari jl.
Wat is uw standpunt ten aanzien van een bezoek van de Hoge Vertegenwoordiger aan Moskou, zoals besproken tijdens de laatste Raad Buitenlandse Zaken?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 14 maart jl. heeft de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini aangegeven dat een dergelijk bezoek op dit moment niet voorzien is. In algemene zin hecht het kabinet waarde aan een effectieve politieke dialoog tussen de EU en Rusland, waarbij de door de lidstaten gezamenlijk overeengekomen standpunten met kracht worden uitgedragen. Wanneer een bezoek van de HV aan Moskou in de toekomst aan de orde zou zijn, zal de mate waarin dit bezoek al dan niet bij kan dragen aan de eenheid en effectiviteit van de EU vis à vis Rusland leidend zijn voor de Nederlandse standpuntbepaling.
Corruptie bij de douane in de haven van Rotterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Douane in hemd na nieuwe corruptiezaak» over corruptie in de haven van Rotterdam?1
Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig.
Ik kan echter geen uitspraken doen over de inhoud van specifieke gevallen, zolang deze onder de rechter zijn of worden gebracht. De Douane verleent vanzelfsprekend alle medewerking aan de onderzoeken van deze gevallen.
Deelt u de kritiek dat de beveiliging zo lek is als een mandje?2
De conclusie dat de haven zo lek zou zijn als een mandje, laat ik voor rekening van de auteur van dit artikel. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Is inderdaad sprake van een structureel probleem bij de douane?3
Nee, er is mijns inziens geen structureel probleem bij de Douane.
Welke maatregelen neemt u om de corruptie bij de douane te bestrijden?
Bekend is dat criminele organisaties medewerkers van de Douane hebben benaderd. Gelet op de taak van de dienst geeft dit een risico voor de organisatie en de medewerkers die daarbinnen werken. Zij moeten door preventieve maatregelen veilig hun werk kunnen blijven doen en worden beschermd.
Douane neemt integriteit uiterst serieus. De Douane werkt vanuit vertrouwen in haar medewerkers. Hierbij is integer handelen vanzelfsprekend en is het blijvend stimuleren van integer gedrag leidend. Er is daarbij aandacht voor medewerkers die mogelijk in de verleiding kunnen worden gebracht door criminele organisaties. De Douane biedt zijn medewerkers de mogelijkheid om op verschillende manieren melding te maken van mogelijke integriteitsschendingen; ook als anonimiteit gewaarborgd moet zijn met het oog op de (persoonlijke) veiligheid.
De Douane besteedt veel aandacht aan het opwerpen van barrières om ondermijnende criminaliteit buiten de deur te houden. Zo kent het primaire proces van de Douane beheersingsmaatregelen, zoals interne controle, zijn er preventieve maatregelen in procedures rondom werving, selectie en functiewijzigingen en zijn er reguliere instrumenten zoals bewaking op (conflicterende) rechten in de geautomatiseerde systemen en het bewaken van autorisaties.
De Douane wordt incidenteel geconfronteerd met het feit dat een medewerker ontvankelijk is gebleken voor de toenadering van een criminele organisatie. Hier past alleen een repressief disciplinair beleid met de daarbij behorende maatregelen zoals ontslag.
De Douane heeft naar aanleiding van de twee specifieke integriteitsincidenten aanvullende maatregelen genomen. Deze zijn gericht op (het aanscherpen van) procedures, (het aanpassen van) systemen en de menselijke factor. Zo zijn potentiële mazen in werkprocessen gedicht en mogelijkheden voor «remote» werken beperkt. Ook zijn aanvullende (interne) controles in het selectieproces ingebouwd waarbij recht wordt gedaan aan het vierogen-principe. Zo is een extra steekproefprofiel op containers met het risico van verdovende middelen ingeregeld. Daarnaast wordt een deel van de containers met een verdovende middelen risico door twee selecteurs beoordeeld. Ook zijn en worden daar waar nodig profielen en modus operandi aangepast. Op korte en middellange termijn worden meerdere aanpassingen aangebracht in het geautomatiseerde selectiesysteem waarbij at random werktoedeling en het vierogenprincipe door het automatiseringssysteem verder worden ingeregeld en ondersteund.
De Douane monitort de genomen maatregelen en past deze zo nodig verder aan. Integriteitszorg staat permanent op de agenda van de Douane.
De Douane is zich er overigens van bewust dat nooit uitgesloten kan worden dat zich in de toekomst nieuwe integriteitsincidenten zullen voordoen, hoe scherp de aanpak ook is.
Kunt u een compleet overzicht geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn doorgelaten?
De Douane en het OM beschikken niet over informatie om een compleet overzicht te kunnen geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn binnengekomen. Wat we niet weten, weten we niet.
In de periode 2012 tot nu zijn twee douanemedewerkers veroordeeld wegens het medeplegen van de invoer van 11 kg cocaïne en het zich hiertoe als douaneambtenaar laten omkopen. Zij zijn uiteraard ook ontslagen. Daarnaast is een ex-medewerker van de douane veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van deze 11 kg cocaïne en de omkoping van de twee bovengenoemde ambtenaren.
Ten aanzien van specifieke gevallen die onder de rechter zijn of worden gebracht zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de conclusie dat deze corruptie economische gevolgen kan hebben, omdat de goede naam van de Rotterdamse haven wordt aangetast?
De Douane is zich zeer bewust van haar maatschappelijke positie. Ik ben mij ervan bewust dat corrupte douaneambtenaren het algemeen belang en de veiligheid van de Nederlandse samenleving ondermijnen. Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig. Voor de maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Daarnaast werkt de Douane intensief samen met zowel publieke als private ketenpartners. Voorbeeld hiervan is het programma «Integere Haven» en de, vanuit dit programma, op 15 februari 2016 gestarte campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven».
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar corruptie in de haven? Zo nee, waarom niet?4
In de Rotterdamse haven wordt al intensief aandacht besteed aan het voorkomen en bestrijden van criminele activiteiten, zoals de smokkel van goederen en personen. Een van de speerpunten bij de campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven» is om mensen die werkzaam zijn in de haven alerter te maken op signalen van corruptie en hen te vragen om de signalen vervolgens te melden. In het programma «Integere Haven» worden de ontwikkelingen in de haven en de effecten van maatregelen gemonitord. De toegevoegde waarde van een extra onderzoek zal daarom beperkt zijn.
De voorlichting aan Nederlandse ondernemers over problemen met kinderarbeid in Oekraïne |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, RVO.nl, onder het kopje MVO Oekraïne tot voor kort ondernemers waarschuwde tegen kinderarbeid in Oekraïne met de tekst «vooral als u in de agrarische sector of in de bouw onderneemt, is de kans aanmerkelijk dat een productiebedrijf of onderaannemer gebruik maakt van kinderarbeid»?1 2
Ja.
Is het waar dat deze waarschuwingstekst sinds afgelopen week van de site is verwijderd?
Nee. De informatie is verwijderd op 15 februari 2016.
Hangt het verwijderen van de betreffende tekst op de website van RVO.nl samen met het feit dat er geen sprake meer is van grootschalige kinderarbeid in Oekraïne, of is er een andere oorzaak voor het verwijderen van de bewuste waarschuwing?
De betreffende passage over maatschappelijk ondernemen maakte onderdeel uit van een langere tekst over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) op de landenpagina van Oekraïne op de website van RVO.nl. In een actualisatieronde voor de MVO-teksten is geconstateerd dat informatie dateert uit 2009. Er zijn geen recente rapporten die wijzen op grootschalige kinderarbeid in Oekraïne. In aanloop naar de handelsmissie van 15–17 maart jl. naar Oekraïne is daarom besloten om de verouderde informatie van de site te halen.
Kunt u bevestigen dat het Amerikaanse State Department waarschuwt tegen kinderarbeid in Oekraïne in met name landbouw en mijnbouw, en daarnaast spreekt over de inzet van kinderen in de porno-industrie, als kindsoldaten, bij straatverkoop, etc.?3
Het US Department of Labor rapporteert geregeld over kinderarbeid in verschillende landen. Het rapporteerde in 2014 voor het laatst over Oekraïne. Het rapport waarschuwt niet expliciet tegen kinderarbeid in Oekraïne, maar merkt wel op dat er nog altijd kinderarbeid in de hierboven genoemde sectoren voorkomt. In het rapport staat dat Oekraïne sinds de vorige rapportage stappen heeft gezet om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Oekraïne werkte hierin samen met de OESO, de Internationale Organisatie voor Migratie, en de NGO La Strada. Speciale aandacht ging uit naar de kinderen in het oosten van Oekraïne, waar kinderen een hoger risico hebben om slachtoffer te worden van mensenhandel. Daarnaast meldt het rapport dat 96,5% van de kinderen tussen 5–14 jaar naar school gaat. Ongeveer 4,4% van de kinderen in die leeftijdsgroep werkt in enige vorm, deels in combinatie met school.
Hangt de verwijdering van de tekst op enigerlei wijze samen met het referendum over het associatieverdrag op 6 april a.s.? Zo nee, deelt u dan de mening dat de verwijdering wel op een zeer ongelukkig moment en kennelijk zonder noodzaak heeft plaatsgevonden?
Het moment van verwijderen hangt samen met de handelsmissie onder leiding van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 15–17 maart jl. De pagina’s waar deze passage onderdeel van uitmaakte zijn verwijderd omdat de informatie niet meer actueel was.
Is de verwijdering een autonome beslissing geweest van RVO.nl? Zo ja, kunt u de notulen met ons delen van de vergadering waar dat besluit genomen is?
Ja, de verwijdering van de tekst is een autonome beslissing van RVO geweest. De verwijdering van de betreffende pagina maakte onderdeel uit van regulier onderhoud van de MVO-inhoud op de website waarbij ook de informatie van een aantal andere landen is aangepast. Hierover is het niet gebruikelijk notulen te maken. Wel wordt de niet-actuele informatie gearchiveerd.
Is er politieke druk uitgeoefend vanuit enig ministerie om de betreffende tekst van de site te verwijderen?
Nee.
Is er enig verband tussen de via RTL-nieuws uitgelekte communicatiestrategie van het kabinet ten aanzien van het referendum4 en het verwijderen van de bewuste tekst?
Nee.
Deelt u de mening dat het goed is Nederlandse ondernemers te waarschuwen tegen grootschalige kinderarbeid in Oekraïne en bent u om die reden bereid te bevorderen dat de bewuste tekst op zo kort mogelijke termijn en in elk geval voor 6 april weer online komt bij RVO.nl? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze waarschuwt u ondernemers dan voor de aanmerkelijke kans dat zij in aanraking komen met kinderarbeid wanneer zij zaken doen in bepaalde sectoren in Oekraïne?
Het uitbannen van kinderarbeid is onderdeel van de inzet van het kabinet op mensenrechten en bedrijfsleven, en daarmee één van de beleidsprioriteiten. Het kabinet deelt daarom uw mening dat Nederlandse ondernemers goed voorbereid dienen te zijn, voordat zij zaken gaan doen in Oekraïne. Zij moeten worden gewezen op alle aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ondernemers kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van de online «MVO-Risicochecker». De tekst op RVO.nl over MVO in Oekraïne is inmiddels geactualiseerd en op site geplaatst.
Bent u bereid Oekraïne aan te spreken op het veelvuldige voorkomen van kinderarbeid? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In verschillende recente mensenrechtenrapportages van betrouwbare instellingen waaronder de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), de OVSE, Amnesty International en Human Rights Watch komt niet naar voren dat er grootschalige kinderarbeid in Oekraïne is. Als er aanleiding is om Oekraïne aan te spreken op kinderarbeid, zal Nederland dit via de gebruikelijke kanalen doen.
Vanzelfsprekend wordt de situatie gemonitord met behulp van verschillende instrumenten. Zo spreken de EU en Oekraïne in het Associatieakkoord af het naleven van fundamentele arbeidsnormen te bevorderen. Hieronder valt ook de algehele uitbanning van kinderarbeid. Ook het maatschappelijk middenveld heeft een rol bij het toezien op naleving van deze afspraken: Onder artikel 299 van het akkoord krijgt het de mogelijkheid een adviesgroep op te richten die zicht houdt op de uitvoering van de afspraken gerelateerd aan handel en duurzame ontwikkeling, waaronder naleving van arbeidsnormen en voorwaarden.
Naast de dialoog over mensenrechten in het kader van de Universal Periodic Review van de Verenigde Naties, kunnen mistanden zoals kinderarbeid, indien gesignaleerd, aan de orde komen in het subcomité handel en duurzame ontwikkeling dat onder het Associatieakkoord EU-Oekraïne zal worden opgericht.
Ook in OESO-verband wordt er met Oekraïne gesproken over MVO, waar het uitbannen van kinderarbeid een onderdeel van is in algemene zin. Binnenkort besluit de Ministeriële OESO Raad over toetreding van Oekraïne tot de OESO-investeringsinstrumenten en de OESO-richtlijnen voor MVO. Onderdeel van deze richtlijnen is het instellen van een Nationaal Contact Punt, waar klachten over misstanden kunnen worden gemeld. Nederland is bereid Oekraïne te adviseren bij het opzetten van een Nationaal Contact Punt.
Heeft de Nederlandse regering de regering van Oekraïne recent nog aangesproken op misstanden als deze, bijvoorbeeld tijdens de handelsmissie die onlangs plaatsvond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en wat zijn daarvan de resultaten?
Tijdens de recente handelsmissie naar Oekraïne heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aandacht gevraagd voor MVO tijdens een gesprek met de directeur van MVO-Oekraïne. Uit dit gesprek werd duidelijk dat er in Oekraïne in toenemende mate aandacht is voor MVO-beleid. Ondernemingen zoals het in Oekraïne gevestigde bedrijf Zeelandia laten zien dat MVO-beleid voor het bedrijfsleven samen gaat met een winstgevende bedrijfsvoering.
Gezien de zorgwekkende toestand van Oekraïne op het gebied van bijvoorbeeld mensenrechten, milieubescherming en dierenwelzijn, welk specifiek MVO-beleid voert u voor Oekraïne? Waar is daar dan meer informatie over te vinden voor bijvoorbeeld ondernemers of burgers?
Ondernemers kunnen gebruik maken van de online «MVO-Risicochecker». Overige informatie voor burgers en ondernemers over OESO richtlijnen is te vinden op www.oesorichtlijnen.nl. Ze bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen om met maatschappelijke kwesties als kinderarbeid, milieu en corruptie om te gaan. Informatie over de International Labour Standards bieden een houvast om de arbeidsomstandigheden in de informele sector te vergelijken met andere landen. www.ilo.org/global/standards/index.htm. MVO Nederland biedt uitgebreide informatie en bewegwijzert ondernemers over maatschappelijk verantwoord ondernemen www.mvonederland.nl. Nederland is bereid Oekraïne te adviseren bij het opzetten van een Nationaal Contact Punt, omdat Oekraïne wil toetreden tot de OESO-investeringsinstrumenten en de OESO-richtlijnen voor MVO.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voor 6 april a.s. te beantwoorden?
Ja.
De positie van leveranciers bij het faillissement van V&D |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Veel draagvlak onder leveranciers voor zaak tegen Sun Capital en top V&D» en «Modint noemt voorwaarden laatste uitverkoop bizar»?1 2
Ja.
Op welke wijze is er bij de onderhandelingen over een doorstart en de afwikkeling van het faillissement van V&D oog geweest voor de belangen van leveranciers?
De curator in een faillissement handelt primair in het belang van de boedel, dat wil zeggen in het belang van het collectief dat álle crediteuren omvat. Dit belang is gediend bij het maximaliseren van de boedelopbrengst. Dit op zijn beurt wordt doorgaans het beste bereikt door een doorstart van (een zo groot mogelijk deel van) de failliete onderneming. De bedrijfsmiddelen brengen namelijk het meeste op wanneer zij als samenhangend geheel en zoveel mogelijk «going concern» worden overgedragen aan een nieuwe uitbater. Overigens zullen door de uitdelingsregels, die voortvloeien uit de wet, niet alle crediteuren een even groot deel uit de boedel krijgen.
Om een doorstart te bevorderen zal de curator veelal trachten de bedrijfsmiddelen van onderneming zo compleet mogelijk bij elkaar te houden. Hij zal de boedel fysiek afschermen door de sleutels van bedrijfslocaties in beheer te nemen, partijen zijn dan voor toegang tot boedelbestanddelen afhankelijk van medewerking van de curator.
Partijen die een recht kunnen uitoefenen met betrekking tot specifieke goederen die deel uitmaken van de boedel, hebben een onderhandelingspositie bij de curator. Zij hebben hun eigen afweging te maken over het terughalen en zelf te gelde maken of door de curator te gelde laten maken van de goederen waarop zij een recht kunnen uitoefenen. In deze afweging spelen veel factoren een rol waarbij over bijna alles onderhandeld kan worden, zodat daarvoor geen algemene richtlijn te geven is.
Naast het belang van boedelmaximalisatie moet de curator ook andere maatschappelijke belangen in het oog houden, met name werkgelegenheid. Ook dit gaat meestal het beste via een doorstart van (zoveel mogelijk onderdelen van) de onderneming.
Bent u het er mee eens dat curatoren bij de afwikkeling van een faillissement de belangen van álle crediteuren dienen te behartigen, dus ook die van de leveranciers?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben leveranciers om bij een faillissement een claim in te dienen wanneer zij eerder garanties hebben gekregen over de financiële positie van een onderneming, zoals bij V&D het geval was?
In beginsel is een faillissement een situatie waarin sprake is van een tekort aan middelen om alle aangegane verplichtingen te honoreren. Dit is niet de eenvoudigste situatie om claims geldend te maken. In theorie is denkbaar dat het handelen van een bestuurder van een onderneming zodanig laakbaar is dat dit aanleiding geeft tot een aansprakelijkstelling van de bestuurder. Dat geeft toegang tot de privé middelen van die bestuurder. Maar daarvoor is vereist dat de bestuurder heeft voorzien of had moeten voorzien dat zijn plan niet haalbaar was. De beoordeling van de feiten is hoe dan ook aan de rechter, in het geval dat crediteuren deze zaak aanhangig willen maken.
Wat vindt u van de werkwijze van curatoren die leveranciers hebben opgeroepen om hun spullen in de winkel te laten staan om zo een eventuele doorstart eenvoudiger te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op het aantal leveranciers dat een eigendomsvoorbehoud heeft bedongen en de curatoren heeft verboden hun producten door te verkopen? Heeft u zicht op het aantal leveranciers dat heeft getracht een recht van reclame geldend te maken waarmee zij de curatoren hebben verboden de producten door te verkopen?
De bevindingen van de curatoren worden openbaar in de faillissementsverslagen. Daarin kunnen dergelijke gegevens vindbaar zijn. Het eerste verslag van de curatoren van V&D is op 9 maart 2016 openbaar gemaakt. Daarin staat op pagina 20 vermeld dat ongeveer 285 schuldeisers hebben zich gemeld met een beroep op een eigendomsvoorbehoud en/of een recht van reclame.
Wat vindt u van de werkwijze van de curatoren om ondernemers die hun spullen uit de vestigingen van het failliete V&D hebben willen halen te laten betalen voor toegang tot deze filialen? Heeft u inzicht of de curatoren hiermee de eventuele werkelijke kosten voor deze tijdelijke toegangsverlening hebben overschreden ten nadele van deze leveranciers?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de werkwijze zoals beschreven in een brief aan de leveranciers van 18 maart 20163 waarin wordt gemeld dat de winkels van V&D mogelijk 23, 24 en 25 maart open gaan voor een periode van drie tot vier weken en dat leveranciers ten aanzien van de zaken die aan hen toebehoren en die zij nog niet hebben opgehaald maar dat wel wensen, in onderhandeling kunnen treden met Gordon Brothers Europe? Wat vindt u van de werkwijze dat leveranciers moeten betalen en/of onderhandelen om hun eigen spullen terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat leveranciers, mede gezien het feit dat zij al voor vrijdagmiddag 18 maart 16.00 uur moeten beslissen of zij op het aanbod in gaan, voldoende duidelijkheid kunnen verkrijgen of zij er al dan niet beter op kunnen worden indien zij wel of niet beslissen mee te doen met deze verkoop?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de werkwijze van de curatoren die met deze brief leveranciers wier goederen nog steeds in de filialen staan in een zeer lastige positie brengen, waarbij hen geen duidelijkheid wordt verschaft of zij iets van de eventuele verkoop terugzien en welke keuze voor hen als schuldeiser nog het meest gunstige zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op het aantal leveranciers dat gedupeerd is door het faillissement van V&D en de omvang van de schade die zij hierdoor lijden?
Nee, ik heb daar geen zicht op. Een faillissement van een afnemer is vrijwel altijd een strop voor een leverancier van goederen of diensten. Hoe groot de schade per leverancier is, hangt van heel veel factoren af. Het is in ieder geval raadzaam om niet te zeer van één afnemer afhankelijk te zijn, juist om deze kwetsbaarheid te minimaliseren.
Bent u zich ervan bewust dat leveranciers geen geld meer hebben om nieuwe voorraden aan te kopen, omdat ze niet uitbetaald worden door V&D en ze geen krediet van de banken krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Hebben zich leveranciers van V&D gemeld bij uw ministerie met het verzoek om ondersteuning? Zo ja, hoeveel?
Nee.
Ziet u mogelijkheden om de regeling Borgstelling MKB Kredieten (BKMB) te gebruiken om gedupeerde leveranciers van V&D tijdelijk te ondersteunen, zodat zij nieuwe voorraden kunnen kopen?
Voor leveranciers van V&D bestaan dezelfde mogelijkheden als voor alle andere bedrijven. Kredietverstrekkers kunnen de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) inzetten voor in de kern gezonde ondernemingen, die onvoldoende zekerheden hebben om voor krediet in aanmerking te komen. Dit kan van toepassing zijn op leveranciers van V&D, maar er moet dus een bank of andere geaccrediteerde kredietverstrekker bereid zijn om het borgstellingskrediet te verstrekken. Ook voor de andere garantieregelingen voor het bedrijfsleven, de Garantie Ondernemingsfinanciering en de Groeifaciliteit, geldt dat de business case voldoende moet zijn voor een financier met gebruik van de overheidsgarantie financiering zal verstrekken.
Welke andere mogelijkheden ziet u om gedupeerde leveranciers van V&D uit de brand te helpen?
Zie antwoord vraag 14.
Het visserijplan Oostzee waarmee de deur voor structurele overbevissing is opengezet |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in de Guardian waarin staat dat het Europese visserijplan Oostzee vissers carte blanche geeft voor overbevissing?1
Het artikel in de Guardian is gebaseerd op een vertrouwelijk en intern stuk van de Europese Commissie. Ik betreur dat het stuk ten tijde van de onderhandelingen is uitgelekt. Ik ben blij dat er desondanks op 15 maart 2016 toch een politiek akkoord kon worden bereikt tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie over het meerjarenplan Oostzee. Met het akkoord is een belangrijke stap gezet naar de verduurzaming van de visserijen in Europese wateren. Sinds 2009 was er een impasse over meerjarenplannen vanwege een dispuut over de rechtsbasis. Dit akkoord creëert een belangrijk precedent voor plannen in andere EU-wateren.
De Europese Commissie heeft het stuk in kwestie opgesteld op verzoek van het Europees Parlement en de Raad, in nauwe samenwerking met de wetenschappers van ICES (International Council for the Exploitation of the Sea), met de bedoeling een aantal nieuwe elementen in het meerjarenplan toe te lichten en teksten te verhelderen. Deze verhelderende tekst heeft bijgedragen aan het behalen van het politiek akkoord.
Volgens het artikel in de Guardian maakt de Europese Commissie overbevissing mogelijk. Dat is onjuist. Wetenschappers geven aan dat het gebruik van ranges past bij het concept van MSY (Maximale Duurzame Opbrengst) in een gemengde visserij of in geval van interacties tussen vissoorten. De boven- en ondergrenzen die door ICES zijn berekend, bieden op de lange termijn slechts een afwijking van 5% in oogst (vangst) ten opzichte van een Fmsy-punt. De kans dat een bestandsomvang binnen de range desondanks onder een biologische grens zakt, is kleiner dan 5%. Als een bestand onder deze grens zakt, zullen maatregelen worden getroffen.
Dit voldoet aan de normale voorzorgbenadering zoals ICES die hanteert. Wetenschappers achten het vaststellen van vangstmogelijkheden binnen de MSY-range in lijn met de principes voor duurzaamheid.
Ik wil benadrukken dat de lidstaten gebonden zijn aan de doelstelling van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid om waar mogelijk MSY in 2015 te bereiken, doch uiterlijk in 2020. Het is niet mogelijk hiervan af te wijken.
Kunt u bevestigen dat dit visserijplan mogelijkheden biedt om, via zogenaamde FUPPER ranges, boven het niveau van het wetenschappelijk vastgestelde maximaal duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te vissen? Zo ja, deelt u de mening dat dit visserijplan mogelijkheden biedt tot structurele overbevissing? Zo nee, waarom niet?
Het met het Europees Parlement bereikte akkoord bevat «upper» en «lower» ranges én «safeguards» indien bestanden onder een bepaald minimumniveau dreigen te raken. De door beide partijen overeengekomen niveaus zijn conform het wetenschappelijke advies en door wetenschappers bestempeld als duurzaam. Dat het plan mogelijkheden biedt tot structurele overbevissing, is derhalve een onjuiste stellingname.
Welke rol heeft Nederland gespeeld in het besluit van de Europese Raad om de Fish Mortality Sustainable Yield (FMSY) niet als absolute bovengrens te accepteren?
Nederland heeft in 2015 ingestemd met het mandaat van de Raad.
Het visserijplan zou moeten dienen om vispopulaties te herstellen en overbevissing tegen te gaan; is met die doelstelling in het achterhoofd een evaluatie uitgevoerd naar hoe de voorgestelde «ranges» visbestanden herstellen en behouden op een biomassaniveau dat de maximaal duurzame opbrengst kan opleveren? Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten van? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe visserij boven het punt FMSY vispopulaties geleidelijk laat herstellen en een biomassaniveau behoudt dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren (BMSY)?
De doelstelling van het plan is het bereiken van MSY, door te sturen op de visserijsterfte. Bestanden zouden minimaal de grootte moeten hebben van MSY Btrigger, een niveau dat is vastgesteld volgens het voorzorgsniveau en waarvoor geldt dat bestanden voldoende reproductiecapaciteit hebben. Mocht een bestand toch zakken onder dat niveau, dan zullen maatregelen genomen worden waardoor het bestand in kwestie weer snel terugkeert naar boven het niveau (MSY Btrigger).
Onderschrijft u de International Council for Exploration of the Seas (ICES)-adviezen2 dat visserij op het niveau FUPPER, zoals nu vastgelegd als bovengrens in het Oostzeeplan a) leidt tot meer benodigde visserijinspanningen om eenzelfde hoeveelheid vis te vangen als op het duurzamere niveau FLOWER, b) leidt tot gemiddeld lagere vangsten en kleinere vissen, en c) de kans vergroot dat vis-biomassa beneden een veilig niveau komt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het voornemen om dit visserijplan als blauwdruk te gebruiken voor de Noordzee, een ernstige bedreiging vormt voor bepaalde kabeljauwsoorten?3 Zo nee, waarom niet?
Nee, het gebruik van duurzame MSY-ranges is belangrijk in de gemengde visserij, om de vangstmogelijkheden van verschillende visbestanden beter op elkaar af te stemmen. Het werken met ranges is nodig vanwege zich snel ontwikkelende bestanden, maar ook vanwege de aanlandplicht.
Bent u bereid om voor nieuwe visserijplannen, waaronder dat voor de Noordzee, binnen de Europese Raad te pleiten geen visserij boven het niveau van maximaal duurzame opbrengst toe te staan en pogingen om dit begrip op te rekken of hier uitzonderingen op te bedingen niet te steunen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij alle meerjarenplannen pleiten voor vangstmogelijkheden die worden vastgesteld op basis van wetenschappelijke onderbouwing voor een duurzame visserij.
Het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour?1
Ja.
Waarom worden eerst de resultaten van een onderzoek in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) afgewacht?
Uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM komt naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten het schadeafhandelingsgebied verwaarloosbaar is2. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn.
Wanneer gaat dit onderzoek afgerond worden?
De resultaten worden rond de zomer verwacht. Ik zal uw Kamer op dat moment informeren.
Waarom worden niet toch alvast de schadeclaims in behandeling genomen? Niet iedere claim is toch afhankelijk van dat onderzoek? Registratie en inventarisatie kunnen nu toch ook al plaatsvinden, evenals het uitkeren van voorlopige schadevergoedingen?
NAM is wettelijk verplicht alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning te vergoeden, ongeacht de locatie van de schade. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 komt uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten de schadecontour verwaarloosbaar is. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn. De resultaten van deze validatie worden rond de zomer verwacht. NAM heeft aangekondigd dat iedereen die een melding doet zal worden bezocht, maar wil eerst de resultaten van het validatieonderzoek afwachten, zodat deze kunnen worden betrokken bij het bezoek van de schade-expert. Een oordeel op grond van de nu beschikbare kennis zou op dit moment vrijwel zeker resulteren in afwijzing van de claim.
Hoe kunnen u en de NCG dit bevorderen? Kunt u hiertoe in overleg treden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit onderwerp zich niet leent voor verder uitstel, ook niet als er nog een onderzoek loopt?
Zie antwoord vraag 4.
Gesjoemel met tickets in Nederland en België |
|
Jasper van Dijk |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Tele Ticket Service ontmaskert gesjoemel met K3-tickets»?1
Het bericht gaat over situaties in België waarbij een aantal personen 37 betaalkaarten heeft gebruikt om 2.470 toegangskaartjes voor de concerten van K3 te bestellen om deze tegen een hogere prijs dan de oorspronkelijke prijs door te verkopen. In het bericht staat ook dat doorverkopers gebruik maken van valse profielen. Alhoewel in Nederland het doorverkopen van toegangskaarten niet is verboden, vind ik het belangrijk dat consumenten op juiste en niet misleidende wijze worden geïnformeerd over de belangrijkste kenmerken van het gekochte kaartje; zoals de oorspronkelijke prijs en dat sprake is van een doorverkochte toegangskaart. In het bericht is ook te lezen dat de markt alert is op eventuele malafide praktijken en zelf controlerende handelingen verricht om misbruik vast te stellen. Ik juich dergelijke initiateven vanuit de markt van harte toe.
Deelt u de mening dat er een levendige «secundaire ticketmarkt» bestaat waarvan «nietsvermoedende fans veelvuldig het slachtoffer van worden»?
Het doorverkopen van toegangskaarten is in Nederland toegestaan en hoeft op zich niet problematisch te zijn. Wel hecht ik er belang aan dat dit op transparante wijze gebeurt. Op basis van de wet oneerlijke handelspraktijken dient de secundaire kaartverkoper de consument in staat te stellen om een weloverwogen koopbeslissing te nemen. Dit betekent dat de secundaire kaartverkoper voor het sluiten van de overeenkomst de consument dient te informeren over onder andere de belangrijkste kenmerken, zoals de prijs, rang en dat sprake is van een doorverkochte toegangskaart. De consument kan aan de hand van de door de handelaar verstrekte informatie besluiten om een toegangskaart al dan niet te kopen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de wetgeving over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3A van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek).
Is sprake van «strafbare feiten» als een klantprofiel «wordt gebruikt voor de massale inkoop van tickets waarvoor gespeculeerd wordt op een grote vraag»?
Het gebruik maken van andermans persoonsgegevens om zich als de ander voor te doen kan een strafbaar feit opleveren als anderen hier nadeel van ondervinden (artikel 231b Sr). Het enkel doorverkopen en dus ook het inkopen van tickets is, zoals hiervoor in antwoord op vraag 2 is aangegeven, in Nederland niet verboden.
Deelt u de mening dat hierbij sprake is van valsheid in geschrifte alsmede identiteitsfraude?
Indien wederrechtelijk gebruik wordt gemaakt van andermans gegevens of tickets worden vervalst kan er sprake zijn van fraude, zoals bijvoorbeeld van valsheid in geschrifte. Het is in eerste instantie aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van een strafbaar feit.
Bent u van mening dat hiertegen moet worden opgetreden, indien het zich in Nederland zou voordoen? Zo ja, bent u bereid dat te onderzoeken?
Het is belangrijk dat kopers van tickets niet worden opgelicht. Daarom is het van groot belang dat zij goed opletten bij het aanschaffen van online tickets. Het is dan ook goed dat er verschillende websites bestaan waarop tips staan voor kopers. Zo kunnen kopers via de website van de politie checken of rekeningnummers, telefoonnummers of e-mailadressen voorkomen in de politiesystemen.3 Als één van deze gegevens al voorkomt in de database van de politie krijgt de koper een waarschuwing dat er al meldingen tegen die verkoper zijn gedaan. Ook kunnen kopers vooronderzoek doen via bijvoorbeeld google en de websites www.ticketoplichting.nl/oplichters en www.opgeletopinternet.nl. Indien deze voorzorgsmaatregelen niet voldoende zijn gebleken en kopers slachtoffer zijn geworden omdat zij bijvoorbeeld een vals ticket hebben ontvangen, kunnen zij aangifte of melding doen via de website van de politie.4 Het Openbaar Ministerie zal in die gevallen beoordelen of vervolging in deze zaken opportuun is.
Is het waar dat tickets voor concerten in België worden doorverkocht via de website www.seatwave.be, een bedrijf dat formeel gevestigd is in Nederland?2
Bij een recente check, bleek dat de website www.seatwave.be niet bestaat en bezoekers worden doorverwezen naar www.seatwave.com. Op laatst genoemde website worden tickets aangeboden voor concerten die in België plaatsvinden.
Deelt u de mening van uw Belgische ambtsgenoot dat hiermee de wet in België wordt omzeild, en dat mogelijke overtredingen aangepakt moeten worden in samenwerking met de Nederlandse justitie?
In België is het bij wet verboden om toegangskaarten voor culturele- en sportevenementen door te verkopen. Nederland kent een dergelijk verbod niet. Wanneer sprake is van lucratieve handel zullen handelaren het Belgisch verbod proberen te omzeilen, bijvoorbeeld door toegangskaarten aan Belgische consumenten via het internet vanuit een ander land aan te bieden. Dit kan vanuit Nederland zijn, maar ook vanuit een land buiten de EU. Als het in Nederland strafbaar gestelde feiten betreft, zoals valsheid in geschrifte gepleegd vanuit een in Nederland gevestigd bedrijf op de Belgische markt, kan België de Nederlandse autoriteiten vragen medewerking te verlenen aan een onderzoek. Ook kan de Belgische Inspectiedienst een handhavingsverzoek indienen bij de ACM wanneer sprake is van overtreding van wetgeving die valt onder Verordening 2006/2004 betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre Nederland en België de grootschalige doorverkoop van tickets gezamenlijk kunnen aanpakken?
Zoals hierboven is aangegeven, is het doorverkopen van toegangskaarten in Nederland niet verboden. Ik zie ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen. De ACM is alert op eventuele oneerlijke handelspraktijken en kan hier indien zij dat nodig acht tegen optreden. Wanneer sprake is van een strafbaar feit is het Openbaar Ministerie bevoegd om over te gaan tot vervolging.
Hoe staat het met het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt naar «de verwevenheid tussen de primaire- en secundaire kaartverkopers», zoals toegezegd in antwoord op eerdere vragen?3
In de antwoorden op Kamervragen over dure kaartjes voor concerten heb ik aangegeven dat ik de verwevenheid tussen de primaire- en secundaire kaartverkopers onder de aandacht van de ACM heb gebracht. De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken.
De criteria gezag, arbeid en loon |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de mogelijkheid die vóór de invoering van de VAR bestond, dat een freelancer via het GAK door een looninspecteur een controle op de criteria gezag, arbeid en loon kon laten uitvoeren op de werkplek?1
De bedrijfsverenigingen/uitvoeringsinstellingen sociale zekerheid voerden een zogenoemd onderzoek verzekeringsplicht uit bij de opdrachtnemer en de opdrachtgever en namen in het kader daarvan een beslissing verzekeringsplicht. Het ging daarbij met name om de beoordeling van feitelijk vaststaande arbeidsrelaties; van een onderzoek «vooraf» was niet zozeer sprake. Het was de bedrijfsverenigingen niet toegestaan een oordeel te geven over iets wat nog niet vast stond, omdat men zich dan op het terrein van beïnvloeding van arbeidsomstandigheden begaf, wat niet was toegestaan.
Sinds de invoering per 1 januari 2006 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is het zo dat de opdrachtgever/werkgever zich wendt tot de Belastingdienst als hij duidelijkheid wil krijgen of een arbeidsrelatie een dienstbetrekking is; de opdrachtnemer/werknemer wendt zich met de vraag of hij werknemer is tot het UWV. Dit laatste hangt samen met de vraag of, als hij werknemer is, er bij arbeidsongeschiktheid of werkloosheid uitkeringsrechten kunnen volgen, hetgeen door het UWV wordt beoordeeld. Ook deze onderzoeken zien op feitelijk vaststaande arbeidsrelaties op persoonsniveau.
Bent u ermee bekend dat door een dergelijk onderzoek vooraf voor alle partijen duidelijkheid ontstond of er sprake was van inhoudingsplicht?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het, wat uit gegevens van marktpartijen valt op te maken, dat destijds in meer dan 80% van de gevallen aan alle drie de criteria was voldaan en dat er sprake was van inhoudingsplicht?
In de vraagstelling wordt geen bron vermeld, waaruit blijkt wie de marktpartijen zijn en waaruit het percentage van 80% blijkt.
Van de 7 miljoen arbeidsrelaties in de jaren voor 2005 waren er gemiddeld 6 miljoen een echte dienstbetrekking (dat blijkt uit cijfers van het CBS). Bij het overgrote deel daarvan was er geen enkele discussie over de vraag of er sprake was van een dienstbetrekking en deze arbeidsrelaties werden ook nergens voorgelegd. De gevallen die moesten worden beoordeeld waren de meer complexe situaties, waarbij de vraag of sprake was van een echte dienstbetrekking voorop stond. De beoordeling van complexere gevallen destijds bij de bedrijfsvereniging/uitvoeringsinstelling/UWV leidde na onderzoek in het merendeel van deze gevallen tot het oordeel van aanwezigheid van een echte dienstbetrekking.
Moeten bij de volgende passage uit de Handreiking beoordelingskader DBA: «In gevallen waarin opdrachtgever en opdrachtnemer dit wensen bestaat de mogelijkheid om in vooroverleg een standpunt van de Belastingdienst te vragen» opgemaakt worden dat het mogelijk is dat looninspecteurs van de belastingdienst vooraf 100% duidelijkheid kunnen geven? Zo nee, wat is er nodig om vooraf duidelijkheid te kunnen krijgen?
Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen van de Belastingdienst vooraf zekerheid krijgen dat er geen loonheffingen hoeven te worden afgedragen of voldaan. Het gebruik van door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomsten, zoals de modelovereenkomsten die op de internetsite2 gepubliceerd zijn, geven deze zekerheid als er in praktijk ook op deze manier wordt gewerkt. Daarvoor zijn geen aanvullende administratieve handelingen of beoordelingen nodig.
Bent u voorts bekend met het artikel Zzp’er: van held naar One-Trick-Pony of Jack-Of-All-Trades?2
Ja.
Is het mogelijk de drie criteria gezag, arbeid en loon nog eens nader te herdefiniëren en dan met name het criterium gezag daarbij wellicht duidelijker te formuleren? Zo nee, waarom niet?
De drie criteria gezag, arbeid en loon komen uit het Burgerlijk Wetboek. Deze criteria zijn duidelijk geformuleerd in de wet en ook verder verduidelijkt in de civielrechtelijke en fiscale jurisprudentie. Dat het soms lastig is om te beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking, ligt niet aan een onduidelijke formulering in de wet. In de praktijk zijn er veel verschillende arbeidsrelaties, omdat partijen veel vrijheid hebben bij het vormgeven van hun arbeidsverhouding. Hierdoor ontstaan er grensgevallen waarin het bij partijen niet altijd duidelijk is of er sprake is van een dienstbetrekking. Voor deze gevallen is de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties bedoeld. Partijen die twijfelen over de aard van hun arbeidsrelatie, kunnen hun overeenkomst voorleggen aan de Belastingdienst, of ze kunnen een modelovereenkomst van de website van de Belastingdienst gebruiken. Indien partijen werken volgens een door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst, hebben ze de zekerheid dat er geen sprake is van een dienstbetrekking.
Waar stopt «aanwijzingen ten behoeve van het resultaat en de samenwerking» en waar begint «de algemene instructiebevoegdheid»? Zou de handreiking beoordelingskader DBA hier wellicht een eenduidiger antwoord op kunnen geven?
Bepalend voor het bestaan van een gezagsverhouding is of degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en controle uit te oefenen op de voortgang van het werk en de wijze waarop het werk wordt verricht. Met het bestaan van deze bevoegdheid is niet in tegenspraak dat in de praktijk geen of weinig opdrachten en instructies worden gegeven, omdat degene die het werk doet weet wat er van hem wordt verwacht en de werkzaamheden naar behoren uitvoert, zodat bijsturing hooguit beperkt nodig is. Ook binnen een gezagsverhouding kan degene die de arbeid verricht vanuit zijn expertise naar zijn mening worden gevraagd en kunnen zaken in goede harmonie geregeld worden.
Voor de beoordeling van overeenkomsten voor arbeidsrelaties, is het van belang om na te gaan of de aanwezigheid van een gezagsverhouding redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Daarvoor is relevant of de bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen en instructies contractueel is uitgesloten of beperkt. Een voorbeeld hiervan is de algemene modelovereenkomst «ontbreken werkgeversgezag». Afspreken om de instructiebevoegdheid te beperken tot een aanwijsbaar resultaat van een opdracht draagt bij aan de conclusie dat er geen sprake is van een gezagsverhouding. Het gaat in deze benadering om de inhoud van de instructies: zijn deze beperkt tot een gewenst doel (wat)? Is de opdrachtnemer vrij in de wijze van bereiken van het doel (hoe)? Ook is het mogelijk een gedeeltelijk onbepaald instructierecht te voorkomen, bijvoorbeeld door vooraf te specificeren hoe een instructierecht wordt vormgegeven en beperkt. De inhoud en het doel van het instructierecht worden bepaald door de partijen in de arbeidsrelatie. Bij de beoordeling van een overeenkomst let de Belastingdienst op instructies over de werkinhoud (materieel gezag) en instructies die zien op overige aspecten (formeel gezag). De concrete inhoud van de voorgelegde overeenkomst, beoordeeld in de onderlinge samenhang van alle afspraken, bepaalt of redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat sprake is van afwezigheid van werkgeversgezag.
Klopt het dat in het looncriterium is opgenomen dat ook loonbetaling door middel van derden als loon gezien kan worden?
Ja. Op grond van het Burgerlijk Wetboek gaat het om de juridische verplichting van de werkgever om een vergoeding voor de verrichte arbeid te betalen. Het gebruik maken van derden doet aan dat uitgangspunt niet af. Het maakt voor het bestaan van een dienstbetrekking niet uit van wie de werknemer feitelijk het loon krijgt.
Bij welke partij ontstaat een dienstverband indien ook aan gezag en arbeid is voldaan bij de inlener?
Vaak zal in dit geval sprake zijn van uitzenden in de zin van artikel 7:690 BW en is de uitzendwerkgever de juridische werkgever, ondanks het feit dat de arbeid onder toezicht en leiding (gezag) van een derde (de inlener) wordt verricht.
In hoeverre hebben zzp-ers een gezagsverhouding met payroll bedrijven en brokers?
Allereerst is wezenlijk dat de afschaffing van de VAR op geen enkele manier het werken met tussenpersonen vanzelfsprekender maakt. Voor een eventuele tussenpersoon gelden dezelfde eisen aan het werken buiten dienstbetrekking. Elke zekerheid over de arbeidsrelatie die in een tussenkomstsituatie kan worden verkregen, kan ook verkregen worden zonder intermediair.
Bij payroll bedrijven en brokers is vrijwel steeds sprake van intermediaire relaties. Payrolling is een verzamelnaam en kent geen eenduidige verschijningsvorm. Zo wordt in het Rapport uit 2012 van de Stichting van de Arbeid4 «Visie Stichting van de Arbeid ontwikkeling van payrolling» al een vijftal vormen onderkend5. Elk van die vormen heeft volgens dat rapport specifieke kenmerken die uiteindelijk bepalen of en tot wie er een gezagsverhouding bestaat. Als daarvan sprake is, zal degene die het betreft uiteraard niet kunnen worden aangemerkt als zzp’er.
Indien aan gezag arbeid en loon wordt voldaan bij de feitelijk werkgever, maar gebruik wordt gemaakt van een tussenkomstbureau, is dan het ontslagbesluit payrolling van toepassing?
Aangenomen wordt dat gedoeld wordt op de regeling met betrekking tot ontslag van payrollwerknemers in de Ontslagregeling. Als sprake is van payrolling zoals in de Ontslagregeling gedefinieerd dan is deze regeling inderdaad van toepassing. Er is sprake van payrolling in voornoemde zin als op basis van een overeenkomst met een opdrachtgever, die niet tot stand is gekomen in het kader van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, een arbeidskracht ter beschikking wordt gesteld om onder toezicht en leiding van die opdrachtgever arbeid te verrichten, waarbij degene die de arbeidskracht ter beschikking stelt alleen met toestemming van de opdrachtgever bevoegd is de arbeidskracht aan een ander ter beschikking te stellen.
In hoeverre het mogelijk de Opting-in regeling voor ondernemers die er bewust voor kiezen als zelfstandig ondernemer hun diensten aan te bieden, zelf bepalen waar ze werken en tegen welke vergoeding, uit te breiden met een niet inhoudingsplichtige variant?
Een opting-in regeling om bewust te kiezen om als zelfstandige ondernemer diensten aan te bieden is in de fiscale wetgeving onbekend. Er bestaat wel een opting-in regeling voor de loonbelasting, in situaties waarin buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
De Wet DBA biedt evenwel de mogelijkheid om bijvoorbeeld door gebruik te maken van algemene modelovereenkomsten tot een oordeel «buiten dienstbetrekking» te komen. Dit oordeel staat gelijk aan «geen inhoudingsplicht».
In hoeverre kunnen zelfstandig ondernemers in plaats van gebruik te maken van een modelovereenkomst ook hun eigen leveringsvoorwaarden hanteren?
Het gebruik van beoordeelde overeenkomsten is niet verplicht. Voor vele ondernemers voor wie bij voorbaat helder is dat zij buiten dienstverband werken, is een modelovereenkomst sowieso niet behulpzaam. Voor de behanger die bij particulieren klust, is al op voorhand evident dat die niet in dienstverband van zijn klanten werkt. Werken volgens een modelovereenkomst is vooral zinvol als zekerheid gevraagd wordt over de meer complexe arbeidsrelaties, waarbij niet meteen duidelijk is of er sprake is van een dienstverband. Partijen bepalen dan zelf onder welke voorwaarden zij met elkaar contracteren; dat kunnen ook de eigen leveringsvoorwaarden van zelfstandige ondernemers zijn.
De nalatigheid van de Europese Commissie bij het uitvoeren van mensenrechtenanalyses bij handelsverdragen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Is vrijhandel met Vietnam belangrijker dan de mensenrechten?» van Follow the Money?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoek van Ecorys naar de impact van het nog af te sluiten Trade In Services Agreement (TISA) op mensenrechten twee jaar is vertraagd? Wat is de verklaring hiervoor en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze analyses alsnog grondig in de vormgeving van TISA worden meegenomen?
Het onderzoek naar de impact van het Trade in Service Agreement (TiSA) op mensenrechten maakt deel uit van een breed onderzoek naar de effecten van dit handelsverdrag, namelijk het Sustainability Impact Assessment. Het voorbereidend Sustainability Impact Assessment-rapport is op 14 juli 2014 gepubliceerd.2 Het interim-rapport is naar verwachting deze zomer beschikbaar. Dit is ongeveer 1 jaar later dan gepland. De vertraging van het interim-rapport is met name het gevolg van de moeilijkheden die de onderzoekers (Ecorys en CERP) ondervonden bij het ontwikkelen van een bruikbaar econometrische model. Normaliter wordt de economische impact van een handelsverdrag berekend op basis van de handelsvolume in goederen en de verwachte verlaging van de invoerheffingen. Op diensten worden geen invoerheffingen geheven, waardoor het ingewikkelder is om betrouwbare voorspellingen te doen over de economische effecten. Bovendien heeft TiSA als doel het vastleggen van het bestaande niveau van de handel in diensten, wat de kwantificering van die effecten nog lastiger maakt. Daarnaast gaat het om een handelsverdrag met 23 partijen, met wisselende kwaliteit van de statistische data per partij.
Wat is uw mening over het feit dat de Europese Commissie oproepen van de Europese ombudsman over het niet uitvoeren van een mensenrechtenanalyse naast zich heeft neergelegd?
Het is juist dat er vooraf geen expliciet onderzoek naar mensenrechten is geweest voor het handelsakkoord met Vietnam. Echter, op verschillende manieren is de betrokkenheid en inzet van de EU en Vietnam op het terrein van mensenrechten in de besprekingen ingebracht (zie ook het antwoord op vraag3.
In de mededeling «Handel voor Iedereen» schetst de Europese Commissie haar ambities onder meer op het terrein van handel en mensenrechten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 22 112, nr. 2028). In navolging van de oproep van de Ombudsman betreft één van deze ambities het opnemen van een mensenrechtenanalyse in de gebruikelijke Sustainability Impact Assessments. Het kabinet steunt deze inzet.
Hoe ziet u uw rol als EU-voorzitter om, al dan niet door het aanscherpen van andere organen, zoals bijvoorbeeld dat van de Europese ombudsman, ervoor te zorgen dat de Europese Commissie in de toekomst de impact van handelsverdragen op mensenrechten consistenter meeneemt alvorens handelsverdragen af te sluiten?
Conform de mededeling «Handel voor Iedereen» zal de Europese Commissie voortaan mogelijke effecten op mensenrechten expliciet meenemen in de Sustainability Impact Assessments die worden uitgevoerd voor alle nieuwe handelsakkoorden. Als EU-voorzitter draagt Nederland bij aan deze inzet door onder meer een gezamenlijke bijeenkomst te beleggen van het handelspolitieke en het mensenrechten comité om onderwerpen op het terrein van mensenrechten en handel uit het EU «Actieplan mensenrechten en democratie» te bespreken (JOIN (2015) 16 final). Eén van de actiepunten betreft het verbeteren van mensenrechtenanalyses in Sustainability Impact Assessments.
Wat is uw reactie op de onverhoopt niet uitgevoerde mensenrechtenanalyse in relatie tot het EU-Vietnam Vrijhandelsverdrag en wat verwacht u van het onderzoek dat momenteel alsnog wordt uitgevoerd? Deelt u de mening dat, waar mogelijk, het verdrag dient te worden bijgeschaafd indien dat de mensenrechtensituatie ten goede komt?
Het kabinet deelt de mening van de Europese Commissaris Malmström dat het vrijmaken van handel en mensenrechten hand in hand kan en moet gaan. Het handelsverdrag EU-Vietnam legt op verschillende manieren de link tussen handel en mensrechten. Zo wordt in de preambule van het Verdrag het belang van mensenrechtenverdragen en instrumenten door beide partijen herbevestigd. Daarnaast is een juridische link gelegd tussen het handelsverdrag en het partnerschaps- en samenwerkingsakkoord met Vietnam, die het mogelijk maakt om maatregelen te treffen als daar toe aanleiding bestaat, bijvoorbeeld bij de schending van mensenrechten. Tot slot bevat het handelsverdrag een aantal bepalingen dat de transparantie en inclusiviteit van het besluitvormingsproces en juridische maatregelen verzekert, om ook op die manier de mensenrechten, democratie en rechtsorde te verstevigen.
Tevens heeft de Europese Commissie recent (26 januari jl.) een werkdocument uitgebracht waar zij ingaat op mensenrechten en duurzame ontwikkeling in de EU-Vietnam relatie, en meer specifiek in het EU-Vietnam handelsakkoord. Naast het handelsakkoord zijn er immers (ook) andere instrumenten die de ontwikkeling van mensenrechten monitoren, zoals de EU-Vietnam mensenrechtendialoog en het European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR).
Hoewel er vooraf geen specifiek onderzoek met het thema mensenrechten heeft plaatsgevonden, is het kabinet van mening dat er verschillende bepalingen, afspraken en instrumenten zijn die de betrokkenheid en inzet van de EU en Vietnam op dit gebied ondersteunen. Desalniettemin is het een goede zaak dat de Europese Commissie heeft toegezegd om mensenrechten expliciet mee te nemen in de komende Sustainability Impact Assessments die zij uitvoert aan het begin van een nieuw handelsakkoord.
Kritische rapporten over Nederlandse betrokkenheid bij de verbreding van het Egyptische Suezkanaal |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van het rapport «Dredging in the Dark» van Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO)1 en het artikel «Boskalis en Van Oord kregen staatssteun voor dubieus project in Egypte» van One World?2
Ja.
Wat is uw reactie op de in het SOMO-rapport3 opgenomen conclusies dat 1) baggeraars Van Oord en Boskalis zich bij de uitbreiding van het Suezkanaal niet aan de internationale richtlijnen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zouden hebben gehouden4; 2) de Nederlandse overheid, via Atradius DSB, het economisch belang zwaarder heeft laten wegen dan het belang van mensen- en milieurechten; en 3) het risico op een dergelijke situatie zich vaker voordoet in de baggersector gezien de doorgaans grote tijdsdruk en lokale impact van baggeractiviteiten?5
Het kabinet heeft goede nota genomen van het betreffende SOMO-rapport en de observaties en bevindingen nemen wij serieus. Het kabinet deelt de onder vraag 2 genoemde conclusies echter niet.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in het buitenland de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen hanteren en naleven. In deze richtlijnen is de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren opgenomen. Voor bedrijven die gebruik maken van overheidsondersteuning geldt een inspanningsverplichting om deze richtlijnen toe te passen. In het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) verwacht de Nederlandse overheid van Nederlandse bedrijven dat zij onder eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van deze OESO-richtlijnen, tot een afgewogen besluit komen en waar nodig hierover publiekelijk verantwoording af leggen. Dit kader biedt in de visie van het kabinet voldoende houvast voor Nederlandse bedrijven om hun MVO-beleid vorm te geven.
Voor de ekv milieu en sociale beoordeling hanteert Nederland de in de OESO hierover opgestelde regels («Common Approaches»). De Common Approaches schrijven voor dat een Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) onderdeel van het MVO-beoordelingstraject dient te zijn. De Common Approaches zijn van toepassing op gefinancierde transacties met een kredietduur langer dan twee jaar.
Conform het verdergaande Nederlandse ekv beleid beoordeelt Atradius DSB evenwel ook transacties met een looptijd van minder dan 2 jaar, waarvan hier sprake is, op milieu en sociale aspecten. Daarmee is het Nederlandse beleid strenger dan de OESO-regels voor de ekv.
Door de baggeraars (Boskalis en Van Oord), Atradius DSB en de Nederlandse ambassade is actief getracht een ESIA, dan wel soortgelijke informatie, te achterhalen. Een ESIA was niet beschikbaar en daarom hebben de baggeraars ingenieursbureau (Witteveen & Bos) opdracht gegeven om voor de werkzaamheden van Boskalis en Van Oord een milieu en sociale rapportage op te stellen.
Bij de verstrekking van een exportkredietverzekering (ekv) geldt niet dat het belang van de exporteur zwaarder weegt dan het belang van MVO-aspecten. De concurrentiepositie van de Nederlandse exporteurs heeft alleen een rol gespeeld bij de afweging om te kunnen afwijken van de reguliere procedure die het verplicht stelt een ESIA te verkrijgen.
De baggersector is inderdaad een sector met een verhoogd risico op milieu en sociale impact. Om die reden worden in internationale regels en nationaal beleid baggerprojecten aangemerkt als projecten in de hoogste impactcategorie. Bij deze projecten wordt bij de ekv-aanvraag standaard een MVO-beoordeling uitgevoerd.
Wanneer baggeraars, zoals in het geval van het Suezkanaal, al zijn begonnen met de werkzaamheden terwijl de due diligence nog loopt, is dat voor risico van de bedrijven zelf. Hierdoor doet zich ook niet het risico voor dat het economische belang zwaarder weegt dan mensen- en milieurechten.
De baggerwerkzaamheden werden uitgevoerd met een Belgische partner die reeds een verzekering had verkregen. De Nederlandse bedrijven zouden een substantieel competitief nadeel ondervinden ten opzichte van hun Belgische consortiumpartners wanneer zij geen ekv zouden krijgen. De staat heeft gebruik gemaakt van de uitzondering die op grond van artikel 3.7 van het MVO-beleidsdocument in dit geval van toepassing was. Dit heeft het kabinet in staat gesteld om van de reguliere Nederlandse procedure om een ESIA te verkrijgen af te wijken en op basis van de beschikbare informatie een zorgvuldige MVO-beoordeling te maken. Hier speelt tijdsdruk geen rol. Wij hebben de conclusie getrokken dat er per saldo geen negatieve milieu of sociale effecten werden verwacht van de door Nederlandse baggeraars uitgevoerde werken.
Bent u van mening dat gezien bovenstaande conclusies het de juiste beslissing is geweest om, zoals de Staatssecretaris van Financiën mede namens u uiteen heeft gezet in zijn brief van 10 februari 2016 (Kamerstuk 26 485, nr. 218), de concurrentiepositie van de baggeraars doorslaggevend te laten zijn om (zonder vooraf uitgevoerde impactanalyse) een exportkredietverzekering af te geven?
Door de bedrijven, Atradius en de Nederlandse ambassade te Cairo is uitvoerig informatie vergaard om – zonder de ESIA – de milieuen sociale beoordeling te kunnen maken. Er is naar gelijkwaardige informatie gezocht en op die basis is de milieu en sociale impact beoordeeld. De concurrentiepositie was derhalve geen reden om af te zien van een milieu en sociale toets.
Zou er een voorbehoud op uitzonderingsmaatregel 3.7 van het MVO-beleid moeten komen voor risicosectoren, waaronder SOMO ook de baggersector schaart? Zo nee, hoe ziet u voldoende toe op verantwoord ondernemerschap zoals het voorkomen van milieu en mensenrechtenschendingen bij aanbestedingen die onder de uitzonderingsmaatregel worden gedaan?
Baggerwerkzaamheden behoren tot een sector met een verhoogd risico op milieu en sociale impact. Deze projecten worden conform internationale regels en nationaal beleid standaard getoetst. Er wordt altijd een MVO-beoordeling gemaakt. Een voorbehoud op uitzonderingsmaatregel 3.7 van het MVO-beleid voor risicosectoren, waaronder baggerwerkzaamheden, is daarom niet nodig. In ons huidige beleid wordt juist strikt toegezien op het voorkomen van schendingen van milieu en mensenrechten.
Wat is de informatie die de ambassade in Cairo heeft verkregen bij haar inspanningen richting de Egyptische autoriteiten om alsnog tot de benodigde IMVO-analyse te komen? Is de verkregen informatie en het contact tussen de ambassade in Cairo en de baggerbedrijven alsook Atradius DSB toereikend geweest? Zo niet, welke lessen kunt u daaruit trekken?
De Nederlandse ambassade in Cairo heeft via verschillende bronnen relevante informatie ingewonnen. Uit deze informatie bleek dat een beperkt aantal huishoudens op de projectlocatie woonden en op bescheiden schaal actief waren in de landbouw, zonder hiervoor de vereiste toestemming van de lokale autoriteiten te hebben gekregen. Bij de gedwongen verhuizing zijn, conform de Egyptische wetgeving, de illegaal ontplooide economische activiteiten niet gecompenseerd. De huishoudens hebben wel compensatie ontvangen voor de gedwongen verhuizing. Overigens was dit proces al afgerond op het moment dat de baggerwerkzaamheden werden gegund en de verzekering werd aangevraagd.
De staat heeft geoordeeld dat de vergaarde informatie toereikend was om een MVO-beoordeling uit te voeren.
Hoe verklaart u de verschillende uitkomsten van enerzijds het in de bovengenoemde brief van 10 februari j.l. aangehaalde onderzoek naar IMVO-risico’s door een derde partij in opdracht van Van Oord en Boskalis, en anderzijds de door SOMO getrokken conclusies over de gevolgen van dit project?
Het SOMO rapport richt zich op het gehele Suez kanaal-project, terwijl het onderzoek van Witteveen & Bos een beperktere omvang kende. Dit onderzoek had betrekking op de werkzaamheden waar Boskalis en Van Oord verantwoordelijk voor waren.
De conclusies in het SOMO-rapport zijn gebaseerd op informatie uit openbare (nieuws) bronnen. In het SOMO-rapport is de methodologie van het onderzoek als volgt omschreven: «the primary research method used in this report is normative-empirical analysis based on desk research». Dit in tegenstelling tot Witteveen & Bos dat veldonderzoek heeft gedaan.
In hoeverre acht u het, mede naar aanleiding van de nu verschenen rapporten, überhaupt wenselijk dat Nederland (bedrijfsleven en overheid) zo’n prominente rol vervult bij de verbreding van het Suez-kanaal dat vooral als prestigeproject van het Sisi-regime wordt beschouwd (zie bv. «Sisi hailed a modern pharaoh as Suez project opens»)?6 In hoeverre zijn tijdens bezoeken in het kader van de handelsbevordering van onder andere Minister Schultz de mensenrechtenschendingen en het gebrek aan democratisering ter sprake gebracht bij de Egyptische autoriteiten?
De vraag of het tweede Suez-kanaal een «politiek wenselijk» project is, is geen onderdeel van de besluitvorming omtrent het al dan niet verstrekken van een ekv. De aanleg van het kanaal onderbouwt de Egyptische regering met de noodzaak economische bedrijvigheid in Egypte te bevorderen en de capaciteit van het kanaal daartoe te vergroten.
Minister Schultz van Haegen heeft tijdens haar gesprekken met de Egyptische overheid de mensenrechten ter sprake gebracht. Ook bij die gelegenheid werd door haar Egyptische gesprekspartners uitleg gegeven over de mate waarin sprake was van gedwongen verhuizingen en compensatie.
Tot slot wijst het kabinet op de motie7 die uw Kamer in december jl. heeft aangenomen. In die motie werd verzocht te inventariseren hoe de inzet van onder andere de ekv meer ondersteunend kan worden gemaakt aan de doelstellingen van de topsector Water. In de motie werd geconstateerd dat Nederlandse bedrijven (Boskalis en Van Oord) moeite hadden met het verkrijgen van een exportkredietverzekering voor deze transactie. De reden daarvoor was dat Atradius DSB en de Nederlandse staat zich extra hebben ingespannen om voldoende informatie boven water te krijgen om de noodzakelijke milieu en sociale beoordeling adequaat uit te kunnen voeren. Dit heeft voor de exporteurs een lange periode van onzekerheid opgeleverd.
De aanvraag van het predicaat ‘Koninklijk’ door Vee & Logistiek Nederland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de aanvraag van het predicaat «Koninklijk» door Vee & Logistiek ten aanzien van hun honderdjarig jubileum?1
Ja, ik heb op hun site gelezen dat zij een aanvraag hebben gedaan.
Kunt u bevestigen dat het predicaat «Koninklijk» alleen verleend mag worden aan bedrijven met een onberispelijke bedrijfsvoering, die te goeder naam en faam bekend staan en van onbesproken gedrag zijn?2 Bent u van mening dat deze criteria ook gelden voor bedrijven die door Vee & Logistiek vertegenwoordigd worden, aangezien Vee & Logistiek een belangenbehartiger is van diertransportbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Vee & Logistiek Nederland is een vereniging. Tot de voorwaarden waaronder een vereniging het predicaat verleend wordt, behoort onder meer dat het moet gaan om een goed bestuurde en levenskrachtige organisatie van maatschappelijk aanzien en dat haar bestuursleden te goeder naam en faam dienen bekend te staan en van onbesproken gedrag dienen te zijn.
Als een vereniging in aanmerking wil komen voor het predicaat koninklijk, dan kan een aanvraag worden gedaan via de burgemeester. De aanvraag wordt, voorzien van het advies van de burgemeester, aangeboden aan de commissaris van de Koning. Die brengt op zijn beurt advies uit aan de Koning nadat hij informatie heeft ingewonnen bij verschillende instellingen, zoals diensten en ministeries die relevant zijn voor de beoordeling. De commissaris van de Koning bericht de aanvrager over de beslissing van de Koning. Hangende de beoordeling van de aanvraag acht ik het niet opportuun vooruit te lopen op het besluit dat hierover genomen zal worden.
Erkent u dat de vele overtredingen die in de afgelopen jaren door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en dierenwelzijnsorganisaties zijn geconstateerd bij inspecties van diertransporten, zoals overbelading, het overschrijden van reistijden, het overslaan van rustmomenten en het niet op orde hebben van de benodigde documenten, niet getuigen van een onberispelijke bedrijfsvoering, een goede naam en faam en van onbesproken gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat een organisatie die als belangenbehartiger optreedt van bedrijven die al honderd jaar bijdragen aan dierenleed, niet in aanmerking zou mogen komen voor een predicaat «Koninklijk»?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Koning te adviseren om Vee & Logistiek Nederland geen predicaat Koninklijk te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er sprake is van het overtreden van de wet bij het verkopen van energiecontracten door Essent |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending over colportage door Essent waarbij energiecontracten worden afgesloten in elektronicawinkel of een bouwmarkt?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat verkopers van Essent bij het afsluiten van een energiecontract de wettelijke bedenktijd van 14 dagen aan consumenten onthoudt? Is naar uw mening darbij sprake van overtreding van de colportage wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het van groot belang dat er transparant wordt gecommuniceerd met klanten. Daar past bij dat consumenten helder worden geïnformeerd wanneer er een wettelijke bedenktermijn geldt. Het is echter niet aan mij om te beoordelen of bedrijven geldende wetten in een concreet geval naleven. Dit is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
In het algemeen kan ik het volgende melden: op grond van artikel 230o lid 1 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), die ook voor energiecontracten van toepassing is, heeft de consument recht om gedurende 14 dagen een op afstand (zoals het internet) of een buiten de verkoopruimte (zoals colportage) gesloten overeenkomst te ontbinden («de bedenktermijn»)2. Binnen de bedenktermijn is de consument bevoegd om de overeenkomst te ontbinden zonder opgave van redenen. De handelaar dient de consument, voor het sluiten van de hiervoor genoemde overeenkomsten, te informeren over onder andere het bestaan van een bedenktermijn en de wijze waarop de bedenktermijn ingeroepen kan worden. Wanneer een handelaar zich niet houdt aan deze informatieplicht, wordt de bedenktermijn met ten hoogste 12 maanden verlengd (artikel 230o lid 2 van Boek 6 van het BW).
Bent u bereid om Essent te sommeren dat zij al hun consumenten – ook zij die een energiecontract hebben afgesloten voor december 2015 – in te lichten over het feit dat zij na ontvangst van de genoemde brief alsnog een bedenktermijn van 14 dagen hebben?
In eerste instantie heeft de consument een eigen verantwoordelijkheid om, eventueel via de rechter of de geschillencommissie, de nakoming van wettelijke bepalingen af te dwingen. Het ligt daarom voor de hand dat de consument zelf het betrokken bedrijf aanschrijft. Op de website van ConsuWijzer – het informatieloket van de ACM – worden consumenten geïnformeerd over hun rechten voor, tijdens en na het sluiten van een overeenkomst. Zo worden consumenten ook geïnformeerd over de geldende regels met betrekking tot de bedenktermijn.
Daarnaast houdt de ACM toezicht op de betreffende wettelijke bepalingen. De ACM heeft in dit geval ook opgetreden. Op 30 november 2015 heeft de ACM een besluit genomen waarin zij de toezegging van Essent bindend heeft verklaard. In het toezeggingsbesluit is geregeld dat Essent bij verkoop buiten de verkoopruimte een bedenktermijn zal hanteren, zij consumenten bij het doen van een aanbod actief informeert over het recht op een bedenktermijn, de voorwaarden en de uitoefening van de bedenktijd. Het gevolg van het bindend verklaren van een toezegging is dat de ACM geen (verder) onderzoek meer doet naar de gedraging waarop de toezegging betrekking heeft. De ACM kan uiteraard wel de naleving van deze toezegging controleren.
Bent u bereid bij Essent nadrukkelijk de wet onder de aandacht te brengen, waardoor indien zij de sommatie brief niet sturen, zij verplicht zijn betreffende consumenten in plaats daarvan 12 maanden bedenktijd te geven, waarbij ook alle geld voor geleverde energie terug betaalt moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de bij het contract geleverde cadeaukaart ook bij het ontbinden van het contract wordt afgeschreven van de rekening van de consument en teruggave van de cadeaukaart geweigerd wordt? Is hierbij naar uw mening sprake van het verkapt heffen van een boete?
Het uitgangspunt bij ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 6:230o BW is dat zowel de handelaar als de consument hun reeds verrichte prestaties ongedaan maken. Dit impliceert voor de consument dat hij zijn ontvangen cadeaukaart teruggeeft. De kosten die door de handelaar aan de consument in rekening kunnen worden gebracht tijdens de bedenktermijn zijn wettelijk beperkt (artikel 6:230s lid 6 BW). Of en in hoeverre kosten in rekening kunnen worden gebracht, is in belangrijke mate afhankelijk van de aard en de inhoud van de overeenkomst en is uiteindelijk ter beoordeling aan de ACM en de rechter.
Navraag bij Essent leert overigens dat consumenten ongebruikte cadeaukaarten kunnen teruggeven en dat deze door Essent in ontvangst worden genomen zonder dat Essent kosten in rekening brengt.
Het bericht 'Brussel blokkeert supersnel internet' |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Brussel blokkeert supersnel internet»?1
Ja.
Kunt u de stand van zaken geven in de uitvoering van motie Agnes Mulder/Oosenbrug (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 27) over versnelde aanleg van snel internet? Wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten?
De motie van de leden Mulder en Oosenbrug (Kamerstuk 34 300, nr. 27) roept op tot het realiseren van experimenteer- en regelruimte binnen de mededingingsregels. Over de uitvoering van deze motie heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 26 643, nr. 384). Binnen de staatssteunregels is ruimte voor overheidssteun en is het van belang dat overheden deze mogelijkheden benutten. Daarbij geldt dat voor de inzet van overheidsmiddelen in de zogenoemde grijze gebieden – dat zijn gebieden waar één netwerk ligt waarmee internet met een snelheid van minimaal 30 Mbps mogelijk is – vooraf toestemming nodig is van de Europese Commissie. Voor zover mij bekend zijn er tot op heden geen concrete voorstellen van decentrale overheden voor publieke financiering in grijze gebieden die gereed zijn om genotificeerd te worden bij de Europese Commissie. Daarvoor is het nodig dat decentrale overheden initiatief nemen en de ruimte opzoeken.
Welke Brusselse aanbestedings- en staatssteunregels weerhouden overheden door te pakken in gebieden waar commerciële partijen investeringen overwegen?
Overheden die willen investeren in de realisatie van snel internet dienen te handelen conform de Europese staatssteunregels voor breedband. Die regels zien erop toe dat de positieve effecten van publieke financiering opwegen tegen de concurrentieverstorende effecten ervan. Staatssteun dient zoveel mogelijk het risico te beperken dat particuliere investeringen worden verdrongen en uiteindelijk de mededinging wordt vervalst. Voorkomen moet worden dat publieke financiering wordt verleend voor snel internet in gebieden waar de markt normaal gesproken toch al zou investeren of reeds heeft geïnvesteerd. Op die manier zouden bestaande prikkels voor de markt om in snel internet te investeren immers aanzienlijk afgezwakt worden. Daarbij moet wel reëel zijn dat de markt echt voornemens is in de nabije toekomst (de Europese Commissie hanteert hierbij een termijn van drie jaar) snel internet in een buitengebied te realiseren. Ik onderschrijf deze afweging. In dat kader vind ik het positief om te zien dat bijvoorbeeld in de provincie Overijssel de inzet van overheidsmiddelen overbodig wordt vanwege de interesse in de markt in de aanleg van snel internet in het buitengebied en in enkele delen daarvan al is overgegaan tot de aanleg van glasvezel. Ook in de provincie Gelderland wordt deze aanpak gevolgd.
Als een overheid er toch voor wil kiezen om financieel te ondersteunen in gebieden waar de markt plannen heeft – bijvoorbeeld omdat de markt investeert in een infrastructuur anders dan glasvezel – dan moet dit ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Die weegt de positieve effecten van de inzet van overheidsmiddelen af tegen de negatieve effecten en beoordeelt of overheidssteun verenigbaar is met de interne markt. Zoals gezegd is het aan overheden om de mogelijkheden binnen de Europese staatssteunregels voor breedband te benutten en initiatief te nemen voor het indienen van een concreet voorstel voor publieke financiering in deze gebieden. Ik zie geen aanleiding om dit onderwerp aan de orde te brengen in de Raad voor Concurrentievermogen, daargelaten het feit dat de Raad hier geen formele rol in heeft.
Wat vindt u van de regel dat regionale overheden niet zelf mogen investeren in het eigen achterland als daar in de komende jaren plannen zijn van telecombedrijven voor internet met een snelheid van minimaal 30 megabits (Mb) per seconde?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om op de eerstvolgende Raad voor Concurrentievermogen de mogelijkheden voor versoepeling van de aanbestedings- en staatssteunregels met betrekking tot snel internet te agenderen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om samen met de provincies en de telecomproviders in gesprek te gaan om te bespreken op welke wijze kan worden voorkomen dat zij onnodig elkaar voor de voeten lopen bij de aanleg van snel internet?
Ja, daartoe ben ik bereid en dit doe ik ook al. Ik zie het belang van overheden om goed geïnformeerd te zijn over het aanbod van telecomproviders en de plannen die zij hebben. Op deze manier kunnen overheden hun beleidsaanpak afstemmen op de lokale of regionale situatie. Ik merk wel op dat het hier gaat om concurrentiegevoelige informatie. Mijn ministerie voert op dit moment gesprekken met telecomproviders en provincies om te bevorderen dat de informatie die telecomproviders aanleveren zoveel mogelijk aansluit op de informatiebehoefte van overheden. Ik zet me ervoor in dat zij hierover – binnen de kaders van wet- en regelgeving – goede afspraken met elkaar maken die recht doen aan de belangen van beide partijen.
Op welke wijze kan met de provincies en de telecomproviders worden samengewerkt om zo min mogelijk tegen aanbestedings- en staatssteunregels aan te lopen bij de aanleg van snel internet?
Zie antwoord vraag 6.
De Iraanse luchtvaartmaatschappij Mahan Air |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «U.S. Senators urge sanction on Iranian airline helping funnel weapons to Assad and Hezbollah»?1
Ja.
Hoe beoordeelt U de Amerikaanse sancties tegen de Iraanse luchtvaartmaatschappij Mahan Air?2
Het kabinet heeft kennis genomen van de Amerikaanse sancties tegen Mahan Air, daterend van 10 december 2012, ingesteld op basis van Executive Ordernr. 13224. Het nemen van dergelijke sanctiemaatregelen is een soevereine bevoegdheid van de VS.
Klopt het dat deze luchtvaartmaatschappij ook activiteiten in Nederland ontplooit3, al of niet met de onderneming Aviareps? Zo ja, wat houden die activiteiten in? Wat is de verhouding tussen Mahan Air en Aviareps?
Mahan Air is niet actief in Nederland. Aviareps is een internationaal bedrijf met 58 kantoren in 43 landen, waaronder Nederland, dat diensten (o.m. tickets, cargo en marketing) biedt aan een aantal internationale luchtvaartmaatschappijen zoals Mahan Air.
Zijn er ook Europese sancties tegen (bestuurders van) Mahan Air? Zo neen, waarom niet?
Er zijn geen EU sancties tegen (bestuurders van) Mahan Air. Het instellen van sancties vergt unanimiteit. Hoewel er eerder een discussie heeft plaatsgevonden over het instellen van maatregelen tegen Mahan Air, bleek dat hiervoor binnen de EU geen steun was.
Ziet u aanleiding om Mahan Air uit Nederland te weren? Zo neen, waarom niet?
Mahan Air is niet actief in Nederland.
Het bericht ‘Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bijna alle aangeschreven overheden en instellingen bij een verzoek tot hergebruik van overheidsinformatie gebruik maken van de mogelijkheid tot verdaging?
Uitgangspunt is dat verzoeken tot hergebruik van overheidsdata zo spoedig en zorgvuldig mogelijk worden afgehandeld. Hoe omvangrijker en ingewikkelder het verzoek, hoe meer tijd met de afhandeling van een verzoek gemoeid zal zijn. Verdaging, binnen de wettelijke termijnen, is dan mogelijk.
Wat vindt u ervan dat bij veel overheden nog geen mechanisme bestaat waarmee informatie, die via deze wet in een open formaat is opgevraagd, standaard kan worden aangemeld bij het open data rijksportaal data.overheid.nl?
Als aan de verstrekking van overheidsgegevens via de Wet hergebruik van overheidsinformatie door publieke instellingen geen aanvullende voorwaarden worden gesteld is sprake van open data. Deze overheidsgegevens kunnen onbelemmerd worden hergebruikt. De aanmelding ervan op het rijksportaal (https://data.overheid.nl) wordt technisch ondersteund. Zo stimuleer ik dat overheidsgegevens waarom wordt verzocht via het rijksportaal worden ontsloten. Overheden en instellingen stellen, onder mijn regie, bovendien datasets actief 2 beschikbaar. Deze zijn te vinden op het rijksportaal en worden met regelmaat aangevuld.
Wat vindt u ervan dat het aanmelden van informatie op het rijksportaal door bijna alle aangeschreven overheden en instellingen niet als prioriteit wordt gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u er aan doen om de in vraag 2 t/m 4 benoemde, nog gebrekkige implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie te verbeteren?
De verantwoordelijkheid voor de toepassing van de Wet ligt bij overheden en publieke instellingen. Om overheden en instellingen te ondersteunen heb ik een praktische handleiding 3 gepubliceerd over de werking van de wet en hoe met ingediende verzoeken kan worden omgegaan. In 2015 zijn drie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd op verschillende plekken in het land. Verder worden op de website van het leer- en expertisepunt open overheid 4 veelgestelde vragen beantwoord. Voor de conclusie dat zij daar nog niet klaar voor zouden zijn, zoals dat uit de steekproef van de Open State Foundation zou blijken, vind ik het te vroeg. De Wet zal na drie jaar worden geëvalueerd.
Bent u het eens met de constatering dat overheden en publieke instellingen nog onvoldoende bekend zijn met de Wet hergebruik overheidsinformatie en de uitvoering ervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid heldere doelstellingen te formuleren met betrekking tot de implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie, zodat de voortgang hiervan beter te monitoren is?
Zie antwoord vraag 5.
Het loslaten van het voorzorgsbeginsel door de EU vanwege de onderhandelingen met de Verenigde Staten over het Transatlantische Handels- en Investeringspartnerschap (TTIP) |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat het voorzorgbeginsel, vastgelegd in artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inhoudt dat er geen wetenschappelijke zekerheid hoeft te zijn om maatregelen te nemen om mens, dier en milieu te beschermen? Zo nee, wat houdt het volgens u dan in?
Op grond van artikel 191, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie berust het milieubeleid van de EU op het voorzorgsbeginsel. Bij het bepalen van haar beleid op milieugebied houdt de EU op grond van artikel 191, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie rekening met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens. Het beginsel wordt overigens breder dan alleen bij milieubeleid toegepast en is ook onderdeel van het beleid op gebied van de gezondheid van mens, dier en plant. Het voorzorgsbeginsel wordt niet nader gedefinieerd in het Verdrag. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat op basis van het voorzorgsbeginsel beschermende maatregelen kunnen worden genomen als er nog geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om het risico van een product of productieproces goed in te kunnen schatten, maar er wel potentieel gevaarlijke gevolgen zijn vastgesteld (uitspraak van 10 april 2014 in de zaak C-269/13 P, punt 57 en daarin aangehaalde rechtspraak1).
Kunt u bevestigen dat de wijze waarop Amerikaanse risicobeoordelingen worden uitgevoerd zeer sterk verschilt van de Europese risicobeoordelingen, juist omdat het voorzorgbeginsel bij hen geen rol speelt? En dat dit dus ook inhoudt dat het onmogelijk is om producten of stoffen te verbieden of beperkingen te stellen aan het gebruik ervan wanneer niet onomstotelijk wetenschappelijk is vastgesteld dat het gebruik risico’s oplevert, terwijl er wel sterke aanwijzingen voor deze risico’s zijn?
Er bestaan inderdaad verschillen tussen risicobeoordelingen in de VS en de EU. Deze verschillen blijken in de praktijk vaak beperkt te zijn, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek zoals onder meer uitgevoerd door Duke University.2 Het kan voorkomen dat de VS een stof of een product goedkeurt waarover twijfels bestaan binnen de EU of dat de EU een stof of een product goedkeurt waarover juist in de VS twijfels bestaan.
Ook met TTIP blijft het aan de EU om te beslissen of en hoe een product of stof kan worden toegestaan op de Europese markt.
Kunt u bevestigen dat zowel u als de Europese Commissaris van Handel steeds heeft beweerd dat het voorzorgbeginsel niet uitgehold zal worden door de onderhandelingen met de VS over het vrijhandelsakkoord TTIP?
Ja, dat klopt. Zo heeft het kabinet in een Kamerbrief op 22 april 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1372) aangegeven dat het kabinet zich ervoor inzet dat de EU in de TTIP-onderhandelingen onverkort vasthoudt aan het voorzorgsbeginsel. Dit is conform de motie Klaver van 20 februari 2014 die uw Kamer heeft aangenomen (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1336). De Europese Commissie heeft ook herhaaldelijk gesteld dat het voorzorgsbeginsel niet ter discussie staat, onder meer in een publicatie waarin de Europese Commissie ingaat op verschillende zorgen die leven over TTIP.3
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de hoofdonderhandelaar van de VS, Dan Mullaney, die naar aanleiding van de laatste onderhandelingen tussen de VS en de EU stelt dat het mogelijk is om de risicobeoordeling van de VS en de EU te harmoniseren?1
Het voorzorgsbeginsel staat niet ter discussie in TTIP. In het bericht waarnaar wordt verwezen herhaalt de EU-onderhandelaar Ignacio Garcia Bercero dat het voorzorgsbeginsel fundamenteel voor de EU is. Dit beginsel is overigens ook vastgelegd in de overeenkomst over sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) binnen de WTO, dat door de EU en de VS ondertekend is. Bovendien geeft Bercero in het artikel aan dat het beginsel niet strijdig is met het zoeken naar wetenschappelijk bewijs. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 is het voorzorgsbeginsel toepasbaar als er nog geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om het risico van een product of productieproces goed in te kunnen schatten, maar er potentieel gevaarlijke gevolgen zijn vastgesteld. Als het wetenschappelijk bewijs er wel is, dan kan het risico ingeschat worden op basis van de wetenschappelijke gegevens.
De onderhandelaars verwijzen in het bericht naar de mogelijke afspraken over samenwerking op het gebied van regelgeving. Dit kan onder meer gaan om transparantie, delen van onderzoek, erkennen van inspecties en meer overleg tussen regelgevende instanties. Er wordt ook over verschillende sectoren gesproken om deze samenwerking vorm te geven. Dat betekent niet dat de EU en de VS elkaars standaarden moeten overnemen. Alleen op terreinen waar de EU en de VS meerwaarde zien in samenwerking worden er afspraken gemaakt. Dit is een manier om onze regulerende instanties te helpen om effectiever en efficiënter het publieke belang te beschermen. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de Europese Commissie en in een apart boekje dat per hoofdstuk de doelstellingen toelicht.6, 7
Heeft u ook kennisgenomen van de uitspraken van de Europese hoofdonderhandelaar voor TTIP, Ignacio Garcia Bercero, waarin hij zegt dat het voorzorgbeginsel niet in tegenspraak is met de Amerikaanse aanpak van het beoordelen van risico’s, en dat de EU meer moet vertrouwen op de risicobeoordelingen van de VS?2 Hoe beoordeelt u deze uitspraken? Deelt u de mening dat de EU hiermee in feite afstand neemt van het voorzorgbeginsel? Zo nee, hoe verhoudt deze interpretatie van het voorzorgbeginsel zich tot de uwe?
Zie antwoord vraag 4.
Houdt u nog steeds staande dat er niet getornd zal worden aan het voorzorgbeginsel door TTIP? Hoe geloofwaardig vindt u dat zelf nu nog gezien de uitspraken van de onderhandelaars?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid publieke afstand te nemen van de uitspraken van de onderhandelaars over het loslaten van het voorzorgbeginsel, en om dit kenbaar te maken aan de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de Kamer en het publiek zeer precies te informeren over de uitkomsten van deze twaalfde ronde van onderhandelingen over TTIP? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie publiceert een uitgebreid publiek verslag over de onderhandelingsronde. Het persbericht en de afrondende persconferentie van de 12e ronde, en bijna alle EU-tekstvoorstellen die in de TTIP-onderhandelingen zijn gedaan, zijn te vinden op de website van de Europese Commissie.8 Het uitgebreide verslag wordt binnenkort gepubliceerd.
De Tweede Kamer is betrokken bij iedere discussie in de Raad over TTIP. Zo heeft de Tweede Kamer in de afgelopen drie jaar meer dan 20 debatten met het kabinet gevoerd waarbij TTIP een belangrijk onderdeel op de agenda was. Daarnaast informeert het kabinet uw Kamer via geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raad Buitenlandse Zaken Handel elk kwartaal over de onderhandelingen.
Investeringsbescherming (Investor-State Dispute Settlement, ISDS) in het associatieakkoord met Oekraïne |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u artikel 89 lid 2 van het associatieakkoord met Oekraïne, waarin staat dat een expliciete doelstelling van de evaluatie van het akkoord is om «de bepalingen van dit hoofdstuk uit te diepen en nader te voorzien in bepalingen voor investeringsbescherming alsmede procedures voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en de staat»?1
Ja.
Klopt het dat hiermee het beruchte ISDS-systeem mogelijk wordt gemaakt? Zo nee, sluit u dan uit dat er in de toekomst een ISDS-clausule wordt toegevoegd aan het associatieakkoord met Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het associatieakkoord met Oekraïne bevat geen mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen een investeerder en een staat. Artikel 89 van het associatieakkoord voorziet wel in de evaluatie van de markttoegang voor buitenlandse investeerders. Tijdens deze evaluatie kunnen partijen tot de conclusie komen dat het vestigingsklimaat nog belemmeringen bevat. Artikel 89, lid 2 bepaalt dat in dergelijke gevallen partijen in onderhandeling kunnen treden om deze belemmeringen aan te pakken, bijvoorbeeld op het terrein van investeringsbescherming. Voor Nederland is het uitgesloten dat daarbij het oude mechanisme van geschillenbeslechting, ISDS, in het verdrag zal worden opgenomen.
Deelt u de mening dat ISDS een uiterst controversieel mechanisme is, en dat deze vorm van arbitrage niet langer thuishoort in moderne handelsverdragen, conform uw inzet om ISDS in TTIP «dood en begraven» te kunnen verklaren?2
Ja, ik ben het eens dat de oude vorm van de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten, ISDS, niet thuis hoort in moderne handelsverdragen. Nederland heeft zich in dit kader actief ingezet voor de totstandkoming van een vernieuwd mechanisme van investeringsbescherming. Die inzet is overgenomen in de nieuwe EU-standaard. Deze standaard is inmiddels ook opgenomen in de EU-vrijhandelsakkoorden met Vietnam en Canada (CETA) en vormt de inzet voor TTIP. Hierbij is het recht van staten om te reguleren in het publieke belang duidelijk verankerd. Daarnaast voorziet de nieuwe standaard in een onafhankelijk en transparant mechanisme van geschillenbeslechting, het Investment Court System. Het is duidelijk dat hiermee de oude vorm van het mechanisme «dood en begraven» is.
Hoe voorkomt u dat Europese bedrijven torenhoge schadeclaims gaan indienen tegen Oekraïne? Hoe voorkomt u dat Oekraïense bedrijven torenhoge schadeclaims gaan indienen tegen Nederland?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Jasper van Dijk met het kenmerk 2015Z17324, is het doel van investeringsbeschermingsbepalingen om investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen. Daarom worden in investeringsverdragen en handelsakkoorden met een investeringshoofdstuk afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor investeerders. Het is niet de bedoeling dat dit leidt tot oneigenlijke en frivole claims. De Nederlandse inzet voor modernisering van het mechanisme van investeringsbescherming, zoals ook opgenomen in de nieuwe EU-standaard, is onder meer ook gericht op het uitsluiten van dergelijke claims.
Bent u bereid deze passage uit het akkoord te schrappen indien er heronderhandeld wordt over het akkoord na het referendum van 6 april? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet loopt niet vooruit op de uitslag van het referendum. Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen.
De inzet van PostNL in de onderhandelingen over de PostNL- en zaterdagbestellers-cao |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de in de aan vakorganisaties gerichte brief beschreven voorstellen van PostNL voor de cao-onderhandelingen?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke maatregelen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) die de concurrentiepositie van het bedrijf beperken in de brief wordt geduid?
In een persbericht van 1 oktober 2015 heeft PostNL gereageerd op een aantal besluiten van de ACM die de toegang van andere postvervoerders tot het netwerk van PostNL reguleren. In dit persbericht stelt PostNL te verwachten dat de financiële impact voor PostNL van deze besluiten over een periode van 3 tot 4 jaar kan oplopen tot 30 tot 50 miljoen euro op jaarbasis. Ik ga ervan uit dat PostNL in de brief aan de vakbonden doelt op deze besluiten.
Bent u het ermee eens dat in de brief een relatie wordt gelegd tussen de dalende bedrijfsresultaten en de kosten die gemaakt zijn en worden bij het in dienst nemen van voorheen zelfstandige pakketbezorgers?
De aangehaalde brief maakt onderdeel uit van lopende besprekingen tussen vakbonden en een private partij. Het is past mij als Minister niet om daarover een waardering uit te spreken. Wat ik wel kan opmerken is dat PostNL in haar jaarverslag 2015 aangeeft dat de financiële impact van het Duurzaam Bezorgmodel 15 tot 20 miljoen euro is. Het Duurzaam Bezorgmodel omvat het in dienst nemen van voormalige zelfstandige pakketbezorgers en het verhogen van de vergoeding aan de overblijvende zelfstandige pakketbezorgers. Daarmee wordt in het jaarverslag een relatie gelegd tussen bedrijfsresultaten en het in dienst nemen van zelfstandige pakketbezorgers.
Trekt u hieruit ook de conclusie dat om pakketbezorgers acceptabele arbeidsomstandigheden te bieden, PostNL ervoor kiest werknemers uit een andere divisie te benadelen bij cao-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u schetsen hoe het gemiddelde prijsverloop van de in 2015 door PostNL bezorgde pakketten is geweest?
Op dit moment is de ACM bezig met een marktscan van de pakketmarkt. Een van de vragen die de ACM daarbij meeneemt, is of er sprake is van een gelijk speelveld of dat partijen concurrentieproblemen op de markt voor pakketdiensten en pakketvervoersdiensten ervaren. De ACM heeft aangegeven dat de uitkomsten van dit marktonderzoek gebruikt kunnen worden voor toekomstige onderzoeken en besluitvorming van de ACM. Ik heb van de ACM begrepen dat de resultaten van deze marktscan binnenkort zullen worden gepubliceerd.
De eindgebruikersprijzen voor pakketten van verschillende pakketvervoerders zijn te vinden op de websites van de verschillende vervoerders. Het standaardtarief van PostNL voor een enkelstuks pakket tot 10 kg dat wordt verzonden naar een huisadres bedraagt 6,95 euro. Dezelfde service met hetzelfde serviceniveau wordt door andere pakketvervoerders aangeboden voor tarieven die daar tot 17% onder liggen, maar ook tegen het dubbele tarief (met als verschil dat het pakket dan ook thuis wordt opgehaald). Op de zakelijke markt zijn tarieven moeilijk te vergelijken omdat er verschillende kortingenstelsels worden gehanteerd voor verschillende klantenprofielen.
Kunt u aangeven hoe de prijzen van PostNL zich verhouden tot die van vergelijkbare pakketbezorgers in deze sector?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, indien het prijsverloop te schetsen is, aangeven of dit prijsverloop strookt met de veronderstelde kostenstijging veroorzaakt door het in dienst nemen van voorheen zelfstandige pakketbezorgers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, indien dit niet het geval is, bereid de ACM te vragen onderzoek te doen naar aanmerkelijke marktmacht in de pakkettensector?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn schriftelijke reactie op vragen van het lid De Liefde van 9 november 2015 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, aanhangsel handelingen nr. 763). Daarin heb ik aangegeven dat het aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder op de postmarkt is om te bepalen van welke relevante markten sprake is en welke marktanalyses worden uitgevoerd. Door de ACM wordt momenteel op verzoek van marktpartij(en) reeds bekeken of er valide redenen zijn om op de 72-uurs markt een marktanalyse te starten.
Bent u bereid de ACM te vragen in dit of een ander onderzoek tevens te kijken naar de mededingingssituatie in de zakelijke markt voor 72-uurspost, zoals dit eerder is onderzocht in verband met het besluit over de kostentoerekening aan de Universele Postdienst (UPD)?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat overheidsdiensten voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen die niet beschikken over internet, of niet vaardig zijn met internet?
Ik ben het er mee eens dat de overheid toegankelijk moet zijn voor mensen die zelfstandig kunnen en mogen handelen. Voor degenen die dat niet kunnen of mogen – zoals kinderen of mensen die onder curatele staan – moet de overheid toegankelijk zijn voor hun belangenbehartigers.
Overigens blijkt de groep ouderen die niet over internet beschikt flink af te nemen. De Unie KBO gaat bij hun berekening uit van 1,2 miljoen 65+»ers die geen toegang hebben tot internet. Dat is gebaseerd op de cijfers van het CBS uit 2013. Het CBS komt in 2015 tot 692.270 65+»ers. Dit is een sterke afname.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen om de algemene toegankelijkheid van overheidsdiensten te waarborgen, ook voor senioren en anderen die niet vaardig zijn met het internet of niet over internet beschikken?
De verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van diensten en informatie ligt bij de desbetreffende overheidsorganisaties. Het beleid dat via het programma Digitaal 2017 wordt uitgedragen, is dat er speciale aandacht moet zijn voor mensen die niet mee kunnen komen met de digitalisering, bijvoorbeeld door het behouden van alternatieve communicatiekanalen.
Overheidsorganisaties hebben veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Zij doen vaak gebruikersonderzoek. Via dit klantonderzoek onder burgers en bedrijven worden verbetersuggesties gevraagd. Hiervoor zijn diverse manieren van klantonderzoek voorhanden, zoals de Net Promoter Score voor de Publieke Sector of usability testen bij online diensten. Verbetering van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek.
Door netwerken voor professionals als Gebruiker Centraal en het Kennis Centrum Dienstverlening (KING) worden professionals gestimuleerd klant- en gebruikersonderzoeken te doen en processen klantvriendelijker in te richten. Het programma Digitaal 2017 levert input en ondersteuning voor deze netwerken van professionals.
Websites van de overheid moeten voldoen aan de open standaard webrichtlijnen. Daarmee wordt het digitale contact met de overheid ook gemakkelijker. De webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniek onafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde mobile applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard webrichtlijnen. Digitaal 2017 heeft ondersteunend instrumentarium laten ontwikkelen in de vorm van de monitor «Gewoon Toegankelijk» die ruim 900 websites van de overheid automatisch toetst op criteria voor toegankelijkheid en gerichte feedback geeft om fouten te herstellen en te voorkomen. In het wetsvoorstel voor de Gemeenschappelijke Digitale Infrastructuur dat nu in voorbereiding is, wordt voor overheidsorganisaties een verplichting opgenomen om deze webrichtlijnen na te leven.
Voor mensen die niet vaardig zijn of niet over internet beschikken, zijn er de volgende mogelijkheden. Voor het (digitaal) zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen. Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken.
Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat te vinden.
Door het convenant dat de Belastingdienst met de Koninklijke Bibliotheek heeft gesloten krijgen mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en over de mogelijkheid daar kosteloos digivaardigheidscursussen te volgen. Daarnaast wordt op basis van dit convenant toegewerkt naar een netwerk van uiteindelijk 150 vestigingen in 2018 waar hulp bij het doen van aangifte zal worden geboden door maatschappelijk dienstverleners.
Het is de lijn van alle overheidsorganisaties dat – waar nodig – een alternatief kanaal beschikbaar is voor mensen die niet over middelen voor digitale communicatie beschikken, of die niet digivaardig zijn.
Welke alternatieven bestaan er op dit moment, voor burgers die niet over internet beschikken of niet vaardig zijn met internet om met de overheid te communiceren, naast de digitale overheidsdiensten?
Zie ook het antwoord op vraag 3.Veel overheidsorganisaties hebben digitale dienstverlening toegevoegd aan de traditionele vormen van dienstverlening en zullen die kanalen nog geruime tijd gebruiken. De overheidsorganisaties die het digitale kanaal als preferent kanaal hebben, hanteren veelal het click-call-face principe. Hierbij is het eerste contact digitaal, vervolgens is een informatienummer beschikbaar en indien nodig vindt persoonlijk contact plaats.
Blijven deze alternatieven voor minder digitaal vaardige burgers beschikbaar? Zo ja, blijven deze alternatieven permanent beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Hoe overheidsorganisaties omgaan met alternatieve kanalen is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende organisaties. Uiteraard dienen er alternatieven te zijn voor de mensen die tijdelijk of blijvend niet in staat zijn zelf te communiceren met de overheid of die de middelen niet hebben om thuis zelf digitaal zaken te doen.
Bent u het er mee eens dat digitale overheidsdiensten bruikbaar moeten zijn voor minder digitaal vaardige burgers, voordat burgers exclusief van digitale overheidsdiensten gebruik kunnen maken om hun zaken met de overheid te regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de borging van algemene toegankelijkheid van alle overheidsdiensten?
Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het regelen van de toegankelijkheid van hun informatie en diensten. U wordt in het kader van het programma Digitaal 2017 regelmatig geïnformeerd over de ontwikkelingen op het terrein van digitale dienstverlening. Verder wordt uw Kamer – na de ratificatie van het VN verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap – regelmatig op de hoogte gesteld van de voortgang van de implementatie van het Verdrag door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Hoe gaat u de motie Van Toorenburg/Oosenbrug over het bieden van alternatieven voor digitale diensten uitvoeren?2
Ik heb de motie beantwoord in de Voortgangsrapportage Digitaal 2017 (Kamerstuk 26 643, nr. 381). Zie ook het antwoord onder vraag 3, 4 en 5.