Het bericht “Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op»?1 Wat vindt u van het feit dat ondernemers nu nog langer moeten wachten op de afhandeling?
Ja, ik ken het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op». Zoals in het schriftelijk overleg rentederivaten d.d. 10 mei jl. is aangegeven, verwachten Rabobank en ABN AMRO het jaar 2017 nodig te hebben voor het beoordelen van alle rentederivatendossiers, maar houden zij er rekening mee dat een aantal klanten pas in 2018 een aanbod tot herstel zal ontvangen. Ik verwacht van de banken dat zij alles in het werk zullen stellen om de gedupeerde klanten zo spoedig mogelijk te compenseren.
Waarom kunnen de problemen niet, zoals vorig jaar door u is aangegeven, medio 2017 afgehandeld c.q. opgelost zijn?
Het herstelkader is complex en de uitwerking daarvan heeft de nodige tijd in beslag genomen. Op 19 december 2016 is de pilot-fase afgerond en is het definitieve herstelkader gepubliceerd. Daarna hebben de banken en externe beoordelaars de laatste hand gelegd aan de plannen van aanpak. Na publicatie bleek dat banken, externe beoordelaars en belangenorganisaties op meerdere punten specifieke vragen hadden over het herstelkader. Deze vragen hebben zij voorgelegd aan de derivatencommissie. Die vragen zijn door de derivatencommissie in de periode sinds 19 december 2016 beantwoord en gepubliceerd als toelichting in de vorm van sets met vragen en antwoorden (Q&A’s) op de website van de derivatencommissie. Hoewel niet is uitgesloten dat er nog meer Q&A’s volgen, is hiermee, naar het zich nu laat aanzien, voldoende nadere duiding gegeven aan het herstelkader. De banken en externe beoordelaars hebben naar aanleiding van de Q&A’s hun organisatie en systemen verder ingericht en zijn begonnen met de uitvoering van het herstelkader.
Wat zijn de oorzaken van de vertraging(en)? Welke knelpunten zijn er? Waarover zijn nog onduidelijkheden bij de banken, externe dossierbeoordelaars en/of de Autoriiteit Financiële Markten? Hoe kunnen de knelpunten en onduidelijkheden snel opgelost worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de vertraging (deels) wordt veroorzaakt door ruis op de lijn tussen de AFM en de banken, zoals wordt gesteld in het artikel? Zo ja, waar gaat het dan precies over en hoe kan dit opgelost worden?
Er is geen ruis tussen de AFM en de banken zoals gesteld in het artikel. De AFM heeft half maart 2017 aan alle banken laten weten geen belemmeringen meer te zien voor de uitvoering van het herstelkader.
Deelt u de mening dat de ondernemers met een zorgvuldig proces, ook zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen, zoals afgesproken is? Klopt het dat de minder complexe gevallen moeten wachten op de complexe dossiers? Zo ja, waarom is dit het geval en hoe kan dit worden opgelost?
Banken maken onderscheid tussen complexe en minder complexe gevallen om zo snel mogelijk zoveel mogelijk klanten een compensatievoorstel te kunnen doen. In alle gevallen geldt dat banken, conform het herstelkader, «kwetsbare groepen» (waaronder klanten in bijzonder beheer) met voorrang behandelen. Dit betreft vaak complexere gevallen. Banken kunnen eenvoudige dossiers waarin bijvoorbeeld alleen een coulancevergoeding en/of vergoeding van renteopslagen aan de orde is, gelijktijdig behandelen met de behandeling van kwetsbare groepen, mits dit niet ten koste gaat van de behandeling van de groep kwetsbare klanten. Het is dus niet zo dat de behandeling van de eenvoudige dossiers moet wachten tot de «kwetsbare klanten» een compensatievoorstel hebben ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vertraging wordt beperkt en/of de einddatum (teveel) opschuift? Bent u bereid om bij de banken, externe dossierbeoordelaars en AFM aan te dringen op snelheid?
Het proces dient zo snel als mogelijk te worden afgerond. De snelheid moet echter niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waardoor klanten mogelijk onjuiste compensatie krijgen aangeboden. Banken streven ernaar de beoordelingen zo snel als mogelijk en op een zorgvuldige manier uit te voeren. De algehele doorlooptijd verschilt per bank en is afhankelijk van de aantallen en de complexiteit van de dossiers die de banken in hun portefeuille hebben.
In de eerste voortgangsrapportage die ik in juni dit jaar van de AFM verwacht, zal meer inzicht worden gegeven in de planning en de voortgang. Deze rapportage zal ook met de Kamer worden gedeeld.
De ‘Vrienden van de Industrie’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook Nederland moet een «Vriend van de Industrie» worden»?1
Ja.
Waarom heeft Nederland de gezamenlijke brief aan de Europese Commissie over de digitalisering van de Europese industrie niet ondersteund?
De brief van 2016 aan de Europese Commissie is ondertekend door 16 van de 28 EU-lidstaten die zich Friends of Industry noemen. De brief heeft als doel het belang van de industrie in de conclusies van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 mei a.s. vast te leggen. Nederland bekleedde gedurende de eerste helft van 2016 het EU-voorzitterschap. Nederland was wel aanwezig bij het overleg van de Friends of Industry, maar vanuit de positie als voorzitter en «honest broker» is de verklaring door Nederland niet meegetekend.
Wat is de reden dat Nederland zich niet heeft aangesloten bij de «Vrienden van de Industrie»? Bent u bereid dat alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
De Friends of Industry is een coalitie van lidstaten waarbij Nederland steeds op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd is. Verklaringen van de Friends of Industry ondertekenen we indien deze in lijn zijn met onze inzet voor het Europese industriebeleid. Nederland heeft zich tot nu toe niet aangesloten omdat de Friends of Industry-coalitie inzet op de doelstelling dat de industriële productie in de EU 20% van het bbp dient te halen. Nederland steunt deze inzet niet omdat de dienstensector hier niet in mee wordt genomen en door «servitisation» het onderscheid tussen maakindustrie en dienstverlening steeds verder aan het vervagen is. Een minimumpercentage zou contraproductief kunnen werken door de deur open te zetten voor protectionistische maatregelen.
De Europese Commissie gaat volgend jaar met een nieuwe industriestrategie komen; hoe zou volgens u deze strategie eruit moeten komen te zien?
Nederland zet in op een ambitieus Europees industriebeleid dat aanvullend is en samenhangt met beleidslijnen van de individuele lidstaten. De komende jaren liggen de grootste uitdagingen voor de industrie en gerelateerde dienstverlening op de versterking van het verdienvermogen van de Europese industrie en de noodzakelijke transities op het terrein van verduurzaming en de digitalisering. Tegelijkertijd liggen hier ook grote kansen voor het bedrijfsleven en kan een succesvolle aanpak bijdragen aan het versterken van het Europese vestigingsklimaat voor de industrie. Belangrijke elementen van het Europese industriebeleid zijn de focus op innovatie en het realiseren en verbeteren van randvoorwaarden die de EU mede bepaalt, zoals het versterken van de interne markt, het verbeteren van regelgeving, het verbeteren van toegang tot financiering voor bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie en het creëren van open markten. Deze lijn is eerder met uw Kamer gedeeld via onder andere BNC-fiches over de mededeling industriebeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 1800), de mededelingen staal (Kamerstuk 22 112, nr. 2122), sluiten van de kringloop (Kamerstuk 34 395 nr. 3) en digitalisering van de industrie van 2016 (Kamerstuk 22 112, nr. 2129).
Zijn er nog meer samenwerkingsverbanden op het gebied van industriebeleid om onderwerpen op de Europese agenda te houden en te praten over de inhoud van het beleid? Zo ja, heeft Nederland zich hierbij aangesloten? Zo nee, waarom niet?
Nederland oefent op veel manieren invloed uit en is zeer actief in Europees verband. Daar waar nodig, zinvol en qua doelstelling aansluitend op het Nederlandse beleid zal Nederland deelnemen aan samenwerkingsverbanden.
Hoe denkt u invloed uit te oefenen op het nieuw te vormen industriebeleid als Nederland niet aan tafel zit? Welke verschillende mogelijkheden zijn hiervoor en welke hebben uw voorkeur?
Nederland oefent op verschillende wijzen invloed uit. In de eerste plaats via mijn deelnames aan de Raad voor Concurrentievermogen en bilaterale overleggen met mijn buitenlandse collega’s. Daarnaast nemen mijn medewerkers, waaronder die op de permanente vertegenwoordiging, actief deel aan gremia in Brussel en in andere Europese hoofdsteden.
Problemen na de update van auto's van Volkswagen Group |
|
Maurits von Martels (CDA), Jessica van Eijs (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van consumentenprogramma Radar waaruit naar voren komt dat 25% van het gebruikte panel problemen ondervindt na de update van auto’s van de Volkswagen Group, zoals hoger brandstofgebruik, verlies van vermogen en/of het uitvallen van de EGR-klep?1
Ja.
Klopt het dat de software-update er gelet op het bovenstaande toe kan leiden dat de EGR-klep (die moet voorkomen dat er minder stikstofoxide wordt uitgestoten) anders gaat werken, waardoor de auto meer diesel gaat verbruiken en/of vermogen verliest? Zo nee, waarom niet?
De software-updates zijn zo ontwikkeld dat de EGR beter werkt en ze geen negatief effect hebben op het brandstofverbruik of het motorvermogen. Dit is bevestigd door het KBA (de Duitse typegoedkeuringsinstantie). Ook de RDW en TNO hebben in hun rapport laten weten dat zij tot diezelfde conclusie zijn gekomen bij nader onderzoek.2
Klopt dat het dat om deze effecten te voorkomen de EGR tijdens de rit ook wel uitgezet wordt en dat het daarnaast in Nederland erg gemakkelijk is om de EGR compleet te laten verwijderen of permanent uit te laten schakelen, waardoor de motor veel te veel stikstofoxide uitstoot en de te behalen gezondheidswinst uitblijft? Zo nee, waarom niet?
Autofabrikanten laten de mate waarin de EGR wordt ingeschakeld afhangen van verschillende factoren, zoals de buitentemperatuur. Dat betekent dat soms minder of geen uitlaatgassen worden gerecirculeerd om de motor te beschermen. Dit houdt echter geen verband met de software-update van Volkswagen.
Daarnaast kunnen op dit moment voertuigeigenaren op eigen initiatief hun voertuig laten chip-tunen waarbij deze systemen buiten werking worden gesteld. Dat vind ik onwenselijk; zoals eerder aangegeven aan uw Kamer3, laat ik momenteel de regelgeving aanpassen zodat dergelijke wijzigingen aan het emissiebeheersingssysteem van auto’s strafbaar worden. Zie ook antwoord 5.
Deelt u voorts de mening dat naast de software-update de Volkswagen Group tevens een update van de EGR en eventuele andere technologie moet aanbieden die garandeert dat de auto schoon blijft? Deelt u daarnaast de mening dat er op zijn minst voor moet worden gezorgd dat deze onderdelen met enige regelmaat moeten worden vervangen?
Om de voertuigen weer in lijn te brengen met de typegoedkeuringseisen is het van belang dat de software-update uitgevoerd wordt. Eventuele vervanging van de EGR-klep is onderdeel van het reguliere onderhoud van het voertuig.
Waarom is het laten uitschakelen en of verwijderen van de EGR-klep überhaupt niet verboden in Nederland? Welke Nederlandse en Europese wetgeving is relevant voor de praktijk van het (laten) uitschakelen en of verwijderen van de EGR-klep? Heeft Nederland bij markttoezichtonderzoek (onder Richtlijn 2007/46/EC) of periodieke keuringen (Richtlijn 2014/45/EU) deze wetgeving toegepast en voldoende ingezet op het opsporen en beboeten van voertuigmanipulatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de brief aan uw Kamer van 3 april jl.4, moeten nieuwe auto’s die op de markt worden gebracht aan de Europese emissie-eisen voldoen. Daarvoor rusten fabrikanten nieuwe auto’s met allerlei technische voorzieningen uit, zoals een roetfilter, uitlaatgasrecirculatie (EGR-klep) en katalysatoren. Vanzelfsprekend is het de bedoeling dat deze voorzieningen goed blijven functioneren nadat voertuigen op de markt zijn gebracht en deelnemen aan het dagelijkse verkeer. Gebleken is dat deze systemen, op verzoek van de eigenaar, met enige regelmaat worden verwijderd of buiten werking worden gesteld. Hoewel er in Europees verband geen verbod geldt om roetfilters te verwijderen, zal ik de Regeling voertuigen zodanig wijzigen dat het verwijderen, aanpassen en buiten werking stellen van emissiecontrolesystemen verboden wordt als deze voorzieningen nodig zijn om aan de emissie-eisen te voldoen. Ik verwacht het nieuwe verbod binnenkort te publiceren, waarna het op 1 oktober 2017 in werking kan treden.
Hoe kan het dat consumenten nog altijd niet weten waar ze moeten zijn en waar ze recht op hebben als ze nadelige gevolgen (denken te) ondervinden van de software-update?
Ik heb geregeld contact met PON over de terugroepactie. Als consumenten vragen of klachten hebben over de software-update kunnen zij daarvoor terecht bij de klantenservice van Volkswagen of hun dealer. PON heeft mij laten weten dat elke klacht individueel wordt behandeld en er wordt een passende oplossing gezocht per situatie.
Bent u bereid om tekst en uitleg te vragen aan Pon Dealer Groep (PON) over hun «individuele aanpak» van de genoemde problemen en de negatieve ervaringen daaromtrent die uit de uitzending van Radar naar voren komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 6.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de ene klant wel en de andere klant geen (gedeeltelijke) vergoeding krijgt voor reparaties die (gebaseerd op de Radar-uitzending) tussen de 600 en 1.100 euro kosten? Zo ja, op welke termijn gaat u in gesprek met PON om er zorg voor te dragen dat er helder wordt gecommuniceerd over wanneer consumenten wel, en wanneer zij niet in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) vergoeding van de kosten, zodat er geen sprake is van willekeur? Zo nee, waarom niet?
Aan het uitvoeren van de software-update zijn voor de consument geen kosten verbonden. Voor reparaties hanteert PON protocollen waarin is vastgelegd wanneer een consument aanspraak maakt op compensatie. Het compensatiebedrag kan naar de aard van de reparatiebeurt en het voertuigverleden verschillen. Zoals eerder aangegeven wordt door PON per situatie een passende oplossing gezocht.
Deelt u de mening dat consumenten die aantoonbaar negatieve effecten ondervinden ten gevolge van de software-update volledig moeten worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is het niet gebleken dat de software-update negatieve effecten heeft op de rijeigenschappen van het voertuig.
Welke actie onderneemt u op dit moment om consumenten die problemen ondervinden met hun auto na een software-update bij te staan? Is daar frequent overleg met importeur PON over en wat is daarvan de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd heb ik regelmatig overleg met PON. PON verzekert mij dat elke klacht serieus wordt genomen. Momenteel ligt het aantal klachten over de software-update ruim onder de 1%. PON geeft aan dat voor verreweg de meeste gemelde klachten inmiddels een passende oplossing is gevonden. Ik heb er vertrouwen in dat PON er alles aan doet om de klachten naar behoren af te handelen.
Hoe verhouden de problemen die consumenten zeggen te ondervinden met hun auto na de software update zich tot uw uitspraken in het laatste algemeen overleg over Dieselgate aangaf, namelijk dat de update geen nadelige gevolgen heeft voor consumenten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt het signaal dat Radar ontving van Volkswagen Duitsland, namelijk dat de software-update er inderdaad voor zorgt dat de EGR-klep anders gaat werken (met alle mogelijke gevolgen van dien voor brandstofverbruik en/of vermogen) en van PON, namelijk dat de update inderdaad tot klachten heeft geleid, zich tot uw eigen uitspraken dat de update geen nadelige gevolgen heeft voor consumenten?
De mededeling van Volkswagen Duitsland had betrekking op het roetfiltersysteem. Als gevolg van de software-update zullen sommige voertuigtypes vaker het roetfiltersysteem moeten regenereren. Deze regeneratie kost extra brandstof. Dit extra brandstofverbruik wordt gecompenseerd door verbeterde inspuiting. Daardoor resulteert de software-update niet in een verhoogd gebruik. Onafhankelijk onderzoek door het KBA en een second opinion door de RDW en TNO bevestigen dit.
Kunt u verklaren waarom u in het onderzoek naar aanleiding van de motie-Geurts/van Veldhoven (Kamerstuk 31 209, nr. 197) niet achter deze mogelijke negatieve gevolgen voor consumenten bent gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het onafhankelijke onderzoek door het KBA, RDW en TNO heeft geconcludeerd dat de software-updates niet hebben geleid tot negatieve gevolgen voor het brandstofverbruik of het motorvermogen. Zoals eerder aangegeven is het mogelijk dat consumenten een verschil in rijervaring merken. Dit komt volgens PON in de meeste gevallen door het feit dat consumenten niet altijd de eerder door de fabrikant aangeboden software-updates hebben laten uitvoeren.
Bent u bereid deze mogelijke gevolgen mee te nemen in het aanvullend onderzoek naar aanleiding van de motie-Geurts (Kamerstuk 31 209, nr. 207)? Zo nee, waarom niet? Wanneer bent u voornemens dit aanvullend onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Ter uitvoering van de Kamermotie heb ik naast het onderzoek door RDW en TNO een reactie gevraagd aan mijn Duitse collega Minister Dobrindt om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de software-update van Volkswagen. Zodra ik nieuwe informatie heb, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat het een onlangs verschenen onderzoek2 naar de gevolgen van sjoemeldiesels, waaruit blijkt dat jaarlijks 38.000 mensen (waarvan de meesten hier in Europa) vroegtijdig overlijden ten gevolge van te veel uitgestoten stikstofoxiden (NOx) door diesels, laat zien dat het van het allergrootste belang is dat alle sjoemeldiesels terug naar de garage komen voor een update die ervoor zorgt dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de wettelijke normen? Kunt u de Kamer van een reactie voorzien op het genoemde onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek benadrukt het belang van schone lucht en het negatieve effect van dieselvoertuigen die onder normale rijomstandigheden niet aan de Europese emissie-eisen voldoen. Inmiddels is hiervoor de Real Driving Emissions testprocedure vastgesteld, waarbij auto’s ook op de weg worden gemeten. Deze nieuwe testprocedure is vanaf 1 september 2017 verplicht voor nieuwe voertuigtypen en twee jaar later voor alle nieuwe personenauto’s. Ik verwacht, dat mede als gevolg hiervan dat nieuwe personenauto’s veel schoner worden.
Wat denkt u dat het effect is van de signalen uit de Radar-uitzending op de bereidwilligheid van consumenten om mee te doen aan de – tot nu toe nog altijd – vrijwillige terugroepacties?
Zoals eerder aangegeven herken ik de signalen uit de Radar-uitzending niet. Ik steun de oproep van PON, dat consumenten die klachten hebben zich bij PON melden, zodat voor elk geval een oplossing kan worden gevonden.
Wat zijn de milieu en gezondheidsvoordelen van het updaten van de software van auto’s met sjoemelsoftware? Hoe gaat u er voor zorgen dat deze auto’s met sjoemelsoftware een update krijgen?
Met de update wordt de software, waarmee een voertuig herkent dat het in een laboratorium wordt getest en overschakelt naar andere regeling van de motor, verwijderd. Door deze update zullen de NOx-emissies iets afnemen, hetgeen de volksgezondheid ten goede komt. Voor een meer uitgebreide analyse van de positieve effecten van de software-updates, verwijs ik u verder naar rapporten opgesteld door de RDW en anderen, gepubliceerd op de website van de RDW.
Volkswagen is door het KBA verplicht tot het aanbieden van de software-update. Het is aan Volkswagen dat de terugroepactie wordt uitgevoerd. Het is bovendien aan consumenten of ze meewerken aan de terugroepactie. De update is op dit moment bij circa 82.000 voertuigen uitgevoerd. De RDW volgt de terugroepactie uiteraard nauwgezet.
Zijn deze signalen en het effect daarvan op de – tot nu toe nog altijd – vrijwillige terugroepacties voor sjoemeldiesels voor u reden om Volkswagen alsnog te verzoeken over te gaan op verplichte terugroepacties, zoals gevraagd in het vijfpuntenplan voor herstel van vertrouwen in de autosector «Genoeg van het gesjoemel»?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 24 mei 20177 heb aangegeven, zal ik het vijf-puntenplan vergelijken met ons huidige beleid en u hierover voor de zomer informeren. Gezien de demissionaire status van het kabinet zal ik de beleidsinhoudelijke reactie overlaten aan mijn opvolger.
Kunt u deze vragen, voorafgaand aan het Algemeen overleg Raad voor Concurrentievermogen (formeel) op 29 en 30 mei 2017, uiterlijk 23 mei 2017 beantwoorden? Kunt u deze vragen tevens afzonderlijk beantwoorden?
Gelet op de aard en omvang van de vragen is het helaas niet gelukt de antwoorden binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
Het laten verwijderen van de registratie vanuit het Bureau Krediet Registratie (BKR) door bedrijven. |
|
René Peters (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de reclameboodschap van Dynamiet Nederland waarin wordt aangegeven dat mensen hun BKR registratie kunnen laten verwijderen?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben te maken met een negatieve BKR codering?
Op dit moment bevat het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) 721.000 betalingsachterstanden.2 Registraties met een betalingsachterstand worden in de praktijk negatieve registraties genoemd. De kredietverstrekker is verplicht te melden wanneer een consument zich niet aan zijn betalingsverplichtingen op grond van een overeenkomst houdt. Deze meldplicht is afhankelijk van de vorm van het krediet, de hoogte van de betalingsachterstand en de voorwaarden van het krediet. De coderingen blijven vijf jaar bewaard nadat het krediet is beëindigd. Een negatieve registratie duidt daarom niet altijd op een actuele achterstand. Of het krediet is beëindigd is eveneens zichtbaar in het CKI.
Is bekend bij hoeveel mensen die codering door tussenkomst van bedrijven als Dynamiet Nederland weer worden verwijderd?
Op grond van het algemeen reglement van het BKR zijn kredietverstrekkers primair verantwoordelijk voor het aanleveren van juiste informatie in het CKI van het BKR. Correctie kan uitsluitend plaatsvinden door de kredietverstrekkers en alleen als de registratie feitelijk niet juist is. Tussenkomst van derden is daarvoor niet nodig. BKR houdt als verantwoordelijke voor de gegevensverwerking hierop toezicht. Onbekend is hoeveel aanpassingen jaarlijks worden doorgevoerd op initiatief van de kredietverstrekker en in welke gevallen dit is gebeurd naar aanleiding van een verzoek van de klant. Van belang is dat een negatieve registratie altijd moet worden aangepast als deze feitelijk niet juist is. Consumenten kunnen zich in zo’n geval rechtstreeks tot de kredietverstrekker wenden. Er zijn geen cijfers bekend over de mate waarin bedrijven zoals Dynamiet Nederland daarbij worden betrokken.
Is bekend hoeveel mensen op die manier daadwerkelijk financiële verplichtingen zijn aangegaan?
Kredietverstrekkers dienen voor de verlening van kredieten vanaf € 250,– te toetsen of kredietverlening verantwoord is. Dit doen zij onder andere door het CKI van het BKR te raadplegen. Een negatieve registratie in het CKI van het BKR staat op zichzelf niet in de weg aan het afsluiten van een krediet. Kredietverlening kan ondanks een negatieve registratie onder omstandigheden immers wel verantwoord zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om na een herstelde betalingsachterstand NHG-garantie te verkrijgen voor een woninghypotheek. En een herstelde betalingsachterstand in het verleden is op zichzelf evenmin reden om een nieuw krediet af te wijzen. Een (verwijdering van een) negatieve registratie zegt dan ook niets over de mate waarin consumenten (weer) financiële verplichtingen kunnen aangaan. Cijfers over het aangaan van financiële verplichtingen na verwijdering van negatieve registraties zijn er niet. Evenmin is bekend hoeveel consumenten niet aan hun betalingsverplichting hebben kunnen voldoen nadat een eerdere negatieve registratie is verwijderd en in welke mate mensen hierdoor in de financiële problemen zijn gekomen.
Is bekend in hoeverre deze mensen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen en in welke mate mensen hierdoor opnieuw in de financiële problemen zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 4.
De internationale cyberaanval en de ICT van de Overheid |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waarschuwing voor grote internationale gijzelsoftware-campagne»?1
Ja
Wat wordt er op dit moment concreet gedaan om te zorgen dat ICT-systemen van de rijksoverheid zelf niet geïnfecteerd raken?
Mij zijn geen gevallen bekend van besmettingen bij de rijksoverheid. Ook bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zijn geen besmettingen gemeld, zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 2 juni heeft aangegeven. Niettemin heeft de aanval van Wannacry malware en zijn impact ertoe geleid dat bij verschillende organisaties van de Rijksdienst is en wordt nagelopen of ook echt op alle relevante plekken de relevante patches zijn toegepast.
Meer in het algemeen is bij de Rijksdienst een stelsel van regelgeving voor informatiebeveiliging van toepassing. Maar daarmee zijn we er niet. In de strategische I-agenda Rijksdienst is daarom «Verstandige aandacht voor informatiebeveiliging en privacy» één van de vijf thema’s.
Verder informeert en waarschuwt het NCSC organisaties binnen de rijksoverheid zodat ook een dreiging van een passend antwoord kan worden voorzien.
Ten slotte wil ik opmerken dat beveiliging en beheer van ICT een cyclisch proces is. Dat betekent dat acties ten behoeve van beveiliging niet eenmalig zijn, maar voortdurend, en met regelmaat terugkeren.
Is alle software bij de rijksoverheid voldoende veilig en actueel? Zo nee, welke actie gaat u hiervoor ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kan er een overzicht verstrekt worden van de ICT-systemen die draaien onder de verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een beeld van de laatste stand? Hoe wordt het delen van expertise over het voorkomen van dit soort cyberaanvallen met andere ministeries georganiseerd?
Ik beschik over een omvangrijk overzicht van alle ICT-systemen waarvoor ik opdrachtgever en verantwoordelijk ben. Dit overzicht is zeer divers van aard, en bevat naast de grote systemen zoals DigiD ook een veelheid aan componenten die ten dienste staan van de (interne) bedrijfsvoering of kleinere systemen; alles bij elkaar bestaat dit overzicht uit ongeveer 800 elementen. Wat betreft de stand van zaken: van alle elementen in dit overzicht is mijn beeld dat zij niet getroffen zijn door het Wannacryvirus.
De rijksoverheid maakt gebruik van de expertise van het NCSC. Hierbij verwijs ik nogmaals naar de hiervoor genoemde brief van mijn collega van Veiligheid en Justitie.
Welke lessen trekt u uit deze cyberaanval? Wat gaat de rijksoverheid anders doen inzake de eigen ICT-systemen ten opzichte van de huidige aanpak, om ervoor te zorgen dat de Rijks- en mede-overheden in de toekomst niet geraakt worden door cyberaanvallen?
Zoals ik hierboven opmerkte, zijn mij geen gevallen bekend van Wannacry besmettingen bij de rijksoverheid. Niettemin constateert de Algemene Rekenkamer helaas ook tekortkomingen in de informatiebeveiliging. De CIO-Rijk is hierover in gesprek met de CIO’s, waarbij specifieke aandachtspunten per departement worden besproken. In het tweede halfjaarlijkse gesprek zal de CIO Rijk de voortgang bespreken op deze aandachtspunten. De Kamer zal eveneens over de voortgang worden geïnformeerd.
Ten aanzien van medeoverheden geldt dat informatiebeveiliging een verantwoordelijkheid is het betreffende bestuursorgaan, dat dus ook zelf verantwoordelijk voor het nemen van eventuele extra maatregelen.
Het bericht dat boetes aan buitenlandse goksites niet geïnd worden |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat boetes voor buitenlandse goksites vooral voor de bühne zijn?1
In mijn eerdere reactie van 23 maart jl.2 naar aanleiding van een vergelijkbaar artikel «Boetes voor buitenlands onlinegokhuis wassen neus» in Het Financieele Dagblad van 29 november 2016 heb ik aangegeven bekend te zijn met de problematiek van de inning van bestuurlijke boetes. Dat betekent zeker niet dat dergelijke boetes die zijn opgelegd geen consequentie hebben, omdat deze kunnen worden meegewogen bij een toekomstige vergunningaanvraag om kansspelen op afstand aan te bieden.
Hoe is het bedrag van 750.000 euro aan bestuurlijke boetes dat vanaf begin 2015 tot en met april 2017 aan buitenlandse goksites is opgelegd, opgebouwd? Hoeveel verschillende goksites hebben een boete opgelegd gekregen?
In 2015 gaat het om een totaalbedrag van € 480.000,–, opgebouwd uit twee bestuurlijke boetes van € 240.000. In 2016 zijn geen bestuurlijke boetes in het buitenland opgelegd. In 2017 gaat het tot dusver om een bedrag van € 270.000 opgebouwd uit drie bestuurlijke boetes van twee keer € 50.000,– en één van € 170.000.
In de periode 2013–2017 hebben tot nu toe 27 verschillende websites een boete opgelegd gekregen.
Welke consequenties heeft het niet betalen van een bestuurlijke boete voor een goksite? Zijn er stappen ten aanzien van de verschillende sites genomen?
Er valt een onderscheid te maken tussen aanbieders van onlinekansspelen, die gevestigd zijn in Nederland, en daarbuiten. Voor een aanbieder die gevestigd is in Nederland wordt een invorderingstraject gestart, waarbij met behulp van een gerechtsdeurwaarder alsnog tot invordering van de geldboete kan worden overgegaan. Dit traject is bijna niet mogelijk voor een aanbieder van onlinekansspelen die in het buitenland is gevestigd. De deurwaarder probeert al het mogelijke te doen om de opgelegde boete te incasseren. Het is een tijdrovende en kostbare procedure vanwege het ontbreken van een internationale grondslag die staat of valt met de bereidheid tot het verlenen van verlof door de buitenlandse rechter. Voor dergelijke aanbieders liggen de consequenties van het niet betalen van een bestuurlijke boete voornamelijk in de toekomst, bijvoorbeeld bij het oordeel van de Kansspelautoriteit over de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunning aanvragers. Daarbij worden alle relevante strafbare en beboetbare feiten en omstandigheden meegewogen.
Kunnen er, indien een site veelvuldig bestuurlijke boetes negeert, strafrechtelijke stappen worden ondernomen? Zo ja, wordt dit gedaan en kunnen strafrechtelijke boetes wel in het buitenland geïnd worden?
Grensoverschrijdende inzet van het strafrecht is mogelijk. Dit wordt gezien als ultimum remedium en gaat dan om gevallen waarin sprake is van meervoudige of herhaalde overtredingen, van verwevenheid met andere criminele activiteiten en/of waarin de behoefte bestaat aan de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen en bevoegdheden of het opleggen van specifiek strafrechtelijke sancties. Tussen het Openbaar Ministerie en de Kansspelautoriteit is op 9 december 2015 een handhavingsprotocol getekend waarin criteria worden genoemd voor strafrechtelijke handhaving. Indien er omstandigheden worden aangetroffen die aanleiding vormen voor strafrechtelijke handhaving, dan kan het Openbaar Ministerie strafrechtelijke handhaving toepassen en indien noodzakelijk gebruikmaken van de grensoverschrijdende inzet van het strafrecht. Tussen het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie en de Kansspelautoriteit vindt periodiek overleg plaats waarbij de gepaste handhavingsstrategie wordt besproken.
Welke obstakels liggen er waardoor er geen boetes geïnd worden? Waarom werden deze, deels, tot 2015 wel overwonnen?
Om de betaling van een bestuurlijke boete in het buitenland af te dwingen is een internationale grondslag nodig, en naar huidig recht bestaat een dergelijke grondslag vaak onvoldoende. Daarnaast zijn bestuursrechtelijke samenwerkingsinstrumenten voor de grensoverschrijdende inning van bestuurlijke boetes zeldzaam. Samenwerking op dit vlak is ingewikkeld omdat niet alle landen het instrument van de bestuurlijke boete hanteren. Het is een misvatting te denken dat het tot 2015 eenvoudiger was internationale boetes te innen: beboete buitenlandse kansspelaanbieders die hebben betaald, hebben dit uit eigen beweging gedaan.
Lukt het andere Europese landen buitenlandse boetes te innen? Zo ja, hoe doen zij dat?
Op 9 september 2014 is het onderzoek «Grensoverschrijdende inning bestuurlijke boetes» aan uw Kamer toegestuurd.3 Het rapport richtte zich op drie buurlanden van Nederland: België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In België worden bestuurlijke boetes in het buitenland opgelegd, maar blijkt het nagenoeg onmogelijk om deze succesvol te innen. Als belangrijkste reden wordt genoemd het ontbreken van een instrument waarmee betaling over de grens kan worden afgedwongen. In Duitsland bestaan meer mogelijkheden om opgelegde boetes in het buitenland te innen. De belangrijkste reden daarvoor is dat Kaderbesluit 2005/214/JBZ (inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties) vanwege de omzetting en inbedding in het Duitse recht op aldaar opgelegde bestuurlijke boetes van toepassing is. In het Verenigd Koninkrijk is nog weinig ervaring opgedaan met bestuurlijke boete; voor zover wel noodzaak bestaat tot het grensoverschrijdend innen van bestuurlijke boetes wordt als belangrijkste probleem genoemd het ontbreken van een instrument waarmee betaling over de grens kan worden afgedwongen.
Klopt het dat het innen van bestuurlijke boetes geen prioriteit is van de Kansspelautoriteit? Zo ja, wat is dan wel de prioriteit van de Kansspelautoriteit?
Nee, dat klopt niet. De Kansspelautoriteit is, samen met toezichthouders van andere lidstaten van de Europese Unie, actief op zoek naar mogelijkheden voor het innen van bestuurlijke boetes die in het buitenland zijn opgelegd, zowel bilateraal als binnen de door de Europese Commissie ingestelde Expertgroep Kansspelen. De problematiek rond het niet kunnen innen van grensoverschrijdende boetes heeft andere oorzaken en betreft niet het ontbreken van capaciteit bij de Kansspelautoriteit.
Hoeveel extra capaciteit bij de Kansspelautoriteit zou nodig zijn om het innen van deze boetes te prioriteren?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat aan het innen van deze boetes een groter belang moet worden gehecht aangezien het onbestraft laten van overtredingen het overtreden van de regels wellicht aanmoedigt en dit het bestaansrecht van de Kansspelautoriteit raakt?
Ik ben niet van mening dat overtredingen van de Nederlandse kansspelwetgeving onbestraft worden gelaten. De Kansspelautoriteit laat mij weten op andere manieren barrières op te werpen tegen aanbieders die ondanks een (niet betaalde) boete doorgaan met het illegale aanbod. Eén daarvan is de strafrechtelijke weg, maar ook kan worden gedacht aan de aanpak van financiële dienstverleners en van partijen die reclame maken voor deze aanbieders. Zo heeft de Kansspelautoriteit opgetreden tegen financiële dienstverleners en is er onlangs een actie tegen reclame uitgevoerd. De Kansspelautoriteit bemoeilijkt daarmee beboette aanbieders om in Nederland te (blijven) opereren.
Deelt u de mening dat het niet betalen van een bestuurlijke boete zou moeten worden meegewogen in het al dan niet verkrijgen van een vergunning zodra online gokken wordt gelegaliseerd? Zo ja, op welke manier wordt dit geregeld en waarom zou de Kansspelautoriteit daar nu wel prioriteit aan toekennen indien deze afweging bij hen ligt?
Ja, dat deel ik. Het uitgangspunt is dat ondernemingen aan welke de Kansspelautoriteit na het aannemen van de motie-Bouwmeester c.s. in september 2011 een boete heeft opgelegd wegens onvergund kansspelaanbod in Nederland dat aan één of meer prioriteringscriteria voldoet, na opening van de Nederlandse online-kansspelmarkt niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen op afstand aan te bieden.4 Het finale oordeel is voorbehouden aan de Kansspelautoriteit, die op elke aanvraag beslist en bij dat besluit ook nog andere relevante feiten en omstandigheden kan betrekken.
In alle overige gevallen wordt aan het niet betalen van een opgelegde boete groot gewicht toegekend. De Kansspelautoriteit zal bij haar beoordeling rekening houden met alle feiten en omstandigheden van het geval en maatwerk leveren.
De aanbesteding van mobiele telefonie |
|
Maarten Hijink , Ronald van Raak |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw beleid rondom het opslaan van al dan niet vertrouwelijke gegevens van de rijksoverheid? Vallen belgegevens van medewerkers van de rijksoverheid hieronder?
Het beleid voor de rijksoverheid is dat per geval de verantwoordelijke overheidsorganisatie, binnen de kaders van wet- en regelgeving, een afweging moet maken ten aanzien van de gewenste locatie van data. Voor staatsgeheime data en privacygevoelige data leidt deze afweging tot een andere uitkomst dan voor open data.
Belgegevens zoals telefoonnummers, website bezoek (ip-adressen) en verkeersgegevens vallen onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Wbp schrijft voor dat persoonsgegevens slechts onder bepaalde omstandigheden mogen worden opgeslagen buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Voor aanbieders van telecommunicatiediensten geldt naast de Wbp ook de Telecommunicatiewet. In hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet zijn de bepalingen opgenomen ter bescherming van de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers van elektronische communicatienetwerken en -diensten.
Het bovenstaande wettelijke kader geldt ook voor de belgegevens van medewerkers van de rijksoverheid.
Kunt u aangeven waar de huidige aanbieder van mobiele telefonie voor de rijksoverheid gegevens over het belverkeer van medewerkers van de rijksoverheid opslaat?
VodafoneZiggo slaat persoons- en verkeersgegevens van Nederlandse Vodafoneklanten op in de z.g. switch locaties in Arnhem, Amsterdam, Groningen, Nieuwegein, Utrecht, Rotterdam en Venlo. Daarnaast worden gegevens van Nederlandse Vodafoneklanten opgeslagen in een datacentrum in Ratingen, Duitsland.
Op welke wijze worden eisen gesteld aan de nieuwe aanbieder om te voorkomen dat belgegevens van Rijksmedewerkers onder de USA Freedom Act vallen? Zijn deze eisen vastgelegd in het eisenpakket voor de nieuwe aanbesteding? Zo ja, hoe?1
De aanbestedende dienst verricht de aanbesteding onder de vigerende wet- en regelgeving, waaronder de Aanbestedingswet 2012, de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) en de Wbp. De Aanbestedingswet 2012 laat zeer beperkt ruimte om op voorhand buitenlandse (Europese) partijen, dan wel partijen die afkomstig zijn uit landen die deelnemen aan de Government Procurement Act, uit te sluiten. Uitsluiting van partijen die onder de toepassing van de USA Freedom Act vallen is voor deze aanbesteding vanwege het non-discriminatiebeginsel niet mogelijk.
Om te voorkomen dat in strijd met Nederlandse wet- en regelgeving gegevens door de opdrachtnemer worden verwerkt of gedeeld, zijn eisen in het contract opgenomen. Deze eisen zijn:
Voldoen aan de in de aanbestedingsstukken genoemde kaders betreffende de beveiliging van gegevens waaronder Wbp, ISO standaard voor informatiebeveiliging (27001/2:2013) of gelijkwaardig, BIR, Voorschrift informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) en Voorschrift informatiebeveiliging Rijksdienst bijzondere informatie (VIRBI), waar deze van toepassing zijn.
Welke eisen werden in de vorige aanbesteding gesteld aan de opdrachtnemer? Is dit in de nieuwe aanbesteding significant gewijzigd?
Voor de vorige aanbesteding geldt: onder Titel 8 («Geheimhouding en (informatie)beveiliging») van het Staatscontract Mobiele Communicatie OT2010 zijn in artikel 31 («Gebruik Persoonsgegevens Eindgebruiker») de voorwaarden opgenomen met betrekking tot persoons- en gebruiksgegevens (voor een pdf van het Staatscontract, zie: https://www.hisict.nl/contracten/ot2010-mobiele-communicatiediensten).
Op de nieuwe aanbesteding IWR2017|MCD (ICT Werkomgeving Rijk|Mobiele CommunicatieDiensten) zijn de Algemene Rijksvoorwaarden bij IT-overeenkomsten 2016 (ARBIT2016) van toepassing. In artikel 18 («Verwerking persoonsgegevens») van de ARBIT2016 de voorwaarden met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens opgenomen (voor de ARBIT2016, zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0038569/2016-10-04).
Daarnaast zijn de beveiligingskaders vastgelegd de aanbestedingsdocumenten. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Door van toepassingverklaring van de ARBIT2016 en de gestelde voorwaarden met betrekking tot beveiliging en privacy zijn de eisen ten opzichte van de vorige aanbesteding in belangrijke mate gewijzigd.
Heeft u ontbindingsclausules in de lopende aanbesteding opgenomen voor het geval de dataveiligheid in het gevaar komt? Is de overname van Vodafone door Liberty Global voor u aanleiding geweest hier gebruik van te maken en is uw beleid op enige wijze hierdoor gewijzigd?
Ja, er zijn ontbindings-/opzeggingsclausules in de lopende aanbesteding opgenomen, te weten:
Vanuit het ARBIT2016 art. 30.3 en art. 30.6. Hierin is onder andere genoemd dat ontbinding van het contract door de opdrachtgever, de Staat, mogelijk is wanneer sprake is van een ingrijpende wijziging in de zeggenschap over de activiteiten van de opdrachtnemer. Daarnaast geldt de overeenkomst voor bepaalde duur en is er geen stilzwijgende verlenging mogelijk. De opdrachtgever kan de overeenkomst onder gelijkblijvende voorwaarden driemaal verlengen, telkens voor een periode van 12 maanden. Indien opdrachtgever gebruik maakt van dit recht doet hij hiervan uiterlijk zes maanden voor het einde van de exploitatieperiode van de Raamovereenkomst schriftelijk en aangetekend mededeling aan de opdrachtnemer.
Van een overname van Vodafone door Liberty Global, het moederbedrijf van Ziggo, is overigens geen sprake. Het gaat om een samenvoeging van de Nederlandse divisies van Vodafone en Ziggo in een gezamenlijke onderneming «VodafoneZiggo Group Holding B.V.». Hierin hebben Vodafone en Liberty Global een even groot eigenaarbelang (50/50). De overgang naar VodafoneZiggo was geen aanleiding om de overeenkomst te beëindigen. Ook is het inkoopbeleid hierdoor niet gewijzigd.
De toekomstige beschikbaarheid van IC-prototypes voor het Nederlandse bedrijfsleven en wetenschappelijk onderzoek |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU snijdt in chiptechnologie» in ScienceGuide van 11 mei 2017 over het niet continueren van de financiële steun van de Europese Unie (EU) aan het programma Europractice?1
Ja.
Hoe waardeert u de inschatting van de onderzoekers dat het niet continueren van de steun voor Europractice desastreus zal zijn voor het Europese onderwijs en onderzoek en voor de industrie?
Meer dan 480 universiteiten en 170 onderzoeksinstellingen in 42 landen maken al vele jaren gebruik van Europractice om op kleine schaal prototypes van chips te ontwerpen, fabriceren en testen.
Europractice wordt ondersteund via het Europese Kaderprogramma voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, thans genaamd Horizon 2020 (H2020). De ondersteuning van projecten in H2020 geschiedt door middel van «Calls for Proposals» die na indiening worden geëvalueerd door externe experts. Geselecteerde voorstellen verkrijgen daarna financiële ondersteuning met een looptijd van 3 tot 4 jaar. Europractice is via dit proces tot nu toe ondersteund (sinds 1995). De huidige Europese financiering loopt tot medio 2018.
De Europese Commissie heeft vorig jaar een «Call for proposals» (ICT-04–2017) opengesteld, waarin het Europractice-PLUS voorstel is ingediend. De Europese Commissie heeft ook andere voorstellen op vergelijkbaar gebied ontvangen. Het Europractice-PLUS voorstel en de andere voorstellen zijn geëvalueerd door externe deskundigen. Het Europractice-PLUS heeft in de evaluatie niet het minimum kwaliteitsniveau behaald om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning.
Indien Europractice alternatieve inkomstenbronnen zou bezien en inzetten, dan is het al of niet verkrijgen van Europese subsidie voor het Europractice initiatief niet direct van negatieve invloed op de beschikbaarheid van prototyping services voor ontwikkeling van integrated circuits(IC) voor onderzoekers en de kosten hiervan.
Wat zijn de gevolgen van het niet continueren van de steun voor Europractice voor de Nederlandse wetenschap en voor het Nederlandse hightechbedrijfsleven?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een reden waarom een cruciale basisfaciliteit als de productie van prototypes van integrated circuits (IC)uit tijdelijke projectfinanciering wordt gefinancierd? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
De afgelopen 22 jaar is Europractice ondersteund via Europese projectfinanciering. Ik zet mij in om op Europese Unie niveau een continuering van een Europractice-achtige dienst op EU-schaal te faciliteren. De Europese Commissie is hierbij de eerstverantwoordelijke. Een Europractice achtige dienst dient derhalve te passen binnen het raamwerk van het Europese Kaderprogramma voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Bent u bereid om samen met de wetenschappers en het bedrijfsleven te zoeken naar alternatieve vormen van financiering met een grotere mate van continuïteit dan EU-projectsubsidies?
Het Europractice initiatief is een pan-Europees initiatief dat al vele jaren (sinds 1995) vanuit het Europese Kaderprogramma voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie wordt ondersteund. De Europese Commissie is hierbij de eerst verantwoordelijke, maar mijn betrokkenheid, evenals die van andere lidstaten, is hierbij via het H2020 ICT LEIT Committee (het Programme Committee voor Information and Communication Technologies binnen het H2020 onderdeel Leadership in Enabling and Industrial Technologies) gewaarborgd.
Nederland heeft deze kwestie tijdens een zitting van dit Committee aan de orde gesteld op 18 mei jl. De Nederlandse delegatie heeft met een groot aantal andere lidstaten bij de Europese Commissie aangegeven dat Europractice-achtige diensten noodzakelijk zijn en deze zouden niet moeten worden onderbroken.
De Europese Commissie heeft aangegeven dat naar verwachting oktober 2017 een «Call for Proposals» wordt opengesteld, waarin Europractice een vervolgvoorstel kan indienen. Indien in een volgende Call een voorstel wordt ingediend van een voldoende hoog kwaliteitsniveau zou dit in aanmerking kunnen komen voor Europese ondersteuning.
Het bericht dat ‘Nederland minder nieuwe glasvezelverbindingen krijgt’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Nederland krijgt minder nieuwe glasvezelverbindingen»?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat er de afgelopen jaren minder glasvezel is gelegd in Nederland?
Zoals het onderzoek van Stratix in opdracht van de NOS laat zien, worden er minder huishoudens aangesloten op glasvezel dan 5 jaar geleden. Volgens de monitor van de ACM2 zijn er nu 2,5 miljoen huishoudens die glasvezel tot aan hun voordeur kunnen krijgen. Hiervan nemen 1 miljoen huishoudens daadwerkelijk de verbinding af. Dat de investeringen in glasvezelaansluitingen afnemen is onder andere te verklaren doordat de mobiele en vaste telecominfrastructuren in Nederland in internationaal perspectief van hoog niveau zijn en grotendeels aan de behoefte voldoen. Zo is Nederland al ver met de Europese doelstelling voor 2025 dat alle huishoudens beschikken over een 100Mbps verbinding. Nederlandse huishoudens hebben nu al in 91% van de gevallen de beschikking over een dergelijke snelle vaste verbinding. In het recent door de Europese Commissie uitgebrachte Europe's Digital Progress Report3 wordt Nederland zelfs gezien als land met de beste digitale connectiviteit.
De hoge kwaliteit verbindingen beïnvloedt zodoende de vraag naar een glasvezelaansluiting. Zoals in het NOS-artikel is benoemd, maken de meeste huishoudens met een glasvezelverbinding namelijk geen gebruik van deze verbinding. Een ander aspect dat bij investeringen een rol speelt is of de randvoorwaarden voor deze investeringen op orde zijn. Hiervoor is het bestaan van voldoende concurrentie van groot belang. Het moet onderkend worden dat als er minder spelers op de markt actief zijn dit een negatief effect kan hebben op investeringen. Ik zet me daarom Europees in om te zorgen dat het nieuwe regelgevend kader concurrentie bevorderend werkt.
In hoeverre is de afname in de aanleg van glasvezel het gevolg van een marktsituatie met slechts twee grote spelers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een actueel overzicht geven van de behoefte aan snellere internetverbindingen bij burgers, bedrijven, scholen, zorginstellingen en andere organisaties? Hoeveel procent van de betreffende groepen heeft behoefte aan een snellere internetverbinding?
In december vorig jaar heb ik uw Kamer een onderzoek gestuurd4 over de ontwikkeling van de vraag naar digitale connectiviteit in de komende 10 jaar en hoe deze overeenkomt met het aanbod. Uit het connectiviteitsonderzoek blijkt dat op hoofdlijnen een goede match tussen vraag en aanbod bestaat. Nederland kent kwalitatief hoogstaande vaste en mobiele netwerken en deze dragen bij aan het gunstige ondernemings- en vestigingsklimaat in Nederland. De gekozen techniek is daarbij niet relevant. Het gaat erom dat gebruikers adequaat in hun vraag worden voorzien.
In het genoemde onderzoek wordt ingegaan op de veranderende connectiviteitsbehoefte. Duidelijk is dat de vraag naar digitale connectiviteit significant toeneemt door onder andere het stijgende gebruik van smartphones door consumenten en de groeiende hoeveelheid apparaten die in verbinding staan met het internet. Deze toenemende digitalisering biedt kansen om onze welvaart te vergroten. Zo kunnen digitale leermiddelen kinderen beter voorbereiden op de toekomst, «connected cars» kunnen bijdragen aan een afname van de filedruk en het verbeteren van de verkeersveiligheid en e-healthtoepassingen kunnen onze gezondheidszorg verbeteren. In het connectiviteitsonderzoek wordt ingegaan op deze ontwikkelingen en de behoeftes van de verschillende gebruikers. Ook wordt specifiek ingegaan op de ontwikkelingen van het koper- en kabelnetwerk. We zien dat deze netwerken steeds meer verglazen en dit in combinatie met technische upgrades zorgt ervoor dat al in het grootste deel van het land snelheden worden behaald van boven de 100 Mbps. Daarnaast zie ik dat er in Nederland ook op verschillende plekken, bijvoorbeeld voor bedrijven, in glasvezelaansluitingen wordt geïnvesteerd. Wel zie ik dat op sommige plekken, de zogenaamde buitengebieden, uitdagingen blijven bestaan rond de beschikbaarheid van snelle internetverbindingen. In december vorig jaar5 heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over mijn inzet op dit onderwerp.
In hoeverre kan met nieuwe technologieën, zoals DOCSIS3.1 of bonded Vplus, worden voldaan aan die behoefte?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat ING een negatieve spaarrente niet uitsluit |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van een ING-topman dat niet valt uit te sluiten dat spaarders in de toekomst wellicht moeten betalen om hun geld bij de bank te stallen?1
Het artikel waar het lid Leijten naar verwijst haalt uitspraken aan van de heer Ralph Hamers (CEO en voorzitter raad van bestuur van ING Group). Hij zou hebben gezegd dat, bij het aanhouden van de huidige renteomgeving, de rentes van ING onder druk blijven staan. Daarom sluit hij een spaarrente van 0% niet uit, maar dit is volgens hem nu niet aan de orde. In reactie op eerdere schriftelijke vragen van het lid Leijten,2 heb ik al geantwoord dat banken hun eigen rentes vaststellen en er daarbij naar streven om hun rentemarge (verschil tussen uitleen- en inleenrentes) op peil te houden. Als door dalende marktrentes de uitleenrentes van banken onder druk komen te staan, kunnen banken beslissen om de vergoeding op inleenrentes te verlagen. Vooralsnog is een negatieve rente op (retail) spaarrekeningen niet aan de orde.
Is een bank die in het afgelopen kwartaal een resultaat voor belastingen van 1,65 miljard euro liet zien naar uw mening genoodzaakt om de rente op spaargeld te verlagen van 0,20% naar 0,15% of zelfs in het geheel geen rente meer te vergoeden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de veronderstelling van de topman van de ING dat mensen hun geld, ook bij een lage rente, op de bank blijven zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoorden op de hierboven genoemde eerdere schriftelijke vragen van het lid Leijten heb ik reeds uiteengezet dat huishoudens en bedrijven er in theorie voor kunnen kiezen om (thuis of elders) contant geld aan te houden indien het rendement op contant geld hoger is dan de spaarrente die banken aanbieden. Hoewel contant geld een nominaal rendement van 0% oplevert, zullen huishoudens en bedrijven naar verwachting ook meewegen dat het aanhouden van grote hoeveelheden contant geld kosten en risico’s met zich mee brengt, waardoor het effectieve rendement negatief is. Het ECB-bestuurslid Benoît Cœuré verwijst in een van zijn speeches naar een aantal onderzoeken die de substitutie tussen deposito’s en contant geld nader analyseren.3 Daarbij geeft hij aan dat het moeilijk is om te bepalen waar de exacte grens ligt wanneer huishoudens en bedrijven ervoor kiezen om over te stappen op het aanhouden van contant geld, maar de grens naar verwachting onder de 0% ligt. De heer Cœuré haalt in zijn speech daarnaast een onderzoek aan van de centrale bank van Canada, waarin wordt geconcludeerd dat in andere landen waar negatieve rentes (al langer) door de centrale bank gehanteerd worden (buiten het eurogebied) vooralsnog geen sprake is van grootschalige deposito-onttrekkingen.4
Zijn er onderzoeken naar gedrag van spaarders bij lagere en/of negatieve spaarrente waaruit blijkt dat spaarders gewoon bij de bank blijven met lagere dan wel negatieve spaarrente? Ondersteunen deze onderzoeken de uitspraak dat spaarders toch wel blijven?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in welk scenario banken aanzienlijke verliezen (kunnen) lijden door een verbod op negatieve spaarrentes, zoals u aangaf in antwoord op eerdere vragen?2 Is een scenario waarin banken aanzienlijke verliezen lijden als gevolg van een verbod op negatieve spaarrentes reëel? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de beantwoording waarnaar het lid Leijten verwijst schreef ik dat een verbod op het doorprijzen van een negatieve rente pas in het ergste geval tot aanzienlijke verliezen kan leiden bij banken. Er is een scenario denkbaar waarbij door verdere dalende marktrentes de uitleenrentes van banken verder dalen. Indien banken vervolgens – door een theoretisch verbod – niet kunnen beslissen om de vergoeding op inleenrentes te verlagen, valt hun rentemarge lager uit. In het theoretische scenario van verdere daling van de marktrente en een verbod op negatieve spaarrentes kunnen zich dus verliezen voordoen.
In hoeverre is de ING solvabel genoeg om verliezen op te vangen die mogelijkerwijs optreden wanneer spaarders, vanwege een negatieve rente op spaartegoeden, hun spaargeld opnemen om elders onder te brengen?
Ik zie geen reden om in te gaan op een hypothetische scenario aangaande een specifieke financiële instelling. In het algemeen geldt dat, wanneer spaarders hun tegoeden opnemen om elders onder te brengen, dit in eerste instantie leidt tot een liquiditeitsbehoefte bij een bank. Naar verwachting gaat een bank dan op zoek naar nieuwe bronnen van financiering, zonder direct effect op kapitaal. Wel kan deze financiering duurder zijn, wat ten koste kan gaan van winsten en via dat kanaal de kapitaalpositie van een bank kan beïnvloeden.
Kunt u kwantificeren in hoeverre het opkoopbeleid van de Europese Centrale Bank (ECB) verantwoordelijk is voor de dalende rente op spaartegoeden? Zo nee, waarom niet?
Naast het opkoopbeleid spelen meerdere structurele factoren een rol die de lage rente verklaren. Hierbij valt te denken aan de vergrijzing, maar ook conjuncturele factoren, zoals het balansherstel bij bedrijven, die minder investeren en bij huishoudens, die op hun beurt meer sparen. Dit alles zorgt, naast het monetaire beleid, voor een dalende rente op spaartegoeden. Mede daarom is de causaliteit tussen opkoopbeleid en lage rente niet exact te kwantificeren. Daarnaast spelen ook andere overwegingen een rol in de rentevergoeding die banken besluiten te geven op deposito’s, zoals de hoogte van de eerder beschreven netto rentemarge van banken (die ook afhangt van de uitleentarieven) of de voorwaarden die banken verbinden aan deposito’s. Wel is zichtbaar, onder andere in figuur 1 en 2 van mijn eerdere beantwoording,6 dat alle rentes historisch laag staan, zowel de rente die banken bij de ECB ontvangen als de rente die zij betalen aan depositohouders.
In de antwoorden op eerdere vragen zegt u dat de achterblijvende investeringen door bedrijven mede debet zijn aan de rentestand, welke historisch laag is; welke rol ziet u weggelegd voor overheden om, bijvoorbeeld via overheidsinvesteringen de rente te verhogen? Welke mogelijkheden ziet u voor Nederlandse beleidsmakers om de rente te verhogen?
Zoals ik eerder heb aangegeven,7 dragen veel verschillende factoren bij aan de momenteel historisch lage rentestand. Eén daarvan is inderdaad dat de vraag naar investeringen laag is, in relatie tot het aanbod van besparingen. Dit wil overigens niet zeggen dat investeringen door bedrijven of overheden per definitie lager zijn dan optimaal; het gaat om de relatieve verhouding tussen het aanbod van besparingen en de vraag naar investeringen.
Het beïnvloeden van de rente is geen doelstelling van de Nederlandse overheid. Daarbij zijn de mogelijkheden van Nederlandse beleidsmakers om via overheidsinvesteringen de rentestand te beïnvloeden zeer beperkt. Doordat kapitaalmarkten in het eurogebied sterk verweven zijn, zou het effect van hogere investeringen in Nederland op de rente voor het overgrote deel getemperd worden door een kapitaalinstroom naar Nederland. Hierdoor zou het effect op de rente zeer gering zijn.
Is bekend welke invloed het ECB-beleid heeft op de koopkracht van Europese en Nederlandse huishoudens? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Het monetaire beleid van de ECB is geen directe inputvariabele in de raming van de koopkracht van Europese en Nederlandse huishoudens. Via verschillende indirecte kanalen heeft het rentebeleid echter wel invloed op de koopkrachtontwikkeling op de korte termijn. Zo heeft het ECB-beleid invloed op het niveau en de ontwikkeling van verschillende (macro)-economische variabelen, zoals de rentevoet, de inflatie, en de economische groei, die op hun beurt de koopkrachtontwikkeling beïnvloeden. Dit gebeurt vooral via variabelen die gevoelig zijn voor veranderingen in de rentevoet, zoals de (ramingen van de) hypotheekrente en spaarrente. Het is niet mogelijk om de effecten van het ECB-beleid op de koopkracht direct te berekenen, onder andere omdat moeilijk te kwantificeren is wat het effect is van het ECB-beleid op alle bovengenoemde variabelen op de korte termijn en bovendien de effecten niet te isoleren zijn.
Het bericht dat het OM verdachte transacties bij een trustkantoor onderzoekt |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht »OM onderzoekt verdachte transacties bij trustkantoor BK Group»?1
In het desbetreffende krantenbericht wordt kort gezegd melding gemaakt van vermeende overtredingen van wettelijke voorschriften door een aantal trustkantoren en optreden daartegen door verschillende overheidsinstanties. Wij onderschrijven het belang van het naleven van wettelijke verplichtingen door trustkantoren alsmede van handhavend optreden door daartoe bevoegde overheidsinstanties daar waar deze wettelijke verplichtingen door trustkantoren worden overtreden. Dit wordt hieronder desgevraagd nader toegelicht. Over lopende bestuursrechtelijke toezichtonderzoeken kunnen verder geen uitspraken worden gedaan, en op dit moment evenmin over hetgeen waar het Openbaar Ministerie al dan niet onderzoek naar doet.
Mogen trustkantoren diensten verlenen aan bedrijven waarin personen belangen hebben die op de Europese sanctielijst staan die is ingesteld vanwege de verduistering van Oekraïense spaartegoeden? Zo ja, welke diensten mogen zij wel verlenen en welke niet? Vindt u het verlenen van diensten aan dergelijke personen gewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van EU Verordening 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne2 (hierna: de Verordening) moeten tegoeden en economische middelen die toebehoren aan of eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van de in bijlage I van de Verordening opgenomen natuurlijke personen worden bevroren, en is het verboden om aan deze personen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking te stellen. Onder tegoeden worden verstaan financiële activa en financiële voordelen van welke aard ook, waaronder aandelen in (Nederlandse) rechtspersonen. Onder economische middelen worden verstaan activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn, maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen.
Concreet betekent dit voor trustkantoren dat zij maatregelen moeten treffen met als doel dat gesanctioneerde personen niet kunnen beschikken over de rechtspersonen en vermogensbestanddelen die hen toebehoren, zoals bijvoorbeeld de bedrijven die trustkantoren namens de gesanctioneerde personen beheren, noch over de eventuele winsten of dividenden voortkomend uit deze bezittingen.
Wanneer een trustkantoor constateert dat de identiteit van een relatie overeenkomt met een persoon, entiteit of lichaam als bedoeld in de Verordening, dient het trustkantoor alle tegoeden en economische middelen van de betreffende relatie te bevriezen en dit onverwijld aan de toezichthouder, De Nederlandsche Bank (hierna: DNB), te melden. In de melding aan DNB moet het trustkantoor exact aangeven welke tegoeden en economische middelen er zijn bevroren op grond van de Verordening. Deze tegoeden en economische middelen kunnen vervolgens alleen nog worden aangewend met toestemming van de Minister van Financiën. Hiervoor kan een trustkantoor een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen. Gronden tot ontheffing zijn gelimiteerd tot de gronden die beschreven staan in de Verordening, en zien onder andere op de mogelijkheid ontheffing te verlenen voor het betalen van honoraria of kosten voor het aanhouden of beheren van bevroren tegoeden of economische middelen. DNB ontvangt ten behoeve van haar toezicht op de naleving van de sancties een afschrift van iedere verleende ontheffing. Mutaties in de bevroren tegoeden of economische middelen waarvoor geen ontheffing is afgegeven of het niet melden van een gesanctioneerde relatie bij DNB, vormen een overtreding. Dit is een economisch delict dat strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Het is belangrijk om op te merken dat een maatregel tot bevriezing geen verandering van eigendom bewerkstelligt. De maatregel strekt tot instandhouding van tegoeden en economische middelen voor de duur van de bevriezing en is dan ook niet gericht op aantasting van de waarde van die tegoeden en economische middelen. Volledige opschorting van de dienstverlening kan haaks staan op het doel van instandhouding en zich om die reden niet verdragen met de bevriezingsmaatregel. Dienstverlening aan of ten behoeve van rechtspersonen die onder de bevriezingsmaatregel vallen is dan ook toegestaan voor zover gericht op en noodzakelijk voor het bewaren, beheren en in stand houden hiervan, het zogenoemde in «good legal standing» houden van de rechtspersoon.3 Voorwaarde hierbij is wel dat door die dienstverlening geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking komen van gesanctioneerde personen. Het is in alle gevallen aan de dienstverlener om telkens opnieuw te onderzoeken of er aanwijzingen zijn dat door beoogde werkzaamheden tegoeden of middelen direct of indirect ter beschikking kunnen komen van gesanctioneerde personen.
Kunt u uitsluiten dat de genoemde personen die op de Europese sanctielijst staan, tegoeden hebben kunnen wegsluizen? Zo ja, hoe kunt u dat aantonen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het ernstig tekortschietende integriteitsbeleid van trustkantoren Nederland zeer gevoelig maakt voor het wegsluizen van tegoeden van personen die op sanctielijsten staan, dan wel voor terrorismefinanciering, witwassen en belastingontduiking?2 Zo neen, waarom niet?
Uit de toezichtpraktijk is gebleken dat een groot deel van de trustkantoren onvoldoende invulling geeft aan hun taak als poortwachter van het Nederlands financieel stelsel. Dit is één van de redenen geweest om het wettelijk kader voor trustkantoren te herzien.
Met het concept wetvoorstel voor een Wet toezicht trustkantoren 2018 wordt beoogd het regelgevend kader voor trustkantoren strenger te maken. Er zal bijvoorbeeld aansluiting worden gezocht bij de normen voor een integere en beheerste bedrijfsvoering die ook voor financiële instellingen gelden op grond van de Wet op het financieel toezicht. Ook wordt voorgesteld om een tweehoofdige dagelijkse leiding voor trustkantoren verplicht te stellen. Het concept wetsvoorstel voorziet tevens in de introductie van een grondslag om dienstverlening aan of ten behoeve van specifieke structuren te kunnen verbieden. Daarnaast wordt een verruiming van het toezichtsinstrumentarium van DNB voorgesteld, waaronder de mogelijkheid voor de toezichthouder om een vergunning van een trustkantoor in te trekken. Deze nieuwe regelgeving is bedoeld om, in combinatie met een verdere inspanning van de sector zelf en consequent en doelmatig toezicht, de integriteitproblemen binnen de sector aan te pakken.
Welke stappen gaat u concreet ondernemen om de trustsector om te vormen tot een sector waarin niet alleen commerciële belangen leidend zijn maar waarin ook algemene principes van fatsoenlijk ondernemen worden nageleefd? Hebt u er vertrouwen in dat dit überhaupt mogelijk is? Zo ja, waaraan ontleent u dit vertrouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de toezichthouder en opsporingsdiensten, zoals De Nederlandsche Bank (DNB) en de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), voldoende capaciteit om het doen en laten van trustkantoren te controleren? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
DNB heeft haar toezicht geïntensiveerd naar aanleiding van haar bevindingen dat de integriteitsrisico’s te hoog zijn en deze onvoldoende door de trustkantoren worden beheerst. Deze intensivering is bedoeld om de integriteitsproblemen binnen de Nederlandse sector aan te pakken. Daarnaast wordt, als gezegd, met de herziening van de Wet toezicht trustkantoren een verruiming van het toezichtsinstrumentarium van DNB voorgesteld. De FIOD beschikt over voldoende capaciteit om opvolging te geven wanneer de signalen uit het toezicht door DNB tot aangifte hebben geleid. DNB en de FIOD werken verder nauw samen met het Openbaar Ministerie (OM) aan het bestrijden van diverse vormen van criminaliteit. Ingevolgde de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten stellen de Minister van Financiën en het College van procureurs-generaal jaarlijks een handhavingsarrangement vast, waarin de wederzijdse afspraken over opsporing en afhandeling van de opsporingsonderzoeken vanuit de FIOD zijn opgenomen. Op die manier wordt bewerkstelligd dat in de keten voldoende capaciteit kan worden ingezet.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat het trustkantoor BK Group, dat nota bene een keurmerk van branchevereniging Holland Quaestor heeft, diensten verleent aan een bedrijf waar door een ander trustkantoor afscheid van is genomen vanwege ontbrekend inzicht in bankrekeningen en te grote risico's?
Voor trustkantoren is het cliëntenonderzoek voorgeschreven op basis van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt). De dienstverlening van trustkantoren wordt naar zijn aard beschouwd als dienstverlening met een hoog integriteitsrisico. Daarom is in de Wtt per trustdienst bepaald welke informatie minimaal moet worden vergaard in het kader van het cliëntenonderzoek. In het kader van dit cliëntenonderzoek verzamelen trustkantoren onder meer informatie over de identiteit van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende(n) en het doel en de aard van de beoogde relatie met de cliënt. Indien een trustkantoor niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek, wordt het trustkantoor geacht van dienstverlening aan de cliënt af te zien of de dienstverlening te beëindigen.
In het concept-wetsvoorstel voor de Wet toezicht trustkantoren 2018 wordt voorgesteld dat een trustkantoor, voorafgaand aan het aangaan van een relatie met een cliënt of doelvennootschap, onderzoekt of een ander trustkantoor diensten verleent of heeft verleend aan deze cliënt of deze doelvennootschap. Indien een ander trustkantoor diensten verleent of heeft verleend aan de cliënt of de doelvennootschap, informeert het trustkantoor bij dat andere trustkantoor naar gebleken integriteitrisico’s. Dit is een aanscherping ten opzichte van de huidige Wtt.
Wat zegt deze gang van zaken naar uw mening over het keurmerk van Holland Questor, de branchevereniging van trustkantoren, dat dit kantoor heeft?
Inspanningen binnen de sector zelf om integriteitsproblemen aan te pakken zijn nodig en worden aangemoedigd. Dit laat onverlet dat trustkantoren dienen te voldoen aan de voor hen geldende wet- en regelgeving. DNB houdt daar toezicht op en de FIOD onder gezag van het OM kan daar waar nodig strafrechtelijk optreden.
Zijn alle ongebruikelijke transacties die momenteel worden onderzocht door het trustkantoor BK Group gemeld, hetgeen juridisch verplicht is?
Indien een trustkantoor constateert dat sprake is van een ongebruikelijke transactie die door een doelvennootschap wordt verricht, dan dient het trustkantoor hiervan melding te maken bij de Financiële inlichtingen eenheid Nederland (FIU-NL). Het niet melden of onvolledig of niet tijdig melden van ongebruikelijke transacties is in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en is een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten. Tegen een dergelijke overtreding kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk handhavend worden opgetreden. Over lopende bestuursrechtelijke toezichtonderzoeken kunnen verder geen uitspraken worden gedaan, en op dit moment evenmin over hetgeen waar het Openbaar Ministerie al dan niet onderzoek naar doet.
Wat is uw opvatting over het feit dat het bedrijf LMP Bomore staat ingeschreven op het privéadres van de directeur van BK group, terwijl LMP Bomore volgens mediaberichten is gebruikt om miljoenen euro's aan voetbalgelden naar Panama te sluizen, om zo belasting te ontwijken?3 Geeft dit u vertrouwen in het integriteitsbeleid van BK Group?
De Wtt noch de Regeling integere bedrijfsvoering Wtt 2014 (Rib Wtt 2014) kennen een verbod of gebod ten aanzien van het vestigingsadres van een vennootschap waar de dienstverlening van een trustkantoor betrekking op heeft. Een afweging omtrent het vestigingsadres van een vennootschap maakt wel onderdeel uit van het integriteitsbeleid van een trustkantoor. Daarbij dient het trustkantoor de feiten en omstandigheden van een concreet geval in acht te nemen.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel naar aanleiding van de Panama Papers, de football leaks en andere «leaks»?
Het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak beschikken niet over een dergelijk overzicht. Rechtszaken worden niet aldus gecategoriseerd en niet zelden zijn er verschillenden bronnen die aanleiding tot een rechtszaak geven, waaronder de Panama Papers.
Te dure studentenkamers en studentenhotels |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) dat bijna 73 procent van de studenten een te hoge huur betaalt?1
De genoemde 73% komt uit een rapport dat opgesteld is door de Landelijke studentenvakbond (LSVb). Dit cijfer is gebaseerd op het aantal respondenten dat een huurprijscheck op de website van de LSVb heeft gedaan. Het is niet te zeggen in hoeverre dit percentage representatief is voor alle studenten die een onzelfstandige woning huren. Mogelijk bestond bij de huurders die een huurprijscheck hebben gedaan op de website van de LSVb al een vermoeden dat de huur hoger is dan op basis van het woningwaarderingsstelsel mag worden verwacht.
Huurders hebben de mogelijkheid om naar de huurcommissie te stappen als zij van mening zijn dat hun huur te hoog is. Het lijkt erop dat huurders van onzelfstandige woonruimte hun weg naar de huurcommissie ook weten te vinden. In 2016 behandelde de huurcommissie circa 600 geschillen over de aanvangshuur van onzelfstandige woonruimten of over huurverlaging bij onzelfstandige woonruimten.
In reactie op de motie Öztürk heb ik aangegeven verder te werken aan het vergroten van de bekendheid van de mogelijkheid om de huur te laten toetsten door de huurcommissie. In dat kader heb ik op www.rijksoverheid.nl informatie over het toetsen van de aanvangshuur laten aanvullen. Ook ben ik in overleg met partijen zoals de huurcommissie en lokale huurteams over manieren om de voorlichting richting huurders te intensiveren. Ik ben voornemens uw Kamer voor de zomer hierover te informeren.
Ook nu worden huurders via verschillende kanalen geïnformeerd. Voorbeelden hiervan zijn: de website van de rijksoverheid, lokale huurteams, het Juridisch loket en organisaties zoals de LSVb. Ook kunnen huurders op de website van de huurcommissie (www.huurcommissie.nl) of op de website www.checkjekamer.nl de gegevens van hun woonruimte invullen, waarbij zij een indicatie krijgen van wat hun huur op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS) zou zijn.
Hoe is het mogelijk dat de gemiddelde afwijking van het woningwaarderingsstelsel (WWS) maar liefst 54,74 euro per studentenkamer is?
Als een huurder en een verhuurder een huurovereenkomst sluiten, geldt het principe van contractsvrijheid. Beide partijen zijn vrij om onderling een huurprijs af te spreken. Het is dus mogelijk dat partijen een prijs afspreken die hoger is dan de maximale huur op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Hoe verklaart u de grote lokale verschillen, aangezien een student in Amsterdam gemiddeld 115 euro per maand te veel betaalt en in Wageningen «slechts» 40 euro teveel?
In een krappe woningmarkt, zoals Amsterdam, liggen prijzen hoger dan in een meer ontspannen woningmarkt als Wageningen. In Amsterdam zal de maximale huur daarom sneller worden overschreden. Dit geldt des te meer bij onzelfstandige woonruimte, omdat in de puntentelling voor onzelfstandige woonruimte geen rekening wordt gehouden met de locatie of de WOZ-waarde.
Op welke manieren pakt u de groep die het vaakst teveel huur vraagt, de particuliere verhuurders, aan zodat deze groep de huurprijs niet bewust laat afwijken van het huurpuntenstelsel WWS? Op welke manieren corrigeert u (studenten)woningcorporaties?
Als een huurder en een verhuurder een huurovereenkomst sluiten, geldt het principe van contractsvrijheid. Beide partijen zijn vrij om onderling een huurprijs af te spreken. Als deze huurprijs hoger is dan de prijs die voortvloeit uit het puntenaantal, dan is dat geen overtreding. Daarmee is er ook geen grondslag voor het opleggen van een bestuurlijke boete. Eigen aan het overeenkomstenrecht is verder dat het aan de contractspartijen is om in te grijpen wanneer zij het met de inhoud van de overeenkomst niet eens zijn. In de huursector is dit geregeld doordat partijen naar de huurcommissie en de kantonrechter kunnen gaan.
Wel ben ik met u van mening dat een financiële prikkel voor verhuurders kan helpen om het structureel vragen van huren die hoger zijn dan volgt uit het puntenaantal te voorkomen. Onlangs heb ik het wetsvoorstel verdere modernisering van de huurcommissie bij uw Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel bevat een nieuwe legesregeling. Voor een verhuurder die vaker geschillen verliest over de maximaal toegestane aanvangshuurprijs geldt een gedifferentieerd legestarief. Dat wil zeggen dat het legestarief oploopt van EUR 300 (regulier tarief) naar EUR 1.400 (kostendekkend legestarief) naarmate de verhuurder vaak in het ongelijk wordt gesteld.
Hoe vaak is de afgelopen jaren aan particuliere verhuurders en/ of (studenten)woningcorporaties een bestuurlijke boete opgelegd? Kunt u dit uitsplitsen per jaar en per type verhuurder?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat een bestuurlijke boete ook moet worden opgelegd als een verhuurder een huurprijs vraagt die niet overeen komt met het WWS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bestuurlijke boete voor huisjesmelkers te verhogen, zodat de financiële gevolgen daadwerkelijk afschrikwekkend zullen zijn in tegenstelling tot nu waarbij de winsten ruimschoots opwegen tegen het relatief lage bedrag dat moet worden betaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft de afgelopen jaren een beheerovername van verhuurders van studentenkamers plaatsgevonden? Kunt u dit uitsplitsen per jaar en of dit bij particuliere verhuurders en/ of (studenten)woningcorporaties plaats vond?
Bij één geval van vervolging op grond van feiten die onder andere overtreding van artikel 1a van de Woningwet betroffen, is een voorwaardelijke stillegging van de onderneming uitgesproken. In totaal is het aantal onherroepelijke veroordelingen waarbij overtredingen van artikelen 1a of 1b van de Woningwet een rol speelden 78 (2010 tot heden, waarvan 61 sinds 2015). Mij is niet bekend of het hier verhuurders betrof. Ik beschik ook niet over gegevens over de inzet van de beheerovername of onteigening van verhuurders van studentenkamers.
Op dit moment wordt in opdracht van mijn ministerie onderzoek gedaan naar de werking van het versterkte handhavingsinstrumentarium in de Woningwet in het algemeen over de jaren 2015 en 2016. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de inzet van de beheerovername, de bestuurlijke boete, de sluiting, en de inzet van de onteigeningswet en de Wet op de economische delicten bij overtredingen van artikel 1a of 1b van de Woningwet. Het rapport van dat onderzoek zal ik uw Kamer in het najaar doen toekomen. Het rapport is niet specifiek toegespitst op de inzet van het instrumentarium bij verhuurders van kamers.
Hoe vaak is er de afgelopen jaren sprake geweest van onteigening van verhuurders van studentenkamers? Kunt u dit uitsplitsen per jaar en of dit bij particuliere verhuurders en/ of (studenten)woningcorporaties betreft?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak is er de afgelopen jaren op basis van de Wet economisch delict een beroepsverbod ingesteld? Welke andere mogelijkheden zijn er om te voorkomen dat een verhuurder een huisjesmelker blijft en studenten of andere huurders uitbuit?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u de tijd die een student heeft bij het aangaan van een nieuw huurcontract om de huurprijs te laten checken bij de Huurcommissie, namelijk in de eerste zes maanden na tekenen van het contract, voldoende? Bent u bereid tot uitbreiding van het aantal maanden en tot betere voorlichting over de termijnen?2
Ik ben bereid verder te werken aan het vergroten van de bekendheid van de mogelijkheid om de huur te laten toetsten door de huurcommissie. Dit heb ik ook aangegeven in reactie op de motie Öztürk. Ik ben voornemens uw Kamer hierover voor de zomer te informeren.
Bij het vaststellen van de termijn waarin de aanvangshuur kan worden getoetst door de huurcommissie hebben huurders en verhuurders verschillende belangen. Verhuurders hebben belang bij een korte termijn omdat dan sneller zekerheid ontstaat. Huurders hebben belang bij een lange termijn omdat zij dan meer tijd hebben om een verzoek in te dienen. Bij het vaststellen van de termijn dienen deze belangen te worden gewogen. Ik ben van mening dat bij een termijn van 6 maanden met beide belangen goed rekening wordt gehouden. Bij onzelfstandige woonruimten, waar de rapportage van de LSVb over gaat, geldt overigens dat de huurprijs altijd beoordeeld kan worden door de huurcommissie. Dit is dus ook mogelijk na 6 maanden na aanvang van het huurcontract, alleen heeft de huurverlaging dan geen terugwerkende kracht.
Op welke wijzen kunnen (buitenlandse) studenten worden beschermd tegen de uitwassen van zogenaamde studentenhotels en «short stay»- contracten, waarbij er weinig tot geen sprake is van huur(prijs)bescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Of sprake is van huurbescherming en huurprijsbescherming bij studentenhotels en «short stay»-contracten is afhankelijk van of de huur «een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is» (artikel 7:232 lid 2 BW). Als dat het geval is dan geldt wat door partijen is overeengekomen. Het is uiteindelijk aan de rechter om dat te beoordelen.
Met de introductie van de nieuwe vormen van tijdelijke huur van artikel 7:271 lid 1 tweede volzin BW is het mogelijk gemaakt om woonruimte (met huurprijsbescherming) ook voor zeer korte periodes tijdelijk te verhuren. Naar verwachting zal daardoor minder snel een beroep gedaan worden op de uitzondering van het «gebruik naar zijn aard van korte duur», en zullen meer tijdelijke contracten bestaan waarvoor huurprijsbescherming kan gelden.
In reactie op de motie Öztürk heb ik aangegeven verder te werken aan het vergroten van de bekendheid van de mogelijkheid om de huur te laten toetsten door de huurcommissie. Ook ben ik in overleg met partijen zoals de huurcommissie en lokale huurteams over manieren om de voorlichting richting huurders te intensiveren. Ik heb hierbij ook oog voor de internationale student en zal daarover met OCW in overleg treden.
Op welke manieren waarschuwt u studenten en gemeenten, die een vergunning willen afgeven, voor de nadelige kanten van constructies als studentenhotels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan gemeenten om te bezien in hoeverre hotelconstructies een nuttige functie kunnen vervullen in het tijdelijk huisvesten van bijvoorbeeld studenten.
Schijnzelfstandigheid in de luchtvaart |
|
Cem Laçin |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) in de media dat er wel degelijk schijnconstructies in de luchtvaart worden gehanteerd?1
Het siert de voorzitter van de VNV dat hij misstanden in de luchtvaartsector aan de kaak wil stellen. Ten behoeve van de inventarisatie van schijnzelfstandigheid bij luchtvaartmaatschappijen met een basis in Nederland heeft VNV informatie aangereikt die door ons is bestudeerd. Uit de aangereikte informatie blijkt dat er mogelijk schijnzelfstandigheid voorkomt. Tegelijkertijd heeft de Belastingdienst aangegeven dat indien zo een schijnconstructie wordt toegepast, de Belastingdienst hier goed zicht op heeft en actie onderneemt. Waar de Belastingdienst – in tegenstelling tot hetgeen in de aangifte inkomstenbelasting van de in Nederland woonachtige piloot wordt gepresenteerd – een dienstbetrekking constateert, wordt er gecorrigeerd en indien nodig ook geprocedeerd. Deze procedures worden veelal gewonnen. In de brief van de VNV wordt hier ook naar verwezen. Verder is uit de inventarisatie gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat de arbeidswetgeving die publiekrechtelijk wordt gehandhaafd, wordt overtreden.
De verstrekte informatie door VNV bleek een waardevolle bijdrage, maar op basis van alle informatie kom ik tot een andere conclusie dan VNV.
Kunt u toelichten hoe het kan dat u blijkens uw brief van 19 april jl. met vakbonden hebt gesproken en dat deze gesprekken geen concrete aanwijzingen hebben opgeleverd dat de arbeidswetgeving of belastingwetgeving overtreden is, terwijl de VNV in een brief aan u zegt een groot aantal documenten overgedragen te hebben waaruit blijkt dat piloten wel degelijk werkzaam zijn als schijnzelfstandige?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het niet spreken met piloten in een door de Kamer gevraagd grondig onderzoek zich tot uw uitspraak dat u eraan hecht om ontduiking van wet- en regelgeving in het kader van schijnzelfstandigen in de luchtvaart actief aan te pakken?3
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u in uw onderzoek een afwijkende definitie van het begrip «home base» hanteert dan dat de Europese Commissie daarvoor hanteert? Zo ja, hoe beïnvloedt dit volgens u de resultaten van het onderzoek? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het begrip thuisbasis («home base») is afkomstig uit de Europese luchtvaartveiligheidsregelgeving4 en wordt ook gebruikt om vast te stellen welk sociale zekerheidsregime voor piloten en ander vliegend personeel van toepassing is5. Tussen de interpretatie van de Europese Commissie en de lidstaten bestaat geen verschil.
Daarnaast bestaat het begrip (thuis)basis voor luchtvaartmaatschappijen. Dat begrip is niet EU-breed gedefinieerd. Ieder land heeft daarvoor zijn eigen vestigingsregels. De in Nederland geldende vestigingscriteria komen er op neer dat er sprake moet zijn van een «duurzame vestiging». Daarvan is sprake wanneer de desbetreffende luchtvaartmaatschappij uit de EU in elk geval een deel van haar vloot (stand alone) in Nederland heeft gestationeerd, dat hier ook onderhouden wordt. De infrastructuur moet daarbij zodanig zijn ingericht dat het de vestiging in Nederland in staat stelt zelfstandig voor langere tijd vervoersactiviteiten uit te voeren, met eigen management en personeel ter plaatse6.
Zo kan de «home base» van een piloot dus een heel andere zijn dan de «home base» van een luchtvaartmaatschappij. Overigens is het begrip «home base» voor luchtvaartmaatschappijen niet van belang voor het vraagstuk rond schijnzelfstandigheid.
Kunt u toelichten hoe het kan dat u stelt dat in Nederland vrijwel geen schijnzelfstandigheid in de luchtvaart voorkomt, terwijl Duitsland hier wel in grote getale mee te maken heeft?
De Belastingdienst heeft aangegeven een goed beeld te hebben van de wijze waarop de verschillende arbeidsrelaties tussen in Nederland woonachtige piloten en in het buitenland gevestigde luchtvaartmaatschappijen is vormgegeven. Daardoor is het risico op schijnzelfstandigheid onder die piloten beperkt. Indien sprake is van een dienstbetrekking terwijl in de aangifte inkomstenbelasting van de piloot zelfstandigheid wordt gepresenteerd, dan wordt dit door de Belastingdienst gecorrigeerd. Ik heb geen nader inzicht in de situatie in Duitsland op dit punt.
Kunt u toelichten hoe het kan dat Duitsland zelfstandig maatregelen neemt tegen schijnzelfstandigheid waar u aangeeft dit slechts in Europees verband te kunnen doen?
Ook de Nederlandse overheid (en met name de Belastingdienst) neemt zelfstandig maatregelen indien de behandeling van een aangifte inkomstenbelasting van de piloot daartoe aanleiding geeft. Voorbeeld hiervan is de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:224).
Dat neemt niet weg dat de problemen rond de arbeidsrelatie van piloten zich voor het overgrote deel elders in Europa afspelen. Om die reden pleit ik voor een Europese aanpak.
Deelt u de mening dat het onderzoek van de London School of Economics heeft aangetoond dat schijnzelfstandigheid reële risico’s met zich meebrengt ten aanzien van de veiligheid van de luchtvaart en dat elke schijn van onduidelijkheid hierover in de Nederlandse situatie weggenomen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Nee. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op Kamervragen van de leden Vos en Leenders (PvdA) van 6 februari 2017.
Het onderzoek van de Londen School of Economics gaat over de periode januari tot en met maart van 2016 en had als onderwerp de beleving van de veiligheidscultuur door piloten. Hieruit kwam onder meer naar voren dat vermoeidheid een zorgpunt is onder piloten. Om die reden heb ik het Europese agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, EASA, verzocht dit rapport te betrekken bij de evaluatie van de aangescherpte regels betreffende werk- en rusttijden
Voor luchtvaartmaatschappijen met een basis in Nederland blijft gelden dat ik geen aanwijzingen heb dat de arbeidswetgeving die publiekrechtelijk wordt gehandhaafd, wordt overtreden.
Bent u bereid om, eventueel met een andere definitie van het begrip «home base», alsnog het gesprek aan te gaan met individuele piloten over de arbeidsomstandigheden en het bestaan van schijnconstructies, en de resultaten hiervan voor het eerstvolgende algemeen overleg Luchtvaart aan de Kamer aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op vraag 1, 2, 3 en 4 is uitgelegd heeft de Belastingdienst aangegeven de arbeidsrelatie van in Nederland wonende piloten goed in beeld te hebben. Een andere definitie van het begrip «home base» of meer gesprekken met piloten zijn daarvoor niet nodig. Er is voor mij dus geen aanleiding om extra onderzoek te doen of handhavend op te treden.
Het rapport ‘De woningmarkt in de grote steden’ van De Nederlandsche Bank |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «De woningmarkt in de grote steden»?* Wat vindt u van de daarin gedane beleidsaanbevelingen?1
Ik ben bekend met het rapport en de beleidsaanbevelingen.
De Nederlandsche Bank (DNB) beveelt aan dat de rijksoverheid gemeenten moet stimuleren om meer huurwoningen in de vrije sector te realiseren. Ik deel de mening van DNB dat een groter middensegment huurwoningen wenselijk is voor een goede balans op de woningmarkt. De opgave om te zorgen voor voldoende betaalbare middenhuur kan het beste op lokaal niveau ingevuld worden; daar bestaat immers het beste zicht op de behoefte. Het kabinet heeft daarom recentelijk een aantal maatregelen genomen om lokale partijen te ondersteunen om meer woningen in dit segment te realiseren. Recente aanpassingen van regelgeving betreffen het Besluit ruimtelijke ordening en de vereenvoudiging van de verkoopregels voor corporaties. Ook is de samenwerkingstafel middenhuur onder voorzitterschap van de heer Rob van Gijzel ingesteld om lokale partijen te ondersteunen bij het vergroten van het middenhuursegment.
DNB doet de aanbeveling dat de rijksoverheid prestatieafspraken zou kunnen maken met gemeenten op het gebied van middenhuur. Lokale behoeften kunnen het beste ingeschat worden op lokaal niveau. De vraag naar middenhuurwoningen en de specifieke mogelijkheden en wensen om hier op in te spelen verschillen sterk tussen gemeenten. Het kabinet biedt ondersteuning, maar laat de regie bij lokale partijen. De samenwerkingstafel middenhuur kijkt dan ook op lokaal niveau naar de problematiek en mogelijke oplossingen.
DNB ziet graag dat woningcorporaties bijdragen aan een groter vrij huursegment door hun duurdere woningen in de vrije sector te verhuren. Een passende woningvoorraad kan volgens het kabinet het beste bereikt worden via gezamenlijke inzet van marktpartijen, corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties. Prestatieafspraken tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties betreffen in de eerste plaats de sociale voorraad, maar kunnen ook gaan over woningen die door corporaties in het middensegment worden verhuurd. Het is aan de gemeente om, bijvoorbeeld in de woonvisie, richting te geven aan corporaties. In een gebied met een tekort aan middenhuurwoningen kan de gemeente de corporatie vragen een deel van de grotere sociale woningen over te hevelen naar de niet-DAEB-portefeuille of te verkopen, eventueel in ruil voor beschikbare grond om extra sociale woningen te bouwen. Hierover kunnen met de corporatie en huurdersorganisaties prestatieafspraken worden gemaakt.
Het rapport bevat ook de aanbeveling om de hypotheekrenteaftrek versneld af te bouwen. Het kabinet heeft diverse structurele maatregelen genomen, die bijdragen aan een stabiele woningmarkt met kleinere risico’s voor huishoudens en de financiële sector. Een van de genomen maatregelen is de stapsgewijze afbouw van de hypotheekrenteaftrek van 52% in 2014 naar 38% in 2041. De afweging of een versnelling wenselijk is, is aan een volgend kabinet.
Bent u van mening dat middeninkomens in randstedelijk gebied tussen wal en schip (dreigen te) vallen, doordat zij te veel verdienen voor een sociale huurwoning, maar geen koopwoning kunnen betalen? Zo ja, wat bent u voornemens voor hen te gaan doen?
In de antwoorden op de vragen van het lid Beckerman (SP) (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1867) is aangegeven dat uit recent onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel van de huishoudens met een inkomen boven de toewijzingsgrens voor een corporatiewoning wel een woning kan kopen, ook in relatief krappe woningmarktgebieden. Ongeveer 295.000 huishoudens zijn, wanneer zij verhuizen, vanwege hun inkomen aangewezen op een vrijesectorhuurwoning. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, stimuleert het kabinet de vergroting van het aanbod van middenhuurwoningen op diverse manieren, zodat lokale partijen vraag en aanbod in balans kunnen brengen.
Daarnaast is de toewijzingsgrens voor een corporatiewoning tot 2021 verhoogd tot € 40.349. Het deel van de groep middeninkomens met de laagste inkomens kan dus binnen de sociale huursector terecht.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat de woningmarkt in randstedelijk gebied steeds krapper wordt, terwijl krimpgebieden verder krimpen? Hoe wenst u de woningmarkt meer in balans te krijgen?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek en Planbureau voor de Leefomgeving hebben vorig jaar de Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016 uitgebracht. Zij voorspellen dat de trek naar de stad onverminderd zal doorgaan en dat met name in kleinere gemeenten de bevolking zal afnemen. Met name in de grote steden, maar ook in middelgrote gemeenten, wordt een aanzienlijke groei van de bevolking en het aantal huishoudens verwacht. Dit heeft gevolgen voor het benodigde woningaanbod.
Deze ontwikkeling is moeilijk tegen te gaan. Het lijkt bovendien niet wenselijk de woonkeuzes van mensen sterk te beïnvloeden. Het kabinet ondersteunt daarom regio’s bij nadelige effecten van deze ontwikkeling. Het Actieplan Bevolkingsdaling 2015–2019 bevat bijvoorbeeld ambities en acties met betrekking tot de aanpak van de gevolgen van bevolkingsdaling in krimp- en anticipeerregio’s. Niet om de krimp te keren, maar om de gevolgen van krimp aan te pakken, te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen en de kansen en uitdagingen van krimp te grijpen.
De verantwoordelijkheid om lokale vraag naar woningen en het woningaanbod in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, ben ik van mening dat een groter middensegment huurwoningen wenselijk is voor een goede balans op de woningmarkt. Dit kan door nieuwbouw, het transformeren van kantoren naar woningen, maar ook door bestaande woningen onder te brengen in het vrije huursegment. Met diverse maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, ondersteunt het kabinet de ontwikkeling van dit segment.
Bent u voornemens deze ontwikkeling tegen te gaan? Bent u van mening dat er in het middensegment en in de vrije huursector meer gebouwd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Google gebruikersgegevens in buitenlandse datacentra moet overhandigen aan de VS |
|
Ronald van Raak , Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Google gebruikersgegevens in buitenlandse datacentra moet overhandigen aan de VS?1
Ja.
Bent u inmiddels op de hoogte van waar alle Nederlandse overheidsdata zich bevinden? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?2
Het is niet aan de orde dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties moet beschikken over een actueel overzicht van de locatie waar de data van alle ministeries, provincies, gemeenten en de semipublieke instellingen zijn opgeslagen.
Het beleid voor de rijksoverheid is dat per geval de verantwoordelijke overheidsorganisatie, binnen de kaders van wet- en regelgeving zoals de Baseline informatiebeveiliging Rijk (BIR) een afweging maakt tussen dienstverleners. Voor staatsgeheime data en privacygevoelige data leidt deze afweging tot een andere uitkomst dan voor open data.
Ook decentrale overheden maken binnen de kaders van vigerende wet- en regelgeving hun eigen afwegingen over outsourcing van hun ICT. In het kader van de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten heeft de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten een leidraad opgesteld die handvatten biedt om rekening mee te houden.
Kunt u garanderen dat Nederlandse overheidsdata niet op servers van Amerikaanse bedrijven zijn opgeslagen? Zo nee, maakt het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) nog steeds gebruik van het IBM-datacenter in Brussel?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het aan de verantwoordelijke overheidorganisatie om per geval, binnen de kaders van wet- en regelgeving, een afweging te maken ten aangezien van de dienstverlener. Vestigingslocatie kan daarbij een rol spelen. Vanwege de diversiteit aan data kan ik niet garanderen dat Nederlandse overheidsdata niet op servers van Amerikaanse bedrijven zijn opgeslagen.
Het UWV heeft de datacenterdienstverlening uitbesteed aan de markt; op dit moment is dat IBM. Momenteel loopt een aanbestedingstraject om deze dienst opnieuw te verwerven. UWV heeft, op basis van een uitgebreide analyse, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van beschikbare rijksbrede kaders, besloten tot het beleggen van de datacenterdiensten binnen de Europese Economische Ruimte. Hierbij kan worden geacht dat een passend beschermingsniveau geboden wordt.
Vindt u dat Nederlandse inwoners voldoende beschermd worden tegen het eventueel meekijken van buitenlandse diensten en overheden op dit moment? Zo ja, kunt u garanderen dat er geen buitenlandse mogendheden zijn die op grote schaal data verzamelen over Nederlandse inwoners? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Het kabinet spant zich maximaal in om de Nederlandse bewoners te beschermen tegen het eventueel meekijken van buitenlandse diensten en/of mogendheden. Er kan echter niet uitgesloten worden dat er op dit moment buitenlandse diensten en/of mogendheden zijn die data verzamelen over Nederlandse inwoners. Indien er geconstateerd wordt dat dit wel het geval is neemt het kabinet maatregelen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat data van de overheid en uitvoeringsinstanties op servers van Amerikaanse bedrijven worden opgeslagen?
Ik wil dit niet voor alle soorten data voorkomen. Het vraagstuk waar data kunnen en mogen worden opgeslagen hangt immers af van de aard van de data, zoals ik aangaf in het antwoord op vragen 2 en 3.
Vindt u in het algemeen dat Nederlandse overheidsinformatie goed beveiligd is, ook als u meeneemt dat het Nederlandse Fox-IT is overgenomen door een Engels bedrijf?3
In het algemeen vind ik dat. Aandacht voor dit onderwerp is uiteraard blijvend noodzakelijk. De Algemene Rekenkamer constateert ook in het Verantwoordingsonderzoek 2016 dat er ruimte voor verbetering is.
In antwoord op vragen van het lid Verhoeven aan de ministers van Economische Zaken, van Veiligheid en Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de overname4 heb ik geantwoord dat het risico dat door die overname Nederlandse staatsgeheimen in handen van niet-bevoegden vallen is ondervangen.
Vallen Nederlandse overheidsdata, die op servers van Amerikaanse bedrijven staan, onder de Freedom Act?
Ik kan niet uitsluiten dat Nederlandse overheidsdata die worden verwerkt door dienstverleners uit de Verenigde Staten onder de reikwijdte van een bepaalde vorderingsbevoegdheid vallen. In heel algemene zin geldt dat de Amerikaanse overheden over een ruim aantal bevoegdheden beschikken op grond van verschillende wetten om gegevens te vorderen van bedrijven die over die gegevens beschikken. De reikwijdte van de Amerikaanse wetgeving ter zake beperkt zich niet tot bedrijven of andere belanghebbenden, of vestigingen van die bedrijven of belanghebbenden die zich op Amerikaans grondgebied bevinden, en ook niet tot gegevens van Amerikaanse burgers of bedrijven. De rechterlijke uitspraak waarnaar in vraag 1 wordt verwezen illustreert dat voor het bijzondere geval waarop die uitspraak betrekking heeft.
Wat heeft deze Amerikaanse rechterlijke uitspraak voor gevolgen voor Nederland en zijn inwoners? In welke gevallen kunnen gegevens van Nederlandse burgers opgevraagd worden door de Amerikaanse overheid? Kunnen deze burgers hiertegen beroep aantekenen?
De rechterlijke uitspraak waarnaar in vraag 1 wordt verwezen heeft slechts betekenis voor de uitleg van één specifieke vorderingsbevoegdheid en lijkt alleen van belang voor andere gevallen waarin de omstandigheden van het verwerken van persoonsgegevens door Google of vergelijkbare aanbieders gelijk zijn aan die in het geval dat onderwerp is van de uitspraak. Uit het antwoord op vraag 7 volgt dat ik niet kan uitsluiten dat toepassing van vorderingsbevoegdheden naar Amerikaans recht zich mede uitstrekt tot gegevens van de Nederlandse overheid of van Nederlandse burgers die door dienstverleners uit de Verenigde Staten worden verwerkt.
Afhankelijk van de aard van de toegepaste vorderingsbevoegdheid kunnen Europese, en dus ook Nederlandse burgers de mogelijkheden op inzage en correctie krachtens de Judicial Redress Act of 2015 beproeven. Die wet is daar speciaal voor in het leven geroepen. Verder wijs ik erop dat de doorgifte van de gegevens uit de Europese Unie naar de Verenigde Staten moet berusten op één van de grondslagen bedoeld in de artikelen 25 of 26 van richtlijn 95/46/EG, de EU-privacyrichtlijn. De bijlagen van het op 21 augustus 2016 in werking getreden EU – US Privacy Shield 5, dat op bedoelde artikelen van de EU-privacyrichtlijn is gebaseerd bevatten een uitgebreide opsomming van beschikbare rechtsgangen krachtens Amerikaans recht.
Incassobureaus |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de uitzending van Radar over «de werkwijze van incassobureaus»?1
De werkwijze van incassobureaus zoals geschetst in de Radar uitzending van 8 mei jl. keur ik af. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in november vorig jaar aangekondigd handhavend op te treden in de incassosector.2 De ACM heeft bedrijfsbezoeken afgelegd. De ACM kan, op basis van de wet, geen mededelingen doen over of zij onderzoek doet naar specifiek genoemde bedrijven. Voorts loopt er een grootschalig rechercheonderzoek naar incassofraude, waarover ik lopende het onderzoek verder geen mededelingen doe anders dan in het persbericht van de politie hierover.3 De Kamer zal te zijner tijd over deze acties worden geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de wanpraktijken (zoals het hanteren van willekeurige boetes en het onterecht dreigen met deurwaarders) van het bedrijf «Nederlandse Incassocentrale»? Waarom is dit bedrijf nog niet aangepakt door het Openbaar Ministerie (OM) of de Autoriteit Consument en Markt (ACM)?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit soort bedrijven misbruik maakt van het feit dat (niet zelden laaggeletterde) mensen niet precies op de hoogte zijn van de regels?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening ten aanzien van het voorstel om mensen altijd eerst een betalingsregeling aan te bieden, voordat wordt overgegaan tot incasso? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Uitgangspunt is dat mensen financiële verplichtingen die zij aangaan volledig moeten nakomen. Als betaling achterwege blijft, mag een schuldeiser actie ondernemen om op betaling aan te dringen (aanmaningen e.d.). Er zijn echter situaties denkbaar waarin een schuldenaar wel wil maar niet kan betalen. Dan is het wenselijk dat de schuldenaar met zijn schuldeiser een betalingsregeling probeert te treffen en dat gebeurt in de praktijk ook vaak. Het treffen van een betalingsregeling is voor schuldenaren in meerdere opzichten minder belastend en de kans dat een vordering op deze wijze alsnog wordt voldaan is ook in het belang van de schuldeiser.
Deelt u de mening dat zo snel mogelijk maatregelen moeten worden genomen tegen bedrijven als de Nederlandse Incassocentrale? Zo ja, wanneer krijgt de Kamer hierover uitsluitsel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om wetgeving te maken opdat een einde komt aan dit soort wanpraktijken? Zo nee, waarom niet?
Met wetten als het Burgerlijk Wetboek (met de regels over de normering buitengerechtelijke incassokosten, oneerlijke handelspraktijken en onverschuldigde betaling), de Wet handhaving consumentenbescherming en het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan strafrechtelijk kan worden opgetreden in geval van onder meer bedreiging of fraude, zijn consumenten beschermd.
Om mensen meer bewust te maken van hun rechten wordt door betrokken partijen steeds beter voorzien in goede voorlichting en gemakkelijk toegankelijke informatie. Zo is de ACM in het najaar van 2016 gestart met een voorlichtingscampagne om consumenten weerbaar te maken tegen oneerlijke praktijken in de incassobranche onder het motto «Incasso? Betaal, maar alleen als het klopt». Handhaving (van de huidige regelgeving) zal wanpraktijken minder aantrekkelijk moeten maken. De resultaten van de in het antwoord op de vragen 1,2,3 en 5 genoemde handhavingstrajecten die nu lopen wacht ik nu eerst af. Daarnaast zijn er ook vanuit de markt initiatieven die ik toejuich. Zo is de Nederlandse Vereniging van gecertificeerde Incasso- ondernemingen (NVI) ver in het aanscherpen van haar keurmerk en zie ik in de markt meer aandacht voor maatschappelijk verantwoord incasseren.
Het bericht dat volgens de rechter een datavrije muziekbundel niet in strijd is met netneutraliteit |
|
Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u uw zienswijze geven op de gevolgen van de uitspraak van de Rotterdamse rechter dat de datavrije muziekbundel die T-Mobile aanbiedt niet in strijd is met de netneutraliteit, zoals die in de Nederlandse wetgeving is vastgelegd?1
De rechtbank heeft geoordeeld dat de netneutraliteitsverordening «zonder twijfel geen categorisch verbod op prijsdiscriminatie («acte clair») bevat», waardoor de Telecommunicatiewet op dit punt onverbindend is. Concreet betekent dit dat zero-rating-aanbiedingen, zoals die van T-Mobile, niet op grond van strijd met de Telecommunicatiewet verboden zijn. Tevens volgt uit de uitspraak dat een aanbod als dat van T-Mobile niet zonder meer in strijd is met de netneutraliteitsverordening. Het oordeel van de rechtbank staat er echter niet aan in de weg dat in het geval van het aanbod van T-Mobile (of iedere andere concrete casus waarin sprake is van zero-rating) sprake kan zijn van omstandigheden die maken dat de geboden vorm van zero-rating strijdig is met de verordening. De rechtbank heeft zich in haar vonnis niet uitgelaten over de vraag of zich bij de dienst van T-Mobile zulke omstandigheden voordoen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) zou dit (alsnog) kunnen onderzoeken. De ACM heeft aangegeven een dergelijk onderzoek te zijn gestart.
Deelt u de mening dat een vrij en open internet gebaat is bij het voorkomen van alle vormen van discriminatie tussen soorten data die via het internet worden verstuurd?
Ja.
Op basis waarvan oordeelt de rechter dat u niet bevoegd bent geweest om «zero rating» in de Telecommunicatiewet uitdrukkelijk te verbieden?2
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de verordening geen grondslag voor aanvullende wettelijke bepalingen met betrekking tot de reikwijdte en de omvang van het in de verordening neergelegde discriminatieverbod, dat volgens de rechtbank geen categorisch verbod op prijsdiscriminatie is.
Welke mogelijkheden heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om dit besluit aan te vechten en bent u op de hoogte van een voornemen van de ACM om dit te doen?
De ACM kan in hoger beroep gaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Welke consequenties heeft deze uitspraak voor de huidige Telecommunicatiewet? Bent u bereid, indien dit grote gevolgen heeft voor het Nederlandse netneutraliteitsbeleid, hierover in overleg te treden met de Europese Commissie?
De consequentie is dat de Telecommunicatiewet op dit onderdeel door de rechtbank onverbindend is verklaard. Nu de ACM niet in hoger beroep gaat, ligt het in de rede om het categorische verbod op prijsdiscriminatie in de Telecommunicatiewet te schrappen. Hiertoe zal ik de voorbereidingen treffen. Overleg met de Europese Commissie op dit punt zal niet leiden tot wijzigingen. Nog afgezien van de opvattingen van de Europese Commissie in dezen is de Commissie niet bevoegd een rechterlijk oordeel ter zijde te stellen.
Bent u bereid met de Duitse Minister van Economische Zaken te overleggen over het toestaan van zero rating binnen de Europese netneutraliteitsverordening?3
De lidstaten hebben bij de totstandkoming van de verordening binnen de Europese Raad een belangrijke rol gespeeld. Echter de nationale wetgevers hebben geen formele rol bij de handhaving van de verordening. Dit is aan de nationale toezichthouders. De Duitse toezichthouder (Bundesnetzagentur) kan deze zero-rating dienst onderzoeken op basis van de verordening.
De uitspraak van de rechter beslecht een geschil tussen de ACM en T-Mobile over de vraag of prijsdiscriminatie op grond van de netneutraliteitsverordening en de Telecommunicatiewet zonder meer verboden is of niet. De rechter heeft hierbij de ACM in het ongelijk gesteld door te oordelen dat de netneutraliteitsverordening geen categorisch verbod op prijsdiscriminatie bevat en het artikel in de Telecommunicatiewet dat het (vermeende) categorische verbod nader uitwerkt onverbindend te verklaren. Tegen deze uitspraak van de rechter staat voor de bij het geschil betrokken partijen (ACM en T-Mobile) hoger beroep open. De ACM heeft besloten van deze mogelijkheid geen gebruik te maken. Ik respecteer die beslissing. Bij deze handhavingskwestie ligt het besluit om wel of niet in hoger beroep te gaan bij de ACM als onafhankelijk toezichthouder. Conform de Instellingswet ACM dient de Minister van Economische Zaken zich niet te mengen in individuele handhavingszaken van de ACM. Zoals aangegeven in bovenstaande beantwoording onderzoekt de ACM nu, uitgaande van het ontbreken van een categorisch verbod op prijsdiscriminatie, of er specifieke omstandigheden zijn die maken dat de datavrije muziekdienst van T-Mobile in strijd is met de netneutraliteitsverordening.
Berichten dat Duitsland en andere lidstaten in Europa verbetervoorstellen naar aanleiding van het dieselgateschandaal blokkeren |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Report: Germany blocks post-Dieselgate reform»1 en «Berlin blockiert strengere Abgastests»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat Duitsland zich verzet tegen voorstellen om op Europees niveau auto´s te kunnen hertesten en boetes te kunnen geven aan autofabrikanten bij overtredingen (te weten Artikel 9 van het voorstel voor de verordening voor typegoedkeuring) en andere sleutelelementen van verbetervoorstellen die de Europese Commissie heeft gedaan naar aanleiding van het dieselgateschandaal? Zo nee, kunt u aangeven wat de Duitse positie hieromtrent dan wel is?
De besprekingen over de kaderverordening lopen nog. Het is niet aan een individuele lidstaat om zich tijdens de onderhandelingen uit te laten over het (voorlopige) standpunt van een andere lidstaat. Inalgemene termen loopt het Duitse en Nederlandse standpunt op dit moment niet uiteen.
Om een potentieel nieuw dieselschandaal te voorkomen zet ik me in voor versterking van het systeem van markttoezicht op – en typegoedkeuring van motorvoertuigen en de uniforme toepassing van de regelgeving in de gehele EU.
Kunt u bevestigen dat ook andere autoindustrielanden zoals Spanje, Italië en Tsjechië zich verzetten tegen de verbetervoorstellen3 van de Europese Commissie, terwijl op 4 april het Europees parlement met grote meerderheid steun heeft uitgesproken voor het voorstel om op Europees niveau auto´s te kunnen hertesten en boetes te kunnen geven aan autofabrikanten bij overtredingen?4 Zo nee, kunt u aangeven wat hun positie hieromtrent dan wel is?
Zoals eerder aangegeven is het niet aan een individuele lidstaat om zich tijdens de onderhandelingen uit te laten over de voorlopige posities van andere lidstaten.
Deelt u nog altijd de mening dat er een einde gemaakt moet worden aan de mogelijkheden voor nationale lidstaten om hun eigen typegoedkeuringsinstantie dan wel hun eigen autoindustrie de hand boven het hoofd te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voorstander van heldere en scherpe regels waarmee een nieuw potentieel dieselschandaal voorkomen wordt. Daarom zet ik me in voor duidelijke en uniforme regelgeving op Europees niveau voor de toelating van voertuigen tot de markt die geen ruimte laat voor (nationale) interpretatieverschillen. Hierbij hoort ook adequaat toezicht.
Met de nieuwe verordening wordt hierin voorzien door o.a. controlemechanismen op het onafhankelijk functioneren van technische diensten, het daadwerkelijke uitvoeren van markttoezicht en het bespreken van eventuele interpretatieverschillen in het Forum voor advies. Ik ben van mening dat daarmee voldoende heldere kaders en duidelijk toezicht op een uniforme toepassing van de Europese wet- en regelgeving wordt gecreëerd.
Wat is de positie van Nederland voor de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 mei 2017? Steunt Nederland onverkort het voorstel om op Europees niveau auto´s te kunnen hertesten en boetes te kunnen geven aan autofabrikanten bij overtredingen (te weten Artikel 9 van het voorstel voor de verordening voor typegoedkeuring)? Zo nee, waarom niet?
Het onderhandelingsproces is nog gaande, maar Nederland heeft altijd aangegeven het voorstel van de Commissie te steunen. Vanzelfsprekend brengt Nederland tijdens de onderhandelingen wel eventuele alternatieve methoden in waarmee de doelen (veiliger en schonere voertuigen) nog beter kunnen worden bereikt.
De Nederlandse positie is verwoord in het BNC fiche dat op 11 maart 2016 aan uw Kamer is toegezonden5. Daarnaast handelt Nederland in lijn met de door uw Kamer aangenomen moties6. Op hoofdlijnen is de Nederlandse inzet als volgt:
Deze maatregelen zijn voor Nederland essentieel. De maatregelen zullen zorgen voor een uniforme toepassing van de Europese regelgeving en strengere controles van voertuigen en testinstanties. Het voorstel vormt een belangrijke basis om een potentieel nieuw dieselschandaal, zoals bij Volkswagen, te voorkomen en is een belangrijke stap om het vertrouwen in de markt te herstellen.
Hoe moet voorts de door u eerder aan de Kamer toegekomen stellingname worden geïnterpreteerd, namelijk dat «Nederland de uitgebreide maatregelen inzake toezicht verwelkomt maar bedenkingen heeft tegen de nalevingscontroles en -keuringen die de Commissie op zich neemt»?5 Steunt Nederland onverkort de verbetervoorstellen die de Europese Commissie doet in het voorstel voor de verordening voor typegoedkeuring, waaronder Artikel 9 (Europees toezicht) en Artikel 30 (geharmoniseerde toelagestructuur voor de financiering van markttoezicht en typegoedkeuring)? Zo nee, betekent dit dat Nederland de inzet van Duitsland op dit punt steunt?
Zoals hierboven aangegeven zijn Nederland en de commissie het over het doel van de regelgeving eens. Het feit dat Nederland het soms met de Commissie niet eens is vooral ingegeven door een zoektocht naar de meest effectieve methoden om de doelen te bereiken. Om zo snel mogelijk tot een gemeenschappelijk standpunt komen, waarmee een belangrijke stap kan worden gezet om een potentieel nieuw dieselschandaal te voorkomen en om het vertrouwen in de markt te herstellen, zet Nederland zich in voor het creëren van voldoende draagvlak voor het voorstel. Zie verder antwoord 5.
Zo ja, wat is voorts uw oordeel over de hierboven beschreven opstelling van lidstaten als Duitsland in het bijzonder en van de andere lidstaten Spanje, Italië en Tsjechië?
Zoals eerder aangegeven is het niet aan een individuele lidstaat om zich tijdens de onderhandelingen uit te laten over de voorlopige posities van andere lidstaten.
Kunt u bevestigen dat er reeds passages in de genoemde verbetervoorstellen versoepeld zijn? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Voor een voorstel moet voldoende draagvlak bestaan. Het doel van de onderhandelingen is dit draagvlak te creëren. Het is dan ook gebruikelijk dat tijdens de onderhandelingen het oorspronkelijke voorstel van de Commissie aan veranderingen onderhevig is. Nederland blijft zich tijdens het gehele onderhandelingsproces inzetten voor de maatregelen genoemd in antwoord 5.
Bent u bereid om vanuit Nederland, gezamenlijk met gelijkgezinde lidstaten, de druk op lidstaten als Duitsland, Spanje, Italië en Tsjechië te verhogen om hun verzet tegen deze verbetervoorstellen te staken? Zo nee, waarom niet?
Het onderhandelingsproces is nog gaande. Uiteraard heeft Nederland daarbij veelvuldig contact met andere lidstaten bij de onderhandelingen. Nederland zet zich daarbij in voor een versterking van het systeem van markttoezicht op en typegoedkeuring van motorvoertuigen en uniforme toepassing van de regelgeving in de gehele EU om een potentieel nieuw dieselschandaal te voorkomen.
Komt door deze negatieve opstelling van Duitsland en andere lidstaten een eensgezind akkoord over strenger toezicht op de autoindustrie, dat voor mei voorzien was, nu in gevaar? Zo ja, wat gaat u concreet doen om dit te voorkomen?
Zolang de onderhandelingen nog bezig zijn is niet te voorspellen dat er voldoende draagvlak is voor de huidige voorstellen. Zie verder vraag 9.
Kunt u aangeven wat in uw ogen de consequenties zijn van het niet bereiken van een akkoord in de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 mei door deze Duitse opstelling, in het licht van het toch al langdurige proces om te komen tot aanpassingen van Europese wet- en regelgeving om schandalen in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Dat zou vertraging betekenen, maar vooralsnog heb ik geen signaal dat dit aan de hand zou zijn. Nederland streeft naar een zo snel mogelijk gemeenschappelijk standpunt waarmee een belangrijke stap kan worden gezet om een potentieel nieuw dieselschandaal te voorkomen en om het vertrouwen in de markt te herstellen. Het zou jammer zijn wanneer dat niet tijdens de komende Raad voor Concurrentievermogen lukt.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat negentien maanden na het uitbreken van het dieselgateschandaal de autoriteiten in Duitsland, Luxemburg, Spanje en het Verenigd Koninkrijk nog altijd geen boetes hebben opgelegd aan Volkswagen, Audi, Seat, en Skoda (allen onderdeel van de Volkswagen Groep), ondanks formele stappen die inmiddels zijn gezet door de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
In de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen8 is vastgelegd dat de lidstaten zelf de sancties vaststellen die aan fabrikanten worden opgelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Het is aan de Commissie om te oordelen of lidstaten aan hun plichten hebben voldaan. Op dit moment heeft de Commissie inbreukprocedures aangekondigd tegen Duitsland, Luxemburg, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u de Kamer voorzien van inzicht in de laatste stand van zaken over de consequenties voor autofabrikanten van in Nederland door de Dienst Wegverkeer (RDW) goedgekeurde modellen, waar bij 16 van de 30 modellen die in Nederland hun milieucertificaat kregen mogelijk ook sjoemelsoftware is gebruikt, maar tot op heden enkel de Jeep Cherokee aan onderzoek is onderworpen nadat die in Amerika als sjoemeldiesel was ontmasker? Wordt er inmiddels naar de overige 15 verdachte modellen ook nader onderzoek gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, het onderzoek is in de afrondende fase. Meteen na de afronding van het onderzoek naar de 30 modellen waarvoor de RDW de emissiegoedkeuring heeft afgegeven, is de RDW gestart met aanvullend onderzoek naar de voertuigen waarbij afwijkend emissiegedrag geconstateerd is. Ik zal uiterlijk eind juni de Kamer schriftelijk informeren over de resultaten en de eventuele vervolgstappen die genomen worden.
Kunt u de Kamer van een kabinetsreactie voorzien op het onlangs gepresenteerde rapport en bijbehorende aanbevelingen van de enquêtecommissie van het Europees parlement met betrekking tot het dieselgateschandaal?6 Zo nee, waarom niet?
Ik ga kijken of ik de resultaten van de enquêtecommissie kan vergelijken met ons huidige beleid en zal u hierover voor de zomer informeren. Gezien de demissionaire status van het kabinet zal ik de beleidsinhoudelijke reactie op de aanbevelingen van de enquêtecommissie overlaten aan mijn opvolger. Voor zover de aanbevelingen betrekking hebben op de lopende onderhandelingen, informeer ik uw Kamer op de geëigende momenten.
Kunt u voorts een reactie geven op het onlangs door de D66-fractie gepresenteerde vijf-puntenplan «Genoeg van gesjoemel»7 waarin onder andere wordt gepleit voor het in Nederland overgaan tot verplichte terugroepacties en voor schadevergoedingen voor bezitters van sjoemeldiesels? Zo nee, waarom niet?
Ik zal het vijf-puntenplan vergelijken met ons huidige beleid en u hierover voor de zomer informeren. Gezien de demissionaire status van het kabinet zal ik de beleidsinhoudelijke reactie overlaten aan mijn opvolger.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Raad voor Concurrentievermogen (formeel) 29 en 30 mei 2017 d.d. 23 mei 2017 beantwoorden? Kunt u deze vragen tevens afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De vorming van de ‘Stichting Aanmoedigingsfonds van de Koninklijke Facultatieve’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel op onderzoekssite Follow The Money (FTM) d.d. 24 april 2017 waarin de ontmanteling van een vereniging wordt besproken?1
Ja.
Is het waar dat de Koninklijke Vereniging voor Facultatieve Crematie (KVvFC) 17 miljoen euro, ruim 10.000 euro per verzekerde heeft geschonken aan een goededoelenstichting, die werd bestuurd door dezelfde bestuurders als de vereniging, waarmee de 1678 veelal hoogbejaarde leden de zeggenschap verloren over hun omvangrijke verenigingskapitaal? Zo nee, in welk opzicht vormt het artikel op FTM een onjuiste weergave van de feiten? Zo ja, heeft er een algemene ledenvergadering plaatsgevonden waarin deze overdracht op statutair correcte wijze heeft plaatsgevonden?
Op grond van artikel 48 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een vereniging verplicht binnen zes maanden na afloop van het boekjaar of na verlenging van deze termijn door de algemene vergadering, een bestuursverslag uit te brengen over de gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde beleid en de staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring voor te leggen aan de algemene vergadering. De gedeponeerde jaarstukken kunnen worden verkregen bij de Kamer van Koophandel.
Het kabinet heeft geen bemoeienis met het eigenaarschap en de zakelijke transacties van afzonderlijke private ondernemingen en organisaties, tenzij dit ingevolge de wet een taak van een van de leden van het kabinet is. Ten aanzien van de Koninklijke Facultatieve is dat laatste niet het geval. Om deze reden spreek ik mij niet uit over de door FTM gestelde feiten.
Acht u het een correcte gang van zaken dat bestuurders van een vereniging die voornamelijk bestaat uit hoogbejaarde leden, grote bedragen onttrekken aan het verenigingsvermogen? Zo ja, om welke reden? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat de algemene vergadering de staat van baten en lasten dient goed te keuren. Het bestuursverslag bevat informatie over eventuele giften. Het is aan de algemene vergadering om hierover te beslissen. Ieder lid is, ongeacht de leeftijd, gerechtigd zijn stemrecht uit te oefenen.
Deelt u de mening dat, gelet op de in behandeling zijnde wet bestuur en toezicht rechtspersonen, waarvan het kabinet als reden aangeeft dat het toezicht in kwestie verbetering behoeft, onafhankelijke toetsing in zaken als deze van groot belang is?2 Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen voorziet in de behoefte om de taken en bevoegdheden van bestuurders en commissarissen van verenigingen in een aantal opzichten te verduidelijken. In de algemene bepalingen van Boek 2 BW wordt neergelegd dat bestuurders en commissarissen zich bij de vervulling van hun taak richten naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie (artikel 2:9 lid 3 en artikel 2:11 lid 4). Hiermee wordt verduidelijkt dat deze norm ook geldt voor bestuurders en commissarissen van verenigingen en stichtingen. Daarnaast wordt voor verenigingen en stichtingen een tegenstrijdig-belangregeling geïntroduceerd langs de lijnen zoals die reeds geldt voor naamloze en besloten vennootschappen. Deze houdt in dat bestuurders met een tegenstrijdig belang niet mogen deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming over het betreffende onderwerp.
Deelt u de mening dat de directe en persoonlijke betrokkenheid van bij het landsbestuur betrokken personen bij de KVvFC, een onafhankelijk onderzoek noodzakelijk maken, teneinde de vertrouwenskloof tussen burgers en politiek niet verder te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u een dergelijk onafhankelijk onderzoek bewerkstelligen?
De aanleiding voor deze Kamervragen is een private aangelegenheid tussen een vereniging en een stichting. Ik hecht eraan te benadrukken dat het niet aan het kabinet is om zich in dergelijke private aangelegenheden te mengen. De leden van een vereniging hebben, mede op grond van het Burgerlijk Wetboek, diverse mogelijkheden om op te treden indien zij het niet eens zijn met de gang van zaken.
Bent u bereid het openbaar ministerie opdracht te geven te bezien in hoeverre sprake is van verwaarlozing van taken door de bestuurders in kwestie en hun accountants? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Veiligheid en Justitie kan volgens de Wet op de Rechterlijke Organisatie algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitvoering van de taken en bevoegdheden van het Openbaar Ministerie. Met betrekking tot individuele zaken betracht de Minister in verband met de bijzondere positie van het Openbaar Ministerie in het strafproces grote terughoudendheid (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 392, nr. 3). Er is geen aanleiding om van deze lijn af te wijken.
Kunt u inzicht geven in het vigerende toezichtprotocol (bij onder andere de verdeling van de aanwezige baten en lasten) dat gebruikt wordt bij de omvorming van niet-commerciële rechtspersonen naar commerciële rechtspersonen, zoals bijvoorbeeld nutsinstellingen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het toezichtsprotocol leg ik de vraag als volgt uit: Wat is de werkwijze van De Nederlandsche Bank (DNB) indien een onderlinge waarborgmaatschappij wordt omgezet in een naamloze vennootschap (NV)? Bij een dergelijke omzetting beoordeelt DNB of de NV aan de prudentiële eisen van de Wet financieel toezicht voldoet. Dit vindt plaats in het kader van het lopend toezicht op deze verzekeraar. De risicodrager wijzigt immers niet door deze omzetting. Het besluit van de onderlinge om zich om te zetten in een NV is aan de deelnemers, daar ligt geen taak voor DNB.
Op grond van artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen verenigingen en stichtingen zich omzetten naar bijvoorbeeld een naamloze of besloten vennootschap. Omzetting vereist een besluit van de algemene vergadering tot omzetting en tot statutenwijziging, genomen met een meerderheid van ten minste negen tienden van de uitgebrachte stemmen. Voor de omzetting van een stichting in een andere rechtspersoon is bovendien rechterlijke machtiging vereist. Na omzetting van een stichting moet uit de statuten blijken dat het vermogen dat zij bij de omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed dan voor de omzetting was voorgeschreven (het zogenoemde beklemde vermogen).
De overname van uitvaartorganisatie De Facultatieve |
|
Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De «rücksichtslose» zelfverrijking van een politiek zwaargewicht»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Welke regels zijn van toepassing voor het verwerven van aandelen in een niet-beursgenoteerd bedrijf waarvan iemand zelf direct of indirect bestuurder is? Voldoet de in het artikel beschreven transactie aan deze regels? Zo nee, kunt u aangeven op welke vlakken dat het geval is? Is volgens u daarbij sprake van belangenverstrengeling?
Een niet-beursgenoteerd bedrijf met aandelen kan naar Nederlands recht een naamloze of een besloten vennootschap zijn. De op deze vennootschappen toepasselijke regels staan in Boek 2 titel 4 respectievelijk 5 van het Burgerlijk Wetboek. Bij een niet-beursgenoteerde naamloze of besloten vennootschap kan het zijn dat aandelen eerst moeten worden aangeboden aan de andere aandeelhouders, voordat zij kunnen worden overgedragen aan een derde (vgl. artikel 2:87/195 BW). De levering van aandelen op naam vindt plaats bij notariële akte (artikel 2:86/196 BW). Een bestuurder mag tevens aandeelhouder zijn of worden. In zijn hoedanigheid als bestuurder dient hij te handelen in het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap (artikel 2:129/239 BW). Of een bestuurder een tegenstrijdig belang heeft ten opzichte van de vennootschap moet worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval.
Welke regels zijn van toepassing voor de waardebepaling in een bedrijf? Heeft de genoemde transactie hieraan voldaan? Acht u het wenselijk dat bij deze waardebepaling negatieve goodwill van bijna twee derde van de aandelenwaarde van het bedrijf ontstaat?
Wanneer aandelen in een niet-beursgenoteerd bedrijf worden verkocht, is het aan de koper en de verkoper van de aandelen om het eens te worden over de prijs. Die prijs kan mede afhangen van de waarde van het bedrijf. Koper en/of verkoper kunnen ervoor kiezen een accountant in te schakelen om een waardering te maken. De waardebepaling van een bedrijf ingevolge het jaarrekeningenrecht is geregeld in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en in het Besluit Actuele waarde en is nader uitgewerkt in de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (zelfregulering). Daarin staat bijvoorbeeld welke waarderingsgrondslagen moeten worden toegepast op bepaalde groepen activa en passiva. De waarde die een onderneming volgens de laatste jaarrekening heeft, hoeft echter niet dezelfde te zijn als de waarde in geval van een overname. De waarde van een bedrijf is immers een momentopname. In geval van een overname kunnen ook andersoortige waardebepalingsmethoden worden gebruikt of bepaalde vuistregels een rol spelen, zoals een bepaald veelvoud van de winst of een percentage van de jaaromzet. Daarmee worden inkomsten en winsten die voor de toekomst verwacht worden en goodwill verwerkt in de overnamesom. Uiteindelijk is de waarde bij een overname de uitkomst van hetgeen de koper ervoor over heeft en wat door de verkoper wordt geaccepteerd. Het is daarom niet aan mij om mij uit te laten over de wenselijkheid van negatieve goodwill.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de accountant zowel de aandelentransactie als de jaarrekeningen van de aankopende partij én de verkopende partij tekent? Acht u het wenselijk dat één accountant op deze manier bij zoveel zakelijke aangelegenheden binnen een bedrijf betrokken is?
Over de onafhankelijkheid en objectiviteit van de accountant worden regels gesteld in twee verordeningen van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. Zo regelt de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) over objectiviteit dat de accountant zich niet ongepast laat beïnvloeden. De Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) regelt dat de accountant onafhankelijk is in wezen en in schijn. In beide verordeningen is bepaald dat de accountant omstandigheden identificeert en beoordeelt die een bedreiging kunnen zijn voor de objectiviteit of onafhankelijkheid. De accountant moet een controle beëindigen als hij een bedreiging heeft geïdentificeerd en beoordeeld en geen maatregel is of wordt genomen die de onafhankelijke uitvoering waarborgt.
Kunt u ingaan op de volgende in het artikel genoemde uitspraken: «Een ogenschijnlijke viertrapsraket van zelfverrijking waar de schijn van belangenverstrengeling tot een opvallend lage koopprijs heeft geleid», «Dit is geen liefdadigheid, dit is inhaligheid en hebzucht. Een treffend voorbeeld van de graaicultuur» en «Wanneer je deze transactie positief bekijkt, is er sprake van risicoloos ondernemen. Kijk je er met een neutrale blik naar, dan is dit regelrechte diefstal»?
Het kabinet heeft geen bemoeienis met het eigenaarschap en de zakelijke transacties van afzonderlijke private ondernemingen en organisaties, tenzij dit ingevolge de wet een taak van een van de leden van het kabinet is. Ten aanzien van de Koninklijke Facultatieve is dat laatste niet het geval. Om deze reden geef ik daarover geen oordeel.
Hoe groot is het ledenbestand van de Koninklijke Facultatieve en op welke wijze zijn deze leden om hun mening gevraagd over de overname? Zijn deze leden volgens u op enige wijze benadeeld met deze overname?
De Koninklijke Facultatieve is een private organisatie. Informatie over de vereniging, haar bestuur en de verdeling van bevoegdheden is te ontlenen aan de statuten van de vereniging. Een vereniging als de Koninklijke Facultatieve is verplicht haar statuten en jaarstukken bij het Handelsregister te deponeren. Deze gedeponeerde documenten zijn openbaar, een afschrift kan via de Kamer van Koophandel worden verkregen.
De heer Hermans was ten tijde van de overname (december 2012) tevens fractievoorzitter van de VVD in de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Uit dien hoofde beschikt uw Kamer over een overzicht van de nevenfuncties die de heer Hermans op dat moment bekleedde.
Welke inspraakmogelijkheden hebben deze leden via de ledenraad bij een overname? Voldoet de gevolgde werkwijze aan het door de Koninklijke Facultatieve geschetste beeld dat «door op deze wijze te werken ... de voortgang van de werkzaamheden van de Koninklijke Facultatieve op een gedegen grond [is] gebaseerd»?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt de ledenraad van de Koninklijke Facultatieve samengesteld? Acht u het wenselijk dat leden van deze ledenraad van de vereniging tegelijkertijd lid zijn van de Raad van Commissarissen van de beheersmaatschappij van die vereniging? Welke functies bekleedde de heer Hermans ten tijde van de overname naast zijn lidmaatschap van de ledenraad van de Koninklijke Facultatieve en de Raad van Commissarissen van de beheersmaatschappij?
Zie antwoord vraag 6.