Het bericht dat de Autoriteit Consument & Markt een rekenhulp introduceert voor roamingkosten |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Autoriteit Consument & Markt introduceert rekenhulp voor roaming»?1
Ja.
Bent u van mening dat consumenten voldoende ingelicht worden over de beperking van de nieuwe roamingafspraken, aangezien de nieuwe roamingafspraken in media veelal worden betiteld als «roam-like-at-home» terwijl er in de praktijk toch beperkingen bestaan? Wat doet u om ervoor te zorgen dat consumenten zich bewust zijn van de beperkingen?
In de EU-regelgeving is vastgelegd dat de klant bij roaming in een andere EU-lidstaat zijn binnenlandse tarief betaalt (roam-like-at-home), binnen de grenzen van redelijk gebruik van roaming. Telecombedrijven mogen een fair use policy hanteren om te voorkomen dat er misbruik of afwijkend gebruik wordt gemaakt van roaming voor andere doelen dan periodiek reizen in de EU. Ook mogen telecombedrijven de hoeveelheid dataroaming zonder toeslag beperken op basis van een afgesproken formule, en bij wijze van uitzondering alsnog een toeslag vragen voor roaming als zij tegenover hun toezichthouder kunnen aantonen de kosten van roaming niet te kunnen terugverdienen. Deze beperkingen zijn bewust toegestaan om te voorkomen dat telecombedrijven te hoge kosten maken als gevolg van roamende klanten en genoodzaakt zijn hun binnenlandse tarieven te verhogen ter compensatie van die kosten. Het staat telecombedrijven vrij om geen gebruik te maken van de beperkingen. Ik ben van mening dat consumenten op grond van de roamingregels in de EU voldoende worden ingelicht over deze beperkingen. Telecombedrijven zijn verplicht hun klanten te informeren over eventuele beperkingen ten aanzien van het roam-like-at-home principe in hun contract. Daarnaast moeten zij de klant hierover informeren iedere keer dat hij de grens passeert (per sms of e-mail), tenzij de klant heeft verzocht dat niet meer te doen. Bovendien moet een telecombedrijf zijn klant waarschuwen als deze het maximum aantal gigabytes dat hij mag verbruiken voor het thuistarief – voor zover een maximum wordt gehanteerd – heeft opgebruikt. De overheid informeert de consument over zijn rechten middels de website consuwijzer.nl.
Overigens valt bellen vanaf het thuisnetwerk naar een ander netwerk in de EU niet onder het begrip roaming zoals de EU-wetgeving dat hanteert, zodat ik dit niet beschouw als een beperking ten opzichte van het roam-like-at-home principe. Deze vorm van bellen wordt internationaal bellen genoemd en is niet gereguleerd. De roamingafspraken hebben alleen betrekking op bellen of sms-en vanaf een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk (naar een nummer in de EU), op het ontvangen van een telecomgesprek of sms op een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk, en op internetten op een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk.
Bent van mening dat de kosten die telecomproviders voor bellen naar het buitenland binnen de EU (in Nederland tarieven tot soms 90 cent per minuut, en in andere lidstaten tot zelfs 1,99 euro per minuut) in rekening brengen in verhouding staan tot de kostprijs van een minuut bellen binnen de EU?2
De kostprijs voor bellen naar een andere lidstaat in de EU bestaat uit het opbouwen van het gesprek op het thuisnetwerk, een vergoeding voor de internationale transit naar het buitenlands netwerk en een vergoeding aan het buitenlandse netwerk voor het afwikkelen van het gesprek. De laatste twee componenten kunnen zorgen voor een hogere kostprijs vergeleken met bellen binnen Nederland. Het is niet mogelijk om een generieke uitspraak te doen over de vraag of het tarief voor bellen naar een andere EU-lidstaat in verhouding staat tot de kostprijs. De tarieven zijn de uitkomst van vrije prijsvorming en hoeven de kostprijs niet te weerspiegelen. Het tarief verschilt bovendien van aanbieder tot aanbieder en per aanbieder soms van abonnement tot abonnement.
Bent u ermee bekend dat 150 Europarlementariers de Europese Commissie gevraagd hebben een voorstel te doen om ook het bellen naar buitenlanden binnen de EU te gaan reguleren om zo excessieve prijzen voor data, telefonie en sms te beperken?3
Ja.
Deelt u de mening dat het wat kosten betreft binnen de EU niet zou moeten uitmaken naar welke Europese lidstaat men belt en dat de vrijheid binnen data-, bel- en sms-bundels ook zou moeten gelden voor bellen en sms’en vanuit het thuisland?
De mogelijkheid om vanuit het thuisland tegen het binnenlands tarief te bellen naar elk land binnen de EU is aantrekkelijk voor de consument, maar heeft nadelen. Het vraagt om EU-regulering die telecombedrijven verplicht voor alle gesprekken vanaf het thuisnetwerk naar een netwerk in de EU het binnenlands tarief te rekenen. Telecombedrijven kunnen het tarief voor internationaal bellen dan niet langer gebruiken als middel om zich te onderscheiden van hun concurrenten in de markt. Ze zouden de gederfde inkomsten door lagere tarieven voor internationaal bellen bovendien kunnen compenseren door hogere binnenlandse tarieven te vragen. Ondertussen lijkt de noodzaak van dit type regulering te zijn ingehaald door de markt. Consumenten die een redelijk tarief willen betalen voor internationaal bellen, kunnen gebruik maken van telecombedrijven en abonnementsvormen die een lager tarief rekenen, van speciale 0900-nummers met lage tarieven voor internationaal bellen4 of zonder kosten bellen over het internet (bijvoorbeeld via Skype, Facetime of Whatsapp). Er is dus keuze op de markt voor internationaal bellen, waar prijsbewuste consumenten gebruik van kunnen maken.
Bent u bereid om u hiervoor in te zetten door aan te sluiten bij de oproep van de 150 Europarlementariërs en in de Europese Raad en de Raad voor het concurrentievermogen te pleiten voor het reguleren van telefonie, sms-verkeer en datagebruik binnen de EU?
Om de redenen genoemd in mijn antwoord op vraag 5 vind ik het niet wenselijk om in raadsverband te pleiten voor het reguleren van internationaal bellen binnen de EU. Mocht de Europese Commissie besluiten het initiatief te nemen tot een wetgevend voorstel, wat niet in de lijn der verwachting ligt, dan zal ik dat beoordelen op zijn merites en uw Kamer hierover informeren.
Websites als zorgtoeslag.nl en mijntheorieaanvragen.nl |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met websites als zorgtoeslag.nl en mijntheorieaanvragen.nl, alsmede met de antwoorden op eerdere vragen?1
Ja.
In hoeverre zijn de antwoorden op deze vragen uit 2011 nog actueel?
De toen gegeven antwoorden ten aanzien van het rijksbeleid zijn nog actueel. Er zijn geen bezwaren tegen het verlenen van dit soort intermediaire diensten zolang de betreffende websites zich voldoende onderscheiden van de overheidswebsites en het voor de consument helder is wat de (aanvullende) kosten van de dienstverlening zijn.
Wat is het wettelijk kader om aanbieders van websites die misbruik maken van overheidsdiensten aan te pakken?
Het wettelijk kader bestaat uit o.a. de Dienstenwet, de Wet oneerlijke handelspraktijken en de Wet handhaving consumentenbescherming.
Wanneer dienstverleners gebruik maken van websites die qua inhoud of qua kleurgebruik, lettertype en vormgeving sterk lijken op websites van de overheid, dan maken zij inbreuk op de rijkshuisstijl (inbreuk op merkenrecht). Dergelijke websites zijn bovendien misleidend omdat burgers zouden kunnen menen met de overheid te doen te hebben. Dienstverleners die dergelijke websites gebruiken, kunnen worden aangesproken wegens onrechtmatig handelen.
Wat vindt u ervan dat, als men «cbr theorie aanvragen» googelt, er drie advertenties bovenaan verschijnen met betrouwbaar klinkende webadressen, die fors meer geld vragen voor een theorieaanvraag dan via cbr.nl, terwijl de voorwaarden op cbr.nl hetzelfde zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is het niet verboden om intermediaire diensten aan te bieden. Het punt is echter dat de consument niet misleid mag worden. Dat betekent dat intermediaire websites duidelijk moeten maken dat het om commerciële dienstverlening gaat en dat zij vooraf eerlijk moeten zijn over de kosten. Ook dienen ze ten aanzien van vormgeving, kleurgebruik en lettertype voldoende onderscheidend te zijn ten opzichte van de overheidswebsites.
Het feit dat een aantal van deze sites bovenin de zoekmachines staat, komt dikwijls omdat het advertenties betreft. De overheid streeft ernaar om zo goed mogelijk uit de zoekmachines te komen, maar heeft geen invloed op het advertentieblok. Net zoals burgers alert behoren te zijn op phishing en andere malafide internetpraktijken, vragen de ontwikkelingen op internet ook dat burgers zichzelf vergewissen of ze de juiste website bezoeken.
Deelt u de mening dat de toegevoegde waarde van deze partijen nihil is, nu overheidswebsites hetzelfde aanbieden tegen lagere kosten? Deelt u de observatie dat deze websites hun best doen zo veel mogelijk op overheidswebsites te lijken? Kunt u zich voorstellen dat mensen zich bedrogen voelen door websites als zorgtoeslag.nl en mijntheorieaanvragen.nl?
De toegevoegde waarde van intermediaire websites verschilt per type dienstverlening. Het is de klant die bepaalt of hij daaraan behoefte heeft en die dat afweegt tegen de (meer)prijs.
Als de websites zeer sterk lijken op overheidswebsites en er geen melding wordt gemaakt dat het gaat om commerciële dienstverlening kan er sprake zijn van misleiding.
Welke mogelijkheden hebben instanties als de Belastingdienst en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om websites aan te pakken die misleidende diensten aanbieden? Wat gaat u doen om dit soort misleidende websites te bestrijden?
Als commerciële websites teveel lijken op overheidswebsites wordt actie ondernomen richting de desbetreffende sites. Dit begint met een waarschuwingsbrief en een sommatie de webpagina aan te passen en aangepast te houden. De ervaring leert dat hier doorgaans gehoor aan wordt gegeven. Indien een dienstverlener geen gehoor geeft aan het verzoek zijn webpagina aan te passen, dan kunnen juridische stappen ondernomen worden. Organisaties als het CBR waarschuwen hun publiek geregeld via hun websites en via social media voor misleidende websites.
Het artikel ‘Akzo en ministerie spanden samen tegen PPG, blijkt uit mails’ |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Akzo en ministerie spanden samen tegen PPG, blijkt uit mails»?1
Ja.
Is het u bekend dat AkzoNobel twee prominente VVD'ers in zijn raad van commissarissen heeft?
Het is mij bekend dat de Raad van Commissarissen van AkzoNobel uit de volgende personen bestaat: Anthony Burgmans (voorzitter), Sari Baldauf, Peggy Bruzelius, Byron Grote, Louis Hughes, Pamela Kirby, Dick Sluimers en Ben Verwaayen.
Acht u het mogelijk dat zijn ingrijpen de schijn van belangenverstrengeling wekt?
Ik zie niet waarom belangenverstrengeling of het schaden van het aanzien van de politiek op enigerlei wijze aan de orde zou zijn.
Acht u het wenselijk dat partijbelangen en economische politiek verstrengeld raken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat dergelijk handelen het aanzien van de politiek schaadt?
Zie antwoord vraag 3.
Het laten verwijderen van de registratie vanuit het Bureau Krediet Registratie (BKR) door bedrijven |
|
René Peters (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat het weghalen van een BKR-registratie slechts mogelijk is wanneer er bij het registreren technische fouten gemaakt zijn?
Het verwijderen van een negatieve registratie (een betalingsachterstand) kan uitsluitend als deze registratie of de voortzetting daarvan onterecht is. Onterechte registraties worden soms na minnelijk overleg verwijderd en af en toe na tussenkomst van de rechter. Een onterechte registratie kan het gevolg zijn van het niet correct naleven van de regels voor registratie bij het BKR. Zie voor een voorbeeld van een zaak waarbij de rechter heeft geoordeeld dat een registratie niet terecht was omdat het Algemeen Reglement van het BKR door de kredietverlener niet correct was nageleefd de uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juni 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:2364). Ook moet een registratie proportioneel zijn en noodzakelijk met het oog op het omschreven doel. Dit hangt samen met het feit dat een registratie de verwerking van persoonsgegevens betreft. Kredietregistratie is van belang om een maatschappelijke dienstverlening op financieel gebied te waarborgen. De registratie dient met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens te geschieden. Dit betekent dat hoewel de registratie van een achterstand in beginsel gerechtvaardigd is om consumenten te beschermen tegen een onverantwoorde hoge schuldenlast de verwerking in uitzonderlijke gevallen niet is toegestaan, gelet op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie o.a.: Gerechtshof Amsterdam 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1187). Een belangenafweging dient plaats te vinden op basis van beschikbare gegevens. Als de consument nadere gegevens verschaft, kan dit tot een nieuwe en meer volledige afweging door de kredietverstrekker aanleiding geven. Verwijdering of aanpassing van een negatieve registratie is slechts bij uitzondering aan de orde na afweging van alle (bijzondere) omstandigheden.
Kunt u dan ook garanderen dat er via de rechter of anderszins geen registraties zijn weggehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het hebben van een BKR-registratie geen belemmering hoeft te zijn voor het verkrijgen van bijvoorbeeld een hypotheek?
Een negatieve registratie in het CKI van het BKR staat op zichzelf niet in de weg aan het afsluiten van een krediet. Kredietverlening kan ondanks een negatieve registratie onder omstandigheden immers wel verantwoord zijn. Dit geldt ook voor hypotheken. Het is niet bekend hoeveel hypotheekaanvragen worden afgewezen of welk deel daarvan (mede) vanwege een BKR-registratie is afgewezen. De Wet op het financieel toezicht verplicht tot verantwoorde kredietverlening, de AFM houdt daar toezicht op. Kredietverleners die geen krediet willen verlenen, horen zich niet te verschuilen achter het BKR door te stellen dat dit niet mag vanwege de negatieve registratie.
Hoeveel hypotheekaanvragen zijn afgewezen vanwege een BKR-registratie?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen aan bedrijven die de suggestie wekken BKR-registraties te kunnen verwijderen zonder dat er bij de registratie technische fouten zijn gemaakt?
Zoals uit de beantwoording van de vragen 1 en 2 blijkt, kan onder bijzondere omstandigheden ook een verplichting voor de kredietverstrekker bestaan om een BKR-registratie te verwijderen terwijl er geen sprake is van een «technische fout». In beginsel kan een consument dat zelf aan de kredietverstrekker verzoeken, maar de consument kan daarvoor ook een derde in de hand nemen. Bedrijven die aangeven in bijzondere omstandigheden consumenten te kunnen bijstaan bij aanpassing van de BKR-registratie vertellen dus niet noodzakelijkerwijs onwaarheden. Daarentegen is het niet zo dat alle registraties van consumenten kunnen worden verwijderd. Bedrijven die een dergelijke suggestie wekken verkopen knollen voor citroenen. Het BKR verzet zich tegen bedrijven die dat doen en licht consumenten voor.
De rol van een ondernemingsraad na een doorstart bij faillissement |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hoge Raad: Adviesrecht OR geldt ook bij doorstart na bankroet»1 en het desbetreffende arrest van de Hoge Raad?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat het adviesrecht van een ondernemingsraad ook tijdens het faillissement bijvoorbeeld bij een doorstart geldt? Zo ja, waarom en in hoeverre wijkt dit af van de bestaande jurisprudentie? Zo nee, waarom niet?
In de uitspraak van 2 juni 2017 heeft de Hoge Raad de voor de rechtspraktijk belangrijke vraag beantwoord in hoeverre het adviesrecht op grond van art. 25 WOR ook geldt in faillissementssituaties. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij het faillissement van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onderneming in de zin van de WOR in stand houdt, in beginsel de WOR van toepassing blijft. Dit betekent onder meer dat het adviesrecht geldt voor de verkoop van activa die plaatsvindt in het kader van een voortzetting of doorstart van (delen van) de onderneming door dezelfde of een andere entiteit, waarbij het vooruitzicht bestaat van behoud van arbeidsplaatsen (zie art. 25 lid 1 (a of c) WOR). Als bij het faillissement sprake is van bedrijfsbeëindiging door de curator zonder dat zicht bestaat op voortzetting of doorstart van de onderneming, zijn de medezeggenschapsregels uit de WOR echter niet van toepassing. De handelingen van de curator die gericht zijn op liquidatie van het (ondernemings)vermogen, waartoe de Faillissementswet hem bevoegd maakt, vallen niet onder het adviesrecht, zoals besluiten tot verkoop van goederen en ontslag van werknemers. De door het adviesrecht van art. 25 WOR beschermde belangen moeten in een dergelijk geval wijken voor de belangen van de schuldeisers bij een voortvarende en voor de boedel zo voordelig mogelijke afwikkeling. Met de uitspraak van de Hoge Raad wordt het gedeeltelijk andersluidende oordeel van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: de Ondernemingskamer) in deze zaak vernietigd. De Ondernemingskamer kwam tot het oordeel dat het adviesrecht in beginsel onverenigbaar is met de op de afwikkeling van de boedel gerichte rol van de curator in faillissement.
Betekent de uitspraak van de Hoge Raad dat een bedrijf pas een doorstart kan maken na advies bij de ondernemingsraad te hebben ingewonnen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Volgens de WOR dienen alle ondernemingen met ten minste 50 personen die daarin werkzaam zijn verplicht een medezeggenschapsorgaan te hebben. De curator zal bij een faillissement waarbij verkoop van activa plaatsvindt in het kader van een voortzetting of doorstart van (delen van) de onderneming door dezelfde of een andere entiteit, en waarbij het vooruitzicht bestaat van behoud van arbeidsplaatsen, inderdaad op grond van artikel 25 lid 1 WOR (onderdeel a of c) advies aan de ondernemingsraad moeten inwinnen.
Helpt deze uitspraak om te voorkomen dat ondernemingen een faillissement misbruiken om eenvoudig en goedkoop van personeel af te komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Hoge Raad geeft duidelijkheid over de verhouding tussen de regels van medezeggenschap en faillissement. Ik denk dat de praktijk baat heeft bij de duidelijkheid die de uitspraak biedt.
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, heb ik het voornemen om de positie van de werknemer, en het onderwerp medezeggenschap in het bijzonder, te betrekken bij het programma herijking faillissementsrecht. Ik heb uw Kamer over deze plannen geïnformeerd in de laatste voortgangsbrief programma herijking faillissementsrecht (Kamerstuk 33 695, nr. 14). Onlangs heeft over het onderwerp «faillissement en medezeggenschap» een bijeenkomst met belanghebbenden plaatsgevonden (o.m. vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers waren voor deze bijeenkomst uitgenodigd). In deze bijeenkomst is ook de uitspraak van de Hoge Raad besproken. In het algemeen bestond steun voor de uitkomsten van het arrest van de Hoge Raad. Daarbij werd er wel aandacht gevraagd voor de bijzondere aard van de faillissementsprocedure. Met name is aandacht gevraagd voor de termijn waarbinnen de ondernemingsraad tot advies moet komen. In voorkomende gevallen is het wenselijk dat de curator snel advies van de ondernemingsraad kan inwinnen, bijvoorbeeld om na faillissement een doorstart of overname in faillissement met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid te realiseren. Hier staat tegenover dat de ondernemingsraad voldoende geïnformeerd en betrokken moet zijn, om binnen een korte tijd een goed advies te kunnen uitbrengen. Ook de Hoge Raad geeft in de genoemde uitspraak aan dat de curator kan afwijken van de formele eisen van artikel 25 (leden 2 t/m 6) van de WOR, voor zover de omstandigheden van het geval dit vergen.
Ik zal u medio september, in de volgende voortgangsbrief van het programma herijking faillissementsrecht, nader over dit onderwerp informeren.
Verder maak ik u er graag op attent dat het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni jl. in de zaak FNV/Smallsteps een belangwekkende uitspraak heeft gedaan over faillissementen die met een zogenaamde «pre-pack» zijn voorbereid met het oog op een doorstart. Kort samengevat komt het Hof tot het oordeel dat in deze situatie de bescherming die de richtlijn overgang van ondernemingen biedt, in stand blijft. De Eerste Kamer heeft bij brief van 7 juni 2017 over deze zaak een aantal vragen gesteld.3 Ik zal u te zijner tijd een afschrift van de antwoorden zenden.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot wetgeving met betrekking tot het faillissementsrecht, in het bijzonder het adviesrecht van de ondernemingsraad? Geeft deze uitspraak aanleiding om de (aanhangige) wetgeving aan te passen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat malware mogelijk energiebedrijven kan platleggen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «IT-beveiliger ESET ontdekt Industroyer, de gevaarlijkste malware gericht op industriële systemen sinds Stuxnet»?1
Ja.
Deelt u de door IT-beveiliger ESET gebezigde stelling dat de malware Win32/Industroyer mogelijk ook schade aan zou kunnen richten aan Nederlandse energiebedrijven of die zelfs stil zou kunnen leggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse energiesector wordt veelal gebruik gemaakt van apparatuur en communicatieprotocollen gelijk aan, dan wel vergelijkbaar met, de apparatuur en protocollen waar de malware Industroyer zich op richt. Dit is inherent aan standaardisering en interoperabiliteit. Het is niet uit te sluiten dat de malware ingezet zou kunnen worden tegen systemen van Nederlandse energiebedrijven.
Om schade aan te kunnen richten met de malware dient een aanvaller van buitenaf toegang tot het netwerk van het doelwit te verkrijgen. Pas daarna kan de malware worden ingezet om te communiceren met industriële controlesystemen. Het is qua weerbaarheid dan ook zaak dat partijen er zorg voor dragen dat een aanvaller van buitenaf niet binnendringt op het netwerk om deze aanvalstechniek in te zetten. Dit vraagt niet om een andere inzet dan bij de bescherming tegen andere aanvallen. Het is aan de partijen zelf om maatregelen te nemen die de kans op misbruik beperken of wegnemen, zoals het installeren van software-updates om kwetsbaarheden weg te nemen, en om maatregelen te nemen die de impact van misbruik kunnen beperken, zoals het implementeren van detectie- en monitoringoplossingen om aanwezigheid van (bekende vormen van) malware te kunnen herkennen. Het managen van cybersecurityrisico’s is voor de energiebedrijven een continu proces. Uiteraard ligt de verantwoordelijkheid voor informatiebeveiliging primair bij de partijen zelf.
Is het waar dat Nederlandse energiebedrijven dezelfde of soortgelijke apparatuur en industriële communicatieprotocollen gebruiken als het Oekraïense bedrijf dat vatbaar is gebleken voor deze malware? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, in het geval er sprake is van vitale infrastructuur zoals energiebedrijven, ook de rijksoverheid een verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de bescherming daarvan? Zo ja, hoe wordt daar in dit concrete geval inhoud aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Overheid en vitale organisaties werken in Nederland samen aan de bescherming van de vitale infrastructuur. De rol van de overheid wordt in generieke zin onder andere ingevuld door middel van wet- en regelgeving. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft tot taak vitale aanbieders over dreigingen en incidenten te informeren en adviseren en daarbij zo nodig ook anderszins bijstand te verlenen, teneinde maatschappelijke ontwrichting die daarvan mogelijkerwijs het gevolg is te voorkomen en beperken.
Transport en distributie van elektriciteit en gas zijn aangemerkt als vitale processen. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet hebben de netbeheerders de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilig en efficiënt transport van energie. ICT beveiliging maakt daar intrinsiek onderdeel van uit. De netbeheerder dient datgene te doen dat binnen zijn (juridische) mogelijkheden ligt om de integriteit van zijn netwerk te beschermen. Op een goede taakuitoefening door de netbeheerders ziet de toezichthouder ACM toe. Energiebedrijven onderhouden contact met relevante overheidsdiensten en partner organisaties om de security controls aan te passen aan nieuwe threat intelligence.
Voorts zij nog gewezen op de Europese Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn en de implementatiewetgeving die hiervoor in voorbereiding is, die onder meer voorziet in de verplichting van vitale aanbieders in de energiesector om passende beveiligingsmaatregelen te nemen met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen, en toezicht op de naleving daarvan. Het implementatiewetsvoorstel is op 16 juni jl. in consultatie gebracht.
Biedt ESET zelf concrete (commerciële) oplossingen voor de bescherming tegen de in het bericht genoemde malware? Is die ook bruikbaar voor Nederlandse energiebedrijven? Zijn er ook andere bedrijven die diensten aanbieden om deze bedreigingen tegen te gaan?
Ja, ESET biedt als leverancier oplossingen aan voor bescherming van systemen. In algemene zin geldt dat meerdere digitale beveiligingsbedrijven commerciële toepassingen aanbieden. Het is aan partijen zelf of en op welke wijze zij hiervan in het kader van de beveiliging van hun systemen gebruik maken.
Wat het concrete incident in Oekraïne betreft merk ik overigens nog op dat ESET hiervan actief melding heeft gemaakt bij het NCSC en partijen in de energiesector. De relevante Nederlandse partijen waren dan ook tijdig op de hoogte van het rapport van ESET. Het NCSC blijft de situatie monitoren met het oog op het waar nodig tijdig kunnen informeren en adviseren van genoemde partijen.
Het bericht “Accountants moeten sneller hervormen” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Accountants moeten sneller hervormen»?1
Wat vindt u van de kritiek van de heer Everts dat accountantsorganisaties de beloofde kwaliteitsverbeteringen te langzaam doorvoeren?
Wat is uw oordeel over het tempo waarmee accountantsorganisaties de beloofde kwaliteitsverbeteringen doorvoeren? Heeft u het idee dat accountantsorganisaties serieus bezig zijn met het doorvoeren van kwaliteitsverbeterende maatregelen? Op welke punten schieten de accountantsorganisaties tekort?
Ziet u een verschil tussen accountantsorganisaties als het gaat om het nemen van kwaliteitsverbeterende maatregelen? Zo ja, hoe zijn deze verschillen te verklaren?
Wat vindt u van de kritiek van de heer Everts dat het verdienmodel van accountantsorganisaties ertoe leidt dat het publieke belang niet altijd het beste gediend wordt?
Wordt er binnen de sector nagedacht over aanpassingen in het verdienmodel? Zo ja, zijn er concrete voorstellen of ideeën om het verdienmodel van accountantsorganisaties aan te passen?
Ziet u aanleiding om het verdienmodel van accountantsorganisaties aan te passen, zodat accountants onafhankelijker kunnen opereren? Welke opties ziet u om het verdienmodel van accountantsorganisaties aan te passen?
Wat vindt u van de kritiek dat de samenstelling van accountantsteams niet altijd leidt tot de beste controle, omdat de meer ervaren mensen geen tijd hebben voor discussie en reflectie?2 Betekent dit dat kantoren zouden moeten investeren in teams met meer ervaring en meer partners per juniors, ook als dit ten koste gaat van de winst per partner?
Het beleidsbesluit over de indeling van uitzendbureaus en andere organisaties bij de sectorcodes sociale zekerheid, waardoor sociale lasten fors kunnen toenemen |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u in de staatscourant de «Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 mei 2017, 2017–0000076375, tot wijziging van de Regeling Wfsv in verband met afschaffing voor nieuwe gevallen van de mogelijkheid om uitzendbedrijven in een andere sector dan de uitzendsector in te delen» heeft laten plaatsen?1
Ja. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft deze regeling, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën laten plaatsen.
Klopt het dat door deze nieuwe regeling twee soorten vaksector-uitzendbureaus ontstaan onder de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), namelijk degenen die vóór 24 mei 2017 een aanvraag voor sectorindeling hebben ingediend en degenen die dat ná die datum gedaan hebben?
Er bestond voor 24 mei al een onderscheid tussen werkgevers die arbeid ter beschikking stellen aan derden (hierna uitzendbedrijven), te weten uitzendbedrijven die waren ingedeeld in de uitzendsector en uitzendbedrijven die op hun verzoek in «vaksectoren» waren ingedeeld. Uitzendbedrijven die voor inwerkingtreding van de hiervoor genoemde wijzigingsregeling zijn ingedeeld in een vaksector blijven daar vooralsnog ingedeeld. Na die datum kunnen nieuwe uitzendbedrijven alleen worden ingedeeld in de uitzendsector. In afwachting van een definitieve regeling vond ik het aangewezen om de uitzonderingsbepaling zo snel mogelijk te bevriezen.
Klopt het dat de vaksector-uitzendbureaus van voor 24 mei 2017 in de regel veel lagere sociale premies zullen betalen dan de uitzendbureaus die na die datum een aanvraag ingediend hebben? Hoe groot kan het verschil in loonkosten hierdoor zijn voor twee identieke ondernemingen?
Uitzendbedrijven die zijn ingedeeld in een vaksector blijven vooralsnog de premie van die sector betalen in plaats van de hogere premies die gelden in de uitzendsector. Het gaat hier om de premie voor werkloosheid voor de sectorfondsen, voor kleine bedrijven die publiek verzekerd zijn voor ziekte en arbeidsongeschiktheid en de premie voor de Werkhervattingskas. Omdat het hier de bekostiging van het eerste half jaar aan WW-uitkeringen betreft, worden deze premies in principe kostendekkend vastgesteld. Het verschil tussen de premie geldend in de vaksector en de premie geldend in de uitzendsector is afhankelijk van de premie per sector. In de onderstaande tabel worden de premies van de vaksectoren waar de meeste uitzendbedrijven actief zijn weergegeven, evenals het verschil met de premie in de uitzendsector. Omdat binnen de uitzendsector de premies verder worden gedifferentieerd, zijn hier de relevante premies voor uitzendkrachten zonder uitzendbeding opgenomen.
Premies vaksectoren
Maximale verschil tussen vaksector en uitzendsector
Havenbedrijven
3,73%
5,31%
Metaal en techniek
1,85%
7,19%
Gezondheidszorg
2,00%
7,04%
Overig goederenvervoer
2,20%
6,84%
Horeca korte contracten
4,38%
4,66%
Agrarisch korte contracten
3,28%
5,76%
Algemene industrie
2,15%
6,89%
Overig personenvervoer
4,60%
4,44%
Openbaar vervoer
1,61%
7,43%
Slagersbedrijven
3,32%
5,72%
Elektrotechnische industrie
2,15%
6,89%
Koopvaardij
1,83%
7,21%
Dit premievoordeel heeft er mede voor gezorgd dat meer dan 50% van de uitzendarbeid nu is ingedeeld buiten de uitzendsector. Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling die afbreuk doet aan het leidende principe van de sectorpremies: de vervuiler betaalt. De uitzonderingsbepaling op grond waarvan indeling in de vaksector mogelijk is, was bedoeld voor uitzendbedrijven die uitzenden op contracten zonder uitzendbeding in de veronderstelling dat dit meer vaste krachten zouden zijn. In de praktijk is echter gebleken dat contracten van uitzendbedrijven zonder uitzendbeding vrijwel even flexibel zijn als contracten met uitzendbeding. Door de uitzonderingsbepaling wordt uitzendarbeid niet geprijsd zoals volgens de geldende wet- en regelgeving de bedoeling is. Daarom ben ik overgegaan tot bevriezing van de huidige situatie, vooruitlopend op een definitieve oplossing. Ik achtte een snelle actie noodzakelijk gezien de toenemende snelheid waarmee de verschuiving van uitzendarbeid vanuit de sector uitzendbedrijven naar andere sectoren is opgetreden. Ook wil ik snelheid maken met het treffen van een definitieve oplossing.
Wat is de objectieve rechtvaardigingsgrond om dit verschil tot in lengte van jaren te laten voortduren? Zal dit onderscheid stand houden bij een rechter?
Op basis van cijfers van UWV en de Belastingdienst bleek dat inmiddels meer dan 50% van geregistreerde uitzendarbeid plaatsvindt buiten de uitzendsector. Deze trend zorgt voor een oneigenlijk premievoordeel voor uitzendbedrijven die zijn ingedeeld in de vaksector en een premiestijging voor de overige werkgevers in de vaksectoren. Het faciliteren van deze trend door de overheid vind ik ongewenst en daarom is met onderhavige regeling de huidige situatie bevroren. Dit is gebeurd vooruitlopend op het uitwerken van een definitieve oplossing voor de uitzonderingsbepaling en de onbedoelde effecten ervan. Het is niet mijn bedoeling
om het in het verleden ontstane onderscheid in premiebehandeling van overigens gelijke bedrijven langdurig te continueren. Vandaar mijn streven gericht op een definitieve regeling per 1 januari 2019.
Kunt u aangeven op basis van welk gebleken bewijs van verschil in gebruik van sociale verzekeringen, u dit besluit genomen heeft?
De premies voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas zijn gebaseerd op de instroom van werknemers uit deze sectoren in uitkering tegen werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid. Zie ook de antwoorden bij vraag 2 en 4.
Kunt u bevestigen dat de wijziging van 18 mei 2017 geen gevolgen heeft voor personeel-bv's die uitsluitend arbeidskrachten ter beschikking stellen binnen het eigen concern (intra-concern) en dus niet of nagenoeg geheel niet (90%-criterium) aan derde partijen personeel uitlenen? Maakt het hierbij nog verschil of «leiding en toezicht» wel of niet door de binnen het concern inlenende vennootschap wordt uitgeoefend?
Voor bestaande ondernemingen die al zijn ingedeeld in de vaksector verandert niets met de regeling van 18 mei. Voorafgaande aan de wijzigingsregeling vielen personeels-bv’s onder de (nu bevroren) uitzondering dat zij werden ingedeeld in de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor de werkgever het grootste bedrag aan premieplichtig loon betaalt. Omdat er bij personeels-bv’s alleen binnen hetzelfde concern arbeidskrachten worden uitgezonden en omdat niet is beoogd om deze onder sector 52 te laten vallen, worden deze uitzendovereenkomsten, ook als het om nieuwe ondernemingen gaat, uitgezonderd van de verplichte indeling in de sector uitzendbedrijven. Deze personeels-bv’s worden dus ingedeeld in de vaksector waarin zij hun personeel laten werken. Ik ben voornemens dit expliciet op te nemen in de definitieve regeling Aan de Belastingdienst is gevraagd om hierop in de uitvoering al vast te anticiperen. Dat geldt dan voor nieuwe ondernemingen.
Kunt u aangeven hoe de wijziging van 18 mei 2017 uitpakt voor een zzp-er die via een eigen bv werkt? Valt de bv van zo’n zzp-er ook onder de reikwijdte van het begrip «uitzendbedrijf»?
Een zzp-er die via een eigen bv werkt is in de regel geen werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen. Als zodanig speelt dan ook de problematiek van sectorpremie niet. In de situatie waarin de zogenaamde zzp’er via een «constructie» desondanks voor de werknemersverzekeringen als werknemer van zijn BV wordt aangemerkt, en deze werknemer ter beschikking werd gesteld om onder leiding en toezicht van de inlener te werken, vindt indeling van de BV plaats met toepassing van de uitzendregels. Indeling vond voor de wijziging dan plaats in een vaksector. Door de wijziging vervalt deze mogelijkheid voor nieuwe gevallen. Dit is niet anders dan bij alle overige uitzendbedrijven. Ik zie geen reden om hier een uitzondering voor te maken. Deze werkgevers vallen in deze situatie onverkort onder de (nieuwe) uitzendregels.
Blijft een bestaande sectorindeling van rechtswege bestaan of bent u voornemens de indelingsbeschikking ten nadele van een werkgever te herzien?
De bestaande sectorindeling blijft intact. De regeling van 18 mei 2017 bevriest de situatie zoals die was vóór inwerkingtreding. Dit vooruitlopend op het inwerkingtreding van een definitieve oplossing omtrent de uitzonderingsbepaling en de onbedoelde effecten ervan.
Kan een werkgever in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen ontlenen aan een indelingsbeschikking qua sectorindeling?
Ja. Daar verandert onderhavige regeling niks aan.
Waarom heeft u de Kamer niet op de hoogte gesteld van deze vrij ingrijpende wijziging?
Deze wijziging betreft een ministeriele regeling. Er is gebruik gemaakt van de beleidsvrijheid om de onbedoelde effecten van een uitzonderingsbepaling in de financiering van de werknemersverzekeringen zo snel mogelijk te stoppen. Ik achtte een snelle actie noodzakelijk gezien de toenemende snelheid waarmee de verschuiving van uitzendarbeid vanuit de sector uitzendbedrijven naar andere sectoren is opgetreden. Daarnaast betreft de maatregel alleen het bevriezen van de huidige situatie, waardoor de gevolgen van het besluit beperkt zijn. Deze omstandigheden zijn uiteraard anders bij een definitieve regeling, die daarom al in de conceptfase met sociale partners zal worden besproken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Dure geneesmiddelen die in de toekomst door apothekers veel goedkoper gemaakt kunnen worden |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ontwikkeling van een apparaat waarmee apothekers in de (nabije) toekomst snel en goedkoop zelf biologische geneesmiddelen op maat voor een individuele patiënt kunnen maken?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze ontwikkeling, waar prof. Schellekens aan werkt. Op dit moment werkt prof. Schellekens in samenwerking met andere onderzoekers aan een «proof of principle» van de magistrale bereiding van biomoleculen in de apotheek. De resultaten hiervan worden op z’n vroegst in de loop van volgend jaar verwacht. Om zo te kunnen garanderen dat deze medicijnen aan de hoogste kwaliteit en veiligheid voldoen, is tijd nodig.
Ziet u in deze ontwikkeling aanleiding dat het curriculum van apothekersopleidingen aangepast moet worden zodat het magistraal bereiden van (biologische) geneesmiddelen daarin een plek krijgt?3
Het is een interessant concept dat prof. Schellekens en zijn collega’s hebben gepubliceerd in Nature. Het is niet aan mij om op basis van deze ontwikkeling die nog in de onderzoeksfase is, een standpunt in te nemen of het curriculum van apothekersopleidingen aangepast zouden moeten worden. Dat is aan de universiteit.
Klopt het dat het wettelijk niet is toegestaan om bij een magistrale bereiding een grotere hoeveelheid te produceren dan een individuele patiënt nodig heeft, ondanks dat het technisch niet mogelijk is om een kleinere hoeveelheid te produceren?4
Ik heb prof. Schellekens uitgenodigd om zijn artikel en ideeën toe te lichten. Ik heb de IGZ gevraagd om bij dit gesprek aan te sluiten. In dit overleg zullen we verkennen of de toepassing die prof. Schellekens ontwikkelt kan passen binnen de wettelijke kaders zoals we die nu kennen. Aan bod zullen komen zijn ideeën over
bereidingsprocedures, waarborgen voor kwaliteit en veiligheid van het product binnen het concept waar hij en zijn collega's in onderzoekssetting aan werken. Ik kan dus nu niet aangeven of er in de regelgeving belemmeringen zijn die de toepassing van deze ontwikkeling in de weg staan.
Bent u van mening dat deze wettelijke beperking de (toekomstige) productie van biologische medicijnen op maat door de apotheker bemoeilijkt of zelfs onmogelijk maakt? Zo ja, wat wil u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u nog andere (wettelijke) beperkingen (nationaal of internationaal) die het door apothekers op maat maken van biosimilars zouden kunnen hinderen? Zo ja, welke en kunnen deze worden gewijzigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke activiteiten hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) samen met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) en Initiatiefgroep Biosimilars Nederland inmiddels ondernomen om de inzet van biosimilars te stimuleren?5
De NVZ, NVZA, Federatie Medisch Specialisten (FMS) en IBN werken samen om de acceptatie van biosimilars te bevorderen.
De NVZA heeft daartoe een Toolbox Biosimilars ontwikkeld, die wordt ondersteund door de FMS. De NVZ werkt samen met IBN aan een plan om de decentrale voorlichting over biosimilars te intensiveren. Dit plan is recent bij VWS ingediend met een verzoek voor financiële ondersteuning.
De IBN is actief met educatie, voorlichting en debat over biosimilars. Zij doet dit ondermeer via een website, een nieuwsbrief, een jaarlijks symposium en ronde tafelgesprekken met alle betrokken partijen zoals patiënten, specialisten, apothekers en verzekeraars.
Richt de initiatiefgroep Biosimilars Nederland zich ook op het stimuleren van magistrale bereidingen van biosimilars? Zo nee, waarom niet?
De IBN richt zich op het bevorderen van de acceptatie van door de EMA goedgekeurde biosmilars. Daarvan is vastgesteld dat ze effectief en veilig zijn bij patiënten. Daar is voldoende werk te doen voor de initiatiefgroep om ervoor te zorgen dat biosimilars leiden tot goede inzet en leiden tot doelmatigheidswinst.
De magistraal bereide biogeneesmiddelen zijn niet beschikbaar in de praktijk. Het is een concept dat op de universiteit in ontwikkeling is. Ondermeer met onderzoek om goede kwaliteit en veiligheid te garanderen. De mogelijk toekomstige toepassing van magistraal bereide biogeneesmiddelen valt niet binnen het aandachtsgebied van IBN.
Komt de initiatiefgroep Biosimilars Nederland ook met voorstellen voor het aanpassen van wet- en regelgeving zodat onnodige belemmeringen worden weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het achterblijven van de categorie biobrandstof als aandeel in duurzame energie |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het aandeel duurzame energie in Nederland nauwelijks stijgt?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat, naast een sterke groei van het gebruik van zonne- en windenergie met 20 procent, de categorie biobrandstof in benzine en diesel sterk is gekrompen en dat daar 20 procent minder van is verbruikt?2
Uit de rapportage van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)3 blijkt dat alle bedrijven in 2016 hun wettelijke jaarverplichting hernieuwbare energie in vervoer van 7% hebben gehaald. Het percentage van deze verplichting loopt elk jaar op. Uit de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt echter dat de hoeveelheid biobrandstoffen die aantoonbaar aan de Nederlandse vervoersmarkt is geleverd, is gedaald. Deze gegevens zijn van belang omdat deze worden gebruikt voor de rapportage aan de Europese Commissie. In de Kamerbrief van 8 september 20164 heb ik aangegeven wat de oorzaak van het verschil is. Zoals ik in die brief heb aangekondigd, ben ik met de NEa, het CBS en het bedrijfsleven in gesprek om te bekijken op welke manier aangetoond kan worden dat de ingeboekte biobrandstoffen daadwerkelijk geleverd worden tot eindverbruik op de Nederlandse vervoersmarkt (dus tot de leverancier van het tankstation), zodat Nederland in 2020 aan de Europese doelstellingen kan voldoen. In het antwoord op vraag 14 wordt dit verder toegelicht.
Wat is de reden dat deze bijmenging van biobrandstof in benzine en diesel achterblijft, terwijl deze wel wettelijk is geregeld?
In de brief aan uw Kamer van 8 september 20164 heb ik aangegeven wat de mogelijke oorzaak van het verschil tussen de cijfers van het CBS en de gegevens uit het Register Energie voor Vervoer is. Het meest waarschijnlijk is dat dit verschil wordt veroorzaakt door wijziging van de regelgeving voor hernieuwbare energie vervoer van begin 2015. Deze wijziging maakt het mogelijk dat biobrandstoffen in het NEa Register Energie voor Vervoer ingeboekt kunnen worden waarvan niet met zekerheid aangenomen kan worden dat de brandstoffen aantoonbaar worden geleverd tot eindverbruik op de Nederlandse vervoersmarkt.
Klopt het in het artikel gestelde dat oliemaatschappijen wel wettelijk verplicht zijn voldoende biobrandstoffen te leveren, maar niet hoeven aan te tonen dat die daadwerkelijk bij de tankstations is beland?3 Zo ja, waarom is dat op deze wijze geregeld?
De bedrijven die een jaarverplichting hebben, moeten door het verkrijgen van voldoende Hernieuwbare Brandstofeenheden (HBE’s) aantonen dat zij aan deze verplichting voldoen. Deze HBE’s worden gegenereerd na het inboeken van biobrandstoffen in het Register Energie voor Vervoer. Bedrijven die inboeken, zijn niet altijd bedrijven met een jaarverplichting. Zoals in de beantwoording in vraag 2 is aangegeven, hebben de bedrijven aan hun jaarverplichting voldaan.
Onder meer de volgende argumenten lagen ten grondslag aan de keuze om het inboeken mogelijk te maken wanneer biobrandstoffen worden geleverd aan een andere Nederlandse accijnsgoederen-houder (AGP-houder):
Hoe verhoudt zich de stelling uit vraag 4 tot artikel 12.33 van de Wet milieubeheer en artikel 21 van de Regeling hernieuwbare energie vervoer, die beogen transparantie te regelen op het niveau van accijnsgoederenhouders (AGP-houders) die fysiek de biobrandstoffen bijmengen?
De twee genoemde artikelen zijn per ingang van 1 januari 2015 vervangen door artikel 9.7.4.14 van de Wet milieubeheer. Dit artikel schrijft voor dat de NEa ieder jaar een overzicht publiceert waarin per inboeker van vloeibare biobrandstof de aard en herkomst van de ingeboekte vloeibare biobrandstoffen en het bijbehorende gehanteerde duurzaamheidssysteem zijn opgenomen. Zoals in antwoord 4 is aangegeven, verliezen in de huidige systematiek biobrandstoffen bij het inboeken hun duurzaamheidskenmerken. Dit maakt het onmogelijk om verder in de keten deze kenmerken te volgen. Mocht in de toekomst gekozen worden om later in de keten in te boeken, dan blijkt uit antwoord 4 dat de fysieke werkelijkheid meer van de administratieve kenmerken afwijkt dan in de huidige situatie.
Klopt het dat de handelsstromen in kaart brengen moeilijk schijnt te zijn? Is het in kaart brengen van die handelsstromen werkelijk moeilijk of is er naar uw mening sprake van een slechte regeling via de wet Milieubeheer en de regeling hernieuwbare energie vervoer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is het voor u acceptabel dat, omdat die handelsstromen moeilijk in kaart te brengen zijn, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) daarom een inschatting maakt van het verbruik van biobrandstoffen voor vervoer en daarbij via een persbericht meldt dat hun cijfer een onzekerheid kent van 20 procent? Kunt u uw antwoord toelichten?
De cijfers van het CBS worden gebruikt voor de rapportage aan de Europese Commissie. Op basis van deze cijfers wordt beoordeeld of Nederland zijn doelstellingen in 2020 haalt. Het CBS doet haar berekeningen volgens een Europees vastgestelde systematiek. Hierbij is het CBS voor de gegevens over de duurzaamheid van biobrandstoffen afhankelijk van de NEa. Doordat deze gegevens na de inboeking niet meer gekoppeld zijn aan de biobrandstof, is het na inboeking lastiger om vast te stellen waar deze stromen belanden. De mogelijkheid om eerder in de keten in te boeken heeft daarmee zowel het verschil tussen de CBS-cijfers en de gegevens uit het Register Energie voor Vervoer als de onzekerheid in de CBS-gegevens vergroot. Vanwege het halen van de Europese doelstellingen vind ik het samen met het CBS en de NEa belangrijk dat het verschil en de onzekerheid wordt verkleind. Hier wordt, zoals in de Kamerbrief van 8 september 20164 vermeld, samen met betrokken bedrijven over gesproken, waarbij de intentie is om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de overheid te beperken. Voor het einde van het jaar zal ik uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Wat is de reden dat de onzekerheid van het gemelde cijfer van het gebruik van biobrandstof niet wordt gemeld op de site van het CBS? Is dit voor u acceptabel? Zo ja, waarom?
De onzekerheid van het gemelde cijfer van het gebruik van biobrandstof is te vinden op de CBS-website via een link6 naar de toelichting in het CBS-nieuwsbericht van 30 mei 2017.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de cijfers van het register Energie voor Vervoer, waar brandstofleveranciers zowel de hoeveelheid gemengde biobrandstoffen alsmede de hoeveelheid elektriciteit welke zij aanleveren aan de NEa (Nederlandse Emissieautoriteit)?
Zoals in antwoord op vraag 4 en 5 is aangegeven, heeft de NEa alleen inzicht in de cijfers van de in het Register Energie voor Vervoer ingeboekte hernieuwbare energie. De rapportage over 2016 is op 3 juli 2017 gepubliceerd3. De rapportages van eerdere jaren zijn op Internet beschikbaar7. Vanwege bedrijfsvertrouwelijke informatie is het niet mogelijk om de hoeveelheid per bedrijf te geven.
Kunt u daarnaast aangeven hoeveel Hernieuwbare Brandstofeenheden (HBE’s) brandstofleveranciers op hun rekening hebben ontvangen?
Het totale aantal HBE’s is gepubliceerd in de NEa HBE-rapportage van maart 20178. In 2016 werden op de rekeningen van de inboekers in het Register Energie voor Vervoer in totaal 29,44 miljoen HBE’s voor hun ingeboekte biobrandstoffen bijgeschreven. Dit is inclusief de dubbeltelling voor biobrandstoffen op basis van afval en residuen. Vanwege bedrijfsvertrouwelijke informatie is het niet mogelijk om de gegevens per bedrijf te geven.
Kunt u tevens uitleggen waarom de nieuwe werkwijze, waarbij het voor bedrijven mogelijk is om HBE’s (hernieuwbare Brandstofeenheden) te kopen, de betrouwbaarheid vergroot?4 Hoeveel bedrijven hebben niet voldaan aan de afgesproken hoeveelheden en hebben een boete ontvangen?5
Voor 2015 was er een systematiek van biotickets waarmee aan de jaarverplichting hernieuwbare energie kon worden voldaan. Deze biotickets werden zelf door de bedrijven aangemaakt. Deze bedrijven komen ongeveer overeen met de huidige inboekers. Met behulp van het kopen van biotickets konden bedrijven die leveren tot eindverbruik aantonen dat ze aan de jaarverplichting voldeden. Omdat het aanmaken van de biotickets buiten het zicht van de NEa gebeurde, was er een verhoogd risico op fraude aanwezig. Zo was niet uit te sluiten dat dezelfde voorraad biobrandstoffen ergens anders nogmaals geclaimd werd. In de HBE-systematiek zijn de biotickets door HBE’s vervangen. Deze HBE’s worden alleen aangemaakt als de biobrandstoffen in het Register Energie voor Vervoer zijn ingeboekt. Voorwaarde daarbij is dat de kenmerken van de ingeboekte hernieuwbare energie voor vervoer geverifieerd moeten zijn. Het frauderisico wordt hierdoor beperkt. Alle bedrijven hebben in 2016 voldaan aan de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer. Er zijn hiervoor dus geen boetes uitgedeeld.
Wat is het werkelijke aandeel van biobrandstof in benzine en diesel over de jaren 2015 en 2016 dat aan de pomp is verkocht?
In dit antwoord wordt uitgegaan van de cijfers van het CBS. Volgens het CBS was in 2015 het aandeel biobrandstof in benzine 3,5% en in diesel 2,7%. In 2016 was dat voor benzine 2,7% en in diesel 2,1%. Deze percentages zijn op basis van energie-inhoud en zonder verrekening van dubbeltelling. Dit zijn volgens het CBS de aantoonbaar aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverde biobrandstoffen. Deze cijfers verschillen van de NEa-cijfers. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat door het ontbreken van de cijfers over het aandeel biobrandstoffen in benzine en diesel alle cijfers over duurzame energie mistig worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBS rapporteert cijfers over het aandeel biobrandstoffen. De onzekerheid in deze cijfers schat het CBS op 20 procent in 2016, wat neerkomt op een onzekerheid van 2 Petajoule in het verbruik van hernieuwbare energie. De noemer van het aandeel hernieuwbare energie (het totale bruto eindverbruik van energie) was 2100 Petajoule in 2016. De onzekerheid in de biobrandstoffen leidt dus tot een onzekerheid van 0,1 procentpunt in het totale aandeel hernieuwbare energie, wat dus aanmerkelijk minder is dan gesuggereerd in de Volkskrant op 3 juni.
Wat betekent het gebrek aan correcte cijfers nu precies voor de afspraken in het Energieakkoord? Bent u bereid de regels voor het bijmengen van biobrandstof in benzine en diesel aan te scherpen? Zo ja, per wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 8 september 20164 heb ik aangegeven dat ik met het bedrijfsleven in gesprek ga om te kijken hoe het verschil tussen de CBS-cijfers en de gegevens van het Register Energie voor Vervoer verminderd kan worden. Zoals eerder aangegeven, lopen de gesprekken met de NEa, het CBS en het bedrijfsleven hierover en kijk ik naar mogelijkheden waarbij de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt blijven. In die brief heb ik toegezegd uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de wijze waarop ik dit definitief wil regelen. In de voorgenomen wijziging van de Wet milieubeheer11, die op 8 mei 2017 bij uw Kamer is ingediend, is artikel 1, onderdeel C opgenomen. Dit artikel wijzigt de definitie van leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer, waardoor de biobrandstoffen administratief tot aan de brandstofleveranciers van tankstations te volgen zijn. Het inboeken wordt alleen nog mogelijk op het moment dat de biobrandstof tot eindverbruik geleverd wordt aan de Nederlandse markt voor vervoer. Daarmee zal het systeem van inboeken aansluiten op de manier waarop het CBS vaststelt dat een hoeveelheid biobrandstoffen daadwerkelijk op de Nederlandse markt terechtgekomen is. Dit artikel 1, onderdeel C kan, indien uw Kamer instemt met de voorgenomen wetswijziging, op enig moment per koninklijk besluit in werking treden. De inwerkingtreding van dit artikel betekent wel dat de administratieve lasten van het bedrijfsleven en ook de uitvoeringslasten van de NEa zullen toenemen. Ingeschat wordt dat de stijging van de administratieve lasten ongeveer € 850.000 per jaar bedraagt. Ook op de uitvoeringslasten zal de inwerkingtreding een substantiële impact hebben, doordat de doelgroep van inboekers veel groter wordt en meer kleinere leveranciers zal omvatten, die vanwege gebrek aan kennis en ervaring meer voorlichting/ondersteuning en toezicht nodig zullen hebben. Ik wil daarom de uitkomsten van de gesprekken tussen de NEa, het CBS en het bedrijfsleven afwachten, alvorens ik een beslissing wil nemen over de inwerkingtreding van dit artikel 1, onderdeel C.
De voortzetting van betaalme.nu |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mkb-facturen nog te lang onbetaald»?1
Ja.
Wat vind u ervan dat de aantrekkende economie in het bedrijfsleven vooralsnog niet lijkt te leiden tot een verbetering van het betaalgedrag aan leveranciers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Onderzoeken van Dun & Bradstreet (2015) en Graydon (2017) laten zien dat betaalgedrag in het bedrijfsleven in de afgelopen jaren is verbeterd. Wel is het mij duidelijk dat er nog ruimte is voor verbetering van het betaalgedrag van het bedrijfsleven zolang nog niet alle Nederlandse ondernemers worden betaald binnen de afgesproken betaaltermijn.
Bent u het ermee eens dat naast het initiatiefvoorstel van de leden Agnes Mulder en Mei Li Vos tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen (Kamerstukken 34 559), dat 1 juli 2017 in werking treedt, ook zelfregulering belangrijk blijft om betaaltermijnen en betaalgedrag te verbeteren? Zo ja, bent u voornemens zelfregulering op dit gebied te blijven stimuleren?
Ja, ik denk zeker dat zelfregulering belangrijk blijft in het verbeteren van betaalgedrag. Onder de initiatiefwet «onredelijk lange betaaltermijnen» is het voor grootbedrijven niet mogelijk betaaltermijnen langer dan 60 dagen overeen te komen met het midden- en kleinbedrijf. Zelf zie ik graag dat het midden- en kleinbedrijf niet binnen 60 dagen maar binnen 30 dagen wordt betaald. Bij het stimuleren van een betaaltermijn van 30 dagen of minder zie ik een belangrijke rol voor zelfregulering vanuit het bedrijfsleven.
Kunt u aangeven of de subsidie van het Ministerie van Economische Zaken voor betaalme.nu afloopt na de zomer? Zo ja, heeft u al besloten of deze subsidie aan betaalme.nu wordt verlengd? Mocht dit nog niet besloten zijn, bent u dan bereid de subsidie te verlengen?
De huidige subsidie voor Betaalme.nu loopt eind augustus 2017 af. Over het vervolg van Betaalme.nu zijn we op dit moment in gesprek met Betaalme.nu en met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. De deelnemende bedrijven dragen door het tijdig betalen van hun mkb-leveranciers bij aan een betere liquiditeitspositie van deze mkb’ers. Ik waardeer deze bijdrage van de deelnemers aan Betaalme.nu zeer omdat zij zorgen voor een sterker mkb. Het is nodig dat het bedrijfsleven het draagvlak voor Betaalme.nu verbreedt en de betrokkenheid vergroot zodat meer bedrijven zich aansluiten. Hierdoor kan de continuïteit van Betaalme.nu op lange termijn worden geborgd.
Mocht u voornemens zijn de subsidie aan betaalme.nu niet door te zetten, bent u dan bereid om via een andere wijze zelfregulering op dit gebied inclusief financiering te blijven bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de gemeente Groningen de ICT-voorzieningen privatiseert |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Groningen voornemens is om alle generieke ICT-voorzieningen te privatiseren, ondanks bezwaren van experts?1
Ja.
Hoeveel gemeenten hebben hun ICT-voorzieningen op vergelijkbare wijze geprivatiseerd?
Op aanbesteding van ICT-diensten zijn Europese en nationale aanbestedingsregels van toepassing. Dat laat onverlet dat er onder omstandigheden ook kan worden gekozen voor het inbesteden (in eigen beheer uitvoeren) van bepaalde diensten. De keuze hiervoor binnen de gemeente is de verantwoordelijkheid van het College van burgemeester en wethouders en de raad van de betreffende gemeenten. De wijze waarop ICT-diensten worden aanbesteed of inbesteed wordt niet centraal vastgelegd. Ik heb hier dus geen overzicht van.
Vindt u het privatiseren van de ICT-voorzieningen van de gemeente Groningen, waarbij ook nog eens vele mensen hun baan verliezen, wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 2 is het aanbesteden of inbesteden van ICT-dienstverlening de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf. De afweging over de gevolgen is aan het College en de Raad. Ik kan als Minister van BZK uw opvatting dat «vele mensen hun baan verliezen» in dit verband noch onderschrijven, noch ontkrachten.
Kunt u garanderen dat de gegevens van de Groningse inwoners veilig zijn, wanneer de ICT-voorzieningen van de gemeente worden geprivatiseerd? Zo nee, wat gaat u doen om deze veiligheid te garanderen?
Veiligheid is altijd een streven en is nooit te garanderen. Gemeenten doen er alles aan om de veiligheid te realiseren. Bij aanbesteding of inbesteding van de ICT-diensten blijft de aanbestedende dienst verantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens. Daarop is de Wet bescherming persoonsgevens van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. Om de veiligheid van gegevens te garanderen hebben de gemeenten zich gecommitteerd aan de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG). Aanbesteding of uitbesteding verandert daar niets aan.
Deelt u de zorg dat op deze manier waardevolle ICT-kennis binnen decentrale overheden verdwijnt, zeker nu tweederde van de gemeenten te maken heeft met datalekken?2
Uitbesteden van dienstverlening op het vlak van ICT is en blijft een gemeentelijke afweging. Het is noodzakelijk dat de gemeente in die gevallen een passend opdrachtgeverschap inricht met een daarvoor voldoende inhoudelijke kennis en ervaring. Uitbesteding en/of samenwerking helpt in die zin gemeenten te voorzien in op dit moment schaarse kennis en vaardigheden van de uitvoering van ICT. Deze schaarste doet zich overigens niet alleen bij gemeenten voor.
Uitbesteding van ICT is op zichzelf geen factor bij het voorkomen van datalekken. De gemeente dient passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter voorkoming van datalekken, dit is ook in een situatie van uitbesteding goed mogelijk. Waar nodig wordt, ingevolge de wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), een verwerkersovereenkomst opgesteld waarin de afspraken over de omgang met persoonsgegevens worden vastgelegd.
Kunt u aangeven waarom het Bureau ICT Toetsing (BIT) heeft aangegeven dat er bij dit project geen BIT-toets mogelijk was?
In het Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing (Staatscourant Nr. 21178, 23 juli 2015) wordt het bureau belast met de taak te adviseren over de risico’s en slaagkans van ICT-projecten bij ministeries en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, zoals bedoeld in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Het bureau heeft geen bevoegdheid om te adviseren over ICT-projecten bij gemeenten.
Vindt u het wenselijk dat ook gemeenten een BIT-toets kunnen doen bij dit soort grote projecten? Zo ja, gaat u dat mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeenten hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid als het gaat om het beheersen van grote ICT-projecten. Ik zie daarin geen rol voor het BIT.
Bent u bereid landelijke regels te stellen rondom gemeentelijke privatisering van ICT-voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is op dit moment geen aanleiding om de aanbestedingsregels die gelden voor overheidsorganisaties, die voor het laatst in 2016 zijn aangepast, te herzien.
De bezorgplannen van McDonald’s en UberEats |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht in het Parool dat McDonald’s de handen ineen slaat met UberEats en maaltijden thuis wilt gaan bezorgen?1
Ja.
Welke voor- en nadelen ziet u bij dit plan van McDonald’s? Deelt u de mening dat dit, zeker op een luie zondag, een mooie service kan zijn naar klanten en extra werk voor bezorgers kan opleveren?
De economische groei wordt gestimuleerd en de consument wordt beter bediend als bedrijven samenwerken om hun producten en diensten efficiënter aan te kunnen bieden, dat is positief. Voorwaarde is wel dat bedrijven opereren binnen de bestaande wet- en regelgeving zodat geen marktverstoring optreedt en dat werkenden hun arbeid tegen fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en een fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden kunnen (blijven) verrichten.
Deelt u de mening dat dit plan van McDonald’s – naast voordelen voor het bedrijf, de bezorger en de klant – ook de plicht met zich meebrengt dat bezorgers goed verzekerd hun werk moeten kunnen doen? Hoe verhoudt dat zich tot de zzp-constructie die UberEats gebruikt waardoor hun bezorgers geen sociale bescherming, vakantiegeld, vergoeding bij ziekte en werkloosheidsuitkering meer krijgen?
Bedrijven zijn zelf met inachtneming van bestaande wet- en regelgeving verantwoordelijk voor de vormgeving van hun arbeidsrelaties. Het is niet aan de overheid om bedrijven voor te schrijven hoe zij hun bedrijfsprocessen dienen in te richten. Tegelijkertijd vind ik het een zorgelijke ontwikkeling als steeds meer werknemers worden vervangen door zelfstandigen wanneer deze zelfstandigen in een afhankelijke positie verkeren en zich gedwongen zien slechtere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te accepteren.
Mensen die in loondienst werken, zijn verplicht verzekerd voor de publieke werknemersverzekeringen, waaronder de Ziektewet (ZW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en Werkloosheidswet (WW). Dit geldt niet als er sprake is van echte zelfstandigheid en er dus feitelijk buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
Zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) kunnen er zelf voor kiezen om zich wel of niet te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Om het bewustzijn onder zzp’ers te vergroten over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid, is hier in het najaar van 2016 een voorlichtingscampagne over gehouden. Ook de bijbehorende keuzetool maakt inzichtelijk welke mogelijkheden er voor zzp’ers bestaan om zich adequaat te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid2
Als een bezorger (feitelijk) werkzaam is op basis van een overeenkomst van opdracht is diegene zelf verantwoordelijk om zich te verzekeren tegen allerlei risico’s. Voor zzp’ers die zich willen verzekeren, zijn er meerdere opties om het arbeidsongeschiktheidsrisico af te dekken, bijvoorbeeld in de vorm van een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij een private verzekeraar of – als mensen starten vanuit een dienstverband of werknemersverzekering – het voortzetten van hun WIA-verzekering, op vrijwillige basis, bij het UWV.
Met ingang van 1 januari 2018 gaat voor mensen die werken op basis van een overeenkomst van opdracht het wettelijk minimumloon gelden, ongeacht het aantal uren en het aantal maanden dat zij werkzaam zijn, tenzij zij werkzaam zijn in de uitoefening van bedrijf of de zelfstandige uitoefening van beroep (en dus fiscaal als ondernemer zijn aan te merken). Deze wetswijziging strekt ertoe oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen. In dit kader zij ook gewezen op de door de Eerste Kamer aangenomen motie Rinnooy Kan c.s. (Kamerstukken I, 33 623, N) die de regering oproept om te bewerkstelligen dat het wettelijk minimumloon ook geldt voor personen die op basis van een andere overeenkomst tegen beloning arbeid verrichten, ongeacht het aantal uren en het aantal maanden dat zij werkzaam zijn.
Het kabinet is zich ervan bewust dat er nog steeds sprake is van een verschil in institutionele en fiscale behandeling tussen werknemers en zzp’ers. In het recente verleden is deze problematiek onderzocht. In 2015 is in het interdepartementaal beleidsonderzoek naar zzp’ers (IBO ZZP) een verzekering voor zzp’ers en het verschil tussen zpp’ers en andere werkenden verkend. Ook is dit onderwerp door de Stuurgroep Duurzame Groei 2016 bezien. Verder buigt ook de SER zich, in het kader van de adviesaanvraag over de arbeidsmarkt voor langdurig werklozen en een sluitend stelsel voor inkomenswaarborg tijdens ziekte, over dit vraagstuk.
Het zal duidelijk zijn dat er verschillende manieren zijn om de bovengenoemde institutionele en fiscale verschillen te adresseren. De selectie van maatregelen, precieze vormgeving en de maatvoering zijn echter afhankelijk van politieke en maatschappelijke voorkeuren. Het is daarom aan een nieuw kabinet om hierover te beslissen.
Deelt u de mening dat alle werkenden in Nederland, en zeker ook de vaak zeer jonge bezorgers van eten, goed verzekerd moeten zijn tegen arbeidsongeschiktheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen op korte termijn met McDonald’s en UberEats om tafel te gaan om te bespreken hoe zij gaan zorgen dat hun bezorgers een goede verzekering tegen pech krijgen en niet worden opgezadeld met alle risico’s? Zo ja, kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een verkenning maken voor de formatie en/of een volgend kabinet over hoe een goede verzekering voor alle werkenden kan worden gerealiseerd en deze ook aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Enorm hoge vertrekpremies bij woningcorporaties |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op verschillende berichten dat vertrekkende managers bij woningcorporaties enorme vertrekpremies meekrijgen, zoals bijvoorbeeld bij Ymere of De Alliantie?1 2
In het algemeen wil ik opmerken dat het instellingen met een maatschappelijke taakstelling past om een gematigd beloningsbeleid te hanteren, inclusief gematigde vertrekpremies. Het is aan de accountants van de betreffende woningcorporaties om te controleren of de instellingen met de vertrekpremies voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. De Autoriteit woningcorporaties controleert de opmerkingen van de accountants en ziet erop toe dat eventuele onrechtmatig toegekende betalingen worden terugbetaald.
Vindt u het gerechtvaardigd dat Ymere 3 ex-managers zulke hoge vertrekpremies meegaf in 2016 aangezien er in datzelfde jaar door Ymere veel minder huurwoningen zijn gebouwd, het onderhoudsbudget nagenoeg gelijk is gebleven en de gemiddelde, maandelijkse huurprijs met 10 euro is gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Er is op zichzelf geen directe relatie tussen de hoogte van vertrekpremies en de hoogte van de huurstijgingen, de nieuwbouwproductie, het onderhoud of andere activiteiten van de woningcorporatie.
Zoals aangegeven, past het instellingen met een maatschappelijke taak om een gematigd beloningsbeleid te voeren om ook via deze weg een bijdrage te leveren aan beperking van de bedrijfslasten.
Waarom heeft een vertrekkend financieel bestuurder van De Alliantie een vertrekpremie van 75.000 euro gekregen terwijl hijzelf heeft gezegd dat er «niets moeilijks» aan zijn baan is en een nieuwe betrekking bij een andere woningcorporatie heeft gevonden?4
Navraag bij De Alliantie leert dat de arbeidsrelatie met de financieel bestuurder op initiatief van De Alliantie is verbroken. De Alliantie geeft aan dat de hoogte van de vertrekpremie conform de wettelijke bepalingen is. Zoals eerder aangegeven zal de accountant controleren of dat inderdaad het geval is. Het oordeel van de financieel bestuurder over de moeilijkheidsgraad van de functie, laat ik voor zijn rekening.
Wat zegt u tegen de huurders van De Alliantie die zien dat het aantal (sociale) huurwoningen van hun woningcorporatie is verminderd en de gemiddelde huurprijs is gestegen, maar dat twee ex-managers samen een half miljoen euro opstrijken?5
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw morele oordeel over het feit dat geld wat opgebracht is door huurders wordt weggegeven aan slechts enkele ex-werknemers?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat het instellingen met een maatschappelijke taak past om een gematigd beloningsbeleid te hanteren, men staat immers ten dienste van de doelgroep van lagere inkomens. Ik wil in dit verband er op wijzen dat voor woningcorporaties een sectorspecifieke regeling geldt, de Regeling bezoldiging topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014, die de bezoldiging van topfunctionarissen indeelt in klassen. Deze klassen zijn gebaseerd op de grootte van het bezit en van het werkgebied. Met deze regeling wordt voorkomen dat aan topfunctionarissen excessieve beloningen worden betaald die niet in overeenstemming zijn met de zwaarte van de functie.
Hoe verhouden de genoemde casussen zich tot de Wet normering topinkomens (WNT)? En vallen de functies uit de casussen onder «topfunctionarissen» voor wie een ontslagvergoeding geldt van maximaal één jaarsalaris met een maximum tot 75.000 euro of zullen deze functies onder de uitbreiding van de nieuwe WNT vallen? Zo nee, waarom niet?6
Op basis van de informatie zoals deze nu tot mijn beschikking staat, gaat het in het merendeel van de huidige gevallen niet om topfunctionarissen in de zin van de Wet normering topinkomens (WNT). De normering van de WNT is in die gevallen niet van toepassing, wel moeten bezoldigingen hoger dan het algemeen bezoldigingsmaximum openbaar worden gemaakt. In het geval van de bestuurder bij De Alliantie gaat het wel om een topfunctionaris waarop de bezoldigingsnorm van de WNT van toepassing is. In het geval van de voormalig directeur bij Ymere gaat het volgens de mij bekende informatie om een gewezen topfunctionaris.
De beoogde uitbreiding van de wet (WNT 3) voorziet erin dat de normering van de bezoldiging gaat gelden voor ook niet-topfunctionarissen bij instellingen die onder het bereik van de wet vallen.
Wat zijn de mogelijkheden voor huurders en/ of gemeenten om vertrekpremies aan banden te leggen of (deels) terug te vorderen?
De bezoldiging van (top)functionarissen is in principe een zaak tussen werkgever en werknemer, binnen de kaders van o.a. de WNT. Huurdersorganisaties kunnen eventueel hun mening over de bezoldiging kenbaar maken in het overleg dat zij voeren met hun woningcorporatie. Ook kunnen de commissarissen die namens huurders in de Raad van Commissarissen zitting nemen, de hoogte van de bezoldiging aan de orde stellen. Gemeenten hebben hierin geen formele rol. Terugvorderingen zijn alleen aan de orde als de betalingen niet in overeenstemming met de regelgeving zijn geweest.
Bent u bereid om u ervoor in te spannen om het geld dat bij verschillende woningcorporaties is weggegeven (deels) terug te halen, zodat het ten goede kan komen aan huurders door huurmatiging, renovatie of onderhoud? Zo nee, waarom niet?
Indien de vertrekpremies zijn toegekend in overeenstemming met de wet- en regelgeving, bestaat er geen juridische mogelijkheid om deze terug te vorderen. Of dit het geval is geweest, wordt door de accountant van de woningcorporatie aan de hand van de wet- en regelgeving beoordeeld. Zijn bevindingen worden opgenomen in het oordeel over het jaarverslag van de corporatie. De Autoriteit woningcorporaties controleert of de beoordeling door de accountant alle wettelijk verplichte aspecten van de verantwoording omvat.
Het bericht Problemen rond olieraffinaderij loodsen Aruba richting krimp |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Problemen rond olieraffinaderij loodsen Aruba richting krimp»?1
Ja.
In hoeverre hebben de problemen met de olieraffinaderij de economische groei van Aruba beïnvloed? Welke risico’s geven deze problemen voor Aruba? Welke risico’s geven deze problemen voor Nederland?
De Centrale Bank van Aruba schat in haar laatste vooruitzicht van mei 2017 de reële economische groei voor het land op 3,4% voor 2017. Indien de heropening geen doorgang vindt in 2017, verwacht de bank een groei van 1,4% in 2017. Een bijstelling van de economische groei naar beneden gedurende dit jaar impliceert mogelijk lagere (belasting)inkomsten voor het Land dan geraamd. Compenserende maatregelen zullen dan noodzakelijk zijn.
Het CAft volgt deze ontwikkelingen nauwlettend en zal deze vervolgens beoordelen en hierover conform de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht advies uitbrengen. Eventuele risico’s die gepaard gaan met een mogelijke vertraging, komen ten laste van het land Aruba.
In hoeverre is het acceptabel dat een enkel bedrijf de economische groei flink negatief kan beïnvloeden?
De grote invloed van een enkele pijler op de economische groei is inherent aan een kleine eilandeconomie. De kleinschaligheid van de Arubaanse economie en de beperkte mogelijkheden tot diversificatie, maakt die dan ook economisch kwetsbaar.
In hoeverre heeft de eerste inschatting van economische groei in plaats van de nu bijgestelde verwachting naar economische krimp het land Aruba geholpen bij het halen van doelstellingen? Welke voordelen zitten hier aan voor het land Aruba? Welke nadelen zitten hier aan voor het land Aruba?
In de vooruitzicht van mei 2017 van de Centrale Bank van Aruba is de geschatte reële economische groei voor 2016 bijgesteld met – 0.6% van + 0,4% naar – 0,2%. De geschatte prognoses ten opzichte van de nominale ontwikkeling van het bbp is veranderd van – 1,3% naar – 0,9%.
De maximale tekortnorm voor Aruba is gekoppeld aan het nominale bruto binnenlands product (bbp). De bovengenoemde wijziging van de nominale groei is dermate beperkt dat de invloed hiervan in positieve of negatieve zin op de overheidsfinanciën zeer beperkt is. Een eventueel effect van de aanpassing van de nominale of reële groeischattingen op de belastingopbrengsten zijn reeds in de voorlopige resultaatcijfers van Aruba verwerkt.
In hoeverre was de vertraging bij de raffinaderij te voorzien? Is er nog meer vertraging voorzien in het project? Zo ja, welke invloed heeft dat op de economische situatie van het land?
Deze vraag heeft betrekking op een onderwerp dat tot de verantwoordelijkheid behoort van het land Aruba. Mij is niet meer bekend dan hetgeen hierover in de media en de adviezen van het CAft is verschenen.
Een vertraging van de activiteiten van de raffinaderij zou kunnen leiden tot een verlaging van de economische groei, wat lagere inkomsten voor het Land impliceert. Het CAft volgt de uitvoering van de begroting nauwlettend en daarmee ook de financiële gevolgen van de vertraagde activiteiten.
Welke invloed heeft de vertraging bij de raffinaderij op de werkgelegenheid van Aruba?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke invloed heeft de vertraging bij de raffinaderij op het huurcontract?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe is de verwachting van het verwerken van 209.000 vaten olie per dag opgebouwd?
Mij is niet meer bekend, dan wat beschreven staat in de brief van Minister De Meza aan de Staten van Aruba, die ik eerder naar u heb toegestuurd (Kamerstuk 34 300, nr. 71). Hierin wordt enkel aangegeven dat de hervatting van de raffinageactiviteiten een productiecapaciteit zal hebben van minimaal 209.000 vaten per dag.
In hoeverre is de economische situatie in Venezuela van invloed op de raffinaderij en het land Aruba?
De financiering voor de renovatie en exploitatie van de Arubaanse raffinaderij is in handen van CITGO, de Amerikaanse dochter van Venezolaans staatsoliebedrijf PdVSA. Hoewel de activa van CITGO volgens credit rating agency Moody’s (beperkt) blootgesteld staan aan de financiële situatie van PdVSA, is de liquiditeit van CITGO op dit moment ruim voldoende, en zijn er op korte termijn geen redenen om te twijfelen aan de financieringscapaciteit van CITGO voor de herstart van de raffinaderij op Aruba. In dit stadium is het nog onduidelijk welke implicaties de financiële situatie in Venezuela heeft op de solvabiliteit van PdVSA op langere termijn, en wat de gevolgen hiervan kunnen zijn voor CITGO.
De verslechterende economische situatie in Venezuela heeft ook gevolgen voor het toerisme in Aruba. Het aantal Venezolaanse toeristen daalde van januari tot mei 2017 met zo’n 70%. In diezelfde periode steeg het aantal niet-Venezolaanse bezoekers echter met 8,1%, en bleven de totale toeristenuitgaven gelijk, waardoor de toeristische sector van Aruba hier nauwelijks onder geleden heeft.
Op het gebied van handel is de invloed op de Arubaanse economie beperkt, mede omdat de import uit Venezuela relatief klein is voor Aruba.
Hoe wordt de deal voor de raffinaderij door PdVSA (een staatsoliemaatschappij in Venezuela) gefinancierd? Welke gevolgen heeft de financiële situatie van Venezuela en PdVSA op deze deal?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre is de financiële situatie van PdVSA van invloed op de raffinaderij en het land Aruba?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre is het mogelijk dat Rosneft de raffinaderij in handen krijgt? Wat zijn daar de gevolgen van voor Aruba? Wat zijn daar de gevolgen van voor Nederland?
De overeenkomst die Aruba heeft gesloten met CITGO is een lease-overeenkomst. De Arubaanse overheid blijft in alle gevallen eigenaar van de raffinaderij. Van een mogelijke overname door Russisch staatsoliebedrijf Rosneft of enige andere partij is daarom geen sprake.
Wel vergroot de verhypothekering van CITGO door PdVSA de onzekerheden rondom de toekomst van de raffinaderij. PdVSA heeft volgens internationale media in december 2016 een lening afgesloten bij Rosneft van USD 1,5 miljard. PdVSA heeft hiervoor 49,9% van de aandelen in CITGO als onderpand geboden. Dit betekent dat bij in gebreke blijven van PdVSA Rosneft aanspraak zou kunnen maken op deze aandelen. Of Rosneft dit in de praktijk ook zou (kunnen) doen is onduidelijk. Zo heeft het Committee on Foreign Investment in the United States(CFIUS) toegezegd een onderzoek te doen naar de deal.
Het valt niet te zeggen wat de invloed van een dergelijke hypothetische situatie zou zijn op de olie- en gastoevoer voor de raffinaderij. Zo heeft CITGO naast PdVSA ook andere leveranciers van ruwe olie voor hun bedrijfsvoering in Amerika.
In hoeverre heeft de mogelijke overname van de raffinaderij door Rosneft invloed op de olietoevoer voor de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 12.
In hoeverre heeft de mogelijke overname van de raffinaderij door Rosneft invloed op de gasaanvoer voor de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 12.
Hoe ziet u uw eerdere antwoorden over de CITGO raffinaderij in verhouding tot de kennis die u nu heeft?
De regering is zich ervan bewust dat de situatie in Venezuela snel verandert, en dat dit mogelijk ook gevolgen heeft voor de raffinaderij in Aruba. Daarom houdt de regering nauwgezet de ontwikkelingen en hun gevolgen voor Aruba en Nederland bij, en is de regering hierover in contact met Aruba.
Wat zijn de gevolgen voor Aruba als er door de overname van de raffinaderij vertraging optreedt?
Zie antwoord op vragen 2 en 5.
Kloppen de gegevens van de gemaakte quick scan nog met de situatie van vandaag? Zo ja, waarop is dit gebaseerd? Zo nee, op welke punten komt de quick scan niet meer overeen met de situatie van vandaag?
De quickscan is geproduceerd als een onafhankelijk advies aan de regering van Aruba voor de mogelijke ondertekening van een MoU inzake de exploitatie van de olieraffinaderij op Aruba door CITGO. De quickscan was derhalve bedoeld voor de besluitvorming op dat moment, rond september 2015. Voor de huidige situatie wat betreft PdVSA, CITGO en Aruba, zie antwoord op vraag 9.
Kent u het bericht «Chinezen in gesprek met Curaçao over overname raffinaderij»?2
Ja.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op de raffinaderij van Aruba?
De raffinaderijen in Aruba en Curaçao blijven een logisch eerste verwerkingspunt voor de Venezolaanse ruwe olie. Hoewel naar schatting zo’n 20% van de Venezolaanse olie op het moment als schuldendienst naar China gaat, vergroot de afkalvende binnenlandse raffinagecapaciteit van Venezuela het belang voor PdVSA van de raffinaderijen op Aruba en Curaçao, die een strategische ligging hebben en als een van de weinigen in het Caribisch gebied zware olie kunnen verwerken.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op het land Aruba?
Zie antwoord op vraag 19.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op de raffinaderij van Curaçao?
Zie antwoord op vraag 19.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op het land Curaçao?
Zie antwoord op vraag 19.
In hoeverre is er contact geweest met de nieuwe premier van Curaçao over de hulp van Nederland ten aanzien van de deal met Guangdong Zhenrong?
In zijn felicitatiebrief van 2 juni 2017 aan Minister-President Rhuggenaath heeft Minister Koenders het aanbod herhaald om samen op te trekken op het gebied van de onderhandelingen met het Chinese oliebedrijf Guangdong Zhenrong Energy over het leasen van de Isla-raffinaderij – uiteraard met aandacht voor ieders verantwoordelijkheden.
Welke invloed krijgen China en Rusland in ons Koninkrijk door de raffinaderijen in Aruba en Curaçao?
Uiteraard is een mogelijke investering als die van Guangdong Zhenrong Energy van grote invloed op een economie – zeker een kleine eilandeconomie als die van Curaçao. Op de langere termijn zouden de rentabiliteit van de investering en contractuele afspraken ook van positieve of negatieve invloed kunnen zijn op de financiële situatie van Curaçao. Er is door Curaçao echter nog geen definitieve beslissing genomen over het leasecontract.
Ook voor Aruba geldt dat de grote invloed van een enkele pijler op de economische groei inherent is aan een kleine eilandeconomie. Het wegvallen van zo’n pijler kan juist voor een kwetsbare kleine eilandeconomie, met beperkte mogelijkheden tot diversificatie, grote gevolgen op socio-economisch vlak hebben.
Voor Rusland en de raffinaderij in Aruba, zie het antwoord op vraag 12.
Welke invloed heeft de Chinese en Russische invloed op Aruba en Curaçao op de financiële situatie van de landen Aruba en Curaçao?
Zie het antwoord op vraag 24.
Het artikel “Het kostte veel meer tijd dan ik dacht” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Het kostte veel meer tijd dan ik dacht»?1
Ja.
Wat zijn de ervaringen met de pilot voor een nieuw permanente educatiemodel?
De ervaringen van de deelnemers aan de pilot zijn overwegend positief, zoals ook uit het artikel blijkt. Het bestuur van de NBA heeft echter nog geen eindevaluatie over de totale pilot gedaan omdat deze nog loopt en daarom ook nog geen definitieve beslissing genomen over de wenselijkheid om het nieuwe model in te voeren.
Wat vindt u ervan dat een cursus Spaans of een cursus articuleren kan gelden als onderdeel van de permanente educatie van accountants?
Voor het beantwoorden van de vraag welke PE-activiteiten toelaatbaar zijn, zou doorslaggevend moeten zijn of een accountant na een succesvolle deelname daaraan in staat is zijn werk beter uit te voeren en meer kwaliteit af te leveren. Voorwaarde is dan dat een dergelijke PE-activiteit aansluit bij de werkzaamheden van die accountant. Het is een verantwoordelijkheid van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) om er zorg voor te dragen dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Wordt doordat accountants zelf hun leerdoelen kunnen stellen, en daarbij geen verplicht aantal uren meer hoeven te besteden aan permanente educatie, het stelsel van permanente educatie niet veel te vrijblijvend? Bestaat door het laten vallen van een minimale ureninspanning aan educatie niet een belangrijke waarborg om te zorgen dat accountants blijven investeren in zichzelf? Hoe staat dit in verhouding tot de doelstellingen van het rapport «In het publiek belang?»
Ik vind dat het nieuwe stelsel niet vrijblijvend mag zijn. Als een goede naleving van het nieuwe PE-stelsel niet kan worden gewaarborgd of afgedwongen, moet het ook niet worden ingevoerd. Als accountants zelf leerdoelen kunnen stellen en niet meer gebonden zijn aan een verplicht aantal uren, moet derhalve worden geborgd dat alle accountants toch serieus invulling geven aan hun PE-verplichting. De NBA moet hierop toezien. De NBA is voornemens dit te gaan doen door met grotere werkgevers, die veelal accountants met een gelijksoortige PE-behoefte in dienst hebben, afspraken te maken en studieplannen van accountants die als zelfstandige werken of bij kleinere ondernemingen in dienst zijn steekproefsgewijs te controleren. Bij een eventuele invoering van een nieuwe stelsel zal een verordening worden opgesteld op basis waarvan (tuchtrechtelijke) handhaving kan plaatsvinden als een studieplan of de uitvoering daarvan tekortschiet.
In het nieuwe model blijft daarnaast de in het kader van de PE door de NBA verplicht gestelde cursus of training bestaan. Het gaat dan om een opleidingsverplichting met betrekking tot de laatste ontwikkelingen op het vakgebied en om maatschappelijk belangrijke thema’s voor accountants, zoals fraudebestrijding en de kwaliteit van wettelijke controles. Hoeveel verplichte cursussen en trainingen moeten worden gevolgd, zal mede afhankelijk zijn van de mate waarin nieuwe relevante vaktechnische en maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen. Er zal daarbij ook differentiatie kunnen plaatsvinden naar gelang de aard van de functies die een accountant vervult. De kennistoets die accountants in dat kader thans al moeten afleggen, blijft in het nieuwe systeem bestaan. Deze toets beslaat de geldende beroepsregels op het gebied van onafhankelijkheid en andere fundamentele principes en de controlestandaarden. Openbare accountants, die o.a. de wettelijke controles verrichten, zullen de kennistoets in het nieuwe systeem naar verwachting om het jaar moeten afleggen. Er wordt gecontroleerd of leden aan deze verplichtingen voldoen.
Deelt u de mening dat permanente educatie een belangrijk middel is om de kwaliteit van de accountssector op peil te houden en te verbeteren? Hoe kan geborgd worden dat de kwaliteit op peil blijft als accountants hun punten niet meer hoeven te halen bij NBA-goedgekeurde opleidingen? Deelt u de mening dat een betrouwbaar stelsel van permanente educatie ook van belang is om het vertrouwen van de buitenwereld in de sector te laten behouden?
Voor elke professionele beroepsgroep is bijscholing of PE van groot belang. Een goed PE-stelsel is ook belangrijk voor de kwaliteit van en het vertrouwen in de accountancysector. De AFM kan in het toezicht dan ook betrekken of een accountantsorganisatie waarborgt dat zijn werknemers beschikken over de juiste kennis en ervaring voor de toegewezen taken. De NBA zal zich daarvan rekenschap moeten geven bij de invoering van een nieuw PE-model.
Punt 6.2 van «In het publiek belang» stelt dat: «De beroepsorganisatie draagt zorg voor het systematisch vertalen van de bevindingen van AFM, Accountantskamer, College voor Collegiale Toetsing, onderzoeksinstituut en andere bronnen in publieke duiding, aanpassing van de beroepsstandaarden en educatie. Daarmee geeft ze concreet invulling aan haar wettelijke taak, namelijk kwaliteitsbevordering en behartiging van het collectieve beroepsbelang»; hoe geeft de NBA hier invulling aan met betrekking tot permanente educatie?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op»?1 Wat vindt u van het feit dat ondernemers nu nog langer moeten wachten op de afhandeling?
Ja, ik ken het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op». Zoals in het schriftelijk overleg rentederivaten d.d. 10 mei jl. is aangegeven, verwachten Rabobank en ABN AMRO het jaar 2017 nodig te hebben voor het beoordelen van alle rentederivatendossiers, maar houden zij er rekening mee dat een aantal klanten pas in 2018 een aanbod tot herstel zal ontvangen. Ik verwacht van de banken dat zij alles in het werk zullen stellen om de gedupeerde klanten zo spoedig mogelijk te compenseren.
Waarom kunnen de problemen niet, zoals vorig jaar door u is aangegeven, medio 2017 afgehandeld c.q. opgelost zijn?
Het herstelkader is complex en de uitwerking daarvan heeft de nodige tijd in beslag genomen. Op 19 december 2016 is de pilot-fase afgerond en is het definitieve herstelkader gepubliceerd. Daarna hebben de banken en externe beoordelaars de laatste hand gelegd aan de plannen van aanpak. Na publicatie bleek dat banken, externe beoordelaars en belangenorganisaties op meerdere punten specifieke vragen hadden over het herstelkader. Deze vragen hebben zij voorgelegd aan de derivatencommissie. Die vragen zijn door de derivatencommissie in de periode sinds 19 december 2016 beantwoord en gepubliceerd als toelichting in de vorm van sets met vragen en antwoorden (Q&A’s) op de website van de derivatencommissie. Hoewel niet is uitgesloten dat er nog meer Q&A’s volgen, is hiermee, naar het zich nu laat aanzien, voldoende nadere duiding gegeven aan het herstelkader. De banken en externe beoordelaars hebben naar aanleiding van de Q&A’s hun organisatie en systemen verder ingericht en zijn begonnen met de uitvoering van het herstelkader.
Wat zijn de oorzaken van de vertraging(en)? Welke knelpunten zijn er? Waarover zijn nog onduidelijkheden bij de banken, externe dossierbeoordelaars en/of de Autoriiteit Financiële Markten? Hoe kunnen de knelpunten en onduidelijkheden snel opgelost worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de vertraging (deels) wordt veroorzaakt door ruis op de lijn tussen de AFM en de banken, zoals wordt gesteld in het artikel? Zo ja, waar gaat het dan precies over en hoe kan dit opgelost worden?
Er is geen ruis tussen de AFM en de banken zoals gesteld in het artikel. De AFM heeft half maart 2017 aan alle banken laten weten geen belemmeringen meer te zien voor de uitvoering van het herstelkader.
Deelt u de mening dat de ondernemers met een zorgvuldig proces, ook zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen, zoals afgesproken is? Klopt het dat de minder complexe gevallen moeten wachten op de complexe dossiers? Zo ja, waarom is dit het geval en hoe kan dit worden opgelost?
Banken maken onderscheid tussen complexe en minder complexe gevallen om zo snel mogelijk zoveel mogelijk klanten een compensatievoorstel te kunnen doen. In alle gevallen geldt dat banken, conform het herstelkader, «kwetsbare groepen» (waaronder klanten in bijzonder beheer) met voorrang behandelen. Dit betreft vaak complexere gevallen. Banken kunnen eenvoudige dossiers waarin bijvoorbeeld alleen een coulancevergoeding en/of vergoeding van renteopslagen aan de orde is, gelijktijdig behandelen met de behandeling van kwetsbare groepen, mits dit niet ten koste gaat van de behandeling van de groep kwetsbare klanten. Het is dus niet zo dat de behandeling van de eenvoudige dossiers moet wachten tot de «kwetsbare klanten» een compensatievoorstel hebben ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vertraging wordt beperkt en/of de einddatum (teveel) opschuift? Bent u bereid om bij de banken, externe dossierbeoordelaars en AFM aan te dringen op snelheid?
Het proces dient zo snel als mogelijk te worden afgerond. De snelheid moet echter niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waardoor klanten mogelijk onjuiste compensatie krijgen aangeboden. Banken streven ernaar de beoordelingen zo snel als mogelijk en op een zorgvuldige manier uit te voeren. De algehele doorlooptijd verschilt per bank en is afhankelijk van de aantallen en de complexiteit van de dossiers die de banken in hun portefeuille hebben.
In de eerste voortgangsrapportage die ik in juni dit jaar van de AFM verwacht, zal meer inzicht worden gegeven in de planning en de voortgang. Deze rapportage zal ook met de Kamer worden gedeeld.
De ‘Vrienden van de Industrie’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ook Nederland moet een «Vriend van de Industrie» worden»?1
Ja.
Waarom heeft Nederland de gezamenlijke brief aan de Europese Commissie over de digitalisering van de Europese industrie niet ondersteund?
De brief van 2016 aan de Europese Commissie is ondertekend door 16 van de 28 EU-lidstaten die zich Friends of Industry noemen. De brief heeft als doel het belang van de industrie in de conclusies van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 mei a.s. vast te leggen. Nederland bekleedde gedurende de eerste helft van 2016 het EU-voorzitterschap. Nederland was wel aanwezig bij het overleg van de Friends of Industry, maar vanuit de positie als voorzitter en «honest broker» is de verklaring door Nederland niet meegetekend.
Wat is de reden dat Nederland zich niet heeft aangesloten bij de «Vrienden van de Industrie»? Bent u bereid dat alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
De Friends of Industry is een coalitie van lidstaten waarbij Nederland steeds op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd is. Verklaringen van de Friends of Industry ondertekenen we indien deze in lijn zijn met onze inzet voor het Europese industriebeleid. Nederland heeft zich tot nu toe niet aangesloten omdat de Friends of Industry-coalitie inzet op de doelstelling dat de industriële productie in de EU 20% van het bbp dient te halen. Nederland steunt deze inzet niet omdat de dienstensector hier niet in mee wordt genomen en door «servitisation» het onderscheid tussen maakindustrie en dienstverlening steeds verder aan het vervagen is. Een minimumpercentage zou contraproductief kunnen werken door de deur open te zetten voor protectionistische maatregelen.
De Europese Commissie gaat volgend jaar met een nieuwe industriestrategie komen; hoe zou volgens u deze strategie eruit moeten komen te zien?
Nederland zet in op een ambitieus Europees industriebeleid dat aanvullend is en samenhangt met beleidslijnen van de individuele lidstaten. De komende jaren liggen de grootste uitdagingen voor de industrie en gerelateerde dienstverlening op de versterking van het verdienvermogen van de Europese industrie en de noodzakelijke transities op het terrein van verduurzaming en de digitalisering. Tegelijkertijd liggen hier ook grote kansen voor het bedrijfsleven en kan een succesvolle aanpak bijdragen aan het versterken van het Europese vestigingsklimaat voor de industrie. Belangrijke elementen van het Europese industriebeleid zijn de focus op innovatie en het realiseren en verbeteren van randvoorwaarden die de EU mede bepaalt, zoals het versterken van de interne markt, het verbeteren van regelgeving, het verbeteren van toegang tot financiering voor bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie en het creëren van open markten. Deze lijn is eerder met uw Kamer gedeeld via onder andere BNC-fiches over de mededeling industriebeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 1800), de mededelingen staal (Kamerstuk 22 112, nr. 2122), sluiten van de kringloop (Kamerstuk 34 395 nr. 3) en digitalisering van de industrie van 2016 (Kamerstuk 22 112, nr. 2129).
Zijn er nog meer samenwerkingsverbanden op het gebied van industriebeleid om onderwerpen op de Europese agenda te houden en te praten over de inhoud van het beleid? Zo ja, heeft Nederland zich hierbij aangesloten? Zo nee, waarom niet?
Nederland oefent op veel manieren invloed uit en is zeer actief in Europees verband. Daar waar nodig, zinvol en qua doelstelling aansluitend op het Nederlandse beleid zal Nederland deelnemen aan samenwerkingsverbanden.
Hoe denkt u invloed uit te oefenen op het nieuw te vormen industriebeleid als Nederland niet aan tafel zit? Welke verschillende mogelijkheden zijn hiervoor en welke hebben uw voorkeur?
Nederland oefent op verschillende wijzen invloed uit. In de eerste plaats via mijn deelnames aan de Raad voor Concurrentievermogen en bilaterale overleggen met mijn buitenlandse collega’s. Daarnaast nemen mijn medewerkers, waaronder die op de permanente vertegenwoordiging, actief deel aan gremia in Brussel en in andere Europese hoofdsteden.
Problemen na de update van auto's van Volkswagen Group |
|
Jessica van Eijs (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van consumentenprogramma Radar waaruit naar voren komt dat 25% van het gebruikte panel problemen ondervindt na de update van auto’s van de Volkswagen Group, zoals hoger brandstofgebruik, verlies van vermogen en/of het uitvallen van de EGR-klep?1
Ja.
Klopt het dat de software-update er gelet op het bovenstaande toe kan leiden dat de EGR-klep (die moet voorkomen dat er minder stikstofoxide wordt uitgestoten) anders gaat werken, waardoor de auto meer diesel gaat verbruiken en/of vermogen verliest? Zo nee, waarom niet?
De software-updates zijn zo ontwikkeld dat de EGR beter werkt en ze geen negatief effect hebben op het brandstofverbruik of het motorvermogen. Dit is bevestigd door het KBA (de Duitse typegoedkeuringsinstantie). Ook de RDW en TNO hebben in hun rapport laten weten dat zij tot diezelfde conclusie zijn gekomen bij nader onderzoek.2
Klopt dat het dat om deze effecten te voorkomen de EGR tijdens de rit ook wel uitgezet wordt en dat het daarnaast in Nederland erg gemakkelijk is om de EGR compleet te laten verwijderen of permanent uit te laten schakelen, waardoor de motor veel te veel stikstofoxide uitstoot en de te behalen gezondheidswinst uitblijft? Zo nee, waarom niet?
Autofabrikanten laten de mate waarin de EGR wordt ingeschakeld afhangen van verschillende factoren, zoals de buitentemperatuur. Dat betekent dat soms minder of geen uitlaatgassen worden gerecirculeerd om de motor te beschermen. Dit houdt echter geen verband met de software-update van Volkswagen.
Daarnaast kunnen op dit moment voertuigeigenaren op eigen initiatief hun voertuig laten chip-tunen waarbij deze systemen buiten werking worden gesteld. Dat vind ik onwenselijk; zoals eerder aangegeven aan uw Kamer3, laat ik momenteel de regelgeving aanpassen zodat dergelijke wijzigingen aan het emissiebeheersingssysteem van auto’s strafbaar worden. Zie ook antwoord 5.
Deelt u voorts de mening dat naast de software-update de Volkswagen Group tevens een update van de EGR en eventuele andere technologie moet aanbieden die garandeert dat de auto schoon blijft? Deelt u daarnaast de mening dat er op zijn minst voor moet worden gezorgd dat deze onderdelen met enige regelmaat moeten worden vervangen?
Om de voertuigen weer in lijn te brengen met de typegoedkeuringseisen is het van belang dat de software-update uitgevoerd wordt. Eventuele vervanging van de EGR-klep is onderdeel van het reguliere onderhoud van het voertuig.
Waarom is het laten uitschakelen en of verwijderen van de EGR-klep überhaupt niet verboden in Nederland? Welke Nederlandse en Europese wetgeving is relevant voor de praktijk van het (laten) uitschakelen en of verwijderen van de EGR-klep? Heeft Nederland bij markttoezichtonderzoek (onder Richtlijn 2007/46/EC) of periodieke keuringen (Richtlijn 2014/45/EU) deze wetgeving toegepast en voldoende ingezet op het opsporen en beboeten van voertuigmanipulatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de brief aan uw Kamer van 3 april jl.4, moeten nieuwe auto’s die op de markt worden gebracht aan de Europese emissie-eisen voldoen. Daarvoor rusten fabrikanten nieuwe auto’s met allerlei technische voorzieningen uit, zoals een roetfilter, uitlaatgasrecirculatie (EGR-klep) en katalysatoren. Vanzelfsprekend is het de bedoeling dat deze voorzieningen goed blijven functioneren nadat voertuigen op de markt zijn gebracht en deelnemen aan het dagelijkse verkeer. Gebleken is dat deze systemen, op verzoek van de eigenaar, met enige regelmaat worden verwijderd of buiten werking worden gesteld. Hoewel er in Europees verband geen verbod geldt om roetfilters te verwijderen, zal ik de Regeling voertuigen zodanig wijzigen dat het verwijderen, aanpassen en buiten werking stellen van emissiecontrolesystemen verboden wordt als deze voorzieningen nodig zijn om aan de emissie-eisen te voldoen. Ik verwacht het nieuwe verbod binnenkort te publiceren, waarna het op 1 oktober 2017 in werking kan treden.
Hoe kan het dat consumenten nog altijd niet weten waar ze moeten zijn en waar ze recht op hebben als ze nadelige gevolgen (denken te) ondervinden van de software-update?
Ik heb geregeld contact met PON over de terugroepactie. Als consumenten vragen of klachten hebben over de software-update kunnen zij daarvoor terecht bij de klantenservice van Volkswagen of hun dealer. PON heeft mij laten weten dat elke klacht individueel wordt behandeld en er wordt een passende oplossing gezocht per situatie.
Bent u bereid om tekst en uitleg te vragen aan Pon Dealer Groep (PON) over hun «individuele aanpak» van de genoemde problemen en de negatieve ervaringen daaromtrent die uit de uitzending van Radar naar voren komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 6.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de ene klant wel en de andere klant geen (gedeeltelijke) vergoeding krijgt voor reparaties die (gebaseerd op de Radar-uitzending) tussen de 600 en 1.100 euro kosten? Zo ja, op welke termijn gaat u in gesprek met PON om er zorg voor te dragen dat er helder wordt gecommuniceerd over wanneer consumenten wel, en wanneer zij niet in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) vergoeding van de kosten, zodat er geen sprake is van willekeur? Zo nee, waarom niet?
Aan het uitvoeren van de software-update zijn voor de consument geen kosten verbonden. Voor reparaties hanteert PON protocollen waarin is vastgelegd wanneer een consument aanspraak maakt op compensatie. Het compensatiebedrag kan naar de aard van de reparatiebeurt en het voertuigverleden verschillen. Zoals eerder aangegeven wordt door PON per situatie een passende oplossing gezocht.
Deelt u de mening dat consumenten die aantoonbaar negatieve effecten ondervinden ten gevolge van de software-update volledig moeten worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is het niet gebleken dat de software-update negatieve effecten heeft op de rijeigenschappen van het voertuig.
Welke actie onderneemt u op dit moment om consumenten die problemen ondervinden met hun auto na een software-update bij te staan? Is daar frequent overleg met importeur PON over en wat is daarvan de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd heb ik regelmatig overleg met PON. PON verzekert mij dat elke klacht serieus wordt genomen. Momenteel ligt het aantal klachten over de software-update ruim onder de 1%. PON geeft aan dat voor verreweg de meeste gemelde klachten inmiddels een passende oplossing is gevonden. Ik heb er vertrouwen in dat PON er alles aan doet om de klachten naar behoren af te handelen.
Hoe verhouden de problemen die consumenten zeggen te ondervinden met hun auto na de software update zich tot uw uitspraken in het laatste algemeen overleg over Dieselgate aangaf, namelijk dat de update geen nadelige gevolgen heeft voor consumenten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt het signaal dat Radar ontving van Volkswagen Duitsland, namelijk dat de software-update er inderdaad voor zorgt dat de EGR-klep anders gaat werken (met alle mogelijke gevolgen van dien voor brandstofverbruik en/of vermogen) en van PON, namelijk dat de update inderdaad tot klachten heeft geleid, zich tot uw eigen uitspraken dat de update geen nadelige gevolgen heeft voor consumenten?
De mededeling van Volkswagen Duitsland had betrekking op het roetfiltersysteem. Als gevolg van de software-update zullen sommige voertuigtypes vaker het roetfiltersysteem moeten regenereren. Deze regeneratie kost extra brandstof. Dit extra brandstofverbruik wordt gecompenseerd door verbeterde inspuiting. Daardoor resulteert de software-update niet in een verhoogd gebruik. Onafhankelijk onderzoek door het KBA en een second opinion door de RDW en TNO bevestigen dit.
Kunt u verklaren waarom u in het onderzoek naar aanleiding van de motie-Geurts/van Veldhoven (Kamerstuk 31 209, nr. 197) niet achter deze mogelijke negatieve gevolgen voor consumenten bent gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het onafhankelijke onderzoek door het KBA, RDW en TNO heeft geconcludeerd dat de software-updates niet hebben geleid tot negatieve gevolgen voor het brandstofverbruik of het motorvermogen. Zoals eerder aangegeven is het mogelijk dat consumenten een verschil in rijervaring merken. Dit komt volgens PON in de meeste gevallen door het feit dat consumenten niet altijd de eerder door de fabrikant aangeboden software-updates hebben laten uitvoeren.
Bent u bereid deze mogelijke gevolgen mee te nemen in het aanvullend onderzoek naar aanleiding van de motie-Geurts (Kamerstuk 31 209, nr. 207)? Zo nee, waarom niet? Wanneer bent u voornemens dit aanvullend onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Ter uitvoering van de Kamermotie heb ik naast het onderzoek door RDW en TNO een reactie gevraagd aan mijn Duitse collega Minister Dobrindt om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de software-update van Volkswagen. Zodra ik nieuwe informatie heb, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat het een onlangs verschenen onderzoek2 naar de gevolgen van sjoemeldiesels, waaruit blijkt dat jaarlijks 38.000 mensen (waarvan de meesten hier in Europa) vroegtijdig overlijden ten gevolge van te veel uitgestoten stikstofoxiden (NOx) door diesels, laat zien dat het van het allergrootste belang is dat alle sjoemeldiesels terug naar de garage komen voor een update die ervoor zorgt dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de wettelijke normen? Kunt u de Kamer van een reactie voorzien op het genoemde onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek benadrukt het belang van schone lucht en het negatieve effect van dieselvoertuigen die onder normale rijomstandigheden niet aan de Europese emissie-eisen voldoen. Inmiddels is hiervoor de Real Driving Emissions testprocedure vastgesteld, waarbij auto’s ook op de weg worden gemeten. Deze nieuwe testprocedure is vanaf 1 september 2017 verplicht voor nieuwe voertuigtypen en twee jaar later voor alle nieuwe personenauto’s. Ik verwacht, dat mede als gevolg hiervan dat nieuwe personenauto’s veel schoner worden.
Wat denkt u dat het effect is van de signalen uit de Radar-uitzending op de bereidwilligheid van consumenten om mee te doen aan de – tot nu toe nog altijd – vrijwillige terugroepacties?
Zoals eerder aangegeven herken ik de signalen uit de Radar-uitzending niet. Ik steun de oproep van PON, dat consumenten die klachten hebben zich bij PON melden, zodat voor elk geval een oplossing kan worden gevonden.
Wat zijn de milieu en gezondheidsvoordelen van het updaten van de software van auto’s met sjoemelsoftware? Hoe gaat u er voor zorgen dat deze auto’s met sjoemelsoftware een update krijgen?
Met de update wordt de software, waarmee een voertuig herkent dat het in een laboratorium wordt getest en overschakelt naar andere regeling van de motor, verwijderd. Door deze update zullen de NOx-emissies iets afnemen, hetgeen de volksgezondheid ten goede komt. Voor een meer uitgebreide analyse van de positieve effecten van de software-updates, verwijs ik u verder naar rapporten opgesteld door de RDW en anderen, gepubliceerd op de website van de RDW.
Volkswagen is door het KBA verplicht tot het aanbieden van de software-update. Het is aan Volkswagen dat de terugroepactie wordt uitgevoerd. Het is bovendien aan consumenten of ze meewerken aan de terugroepactie. De update is op dit moment bij circa 82.000 voertuigen uitgevoerd. De RDW volgt de terugroepactie uiteraard nauwgezet.
Zijn deze signalen en het effect daarvan op de – tot nu toe nog altijd – vrijwillige terugroepacties voor sjoemeldiesels voor u reden om Volkswagen alsnog te verzoeken over te gaan op verplichte terugroepacties, zoals gevraagd in het vijfpuntenplan voor herstel van vertrouwen in de autosector «Genoeg van het gesjoemel»?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 24 mei 20177 heb aangegeven, zal ik het vijf-puntenplan vergelijken met ons huidige beleid en u hierover voor de zomer informeren. Gezien de demissionaire status van het kabinet zal ik de beleidsinhoudelijke reactie overlaten aan mijn opvolger.
Kunt u deze vragen, voorafgaand aan het Algemeen overleg Raad voor Concurrentievermogen (formeel) op 29 en 30 mei 2017, uiterlijk 23 mei 2017 beantwoorden? Kunt u deze vragen tevens afzonderlijk beantwoorden?
Gelet op de aard en omvang van de vragen is het helaas niet gelukt de antwoorden binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
Het laten verwijderen van de registratie vanuit het Bureau Krediet Registratie (BKR) door bedrijven. |
|
René Peters (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de reclameboodschap van Dynamiet Nederland waarin wordt aangegeven dat mensen hun BKR registratie kunnen laten verwijderen?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben te maken met een negatieve BKR codering?
Op dit moment bevat het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) 721.000 betalingsachterstanden.2 Registraties met een betalingsachterstand worden in de praktijk negatieve registraties genoemd. De kredietverstrekker is verplicht te melden wanneer een consument zich niet aan zijn betalingsverplichtingen op grond van een overeenkomst houdt. Deze meldplicht is afhankelijk van de vorm van het krediet, de hoogte van de betalingsachterstand en de voorwaarden van het krediet. De coderingen blijven vijf jaar bewaard nadat het krediet is beëindigd. Een negatieve registratie duidt daarom niet altijd op een actuele achterstand. Of het krediet is beëindigd is eveneens zichtbaar in het CKI.
Is bekend bij hoeveel mensen die codering door tussenkomst van bedrijven als Dynamiet Nederland weer worden verwijderd?
Op grond van het algemeen reglement van het BKR zijn kredietverstrekkers primair verantwoordelijk voor het aanleveren van juiste informatie in het CKI van het BKR. Correctie kan uitsluitend plaatsvinden door de kredietverstrekkers en alleen als de registratie feitelijk niet juist is. Tussenkomst van derden is daarvoor niet nodig. BKR houdt als verantwoordelijke voor de gegevensverwerking hierop toezicht. Onbekend is hoeveel aanpassingen jaarlijks worden doorgevoerd op initiatief van de kredietverstrekker en in welke gevallen dit is gebeurd naar aanleiding van een verzoek van de klant. Van belang is dat een negatieve registratie altijd moet worden aangepast als deze feitelijk niet juist is. Consumenten kunnen zich in zo’n geval rechtstreeks tot de kredietverstrekker wenden. Er zijn geen cijfers bekend over de mate waarin bedrijven zoals Dynamiet Nederland daarbij worden betrokken.
Is bekend hoeveel mensen op die manier daadwerkelijk financiële verplichtingen zijn aangegaan?
Kredietverstrekkers dienen voor de verlening van kredieten vanaf € 250,– te toetsen of kredietverlening verantwoord is. Dit doen zij onder andere door het CKI van het BKR te raadplegen. Een negatieve registratie in het CKI van het BKR staat op zichzelf niet in de weg aan het afsluiten van een krediet. Kredietverlening kan ondanks een negatieve registratie onder omstandigheden immers wel verantwoord zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om na een herstelde betalingsachterstand NHG-garantie te verkrijgen voor een woninghypotheek. En een herstelde betalingsachterstand in het verleden is op zichzelf evenmin reden om een nieuw krediet af te wijzen. Een (verwijdering van een) negatieve registratie zegt dan ook niets over de mate waarin consumenten (weer) financiële verplichtingen kunnen aangaan. Cijfers over het aangaan van financiële verplichtingen na verwijdering van negatieve registraties zijn er niet. Evenmin is bekend hoeveel consumenten niet aan hun betalingsverplichting hebben kunnen voldoen nadat een eerdere negatieve registratie is verwijderd en in welke mate mensen hierdoor in de financiële problemen zijn gekomen.
Is bekend in hoeverre deze mensen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen en in welke mate mensen hierdoor opnieuw in de financiële problemen zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 4.