Het bericht ‘Aantal getroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar tijd verdubbeld’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aantal getroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar tijd verdubbeld»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het buitengewoon schrikbarend is dat het aantal websites met de meest ernstige vormen van kindermisbruik in twee jaar tijd is verdubbeld, namelijk naar 51.369 websites?
Ja; deze wereldwijde trend baart mij zorgen. Ieder jaar presenteert de Internet Watch Foundation (IWF) jaarcijfers waarin veel aandacht wordt geschonken aan enerzijds meldingen vanuit het publiek en anderzijds het eigen onderzoek van IWF naar de aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal op het openbare deel van het internet. De aantallen die worden genoemd zijn dus afhankelijk van factoren als het aantal meldingen bij IWF en hoe eenvoudig en openbaar de toegang tot het materiaal is.
Wat is volgens u de oorzaak van deze verdubbeling?
Het is niet eenvoudig om een enkele oorzaak van de verdubbeling van het aantal websites met ernstige vormen van kindermisbruik aan te wijzen; zeker omdat het lijkt te gaan om een wereldwijde trend. Daarbij is duidelijk dat seksueel getint beeldmateriaal dat zelf door minderjarigen wordt gemaakt in opkomst is. Laat ik duidelijk stellen dat hierbij niet altijd hoeft te gaan om materiaal dat vrijwillig tot stand is gekomen: het is mogelijk dat minderjarigen hiervoor onder druk worden gezet of gechanteerd of ze zijn zich er niet van bewust dat ze gefilmd worden. Vanuit Nederlands perspectief zal ik me blijven inzetten voor preventie en voorlichting om minderjarigen en hun ouders en voogden meer weerbaar te maken tegen deze vorm van misbruik.
Welke redenen maken het aantrekkelijk om bijna een derde van deze websites op Nederlandse servers te hebben?
Het valt niet met zekerheid te zeggen waarom Nederland zo aantrekkelijk lijkt te zijn. Nederland beschikt over een uitstekende digitale infrastructuur. Dat betekent dat er sprake is van snelle verbindingen en beschikbaarheid van voldoende servers en opslagruimte voor webhosting. Deze aspecten leveren de Nederlandse economie veel voordelen op, maar kunnen ook misbruikt worden door criminelen. Daartegen moet doelgericht en effectief worden opgetreden. Juist door deze belangrijke rol van Nederland als wereldwijd internetknooppunt, is de aanpak van online criminaliteitsvormen, waaronder die van online seksueel kindermisbruik, ook een prioriteit van dit kabinet.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om verspreiding via Nederlandse servers aan te pakken? En zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Ja, daar ben ik zeker toe bereid. De ambitie van het kabinet is er te allen tijde op gericht al het beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik van Nederlandse servers te weren. Het rapport bevestigt dat dit een omvangrijk, ernstig en lastig te bestrijden fenomeen is. Het belang van de opsporing en vervolging van dit materiaal is opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026.2
Het is echter niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is middels de EU-Richtlijn Elektronische Handel verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content wordt gehost.
De inzet bij de bestrijding van illegale content gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is al in 2008 een Notice-and-Takedown-gedragscode (NTD) overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.3 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Materiaal dat door het in de NTD-gedragscode als «trusted flagger» aangewezen Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) als strafbaar wordt aangemerkt, wordt hierdoor in de meeste gevallen al binnen 24 uur na het ontvangen van een verzoek daartoe verwijderd door hostingpartijen. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten.
Zoals reeds bekend bij uw Kamer, heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader. Het wetsvoorstel dat voorziet in de wettelijke grondslag van deze autoriteit voor de handhaving met betrekking tot kinderpornografisch materiaal, is begin juni bij de Tweede Kamer ingediend.
Welke consequenties kunnen websites verwachten die online kindermisbruik op hun sites tonen, als het gaat om controle en sancties?
Om bestuursrechtelijk te kunnen handhaven heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. Het wetsvoorstel is op 12 juni jl. naar uw Kamer verzonden.
Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Doen ze dat niet, dan kunnen er boetes worden opgelegd. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader.
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. In artikel 54a Sr is vervolgens bepaald dat als een aanbieder voldoet aan dat bevel, de aanbieder niet wordt vervolgd. Mocht er toch geen uitvoering worden gegeven aan een dergelijk bevel dan is vervolging voor het niet opvolgen daarvan mogelijk. Dat is geregeld in artikel 184 Sr.
Indien een tussenpersoon bewust criminaliteit faciliteert, zoals beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik, kan deze strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden. Zo heeft het Gerechtshof in Den Haag bepaald dat een telecommunicatiedienstprovider die zich ervan bewust is dat zijn klanten crimineel gedrag vertonen en/of criminele content aanwezig hebben dan wel verspreiden, en deze klanten daarbij desalniettemin faciliteert, mogelijk strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, ook als de officier van justitie niet vooraf een verwijderbevel heeft afgegeven.4 Of daar sprake van is, dient per geval te worden beoordeeld.
Het jaarrapport van de Internet Watch Foundation (IWF) laat zien dat online kindermisbruik steeds zichtbaarder wordt en niet meer weggestopt is op hetdark web: is het voor de opsporingsdiensten dan juist niet makkelijker om online kindermisbruik offline te laten halen en de websites en dader(s) te sanctioneren? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheden voor handhaving die opsporingsdiensten hebben op het openbare internet lijken inderdaad groter omdat hostingdiensten beter bereikbaar zijn. Daartegenover staat dat veel van het beeldmateriaal wordt gedeeld via interpersoonlijke communicatiediensten, private chats of beveiligde fora die versleuteld zijn via end-to-end encryptie.5 Dat maakt de opsporing lastig.
Voor de afspraken in de Veiligheidsagenda is leidend dat opsporingscapaciteit wordt ingezet daar waar het maatschappelijk effect daarvan het grootst is. Dit is wanneer slachtoffers ontzet worden uit acute misbruiksituaties, zowel nationaal als internationaal. Dit kan door het opsporen en vervolgen van daders, het verstoren van de netwerken die seksueel kindermisbruik aanjagen of het tegengaan van het reizen van daders die voor het plegen van seksueel kindermisbruik naar het buitenland gaan. Daarom zal de komende jaren gefocust worden op opsporingsonderzoeken in categorie A (vervaardigers en misbruikers) en categorie B (keyplayers en netwerken).
De politie draagt bij aan de bereidheid van slachtoffers om zich te melden bij organisaties die hen kunnen helpen, bijvoorbeeld bij het offline halen van beeldmateriaal. De politie doet dit bijvoorbeeld door het ondersteunen van deze hulporganisaties of het uitvoeren van voorlichtingscampagnes.
Hoeveel online kindermisbruik is dit jaar verwijderd en hoeveel websites zijn gesanctioneerd voor het vertonen van online kindermisbruik?
Onlangs heb ik uw Kamer een brief gestuurd waarin enkele aspecten rondom de bevoegdheden van de ATKM nader worden toegelicht en de resultaten van de jaarlijkse TU Delft Monitor over het hosten van materiaal van online seksueel kindermisbruik worden meegenomen.6 Ik herhaal dat het erop lijkt dat het totale volume van dergelijk materiaal dat aangetroffen is verlaagd is, maar dat er een teruggang lijkt te zijn in verwijderingssnelheid. Dat baart mij zorgen. Daarnaast is het landschap qua hostingbedrijven veranderd; bekende hostingbedrijven zetten zich meer in om materiaal van online seksueel kindermisbruik te verwijderen, maar nieuwe partijen lijken zich volgens de TU Delft monitor minder bewust van de regels en afspraken te zijn. Ook dat laat zien dat een doorlopende samenwerking en overleg met de sector van groot belang is.
Offlimits, voorheen bekend als het Expertisebureau Online Kindermisbruik, houdt een overzicht bij van ontvangen meldingen, de beoordeling daarvan en het aantal verzoeken tot verwijdering die vervolgens worden gedaan. Het meest recente overzicht is te vinden in het jaarverslag van 2021.7 In dat jaar zijn in totaal 236.743 meldingen binnen Nederland gedaan, waarbij het bij 212.556 van de meldingen inderdaad ging om illegale inhoud waarvoor een verwijderverzoek is gedaan.
In beginsel zijn platformen en websites niet aansprakelijk voor de inhoud die zij laten zien. Zij hebben volgens de EU-Richtlijn Elektronische handel onder voorwaarden een vrijstelling van aansprakelijkheid. De strafrechtelijke sanctionering ziet daarom met name op degenen die het materiaal van seksueel kindermisbruik online hebben gezet, niet op websites zelf. Over 2022 zijn geen cijfers bekend van het sanctioneren van websites.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat de makers en verspreiders van online kindermisbruik sneller en harder worden bestraft?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen 5 en 6 hierboven heeft de aanpak van online kindermisbruik hoge prioriteit. Deze aanpak is in de eerste plaats gericht op het effectief opsporen en vervolgen van daders via het strafrecht. Om te voorkomen dat eenmaal gepubliceerd strafbaar materiaal op het internet blijft staan of blijft rondgaan, wat voor slachtoffers eveneens zeer schadelijk is, richt mijn aanpak zich daarnaast op de snelle verwijdering ervan. Ik verwijs u in dit kader naar mijn beantwoording van vraag 5.
In hoeverre kunnen de Digital Services Act en het voorstel voor nieuwe Europese wetgeving tegen online kindermisbruik voorkomen dat online kindermisbruik wordt verspreid en op het internet blijft circuleren?
De Digital Services Act zal de verplichtingen voor de sector met betrekking tot illegale activiteit of inhoud verscherpen. Zo moeten zeer grote onlineplatformen en zoekmachines bijvoorbeeld een risicoanalyse doen van hun systemen om te controleren in hoeverre zij vatbaar zijn voor criminele activiteiten. Vervolgens dienen ze daarop risicobeperkende maatregelen te nemen. Ook worden er minimumvereisten gesteld aan het afhandelen van meldingen over illegale content. Indien zij niet voldoen aan deze vereisten kan er op gehandhaafd worden: voor grote platformen en zoekmachines is dat de Europese Commissie; voor in Nederland gevestigde hostingbedrijven zal dat de nationale digitaledienstencoördinator worden.
Het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik is erop gericht om nadere regels vast te stellen voor de specifieke illegale content die beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik is. De onderhandelingen hierover tussen de Europese Commissie en de Europese lidstaten lopen nog.
In welke mate wordt versleutelde end-to-end-encryptie gebruikt om online beelden van kindermisbruik te delen?
Vanwege het wijdverbreide gebruik van end-to-end-encryptie voor berichtenverkeer is het lastig om een compleet beeld te hebben van de hoeveelheid materiaal dat via dergelijk berichtenverkeer wordt gedeeld. Wel is het duidelijk, zoals ook het rapport van de Internet Watch Foundation aangeeft, dat er steeds meer gebruik wordt gemaakt van dergelijke interpersoonlijke communicatiediensten voor het delen van beeldmateriaal. Daarom is het van belang dat er mogelijkheden zijn om onder bepaalde omstandigheden toegang tot dit berichtenverkeer te krijgen, onder passende voorwaarden en waarborgen.
Welke mogelijkheden hebben de Nederlandse opsporingsdiensten nu om verspreiding via versleutelde end-to-end-encryptie een halt toe te roepen?
De opsporingsdiensten zijn, in de meeste gevallen, sterk afhankelijk van de wijze waarop versleutelde communicatiediensten de verspreiding van dergelijk materiaal zélf trachten te voorkomen op hun platform. Bepaalde communicatiediensten doen dit bijvoorbeeld door foto- en videomatching van niet-versleutelde informatie, zoals profiel- en groepsfoto’s of groepsinformatie of op basis van verdacht gedrag waarbij wordt gekeken naar metadata. Wanneer de communicatiedienst, op basis van deze technieken, een melding stuurt naar de Amerikaanse toezichthouder NCMEC (conform Amerikaanse wetgeving) en de toezichthouder deze zaak doorverwijst naar Nederland, dan kunnen Nederlandse opsporingsdiensten in bepaalde gevallen optreden tegen individuele daders.
Wanneer een vermoeden bestaat dat een persoon in bezit is van materiaal van seksueel kindermisbruik, is het voor de opsporingsdiensten in bepaalde gevallen mogelijk om toegang te krijgen tot dit materiaal – en zo de verspreiding daarvan te voorkomen. Meestal gaat het dan om toegang tot individuele apparaten, bijvoorbeeld middels een ontsleutelbevel of de bevoegdheid om binnen te dringen in een geautomatiseerd werk, zoals opgenomen in de Wet Computercriminaliteit III. Deze middelen zijn – gelet op de inbreuk die de inzet maakt op de grondrechten – alleen onder strenge voorwaarden inzetbaar, en de uitkomsten zijn afhankelijk van een (grote) set van externe factoren.
Het bericht ongeveer 2,2 miljoen mensen vorig jaar getroffen door cybercriminaliteit |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Wat is uw reactie op de schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat 2,2 miljoen mensen vorig jaar zijn getroffen door cybercriminaliteit?
Het getal is zorgelijk. De hoge slachtofferaantallen in het rapport onderschrijven dat onze inzet om online criminaliteit tegen te gaan onverminderd nodig is. De aanpak van diverse vormen van online criminaliteit, zoals cybercrime en online fraude, heeft al langer mijn aandacht. Daar bent u eerder over geïnformeerd in onder meer de Kamerbrief over de integrale aanpak cybercrime,2 de Kamerbrief over de integrale aanpak online fraude3 en de Kamerbrief over de preventie cybercrime voor het midden- en kleinbedrijf.4
Gestolen inloggegevens zijn onderdeel van de ondergrondse online economie en zijn een bron van vele soorten online criminaliteit, dit komt ook voor bij overheidsorganisaties. Welke maatregelen neemt u om datalekken binnen de overheid te voorkomen?
Uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) volgt dat de verwerking van persoonsgegevens aan bepaalde eisen dient te voldoen. Zo schrijft de AVG voor dat persoonsgegevens deugdelijk dienen te worden beveiligd.5 Overheidsorganisaties nemen mede om die reden verschillende beschermingsmaatregelen om datalekken6 of andere incidenten te voorkomen. De Baseline Informatiebeveiliging Overheid, het basisnormenkader voor informatiebeveiliging bij de overheid, bevat bijvoorbeeld een minimale set aan maatregelen voor overheidsorganisaties om beter beschermd te zijn tegen digitale dreigingen. Het doel hiervan is om zoveel mogelijk te voorkomen dat overheidsorganisaties slachtoffer worden van digitale aanvallen.
De overheid neemt verschillende maatregen om voorbereid te zijn indien, ondanks de genomen maatregelen, toch incidenten plaatsvinden. Een voorbeeld hiervan is de jaarlijkse Overheidsbrede Cyberoefening waar verschillende overheidsorganisaties oefenen met gesimuleerde hackaanvallen. Op deze manier worden bestaande crisisplannen getest in de praktijk en leren organisaties hoe ze moeten handelen tijdens incidenten. Aan de meest recente oefening van oktober 2022 hebben meer dan 70 overheidsinstanties deelgenomen. Daarnaast hebben ruim 450 mensen de livestream van de centrale crisisoefening gevolgd. Deze Overheidsbrede Cyberoefening is aanvullend op wat de verschillende bestuurslagen zelf al organiseren, zoals de oefenpakketten van de Informatiebeveiligingsdienst van de Vereniging Nederlandse Gemeenten 7.
De Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2) geeft handvatten om maatregelen van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid wettelijk te verankeren en het toezicht op de overheid in te richten. Deze richtlijn wordt momenteel omgezet in nationale wetgeving. Het toezicht op informatieveiligheid bij de gehele overheid zorgt dat de maatregelen zoals benoemd in de Baseline Informatiebeveiliging Overheid op een goede manier worden toegepast.
Ransomsware komt steeds vaker voor bij grote bedrijven en het mkb. U adviseert dringend om geen losgeld te betalen. Wat zijn volgens u adequate stappen die een bedrijf kan zetten als er cruciale data zijn gestolen en worden aangeboden voor losgeld?
Als organisaties als gevolg van een ransomware-aanval te maken krijgen met een datalek, is het belangrijk dat er direct actie wordt ondernomen, zoals het melden van het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens en het informeren van de slachtoffers. Door het informeren van de slachtoffers kunnen zij (tijdig) maatregelen treffen om verdere schade te beperken. De Autoriteit geeft op haar website advies over de maatregelen die moeten worden genomen bij een datalek.8 Bij een complex datalek, zoals vaak het geval is bij een ransomware-aanval, adviseert de Autoriteit om een expert in te schakelen, bijvoorbeeld een forensisch expert.
Het Digital Trust Center (van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat biedt op haar website handelingsperspectieven voor ondernemers bij een ransomware-aanval.9 Naast de handelingsperspectieven van het Digital Trust Center, geeft het incidentresponseplan van het Nationaal Cyber Security Centrum praktische handvatten voor de voorbereiding op en ondersteuning bij een ransomware-aanval voor organisaties. Het plan gaat onder meer in op de situatie waarin data zijn gestolen10 en voor losgeld worden aangeboden.
Slachtoffers van ransomware worden uitdrukkelijk opgeroepen aangifte of melding te doen bij de politie. Het dringende advies blijft om geen losgeld te betalen. Het betalen van losgeld biedt geen garantie dat data niet verder zullen worden verhandeld en/of criminelen de systemen weer toegankelijk maken. Bovendien wordt door het betalen van losgeld het criminele verdienmodel in stand gehouden.
Op de website NoMoreRansom.org, mede beheerd door de politie, worden slachtoffers van ransomware geholpen om versleutelde data te herstellen zonder dat het slachtoffer losgeld betaalt. Ook kan de politie in bepaalde gevallen andere (potentiële) slachtoffers van ransomware tijdig waarschuwen om beschermingsmaatregelen te treffen.
Hoe kijkt u in dat kader naar het recente voorbeeld van de woningcorporatie uit Zwijndrecht die een aanzienlijk bedrag aan losgeld zou hebben betaald?2
Slachtoffer worden van een ransomware-aanval kan veel impact hebben. De schade kan enorm oplopen. Ik begrijp dat dit slachtoffers in een moeilijke positie plaatst, zeker als cruciale gegevens zijn gestolen. Het advies blijft echter om geen losgeld te betalen. Misdaad mag niet lonen. Het betalen van losgeld houdt het criminele verdienmodel in stand en kan meer criminaliteit stimuleren. Door het betalen van losgeld wordt het signaal aan cybercriminelen afgegeven dat ransomware effectief en lucratief is. Cybercriminelen raken hierdoor gemotiveerd om hun criminele activiteiten verder te ontplooien. Bovendien biedt het betalen van losgeld geen garantie dat de gestolen gegevens worden hersteld of niet verder worden verhandeld.
Hoe kijkt u naar de oprichting van een gemeenschappelijk fonds voor mkb, waaruit losgeld zou kunnen worden betaald als hier goede reden toe is? Zo kan ook gezamenlijk worden geïnvesteerd in preventie en signalering.
Om criminaliteit tegen te gaan en weerbaarder te zijn tegen aanvallen is het onder meer van belang de eigen beveiliging op orde te hebben. Organisaties zijn verantwoordelijk voor hun eigen digitale beveiliging en moeten hiervoor de juiste preventieve maatregelen treffen. Organisaties kunnen hierin worden ondersteund door commerciële cybersecuritydiensten. Vanuit de overheid wordt op meerdere manieren voorlichting gegeven en worden hulpmiddelen ter beschikking gesteld via het Nationaal Cyber Security Centrum en het Digital Trust Centre. Ook waarschuwen het Nationaal Cyber Security Centrum en het Digital Trust Centre in meer algemene zin voor kwetsbaarheden en dreigingen.
Het betalen van losgeld houdt het criminele verdienmodel in stand en kan meer criminaliteit stimuleren. Zie ook het antwoord op vraag 5. De markt voorziet overigens reeds in cyberverzekeringen voor geleden schade na een ransomware-aanval. Een fonds om losgeld te betalen lijkt niet de juiste weg voorwaarts.
Heeft u in beeld hoeveel procent van de ransomware-aanvallen resulteert in een aangifte?
Over de hoeveelheid ransomware-aanvallen in Nederland en de schade die deze aanvallen veroorzaken zijn weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar. Het beeld, mede op basis van het Cybersecuritybeeld Nederland van 2022 en mediaberichtgeving, is dat het aantal aanvallen toeneemt en dat de hoogte van het geëiste losgeld toeneemt. De politie geeft aan dat zij jaarlijks rond de 200 aangiftes van ransomware ontvangt. De aangiftebereidheid bij cybercrimedelicten is echter laag, wat ook geldt voor ransomware. Het aantal aangiften is daarom naar verwachting geen goede weerspiegeling van de omvang van de problematiek.
Welke stappen neemt u om de aangiftebereidheid onder getroffen bedrijven/personen te verhogen?
De politie heeft het voor diverse cybercriminele fenomenen mogelijk gemaakt om online aangifte doen, waardoor aangifte doen eenvoudiger is geworden en minder tijd kost. Zoals afgesproken in de Veiligheidsagenda 2023–2026 maakt de politie vanaf 2023 voor meer fenomenen digitale aangifte mogelijk. Heden wordt er gewerkt om online aangifte voor ransomware in het derde kwartaal van 2023 mogelijk te maken.
Het Digital Trust Centre en het Nationaal Cyber Security Centrum adviseren bedrijven altijd om aangifte te doen indien zij slachtoffer van een digitaal misdrijf zijn geworden. Daarnaast heeft het Nationaal Cyber Security Centrum samen met de politie, het Openbaar Ministerie en Cyberveilig Nederland in januari 2023 een whitepaper over data-exfiltratie bij een ransomware-aanval uitgebracht. Ook hierin adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum om naast het melden van de ransomware-aanval bij het Centrum aangifte bij de politie te doen.12
Hoe reflecteert u op het gegeven uit het rapport «The State of Data Security» waaruit blijkt dat van de deelnemende bedrijven in Nederland slechts 9 procent in staat is om alle data te herstellen na betaling van cybercriminelen? Ondanks deze zorgelijke cijfers betaalt driekwart van de bedrijven losgeld bij een ransomware-aanval.3
Het rapport bevestigt dat de grootste winst valt te behalen door te investeren in risicomanagement en preventieve maatregelen. Er is geen enkele garantie dat de sleutel (decryptor) of het wachtwoord wordt overhandigd nadat het gevraagde losgeld is betaald. Hierdoor blijft het risico bestaan dat de nieuwe of herstelde bestanden versleuteld worden en de afpersing nogmaals plaats zal vinden. Bovendien kan de gestolen data later alsnog door de cybercriminelen worden verhandeld. Het veilig herstellen van de data is in veel gevallen onmogelijk of bijna onmogelijk. Het Nationaal Cyber Security Centrum biedt in het incidentresponseplan diverse handvatten voor organisaties om preventieve maatregelen te treffen.
Wat vindt u van het gegeven uit hetzelfde rapport dat slechts 58 procent van de deelnemende organisaties een crisisplan voor cyberaanvallen opstelt? Ziet u een rol voor uzelf om dit percentage te verhogen. Zo ja, welke rol?
Ik deel de zorg dat nog te weinig organisaties crisisplannen hebben voor cyberincidenten. Dit kabinet stimuleert het schrijven van deze plannen door via verschillende wegen organisaties te adviseren crisisprocessen in te richten en vast te leggen, en door oefeningen zoals ISIDOOR te organiseren en een goede voorbereiding bij de deelnemers te benadrukken.
Onder de NIS2 wordt het voor organisaties die onder de richtlijn vallen verplicht om maatregelen te hebben voor bedrijfscontinuïteit en crisisbeheersing. Het is de verwachting dat daardoor meer organisaties voorbereidingen voor cyberincidenten treffen en vastleggen.
Voor zelfstandigen zonder personeel, kleine organisaties en midden- en kleinbedrijven biedt het Digital Trust Centre op haar website een leidraad om een incidentresponseplan op te stellen. Daarnaast voorziet de Cyberveilig Check van het Digital Trust Centre in meerdere maatregelen die zowel preventief werken als de schade van een cyberincident beperken.
Hoeveel financiële middelen worden er in totaal de komende jaren per jaar uitgetrokken om het bedrijfsleven beter te faciliteren om beschermd te zijn tegen ransomware-aanvallen?
Het budget voor de uitvoering van de Nederlandse Cybersecurity Strategie betreft een bedrag oplopend tot 111 miljoen euro per jaar structureel. Dit bedrag komt ten goede aan de cybersecurity van Nederland, wat de weerbaarheid tegen onder meer ransomware-aanvallen versterkt. De middelen zijn onderverdeeld bij de departementen en uitvoeringsorganisaties, met een eigen verantwoordelijkheid voor de toekenning van voldoende capaciteit en financiële middelen om de in de Nederlandse Cybersecuritystrategie en het actieplan vastgelegde beleidsdoelen en acties te realiseren.
Daarnaast ondersteunen het Nationaal Cyber Security Centrum, het Digital Trust Centre, het Openbaar Ministerie, de politie en andere partners binnen en buiten de (Rijks)overheid doorlopend op verschillende manieren het bedrijfsleven en andere organisaties in het verhogen van de cyberweerbaarheid tegen onder andere ransomware.
MiND (meldpunt internet discriminatie) kan een belangrijke rol spelen in het tegengaan van hate-speech en discriminatie online, maar uit de cijfers (339 meldingen vorig jaar) blijkt dat het meldpunt onvoldoende wordt gevonden. Welke stappen onderneemt u om het meldpunt beter onder de aandacht te brengen, en kunt u specifiek ingaan op hoe u de doelgroep jongeren hier attent op wilt maken?
Ik vind het van groot belang dat het Meldpunt Internetdiscriminatie goed gevonden wordt. Op dit moment is dat onvoldoende het geval. Mijn ministerie verstrekt jaarlijks subsidie aan Meldpunt. Met het Meldpunt is afgesproken dat zij zich de komende tijd sterk inzetten om een betere naamsbekendheid te genereren. Als resultaat van een herpositionering zal het meldpunt deze zomer een nieuwe merknaam introduceren met bijbehorende communicatie(uitingen). Door middel van (online) campagnes worden doelgroepen, waaronder jongeren, bereikt om hen te informeren over het meldpunt en de oproep tot het melden van online discriminatie.
Het bericht ‘Aantal aangetroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar verdubbeld’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Aantal aangetroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar verdubbeld»?1
Ja.
Uit het jaarrapport van de Britse Internet Watch Foundation (IWF) blijkt dat er in 2022 meer dan 255.000 websites met beelden van (ernstig) kindermisbruik zijn aangetroffen. Kunt u aangeven hoeveel en welke Nederlandse hostingbedrijven hier betrokken bij zijn? Kunt u aangeven of er in 2022 met al deze bedrijven gesprekken zijn gevoerd om adequate maatregelen af te dwingen?
Uit hetzelfde rapport van de Internet Watch Foundation (IWF) blijkt dat in 2022 82.500 keer is gerapporteerd over het aantreffen van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik op een Nederlandse server. Dat wil nog niet zeggen dat het daarbij ook gaat om een Nederlandse website: veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Zij kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten.
Het kabinet heeft tussen 2019 en 2022 door middel van een jaarlijkse steekproef van de TU Delft vinger aan de pols gehouden over onder andere het aantal Nederlandse hosters van dit beeldmateriaal en wie dit zijn. Ik heb uw Kamer over de laatste monitor recent bericht in mijn brief van 7 juli 2023. Ook zal ik hierop nader ingaan onder vraag 5. Het opdrachtgeverschap van de monitor van de TU Delft zal worden overgedragen aan de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). Vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal wordt de ATKM de bevoegde autoriteit om te gaan handhaven op online materiaal van seksueel kindermisbruik. Daartoe kan het in de toekomst dus zelfstandig besluiten om de monitor in te zetten.
Ook de gesprekken met de sector over online materiaal van seksueel kindermisbruik zullen voornamelijk door de ATKM worden gevoerd. Hiervoor zal binnen de ATKM een zogenaamde sectorraad worden opgericht waarin met regelmaat met de hostingsector zal worden gesproken over de aanpak.
Kunt u aangeven waarom nog steeds (ondanks een daling van 41% naar 32%) bijna éénderde van al het kinderpornografisch materiaal dat door IWF in 2022 is gevonden in Nederland wordt gehost en welke maatregelen u treft om kinderpornografisch materiaal tegen te gaan?
Nederland beschikt over een uitstekende digitale infrastructuur. Dat betekent dat sprake is van snelle verbindingen en beschikbaarheid van voldoende servers en opslagruimte voor webhosting. Deze aspecten leveren de Nederlandse economie veel voordelen op, maar kunnen ook misbruikt worden door criminelen.
De ambitie van het kabinet is er te allen tijde op gericht al het beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik van Nederlandse servers te weren. In die zin ben ik blij om in het rapport van de IWF te lezen dat het wereldwijde aandeel van Nederlandse servers is gedaald van 41% naar 32%. Dat is natuurlijk bij lange na niet genoeg, maar wel een stap in de goede richting.
De inzet bij de bestrijding van illegale content gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven en andere tussenpersonen.2 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Meldingen die van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) komen worden niet meer zelf door tussenhandeldiensten beoordeeld en het materiaal wordt binnen maximaal 24 uur verwijderd. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten.
Zoals reeds bekend bij uw Kamer, heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen dan wel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de bestaande zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content, bijvoorbeeld van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) in het kader van de zelfregulering.
Voeren het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) nog steeds overleg met de IWF over het in kaart brengen van de hostingbedrijven en de aanpak van online kinderpornografisch materiaal? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan? Worden bijvoorbeeld tussen EOKM en de IWF best practices uitgewisseld?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geen regulier overleg met de IWF over het in kaart brengen van hostingbedrijven. Wel zijn zowel het EOKM als de IWF aangesloten bij INHOPE, een internationaal netwerk van meer dan 50 meldpunten. Binnen dit netwerk worden inderdaad best practices uitgewisseld, informatie gedeeld en trainingen verzorgd voor medewerkers. De Nederlandse overheid is ondertussen aangesloten bij overleggen van de WeProtect Global Alliance, een internationaal samenwerkingsverband tussen overheden, bedrijven en organisaties wereldwijd voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Zo neemt Nederland actief deel aan de bijeenkomsten van de door de WeProtect Global Alliance opgerichte Global Taskforce on Child Sexual Abuse Online, die tweemaal per jaar bijeenkomt met als doel het faciliteren van internationale informatiedeling ten behoeve van een effectieve wereldwijze aanpak van online seksueel kindermisbruik.
Wanneer wordt de eerstvolgende rapportage van de TU Delft Monitor – online seksueel beeldmateriaal naar de Kamer gestuurd en kunt u in deze rapportage ingaan op de bevindingen in het jaarverslag van de IWF?
Ik heb de Kamer op 7 juli jl. een brief gestuurd waarin ik nader inga op enkele aspecten rondom de bevoegdheden van de ATKM. In deze brief heb ik ook de resultaten van de TU Delft Monitor over 2022 meegenomen. Deze monitor is echter gebaseerd op een steekproef van twee maanden en niet, zoals het IWF-jaarrapport, op wereldwijde meldingen die een jaar lang zijn bijgehouden. Daar waar dit opportuun is, zal ik de resultaten van het IWF-rapport meenemen.
Hoeveel hostingbedrijven zijn in 2021 en 2022 uit Nederland vertrokken vanwege maatregelen die verband houden met de aanpak van kinderpornografisch materiaal, zoals het publiceren van de bedrijven waar het meeste afbeeldingen worden gehost?
Ik beschik niet over concrete cijfers over het vertrek van hostingbedrijven uit Nederland omdat ze strenger gereguleerd worden door de overheid op het gebied van kinderpornografisch materiaal. Er zijn volgens de TU Delft monitor wel enige indicaties dat bepaalde domeinnamen, dat wil zeggen klanten van sommige hosters, zich verplaatsen naar het buitenland. Ook kan worden gezegd dat de hostingbedrijven die eerder zijn uitgelicht in de rapportages van de TU Delft monitor, over het algemeen hun inzet op het weren van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik stevig hebben vergroot, zoals ik ook in mijn brief op 7 juli jl. aan uw Kamer heb opgenomen.
Wanneer hostingbedrijven uit Nederland vertrekken en zich elders registreren, krijgen de lokale autoriteiten dan van Nederland een signaal dat een hostingbedrijf zich heeft gevestigd dat te weinig maatregelen treft om hosting van kinderpornografisch materiaal tegen te gaan?
Hostingbedrijven bieden diverse diensten aan en vertrekken in de regel niet zo snel uit Nederland. Wel is het zo dat klanten van hostingbedrijven, zoals eigenaren van bepaalde websites of resellers, zich kunnen verplaatsen indien de hostingpartij meer maatregelen treft om online materiaal van seksueel kindermisbruik tegen te gaan. Uit de TU Delft monitor van 2022 blijkt dit voor enkele websites te zijn gebeurd. Hier wordt internationaal informatie met elkaar over gedeeld. Meldpunten, zoals het NCMEC3 in de Verenigde Staten, kijken bij een melding of er informatie is over de locatie van de website waar het materiaal op staat. Indien vastgesteld kan worden dat een dergelijke website bijvoorbeeld onder een Nederlandse hostingpartij valt, wordt deze informatie gedeeld met de Nederlandse politie en gaat er via het Nederlandse meldpunt, het EOKM, een notice-and-take-down verzoek naar zowel de hostingpartij als de eigenaar van de website. Andersom kan ook het EOKM andere landen erop wijzen dat er websites zijn in hun jurisdictie die beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik bevatten. Er zijn helaas partijen die zich om deze reden constant verplaatsen om uit handen van opsporingsdiensten te blijven.
Kunt u de wet Bestuursrechtelijke Aanpak online kinderpornografisch materiaal voor het zomerreces 2023 naar de Kamer sturen, nu de afdeling Advisering van de Raad van State al meer dan een jaar geleden advies uitbracht over dit wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal op 12 juni jl. naar uw Kamer verstuurd.4
Het rapport van Bureau Hoffman, inzake het onderzoek van recherchebureau Interludium |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Kunt u aangeven of Bureau Hoffman op enigerlei wijze onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van eventuele transacties van Stichting Open Nederland (SON) via/naar buitenlandse bankrekeningen, die worden genoemd in het rapport van Interludium en zo ja, op welke manier Bureau Hoffmann dat heeft gedaan? Kunt u de discrepanties die Bureau Hoffmann eventueel heeft geconstateerd en de analyses daarvan ook (vertrouwelijk) delen?
Ja, Hoffmann Recherche heeft administratief onderzoek gedaan bij SON. Voor de methode van het administratief onderzoek en de resultaten hiervan verwijs ik naar het vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche. Het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de kaders van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), de Regeling en Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Rpbr en Bpbr) en de Privacygedragscode.
Kunt u (vertrouwelijk) transcripties/notulen overleggen van eventuele overleggen die Bureau Hoffman heeft gevoerd met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen notulen gemaakt van deze overleggen.
Kunt u wel (vertrouwelijk) openbaren wie binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken waren bij overleggen met Bureau Hoffmann en op welke manier?
Zie het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Kunt de conclusie van Bureau Hoffmann over het rapport van Interludium (vertrouwelijk) toelichten?
De belangrijkste bevindingen zijn dat de in het Interludium rapport aangegeven overboekingen en afschrijvingen niet blijken te bestaan c.q. niet hebben plaatsgevonden. Ook acht het rapport tal van andere beweringen zoals het bestaan van offshore vennootschappen en buitenlandse bankrekeningen niet bewezen en niet geloofwaardig. Zie voor verdere details op bovenstaande punten het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Zijn de verklaringen en de informatieverstrekking van personen die Bureau Hoffman heeft gebruikt voor het onderzoek geverifieerd en zo ja, op welke manier en door wie? Kunt u de bewijslast hiervoor (vertrouwelijk) overleggen?
Het doel van het onderzoek van Hoffmann Recherche was vaststellen of de informatie uit het Interludium rapport betrouwbaar was. Voor informatie over de door Hoffmann gedane verificatie verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Weet u op welke manier Bureau Hoffman onderzoek heeft gedaan naar de rollen van personen in deze kwestie? Hoe moeten deze rollen geïnterpreteerd worden? Kunt ook de onderzoeksanalyse op basis waarvan de conclusies over personen in het Hoffmann-rapport zijn getrokken (vertrouwelijk) delen?
Voor een beschrijving van de reikwijdte van het onderzoek van Hoffmann Recherche, verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Maakten onderzoek / interviews bij bepaalde bedrijven, naast SON zelf, die in het onderzoek van Interludium worden genoemd, deel uit van het onderzoek van Bureau Hoffman?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de transscripties/notulen van de gesprekken die ten behoeve van dit onderzoek door Bureau Hoffman met verscheidene personen, zijn gevoerd (vertrouwelijk) delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op basis waarvan komt Bureau Hoffman tot de conclusie van haar rapport, als Bureau Hoffman niet beschikt over alle informatie en informatie (deels) niet heeft kunnen verifiëren? Hoe kan dan toch een conclusie worden getrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier is de informatie die Bureau Hoffmann heeft vergaard voor het onderzoek geverifieerd en door wie?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom de inhoud van het rapport van Bureau Hoffman geheim moet blijven en alleen op aanvraag voor Kamerleden in te zien is, aangezien het rapport geen dusdanig gevoelige informatie bevat dat openbaarmaking de betrokken personen en/of de Nederlandse staat zou kunnen schaden? Kunt u concreet en beargumenteerd onderbouwen wat de redenen zijn om dit onderzoeksrapport geheim te verklaren?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat een onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie die is ingezet ter bestrijding van een landelijke crisis, waarbij de overheid nauw betrokken was en waarmee veel gemeenschapsgeld gemoeid was, in verband met (maatschappelijke en politieke) twijfels en vragen die zijn gerezen bij het opereren en de integriteit van deze organisatie en de Nederlandse overheid, te allen tijde openbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Mijn conclusie, op basis van juridisch advies is, dat hier wel sprake is van gevoelige informatie die betrokken personen kunnen schaden. Er is sprake van het herhaaldelijk en opzettelijk in diskrediet brengen en beschadigen van de eer en goede naam van deze individuen. Daarom is het belangrijk zorgvuldig om te gaan met de persoonlijke levenssfeer van de in het Interludium rapport genoemde individuen. Om die reden is na zorgvuldige overweging besloten het onderzoeksrapport alleen vertrouwelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid om dit onderzoek alsnog openbaar te maken? Zo nee, op basis van welke juridische gronden blijft u bij geheimhouding van dit onderzoek?
De financiële gang van zaken bij SON is reeds beoordeeld door een externe accountant die hierover verslag heeft gedaan bij het jaarverslag van SON en deze informatie is openbaar.
Het onderzoek naar het rapport van Interludium door Hoffmann Recherche betreft geen onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie. Gezien de bevindingen van Hoffmann Recherche (zie antwoord vraag 4 voor een samenvatting) heb ik het rapport van Hoffmann Recherche vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeeld.
De staking bij VDL Nedcar |
|
Lilian Marijnissen , Bart van Kent |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de staking die op dit moment plaatsvindt bij Nedcar?
Onder het personeel groeit de onrust over de toekomst van VDL Nedcar. Ik heb daar alle begrip voor. Ondanks alle inspanningen is het immers nog niet gelukt om een nieuwe klant te vinden die het naderende vertrek van BMW – maart 2024 loopt het contract af – kan compenseren. Ook de beoogde verbreding van activiteiten bij VDL Nedcar (behalve de productie van voertuigen ook duurzame mobiliteitsoplossingen in het «Mobility Innovation Centre» en het faciliteren van de groeistrategie van zusterbedrijven van VDL Groep) zal het gat dat BMW achterlaat niet direct kunnen vullen. Intussen heeft VDL bekend gemaakt dat er per 1 november 1.800 arbeidsplaatsen verdwijnen en dat niet uitgesloten is dat rond 1 maart 2024, als het contract met BMW afloopt, meer banen op het spel staan. Dit bericht zal voor betrokkenen niet geheel onverwacht zijn maar blijft niettemin een hard gelag, in de eerste plaats voor de medewerkers van VDL Nedcar. Er speelt bovendien een conflict tussen de vakbonden en VDL over het huidige sociaal plan. Het vastlopen van onderhandelingen over onder meer een ruimere ontslagvergoeding hebben geleid tot meerdere stakingsdagen. De overheid heeft geen rol in het conflict over het sociaal plan, al hoop ik wel dat het de partijen lukt om tot een akkoord te komen.
Vindt u de dreigende sluiting van VDL Nedcar passen bij de ambitie van het kabinet om een maakindustrie te hebben die vooroploopt?
Van sluiting van VDL Nedcar is geen sprake. De maakindustrie is een belangrijke motor achter de Nederlandse economie en draagt wezenlijk bij aan de bedrijvigheid, werkgelegenheid en brede welvaart in ons land. Binnen die maakindustrie is VDL Nedcar een van onze iconen en het spreekt voor zich dat het kabinet zeer begaan is met de toekomst van de fabriek en haar medewerkers. Achter de schermen zijn we daarom nauw betrokken bij de zoektocht van VDL naar nieuwe opdrachten en bieden we ondersteuning daar waar het kan. Het initiatief ligt bij VDL Nedcar maar waar we een rol kunnen spelen weet het bedrijf ons te vinden en pakken we die rol actief op.
Op welke data hebben er de afgelopen vijf jaar gesprekken of andere vormen van contact plaatsgevonden tussen een Staatssecretaris, Minister of Minister-President en leden van de directie van VDL?
Familiebedrijf VDL Groep en dochterbedrijf VDL Nedcar zijn ondernemingen die het kabinet van grote waarde acht voor Nederland. Net als met andere ondernemingen en brancheverenigingen die in sociaaleconomisch perspectief een belangrijke rol vervullen (denk aan motieven als de positie in een waardeketen, strategische autonomie, werkgelegenheid, maatschappelijke opgaven of economische veiligheid) is er regelmatig contact. Bijvoorbeeld over het Nederlandse vestigingsklimaat, over geopolitieke ontwikkelingen of over bedrijfsspecifieke aangelegenheden.
Veel van deze contacten hebben een vertrouwelijk karakter. Om die reden is het kabinet over het algemeen terughoudend met het geven van specifieke informatie hierover. Dat geldt in het bijzonder voor lopende bedrijfscasussen, zoals de toekomst van de VDL Nedcar fabriek en haar personeel. Openheid over actuele ontwikkelingen en contacten kan zowel de bedrijfsvertrouwelijkheid als het proces schaden. Ook potentiële nieuwe klanten hechten zeer aan vertrouwelijkheid. Wat ik er op dit moment wel over kan zeggen is dat sinds bekend werd dat de productie bij VDL Nedcar voor BMW over enkele jaren beëindigd zou worden het kabinet haar volle medewerking verleent aan de zoektocht van VDL Nedcar naar nieuwe klanten en opdrachten, onder meer via de inzet van de NFIA. Het gezamenlijke doel is om de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born en de regio langjarig zeker te stellen. Het kabinet onderhoudt intensief contact met VDL Nedcar en betrokken andere partijen over de ontwikkelingen en ondersteunt waar mogelijk, in afstemming en samenwerking met de provincie Limburg. Dat contact en ons commitment is nog steeds actueel; de lijnen tussen betrokkenen zijn kort. Vanuit het kabinet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar. Bij mijn bezoek aan de fabriek op 24 april jl. heb ik weer uitvoerig met de bestuursvoorzitter van VDL Groep en de VDL Nedcar directie over de toekomst gesproken. Waar relevant en opportuun zijn ook andere bewindspersonen waaronder de Minister-President bij het proces betrokken geweest, onder meer in contacten met potentiële klanten. Met de ondersteuning van het kabinet wordt ook invulling gegeven aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) over een integraal plan voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar, en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9) waar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Op welk van deze contactmomenten is toekomst van VDL Nedcar ter sprake gekomen? Wat is er toen besproken? Kunt u de stukken ter voorbereiding van deze gesprekken aan de Kamer sturen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is de toekomst van VDL Nedcar veelvuldig aan de orde geweest in contacten met de VDL-directie. Dat zal ook niet veranderen zolang de invulling van de toekomst nog niet is uitgekristalliseerd. De inhoud van die gesprekken zijn bedrijfsvertrouwelijk en kan derhalve niet gedeeld worden.
Bij welke van deze contactmomenten heeft de Staatssecretaris, Minister of Minister-President bij de directie aangedrongen de productie van Nedcar in Born te continueren?
Vanaf het moment dat bekend werd dat BMW zich terug zou trekken als opdrachtgever is de volle inzet van de VDL-directie altijd – en nog steeds – gericht geweest op behoud van de Nedcar fabriek en de werkgelegenheid.
Bij welke van deze contactmomenten hebben de Staatssecretaris, Minister of Minister-President hulp aangeboden om ervoor te zorgen dat de productie in Born gecontinueerd wordt?
Het sterke commitment van het kabinet om de fabriek en haar medewerkers te helpen is bekend bij VDL. Hier is meermaals een beroep op gedaan en in alle gevallen is daar door het kabinet op geacteerd, zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat is er door de Staatssecretaris, Minister of Minister-President exact op welk contactmoment aan hulp aangeboden? Kunt u de notulen van deze contactmomenten aan de Kamer sturen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Zijn er contactmomenten die er aan komen om het over de toekomst van VDL Nedcar te hebben? Welke gesprekken zijn dat en tussen wie vinden deze contactmomenten plaats?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat was tijdens bovengenoemde gespreksmomenten de inzet van de directie van VDL Nedcar aangaande de toekomst van de autoproductie in Born?
Bij die gespreksmomenten is de inzet van de VDL Nedcardirectie in alle gevallen gericht geweest op continuïteit van de fabriek en werkgelegenheid.
Op welke data hebben er de afgelopen vijf jaar gesprekken plaatsgevonden tussen ministeries door ambtenaren over de toekomst van VDL Nedcar in Nederland? Wat is er toen besproken?
De afgelopen vijf jaar, met name sinds bekend werd dat BMW zich terug zou trekken uit Born, is en wordt tussen ministeries en ook met de provincie Limburg ambtelijk veelvuldig gesproken over de toekomst van VDL Nedcar. Vanuit het Rijk is het Ministerie van EZK hier primair bij betrokken, maar ook de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Infrastructuur en Waterstaat, Financiën en Algemene Zaken zijn in voorkomende gevallen betrokken. Omdat het een lopend bedrijfsproces betreft, kan ik nu niet in detail antwoorden, maar de besprekingen met andere departementen gingen en gaan over elkaar op de hoogte houden van ontwikkelingen tot aan afstemming van de rol en inzet bij mogelijke scenario’s voor de fabriek. Bijvoorbeeld ten aanzien van werkgelegenheidsaspecten, infrastructuur of vergunningen.
Parallel aan mijn antwoorden op eerdere vragen geldt ook hier dat de toekomst van VDL Nedcar een lopend bedrijfsproces is waarin vertrouwelijkheid een grote rol speelt.
Vindt het kabinet dat VDL Nedcar een belangrijke werkgever is in de regio? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de inspanningen om de werkgelegenheid voor deze regio te behouden?
VDL Nedcar telt momenteel circa 3800 werknemers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Bovendien leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal (exacte cijfers zijn inherent lastig vast te stellen) indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Het kabinet acht de werkgelegenheid bij VDL Nedcar van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en de leefbaarheid van het gebied en heeft dan ook haar volle medewerking toegezegd om oplossingen te vinden voor het behoud ervan. Zonder nu in detail te kunnen treden is er in voorkomende gevallen sprake van actieve kabinetsinzet, in afstemming met VDL Nedcar en de provincie Limburg.
Vindt u het essentieel voor Nederland om een autoproducent in eigen land te hebben? Zo nee, waarom niet?
Een autoproducent van de omvang en kwaliteit van de VDL Nedcar fabriek acht ik van grote waarde voor de Nederlandse maakindustrie, voor het nationale automotive cluster en voor de (regionale) werkgelegenheid die ermee gemoeid is. Dat is ook de reden waarom het kabinet zeer gecommitteerd is om inspanningen voor het behoud van VDL Nedcar waar mogelijk te ondersteunen. Ook als een kans zich aandient voor grootschalige voertuigproductie elders in Nederland is het kabinet vanzelfsprekend bereid om samen met de initiatiefnemer te bezien wat nodig is om dit scenario te doen slagen en wat de overheid hierin kan betekenen.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja. Om aan uw verzoek te voldoen en tegelijkertijd herhaling zoveel mogelijk te voorkomen, zijn bij verschillende antwoorden verwijzingen naar antwoorden op andere vragen toegevoegd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsmarktbeleid op 31 mei 2023?
Dit bleek helaas niet haalbaar.
Een recordaantal uitval in het mbo door groenpluk van het bedrijfsleven |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Welk deel van de recorduitval van 30.000 jongeren uit het mbo wordt volgens u veroorzaakt door krapte op de arbeidsmarkt, welk deel door coronamaatregelen waardoor scholen (deels) dicht moesten en welk deel door soepelere exameneisen waardoor nieuwe studenten minder goed voorbereid aan hun vervolgopleiding begonnen?1
Vaak zijn er meerdere samenlopende oorzaken die ervoor zorgen dat jongeren voortijdig stoppen met hun opleiding. Het is daarom niet mogelijk om een verdeling te maken welk deel van de voortijdig schoolverlaters om welke reden stopt. Desondanks heb ik een goed beeld wat de belangrijkste oorzaken zijn van voortijdig schoolverlaten (hierna: vsv). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen structurele oorzaken en oorzaken die de stijging van vorig studiejaar verklaarde.
Eén op de vijf studenten die in 2021 instroomde in het mbo heeft een beroep gedaan op de soepele exameneisen. Deze jongeren vielen 1,5 keer vaker uit dan studenten die geen gebruik maakten van de soepelere exameneisen2. De soepele exameneisen leidden dus tot meer uitval. De coronamaatregelen hadden ook een grote negatieve invloed op de motivatie om te studeren3 en het aantal jongeren met mentale problemen. Dit leidde tot veel meer uitval dan voor corona. Zo hebben jongeren met mentale problemen vaker studievertraging4 en vallen twee keer vaker uit dan andere studenten5. Doordat de arbeidsmarkt goed is, hadden studenten een lonkend alternatief. Veel van hen zijn aan het werk gegaan6. Juist de combinatie van verminderde motivatie voor een opleiding en een goede arbeidsmarkt heeft tot een forse toename van het aantal voortijdig schoolverlaters geleid. Het online onderwijs zorgde ervoor dat studenten minder binding kregen met hun opleiding, hun docenten en de medestudenten, maar ook dat jongeren die stopten met hun opleiding minder geneigd waren terug te keren in het onderwijs en vaker bleven werken7.
Naast de oorzaken die de stijging van vorig jaar verklaarden, zijn er ook structurele oorzaken waardoor jongeren voortijdig het onderwijs verlaten8:
In het aanvalsplan vsv dat na de zomer naar de Tweede Kamer wordt gestuurd9, worden de structurele oorzaken van uitval aangepakt.
Beperken de consequenties die u verbindt aan uw oordeel dat het «pijnlijk» is dat een steeds grotere groep mbo-studenten hun opleiding niet afmaakt, zich tot de € 33 miljoen die het kabinet investeert in loopbaanbegeleiding, en € 14 miljoen in een experiment dat studenten soepeler moet laten doorstromen naar een andere opleiding, die onderdeel zijn van een «aanvalsplan», waarmee u het aantal uitvallers in het mbo in 2026 fors wil terugbrengen?
Met de Werkagenda mbo investeer ik structureel € 377 miljoen extra in het mbo, waarvan een groot deel ingezet wordt om alle studenten in het mbo gelijke kansen te bieden zodat zij kunnen deelnemen aan de maatschappij en de arbeidsmarkt, ook als ze extra hulp nodig hebben door bijvoorbeeld een beperking of een moeilijke thuissituatie.
Mbo-instellingen ontvangen in totaal structureel € 150 miljoen extra voor de verhoging van de bekostiging van mbo niveau 2. Hiermee kunnen zij extra intensieve begeleiding bieden tijdens de opleiding, de groepsgrootte verkleinen of effectief gebleken corona-maatregelen voortzetten. Juist op mbo niveau 2 is het aandeel vsv’ers hoog. Met een gerichte en intensieve aanpak, kunnen scholen de uitval aanzienlijk verminderen en studenten goed voorbereiden op op de overgang naar de arbeidsmarkt. Ook is € 25 miljoen extra beschikbaar voor de ophoging van de RMC-functie naar 27 jaar waardoor voortijdig schoolverlaters in beeld blijven en begeleiding krijgen terug naar school, werk of een combinatie hiervan.
Tegelijkertijd is meer nodig om het tij te keren en het aantal uitvallers fors terug te brengen. In het aanvalsplan vsv dat ik uw Kamer na de zomer stuur10, ga ik de structurele oorzaken van vsv aanpakken. Dit doe ik door:
Deelt u de mening dat het in deze tijden van een recorduitval een faliekant verkeerd signaal is om aan de recorduitval nog een gedwongen uitval toe te voegen door het bindend studieadvies in het mbo te handhaven? Zo nee, kunt u dan nader onderbouwen waarom u al uw bezwaren, zoals prestatiedruk en schade voor het mentaal welzijn van studenten, tegen het bindend studieadvies in het hoger onderwijs zoals dat was,niet van toepassing acht op het bindend studieadvies in het mbo?
In het mbo wordt een bsa, in tegenstelling tot in het hoger onderwijs, niet afgegeven op basis van een minimaal aantal te behalen studiepunten, maar op basis van kwalitatieve en objectieve voortgang. Mbo-scholen worden met het bsa gestimuleerd om een goede zorg- en begeleidingsstructuur in te richten in het eerste studiejaar en een vinger aan de pols te houden. Enkel in het uiterste geval kan de school besluiten om bindende gevolgen te verbinden aan een studieadvies en de student uit te schrijven uit de opleiding. In de meeste gevallen zijn scholen dan verplicht om de student een alternatieve opleiding aan te bieden binnen de eigen school of de student te begeleiden naar een alternatief buiten de school. Als het bsa op de juiste manier wordt toegepast, zou het dan ook niet tot onnodige extra uitval van studenten moeten leiden. In tegendeel: het bsa zou moeten helpen voorkomen dat een student zonder perspectief te lang staat ingeschreven bij een studie die niet bij zijn/haar capaciteiten past. Onnodige schulden en onzekerheid over de toekomst, twee factoren die de mentale gezondheid negatief kunnen beïnvloeden, kunnen juist verminderd worden door de inzet van het bsa.
Ik erken echter dat er verbetering mogelijk is in de uitvoering van het bsa en hiertoe tref ik maatregelen zoals geschetst in de Kamerbrief over de toekomst van het bindend studieadvies11. De komende periode zal ik blijven monitoren en evalueren of de uitvoering van het bsa zichtbaar verbetert.
Wat doet u met het advies van het bedrijf The Young Digitals dat werkgeversorganisaties hun maatschappelijke rol moeten pakken en hun leden serieus erop moeten aanspreken wanneer zijn jongeren van school plukken?2
Ik waardeer het zeer dat bedrijven zoals The Young Digitals hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en jongeren stimuleren alsnog een diploma te halen. Het van school plukken van jongeren zonder diploma is zeer onwenselijk. Begin 2020 is daarom een intentieverklaring getekend door onder andere ondernemersorganisaties MKB-Nederland en VNO-NCW, om een halt toe te roepen aan jongeren die ongediplomeerd aan het werk gaan. Hiermee benadrukken zij dat een startkwalificatie halen voor wie dat kan de voorkeur heeft boven ongediplomeerd aan de slag gaan bij een werkgever. Daarom moet alles gedaan worden om de werkplek om te zetten in een bbl-plek13.
De meeste jongeren kiezen er zélf voor te stoppen met hun opleiding om te gaan werken. Scholen en gemeenten constateren dat de meeste voortijdig schoolverlaters aan het werk zijn. Veel jongeren kiezen hier nu voor door een combinatie van een zeer goede arbeidsmarkt en verminderde motivatie voor school door de corona-maatregelen.
Het is te verleidelijk voor jongeren om ongediplomeerd aan het werk te gaan. Daarom wil ik in het aanvalsplan vsv ingaan op hoe het onderwijs aantrekkelijker gemaakt kan worden voor jongeren die in de praktijk willen leren. Hierin hebben niet alleen mbo-instellingen een belangrijke rol, maar ook bedrijven.
Wat doet u met de adviezen dat de overheid voor specifieke beroepen een minimum aan diploma-eisen zou kunnen stellen, zodat het voor bedrijven niet meer interessant wordt jongeren zonder diploma van de opleiding te plukken, via een campagne jongeren (en hun familie) ervan bewust maken dat een opleiding niet voltooien negatieve gevolgen heeft op de lange termijn en consequenties heeft voor het verdere verloop van je carrière en extra financiële steun bieden aan jongeren die een aanvullende beurs nodig hebben, of een bonus uitkeren als jongeren toch het diploma hebben behaald?
Het is wenselijk dat jongeren een startkwalificatie halen en niet ongediplomeerd aan het werk gaan. Daarom is het terugdringen van vsv een belangrijke ambitie in de werkagenda mbo. Scholen en gemeenten werken al intensief samen om vsv terug te dringen en voeren met elke voortijdig schoolverlater intensieve gesprekken over hun persoonlijke situatie. Hierin worden jongeren en hun ouders ook geïnformeerd over de gevolgen van het stoppen van de opleiding op de lange termijn. Dit is gerichter en effectiever dan een generieke campagne.
Het is belangrijk dat het onderwijs goed aansluit op de behoefte van werkgevers. Dit vormt de basis van de kwalificatiestructuur zoals het mbo die kent. Het opleggen van diploma-eisen door het Rijk zodat jongeren zonder startkwalificatie niet aan de slag kunnen is geen wenselijke ontwikkeling. Het is echter aan bedrijven zelf of zij ook jongeren aan willen nemen die geen diploma hebben. Door het opleggen van diploma-eisen zouden jongeren zonder startkwalificatie nog minder kansen krijgen op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Dit gaat ook ten koste van jongeren waarvoor een startkwalificatie niet haalbaar of passend is, zoals jongeren afkomstig van het voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs of de Entree-opleiding. Wel is het wenselijk dat jongeren zonder startkwalificatie die aan het werk zijn, worden gestimuleerd om zich te blijven ontwikkelen om een duurzame positie op de arbeidsmarkt te krijgen. Daarom wil ik bedrijven stimuleren werk te maken van het scholen van hun werknemers, bij voorkeur door jongeren een startkwalificatie te laten halen. Het Doorstroompunt (RMC) weet wie deze jongeren zijn en kan een verbindende rol spelen richting bedrijven. In het aanvalsplan vsv ga ik nader in op deze mogelijkheid.
Financiën spelen een rol bij de keuze om weer een opleiding te starten.
Studenten met ouders uit een laag inkomen kunnen daarom in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. Studiefinanciering veronderstelt een bijdrage van de overheid, ouders en de student zelf. Ik zie geen aanleiding om de aanvullende beurs te verhogen, indien dat wordt verondersteld onder «de extra financiële steun aan jongeren die een aanvullende beurs hebben.» Wel heb ik het aanvragen van de aanvullende beurs voor studenten makkelijker gemaakt. Sinds begin dit jaar staat de aanvullende beurs automatisch aangevinkt als studenten studiefinanciering aanvragen. De eerste resultaten zijn positief, het aantal aanvragen is gestegen van 69% naar 93%. Dat is goed nieuws, want zo zullen meer studenten die dat nodig hebben gebruik maken van de voorziening die bedoeld is om hen een financieel steuntje in de rug te geven.
Daarnaast kunnen studenten die extra financiële steun nodig hebben aanspraak maken op het mbo-studentenfonds. Uit dit fonds kan bijvoorbeeld worden bijgedragen aan de aankoop van een laptop of aan de kosten voor excursies. Op deze manier zorgen we ervoor dat mbo-studenten minder financiële drempels ervaren om onderwijs te volgen.
De grootste bonus bij het behalen van een startkwalificatie is een gemiddeld hoger inkomen. Het bieden van een bonus als jongeren een diploma behalen is geen doelmatige of doeltreffende manier om jongeren een startkwalificatie te laten behalen. Alle studenten die hun diploma behalen zouden dan namelijk een bonus moeten krijgen, terwijl veel studenten ook zonder bonus al een diploma halen. Weinig studenten zullen het afmaken van hun opleiding alleen laten afhangen van een relatief kleine financiële prikkel aan het eind van de studie.
Het aantrekkelijker maken van onderwijs voor jongeren die aan het werk willen is daarom een belangrijk onderdeel van het aanvalsplan vsv waar ik uw Kamer na de zomer over informeer.
Waarom worden er in de voorjaarsnota bezuinigingen op de regeling voortijdig schoolverlaten in het voortgezet onderwijs aangekondigd, nu er zo’n recordhoogte is aan uitval? Worden de problemen hierbij niet tevens doorgeschoven naar het vervolgonderwijs, in dit geval het mbo, waar de problemen met uitval al zo groot zijn en betrokken jongeren daar als mbo’er alsnog uitvallen?
De regeling resultaatafhankelijke bekostiging vsv vo loopt in 2024 af. Een deel van de middelen voor 2023 zijn door de Kamer ingezet voor het amendement van de leden Paul en Van Meenen14, om hoogbegaafdheidsvoorzieningen te versterken. De regeling wordt niet verlengd, en de beschikbare middelen worden ingezet voor andere doelen op de onderwijsbegroting, zoals een tegemoetkoming voor de reiskosten van leerlingen in het pro en vavo en de programmatische aanpak onderwijshuisvesting.
De kwestie wordt niet doorgeschoven naar het vervolgonderwijs, maar in het primair en voortgezet onderwijs aangepakt met de nieuwe verzuimaanpak die begin 2023 is aangekondigd15. Deze volgt uit de ambitie van dit kabinet, verwoord in het coalitieakkoord, om het aantal onnodig thuiszittende kinderen terug te brengen naar nul. Dit ook omdat de verzuimcijfers al jaren een stijgende trend laat zien. Ook de laatste verzuimcijfers waarover de Kamer is geïnformeerd op 30 maart 202316 baren zorgen. Dit zijn cijfers van schooljaar 2021–2022, waaruit blijkt dat de huidige verzuimaanpak niet de gewenste effecten laat zien. Met de nieuwe verzuimaanpak wordt daarom juist meer ingezet op de preventie van schoolverzuim. Dit om te voorkomen dat het verzuim uiteindelijk vsv wordt. Als onderdeel daarvan wordt met het wetsvoorstel terugdringen verzuim17 onder andere verplicht al het verzuim van leerlingen geregistreerd, waardoor deze eerder in beeld komen. Ook wordt bijvoorbeeld met behulp van gebundelde verzuimgegevens beter inzicht in het verzuim gegeven aan scholen, samenwerkingsverbanden, en gemeenten. Door deze en andere maatregelen wordt ook vanuit het primair en voortgezet onderwijs ingezet op het voorkomen van vsv.
Het bericht 'Transportsector vreest verkeersinfarct nu ook stuk N9 wordt afgesloten voor zwaar verkeer: ’Waarom zoveel wegen tegelijk dicht?’' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van Noordhollands Dagblad «Transportsector vreest verkeersinfarct nu ook stuk N9 wordt afgesloten voor zwaar verkeer: «Waarom zoveel wegen tegelijk dicht?»»1 en zou u op de verschillende bevindingen willen reflecteren?
Ik ben bekend met het bericht. Het gaat hier om een calamiteit en niet om geplande werkzaamheden. Tijdens de inspectie van een betonnen duiker onder de N9 ter hoogte van afslag Bergen, welke onderliggende wateren met elkaar verbindt, zijn door Rijkswaterstaat (RWS) scheuren aangetroffen in de onderzijde van het dak van de duiker.
Naar aanleiding van deze scheuren is doorgerekend of de duiker nog voldoet aan het veiligheidsniveau. De experts hebben vastgesteld dat dit niet het geval is. Hierdoor is er per direct risico op bezwijken onder de last van vrachtwagens zwaarder dan 7 ton.
Om bezwijken van de duiker te voorkomen is er een aslastbeperking (zwaarder dan 7 ton) en een omleidingsroute ingesteld voor de vrachtwagens die niet meer over de N9 mogen rijden. Deze omleidingsroute is afgestemd met gemeente Alkmaar.
Zou u inzicht willen geven in hoe lang de werkzaamheden aan de N9 gaan duren?
Momenteel wordt nog onderzocht wat er voor nodig is om de duiker onder de N9 te herstellen en hoe lang de werkzaamheden gaan duren, dus het antwoord op de vraag is helaas nog niet beschikbaar.
Zou u op een rij willen zetten welke opties er zijn om het onderhoud en de werkzaamheden aan de N9 te versnellen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de in het artikel genoemde zorgen van transporteurs, automobilisten en bewoners met betrekking tot het onderhoud aan de N9 en de gevolgen hiervan? Welke acties koppelt u hieraan?
Het vrachtverkeer heeft voornamelijk last van de aslastbeperking vanaf 7 ton. Deze beperking levert hinder op voor het betreffende vrachtverkeer, dat circa 2 kilometer moet omrijden. De verwachting is dat het drukker wordt op de Helderseweg. De aslastbeperking is nodig om de N9 veilig te stellen. De N9 blijft namelijk wel open voor het overige autoverkeer.
Voor het vrachtverkeer is een omleidingsroute ingesteld via het onderliggende wegennet. Hierover is goed contact met de gemeente Alkmaar, de beheerder van het onderliggend wegennet. De verkeerssituatie wordt gezamenlijk gemonitord op doorstroming en verkeersveiligheid. Indien nodig worden er verkeersmaatregelen getroffen, zoals aanvullende bebording, mobiele verkeerslichten, afsluiten van het fietspad of het inzetten van verkeersregelaars.
Deelt u de zorgen over verkeersveiligheid, de toename van zwaar vervoer over de Helderseweg en de gebrekkige doorstroming? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie beantwoording vraag 4.
Wat gaat u in samenwerking met de betrokken gemeenten en provincie doen om overlast in de gemeenschappen, de economische schade, het sluipverkeer, het harder rijden door weggebruikers en onveilige verkeerssituaties zoveel mogelijk te voorkomen?
Er is naar verwachting geen sprake van sluipverkeer aangezien de omleidingsroute de snelste route is. RWS ziet geen reden dat er veel te hard gereden gaat worden gezien de beperkte omrijdtijd. De verkeerssituatie wordt gezamenlijk gemonitord op doorstroming en verkeersveiligheid. Indien nodig worden er aanvullende maatregelen genomen, zoals extra bebording, mobiele verkeerslichten, afsluiten van het fietspad of het inzetten van verkeersregelaars. Daar is RWS op voorbereid.
Welke mogelijkheden ziet u om de genoemde verbindingswegen niet geheel maar gedeeltelijk af te sluiten, het aantal afsluitingen te beperken en werkzaamheden aan verschillende verbindingswegen niet tegelijkertijd uit te voeren?
Aangezien het hier gaat om een calamiteit en niet om geplande werkzaamheden, was hinder – in dit geval voor vrachtverkeer met een aslast van meer dan 7 ton – in dit geval niet te voorkomen. Voor ander verkeer is de N9 nog steeds open. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt nog onderzocht wat er voor nodig is om de duiker onder de N9 te herstellen. Hoewel hinder bij dit soort werkzaamheden helaas niet kan worden voorkomen, zal bij de herstelwerkzaamheden wel rekening worden gehouden met andere werkzaamheden die in de regio worden uitgevoerd.
Hoe gaat u zich inspannen voor de fietsveiligheid bij de Helderseweg?
De verkeerssituatie wordt gezamenlijk gemonitord op doorstroming en verkeersveiligheid. Als extra maatregel wordt langs de Helderseweg bij de kruising met het fietspad zonder verkeersregeling een attentiebord geplaatst om de weggebruikers te attenderen op de fietsoversteek. Indien nodig worden er meer verkeersmaatregelen getroffen, zie ook beantwoording van vraag 4 en 6.
De plannen van Duitsland om de stroomprijs voor de energie-intensieve industrie te maximeren |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het voorstel «Wettbewerbsfähige Strompreise für die energieintensiven Unternehmen in Deutschland und Europa sicherstellen – Arbeitspapier des BMWK zum Industriestrompreis für das Treffen Bündnis Zukunft der Industrie» van het Duitse Bundesministerium für Wirtschaft und Klimaschutz?1
Ja, ik ben bekend met dit Arbeitspapier (hierna: het voorstel). Het betreft een voorstel van het Duitse Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (BMWK). Het voorstel is niet de gedragen mening van de volledige Duitse regering. De Duitse Minister van financiën heeft al aangeven de Brückenstrompreis met een maximale elektriciteitsprijs van 6 cent per kW/h, een belangrijk onderdeel van het voorstel, niet te steunen.
Bent u het eens met de constatering in dit document dat energie-intensieve bedrijven in Europa de komende moeilijk kunnen concurreren met hun concurrenten in de VS of Azië? Deelt u de zienswijze zoals verwoord in het volgende citaat: «Energie-intensieve bedrijven in Duitsland en Europa hebben een brug nodig om deze bank te bereiken, zodat ze ook de komende jaren internationaal kunnen blijven concurreren.»?
Uit het IEA Electricity Market Report 20232 blijkt dat sinds eind 2020 op mondiaal niveau een stijgende trend waarneembaar is van de elektriciteitsprijzen op de verschillende groothandelsmarkten. Uit dit rapport blijkt ook dat het niveau van de Europese Index, het gewogen gemiddelde op basis van de vraag van elektriciteitsprijzen in Europa, hoger ligt ten opzichte van die van de Verenigde Staten en Japan. De prijsstijging in Europa is met name veroorzaakt door een acute schaarste in het aanbod van fossiele brandstoffen uit Rusland en tegenvallende productie van kerncentrales en waterkrachtcentrales. De elektriciteitsprijzen die individuele bedrijven daadwerkelijk betalen kunnen echter verschillen afhankelijk van de termijn en voorwaarden van de inkoopcontracten die zij hiervoor hebben.
De concurrentiekracht van de industrie is gebaseerd op meer dan de prijs die zij betalen voor energie. Het vestigingsklimaat wordt bepaald door een breed scala aan factoren zoals geografische ligging, het kennisecosysteem, toegang tot (energie)infrastructuur, opleidingsniveau van de beroepsbevolking en nabijheid van leveranciers en afnemers. Wij zijn van mening dat ondanks de hogere energieprijs Nederland nog altijd een goed vestigingsklimaat heeft. Tegelijkertijd zien we dat het vestigingsklimaat in Nederland wel onder druk staat. De hoge elektriciteitsprijs is hier een onderdeel van, net als de beperkte stikstofruimte, netcongestie en de krapte op de arbeidsmarkt. Dit onderstreept de noodzaak voor integrale blik op de verduurzaming van de Nederlandse energie-intensieve industrie en niet enkele te focussen op de energie aspecten. Daarvoor zet dit kabinet zich maximaal in binnen het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) waarover ik u op 24 maart en 14 juli heb geïnformeerd (Kamerstuk 29 826, nr. 176 en nr. 196). Uitgangspunt hierbij is om te zorgen dat de energie-intensieve industrie hier in Nederland gaat verduurzamen.
Hoe beoordeelt u de concrete voorstellen die in dit document worden gedaan? Hoe beoordeelt u het voorstel voor de introductie van «elektriciteits-CfD’s» en de promotie van het afsluiten van PPA’s in de industrie?
Het voorstel heeft onder andere tot doel hernieuwbare elektriciteit tegen een lage prijs (zogenaamde transformationsstrompreis) beschikbaar te stellen voor de industrie. Het voorstel stelt dat zo’n transformationsstrompreis tot stand moet komen op basis van twee onderdelen: 1) Contracts for Difference(CfD) voor elektriciteit en 2) stimulering van Power Purchase Agreements (PPA’s) voor de industrie.
Via «elektriciteits-CfD’s» moeten industriële bedrijven toegang krijgen tot hernieuwbare elektriciteit waarvan de prijs dichtbij de kostprijs ligt. Om die toegang te kunnen bieden moeten hernieuwbare elektriciteitsproductie gefinancierd worden via tweerichtingscontracten oftewel Contracts for Difference (CfD).
In het algemeen is het Nederlandse kabinet van mening dat de inzet van elektriciteits-CfD’s – met als doel de energie-intensieve industrie toegang te geven tot hernieuwbare elektriciteit voor een prijs in de buurt van de kostprijs – het gelijke speelveld tussen lidstaten niet moet verstoren. Het is dan ook van belang dat een dergelijke maatregel, indien het daadwerkelijk een vorm van subsidieringen betreft, getoetst wordt aan de geldende Europese staatsteunkaders.
In het BNC-fiche over de hervorming van de Europese Elektriciteitsmarkt wordt in het algemeen ingegaan op de kabinetspositie ten opzichte van tweerichtingscontracten (Kamerstuk: 2023D17499) en de aandachtspunten die het daarbij ziet.
Het tweede onderdeel van een hernieuwbare industriële elektriciteitsprijs is het stimuleren van het gebruik van PPA’s voor de industrie. In het algemeen zijn PPA’s interessante instrumenten waarmee (industriële) afnemers en producenten van elektriciteit de elektriciteitsprijs voor langere tijd vast leggen. Een PPA leidt hiermee tot meer voorspelbare prijzen, maar een PPA hoeft niet per se tot lagere prijzen te leiden. In het BNC-fiche over de hervorming van de Europese Elektriciteitsmarkt wordt ingegaan op de kabinetspositie ten opzichte van het stimuleren van PPA’s (Kamernummer: 2023D17499) en de aandachtspunten die het daarbij ziet.
Hoe beoordeelt u het voorstel voor een maximum «overbruggingselektriciteitsprijs» zoals voorgesteld in het document? Bent u het eens met de drie argumenten die daarvoor gegeven worden, namelijk a) structureel hogere elektriciteitsprijzen o.a. door het wegvallen van Russisch gas, b) zware internationale concurrentie en een ongelijk speelveld ten overstaande van de VS en China, en c) de toegevoegde waarde en werkgelegenheid die de industrie levert, gebaseerd op geïntegreerde waardeketens en netwerkeffecten? Zijn deze argumenten ook van toepassing op de industrie in Nederland?
Zoals bij vraag 1 aangegeven is er geen sprake van een gedragen voorstel vanuit de Duitse regering, maar is er sprake van interne meningsvorming binnen de Duitse regering.
De genoemde argumenten in het document zijn herkenbaar, maar geen reden voor het kabinet om nu van koers te veranderen; een koers die bovendien Europees is afgesproken om binnen de EU juist zoveel mogelijk een gelijk speelveld te houden.
Zoals ook in het antwoord 2 opgemerkt vindt het kabinet het van groot belang dat de energie-intensieve industrie in Nederland kan verduurzamen en hier een toekomst heeft. Met dit doel hebben wij ook het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie opgericht. Uiteraard is het kabinet zich ervan bewust dat unilaterale maatregelen van landen als Duitsland een rol kunnen spelen bij de investeringsbeslissing van individuele bedrijven. Aangezien elektrificatie van productieprocessen voor veel energie-intensieve bedrijfstakken een kansrijke verduurzamingsroute lijkt te zijn, kunnen (grote) verschillen in de (netto) elektriciteitsprijs tussen Europese landen het speelveld verstoren. Hierom zet dit kabinet zich in voor duidelijke afspraken over het gelijke speelveld en het toezicht van de Europese Commissie hierop. Dit doen wij ook in het kader van de huidige hervorming van de elektriciteitsmarkt.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om deze overbruggingselektriciteitsprijs van € 0,06 per kWh tot 2030 te garanderen, met als voorwaarde een duidelijke afbakening van de bedrijven die in aanmerking komen, een besparingsprikkel (80% van het elektriciteitsverbruik komt in aanmerking), een vestigingsgarantie en een plan voor klimaatneutraliteit voor uiterlijk 2045?
De kosten voor een dergelijk voorstel zijn hoog. De verwachting is dat de kosten in Duitsland 25 tot 30 miljard cumulatief zouden zijn.3 Ook zou een dergelijke aanpassing het gelijke speelveld in Europa ernstig verstoren. Mede omdat, naar verwachting, maar een beperkt aantal lidstaten de financiële slagkracht hebben om ook een dergelijk middel in te zetten.
Daarnaast is het kabinet van mening dat het maximaliseren van de stroomprijs belangrijke ontwikkelingen in de industrie en het energiesysteem remt. Dit omdat de gemaximaliseerde stroomprijs de prikkel beperkt om energie te besparen en om in te zetten op flexibilisering. Juist investeringen in flexibilisering en energiebesparing zijn, naast investeringen in verduurzaming, belangrijk voor het verdienvermogen van de industrie (op midden- en langere termijn) en voor het elektriciteitssysteem. Deze investeringen geven de industrie namelijk het vermogen om kosten te vermijden en gebruik te maken van de steeds sterker fluctuerende elektriciteitsprijzen.
Het beperken van de maximumprijs van elektriciteit tot 80% van het gebruik kan dit risico dempen, maar het is onzeker of dit het risico wegneemt. Dit omdat energieprijzen vaak maar een beperkt deel van de totale kosten voor productie zijn. Daarmee is het risico reëel dat het effect van de niet gemaximeerde 20% van de elektriciteitskosten een te klein deel is van de totale productiekosten om nog te spreken van een effectieve prikkel op energiebesparing en flexibilisering.
De ondersteuning die het kabinet biedt aan de industrie is via maatwerk en generieke subsidies erop gericht om de industrie te ondersteunen bij het maken van de overstap van fossiele energie en grondstoffen naar duurzame alternatieven. Hiermee ondersteunen we ook het (lange termijn) verdienvermogen van de Nederlandse industrie zonder dat dit de prikkels op energiebesparing en flexibilisering vermindert en tegelijkertijd de stimulering van verduurzaming maximaliseert.
Deelt u de mening dat Europese lidstaten niet met elkaar zouden moeten concurreren op energieprijzen voor de energie-intensieve industrie, maar dat zij nauw moeten samenwerken om het hoofd te bieden aan de concurrentie vanuit de VS en Azië? Is er overleg geweest tussen Duitsland en Nederland over dit voorstel van Duitsland? Hoe kijkt de Europese Commissie naar dit voorstel?
Europa staat voor een gezamenlijk uitdaging hoe om te gaan met de effecten van de inval in Oekraïne. Stijgende energieprijzen voor de energie-intensieve industrie zijn daar een onderdeel van en hebben de concurrentiepositie van de Europese en Nederlandse industrie ten opzichte van de VS en landen in Azië inderdaad verslechterd. Wij werken dan ook intensief samen met onze Europese partners om te komen tot gezamenlijk oplossingen voor gezamenlijk problemen. Een voorbeeld hiervan is de Energie Efficiency Directive (hierna: EED) om de energie efficiëntie in de Europese Unie te verbeteren en zo minder energie te gaan gebruiken. In de lopende onderhandelingen over de elektriciteitsmarkthervorming zet het kabinet zich ervoor in om afspraken te maken die flexibel energiegebruik door grootverbruikers en een gelijk speelveld tussen EU landen zoveel mogelijk waarborgen.
De Europese Commissie heeft nog geen positie ingenomen ten aanzien van het Duitse voorstel omdat ze hiervoor nog onvoldoende informatie heeft. Wel heeft Eurocommissaris Vestager in de media aangegeven dat landen zeer voorzichtig moeten zijn met het subsidiëren van grote bedrijven met een korting op de elektriciteitsprijs daar waar andere Europese landen dit niet kunnen.4
Samenwerking in Europa is meer dan ooit noodzakelijk. De geopolitieke ontwikkelingen van afgelopen twee jaar hebben dit duidelijk gemaakt. Er moet in Europa een balans worden gezocht tussen een gelijk speelveld op de interne markt enerzijds en de (lange termijn) positie van de EU in het mondiale speelveld anderzijds. De Europese Commissie ziet dit ook en heeft daarom een aantal voorstellen gedaan om deze samenwerking teweeg te brengen. Het Green Deal Industrial Plan, waarover u op 8 februari 2023 bent geïnformeerd, is hier de basis van. Inmiddels is dit plan uitgewerkt in de NZIA, CRMA, en het STEP platform5. Over de eerste twee zijn de onderhandelingen in de raad inmiddels van start gegaan. In dat verband zet Nederland zich in om tot een zo effectief mogelijk pakket aan regelgeving te komen waarmee Nederland en Europa aan de slag kan om het hoofd te bieden aan concurrentie vanuit de VS en Azië.
Bent u bereid op korte termijn te werken aan het harmoniseren van het beleid van lidstaten van de Europese Unie ten aanzien van de energie-intensieve industrie? Bent u bereid binnen Europa een samenwerkingsverband te vormen van lidstaten die een groot aandeel hebben in de Europese energie-intensieve industrie zoals Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Nederland, België en Ierland (ca. 90% van alle chemische producten worden in deze landen geproduceerd), waarin deze landen hun energiebeleid op elkaar afstemmen en gezamenlijk werken aan oplossingen om de energie-intensieve industrie zowel te behouden in Europa als ook te verduurzamen?
Ja ik ben bereid tot het werken aan harmonisatie van verschillende onderdelen van het beleid ten aanzien van de energie-intensieve industrie. Momenteel werk ik bijvoorbeeld aan het agenderen van Europees beleid voor hernieuwbare koolstof. Op dit moment is er, in Europa, nog te weinig aandacht voor de oplossingen die we nodig hebben op dit onderwerp, namelijk: biobased feestock, Carbon Capture and Utilisation, en chemische recycling. Dit is wel noodzakelijk omdat het de enige manier is om de chemische industrie CO2 neutraal te maken. De landen die u opnoemt hebben allemaal een (grote) chemische industrie en zijn dan ook logische partners voor een dergelijke samenwerking. Op dit moment ben ik in een verkennende fase en vraag ik in Europa aandacht voor dit probleem. De volgende stap is om tot concrete beleidssuggesties te komen die in Europa kunnen worden uitgewerkt.
Met betrekking tot energiemarkten is Nederland, gezien de verbondenheid van deze verschillende markten, voorstander van nauwe internationale en Europese samenwerking op het gebied van energiebeleid. Daarvoor is het al actief in meerdere internationale en regionale samenwerkingsverbanden zoals het Pentalateraal Energieforum en de Noordzee Energiesamenwerking (NSEC) en onderhoudt het nauwe bilaterale contacten met verscheidende landen.
Echter, het energiebeleid is primair gericht op het borgen van een duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar energiesysteem en het stimuleren van de energietransitie in brede zin. Hierbij dient niet enkel te worden gefocust op de uitdagingen van de energie-intensieve industrie, maar ook op de uitdagingen die bestaan voor andere partijen, zoals het mkb en het huishoudens.
De elektriciteits- en energiemix van de genoemde landen is bovendien verschillend. Hierdoor kunnen verschillende oplossingen wenselijk zijn en is een volledig geharmoniseerd energiebeleid misschien niet altijd haalbaar. Naast nauwe afstemming met andere Europese landen hecht Nederland er dan ook aan om een bepaalde mate van flexibiliteit te hebben om zo de maatregelen te kunnen nemen die specifiek toegespitst zijn op de uitdagingen van de energietransitie in de Nederlandse context.
Kunt u inzichtelijk maken welke prijzen energie-intensieve bedrijven in de hierboven genoemde lidstaten moeten betalen voor gas en elektriciteit, inclusief belastingen/heffingen? Hoe beoordeelt u de verschillen tussen lidstaten?
Omdat energiecontracten tussen energieleveranciers en energie-intensieve bedrijven niet openbaar zijn kan deze vraag niet exact worden beantwoord. Wel is in juni 2022 door Ecorys, in opdracht van EZK, een onderzoek gepubliceerd naar de afhankelijkheid toekomstige concurrentiepositie van de industrie van energieprijzen6. Hieruit blijkt dat binnen de EU de verschillen in prijs van energiedragers klein zijn. Verschillen tussen de EU en China zijn ook niet groot, hoewel Chinese bedrijven nu voordeel hebben van langlopende gascontracten.
Gasprijsverschillen tussen de EU en de VS waren al sinds de opkomst van schaliegas relatief groot en sinds de inval van Rusland in Oekraïne nog verder toegenomen. De verwachting is dat deze verschillen nog enkele jaren zullen aanhouden, in afwachting van nieuwe LNG-transportcapaciteit en invoer van alternatieve hernieuwbare energiedragers. De verwachting is ook dat zodra wij een duurzaam energiesysteem hebben de prijsverschillen tussen de EU, China en de VS zeer beperkt zullen zijn.
Lonen en winsten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met twee nieuwe onderzoeken van Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), namelijk «Hoge winsten en lage lonen»1 en «Stijgende prijzen en hoge winsten»2?
Ja.
Hoe veranderen de nieuwe inzichten uit deze onderzoeken «de reactie van het kabinet op de twee rapporten van FNV»?
Ik zie in de nieuwe rapporten interessant cijfermateriaal over de ontwikkeling van prijzen, winsten en lonen. Ik zie echter geen aanleiding om mijn reactie3 op de eerdere rapporten te herzien. Het kabinet vindt dat werk moet lonen en dat het vaststellen van lonen in eerste instantie een kwestie tussen werkgevers en werknemers is. Daarbij blijft het kabinet werkgevers oproepen om de lonen tijdig te laten stijgen waar daar ruimte voor bestaat. Loonstijging vormt een structurele oplossing voor de koopkracht van huishoudens. Daarmee wordt economische voorspoed eerlijk verdeeld over werkenden en verschaffers van kapitaal.
Het kabinet ziet dat er nog steeds ruimte is voor hogere lonen. Want de productiviteit van werknemers stijgt, evenals de prijzen die bedrijven vragen voor hun goederen en diensten.4 Het kabinet ziet dat die ruimte in de praktijk ook daadwerkelijk wordt benut. Lonen stijgen momenteel fors. Het Centraal Planbureau verwacht dat de cao-lonen dit jaar met 5% zullen stijgen. Cao’s die recent zijn afgesloten bevatten loonstijgingen van circa 7% op jaarbasis.5
Het Centraal Planbureau raamde in het Centraal Economisch Plan dat de stijging van lonen zich de komende jaren zal voortzetten en dat lonen harder zullen stijgen dan de consumentenprijzen. Ik verwacht daarom dat de lonen in reële termen zullen inhalen wat zij in 2022 verloren hebben.
In hoeverre denkt u dat het daadwerkelijk voorkomen gaat worden dat de lonen minder hard stijgen dan de winsten (het exploitatieoverschot)? Dragen de gekozen maatregelen hier wel voldoende aan bij?
Het vaststellen van lonen is in eerste instantie aan werkgevers en werknemers. De afspraken die zij maken, zullen bepalen hoe hard lonen stijgen. Als kabinet hebben we werkgevers meermaals opgeroepen om lonen te verhogen waar daar ruimte voor bestaat. Ik ben blij dat ik de lonen inderdaad zie stijgen. Voor de toekomst blijft er, op basis van verdere stijgingen van productiviteit en de prijzen die bedrijven vragen voor hun goederen en diensten, nog ruimte voor verdere stijgingen. Dat die ruimte voor loonstijging wordt benut is belangrijk voor de koopkracht. Ook in de komende jaren is het van belang dat de ruimte voor loonstijging tijdig benut blijft worden.
Met de maatregelen die ik noemde in mijn brief van 19 april jl. is het werk van het kabinet nog niet klaar. Zo buigt het kabinet zich in augustus over de ontwikkeling van de lastenverdeling en de koopkracht in 2024.
Hoe verhoudt de loonstijging zich op dit moment tot de stijging van de winst/toegevoegde waarde?
De figuur hieronder laat de ontwikkeling zien van de beloning van werknemers, de winsten van niet-financiële bedrijven en de totale toegevoegde waarde.
De winst van niet-financiële bedrijven (vóór afschrijvingen en belasting) steeg volgens het CBS in 2022 met 14 procent. In hetzelfde jaar nam de totale beloning van werknemers met 8% toe.
De winstquote (het bruto exploitatieoverschot als percentage van de bruto toegevoegde waarde) daalde in 2022 licht. Volgens voorlopige cijfers van het CBS daalde de winstquote van 41,1 procent in 2021 naar 40,9 procent in 2022. Zie figuur 2.
Figuur 1. Toegevoegde waarde, beloning van werknemers en brutowinst niet-financiële bedrijven in miljarden euro’s (bron: CBS).
Figuur 2. Winstquote van niet-financiële vennootschappen in % (bron: CBS).
Deelt u dat de eerste tekenen dat de loonruimte die er is benuttigd wordt, niet bemoedigend zijn, namelijk dat de winstquote van niet-financiële vennootschappen in het vierde kwartaal van vorig jaar historisch hoog ligt3 en dat de winsten bij 49 beursgenoteerde bedrijven in 2022 veel harder zijn gestegen ten opzichte van 2019 dan de omzet en de personeelskosten4?
De eerste tekenen dat lonen substantieel stijgen vind ik juist wel bemoedigend. Het is gebruikelijk dat lonen met vertraging reageren.8 Die vertraging komt onder meer doordat veel collectieve arbeidsovereenkomsten eerder zijn afgesloten en een meerjarige looptijd hebben. De stijging van de cao-lonen zal dit jaar naar verwachting ongeveer 5% bedragen. Het CPB verwacht daarnaast dat ook volgend jaar de cao-lonen met 5% zullen stijgen. Cao’s die recent zijn afgesloten bevatten loonstijgingen van circa 7% op jaarbasis.9 Ik vind dit een positieve ontwikkeling.
Wat gaat u doen mochten de lonen toch niet meestijgen met de winst/toegevoegde waarde?
Voor het beoordelen van de loonontwikkeling kijk ik naar de ontwikkeling van de reële loonkosten in relatie tot de arbeidsproductiviteit. Het kabinet wil de komende jaren evenwicht in de loonontwikkeling behouden. Daarvoor blijft de komende jaren loongroei nodig. Zoals het Centraal Planbureau heeft aangegeven is die loongroei bovendien nodig als structurele oplossing voor het beschermen van de koopkracht van huishoudens. Uiteraard zal ik nauwgezet blijven volgen hoe de loonvorming de komende tijd verloopt.
Daarnaast geldt dat het kabinet excessieve winsten wil voorkomen. Bijvoorbeeld door markten goed te ordenen. En door toezicht van de ACM op de mededinging, een aantal specifieke sectoren en het consumentenrecht. Wanneer zich desondanks excessen voordoen, kan het kabinet besluiten om in te grijpen indien sprake zou zijn van overwinsten. Een ingreep kan zich richten op de oorzaak van die overwinsten. Of op het gevolg in de vorm van de overwinsten zelf. Een voorbeeld van zo’n ingreep is het tijdelijk verplicht plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten van de Minister voor Klimaat en Energie.
Bent u bekend met het onderzoek van Weber waarin hij opmerkt dat bedrijven de afgelopen periode dalende producentenprijzen hebben aangegrepen om hun winstmarges verder te vergroten en hij verwacht dat zij dit ook de komende periode zullen doen5?
Ja.
Bent u bekend met de analyses hierover van de Europese Centrale Bank (ECB) (Isabelle Schnabel6 en Fabio Panetta7) en Goldman Sachs8? Bent u ermee bekend dat uit het rapport van FNV «Stijgende prijzen en hoge winsten» blijkt dat ook in Nederland de winstmarges van beursgenoteerde bedrijven zijn toegenomen van 7.5 naar 5 cent per euro omzet tussen 2019 en 2022?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de consumentenprijzen door bedrijven met marktmacht niet worden verlaagd nadat de producentenprijzen zijn gedaald en dat dit leidt tot extra winst-gedreven inflatie?
Het is duidelijk dat de winsten van bedrijven in 2022 zijn gegroeid. Ook is duidelijk dat de stijging van consumentenprijzen voor een deel te verklaren valt door het feit dat bedrijven meer winst hebben gemaakt. In die zin deel ik de gedachte dat in 2022 deels sprake was van winst-gedreven inflatie.
Ik kan op dit moment echter nog geen conclusies trekken over hoe winst-gedreven inflatie exact tot stand is gekomen.
Het is in ieder geval duidelijk dat de economie in 2022 en waarschijnlijk ook nog in het begin van 2023 oververhit was.14 Dat wil zeggen dat de vraag naar goederen en diensten groter is dan wat bedrijven op korte termijn kunnen leveren. Dat heeft een prijsopdrijvend effect. Hogere prijzen zijn nadelig voor huishoudens wier lonen niet meteen mee groeien. Hogere prijzen veroorzaken pijn bij deze huishoudens in de vorm van een afname in koopkracht. Tegelijkertijd hebben hogere prijzen als positief effect dat zij de vraag naar goederen en diensten afremmen, en bedrijven aansporen het aanbod te vergroten. Dit mechanisme is in principe in lijn met de verwachting. De economie is volgens een eerste berekening van het Centraal Bureau voor de Statistiek in het eerste kwartaal van dit jaar met 0,7 procent gekrompen.15 Dat zou een signaal kunnen zijn dat de vraag inderdaad afneemt.
In het maatschappelijke debat zijn daarnaast andere mogelijke verklaringen geopperd voor hoe winsten hebben kunnen bijdragen aan de inflatie. Die verklaringen geven aan welke andere mechanismen zouden kunnen hebben bijgedragen aan het feit dat prijzen sterker zijn gestegen dan de kosten van bedrijven.
De tweede mogelijke verklaring is, zoals de gestelde vraag ook suggereert, dat bedrijven over marktmacht beschikken. Die marktmacht zou maken dat zij minder concurrentie ondervinden. De essentie van deze verklaring is dat de markt niet goed functioneert. Een derde mogelijke verklaring is dat bedrijven prijzen verhogen om te anticiperen op toekomstige kosten of onzekerheid over de toekomst. Bijvoorbeeld op stijgende loonkosten. Op kosten voor het inlossen van schulden uit de corona periode. En/of op economische onzekerheid, bijvoorbeeld als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Een vierde mogelijke verklaring is dat afnemers de prijsverhogingen minder zouden opmerken in tijden van inflatie. Dit zou ertoe leiden dat zij hun koopgedrag minder zouden bijstellen. Bedrijven zouden zo’n periode dan aangrijpen om prijzen meer te verhogen dan hun kosten.
Op dit moment kan ik geen conclusies trekken over de (on)juistheid van deze andere verklaringen. Dat komt doordat nog niet is onderzocht in hoeverre deze verklaringen werkelijk hebben gespeeld bij de ontwikkeling van winsten en prijzen in 2022. Dergelijke conclusies zal ik wel kunnen trekken zodra nader onderzoek beschikbaar komt. Daarnaast zal de komende maanden duidelijk worden hoe de winsten en prijzen zich dit jaar ontwikkelen. Daarmee zal ook duidelijker worden in hoeverre winst-gedreven inflatie een blijvend dan wel tijdelijk fenomeen is.
Deelt u de opvatting dat dit ook in Nederland aan de orde van de dag is? Ziet het kabinet winst-gedreven-inflatie ook als mogelijk risico nu de producentenprijzen maand op maand afvlakken en de consumentenprijsindex (CPI) gestaag blijft stijgen?
Het is in mijn beleving te vroeg om te zeggen of ook in 2023 sprake zal zijn van winst-gedreven inflatie. Kwantitatieve gegevens over de winsten van bedrijven zijn immers nog niet beschikbaar. In ieder geval geldt dat winsten niet alleen afhangen van prijzen van grondstoffen, goederen en diensten, maar ook van bijvoorbeeld afzetvolumes, loonkosten en marktdynamiek. Voor de loonkosten is de verwachting dat zij dit jaar substantieel zullen toenemen, onder andere als gevolg van de stijgende cao-lonen. Tegelijkertijd zagen we dat het BBP is gedaald in het eerste kwartaal.
Deelt u de opvatting dat winst-gedreven-inflatie, ofwel graaiflatie, onrechtvaardig is?
Als bedrijven moedwillig hun prijzen extra verhogen op een moment dat prijzen toch al hard stijgen, ja, dan vind ik dat inderdaad onrechtvaardig. We hebben het dan over de vierde mogelijke verklaring die ik noemde in mijn antwoord op vraag 9.
Zoals ik al aangaf, weet ik echter niet in hoeverre die mogelijke verklaring momenteel in Nederland aan de orde is. Er zijn immers ook andere mogelijke verklaringen voor het feit dat de stijging van consumentenprijzen gepaard gaat met hogere bedrijfswinsten.
Los daarvan zou het onwenselijk zijn als bedrijfswinsten structureel op een onevenwichtig hoog niveau komen te liggen. Of dit zal gebeuren is moeilijk te voorspellen. DNB president Klaas Knot gaf recent aan dat het jaar 2022 in meerdere opzichten een jaar van unieke omstandigheden was, dat hij een ommekeer verwacht, en dat de winstmarges weer zullen dalen.16 Tegelijkertijd is de verwachting dat de lonen van werknemers in dit jaar en de komende jaren substantieel zullen stijgen.
Wat gaat u doen om deze mogelijke extra stijging van de winst-gedreven inflatie te voorkomen?
We zien dat de winsten van bedrijven sinds 2021 zijn gestegen. En we merken allemaal dat de prijzen in winkels omhoog zijn gegaan. Volgens de Rabobank kan een vijfde van de inflatie verklaard worden door toegenomen winst.17 Dat voelt oneerlijk. Als ondernemers misbruik maken van de situatie door prijzen disproportioneel te verhogen en zo hun winsten te vergroten, is dat zeer onwenselijk.
Tegelijkertijd weten we nog onvoldoende waarom de prijzen harder zijn gestegen dan de kosten. Het zou goed kunnen dat dit een tijdelijke situatie is en dat we binnenkort gaan zien dat juist werknemers aan koopkracht winnen, zoals het CPB raamt.18
Zoals hierboven gezegd is het op dit moment te vroeg om definitief te oordelen over wat nu maakt dat we zien dat winsten een deel van de prijsstijgingen kunnen verklaren.
Duidelijk is wel dat de pijn van inflatie eerlijk verdeeld moet worden tussen bedrijven, werknemers en consumenten. Ook economische voorspoed moeten we eerlijk delen. Daarom heeft het kabinet eerder werkgevers opgeroepen de lonen te verhogen. Loonstijging is nodig voor het structureel vergroten van de koopkracht van huishoudens. Ik ben blij te zien dat de lonen echt aan het stijgen zijn. Verder kijkt het kabinet in augustus naar het lastenbeeld en koopkracht, waarbij uiteraard ook de winstgevendheid van bedrijven in ogenschouw zal worden genomen.
Daarnaast heeft de ACM een belangrijke verantwoordelijkheid als toezichthouder op de markt indien er een gebrek aan concurrentie aan de basis ligt van de overwinsten die worden gemaakt. Dit beleid grijpt aan op factoren die overwinsten kunnen veroorzaken.
Wat gaat u doen om de winst-gedreven inflatie die mogelijk al heeft plaatsgevonden, recht te zetten?
In mijn vorige antwoord gaf ik al aan dat ik focus op de koopkracht van huishoudens en tegelijkertijd blijf volgen hoe winsten en prijzen zich ontwikkelen.
Lonen zijn aan het stijgen. Dat is ook nodig voor het structureel vergroten van de koopkracht van huishoudens. Als de lonen inderdaad, net als in het verleden, vertraagd reageren, zullen die nog enkele jaren flink groeien. Het CPB heeft deze verwachting ook uitgesproken in haar meest recente raming.
Voor de korte termijn heeft het kabinet in 2022 een omvangrijk pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen. Ook heeft het kabinet in het Belastingplan 2023 meerdere maatregelen opgenomen om de belastingdruk op arbeid en vermogen structureel meer in balans te brengen. In augustus zal het kabinet zich opnieuw over het lastenbeeld en de koopkracht buigen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 24 mei, de dag waarop het rondetafelgesprek over winsten en lonen in de Tweede Kamer gepland is?
Ja.
De effectiviteit van het afschaffen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Nul btw op groente en fruit is haalbaar én effectief» en «0% VAT for essentials»?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom in andere EU-lidstaten de btw op onder andere groente en fruit wel verlaagd kan worden tot het nultarief, maar hierover in Nederland kennelijk getwijfeld wordt?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel wordt afgezien.
SEO heeft in het onderzoeksrapport op verzoek van het demissionaire kabinet een vergelijking gemaakt van het btw-tarief op (onder meer) groente en fruit in andere EU-lidstaten en Nederland.3 Daarbij moet worden opgemerkt dat geconstateerd is dat beperkte informatie beschikbaar is over de beleidsdoeleinden van specifieke tarieven voor groenten en fruit in andere lidstaten, de precieze vormgeving van de afbakening daarvan, de effectiviteit van deze maatregelen en eventuele juridische discussies.4 Dat maakt het lastig om de vergelijking met andere lidstaten te maken en om vast te stellen wat het effect is (geweest) van maatregelen in andere lidstaten.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om te weten wat de effectiviteit is van het afschaffen/verlagen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast, in ieder geval voor wat betreft de gezondheid en de koopkracht van de bevolking in deze landen? Zo ja, bent u op de hoogte van deze effectiviteit, uitgesplitst per land? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opdracht te geven tot een vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van het afschaffen/verlagen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast, waarbij in ieder geval de effecten op de volksgezondheid en de koopkracht worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2. Aanvullend dient opgemerkt te worden dat andere landen, die geen onderdeel uitmaken van de Europese Unie maar wel van de OESO, andere btw-systemen hebben, zodat in deze landen andere regels gelden en het Unierechtelijke neutraliteitsbeginsel bijvoorbeeld geen rol speelt. Bovendien heeft de OESO al specifiek ten aanzien van Nederland geconcludeerd dat het systeem van verlaagde btw-tarieven te complex is. De OESO raadt Nederland aan om de verlaagde tarieven in brede zin af te schaffen en een geüniformeerd btw-tarief te introduceren.5
Bent u het ermee eens dat het afschaffen van btw op groente en fruit niet is bedoeld om de vermogensongelijkheid op te lossen en dit daarom geen steekhoudend argument is om af te zien van de btw-verlaging? Zo nee, waarom niet?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel zal worden afgezien.
Over de effectiviteit van btw-tariefdifferentiatie als middel om minder draagkrachtigen te ondersteunen in algemene zin, wordt verwezen naar de bevindingen van Dialogic en Significant Public in het evaluatierapport over het verlaagde btw-tarief dat op 11 april 2023 aan uw Kamer is aangeboden.6
Als u onverhoopt niet bereid bent om de btw op groente en fruit af te schaffen, hoe gaat u er dan voor zorgen dat groente en fruit betaalbaarder wordt voor iedereen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de consumptie van verse groente en fruit dan gestimuleerd wordt?
In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport van SEO, dat eveneens op Prinsjesdag aan de Kamer is gestuurd, gaat het demissionaire kabinet nader in op een aantal alternatieve beleidsopties die een volgend kabinet naast invoering van een btw-nultarief op groente en fruit in overweging kan nemen.
Het bericht ‘UWV: geen zzp-verzekering voordat achterstanden zijn weggewerkt’ |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «UWV: geen zzp-verzekering voordat achterstanden zijn weggewerkt»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat met een opt-out zelfstandigen, die buiten het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om verzekerd willen zijn of blijven in geval van arbeidsongeschiktheid, een minder groot beroep hoeven te doen op de capaciteit van deze publieke dienstverlener dan wanneer zij deze keuze niet hebben?
Ja.
Deelt u de analyse dat met een opt-out minder zelfstandigen het UWV zullen benaderen met vragen of verzoeken over de inhoud, dekking, premiehoogte of andere vragen rondom hun verzekering voor arbeidsongeschiktheid?
Mijn verwachting is dat minder zelfstandigen het UWV zullen benaderen, omdat zelfstandigen die kiezen voor de opt-out bij een private verzekeraar verzekerd zijn. Daardoor zal de desbetreffende private verzekeraar informatie aan de privaat verzekerde verschaffen over de afgesloten verzekering.
Ik sluit echter niet uit dat zelfstandigen die kiezen voor een opt-out of die een opt-out overwegen, het UWV zullen benaderen om informatie op te vragen over de publieke verzekering, om zo de keuze te maken – op basis van de individuele kenmerken en verzekeringsbehoeftes van de zelfstandige – tussen een publieke en private verzekering.
Ik hecht er waarde aan te vermelden dat de reden voor een opt-out niet gelegen is in het verminderen van de te verrichten werkzaamheden voor UWV. De primaire reden is gelegen in het bieden van maatwerk en keuzevrijheid voor de zelfstandige, zoals ook door de Stichting van de Arbeid in het advies «Keuze voor zekerheid» beoogd. Door de mogelijkheid van een opt-out kan een zelfstandige bezien of een private verzekering of een publieke verzekering meer voldoet aan de individuele verzekeringsbehoefte.
Deelt u de analyse dat het toestaan van een opt-out leidt tot een minder groot beslag op de capaciteit voor sociaal-medisch beoordelen bij het UWV, waar op dit moment het grootste knelpunt zit?
Ja. Voor verzekerden die hebben gekozen voor een opt-out zal de desbetreffende private verzekeraar verantwoordelijk zijn voor het vaststellen (van de mate) van arbeidsongeschiktheid, zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Is het juist dat het grootste capaciteitsbeslag richting het UWV als gevolg van de opt-out regeling met name ligt op de administratieve handelingen die ten grondslag liggen aan het beoordelen of een private verzekering ten minste dezelfde dekking en premies heeft als de publieke optie?
Nee. Zoals ik uw Kamer in de voortgangsbrief van 3 april jongstleden heb gemeld, werk ik de vormgeving van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering uit in een wetsvoorstel dat in de zomer voor internetconsultatie zal worden opengesteld. Ik ben in gesprek met onder andere verzekeraars hoe kan worden geborgd dat een private verzekering ten minste dezelfde dekking biedt en dezelfde premie vraagt als de publieke verzekering, zonder dat er een groot capaciteitsbeslag wordt gelegd op UWV voor het beoordelen hiervan.
Hoe zou u private verzekeraars kunnen helpen om – vooruitlopend op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en de opt-out – alvast voorbereid te zijn op het zo veel mogelijk beperken van het beroep op de capaciteit van het UWV?
Ik heb met private verzekeraars overlegd hoe ze geholpen kunnen worden op het door de vraagsteller aangedragen punt. Vanuit verzekeraars is aangegeven dat er thans geen hulpbehoefte op dit punt ligt. In de verdere uitwerking zal ik aandacht houden voor mogelijkheden om gezamenlijk het beroep op de capaciteit van het UWV te beperken.
Bent u bereid om met het UWV en verzekeraars in gesprek te gaan om in kaart te brengen op welke wijze de opt-out regeling zo uitvoerbaar mogelijk ingericht kan worden?
Ik ben continu in constructief overleg met (het Verbond van) verzekeraars, UWV en de Belastingdienst hoe een opt-out zo uitvoerbaar en uitlegbaar mogelijk kan worden vormgegeven. Ik vind het belangrijk om vroegtijdig met de potentiële uitvoerders hierover het gesprek te voeren.
Hebt u in kaart gebracht welke mogelijkheden denkbaar zijn waarmee de administratieve handelingen die het beoordelen van de gelijkwaardigheid van een privaat alternatief kosten zoveel mogelijk verminderd kunnen worden? Zo nee, bent u bereid om dit in overleg met verzekeraars te doen?
Zoals ik uw Kamer met de voortgangsbrief van 3 april jongstleden heb gemeld, werk ik de vormgeving van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering uit in een wetsvoorstel dat rond de zomer voor internetconsultatie zal worden opengesteld. Hierbij werk ik ook de mogelijkheden uit die leiden tot een uitvoerbare en uitlegbare opt-out. Het waarborgen dat de private verzekering ten minste dezelfde dekking en dezelfde premie vraagt, is daarvan een onderdeel. Ik beoog daarbij om de administratieve handelingen en de kosten die daarmee gemoeid zijn, zoveel mogelijk te beperken. Ik werk dit uit in overleg met verzekeraars.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het plenaire debat over de arbeidsmarkthervorming beantwoorden?
Ja.
Misstanden bij de installatie van zonnepanelen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag en bijbehorend artikel1 over misstanden bij de installatie van zonnepanelen en de recente oproep van Techniek Nederland in de Telegraaf?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat zonnepaneleninstallateur een vrij beroep is, wat betekent dat iedereen het dak op kan om zonnepanelen te leggen? Is dat wenselijk?
Ja, het klopt dat zonnepaneleninstallateur een vrij beroep is.
Dat neemt niet weg dat zonnepaneleninstallateurs zich dienen te houden aan de wettelijke verplichtingen in de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie heb ik oog voor de veiligheid van zonnepaneleninstallateurs.
Kunt u beschrijven welke signalen de Arbeidsinspectie heeft gekregen en hoe zij daarop gereageerd heeft? Hoeveel ongevallen hebben plaatsgevonden in 2022 en de jaren daarvoor? Is hier sprake van een zorgelijke ontwikkeling?
De Arbeidsinspectie heeft sinds kort een Meldingen en Informatiecentrum waar alle meldingen centraal binnenkomen. Dit biedt de mogelijkheid om bredere trends en ontwikkelingen te detecteren op basis van alle binnengekomen meldingen. De meldingen die hier binnenkwamen over het onveilig werken bij het installeren van zonnepanelen zijn uitgebreid geanalyseerd. Op basis van deze analyse is onder meer een speciaal project zonnepanelen ingericht.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie in januari jl. aandacht gevraagd voor deze zorgelijke signalen uit de zonnepanelensector, waarna het aantal meldingen bij de Arbeidsinspectie flink is toegenomen. In het persbericht uit januari jl. werd gerefereerd aan vier dodelijke slachtoffers sinds 20203. Inmiddels is dat opgelopen tot zes dodelijke slachtoffers onder zonnepaneleninstallateurs. Elk dodelijk slachtoffer is er een te veel en wij doen dan ook een klemmend beroep op de sector om meer maatregelen te nemen om veilig werken (op hoogte) beter te borgen.
In hetzelfde persbericht heeft de Arbeidsinspectie aangegeven dat er meer aandacht moet komen voor veiligheid in deze sector. De Arbeidsinspectie heeft een project «zonnepanelen» waarin preventieve inspecties worden uitgevoerd en reactief meldingen worden opgepakt. De Arbeidsinspectie heeft tijdens de landelijke Inspectiedag op 16 maart jl. intensief geïnspecteerd op het valgevaar van daken4. Ook is in juni jl. gestart met een project over de risico’s ten aanzien van «vallen van hoogte», zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie recent aandacht besteed aan de problematiek in vak media en via de (sociale) media. Er is bijvoorbeeld in samenwerking met brancheorganisaties Holland Solar en Techniek Nederland een informatiefilm gemaakt die onder de aandacht is gebracht bij werkgevers in de sector.5 Ten slotte, is de Arbeidsinspectie in gesprek met de sector over het verbeteren van de veiligheid. De brancheverenigingen spelen daarbij een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van de Arbocatalogi.
Bent u het eens met de oproep van branchevereniging Techniek Nederland om alleen erkende bedrijven toe te staan zonnepanelen te mogen installeren? Zo ja, hoe gaat u dat afdwingen?
Wij nemen de signalen die de Arbeidsinspectie heeft afgegeven en de cijfers met betrekking tot het aantal (dodelijke) ongevallen zeer serieus. De veiligheid voor mensen die op hoogte werken aan de energietransitie moet voldoende geborgd zijn.
Voor de installatie van zonnepanelen gelden op dit moment wettelijk verplichte kwaliteitseisen die de constructieve veiligheid, brandwerendheid en waterdichtheid borgen. Daarnaast hebben de sector en InstallQ erkende opleidingen ontwikkeld en erkende bedrijven zijn geregistreerd voor de installatie van zonnepanelen. Deze erkende bedrijven zijn vermeld op www.echteinstallateur.nl.
Wij volgen deze inspanningen van de Arbeidsinspectie en de zonnepanelensector op de voet. Over de borging van veiligheid bij het werken op hoogte door zonnepaneleninstallateurs blijven wij ook met de sector in gesprek, en zullen de voortgang op het gebied van veilig werken volgend jaar opnieuw beoordelen.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat klanten ervan op aan kunnen dat elke installateur van zonnepanelen kwaliteit levert en op een veilige manier zijn of haar werk doet?
De kwaliteit van installatie van zonnepanelen en veiligheid op daken wordt door verschillende instrumenten geborgd. Naast wettelijk verplichte kwaliteitseisen heeft InstallQ erkende opleidingen ontwikkeld en zijn bedrijven die volgens deze opleiding zonnepanelen installeren op daken erkend en geregistreerd.
Het is primair de werkgever die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht is de arbeid zodanig te organiseren en in te richten dat het werk geen ongevallen of andere gevaren voor de werknemer met zich mee kan brengen. Iedere werkgever heeft een zorgplicht voor zijn personeel en stelt arbeidsmiddelen ter beschikking, zoals een steiger of dakrandbeveiliging. Voor de zonnepanelen sector is het vooral belangrijk dat werkgevers en hun installateurs de risico’s herkennen door het hebben van een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) en dat zij voor onveilige situaties de juiste maatregelen treffen. Brancheverenigingen spelen daarin ook een belangrijke rol en kunnen de door hen opgestelde Arbocatalogi op basis van de Arbeidsomstandighedenwet extra onder de aandacht brengen bij hun leden.
Het artikel 'Faillissementsgolf mkb door corona schulden, Nederland wereldwijd koploper' |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herkent u zich in dit inzicht dat in het artikel wordt gesteld dat het hoge aantal faillissementen in Nederland veroorzaakt wordt door het niet kunnen betalen van achterstallige belasting en corona schulden?1
In de jaren voor corona (2017–2019) lag het gemiddeld aantal uitgesproken faillissementen van mkb-bedrijven rond de 750 per kwartaal. Vanaf het derde kwartaal van 2020 is dit gemiddelde gedaald. Er is in deze periode sprake van een opvallend gering aantal faillissementen. In het eerste kwartaal van 2023 bedraagt het aantal faillissementen van mkb-bedrijven binnen het niet-financiële bedrijfsleven 5912. Dit is nog steeds een lager niveau dan voor corona. Bedrijfsbeëindigingen en faillissementen vormen een regulier onderdeel van de bedrijvendemografie, niet iedere onderneming of ondernemer is immers succesvol. Wanneer door externe omstandigheden, zoals coronasteunmaatregelen, een periode van relatief weinig faillissementen heeft bestaan, wordt dit op termijn gecorrigeerd door een periode van meer faillissementen, omdat de steunmaatregelen er niet toe leiden dat bedrijven structureel succesvoller worden.
Zijn er mogelijk nog andere oorzaken die u kunt toeschrijven aan de faillissementsgolf?
Het aantal faillissementen ligt op dit moment relatief laag; 2021 en 2022 zijn sinds 1981 de jaren met het laagste aantal faillissementen. Door de verwachte stijging in 2023 komt het aantal faillissementen ongeveer op het niveau van voor de coronapandemie.
De redenen voor een faillissement zullen per bedrijf verschillen. Een mogelijke factor die in 2023 tot een stijging zou kunnen leiden is de afkoeling van de economie. De laatste raming van het CPB gaat uit van een groei van 1,6 procent voor 2023. Het economische groeicijfer van het eerste kwartaal in 2023 (–0,7%) valt inmiddels tegen ten opzichte van deze raming en wijst in ieder geval in het eerste kwartaal op een afkoelende economie. Een afkoelende economie kan een hoger aantal faillissementen tot gevolg hebben: een dalende vraag maakt het moeilijker voor bedrijven om financieel gezond te blijven.
Een andere mogelijke reden voor financiële problemen bij ondernemingen is de stijgende rente. Deze heeft tot gevolg dat de financieringslasten voor bedrijven kunnen stijgen. Ook dit zal echter per bedrijf verschillen, afhankelijk van de wijze waarop de bedrijfsactiviteiten gefinancierd zijn.
Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) de ruggengraat is van de Nederlandse economie en ook als zodanig behandeld dient te worden?
Van de Nederlandse bedrijven valt ruim 99% onder het mkb. Verder draagt het mkb bijna 2/3 bij aan de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie en bijna driekwart aan de Nederlandse werkgelegenheid3. Het mkb is dus inderdaad een belangrijke pijler van onze economie.
Welke invloed heeft de faillissementsgolf volgens u op de Nederlandse economie?
Faillissementen zijn in de eerste plaats vaak een drama voor betrokkenen. Op macro-economisch niveau hoeft een stijging van het aantal faillissementen echter niet nadelig te zijn. Faillissementen zijn een onderdeel van economische dynamiek: doordat er bedrijven verdwijnen en andere nieuwe bedrijven ontstaan, kan de economie zich vernieuwen. Dit is een belangrijk mechanisme waarmee de economie zich aanpast aan nieuwe omstandigheden, en een motor van productiviteitsgroei. Productiemiddelen die werden benut door de onderneming die wegvalt, komen vrij om te worden ingezet door andere ondernemingen. Wanneer deze middelen in de nieuwe onderneming meer waarde kunnen opleveren dan in de oude, levert dit winst op voor de economie. Anderzijds kan een nadelig gevolg van faillissementen op macro-economisch niveau zijn dat de economie afkoelt en werkloosheid kan toenemen, vooral wanneer voor uitstromend personeel geen vervangende banen voorhanden zijn. Dit risico is op dit moment echter juist gering, gezien de grote krapte op de arbeidsmarkt. Om deze krapte te verminderen is economische dynamiek en vernieuwing nu bovendien extra belangrijk.
Welke sectoren kampen volgens u het meest met faillissementen?
De meest recente cijfers van het CBS laten zien dat in mei 16 bedrijven meer failliet zijn verklaard dan in april, dat is een stijging van 7 procent. Het aantal faillissementen bleef onder het gemiddelde niveau van voor de pandemie. Wel is het aantal faillissementen in de eerste vijf maanden van dit jaar ruim de helft hoger dan in dezelfde periode in 2022.4
In de periode 2019–2022 is er op bedrijfstakniveau sprake van een daling van het aantal faillissementen. De enige uitzondering hierop is landbouw. Het aantal faillissementen in de landbouwsector is in de periode 2020–2021 ook gedaald maar is in 2022 weer op vergelijkbaar niveau van 2019.5
De faillissementsstatistieken van mei tonen nominaal het hoogste aantal faillissementen in de sector handel. Dit is ook de sector met de meeste bedrijven in Nederland. De bouwnijverheid en de horeca volgden op respectievelijk plaats twee en drie. Relatief gezien werden er in mei van dit jaar de meeste faillissementen uitgesproken in de sector horeca.6
Kunt u een globaal overzicht geven van de verschillende vormen van steun/belastingschulden die nog door ondernemers terugbetaald dienen te worden?
De vaststellingsaanvragen voor de NOW-subsidie worden op dit moment nog door UWV verwerkt. Een deel van de ondernemers die een voorschot hebben ontvangen, moet dit voorschot terugbetalen. Meestal komt dit omdat het omzetverlies lager was dan verwacht (of helemaal niet is opgetreden) of omdat de loonsom tijdens de NOW-periode is gedaald. In die gevallen is er meer NOW-subsidie verstrekt dan waar recht op bestond en is terugvordering een logisch gevolg.
Kunnen zij daarbij gebruikmaken van aanvullende (betalings)regelingen?
Bij de terugbetaling van NOW-vorderingen hanteert UWV ruime betalingsregelingen. Er kan een betalingsregeling van maximaal 5 jaar worden afgesproken, met de mogelijkheid om binnen deze vijf jaar een betaalpauze van één jaar in te lassen. Daarnaast wordt er door UWV geen rente berekend over de openstaande vordering.
Op 17 mei jl. heeft de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst een brief gestuurd met als onderwerp «Actuele cijfers coronabetalingsregeling en intrekken betalingsregelingen»7. In deze brief is een overzicht gegeven van o.a. de openstaande coronabelastingschuld en de betalingsregeling. Zie tabel 1 voor een overzicht van het aantal debiteuren dat gebruik maakt van de betalingsregeling en van de openstaande schuld. De duur van de betalingsregeling is vijf jaar. Ook konden ondernemers onder bepaalde voorwaarden een versoepeling aanvragen zoals een betaalpauze of een verlenging van de betalingsregeling van vijf naar zeven jaar. Zie tabel 2 voor een overzicht van de behandelde verzoeken om versoepeling. Voor overige informatie verwijs ik uw Kamer graag naar voornoemde brief van 17 mei jl.
Peildatum
Aantal ondernemers
Openstaande schuld in €
1 oktober 2022
266.369
19,6 mld
5 december 2022
254.583
18,6 mld
16 januari 2023
244.847
17,7 mld
6 februari 2023
243.373
17,5 mld
14 februari 2023
242.925
17,4 mld
27 februari 2023
242.226
17,2 mld
20 maart 2023
240.672
16,9 mld
24 april 2023
237.420
16,5 mld
Type verzoek
Aanvragen
Toegewezen
Afgewezen
Verlenging (5–7 jaar)
2.230
1.081
1.149
Pauzeren
5.884
4.954
930
Kwartaalbetaling
228
228
Incomplete verzoeken, wachtend op aanvulling
Totaal
11.861
6.263
2.079
Ziet u nog aanvullende mogelijkheden om ondernemers te ondersteunen met hun terugbetalingstraject?
Ondernemers kunnen onder bepaalde randvoorwaarden gebruik maken van de WHOA8-regeling. Deze kan onder andere soelaas bieden wanneer het nodig is om schulden te herstructureren ten behoeve van de doorstart van hun onderneming.
Daarnaast onderzoekt de aangestelde aanjager schulden de schuldenproblematiek bij ondernemers en gaat hier verder op in. In zijn rapportage worden mogelijke oplossingen aangedragen. Deze rapportage met aanbevelingen wordt verwacht in augustus en zal zo snel mogelijk na het reces met een Kabinetsreactie aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
De afgelopen periode zijn diverse lasten voor ondernemers, waaronder mkb'ers, aanzienlijk gestegen. Het vpb-tarief en de loonlasten zijn daar voorbeelden van. Bent u van mening dat deze lastenverzwaringen de huidige faillissementsgolf versterken?
Het kabinet heeft ervoor gekozen het lage vennootschapsbelastingtarief per 2023 te verhogen van 15% naar 19% en de tariefgrens te verlagen van € 395.000 winst naar € 200.000. Daarmee heeft het kabinet de onevenwichtigheid verkleind die bestaat tussen de belasting van werknemers en IB-ondernemers9 enerzijds en directeuren-groot aandeelhouders anderzijds. Ook vermindert deze maatregel het risico dat bedrijven zich opsplitsen om gebruik te maken van het lage vennootschapsbelastingtarief. De maatregel treft alleen winstgevende bedrijven. Daarom verwacht het kabinet dat deze maatregel geen effect zal hebben op het aantal faillissementen. Daarnaast beseft het kabinet dat ondernemers last ondervinden van externe omstandigheden zoals stijgende rentekosten, energieprijzen en loonkosten. Het kabinet houdt uiteraard vinger aan de pols en probeert ondernemers hierin zo goed mogelijk te ondersteunen met bijvoorbeeld de regeling voor Tegemoetkoming Energiekosten (TEK).
Kunt u uitsluiten dat de gemiddelde belastingdruk voor ondernemers verder zal stijgen in 2024?
Dit voorjaar heeft de Staatssecretaris van Financiën een start gemaakt met de lastenbesluitvorming voor 2024 en verder. De Voorjaarsnota bevat een tussenstand van het inkomstenkader. Definitieve besluitvorming over de inkomsten en koopkracht vindt plaats in augustus. Er spelen verschillende onderwerpen die leiden tot een uitdagende dekkingsopgave. Tijdens de augustusbesluitvorming maakt het kabinet een integrale afweging over de invulling van het pakket aan maatregelen dat wordt genomen.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Hier is aan voldaan, zie hierboven.
Het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) over het jaar 20221?
Ja.
Hoe reflecteert u op het signaal: «In China zelf is er door het Chinese beleid van militair-civiele fusie een dusdanig grote verwevenheid tussen civiele bedrijven en (onderwijs)instellingen enerzijds en het leger anderzijds, dat er in prioritaire sectoren in feite geen onderscheid meer kan worden gemaakt tussen deze twee werelden.»? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name de invulling van de risicoanalyses en de audit daarop?
Dit signaal is in lijn met eerdere berichten vanuit de veiligheidsdiensten. Het onderstreept opnieuw het belang van de ingezette aanpak op kennisveiligheid. Daarom deel ik dit type actuele informatie met kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en ik breng het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid. Ik ga er vanuit dat de kennisinstellingen dit aandachtspunt meenemen bij hun risicoanalyses en daarbij de inschatting maken of dit een reëel risico is binnen de vakgebieden waar zij actief in zijn.
Dit jaarverslag van de MIVD vraagt eens temeer van instellingen dat zij weloverwogen omgaan met internationale wetenschappelijke samenwerkingen en daarbij alert zijn op eventuele risico’s. Hierbij kunnen ze onder meer gebruikmaken van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid en van de diensten van het Loket Kennisveiligheid. Ik heb de kennisinstellingen vorig jaar opgeroepen een risicoanalyse van de internationale samenwerkingen uit te voeren, ik ga ervan uit dat zij daarbij dit soort signalen meenemen. In de externe audit kennisveiligheid die dit jaar plaatsvindt, worden de aanpak en uitkomsten van de risicoanalyses meegenomen. Hierover wordt uw Kamer rond de zomer geïnformeerd.
Hoe reflecteert u op het signaal dat China in reactie op de verhoogde aandacht rondom samenwerkingen met China, verschillende maatregelen implementeert om de affiliatie tussen Chinese PhD-studenten en het Chinees militair-industrieel complex te verhullen? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name het onderzoek rondom China Scholarship Council (CSC) bursalen?
Het CSC-onderzoek is inventariserend van aard en bedoeld om inzicht te krijgen in de aantallen CSC-promovendi bij Nederlandse kennisinstellingen, in welke vakgebieden zij actief zijn en wat voor voorwaarden in de contracten staan. Clingendael voert dit onderzoek uit en kan daarbij het jaarverslag gebruiken als bron in het onderzoek. In dit onderzoek wordt niet specifiek ingegaan op het signaal zoals vermeld in de vraag. Dit soort signalen wordt wel meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt er op dit moment samengewerkt tussen het Ministerie van Defensie/MIVD en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rondom kennisveiligheidsbeleid? Bent u van zins deze samenwerking te intensiveren kijkend naar de signalen uit het jaarverslag?
Tussen de MIVD en het Ministerie van OCW bestaan structurele contacten die erop gericht zijn om het beleid rondom kennisveiligheid vorm te geven en de implementatie daarvan te realiseren. Concrete voorbeelden zijn betrokkenheid bij het opstellen van het wetsvoorstel Screening Kennisveiligheid en bij de advisering aan kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid. De afgelopen jaren is de samenwerking tussen OCW en MIVD steeds intensiever geworden als gevolg van de ontwikkelingen zoals geschetst in het jaarverslag van de MIVD.
Bent u daarbij bereid per direct te faciliteren dat MIVD nauwer in contact treedt met kennisinstellingen? Zo nee, waarom niet?
Dit is reeds mogelijk. Op aanvraag van kennisinstellingen kan contact worden gelegd met de MIVD via het Loket Kennisveiligheid.
Wordt de MIVD betrokken bij het recent gestarte onderzoek vanuit het China Kennisnetwerk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de hoeveelheden CSC-promovendi in Nederland en van de voorwaarden in de CSC-contracten?
Nee, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, bestaat dit onderzoek uit een inventarisatie bij de Nederlandse kennisinstellingen en de contracten die zij hebben met CSC. De uitkomsten van dit onderzoek worden ter informatie interdepartementaal gedeeld en besproken.
Deelt u de mening dat een versnelling van het tijdpad wetstraject Screening Kennisveiligheid in het licht van de nieuwe signalen uit het jaarverslag overwogen moet worden? Bent u bereid dit wetstraject te versnellen? Zo nee, bent u bereid tijdelijke maatregelen te nemen tot de implementatie van de wet?
Ik onderschrijf dat er, mede vanwege de signalen uit het jaarverslag, snelheid geboden is bij de invoering van deze wet. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het van groot belang is dit wetstraject zorgvuldig aan te pakken. Waar mogelijk wordt ingezet op versnellen. Bijvoorbeeld door het wetsvoorstel parallel aan de (internet)consultatie voor advisering voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Ik zal de Kamer regelmatig informeren over de voortgang van het wetstraject.
Tot de screening is gerealiseerd zetten we met de bestaande aanpak kennisveiligheid in op een brede set maatregelen van bewustwording en mitigatie van kennisveiligheidsrisico’s. Dat gebeurt in zowel Nederlands als internationaal verband. Deze maatregelen bestaan uit de dialoog met het kennisveld, het implementeren van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid, het uitvoeren van een risicoanalyse door kennisinstellingen en de onafhankelijke audit die onderzoekt hoe de implementatie van de leidraad vordert. Daarnaast zorgt het Loket Kennisveiligheid voor advisering in casuïstiek, voor informatievoorziening, expertiseopbouw en netwerkvorming op het gebied van kennisveiligheid.
Hoe gaat u (kennis)instellingen, met name die die te maken hebben met de aandachtsgebieden van de Chinese staat zoals de ruimtevaartsector en kwantum, op korte termijn bewust maken van de nieuwe signalen uit het jaarverslag?
Ik vind het belangrijk dat signalen vanuit de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zo goed mogelijk benut worden in het vergroten van het bewustzijn en daarmee de weerbaarheid bij de kennisinstellingen. Daarnaast zie ik deze signalen als een aanmoediging om het beleid dat ik heb ingezet te continueren, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Daarom neem ik deze nieuwe signalen uit het jaarverslag, zoals ik dat ook gedaan heb bij eerdere signalen, doorlopend mee in de informatievoorziening en advisering vanuit het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en breng ik het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid.
Een bailout voor banken in de stikstofaanpak |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat is de samenhang tussen het integrale onderzoek naar de mogelijke beleidsopties, waarmee een financiële bijdrage van banken aan de stikstofopgave geborgd kan worden en het gesprek van het kabinet in het kader van het Landbouwakkoord over een niet-vrijblijvende bijdrage van banken?
Afgelopen jaar zijn er moties ingediend die verzoeken te onderzoeken hoe banken en leveranciers en afnemers met langlopende contracten zijn te verplichten tot een substantieel aandeel in de transitiekosten (motie Thijssen c.s.)1, om uitgekochte bedrijven ruimhartig te compenseren, maar financiële instellingen niet (motie Maatoug en Van der Plas)2 en om te onderzoeken om een deel van de agrarische bankleningen af te waarderen en de besparingen die hierdoor ontstaan ten goede te laten komen aan de verduurzaming van de landbouw (motie Beckerman)3.
Het kabinet onderzoekt integraal en in samenhang – ter opvolging van de hiervoor genoemde moties – de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Er wordt in dit kader een breed scala aan opties onderzocht, inclusief de voor- en nadelen, juridische en praktische haalbaarheid en economische doeltreffendheid en doelmatigheid, alsmede de samenhang met de bijdrage die van de overige ketenpartijen wordt verwacht.
Parallel aan dit onderzoek heeft het kabinet in het Landbouwakkoord met de banken afspraken willen maken over hoe zij boeren kunnen ondersteunen in de transitie, bijvoorbeeld door het bieden van financiële verlichting of aantrekkelijke arrangementen voor de boeren. Dit kunt u lezen in het conceptakkoord waarover u over bent geïnformeerd (Kenmerk 23Z11834).
Het kabinet zal nu toewerken naar een kabinetsplan, om invulling te geven aan het proces van de benodigde transitie. Het kabinet wil die vormgeving zorgvuldig doen en zal in september komen met een aanpak in een Landbouwbrief. De opties die worden onderzocht in het kader van de hierboven genoemde moties zullen in dit proces worden meegenomen. Dit integrale onderzoek beziet ook de samenhang van de beleidsopties met bestaande kaders en aankomende regelgeving op het gebied van klimaat- en milieudoelen, op nationaal en Europees niveau, inclusief de door mij aangekondigde verkenning of, en zo ja, hoe wetgeving kan bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie.4
Zullen de opties die naar voren komen uit het integrale onderzoek sturend zijn voor de kabinetsinzet in het Landbouwakkoord? Zo ja,hoe dan, omdat het integrale onderzoek voor de zomer klaar moet zijn maar het Landbouwakkoord in principe al eind april?
Dat was niet het geval, in het onderzoek wordt er gekeken of, en zo ja, hoe banken (en andere ketenpartijen) zijn te verplichten tot een substantieel aandeel in de transitiekosten. Voor het Landbouwakkoord was de inzet van het kabinet om afspraken te maken met banken (en anderen ketenpartijen) over hoe zij boeren substantieel kunnen ondersteunen in de transitie, bijvoorbeeld door het bieden van financiële verlichting of aantrekkelijke arrangementen voor de boeren.
Is het wel verstandig om in het Landbouwakkoord met als deadline medio mei al te streven naar afspraken over een niet-vrijblijvende bijdrage van banken als de beleidsopties om daaraan invulling te geven mogelijk pas in de zomer af zijn? Hoeveel zin heeft het immers nog om die beleidsopties verder uit te werken als er toch al een akkoord is gekomen op die niet-vrijwillige bijdrage?
De banken hebben een grote en belangrijke verantwoordelijkheid om passende financiering te bieden bij de verduurzaming. De inzet van het kabinet was daarom om met banken en anderen ketenpartijen in het Landbouwakkoord te komen tot onderling samenhangende afspraken over hoe zij boeren kunnen ondersteunen in de transitie. Nu de besprekingen om te komen tot een Landbouwakkoord zijn beëindigd, zal het kabinet toewerken naar een kabinetsplan, om invulling te geven aan het proces van de benodigde transitie. In dat kader is het van waarde om te onderzoeken hoe banken (en andere ketenpartijen) te verplichten zijn tot een substantieel aandeel in de transitiekosten.
Kunt u nogmaals bevestigen dat u de zienswijze deelt dat er bij uitkoop in het stikstofdossier (vrijwillig dan wel verplicht) sprake is van materialiserende transitierisico’s?
Ja. Het transitierisico omvat het risico op alle kosten die voortkomen uit de transitie naar een duurzame economie. De kans op waardeverlies van productiecapaciteit als gevolg van beleidskeuzes gericht op het versnellen van de transitie kan daarmee in mijn ogen als een transitierisico worden beschouwd – ongeacht de precieze vormgeving van deze beleidskeuzes.
Bent u het ermee eens dat het, gegeven dat transitierisico’s in de intensieve veehouderij op aanzienlijke schaal materialiseren, impliceert dat deze in het verleden onvoldoende beheerst zijn?
Met deze gevolgtrekking ben ik het niet eens. Het feit dat een transitierisico zich materialiseert betekent niet noodzakelijkerwijs dat het onvoldoende is beheerst. Risicobeheersing ziet niet op het volkomen uitsluiten van de mogelijkheid dat het risico zal optreden.
Klopt het dat banken zelf voor eigen rekening en risico investeringen doen en als de risico’s die met deze investeringen gepaard gaan, bijvoorbeeld via een faillissement of waardeverlies, het ook vanuit commercieel- en risicomanagementperspectief correct is dat banken een deel van dit verlies dragen (door de desbetreffende financieringen in hun boek gedeeltelijk of in z’n geheel af te schrijven)?
Wanneer banken financiering verstrekken aan ondernemers houden zij vanuit prudentieel en boekhoudkundig perspectief rekening met de bijbehorende risico’s. Indien er sprake is van een duidelijk toegenomen kredietrisico voor de bank of er indicaties zijn dat volledige terugbetaling zonder uitwinning van het onderpand onwaarschijnlijk is, moeten banken extra boekhoudkundige voorzieningen treffen. Indien er geen redelijke kans meer is op herstel, is een bank verplicht om dienovereenkomstig geheel of gedeeltelijk af te schrijven en zo het waarschijnlijke verlies tijdig te nemen. Een dergelijke boekhoudkundige afschrijving houdt niet automatisch in dat een bank daarmee het recht op terugbetaling opgeeft. Wat het daadwerkelijke verlies voor een bank zal zijn, zal van geval tot geval verschillen. Dit is mede afhankelijk van de aanwezigheid van zekerheden (pandrecht en hypotheek), de waarde en uitwinningsmogelijkheden daarvan en daarmee samenhangend de positie van de bank in de rangorde bij een eventueel faillissement.
Vindt u dat financiële instellingen vanuit risicomanagementperspectief financieel verantwoordelijk moeten worden gehouden voor materialiserende transitierisico’s op een wijze die overeenkomt met de mate waarin deze instellingen voor eigen rekening en risico in portefeuilles met die risico’s geïnvesteerd hebben, nog los van uw eerdere algemene antwoord dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid is voor een financiële bijdrage in het gehele agrocomplex en de verplichting van banken beleid te voeren die dergelijke risico’s beheersen?
De vereisten voor risicobeheer kaderen de verplichtingen van financiële instellingen om risico’s te beheersen en tijdig te voorzien voor mogelijke verliezen. De vereisten op het gebied van risicobeheer bepalen niet wie er voor enig waardeverlies verantwoordelijk of aansprakelijk is of wat daarin de juiste verdeling is of zou moeten zijn.
Bent u het ermee eens dat bij het met belastinggeld (vrijwillig dan wel gedwongen) uitkopen van agrarische ondernemers, vanuit het perspectief van banken die financieringen hebben uitstaan bij die ondernemers, sprake is van socialisering van private verliezen van deze banken op het moment deze banken niet gedwongen worden tot een verplichte bijdrage, omdat (een deel van) deze verliezen gedragen zouden moeten worden door de bank die hier voor eigen rekening en risico is ingestapt?
De beschikbaarstelling van belastinggeld voor het uitkopen van agrarische ondernemers is er op gericht om de doelen van het kabinet te bereiken en een significante vermindering van de stikstofdepositie te bewerkstellingen, gezien de grote maatschappelijke opgave die hier ligt. Het zal van geval tot geval afhangen of en in welke mate uitkoop van agrarische ondernemers ervoor zorgt dat mogelijke toekomstige verliezen van zowel deze ondernemers als hun schuldeisers worden voorkomen. Er zullen gevallen zijn waarbij gebruikmaking van een beëindigingsregeling private verliezen voor ondernemers en hun schuldeisers voorkomt.
Het kabinet verwacht een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de «retail» in de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige vorm van landbouw in balans met de natuur. Het kabinet ziet het komen tot een duurzame en toekomstbestendige vorm van landbouw als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en betrokken partijen.
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen die u heeft gesteld op 18 oktober 2022, onderzoekt het kabinet integraal en in samenhang de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken en andere ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Hierbij wordt zowel gekeken naar boeren die stoppen, als boeren die willen omschakelen naar duurzame landbouw (en een schuldenlast hebben). Er wordt in dit kader een breed scala aan opties onderzocht, inclusief de voor- en nadelen, juridische en praktische haalbaarheid en economische doeltreffendheid en doelmatigheid, alsmede de samenhang met de bijdrage die van de overige ketenpartijen wordt verwacht. Ik verwacht uw Kamer in september te kunnen informeren over de uitkomsten, wanneer het kabinet met het plan komt om invulling te geven aan het proces van de benodigde transitie. Wanneer ik u hierover informeer zal ik integraal terugkomen op de hiermee samenhangende overwegingen. In mijn antwoord op deze en de volgende vragen loop ik daar niet op vooruit, maar zal ik meer ten algemene antwoord geven op de gestelde vragen.
Bent u het ermee eens dat het voorkomen van socialiseren van (gedeeltelijk) private verliezen van banken een belangrijk argument is om van hen een niet-vrijblijvende bijdrage te verlangen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het, omdat het hier gaat om materialiserende transitierisico’s, ermee eens dat de niet-vrijblijvende bijdrage van banken in het stikstofdossier niet enkel zou moeten toezien op toekomstige groene verdienmodellen, waar banken winst op kunnen behalen, maar ook op de kosten van de materialiserende transitierisico’s, waar banken op zullen moeten inleggen?
De bestaande en in voorbereiding zijnde regelingen voor bedrijfsbeëindiging van agrarische ondernemers zijn zodanig vormgegeven dat een vergoeding wordt of zal worden verstrekt voor het waardeverlies van de productiecapaciteit. Hierbij wordt noch van de agrarische ondernemers noch van andere betrokken ondernemers, waaronder banken die de financiering hebben verstrekt, een verplichte bijdrage in het nemen van eventueel niet opgetreden verliezen gevraagd.
Zoals aangegeven in antwoord 9, zal ik u nader informeren over de beleidsopties waarbij een niet-vrijblijvende bijdrage van financiële ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd, inclusief de overwegingen hierbij.
Bent u bereid om (al is het maar trendmatig) een ambtelijke, dan wel externe opdracht te geven om te onderzoeken hoeveel er sinds de PAS-uitspraak van de Raad van State is geïnvesteerd in de verdere intensivering van de veehouderij, omdat u nu aangeeft deze cijfers niet te hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u in dit onderzoek tevens meenemen hoeveel (naar schatting) financiële instellingen het afgelopen decennium verdiend hebben aan financieringen in de Nederlandse intensieve veehouderij?
Naar mijn verwachting zal zowel ambtelijk als extern onderzoek moeilijk objectief kunnen vaststellen in hoeverre veehouders hebben geïnvesteerd in verdere intensivering. Dit vereist namelijk causaal inzicht in bedrijfsspecifieke data en doeleinden van specifieke investeringen, gekoppeld aan een maatstaf voor intensivering en de locatie van de veehouderij.
Is het correct dat het een verantwoordelijkheid van de toezichthouder is om te wijzen op mogelijke transitierisico’s in de intensieve veehouderij en bij banken aan te dringen op een adequate beheersing van deze risico’s?
De verantwoordelijkheid voor het identificeren en adequaat beheersen van relevante en materiële risico’s ligt allereerst bij banken zelf. De toezichthouder toetst of regelingen, strategieën, processen en mechanismen voor risicobeheersing op orde zijn en risico’s waaraan de instellingen blootgesteld zijn of kunnen worden te evalueren. Tot de relevante risico’s behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico’s en transitierisico’s. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf.
Wat kunt u in algemene zin zeggen over de wijze waarop de toezichthouder Nederlandse financiële instellingen gewaarschuwd heeft voor een mogelijk aanzienlijke portefeuille materialiserende transitierisico’s in de intensieve veehouderij?
Significante banken, waaronder de grotere Nederlandse banken, staan in het kader van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM) onder direct toezicht van de Europese Centrale Bank. Kleinere banken en andere financiële instellingen staan onder toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB). Ik kan niet treden in het toezicht op individuele instellingen.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat klimaat- en milieurisico’s een prioriteit zijn voor de ECB. Zo heeft de ECB in 2020 een gids met toezichtverwachtingen gepubliceerd over het risicobeheer van klimaat- en milieurisico’s.5 Die wordt door DNB ook toegepast op kleinere banken, overeenkomstig de aanbevelingen van de ECB.6 Voor kleinere banken geldt dat de ECB aanbevelingen aan nationale toezichthouders kan geven over de uitoefening van dit toezicht. Eind 2022 heeft de ECB uitkomsten van onderzoek naar het management van klimaat- en milieurisico’s gepubliceerd, evenals concrete deadlines voor banken om het omgaan met deze risico’s te integreren in hun governance, strategie en risicomanagement.7 DNB en ECB wijzen al geruime tijd op de risico’s als gevolg van klimaatverandering en ook biodiversiteitsverlies. DNB en de ECB hebben diverse stress-testen uitgevoerd met betrekking tot klimaatrisico’s. In 2020 publiceerde DNB een rapport waarin zij de risico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies onderzocht heeft.8 Daarin is ook de Nederlandse stikstofcrisis onderzocht. DNB heeft toen aangegeven dat het voor financiële instellingen van belang is dat zij de gevoeligheid van hun portefeuille voor transitierisico’s in kaart brengen.
Bent u bereid met de toezichthouder in gesprek te treden over de wijze waarop zij toezicht heeft gehouden op een aanzienlijke portefeuille van wat nu blijkt materialiserende transitierisico’s zijn in de intensieve veehouderij, nog los van de reguliere overleggen die u met de toezichthouder heeft? Waarom wel, dan wel niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 13 kan ik niet treden in het toezicht op individuele instellingen, maar hebben de toezichthouders gedurende de afgelopen periode in toenemende mate klimaat- en milieurisico’s geïntegreerd in het toezicht. Ik onderschrijf het belang daarvan en heb dat ook gedaan in mijn reguliere overleggen met DNB. Het is daarbij niet aan mij om de wijze waarop deze risico’s de afgelopen jaren een rol hebben gekregen in het toezicht op de betrokken individuele financiële instellingen te evalueren.
Is de toezichthouder van plan haar toezicht op de transitierisico’s in de intensieve veehouderij, die nu blijken te materialiseren, te evalueren?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 13, hebben de toezichthouders aandacht voor klimaat- en milieurisico’s geïntegreerd in het toezicht. De toezichthouders evalueren de toezichtmethodiek geregeld en stellen periodiek toezichtprioriteiten vast. De ECB heeft deze prioriteiten vastgesteld voor de jaren 2023–2025, en daarin ook nader onderzoek naar tekortkomingen in het beheersen van klimaatrisico’s aangekondigd.9 Ook voor DNB is de verankering van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s, inclusief risico’s op het gebied van biodiversiteit, een prioriteit in het toezicht voor de jaren 2021–2024.10
Kan toegelicht worden wat bedoeld wordt met het punt dat een «subsidie [voor bedrijfsbeëindiging] [...] in beginsel niet onder eventuele bestaande pandrechten van de bank [zal] vallen», omdat uit dergelijke pandrechten alleen vorderingen voortvloeien die al bestonden op het moment van vestiging van het pandrecht? Wordt hiermee bedoeld dat de subsidie tot bedrijfsbeëindiging door de bank niet opeisbaar is omdat deze niet onder het pandrecht valt, op het moment dat de ondernemer met zijn of haar subsidie niet vrijwillig een lening aflost1? Hoe verhoudt zich dat tot artikel 3:229 van het Burgerlijk Wetboek?
Als zekerheid voor de terugbetaling van een lening worden vaak pandrechten gevestigd op vorderingen die voortvloeien uit bestaande rechtsverhoudingen, dus rechtsverhoudingen die bestaan op het moment dat het pandrecht wordt gevestigd. Dat betekent – in beginsel – dat een later verkregen subsidie daar niet onder valt. Die vloeit namelijk voort uit een rechtsverhouding die nog niet bestond op het moment dat het pandrecht werd gevestigd. Om die reden is in antwoord op de gestelde vragen opgemerkt dat een subsidie voor bedrijfsbeëindiging in beginsel niet onder eventuele bestaande pandrechten van de bank zal vallen. Dat staat los van de regeling in art. 3:229 BW. Dit artikel bepaalt dat een recht van pand of hypotheek van rechtswege een pandrecht meebrengt op alle vorderingen tot vergoeding die in de plaats van het verbonden goed treden, waaronder vorderingen ter zake van waardevermindering van het goed. Voor een subsidie voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging, die ziet op beëindiging van productiecapaciteit, met voorwaarde van sloop van de agrarische gebouwen, is het echter niet zeker of deze zal worden aangemerkt als een vergoedingsvordering in de zin van art. 3:229 BW. Wel geldt dat een subsidie na uitbetaling onder pandrechten van de bank op bankrekeningen kan vallen en dat, indien een ondernemer niet vrijwillig overgaat tot aflossing van een lening, de bank (al dan niet in faillissement van de ondernemer) verhaal kan nemen op eigendommen van die ondernemer.
Is artikel 3:229 van het Burgerlijk Wetboek zowel van toepassing op de schadeloosstelling bij onteigening als op de door een onderneming verkregen subsidie bij vrijwillige bedrijfsbeëindiging? Is er een vorm van compensatie voor (gedwongen of vrijwillig) stoppende agrarische ondernemers met bancaire schulden waarop art. 3:229 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is?
Artikel 3:229 BW is in beginsel van toepassing op een vordering tot vergoeding van schade als gevolg van onteigening. Echter, op grond van art. 43 Onteigeningswet heeft de hypotheek- of pandhouder geen recht op afzonderlijke schadevergoeding. Slechts indien hij is tussengekomen, kan hij zij zich jegens de onteigenaar beroepen op zijn rechten uit Art. 3:229 BW. Hij oefent die rechten uit op het bedrag van de werkelijke waarde en de waardevermindering van het overblijvende, zoals de schadeloosstelling is toegekend aan de hypotheekgever.
Met betrekking tot een subsidie bij vrijwillige bedrijfsbeëindiging: zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16, is het niet zeker of een subsidie voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging zal worden aangemerkt als een vergoedingsvordering in de zin van art 3:229 BW. Het ontvangen van een subsidie voor bedrijfsbeëindiging ontslaat de ontvanger niet van aangegane contractuele verplichtingen met kredietverstrekkers.
Kan toegelicht worden of afspraken tussen de overheid en de ondernemer om de subsidie ter bedrijfsbeëindiging onoverdraagbaar te maken ook kunnen betekenen dat afgesproken wordt dat banken deze subsidie niet kunnen opeisen om uitstaande schulden mee te innen, ervan uitgaande dat de ondernemer niet vrijwillig overgaat tot het aflossen hiervan?
Een subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten, in dit geval betreft het de sluiting van een veehouderijlocatie. In het kader van de subsidieverstrekking kan echter niet worden bepaald hoe de subsidieontvanger concreet het ontvangen subsidiebedrag aanwendt. Aan een subsidie te verbinden verplichtingen dienen verband te houden met het doel van de subsidieverstrekking.
Het ontvangen van een subsidie voor bedrijfsbeëindiging ontslaat de ontvanger niet van aangegane contractuele verplichtingen met kredietverstrekkers. Indien een ondernemer niet vrijwillig overgaat tot voldoening daarvan, kan de bank (al dan niet in faillissement van de ondernemer) verhaal nemen op eigendommen van die ondernemer.
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen die u heeft gesteld op 18 oktober 2022 en in het antwoord op vraag 9, onderzoekt het kabinet integraal en in samenhang de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken en andere ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Na het afronden van dit onderzoek- zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten, naar verwachting in september.
Is het mogelijk voor banken om vrijwillig af te zien van de uitoefening van hun hypotheek- of pandrecht, waarmee ze opeising van uitstaande leningen zouden kunnen effectueren, op het moment dat een ondernemer niet uit eigen beweging besluit een subsidie tot bedrijfsbeëindiging in te zetten om een lopende lening af te lossen of deze te verpanden?
Het is voor de bank mogelijk om binnen bepaalde kaders en in bepaalde gevallen vrijwillig af te zien van de uitoefening van hun hypotheek- of pandrecht en/of een schuld geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Dit zal een bank van geval tot geval beoordelen. Hierbij geldt dat het bestuur van een bank zijn taak vervult in het belang van de vennootschap of coöperatie. Volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van een schuld kan in het belang zijn van de vennootschap of coöperatie. Daarnaast hebben ook belangen van andere betrokkenen en het algemeen belang een plaats in de belangenafweging van het bestuur van een bank. Vanuit prudentieel perspectief geldt dat een bank, krachtens de ECB leidraad voor niet-renderende leningen, schuldkwijtscheldingsopties met de nodige behoedzaamheid dient toe te passen, aangezien de mogelijkheid van kwijtschelding aanleiding kan geven tot zogeheten «moral hazard» en derhalve «strategische wanbetaling» in de hand zou kunnen werken. De leidraad geeft aan dat een bank ervoor moet zorgen dat er robuuste beheersingsmaatregelen bestaan.12 Een bank zal derhalve ook moeten letten op de precedentwerking en andere effecten van vrijwillige kwijtschelding. Daarbij zal de toezichthouder vanuit zijn mandaat kritisch (moeten) beoordelen of het beleid en handelen van de bank verantwoord is vanuit prudentieel perspectief.
Is het technisch en juridisch mogelijk voor de overheid om met banken afspraken te maken om zodat zij vrijwillig af zien van de uitoefening van hun hypotheek- of pandrecht, met een andere wijze van bijdrage vanuit banken (bijvoorbeeld via de verhoging van de bankenbelasting) als prikkel voor banken om hieraan mee te werken?
Het is mogelijk voor banken om er vrijwillig voor te kiezen een overeenkomst met de overheid aan te gaan waarin ze afzien van bepaalde rechten. Hierbij spelen bij de beantwoording van vraag 19 genoemde kaders echter een begrenzende rol, evenals overwegingen aangaande onder meer precedentwerking en toekomstige financieringskosten. Ook kan – afhankelijk van de uiteindelijke vorm en inhoud van een mogelijke overeenkomst – het mededingingsrecht een begrenzende rol spelen.
Bent u bereid bovenstaande route expliciet mee te nemen in het integrale onderzoek naar opties om banken tot een niet-vrijblijvende bijdrage aan de stikstofproblematiek te bewegen?
Deze optie valt buiten het bestek van het integrale onderzoek naar opties om banken tot een niet-vrijblijvende bijdrage aan de stikstofproblematiek te verplichten. Dit onderzoek ziet namelijk op vanuit de overheid opgelegde juridisch verplichtende beleidsopties om een financiële bijdrage van banken en andere ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave te borgen.
Het artikel 'Provincie Limburg wil Europese waterstofbank naar Chemelot halen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de kandidatuur van Limburg voor de Europese waterstofbank en wat is uw mening hierover?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte
Kunt u aangeven welke andere regio's of landen zich hebben aangemeld voor de Europese waterstofbank en hoe ver zij zijn in het selectieproces?
Naast de provincie Limburg, heeft de provincie Groningen interesse geuit als vestigingslocatie voor de Europese waterstofbank. De Europese Commissie heeft de contouren van de Europese waterstofbank toegelicht in een Communicatie die zij op 16 maart jl. gepubliceerd heeft.2 Uit deze Communicatie en uit contacten met de Europese Commissie blijkt dat de Europese Commissie met de Europese Waterstofbank geen nieuwe fysieke entiteit beoogt in te richten. Het gaat dus niet om een eigenstandige entiteit die, of een agentschap dat, ergens in de Europese Unie een locatie moet vinden. De term bank is door de Europese Commissie gebruikt om duiding te geven aan een set eigen (financiële) beleidsinstrumenten onder bestaande EU-fondsen die de Europese Commissie wil inzetten om Europese waterstofproductie aan te jagen en om waterstofimport van buiten de EU ten behoeve van eindafnemers binnen de EU te stimuleren. Daarnaast wil de Europese Commissie onder de waterstofbank beschikbare informatie en data over waterstoftransacties, prijzen, infrastructuurontwikkelingen en handelsstromen samenbrengen. Van een selectieproces is vooralsnog geen sprake. Het kabinet zal de verdere (institutionele) vormgeving van deze activiteiten die de Europese Commissie wil opzetten nauwgezet blijven volgen.
Heeft het kabinet al een beslissing genomen over het al dan niet steunen van de kandidatuur van Limburg voor de Europese waterstofbank?
Zie beantwoording vraag 2.
Hoe kan het kabinet helpen om de Limburgse kandidatuur kracht bij te zetten?
Bent u van mening dat de kandidatuur van Limburg past binnen het streven van de regering naar een grotere inzet op waterstof als energiedrager en hoe kan dit worden gegarandeerd?
Zie beantwoording vraag 2 en vraag 6.
Hoe kan de Europese waterstofbank bijdragen aan de ontwikkeling van de waterstofeconomie in Nederland en Europa?
Nederland verwelkomt het initiatief voor de Europese waterstofbank. De activiteiten die de Europese Commissie onder dit initiatief wil samenbrengen, kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een liquide Europese waterstofmarkt. Met name de subsidieveilingen die onder het Europese Innovatiefonds worden opgezet, kunnen een doeltreffende manier zijn om het kostenverschil tussen hernieuwbare waterstof en bestaande fossiele alternatieven te overbruggen. Bovendien kunnen de uitkomsten van deze subsidieveilingen waardevolle informatie over de prijsvorming van hernieuwbare waterstof in de Europese Unie opleveren.
Het kabinet verwelkomt ook dat de Europese Commissie het faciliteren van waterstofimport uit derde landen als één van haar hoofdactiviteiten onder de Europese waterstofbank gaat uitwerken, aangezien Nederland een belangrijke rol kan spelen als logistieke importhub voor de (Noordwest-)Europese waterstofmarkt.
Accounts die mogelijk nepnieuws verspreiden |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u de correspondentie met Twitter met betrekking tot de «aanvraag voor review van accounts die mogelijk nepnieuws verspreiden» van 7 april 2020 (zoals blijkt uit beantwoording op vragen van het lid Van Houwelingen over communicatie tussen Nederlandse ministeries, op 20 april 2023 naar de Kamer is verstuurd) met de Kamer delen?
Ja. De opgevraagde e-mail stuur ik uw Kamer hierbij als bijlage met deze beantwoording toe. Daarbij geef ik graag een korte toelichting over de context waarin de e-mail is verzonden. Ook om te illustreren hoe zorgvuldig daarbij gehandeld is:
Een aantal van de gemelde accountnamen heb ik omwille van de privacy van de mensen achter die accounts gelakt. Die accounts, of de bio’s ervan, bevatten persoonsgegevens waardoor ze herleidbaar zijn tot een persoon. Omdat ik maximale transparantie wil betrachten heb ik de accounts die ik niet direct heb kunnen herleiden tot personen niet gelakt.
Het bericht 'Schiphol en Havenbedrijf Rotterdam klagen de staat aan over 5G-beleid' |
|
Martijn Grevink (VVD), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welke zienswijzen er door de lokale vergunningshouders zijn ingebracht en op welke manier hieraan gehoor is gegeven?1
Een ontwerp van de wijziging van het Nationaal frequentieplan 2014 (NFP-wijziging) voor de 3,5 GHz band is in juli 2022 openbaar geconsulteerd. Hierop zijn door een aantal houders van lokale vergunningen in de 3,5 GHz band en belangenvertegenwoordigers, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam (HBR) en Schiphol (samen aangeduid als de «mainports») zienswijzen ingediend. HBR heeft zelf op dit moment geen vergunning in de 3,5 GHz band, Schiphol wel. Ook de Nederlandse en Europese belangenverenigingen voor gebruikers van lokale vergunningen (BTG en EUWENA) hebben een zienswijze ingediend.
De zienswijzen betroffen uiteenlopende aspecten van de NFP-wijziging, zoals de keuze van de bandindeling – waarbij het lokale gebruik zou worden ondergebracht in 100 MHz aan de onderkant van de band – en de wijze van uitgifte van lokale vergunningen volgens het mechanisme «op volgorde van binnenkomst». Naar deze beide aspecten wordt verwezen in het artikel in Het Financieele Dagblad. Ik hecht er aan hier op te merken dat «op volgorde van binnenkomst» hier niet betekent «wie het eerst komt, het eerst maalt», maar alleen verwijst naar hoe vergunningen door de tijd in behandeling worden genomen. In het voorgenomen uitgiftebeleid heeft een eerdere aanvrager daarbij niet meer rechten dan een latere aanvrager. Als meerdere aanvragers bij elkaar in de buurt liggen, moeten zij onderling afspraken maken om te zorgen dat zij elkaar niet storen. Denk bijvoorbeeld aan twee bedrijven in de haven of aan twee naast elkaar liggende ministeries. Met deze manier van vergunnen kan dezelfde frequentieruimte vele malen worden uitgegeven, zelfs aan dicht bij elkaar liggende percelen. Er is dus geen concurrentie om een beperkte hoeveelheid beschikbare vergunningen.
Voor wat betreft de bandindeling zijn de zienswijzen van de lokale vergunninghouders, maar ook die van landelijke mobiele operators, aanleiding geweest om nader onderzoek te laten verrichten en vervolgens de bandindeling van de 3,5 GHz-band te herzien ten opzichte van het dat was geconsulteerd. In het definitieve besluit zijn de lokale vergunninghouders niet langer ondergebracht in 100 MHz aan de onderkant van de band, maar in twee delen van 50 MHz aan de beide uiteinden van de band. Hiermee is deels tegemoet gekomen aan de wens van lokale vergunninghouders om te worden ondergebracht in het bovenste deel van de 3,5 GHz band, waar apparatuur voor lokale netwerken mogelijk beter beschikbaar zal zijn. Ik wil benadrukken dat de uiteindelijke keuze voor de bandindeling een afweging van verschillende belangen was, waarbij het niet mogelijk was om aan alle uiteenlopende wensen van belanghebbenden tegemoet te komen. De gemaakte afweging was ingewikkeld en is daarom uitgebreid gemotiveerd in de toelichting op de definitieve wijziging van het NFP die is gepubliceerd op 28 februari 2023.2
Voor wat betreft het verdeelmechanisme «op volgorde van binnenkomst» gaven de beide mainports in hun zienswijze onder meer aan een coördinerende rol voor zichzelf te zien om zo te kunnen komen tot een doelmatiger gebruik van de voor lokaal gebruik bedoelde frequenties op het eigen terrein. In reactie hierop heb ik in de toelichting op de definitieve NFP-wijziging van 28 februari 2023 aangegeven dat ik een informele coördinerende rol door een logische entiteit of organisatie binnen een groter gebied, zoals bijvoorbeeld een haventerrein of industriegebied, goed mogelijk acht voor zover deze neerkomt op vraagbundeling en een daaruit voortvloeiende coördinerende rol bij vergunningaanvragen. Het is en blijft echter de (wettelijke) taak van de overheid, specifiek die van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI), om vergunningaanvragen te toetsen, de coördinatie met andere radiodiensten te verzorgen, en vergunningen te verlenen aan de aanvragers.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja, welke gesprekken u heeft gevoerd met lokale vergunninghouders waaronder luchthaven Schiphol en het Havenbedrijf Rotterdam voorafgaand en ook nadat het Nationaal Frequentieplan (NFP) is gepubliceerd?
HBR en Schiphol trekken al enige tijd gezamenlijk op in het benadrukken van het belang van voldoende frequentieruimte voor lokaal gebruik in de beide mainports. In aanloop naar de consultatie van het ontwerp van de NFP-wijziging in juli 2022 hebben zij een extern onderzoek laten uitvoeren waarin onder meer wordt gepleit voor aangesloten frequentieruimte voor lokaal gebruik, bij voorkeur in het bovenste deel van de band. Ook het punt van een, door de mainports gewenste, coördinerende rol voor de mainports wordt in dit onderzoek aangestipt. Daarnaast is in juni 2022 een brief gestuurd aan de toenmalige Directeur Generaal Bedrijfsleven en Innovatie. In deze periode zijn hierover gesprekken met de mainports gevoerd op 9 juni, 29 juni en 7 juli 2022.
Ik onderken het belang van voldoende frequentieruimte voor lokaal gebruik, onder andere in de beide mainports. Naar aanleiding van de zienswijze van HBR en Schiphol op het geconsulteerde ontwerp van de NFP-wijziging, heb ik op 13 september 2022 aan de mainports gevraagd om een nadere toelichting over hoe zij een coördinerende rol meer concreet voor zich zien. In reactie hierop hebben HBR en Schiphol op 26 oktober 2022 een aanvullende memo met mij gedeeld. Zowel de zienswijze en het aanvullende memo zijn meegewogen bij de besluitvorming voor het definitieve NFP-besluit, zoals beschreven in de toelichtende tekst. Na vaststelling van het NFP-besluit is opnieuw contact gezocht met de mainports ten behoeve van de nadere invulling van het uitgiftebeleid en de vergunningvoorwaarden voor lokaal gebruik. Dit contact bestond onder meer uit twee gesprekken op 7 maart en op 27 maart 2023. Op 12 april jl. is vervolgens het voorgenomen uitgiftebeleid voor lokale vergunningen openbaar geconsulteerd.
Ook met een aantal andere lokale vergunninghouders zijn gesprekken gevoerd in de periode voor en na vaststelling van het NFP. Ook met belangenvereniging BTG is er regelmatig contact geweest.
Is het ingediende alternatieve plan van Schiphol en de haven, en de reactie van het ministerie hierop, openbaar inzichtelijk? Zo nee, waarom niet? Kan u deze alsnog op de kortst mogelijke termijn met de Kamer delen?
Het ingediende alternatieve plan van Schiphol en HBR is openbaar inzichtelijk via het in opdracht van de mainports opgestelde rapport over de behoefte aan privaat spectrum3 en de openbare consultatiereactie van Schiphol en HBR naar aanleiding van de concept NFP-wijziging 3,5 GHz-band.4 In de openbaarheid heb ik hierop gereageerd in de toelichting op het NFP-besluit van 28 februari jongstleden. Zowel Schiphol en HBR als ambtenaren van mijn ministerie hebben regelmatig informatie over het alternatieve plan uitgewisseld, zoals ook bij vraag 2 aangegeven. Die informatie is meegewogen in het tot stand komen van het concept uitgiftebeleid dat onlangs openbaar is geconsulteerd5. Op dit moment verwerk ik de consultatiereacties waarbij alle partijen hun zienswijzen konden indienen. Bij het publiceren van het uitgiftebeleid zal ik nader ingaan op de ingebrachte zienswijzen; waaronder ook de zienswijzen van de mainports rondom de wijze van verdelen van vergunningen.
Kunt u aangeven hoe de belangen en wensen van de lokale vergunninghouders hierin zijn gewogen?
Schiphol en HBR hebben de voorkeur voor 100 MHz aaneengesloten frequentieruimte bovenin de 3,5 GHz-band en wensen daarnaast een regierol voor henzelf in het toebedelen van gebruiksrechten voor frequentieruimte op het terrein van de mainports. Naast Schiphol en HBR zijn er nog andere belanghebbenden voor gebruik van frequentieruimte in de 3,5 GHz-band. Hiertoe behoren de landelijke mobiele operators, huidige gebruikers van de frequentieband (een aantal lokale gebruikers en satellietbedrijf Inmarsat) en toekomstige gebruikers voor bedrijfsspecifieke toepassingen. Zoals uitgebreid toegelicht in het NFP-besluit van 28 februari jongstleden leiden de belangen van deze partijen tot deels niet verenigbare wensen voor de bandindeling. Na weging van al deze belangen ben ik in het definitieve NFP-besluit gekomen tot een bandindeling met (voorlopig) twee delen van 50 MHz voor lokaal mobiel gebruik aan de randen van de 3,5 GHz-band en 300 MHz middenin de band voor landelijk exclusief mobiel gebruik. Het geconsulteerde bandplan ging nog uit van 100 MHz voor lokaal gebruik onderin de band. Met een verplaatsing van één deel van 50 MHz naar de bovenkant van de band is in het definitieve NFP-besluit deels tegemoet gekomen aan de wens van onder meer Schiphol en HBR om bandbreedte voor lokaal gebruik beschikbaar te maken in het bovenste deel van de band. Bovendien heb ik de mogelijkheid genoemd om in de toekomst een zogenoemde «schuif» te maken waardoor mogelijk 80 MHz aan aaneengesloten bandbreedte bovenin de band voor lokaal gebruik beschikbaar komt.
Ten aanzien van de door Schiphol en HBR gewenste, wettelijke regierol het volgende. Of frequentiegebruik daadwerkelijk schaars wordt en in welke mate er ruimte is voor een bepaalde mate van regie wordt in belangrijke mate bepaald door de voorwaarden die aan de vergunningen zullen worden verbonden. Deze worden vastgelegd in het uitgiftebeleid waarvoor recentelijk een openbare consultatie heeft plaatsgevonden. Ik ben nu bezig de ontvangen zienswijzen hierop, waaronder die van Schiphol en HBR, te verwerken.
Herkent u het geluid dat verdere innovatie en digitalisering onmogelijk wordt gemaakt door de huidige inrichting van de veiling, mede gelet op de Nederlandse ambitie om in de Europese kopgroep te blijven op het gebied van digitalisering? Op welke manier is gehoor gegeven aan deze zorgen?
In het artikel in Het Financieele Dagblad wordt door de mainports gesteld dat de automatisering van bedrijfsprocessen in gevaar komt door de manier waarop ik de aparte bedrijfsfrequenties inricht en wil toewijzen. Deze bedrijfsfrequenties zullen niet worden geveild, maar worden verdeeld op volgorde van binnenkomst. De zorgen van de beide mainports betreffen de nadere invulling van het «volgorde van binnenkomst»-verdeelmechanisme. De voorwaarden voor gebruik van frequentieruimte – en daarmee de mogelijkheden voor innovatie en digitalisering – worden vastgelegd in de vergunningsvoorwaarden waarvoor het uitgiftebeleid de basis vormt. Op dit moment ben ik bezig met het verwerken van de zienswijzen op de openbare consultatie van dit uitgiftebeleid. Bij het publiceren van het beleid zal ik mijn keuze motiveren, ook in het licht van de impact op innovatie en digitalisering.
Klopt het dat Schiphol en de Rotterdamse haven elk hun eigen beroep aantekenen?
Ja.
Is hierbij urgentie aangevraagd en wanneer worden deze zaken behandeld?
HBR en Schiphol hebben niet gevraagd om een voorlopige voorziening. De Rechtbank Rotterdam heeft besloten alle beroepen (dus ook die van HBR en Schiphol) tegelijkertijd te behandelen. Op 25 mei heeft een zogenoemde regiezitting plaatsgevonden, ter voorbereiding van de inhoudelijke zitting. De rechtbank heeft de inhoudelijke zitting inmiddels gepland op 11, en indien nodig, 12 oktober 2023.
Leiden deze zaken tot vertraging van de veiling? Zo ja, bent u voornemens om plannen ten aanzien van verschillende mogelijke uitkomsten op te stellen om zo op de kortst mogelijke termijn over te kunnen gaan tot het veilen van de 3,5 Ghz band?
Voor de gevolgen van de aangetekende beroepen voor de veiling wordt verwezen naar de bovenliggende Kamerbrief.
Kunt u uitdiepen welke gevolgen het heeft voor respectievelijk de concept-veilingregeling, de consultatieperiode en de planning van de veiling als Schiphol en/of de Rotterdamse haven gelijk krijgen van de rechter dat er meer plek voor hun operaties moet worden toegewezen?
Indien Schiphol en/of HBR op dit punt gelijk krijgt/krijgen van de rechter, zou dit betekenen dat de indeling van de 3,5 GHz-band in het NFP opnieuw dient te worden vastgesteld. Omdat de inrichting van de veiling afhankelijk is van het NFP, zou dit zonder meer gevolgen hebben voor de planning daarvan. Daarnaast zou dit gevolgen hebben voor de planning van de start van uitgifte van vergunningen voor lokaal gebruik in de banddelen 3400–3450 MHz en 3750–3800 MHz. Daarvan is start van uitgifte nu beoogd per 1 december 2023.
Kunt u uitdiepen welke gevolgen het heeft voor respectievelijk de concept-veilingregeling, de consultatieperiode en de planning van de veiling als Schiphol en/of de Rotterdamse haven gelijk krijgen van de rechter dat de manier waarop de ruimte wordt verdeeld, namelijk op volgorde van aanmelding, moet worden herzien?
Als de rechter uitsluitend zou oordelen dat de frequentieruimte die is bestemd voor lokaal gebruik op een andere manier moet worden verdeeld (dan op volgorde van binnenkomst), maar de rechter de rest van het NFP-besluit in stand zou laten, dan zou dit geen gevolgen hoeven te hebben voor de concept-veilingregeling, de consultatieperiode (die inmiddels is geëindigd) en de planning van de veiling. De veiling ziet immers niet op de frequentieruimte die is bestemd voor lokaal gebruik, maar op de frequentieruimte voor landelijk gebruik.
Bent u reeds in contact getreden met de lokale vergunninghouders, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam en Schiphol, betreffende dit geschil? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verloopt dit?
Zoals onder vraag 2 is aangegeven, is zowel voor als na de wijziging van het NFP gesproken met verschillende lokale vergunninghouders, waaronder HBR en Schiphol. Na afloop van de consultatie van het uitgiftebeleid voor de lokale vergunningen in de 3,5 GHz band zullen de ingediende zienswijzen worden beoordeeld en meegenomen bij de vaststelling van het definitieve uitgiftebeleid. Waar nodig zal dan opnieuw in contact worden getreden met lokale vergunninghouders. Ik heb de gesprekken met HBR en Schiphol tot dusver overigens als prettig en constructief ervaren.
Bent u van mening dat een rechtszaak niet bevorderlijk is voor de veiling van de 3,5 GHz band? Kunt u een rol in spelen om verdere problemen van de veiling te voorkomen?
Tegen elke wijziging van het NFP staat de mogelijkheid van beroep open en het staat belanghebbenden uiteraard vrij om hier gebruik van te maken. Bij het vaststellen van het NFP voor de 3,5 GHz band is een integrale belangenafweging gemaakt. Deze belangenafweging is uitvoerig beschreven in de toelichting op de NFP-wijziging. Ik zal mij ook in de beroepszaak en andere contacten met belanghebbenden blijven inspannen om de gemaakte afwegingen zo goed en transparant als mogelijk uit te leggen. Evenwel vind ik het belangrijk te blijven benadrukken, dat ik waarschijnlijk niet aan alle belangen en wensen van alle belanghebbenden tegemoet kan komen, omdat zij soms simpelweg onverenigbaar zijn. Er zullen dus waarschijnlijk altijd partijen zijn die vinden dat ik hun belangen onvoldoende heb meegewogen en daarom – mogelijk – naar de rechter zullen stappen.
Kunt u opties schetsen waarbij toch geveild wordt, mede gelet op het belang van 5G voor de digitale strategie van het kabinet en voor Nederlandse consumenten en ondernemingen? Is het mogelijk om bijvoorbeeld alvast het deel of een deel van de band te veilen dat buiten de rechtszaak valt?
De aangetekende beroepen hebben betrekking op zowel het te veilen gedeelte voor landelijk gebruik als het voor lokaal gebruik uit te geven gedeelte van de 3,5 GHz-band. Het is daarom niet mogelijk om alvast een deel van de band te veilen dat buiten de rechtszaak valt.
Kunt u de beantwoording van deze vragen op de kortst mogelijke termijn, maar ten minste tegelijkertijd met de beantwoording van het schriftelijke overleg betreffende de Inkennisstelling ontwerpbekendmakingsbesluit, ontwerpvergunningen en concept-veilingregeling 3,5 GHz-band (Kamerstuk 24 095, nr. 578) d.d. 14 april 2023 aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Nederlandse invloed binnen Euronext |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat bij de afsplitsing van Euronext van de New York Stock Exchange (NYSE) er in het kader van de vergunning (beurserkenning) is afgesproken dat de «tweede man» (COO) binnen het bedrijf Nederlands zou zijn en twee leden vanuit Euronext Amsterdam in de directie zitting zouden hebben? Zijn toen tevens afspraken gemaakt om budgettaire aantasting van nationale belangen te voorkomen (vetorecht)?1
Bij de afsplitsing van Euronext van de New York Stock Exchange is in 2014 in het kader van de vergunningverlening afgesproken dat voor het initiële bestuur van Euronext N.V. de CEO en COO zullen worden voorgedragen en benoemd rekening houdend met de relatieve omvang van de nationale Euronextmarkten. In 2014 waren de Franse beurs en Nederlandse beurs de grootste binnen Euronext N.V. Het ging dus alleen om de benoemingen van de eerste bestuurders en niet om de bestuurssamenstellingen daarna. Ook is toen afgesproken dat het bestuur van Euronext N.V. altijd geografisch in balans moet zijn. Met dit element is rekening gehouden bij latere benoemingen van bestuursleden. Tevens zijn toen afspraken gemaakt ten aanzien van beleidsvrijheid en financiële zelfstandigheid van de lokale beurzen. Zo kan een lokale beurs een beslissing van het bestuur van Euronext N.V. verwerpen indien een dergelijke beslissing uitsluitend de desbetreffende lokale beurs/markt raakt en de beslissing materiële of strategische impact heeft op de betreffende lokale beurs. Deze afspraken zijn vastgelegd in de vergunning aan Euronext.
Klopt het dat tot op heden er geen Nederlander mede aan het roer staat van Euronext en dat Euronext Amsterdam nu slechts één vertegenwoordiger in de directie van tien leden heeft, bovendien zonder lijnverantwoordelijkheid? Kunt u aangeven door wie het bedrijf wordt geleid?
De CEO’s van de lokale beurzen zijn tevens bestuurslid van Euronext N.V. Dit geldt ook voor de CEO van Euronext Amsterdam. Het klopt dat er op dit moment geen andere Nederlander in het bestuur van Euronext zit. De CEO van Euronext N.V. is Stéphane Boujnah.
Waarom wordt er niet vastgehouden aan de gemaakte afspraak om een Nederlander op de tweede positie binnen het bedrijf te plaatsen?
Zoals bij vraag 1 aangegeven is er geen afspraak gemaakt over de tweede positie binnen Euronext N.V. Er is alleen afgesproken dat de bestuurssamenstelling geografisch in balans dient te zijn gelet op de lokale beurzen. Het bestuur van Euronext N.V. voldoet aan deze afspraak aangezien het bestuur bestaat uit de CEO (Frans), de CEO’s van de lokale beurzen, de COO (Portugees) en de Head of Global Sales (Brits).
Bent u het ermee eens dat een goedwerkende kapitaalmarkt van levensbelang is voor de Nederlandse economie? Zo ja, ziet u het nationale belang van voldoende invloed van Euronext Amsterdam binnen de Europese beursorganisatie?
De beurs die Euronext Amsterdam in Nederland exploiteert is cruciaal voor de werking en ontwikkeling van de Nederlandse kapitaalmarkten en behoort tot de Nederlandse financiële kerninfrastructuur.2Op dit handelsplatform kunnen bedrijven uit Nederland, maar ook buitenlandse bedrijven die belangrijk kunnen zijn voor de Nederlandse economie, kapitaal aantrekken door uitgifte van aandelen. Hiermee biedt Euronext Amsterdam (Nederlandse) ondernemingen toegang tot de kapitaalmarkten.
Ik deel de opvatting dat goedwerkende kapitaalmarkten belangrijk zijn voor de Nederlandse economie en dat daarom het ook belangrijk is dat Euronext Amsterdam binnen de Europese beursorganisatie voldoende invloed heeft. Naast ondernemers zijn ook beleggers – zowel retail (consumenten) als institutioneel (pensioenfondsen, verzekeraars) – belangrijke stakeholders die baat hebben bij een goedwerkende kapitaalmarkt. Goed functionerende lokale beurzen, zoals Euronext Amsterdam, spelen een centrale rol bij het bij elkaar brengen van deze kapitaalverschaffers en -vragers en het faciliteren van efficiënte kapitaalallocatie ten behoeve van groei en verduurzaming van de reële economie. De aanwezigheid van een goede financiële en kapitaalmarktinfrastructuur is bovendien van belang voor het behoud van een goed vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven en de financiële sector in Nederland. Naast hoogwaardige werkgelegenheid door de activiteiten rondom de beurs (handelaren, market makers, accountancy, advies, advocatuur, consultancy) is goede financiële infrastructuur ook van groot belang voor de relatief grote vermogensbeheer- en pensioensector in ons land.
Is het uw intentie om de gemaakte afspraken te handhaven en zo nodig bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Mijn intentie is om de gemaakte afspraken te handhaven en vast te houden aan het vereiste dat het bestuur geografisch in balans dient te zijn. Mede gelet op het feit dat Nederland de vergunning verleent aan Euronext N.V. en daarmee in de bijzondere positie verkeert dat we voorwaarden kunnen stellen aan de autonomie van de lokale beurzen, zie ik op dit moment geen noodzaak om de gemaakte afspraken omtrent de samenstelling van het bestuur bij te stellen.
Het schrappen van de Amsterdamse beurs van notering van 6 bedrijven |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het schrappen van de notering van zes bedrijven van de Amsterdamse beurs?1
Ja.
Klopt het dat de notering van deze bedrijven is geschrapt enkel omdat deze bedrijven geen accountant konden vinden of is er meer aan de hand?
Euronext Amsterdam (Euronext) heeft aangekondigd voornemens te zijn om de toelating tot de handel op de gereglementeerde markt in Amsterdam te schrappen omdat de betreffende ondernemingen zich niet houden aan de eisen die gelden voor op Euronext genoteerde bedrijven. Dit betreft de wettelijke verplichting tot deponering van een gecontroleerde jaarrekening. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom deze bedrijven geen gecontroleerde jaarrekening hebben gedeponeerd. Ik ben niet bekend met de precieze omstandigheden bij deze bedrijven.
Euronext heeft aangekondigd de procedure in gang te zetten tot beëindiging van de notering. De betreffende bedrijven zijn op dit moment nog genoteerd.
Indien Euronext besluit een notering te beëindigen, dan zijn al twee jaren voorbij gegaan terwijl de handel van de onderneming was ondergebracht in een apart handelssegment. Er verlopen dan, conform het beursreglement van Euronext, nog maximaal 6 maanden totdat de handel en de notering op de gereglementeerde markt daadwerkelijk ten einde komt indien de onderneming geen oplossing heeft gevonden voor het deponeringsvereiste, dan wel geen toelating heeft gevraagd en gekregen voor voortzetting van de handel op een andere, niet-reglementeerde markt.
Klopt het dat met dit besluit «de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt wordt geborgd»? Of is er iets anders aan de hand?
Ja. Het klopt dat met het besluit om de notering te beëindigen van de betreffende bedrijven de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt wordt geborgd. Het is belangrijk voor investeerders dat zij kunnen vertrouwen op de bedrijfsinformatie die door aan de beurs genoteerde bedrijven wordt gepubliceerd. Dat Euronext Amsterdam regels stelt aan bedrijven die een notering wensen en deze regels handhaaft, is daarom van groot belang. Daarmee wordt bijgedragen aan de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt.
Kunt u aangeven of het in deze zaken bijvoorbeeld gaat om fraude of iets anders onoorbaars, of betreft het een gebrek aan capaciteit bij accountantsbureau’s, waardoor ook goedwillende bedrijven moeite hebben om een accountant te vinden?
Ik ben niet bekend met de precieze omstandigheden van de betreffende bedrijven. De eis dat een beursgenoteerd bedrijf een jaarrekening gedeponeerd moet hebben voorzien van een verklaring van een externe accountant, is in het belang van gebruikers van de jaarrekening, waaronder beleggers. Ik weet niet waarom de betreffende bedrijven in deze specifieke gevallen niet voldoen aan deze eis.
Ik vind het wel van belang dat goedwillende bedrijven altijd een accountant kunnen vinden. Daarom stel ik in het wetsvoorstel toekomst accountancysector voor om een aanwijzingsbevoegdheid van de NBA te introduceren. Dat houdt in dat een onderneming of instelling die opdracht wenst te geven tot een wettelijke controle maar ondanks redelijke en tijdige inspanningen geen accountantsorganisatie bereid vindt de opdracht tot een wettelijke controle te aanvaarden, een aanvraag kan doen tot aanwijzing van een accountantsorganisatie.
Wat betekent het schrappen van de notering voor deze bedrijven en andere belanghebbenden? Worden die volgens u proportioneel benadeeld vanwege het feit dat deze bedrijven geen accountant kunnen vinden?
Indien Euronext Amsterdam daadwerkelijk de notering beëindigt dan eindigt daarmee ook de mogelijkheid om te handelen in de genoteerde effecten op de betreffende gereglementeerde markt. Zolang de notering nog loopt is handel mogelijk. Het bedrijf, dat weet dat zijn notering afloopt, moet deze koersgevoelige informatie onverwijld openbaar maken. Euronext maakt alle besluitvorming over de beëindiging van de notering eveneens onverwijld openbaar. Beleggers weten daardoor steeds waar zij aan toe zijn. Zij kunnen hun beleggingsbeslissingen baseren op deze openbaar gemaakte informatie. Zoals beschreven in het antwoord op vraag twee zal na het besluit om de notering te beëindigen, de handel nog enige tijd doorlopen. Er is dus genoeg tijd en informatie voor beleggers om beleggingsbeslissingen te nemen. Beleggers hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om de aandelen aan te houden en de onderneming te bevragen over de gevolgen van de beëindiging van de toelating tot de handel op de gereglementeerde markt voor de waardering van de aangehouden aandelen.
Ik vind de procedure die Euronext hanteert zorgvuldig. Ale bedrijven moeten zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Dit geldt in het bijzonder voor aan de Amsterdamse beurs genoteerde bedrijven, omdat hierdoor de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt wordt geborgd.
Deelt u de mening dat het beter is als een bedrijf altijd een accountantsverklaring in de een of andere vorm krijgt, al dan niet met een af- of goedkeuring en/of kritische opmerkingen, zodat belanghebbenden en de samenleving weten wat er aan de hand is bij de desbetreffende organisatie?
Ja, ik deel de mening dat het beter is dat een bedrijf altijd een accountantsverklaring in de een of andere vorm krijgt, al dan niet met een af- of goedkeuring en/of kritische opmerkingen, zodat belanghebbenden en de samenleving weten wat er aan de hand is bij de desbetreffende organisatie. Het is voor de integriteit van de markt belangrijk dat een onderneming met een notering aan een gereglementeerde markt zich houdt aan de regels, die mede ten doel hebben dat beleggers toegang hebben tot alle voorgeschreven informatie. Daartoe behoort ook toegang tot een gedeponeerde jaarrekening voorzien van een verklaring van een externe accountant, van welke strekking dan ook.
Had een aanwijsbevoegdheid van een intermediair zoals de NBA of de overheid, bijvoorbeeld zoals voorzien in de wet toekomst accountancysector, in deze situatie een verschil gemaakt, en zo ja, op welke manier?
Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid een aanvraag bij de NBA in te dienen om een accountant aan te wijzen voor ondernemingen die geen accountantsorganisatie kunnen vinden, ondanks redelijke en tijdige inspanningen. Of de voorziene aanwijzingsbevoegdheid van de NBA een verschil kan maken voor een bedrijf dat dreigt zijn notering te verliezen kan ik voor deze situaties niet aangeven. Dat hangt namelijk af van de omstandigheden van het specifieke geval. Het antwoord op de vraag waarom de onderneming geen jaarrekening weet te deponeren voorzien van een controleverklaring, is hierbij bepalend. In die gevallen waarin een bedrijf redelijke en tijdige inspannen heeft verricht in de zoektocht naar een accountant, kan de aanwijzingsbevoegdheid in zijn algemeenheid wel een oplossing bieden. Dat neemt echter niet weg dat de controleverklaring van een accountant afkeurend kan zijn of kritische opmerkingen kan bevatten.