Het gebruik van bont van wasbeerhondjes in nep-Uggs |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wasbeerhondjes de klos voor nep-Uggs»?1 gepubliceerd op Telegraaf.nl op 4 november 2011?
Ja.
Is het waar dat er duizenden namaak Uggs in Nederland op de markt zijn gemaakt van wasbeerhondjes?
Dat kan ik niet bevestigen. Wel kan ik u melden dat de douane in 2010 222 paar schoenen heeft tegengehouden die mogelijk inbreuk maken op merkrechten van Uggs. Of er daadwerkelijk inbreuk is gepleegd is aan de rechter. Daarnaast zijn er tijdens een strafrechtelijke actie bij het voormalige TNT tussen de 1 200 en 1 500 paar in beslag genomen. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat het hier algemene cijfers met betrekking tot namaak-Uggs betreft en dat voor deze Uggs niet per se gebruik is gemaakt van bont van wasbeerhondjes. Ook bij de producent van Uggs zijn er geen gegevens bekend over het aantal namaak-Uggs met gebruik van dit bont.
Is het waar dat de namaak Uggs moeilijk van echte Uggs te onderscheiden zijn en dat de producent van echte Uggs een label met hologram plaatst in de laars om de echte van de namaak Uggs te kunnen onderscheiden?
Van de producent van Uggs is vernomen dat namaak-Uggs soms moeilijk zijn te onderscheiden van originele Uggs. Uggs levert sinds herfst 2010 producten zoveel mogelijk met extra beveiliging, bijvoorbeeld een beveiligingssticker of een beveiligingslabel.
Deelt u de mening dat alleen het plaatsen van een label in de echte Uggs onvoldoende is om de strijd tegen namaak Uggs met bont te winnen?
De producent van Uggs heeft aangegeven meer maatregelen te nemen dan het plaatsen van een label om namaak te bestrijden. Zo geeft de producent van de laarzen voorlichting aan de consument om originele schoenen van namaak te kunnen onderscheiden.
Het Nederlandse beleid is dat bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten de civielrechtelijke handhaving voorop staat. In beginsel dient een private partij dus zelf tegen inbreukmakers op te treden; strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel. Bij mogelijke invoer van mogelijk inbreukmakende producten kan de houder van een intellectueeleigendomsrecht (waaronder een merkrecht) met een beroep op de «Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectueeleigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten» een verzoek indienen bij de douane om inbreukmakende producten aan de buitengrenzen tegen te houden. Daarbij dient de rechthebbende alle informatie te verschaffen die de douane nodig heeft om de vermoedelijk inbreukmakende goederen te kunnen identificeren.
Bent u van plan maatregelen te nemen om het gebruik van wasbeerhondjes voor namaak Uggs tegen te gaan en te voorkomen dat deze namaak Uggs in Nederland op de markt komen/blijven? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt met betrekking tot de bestrijding van namaak geen onderscheid gemaakt naar het gebruik van bont of andere materialen. Het criterium is of een product mogelijk inbreuk maakt op een intellectueeleigendomsrecht. De rechthebbende van zo’n recht kan daarvoor, zoals hierboven omschreven, gebruik maken van de diensten van de douane. Ik ben niet voornemens om andere maatregelen ter bestrijding van namaak te nemen.
De uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen. |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat seksueel misbruik van pleegkinderen jarenlang kon doorgaan zonder dat jeugdzorginstellingen ingrepen?
Het verhaal dat uit de Zembla-uitzending naar voren komt vind ik een ernstige zaak. Binnen de jeugdzorg moet de veiligheid van het kind altijd voorop staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. In de praktijk bleek echter niet altijd duidelijk te zijn wie verantwoordelijk is voor het zicht op veiligheid van een kind in een pleeggezin of instelling. Daarom heb ik inmiddels samen met het veld een aantal afspraken gemaakt om situaties zoals deze zich hebben voorgedaan bij Stichting Kind te voorkomen.
Bij particulier jeugdzorgaanbod, waar in het geval van de Stichting Kind sprake van was, was lang onduidelijk wie verantwoordelijk was voor de kwaliteit van de geleverde zorg en het zicht op de veiligheid van de kinderen. Naar aanleiding van signalen van de Inspectie Jeugdzorg, mede op basis van deze zaak, is daarover inmiddels een nieuwe lijn vastgesteld. Per brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 87) heb ik u geïnformeerd over de afspraken rondom particulier zorgaanbod. Particuliere jeugdzorgaanbieders mogen alleen nog worden ingeschakeld in een onderaannemerconstructie met een door de provincie gesubsidieerde zorgaanbieder. De hoofdaannemer is dan verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg bij de onderaannemer. Het zicht op de veiligheid van kinderen bij particuliere jeugdzorgaanbieders binnen het provinciale domein is daarmee geborgd. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de naleving van deze afspraken.
Daarnaast zijn in het kwaliteitskader voorbereiding en screening aspirant pleegouders, waarover ik u per brief van 24 mei 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 18) heb geïnformeerd, afspraken vastgelegd over de wijze waarop pleegzorgaanbieders aspirant pleegouders screenen. Bovendien onderzoek ik, conform een toezegging daarover aan uw Kamer, op welke wijze gegevensuitwisseling over geschikte of juist ongeschikt geachte pleegouders kan bijdragen aan een verbetering van de veiligheid van kinderen in pleeggezinnen. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vraag 9 en 10 van het lid Kooiman (2011Z22492) zult u begin 2012 worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Tenslotte wordt in het najaar van 2012 het eindrapport van de commissie Samson verwacht. De commissie doet onderzoek naar jongeren die onder verantwoordelijkheid van de overheid in jeugdzorginstellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. De conclusies en aanbevelingen van deze commissie zullen in de verdere vormgeving van het beleid worden meegenomen.
Is het waar dat de pleegouders M., in april 2011 veroordeeld voor mishandeling en seksueel misbruik van hun pleegkinderen, van diverse jeugdzorginstellingen door het hele land in tien jaar tijd de verantwoordelijkheid kregen over in totaal zevenenzeventig kinderen?
Als staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ben ik verantwoordelijk voor het landelijke beleid voor jeugdzorg. Ik treed niet in de beoordeling van individuele zaken. In meer algemene zin kan ik uw vraag als volgt beantwoorden. De situatie die zich heeft voorgedaan bij Stichting Kind laat zien dat communicatie tussen betrokken instellingen van groot belang is voor de kwaliteit van zorg en de veiligheid van het kind. Bij de beantwoording van vraag 2, 8 en 9 heb ik u geïnformeerd over het beleid dat inmiddels is ingezet ter voorkoming van situaties zoals bij Stichting Kind.
Was jeugdzorg bekend met de twijfels die bestonden over het pedagogische klimaat waarin de pleegkinderen opgroeiden en de kwaliteit van zorg die ver onder de maat was? Zo ja, hoe is het dan toch mogelijk geweest dat die kinderen daar mochten opgroeien? Zo ja, deelt u dan de mening dat er te weinig is gedaan me die twijfels?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat schoolartsen, vrijwilligers en zelfs slachtoffers vanaf 2002 keer op keer misstanden en signalen van kindermishandeling en seksueel misbruik meldden bij onder andere het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)? Zo ja, kunt u een chronologisch overzicht geven van alle meldingen die in dat verband gedaan zijn bij de verschillende instanties? Zo ja, deelt u dan de mening dat er sprake is geweest van falend beleid bij de betrokken autoriteiten en dat kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de meldingen van kindermishandeling en seksueel misbruik bij het pleeggezin in 2004 voor Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant aanleiding vormden voor het weghalen van hun kinderen bij het pleeggezin en dat het toch in 2008 willens en wetens een zesjarig jongetje bij dit gezin heeft geplaatst? Zo ja, wat is dan nu uw oordeel over de plaatsing van het zesjarig jongetje bij dit gezin? Zo nee, wat is hieraan niet waar?
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat nadat er twijfels waren over het pedagogische aanbod bij Stichting Kind, zij alle kinderen hier in 2004 hebben weggehaald. Tot 2008 heette deze aanbieder «Stichting Kind van de rekening». De naam werd veranderd in «Stichting Kind» en vervolgens heeft Bureau Jeugdzorg er opnieuw een kind geplaatst. Deze fout is snel erkend en hersteld door het kind bij Stichting Kind weg te halen. Dit onderstreept eens te meer de noodzaak van de afspraak die inmiddels is gemaakt dat bureaus jeugdzorg geen kinderen direct meer mogen plaatsen bij instellingen. Plaatsing mag uitsluitend bij provinciaal gefinancierde zorgaanbieders, die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van zorg, alsook voor de zorg die zij inkopen bij particuliere zorgaanbieders.
Is het waar dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant vervolgens heeft nagelaten om andere jeugdzorginstellingen, die ook kinderen bij de pleegouders hadden geplaatst, te waarschuwen? Zo ja, deelt u de mening dat daardoor andere kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht? Zo ja, op welke wijze zal Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant ter verantwoording worden geroepen voor het falend optreden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de centrale regie bij de aanpak van kindermisbruik ontbreekt, waardoor kinderen ernstig in gevaar worden gebracht? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de falende communicatie tussen jeugdzorginstellingen aan te pakken? Zo nee, hoe verklaart u dat na 2004 jeugdinstellingen uit het hele land ontwetend nog tientallen kinderen hebben geplaatst bij de pleegouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat nog steeds het risico dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of instelling zijn of worden geplaatst niet veilig zijn? Zo ja, hoe groot acht u dit risico en wat gaat u ertegen doen? Zo nee, hoe kunt u dit risico uitsluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen/aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 gedaan door een hulpverlener dan wel het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet?2 Welke sancties worden er verbonden aan het niet naleven van de meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen?
De meldplicht houdt in dat een professional, werkzaam bij een zorgaanbieder, verplicht is de zorgaanbieder te informeren indien hij op de hoogte is van kindermishandeling door een collega beroepsbeoefenaar. De zorgaanbieder doet hiervan onverwijld melding aan het AMK. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties voor het niet naleven van de meldplicht. Zo moet de instelling bijvoorbeeld melding van een calamiteit doen bij de Inspectie Jeugdzorg, die vervolgens kan besluiten onderzoek te doen naar de calamiteit. Navraag bij de Inspectie Jeugdzorg heeft mij geleerd dat zij in de jaren 2008, 2009 en 2010 in totaal 175 meldingen van (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft ontvangen. Dit cijfer ziet zowel op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners en andere volwassenen jegens jeugdigen als op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van jeugdigen onderling.
Ierse klusjesmannen in Nederland |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de uitzendingen van Tros Opgelicht1 waarin aandacht werd besteed aan Ierse klusjesmannen die in Nederland actief zijn met strafbaar gedrag? Zo ja, heeft u inzicht in het aantal groepen dat actief is en de omvang van deze groepen?
Ik ben op de hoogte van de uitzendingen. Het verschijnsel van rondtrekkende Ierse klusjesmannen die aan de deur hun diensten aanbieden is bekend. Ik beschik niet over gegevens over het aantal groepen dat actief is of hun omvang.
Ik deel de mening dat bij de in de uitzendingen beschreven handelwijzen sprake is van onwenselijk gedrag. Consumenten worden mogelijk onheus bejegend door agressieve handelspraktijken of bijvoorbeeld misbruik van omstandigheden. In sommige gevallen zou sprake kunnen zijn van strafbaar gedrag.
Van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën heb ik vernomen dat sprake is geweest van respectievelijk overtreding van de arbeidswetgeving door klusjesmannen afkomstig uit Ierland en het niet afdragen van omzetbelasting in Nederland. Hiertegen is door de Arbeidsinspectie respectievelijk de Belastingdienst opgetreden.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat deze mensen hun oplichterspraktijken in Nederland uitoefenen, waarbij mensen bijvoorbeeld worden geprest vele duizenden euro's te betalen voor het schoonmaken van een dakgoot en er zelfs aanwijzingen zijn voor moderne slavernij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor vooral bij ouderen en bij mensen die afgelegen wonen een grote maatschappelijke onrust ontstaat? Zo ja, wat kunt u of wat doet u om deze maatschappelijk onrust weg te nemen?
Eventuele onrust en voortduring van de praktijken kunnen in dit geval het beste voorkomen worden door voorlichting te geven. Hiertoe zijn door de politie waarschuwingen afgegeven. Verder heeft de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie mij meegedeeld dat naar aanleiding van de betreffende televisieuitzendingen consumenten ook via het informatieloket ConsuWijzer worden geïnformeerd over zaken waar ze bij verkoop aan de deur op moeten letten.2
Bent u van mening dat dit een probleem van lokale bestuurders is? Of bent u van mening dat het onverstandig is het de aanpak van deze praktijken aan lokale bestuurders over te laten omdat die in de meeste gevallen niets anders kunnen doen dan de Ieren wegsturen waarna ze zich tijdelijk in een andere gemeente vestigen? Zo neen waarom niet?
De onderhavige problematiek raakt niet de verantwoordelijkheid van lokale bestuurders. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 1 tot en met 3.
Op welke manier kan worden voorkomen dat gedupeerden belemmeringen ondervinden bij het doen van aangifte bij de politie? Deelt u de mening dat een centraal meldpunt hierin kan voorzien?
Als mensen zich bedreigd voelen, kunnen zij het alarmnummer van de politie bellen of aangifte doen. Een centraal meldpunt is daarvoor niet noodzakelijk.
Is het verstandig de informatie die er in de verschillende gemeentes en bij politiekorpsen over deze groepen is, centraal te registreren en de acties centraal te coördineren?
De betrokken handhavende diensten kunnen ingrijpen als zij op de hoogte raken van een vermoeden jegens een identificeerbare persoon van een overtreding die binnen hun takenpakket valt. Diensten die willen samenwerken, weten elkaar te vinden. Mij hebben geen signalen bereikt die nopen tot het ontwikkelen van een centrale registratie of landelijke coördinatie.
Bent u bereid deze groepen klusjesmannen, zodra ze ons land binnen komen, te verstaan te geven dat hun bedrijfspraktijken hier ongewenst zijn en daarbij direct de belastingdienst, de vreemdelingendienst en andere relevante instanties in te schakelen? Zo ja, bent u bereid die informatie, waaronder informatie in andere EU-landen, hierbij te betrekken? Zo nee waarom niet?
Het is niet mogelijk om deze personen bij het binnenkomen van ons land erop te wijzen dat zij zich hebben te houden aan verschillende verplichtingen, aangezien voor personen met de Ierse nationaliteit binnen de Europese Unie vrij verkeer van diensten bestaat en aan de grens niet wordt geconstateerd dat zij hier komen om als klusjesman te werken. Het is daarom ook niet mogelijk om uitvoeringsinstanties van hun binnenkomst op de hoogte te stellen.
Bent u bereid te onderzoeken of ook op andere wijze integraal kan worden opgetreden tegen dergelijke groepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het arrest van de Hoge Raad over ‘ontruiming kraakpand pas na kort geding’ |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2011 waaruit blijkt dat strafrechtelijke ontruiming van een kraakpand pas mogelijk is na een kort geding?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van dit arrest zijn voor de twee jaar geleden aangenomen Wet kraken en leegstand?2
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2011 (LJN: BQ9880) geoordeeld dat een strafrechtelijke ontruiming van een kraakpand in beginsel van tevoren bij de krakers moet worden aangekondigd. Indien de krakers een kort geding aanspannen, dient de uitspraak van de rechter in beginsel te worden afgewacht, voordat wordt ontruimd. Het ontruimingsbeleid dat het Openbaar Ministerie op basis van de Wet kraken en leegstand voert, voldoet aan deze eisen. Een belangrijk winstpunt is dat de Hoge Raad dit beleid expliciet heeft goedgekeurd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie kan doorgaan met het prioritair handhaven van het kraakverbod. Zo moet de kraker binnen acht dagen een kort geding tegen de voorgenomen ontruiming hebben aangespannen. Alleen de uitspraak van de rechter in kort geding in eerste aanleg hoeft te worden afgewacht (dus niet een eventueel hoger beroep). Ook hoeft met een ontruiming niet te worden gewacht totdat de kraker voor het misdrijf kraken strafrechtelijk is veroordeeld.
Verder bevestigt de Hoge Raad, in lijn met de Wet kraken en leegstand, dat bescherming van het eigendomsrecht het uitgangspunt is. De eigenaar heeft het recht om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. Een kraker die een kort geding aanspant, moet aantonen waarom – bijvoorbeeld tijdelijk – een uitzondering op dat uitgangspunt moet worden gemaakt. De praktijk van het afgelopen jaar wijst uit dat de rechter in vrijwel alle gevallen de strafrechtelijke ontruiming ook toestaat.
Ten slotte is van belang dat de Hoge Raad bevestigt dat er onder omstandigheden – zoals in de beleidsregels van het Openbaar Ministerie omschreven – meteen kan worden ontruimd, zonder dat de ontruiming hoeft te worden aangekondigd en zonder dat een kort geding hoeft te worden afgewacht,bijvoorbeeld wanneer de openbare orde in het geding is.
Ik meen om al deze redenen dat het kraakverbod adequaat kan worden gehandhaafd.
Bent u van mening dat de uitgangspunten van de Wet kraken en leegstand met dit arrest in stand blijven? Zo nee, wat zou er moeten worden gewijzigd zodat de uitgangspunten van de wet wel in stand kunnen worden gehouden?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u ook van mening dat het principiële standpunt is dat kraken eigenrichting is en een inbreuk is op het eigendomsrecht van eigenaren van panden, omdat ze niet meer vrijelijk over hun eigendom kunnen beschikken?
Ja.
Utrechtse serieverkrachter |
|
Hans Spekman (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van RTV-Utrecht over de Utrechtse serieverkrachter?1
Ja.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie weigert aan de slag te gaan met de door de rechtspsychologen Jasper van der Kemp en Peter van Koppen aangedragen nieuwe relevante informatie over de mogelijke dader in deze zaak? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Openbaar Ministerie heeft mij het volgende meegedeeld.
Het onderzoek is vanaf het begin gericht geweest op de hele regio Utrecht.
De heer Van Koppen heeft de Utrechtse politie in augustus 2010 benaderd over de door hem uitgevoerde statistische analyse. De veronderstelling dat het Openbaar Ministerie weigert aan de slag te gaan met de aangedragen informatie, is onjuist. De stelling van de heren Van Koppen en Van der Kemp dat de serieverkrachter ten tijde van het plegen van zijn delicten in de omgeving van Bilthoven-Zuid woonde, is in het licht van de onderzoeksgegevens in het dossier nader bekeken door de politie. Hieruit blijkt dat het gebied dat de onderzoekers aanwijzen onderdeel is geweest van het gebied waarbinnen de politie gezocht heeft naar de dader. Alle informatie waarover de politie beschikt met betrekking tot het aanwijzen van potentieel interessante subjecten voor nader politieonderzoek, waaronder bestanden met plegers van zeden- en andere delicten, is destijds gebruikt om ook het gebied in Bilthoven-Zuid te bekijken. Ook zijn destijds alle daarvoor in aanmerking komende tips (zo’n 3500) nagetrokken. Het bedoelde onderzoek is derhalve uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het onopgelost blijven van de zaak van de Utrechtse serieverkrachter zeer onwenselijk is gezien de enorme impact die deze zaak landelijk en in het bijzonder in en rond Utrecht heeft gehad, waarbij de gevoelens van onveiligheid van velen ernstig zijn toegenomen en de slachtoffers nog steeds geen genoegdoening hebben? Zo ja, welke invloed hebt u en gaat u aanwenden om in deze situatie verbetering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het vanzelfsprekend wenselijk dat de dader wordt opgespoord en berecht, zeker ook vanwege de positie van de slachtoffers en andere bewoners van het gebied waar de feiten hebben plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie stuurt de opsporing aan en voor deze zaak bestaat een cold case team. Voor enigerlei bemoeienis mijnerzijds bestaat geen aanleiding.
Acht u het risico aanwezig dat de Utrechtse serieverkrachter elders in het land of in of rond Utrecht op een andere wijze zijn strafbare handelingen voortzet? Zo ja, hoe groot acht u dit risico? Zo nee, hoe kunt u dit uitsluiten?
Aangezien de Utrechtse serieverkrachter nog niet is aangehouden, kan het risico dat hij nieuwe strafbare handelingen pleegt niet worden uitgesloten. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat er (voor de toekomst) geen precieze inschatting is te geven van de omvang van dit risico. In Nederland zijn tot nu toe geen DNA-hits meer gemeld die wijzen op deze dader.
Deelt u de mening dat de stelling van voornoemde deskundigen dat, anders dan de politie tot nu toe heeft aangenomen, de dader in de omgeving van Bilthoven-Zuid woonde met slechts een beperkte inzet van de politie kan worden onderzocht aan de hand van de onderzoeksgegevens in het bestaande dossier klopt? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Valt deze zaak onder de criteria van de zogenaamde cold-case zaken? Zo ja, kan het onderzoek in dit kader worden verricht? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 5.
Geeft de toekomstige verruimde wetgeving ten aanzien van DNA-onderzoeken nieuwe relevante mogelijkheden voor het onderzoek, bijvoorbeeld als het een familie-onderzoek van de DNA-bank betreft?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat nieuwe wetgeving na inwerkingtreding zal worden bezien op toepassingsmogelijkheden in het onderzoek naar de Utrechtse serieverkrachter.
Op welke wijze wordt nieuwe informatie in gesloten onderzoeken naar ernstige misdrijven in het algemeen behandeld?
Een cold case wordt gemonitord door een cold case team en elke tip of nieuwe informatie wordt onderzocht door daartoe aangewezen rechercheurs.
De bekentenis van een veteraan over de executies van 120 personen in Rawagade in 1947 |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Altijd Wat» van 25 oktober jl. waarin wordt bericht dat een veteraan aan tenminste twee personen heeft bekend dat hij verantwoordelijk is voor het zonder vorm van proces standrechtelijk executeren van inwoners van het dorp Rawagede in toenmalig Nederlands- Indië in 1947?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een nieuwe en concrete aanwijzing is, die de verdenking rechtvaardigt dat er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, deelt u de mening dat dit soort misdaden niet voor verjaring in aanmerking komen en er derhalve een nieuwe aanleiding is om te bezien of er nog tot vervolging van de verdachten kan worden overgegaan? Indien nee, waarom niet?
De uitspraken in de uitzending «Altijd Wat» over de gebeurtenissen in Rawagede wijken niet wezenlijk af van wat eerder over deze aangelegenheid bekend is geworden. Over de (on)mogelijkheden van strafrechtelijk vervolging naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rawagede in 1947 is Uw Kamer in antwoorden op Kamervragen op 6 september 1995 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 1994–1995, nr. 1190). Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding geven tot bijstelling van de in die antwoorden opgenomen vaststelling dat vervolging van de standrechtelijke executies in 1947 in Rawagede niet meer mogelijk is.
Deelt u de mening dat een nieuw wetenschappelijk onderzoek naar de gebeurtenissen in het dorp Rawagede in 1947 noodzakelijk is omdat deze nieuwe getuige en mogelijke dader heeft aangegeven dat de executies in de week vóór 9 december 1947 hebben plaatsgevonden en dus niet op 9 december 1947, een datum die tot op heden steeds tot discussie en verwarring heeft geleid, waardoor de gruwelijke gebeurtenissen steeds zijn betwist? Zo ja, bent u bereid hiertoe opdracht te geven? Indien nee, waarom niet?
In geen van de mij bekende documenten wordt een militaire actie genoemd in het dorp Rawagede die in de week vóór 9 december 1947 zou hebben plaatsgevonden. Wel wordt in deze documenten de datum 9 december 1947 genoemd. Het betreft onder andere het oorlogsdagboek van de betrokken eenheid zelf, alsmede het rapport van het VN onderzoeksteam dat onderzoek heeft gedaan naar de actie. Deze en andere bronnen staan ter beschikking ten behoeve van onderzoek naar deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Zoals de minister-president tijdens de parlementaire behandeling van de Excessennota in 1969 stelde, is het zeer de vraag of geschiedschrijving hierover in opdracht van de regering moet geschieden. Mede in dit licht ben ik niet van mening dat een wetenschappelijk onderzoek in opdracht van de regering aangewezen is.
Bekentenis over 120 executies in december 1947, West Java |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van de getuigenis van een vertrouwensarts uit de landmacht over een bekentenis van een veteraan die in november of december 1947 120 mannen in Rawagedeh of omgeving heeft geëxecuteerd?1 Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) te verzoeken een officiële getuigenis van deze verklaring door de zelfverklaarde dader te laten opnemen? Indien neen, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van hetgeen in de uitzending naar voren is gebracht.
De uitspraken over de gebeurtenissen in Rawagede wijken niet wezenlijk af van wat eerder over deze aangelegenheid bekend is geworden. Over de (on)mogelijkheden van strafrechtelijk vervolging naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rawagede in 1947 is Uw Kamer in antwoorden op Kamervragen op 6 september 1995 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 1994–1995, nr. 1190). Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding geven tot bijstelling van de in die antwoorden opgenomen vaststelling dat vervolging van de standrechtelijke executies in 1947 in Rawagede niet meer mogelijk is.
Kunt u verklaren over welke gebeurtenis deze getuigenis gaat? Kunt u dat toelichten? Wat was de functie van het KNIL bij dit kennelijke onderdeel van 3-9 R.I. in deze zaak? Kunt u bevestigen dat het om 3-9 R.I gaat? Indien nee, welk onderdeel zou dan betrokken zijn geweest bij de executie van 120 personen?
Mij is geen actie van Nederlandse militairen in Rawagede bekend anders dan die welke op 9 december 1947 heeft plaatsgevonden. In verschillende documenten wordt het derde bataljon van het negende regiment infanterie (3–9 R.I) genoemd als de eenheid die deze actie heeft uitgevoerd. Het betreft onder andere het oorlogsdagboek van deze eenheid zelf, alsmede het rapport van het VN onderzoeksteam dat onderzoek heeft gedaan naar de actie.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat volgens een bericht in de pers twee jaar geleden nog negen personen in leven zouden zijn die bij het onderdeel 3-9 R.I. betrokken waren?2 Kunt u bevestigen dat dat cijfer juist is? Indien nee, hoeveel deelnemers van de operatie zijn er naar uw informatie nog in leven?
Bent u bereid deze mensen door het OM op te laten roepen om te getuigen over de gebeurtenissen van november en december 1947 in West-Java? Indien nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Mij is niet bekend welke personen precies aan de actie op 9 december 1947 hebben deelgenomen, en derhalve is niet na te gaan welke daarvan nog in leven zijn.
Hebt u kennisgenomen van de opvatting van de secretaris van de interdepartementale commissie die in 1969 de Excessennota voorbereidde, Cees Fasseur, dat de Excessennota geen aanspraak op volledigheid kan maken omdat deze in enkele maanden uit de toen nog verspreide en niet-geïnventariseerde Indische archieven moest worden opgediept?3 Deelt u de opvatting dat een aanvulling op die nota noodzakelijk is? Indien nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u in het licht van de getuigenissen in het tv-programma Altijd Wat de opvatting dat het noodzakelijk is een juridisch onderzoek uit te voeren naar oorlogsmisdaden in de periode 1945–1949? Indien nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dat uitvoeren?
Ik heb kennisgenomen van de opvatting van de heer Fasseur. Ik wijs erop dat de regering al in 1969 opdracht heeft gegeven tot een bronnenuitgave betreffende de Nederlands – Indonesische betrekkingen in de jaren 1945–1950. Deze opdracht heeft geleid tot een zeer uitgebreide, twintig-delige uitgave. Deze en andere bronnen staan ter beschikking ten behoeve van onderzoek naar deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Zoals de minister-president tijdens de parlementaire behandeling van de Excessennota stelde, is het zeer de vraag of geschiedschrijving hierover in opdracht van de regering moet geschieden. Mede in dit licht ben ik niet van mening dat een aanvulling op de Excessennota dan wel een nieuw historisch onderzoek in opdracht van de regering noodzakelijk is.
Deelt u in het licht van de getuigenissen in het tv-programma Altijd Wat de opvatting dat het noodzakelijk is een nieuw historisch onderzoek uit te voeren naar oorlogsmisdaden in de periode 1945–1949? Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dat uitvoeren?
Nu strafrechtelijke vervolging niet meer mogelijk is (zie ook mijn antwoord op vraag 1), zie ik daartoe geen aanleiding.
Het weggepeste homostel uit Ulft |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het weggepeste homostel uit Ulft?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit incident niet op zichzelf staat en dat er vaak berichten binnenkomen van gepeste en getreiterde homostellen die niet adequaat worden geholpen door de gemeente en politie? Zo ja/nee, waarom?
De laatste tijd zijn in de media meerdere berichten over (weg)gepeste Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannen, Biseksuelen en Transgenders (LHBT’s) verschenen. Ik kan alleen constateren dat het niet vanzelfsprekend is dat meldingen over overlast ook terecht komen bij politiemedewerkers en gemeenteambtenaren die zich richten op de bestrijding van discriminatie. Zoals ik heb aangekondigd in de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34), is mijn beleid erop gericht een goede samenwerking tot stand te brengen tussen de regionale discriminatieoverleggen (OM, politie en antidiscriminatiebureaus), gemeenten en (lokale) belangenorganisaties en andere maatschappelijke instanties. Onderkend moet worden, dat achter overlast soms ook discriminatie verscholen zit. Dat geldt zowel voor discriminatie op grond van ras, als op discriminatie op grond van seksuele gerichtheid. In de eerder aangehaalde brief heb ik aangegeven welke maatregelen ik zal nemen, om verschillende betrokken partijen beter met elkaar in contact te brengen.
Hoe verklaart u het feit dat, ondanks meldingen bij de gemeente en politie, niemand heeft geweten dat dit homostel te maken heeft gehad met pesterijen en vernielingen door jongeren uit de gemeente?
De lokale politie heeft mij geïnformeerd dat pas tijdens het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen een van de betrokkenen met de gemeente en de politie op 9 september 2011, de politie is geïnformeerd over de situatie. Zowel bij de huidige als de voormalige wijkagent waren eerder geen signalen bekend. Er is de afgelopen vijf jaar geen aangifte gedaan bij de politie door de betrokkenen. Tevens komen er, zoals nu bekend, in de afgelopen vijf jaar geen meldingen in het registratiesysteem voor.
Deelt u de mening dat het niet adequaat reageren en handelen door de gemeente en politie op meldingen van homostellen te maken heeft met een gebrek aan expertise? Zo ja/niet, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat homoseksuelen zelden aangifte doen van pesterijen en vernielingen, omdat agenten niet opgeleid worden om bij dit soort gevallen aangifte op te nemen? Zo ja/niet, waarom?
In de eerdergenoemde discriminatiebrief worden voorwaarden geschapen om de aangiftebereidheid te vergroten. Om te waarborgen dat een melding of aangifte bij de politie goed wordt opgepakt, traint de politie medewerkers in het herkennen en beter registreren van discriminatie-incidenten.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat gemeenten en politie adequaat gaan reageren en handelen ten aanzien van gepeste homostellen? Gaat u de expertise bij gemeenten en politie bevorderen? Zo ja/nee, waarom niet?
Zoals eerder geantwoord op vragen van de heer Van Klaveren (PVV) vindt het kabinet het onacceptabel dat mensen worden weggepest en zich genoodzaakt voelen te verhuizen. Alle inspanningen moeten erop gericht zijn om de daders van dergelijke pesterijen stevig aan te pakken. Er is een breed scala aan maatregelen beschikbaar, variërend van bestuurlijke maatregelen op het terrein van de handhaving openbare orde en veiligheid tot justitiële maatregelen en maatregelen op het zorgterrein.
Het korps Amsterdam Amstelland heeft goede ervaringen opgedaan met het Landelijk Homonetwerk van de politie Roze in Blauw en de inzet van speciaal opgeleide agenten bij discriminatoire delicten gepleegd tegen LHBT’s2. De minister van Veiligheid en Justitie heeft opdracht gegeven deze aanpak landelijk te implementeren. Het Landelijk Homonetwerk van de politie zal bij dit proces een belangrijke rol spelen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle gemeenten en politiekorpsen dergelijke delicten gaan registreren en dat de Kamer op de hoogte wordt gesteld van het aantal registraties?
Alle discriminatiemeldingen worden door gemeenten (antidiscriminatievoorzieningen) en politie geregistreerd. Ook commune delicten zoals bedreiging en vernieling, waarbij discriminatie een rol speelt, worden door de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en politie geregistreerd.
Nu al krijgt de Tweede Kamer jaarlijks een overzicht van de meldingen van discriminatie vanuit de gemeenten (aangeleverd door de ADV’s) en van de politie (POLDIS).
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat homostellen niet uit hun wijk of zelfs gemeente moeten verhuizen, maar dat de daders worden aangepakt?
In lijn met wat wij hebben aangekondigd in de eerdergenoemde discriminatiebrief is het van belang dat ouders, scholen, sportorganisaties, belangenorganisaties en anderen, discriminatoir gedrag vroegtijdig onderkennen. Daarin vervult de overheid een belangrijke ondersteunende rol. Gemeenten hebben vanuit de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) aanknopingspunten gekregen om de regierol in de lokale aanpak van discriminatie op te pakken. Samen met de antidiscriminatievoorzieningen, het OM en de politie kunnen gemeenten lokaal antidiscriminatiebeleid formuleren.
Hatecrimes |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de cijfers van de antidiscriminatiebureaus en enkel politiekorpsen over 158 gevallen dit jaar waarbij mensen zijn weggepest om wie zij zijn?1
Ja.
Onderschrijft u het standpunt dat buurtbewoners, collega’s etc. niet weggepest mogen worden en dat de daders van intimidatie, haat (en andere vormen van haatcriminaliteit) en geweld hard aangepakt moeten worden? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34) wordt een groot aantal maatregelen tegen haatcriminaliteit opgesomd, waaronder maatregelen gericht op het verbeteren van de registratie van discriminatie, het vergroten van de aangiftebereidheid, het beter trainen van agenten om aangiften op te nemen en hatecrimes aan te pakken, en het op diverse manieren onder gemeenten verspreiden van best practices in de strijd tegen discriminatie. Voor een gedetailleerd antwoord op uw vragen verwijs ik naar deze brief, die op 7 juli 2011 aan uw Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat 158 gevallen van wegpesten slechts het topje van de ijsberg zijn en dat de aangiftebereidheid in geval van haatcriminaliteit niet hoog is omdat de daders vaak niet aangepakt worden? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten, specifiek onder mensen die omwille van hun geaardheid, ras, geloof of andere reden worden bedreigd, geïntimideerd en weggepest?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel om anoniem aangifte in geval van haatcriminaliteit mogelijk te maken?
Alleen in uitzonderlijke, bedreigende situaties is het mogelijk anoniem aangifte te doen bij de politie. De politie moet hiervoor een verzoek indienen bij de rechter-commissaris. Haatcriminaliteit kan wel altijd anoniem gemeld worden via de politie website www.hatecrimes.nl en bij M., de meldlijn van Meld Misdaad Anoniem.
Wat vindt u van het voorstel om een afdeling «hatecrimes» op te richten bij de politie voor aangiften van haatcriminaliteit, waar agenten worden opgeleid om bij dit soort gevallen aangifte op te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de registratie van hatecrimes te verbeteren? Hoe gaat u erop toezien dat politieagenten beter opgeleid en getraind worden om hatecrimes aan te pakken? Wat gaat u doen om de kennis en expertise over hatecrimes bij gemeenten, Openbaar Ministerie en politie te bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een offensief tegen haatcriminaliteit te starten, zoals bij huiselijk geweld het geval is? Waarom bent u wel/niet bereid om haatcriminaliteit met dezelfde ambitie aan te pakken zoals bij huiselijk geweld?
Uit de eerdergenoemde discriminatiebrief blijkt dat het kabinet de aanpak van haatcriminaliteit serieus neemt.
Wanneer kan de Kamer de toegezegde rapportage over de voortgang van het homo-emancipatiebeleid verwachten, waarin de uitvoering van de motie-Marcouch (27 017, nr. 86) over het ontwikkelen van een gezamenlijke aanpak van «hatecrimes» teruggekoppeld zal worden aan de Kamer?
Mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal uw Kamer de voortgangsrapportage homo-emancipatiebeleid voorafgaand aan de OCW-begrotingsbehandeling aanbieden. Ter gelegenheid van het Algemeen Overleg van 21 december aanstaande over de aanscherping van de maatregelen in het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» zal ik nader ingaan op de uitvoering van de motie.
Een gevangene die in Breda is vergeten na een ziekenhuisbezoek |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in de media over de gevangene die wordt vergeten na een ziekenhuisbezoek en andere berichten in de media over ontsnappingen na of tijdens een ziekenhuisbezoek?1
Ja.
Is het waar dat begeleiders niet in het ziekenhuis aanwezig waren toen de gedetineerde het ziekenhuis mocht verlaten na een operatie? Waarom waren de begeleiders niet aanwezig?
Betrokkene moest op 30 augustus jl. voor een medische ingreep naar het ziekenhuis. Voorafgaand hieraan heeft overleg plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de penitentiaire inrichting (pi) over het vervoer naar het ziekenhuis. In dat overleg kwam onder meer de beveiligingsvraag aan de orde. Bij gedetineerden bij wie het vluchtgevaar en/of maatschappelijk risico hoog wordt ingeschat, vindt het verlof altijd met beveiligingstoezicht plaats. In deze zaak oordeelden de pi en het OM dat beveiligingstoezicht niet noodzakelijk was.
Omdat betrokkene vanwege zijn kwetsuur niet op eigen gelegenheid naar het ziekenhuis kon, is de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) van de Dienst Justitiële Inrichtingen ingeschakeld voor het vervoer. Op 30 augustus om 08.30 uur bracht DV&O betrokkene naar het ziekenhuis, met de bedoeling betrokkene om 17.00 uur weer op te halen voor vervoer naar de pi. Betrokkene is van deze afspraken op de hoogte gesteld. Bij aankomst in het ziekenhuis zijn de gemaakte afspraken herbevestigd. Betrokkene heeft de komst van DV&O niet afgewacht en is, tegen de gemaakte afspraken in, op eigen gelegenheid uit het ziekenhuis vertrokken. Hij is niet naar de pi teruggekeerd. Door betrokkene is omstreeks 17.00 uur telefonisch contact gezocht met de pi. Daarbij is aangegeven dat hij zich bij de pi diende te melden. Hierbij is ook nog het voorstel gedaan om betrokkene op het verblijfsadres op te halen. Betrokkene gaf aan dat hij niet op zijn woonadres verbleef, maar weigerde aan te geven waar hij zich op dat moment bevond. Toen bleek dat betrokkene niet voornemens was zich te melden (of zich te laten ophalen) heeft de pi de onttrekking bij het korps landelijke politiediensten gemeld.
Betrokkene heeft zich twee dagen later (op 1 september 16.00 uur) weer bij de pi gemeld. Vanwege deze onttrekking is betrokkene op basis van artikel 55 lid 1 van de Penitentiaire Beginselenwet, voor een periode van twee weken in afzondering op de eigen cel (zonder televisie) geplaatst. Gezien zijn medische situatie en op advies van de medische dienst is hij niet in de strafcel geplaatst, hetgeen bij een dergelijke onttrekking gebruikelijk is.
Wat had gedetineerde moeten doen toen hij merkte dat zijn begeleiders niet aanwezig waren? Wist gedetineerde dat hij zo moest handelen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de gedetineerde bestraft is omdat hem is verweten te zijn ontsnapt? Deelt u mening dat dit verwijt gezien de situatie onterecht is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak vindt er een ontsnapping plaats na of tijdens een ziekenhuisbezoek? Kan gesproken worden van een structureel probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar komt het probleem vandaan en hoe moet dit worden opgelost? Als niet gesproken wordt van een structureel probleem, hoe wilt u dan twee ontsnappingen binnen twee weken noemen?
In 2011 hebben zich tot 27 oktober jl. in totaal twee onttrekkingen voorgedaan tijdens ziekenhuisbezoek waar wel beveiliging bij aanwezig was. In 2010 was er sprake van één onttrekking tijdens ziekenhuisbezoek met beveiligingstoezicht. Op basis van deze cijfers kan naar mijn mening niet van een structureel probleem worden gesproken.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag twee ging het in de zaak waar u vragen over stelt niet om een onttrekking in een verlofsituatie met beveiliging.
Ik ben met u van mening dat iedere onttrekking potentieel een risico voor de veiligheid met zich kan brengen. Daarom wordt voorafgaand aan het verlof altijd het vluchtgevaar en maatschappelijk risico ingeschat. Indien hier sprake van is vindt het verlof altijd met beveiligingstoezicht plaats. Indien zich toch incidenten zoals deze voordoen vind ik het belangrijk dat hier sectorbreed lering uit wordt getrokken. Daarom worden onttrekkingen besproken in het landelijk veiligheidsoverleg van de pi’s.
Deelt u de mening dat het ontsnappen van veroordeelde criminelen, ook als dat uit een ziekenhuis is, een risico voor de veiligheid met zich meebrengt? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Veelvoorkomende oplichting van ouderen door middel van babbeltrucs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Is het u bekend dat in onze samenleving jaarlijks zo'n 30 000 ouderen door middel van een babbeltruc aan de deur of via de telefoon voor honderden zo niet duizenden euro's worden opgelicht, waarbij sommige ouderen zelfs meerdere keren?1
Het aantal van 30 000 is, zo leid ik uit de context van de berichtgeving af, gebaseerd op eigen onderzoek van De Stentor. Ik kan dit aantal niet bevestigen uit eigen gegevens.
Deelt u de mening dat de politie meer aandacht moet besteden aan het oplossen van deze ernstige delicten?
De babbeltruc is bekend bij de politie. De politie besteedt in samenwerking met ketenpartners actief aandacht aan het thema en waarschuwt inwoners via onder andere internet, flyers en lokale bladen tegen oplichters. Zo is recent in de uitzending van «Opsporing Verzocht» van 6 september 2011 ingegaan op deze vorm van criminaliteit, met onder meer praktische tips om oplichting tegen te gaan. Het Openbaar Ministerie treedt op als sprake is van strafbare feiten zoals oplichting, bedreiging of bedrog bij verkoop.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar het criminologische beeld van de daders?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om onderzoek naar het criminologische beeld van de daders uit te laten voeren.
Bent u bereid een voorlichtingscampagne te houden om ouderen meer bewust te maken van de risico's die zij lopen, te meer nu het aantal ouderen, en daarmee het aantal mogelijke slachtoffers, in onze samenleving toeneemt?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 vindt reeds op diverse manieren voorlichting plaats. Ook de Fraudehelpdesk speelt een rol op het gebied van voorlichting door burgers die slachtoffer zijn geworden te begeleiden naar de juiste instantie en door het verstrekken van informatie over preventie. Signalen over nieuwe oplichtingspraktijken worden actief in de openbaarheid gebracht.
De aanpak van jeugdbendes |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Keiharde aanpak jeugdbendes»?
Ja.
Wat is uw mening over het initiatief om broertjes en zusjes van notoire Haagse jeugdbendeleden uit huis te doen plaatsen als de ouders hun kinderen niet op het rechte pad houden? Past dit bij uw aangekondigd beleid om de nu bekende criminele jeugdgroepen van de straat te halen?
Zoals u weet zet het kabinet in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groepen. Daarover is het Regeerakkoord helder. Om straten, buurten en wijken veiliger te maken worden veel maatregelen genomen. Gemeenten, politie en OM kunnen reeds bestaande instrumenten inzetten tegen overlast, geweld en criminaliteit door jongeren. Naast de aanpak van de risicojongeren die zelf grensoverschrijdend gedrag vertonen, is er in mijn beleid aandacht voor preventieve maatregelen gericht op het voorkomen dat bijvoorbeeld broertjes en zusjes worden meegenomen in het gedrag van betrokkene. Waar mogelijk gebeurt dit via opvoedingsondersteuning aan de ouders. Maar als dat onvoldoende resultaat oplevert kan als uiterste middel de uithuisplaatsing worden ingezet.
Deelt u de mening dat het in eerste instantie meer voor de hand ligt om een crimineel of overlastgevend kind uit huis te plaatsen, dan zijn broers of zusters? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovengenoemd initiatief?
Ik richt de aanpak in de eerste plaats op degene die de problemen veroorzaakt. Met de aanpak van de jeugdgroepen wordt ook primair de criminele of overlastgevende jongere aangepakt. Afhankelijk van het individuele geval wordt bezien of gedragsverandering binnen het gezin kan plaatsvinden of daarbuiten. Niet in alle gevallen zal bij de aanpak een civielrechtelijke uithuisplaatsing aan de orde zijn. Ook in strafrechtelijk kader bestaan mogelijkheden om de jongere uit zijn leefomgeving te halen. De aanpak is er een waarin de criminele jeugdige wordt aangepakt. Vanuit preventief oogpunt wordt ook naar beïnvloedbare broertjes en zusjes gekeken en wordt – op maat – actie ondernomen. Dat sluit goed op elkaar aan.
Welke mogelijkheden bestaan er om te zorgen dat de ouders wel betrokken worden bij het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag van hun kinderen? Hoe beoordeelt u in dit verband de mogelijkheden van een sociaal verhoor zoals verwoord in de motie Marcouch c.s. (32 500 VI, nr. 62)?
Het snel betrekken van ouders bij het strafrechtelijke traject van hun minderjarige kind is belangrijk en wordt door mij en de verschillende partners in de uitvoering actief bevorderd. De politie, de Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdreclassering en de justitiële jeugdinrichtingen leggen contact met de ouders van minderjarige delinquenten. Deze instanties hebben een belangrijke taak in het detecteren van achterliggende gezinsproblematiek en de toeleiding tot de benodigde hulpverlening of opvoedingsondersteuning, of een civielrechtelijke of strafrechtelijke maatregel in het gedwongen kader. In mijn brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 84) is uitvoerig belicht hoe op deze wijze uitvoering wordt gegeven aan het gesprek met de ouders (sociaal verhoor) dat de motie-Marcouch beoogt. Sinds 1 januari 2011 zijn de ouders verplicht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting van hun minderjarige kind. Deze zogenaamde verschijningsplicht beoogt eveneens de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding te vergroten en daardoor de recidive bij de jeugdige delinquent te verminderen.
Wat is het juridisch kader waarbinnen het initiatief plaatsvindt? Voldoen de bestaande mogelijkheden die de wet nu kent om kinderen uit huis te plaatsen aan de behoefte om niet-criminele kinderen uit een gezin te plaatsen, omdat de gezinssituatie vanwege de criminele achtergrond van andere gezinsleden daar aanleiding toe geeft?
Het juridisch kader om broertjes en zusjes van notoire jeugdgroepleden uit huis te doen plaatsen is dat van de jeugdbescherming. De bepalingen in de kinderbeschermingswetgeving over ondertoezichtstelling van een minderjarige en zo nodig uithuisplaatsing berusten op twee belangrijke vereisten:
In die situatie kan in het gedwongen kader een kinderbeschermingsmaatregel worden opgelegd door de kinderrechter. De rechter dient in ieder individueel geval een afzonderlijke beoordeling van alle feiten en omstandigheden te maken.
Wordt bovengenoemd initiatief ook overwogen in andere regio’s dan Haaglanden? Zo ja, welke regio’s? Zo nee, waarom niet?
Naast de aandacht voor de individuele jongeren die tot een criminele jeugdgroep behoren, gaat de aandacht in de andere regio’s ook uit naar de broertjes en zusjes van criminele jongeren. Dit heb ik in mijn brief van 18 mei jl. (TK 2010–2011 nr. 28684–320 actieprogramma criminele jeugdgroepen) aangegeven. Hoe de zorg aan de broertjes en zusjes in de specifieke situatie wordt vormgegeven is afhankelijk van de voorliggende problematiek binnen het gezin (zie antwoord 3 en 5).
In hoeverre is u bekend of gezinsleden van personen die voor criminaliteit en buurtoverlast zorgen eerder geneigd zijn ook van het rechte pad af te dwalen dan gezinsleden uit gezinnen waar dat niet gebeurt, ook? Kunt u dit antwoord met cijfers onderbouwen?
Uit onderzoek is gebleken dat ouders of broers en zussen met probleemgedrag (criminaliteit) een risicofactor tot probleemgedrag (criminaliteit) vormen bij jonge kinderen1. Ouders die zelf een lagere standaard aan normen en waarden hanteren, zullen hun kind minder snel corrigeren bij ongewenst gedrag. Bovendien kan er sprake zijn van een leereffect waarbij kinderen het probleemgedrag van zijn ouders en/of broers en zussen overnemen.
Specifiek voor problematische jeugdgroepen is dat van de hinderlijke en overlastgevende groepen er in iets minder dan een derde van de gevallen sprake is van familierelaties binnen de groep. Bij de criminele jeugdgroepen stijgt dit tot ruim over de helft (60%)2. Ook uit internationaal onderzoek is gebleken dat binnen bepaalde criminele jeugdgroepen met name jonge broertjes worden gerekruteerd3. Mede hierom wordt aandacht besteed aan het voorkomen dat jonge broertjes en zusjes doorstromen naar criminele jeugdgroepen.
In de Veiligheidshuizen bespreken de deelnemers uit de bestuurlijke, strafrechtelijke en zorgketen over de aanpak van het individu en zijn/haar omgeving (gezinsleden). Het vroegsignaleringsinstrument van de politie, genaamd Prokid, is eveneens bedoeld om risicojongeren onder de twaalf vroeg op het spoor te komen en tijdig te helpen. Prokid is een methodiek waarmee het risico op een (gewelddadige) criminele carrière kan worden vastgesteld en signalen door de politie kunnen worden doorgezet naar Bureau Jeugdzorg. Omdat ProKid signalen op woonadres genereert, komt de rest van het gezin tevens in beeld.
Burgemeesters en officieren van justitie beschikken voor de aanpak over een breed palet aan bevoegdheden om vroegtijdig in te grijpen in de criminele carrière van jongeren en het gezin.
Is er een relatie tussen het veroorzaken van buurtoverlast of het tonen van crimineel gedrag en familie- of gezinsverbanden? Zo ja, acht u dan meer dan tot nu toe het geval is een aanpak op families of gezinnen noodzakelijk en welke aanpak staat u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Moet uit het feit dat in deze maar ook andere berichtgeving in het kader van buurtoverlast steeds vaker sprake is van bendes de conclusie worden getrokken dat jeugdgroepen die overlast veroorzaken vaker met een georganiseerd structuur optreden? Is een verschil tussen jeugdbendes en de door u gesignaleerde criminele jeugdgroepen? Zo ja, wat betekent dat voor uw aanpak van dit probleem? Zo nee, waarom wordt er dan wel de term bende genoemd?
Sinds eind 2009 registreren alle korpsen de jeugdgroepen op identieke wijze en is het mogelijk om op basis hiervan een inschatting te maken van de jeugdgroepen die problematisch van aard zijn. Driekwart van alle jeugdcriminaliteit in Nederland wordt gepleegd in groepsverband of vloeit voort uit groepsdynamische processen.
Het landelijk beeld van eind 2010, op basis van de uitvoering van de shortlist op wijkniveau, heeft aangetoond dat er 89 criminele jeugdgroepen zijn. Uit onderzoek is bekend dat de jeugdgroepen fluïde van aard zijn; er lijkt geen sprake van een toename van het optreden in een georganiseerde structuur.
De jeugdbendes vormen de zwaarste categorie binnen de criminele jeugdgroepen. Kenmerken van deze jeugdbendes zijn de hechte organisatie en de grote mate van hiërarchie. De motieven voor het plegen van delicten ligt bij deze groepen vooral in de financiële opbrengsten. De voorkeur van deze groepen gaat dan ook uit naar vormen van criminaliteit met een geringer risico en een groot rendement. De veronderstelling is dat deze groepen minder openlijk aan de weg timmeren2 en derhalve zoveel mogelijk uit het zicht van de politie en de media willen blijven. Deze groepen zullen overeenkomstig de aanpak als beschreven in mijn brief van 18 mei jl. worden aangepakt.
Het gebrek aan daadkracht bij de bestrijding van pooierboys en aan opvangadressen voor de betrokken slachtoffers |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht1 dat pooierboys hun werkterrein verleggen van steden naar dorpen, maar dat plaatselijke overheden deze ontwikkeling niet serieus nemen en de kop in het zand steken? Zo ja, bent u het met deze constatering eens?
Ja. Ik heb overigens geen concrete aanwijzingen dat loverboys hun werkterrein verleggen.
Loverboys zijn mensenhandelaren en de aanpak van mensenhandel heeft bij dit kabinet een hoge prioriteit. Ik zie mogelijkheden om meer te doen aan de bestrijding van deze vorm van uitbuiting. Om deze reden zal ik nog dit jaar een actieplan presenteren met een Rijksbrede aanpak van de loverboyproblematiek. Via dit actieplan zullen ook gemeenten nadrukkelijk worden betrokken bij de aanpak.
Wat vindt u van het pleidooi van Stichting StopLoverboysNu om in de aanpak in kleinere gemeenten meer aandacht te besteden aan preventie en ouders en scholen daarbij te betrekken?
Preventie is een belangrijk instrument om de loverboyproblematiek aan te pakken, en gemeenten, scholen en ouders kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen. Daarom zal in het aankomende actieplan ook de nodige aandacht worden geschonken aan preventie en de rol van gemeenten en scholen hierbij. Overigens is er voor het onderwijs al veel informatie over loverboys en (seksuele) weerbaarheid beschikbaar via het Centrum School en Veiligheid (www.schoolenveiligheid.nl).
Welke concrete maatregelen heeft u tot nu toe genomen om kleinere gemeenten aan te sporen tot actie? Wat zijn hiervan de concrete resultaten geweest? Welke maatregelen neemt u zich voor om de preventie en de bestijding van pooierboyproblematiek in kleinere gemeenten te intensiveren?
In het kader van de bestuurlijke aanpak van mensenhandel zijn voor gemeenten diverse handboeken en instrumenten ontwikkeld en beschikbaar gesteld. Dit is mede op initiatief van de Task Force aanpak mensenhandel gedaan. Deze handboeken en instrumenten worden onder meer via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en veiligheid beschikbaar gesteld. Ook is langs deze weg de nodige informatie over de aanpak van de loverboyproblematiek beschikbaar. Mede naar aanleiding hiervan zijn diverse gemeenten al begonnen met projecten voor de bestuurlijke aanpak van mensenhandel. Daarnaast zullen, zoals vermeld in antwoord op vraag 1, in het kader van het aankomende actieplan maatregelen worden getroffen op het gebied van onder meer de preventie en bestrijding van de loverboyproblematiek.
Klopt het dat er nog steeds een tekort bestaan aan anonieme en veilige opvangadressen? Wat gaat u hieraan doen en op welke termijn zijn er landelijk voldoende veilige opvangadressen?
Slachtoffers van loverboys kunnen worden opgevangen en behandeld in de vrouwenopvang en, indien de problematiek daar aanleiding toe geeft, in de jeugdzorg. In de reguliere jeugdzorg kan, als dat nodig is, gebruik worden gemaakt van ongeveer 30 plaatsen waarvan het adres geheim blijft. Daarnaast is er één categorale (vrouwen)opvangvoorziening voor meisjes en jonge vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van gedwongen prostitutie/loverboys. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op dit moment geen signalen dat er een tekort aan opvangplekken bestaat.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft opdracht gegeven voor een onderzoek in de jeugdzorg en de vrouwenopvang naar de aard en omvang van de problematiek van slachtoffers van loverboys. Dit onderzoek zal een beeld opleveren van de bestaande mogelijkheden op het gebied van preventie, begeleiding en opvang voor slachtoffers van loverboys. De resultaten van dit onderzoek worden voor het eind van dit jaar verwacht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek ga ik bezien of, en zo ja welke, acties nodig zijn om de kwaliteit van het aanbod voor slachtoffers verder te verbeteren. Deze acties zullen worden opgenomen in de in het antwoord op vraag 1 genoemde Rijksbrede aanpak.
Het bericht dat bewakingsbeelden zonder tussenkomst van politie en justitie openbaar gemaakt worden |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dieven aan de schandpaal»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Wat mij betreft blijft de koninklijke weg dat particulieren zelfvervaardigde camerabeelden van strafbare feiten ter beschikking stellen aan politie en Openbaar Ministerie, in combinatie met het doen van aangifte. Niettemin kan ik mij voorstellen dat onder omstandigheden een particulier rechtmatig gegevens op internet kan zetten. Voorwaarde is dat het opsporingsbelang ermee gediend is en dat geen ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer.
In hoeverre verwacht u dat er een wildgroei van vergelijkbare particuliere initiatieven zullen ontstaan?
Ik zie geen aanleiding om een wildgroei van vergelijkbare particuliere initiatieven te verwachten.
Deelt u de zorg dat de kans op het tonen van beelden van onschuldigen groter is wanneer deze zonder tussenkomst van de politie openbaar worden gemaakt?
Ja, die zorg deel ik. Ik ben mede om die reden van mening dat het beter is als politie en justitie beelden selecteren die ten behoeve van opsporing en vervolging openbaar kunnen worden gemaakt. Momenteel geeft de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal de mogelijkheid om opsporingsberichten te verspreiden via internet. Die weg is ook bruikbaar om camerabeelden van particulieren op internet te plaatsen. Dat heeft het voordeel dat er in zo’n geval een grondige afweging gemaakt kan worden van alle in het geding zijnde belangen met aan de ene kant de belangen van opsporing en vervolging en aan de andere kant de privacybelangen van betrokken: een voorafgaande toets op bruikbaarheid, proportionaliteit en subsidiariteit en met mogelijkheden voor gecontroleerde verwijdering. Voor particulieren is deze belangenafweging lastig te maken. De publicatie mag ook niet leiden tot leedtoevoeging. Wanneer daarvan sprake is, of wanneer onschuldigen worden getoond, kan onder omstandigheden sprake zijn van overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Hoe verhoudt openbaarmaking door particulieren zich met het recht op privacy van de personen van wie beelden worden vertoond?
Indien geen ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer kan een particulier onder omstandigheden rechtmatig gegevens op het internet zetten.
Deelt u de mening dat dergelijke beelden in het kader van de opsporing alleen door de politie en justitie openbaar gemaakt kunnen worden? Zo ja, op welke wijze gaat u hiervoor zorgdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Zoals ik heb gemeld in het algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer op 15 september 2011 oriënteer ik mij op de mogelijkheid om in de Wet bescherming persoonsgegevens een betere regeling op te nemen voor het gebruik van camerabeelden afkomstig van particulieren. In dat algemeen overleg heb ik een brief aangekondigd. In die brief zal ik nader op deze mogelijkheid ingaan.
De onophoudelijke straatterreur tegen homostellen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Opnieuw homostel verhuisd na pesterijen»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de bestrijding van straatterreur topprioriteit zou moeten zijn van de politie? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet zet in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in bendes, ongeacht afkomst. De aanpak van problematische jeugdgroepen is een prioriteit uit het regeerakkoord en één van de landelijke prioriteiten van de politie en het Openbaar Ministerie. De aanpak van overlast op straat is overigens in eerste instantie een lokale aangelegenheid waarbij de gemeente de regie heeft. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft met de VNG in het Strategisch Beraad Veiligheid afgesproken dat de aanpak van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit een gezamenlijke prioriteit is, die met inbreng van gemeenten en Rijk resulteert in een gerichte aanpak van specifieke overlastgevende en/of criminele groepen.
In hoeverre bent u van mening dat niet de homostellen na aanhoudende terreur de wijk uit moeten vluchten maar dat de betreffende daders, en bij minderjarigheid ook het hele gezin, de wijk uit moeten worden gezet?
Het kabinet vindt het onacceptabel dat mensen worden weggepest en zich genoodzaakt voelen te verhuizen. Alle inspanningen moeten erop gericht zijn om de daders van dergelijke pesterijen stevig aan te pakken. Er zijn verschillende maatregelen beschikbaar, variërend van bestuurlijke maatregelen op het terrein van de handhaving openbare orde en veiligheid tot justitiële maatregelen en maatregelen op het zorgterrein.
Met betrekking tot het uit de wijk zetten van daders is het voor een woningcorporatie mogelijk om via de rechter het huurcontract te ontbinden als een huurder (of een lid van het gezin van een huurder) voor ernstige overlast zorgt. Dit is echter geen gemakkelijke weg. Gemeenten kunnen hierin een regierol vervullen, en met de overlastgevers en de corporaties tot afspraken komen. Als huurders zich niet aan deze afspraken houden kan uiteindelijk tot uitzetting worden overgegaan.
Deelt u de mening dat u de mogelijkheid moet hebben een falende burgemeester, als eindverantwoordelijke voor de gemeentelijke veiligheid, ter verantwoording te roepen en hem desnoods moet kunnen ontslaan? Zo neen, waarom niet?
De burgemeester is als gemeentelijk bestuursorgaan over al zijn functioneren aan de raad verantwoording verschuldigd. Het is dan ook aan de raad om hem ter verantwoording te roepen. In het verlengde daarvan is het in ons bestuurlijk bestel primair aan de raad om het functioneren van de burgemeester eventueel te sanctioneren. De regering dient zich daarin terughoudend op te stellen.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om het structurele probleem van de straatterreur tegen homo's zo spoedig mogelijk op te lossen?
Wanneer mensen (mede) vanwege hun seksuele oriëntatie worden lastiggevallen, dan maken de overlastgevers zich mogelijk schuldig aan strafbare discriminatoire gedragingen. Het is van belang dat mensen discriminatie melden bij de lokale antidiscriminatievoorzieningen die hen kunnen helpen met hun klacht. In lijn met hetgeen wij hebben aangekondigd in de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34, is het van belang hiervoor belangenorganisaties, scholen en andere maatschappelijke instanties beter in positie te brengen om dit vroegtijdig te onderkennen.
Anoniem een melding maken kan ook via Stichting M. (Meld Misdaad Anoniem). Als er sprake is van strafbare discriminatoire gedragingen, dan wordt een zaak gevolgd in het Regionaal Discriminatieoverleg tussen Openbaar Ministerie, de politie en antidiscriminatievoorzieningen. Als bij een vervolging aangetoond kan worden dat een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld bij het plegen van het feit, eist het OM een strafverhoging van 50%. Bij ingrijpende feiten wordt een strafverhoging van 100% geëist. Van ingrijpende feiten is onder meer sprake als de lichamelijke integriteit in aanzienlijke mate is aangetast, of als er sprake is van een evidente inbreuk op de persoonlijke integriteit (bijvoorbeeld door discriminatie).
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft verder op 6 juni en 5 oktober jl. een verklaring getekend met 40 grote gemeenten. Deze gemeenten zullen uiterlijk 1 februari 2012 lokale plannen indienen voor de periode 2012–2014, die maatregelen bevatten ter verbetering van de veiligheid en acceptatie van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders.
De aanpak van mensenhandel |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Mensenhandel onder prostituees gesignaleerd in Utrecht»1
Ja.
Is het waar dat de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD) in Utrecht in de afgelopen tijd dertig gevallen van mogelijke mensenhandel onder prostituees heeft doorgespeeld naar de politie en het Openbaar Ministerie? Zo ja, wat is er met deze signalen door de politie en het OM gedaan?
De GG&GD Utrecht geeft aan dat zij dertig gevallen van mogelijke signalen van mensenhandel heeft gemeld bij de politie. Bij het meldpunt van de divisie Informatie van de politie Utrecht zijn vanuit de gemeente Utrecht 18 meldingen binnengekomen die betrekking hebben op het vermoeden dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van (een) slachtoffer(s) van mensenhandel. Dit verschil is te verklaren doordat de politie uitgaat van het aantal (door de gemeente Utrecht ingediende) meldingsformulieren. De gemeente telt het aantal prostituees dat op de meldingsformulieren wordt genoemd.
In het signaleringsoverleg met de partners worden de ingebrachte signalen besproken en wordt beoordeeld welke aanknopingspunten er zijn voor opsporing en/of hulpverlening. Als blijkt dat er sprake is van een criminele organisatie die zich in meerdere steden (regio's) met mensenhandel (en/of andere delicten) bezig houdt, werken politiekorpsen samen of wordt het onderzoek overgedragen aan de Nationale Recherche. Vanwege het opsporingsbelang kan ik niet verder in detail treden over de vraag in welke van de 18 meldingen actie is of zal worden ondernomen door politie en/of het Openbaar Ministerie en/of een van de ketenpartners (Belastingdienst, FIOD, UWV of gemeente).
Betekent de constatering dat er dertig gevallen van mogelijke mensenhandel bekend zijn geworden bij een aantal van 300 geregistreerde prostituees dat mensenhandel nog steeds een wijdverbreid probleem is binnen de prostitutie? Zo ja, heeft dit gevolgen voor uw aanpak van dit probleem?
Het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel neemt al jaren toe, waaronder het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting. Mensenhandel is dus inderdaad nog steeds een wijdverbreid probleem en om deze reden heeft het kabinet de bestrijding van mensenhandel als prioriteit benoemd. De aanpak van deze problematiek vindt onder meer plaats via de Taskforce mensenhandel en (na aanvaarding door de Eerste Kamer) met behulp van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche. Daarnaast is als concrete doelstelling geformuleerd dat het aantal aangepakte criminele organisaties aan het eind van deze kabinetsperiode moet zijn verdubbeld. Mensenhandel heeft hierbij prioriteit.
Omdat de problematiek reeds geruime tijd bekend is, en op de aanpak ervan reeds nadrukkelijk wordt ingezet, zal de Utrechtse berichtgeving niet tot een gewijzigde aanpak leiden.
Hebben GG&GD-en in andere gemeenten ook gevallen van mogelijke mensenhandel aan de politie en het OM doorgespeeld? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het hier? Zo nee, waarom niet?
Om gevallen van mensenhandel en mensensmokkel zichtbaar te maken wordt door politie en justitie nauw samengewerkt met verschillende partnes, onder wie de GG&GD. Dat gebeurt in casus- en signaleringsoverleggen in de diverse politieregio’s. Er is geen landelijke registratie, waardoor ik geen aantallen kan geven.
De GG&GD is in staat om vermoedens van of mogelijke aanwijzingen over mensenhandel te signaleren. In Utrecht worden registratiegesprekken met de prostituees door twee gespecialiseerde medewerkers gehouden. Deze medewerkers zijn ingewerkt op het onderwerp mensenhandel en signalen van dwang, onder andere met medewerking van de unit mensenhandel van de politie Utrecht. De GG&GD werkt daarbij met de lijst indicatoren mensenhandel van de politie. Op basis daarvan zijn de medewerkers in staat melding te maken van de gevallen waarin zij vermoeden dat er mogelijk sprake is van een slachtoffer van mensenhandel. De politie en het Openbaar Ministerie beoordelen vervolgens op basis van een totaal informatiebeeld of er sprake is van een concreet signaal van mensenhandel.
In hoeverre zijn GG&GD-en in staat om aanwijzingen van mensenhandel te signaleren? Zijn deze diensten daarvoor voldoende geëquipeerd of acht u extra ondersteuning vanuit de politie of het OM nodig?
Zie antwoord vraag 4.
Miljoenenfraude met levensverzekeringen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Volkskrant van 29 september 2011, over miljoenenfraude met levensverzekeringen?
Ja.
Was de arrestatie van de directeur van de Amerikaanse herverzekeraar aanleiding om in Nederland onderzoek te doen naar Quality Investments? Zo ja, wat is de stand van dat onderzoek dan wel de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het lopend strafrechtelijk onderzoek kunnen geen inhoudelijke mededelingen over de achtergrond van de verdenking worden gedaan.
Is het waar dat de totale schade voor gedupeerden in deze zaak inderdaad 200 mln. dollar is? Zo nee, hoeveel is die schade dan wel? Hoeveel gedupeerden zijn er?
Quality Investments heeft tussen 1 juli 2007 en heden producten verkocht aan vermogende beleggers. Dat gebeurde vooral in Nederland en België, maar ook in andere Europese landen. Het vermoeden is dat de verdachten in georganiseerd verband grote sommen geld hebben aangetrokken door het verstrekken van onjuiste informatie over de werkelijke constructie van haar beleggingsproduct. Vermoed wordt dat honderden beleggers samen meer dan $200 miljoen hebben afgegeven via Quality Investments.
Voor hoeveel is er in deze zaak beslag op goederen en geld gelegd? Kan daarmee voldoende aan gedupeerden tegemoet worden gekomen? Zo nee, voor welk bedrag is beslag gelegd?
Met het doel zoveel mogelijk geld voor gedupeerden veilig te stellen, is tijdens de internationale actiedag op 27 september 2011 wereldwijd voor miljoenen euro's beslag gelegd op onroerend goed, auto's, dure horloges, boten en een vliegtuig. Naar verwachting kan hiermee echter niet iedereen volledig worden gecompenseerd.
Heeft het tv-programma Business Class op enige wijze aandacht geschonken aan Quality Investments? Zo ja, was daar sprake van objectieve informatie of is er voor het krijgen van zendtijd door Quality Investments (QI) betaald? Was er met de kennis van nu sprake van onjuiste informatie? Is er met deze informatie mogelijk bijgedragen aan strafbare feiten dan wel misleidende reclame? Zo ja, aan welke?
Gelet op het lopend strafrechtelijk onderzoek kunnen hierover geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Was eerdere negatieve berichtgeving voor u aanleiding om het bedrijf en zijn oprichter onderwerp van een onderzoek te laten worden? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft vanaf eind 2008 onderzoek gedaan naar Quality Investments. Aanvankelijk was dit een onderzoek in het kader van de Wet op het financieel toezicht (Wft), omdat het bedrijf een vergunning had aangevraagd. De vergunning is niet verleend, omdat Quality Investments niet aan de vergunningvereisten voldeed.
Na afwijzing van de vergunningaanvraag heeft de AFM op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) gekeken wat de AFM verder kon doen. De AFM vermoedde dat Quality Investments onjuiste informatie verstrekte en bepaalde essentiële informatie achterhield. De AFM heeft in haar onderzoek vastgesteld dat Quality Investments feitelijk onjuiste informatie verstrekte over de structuur van de beleggingsproducten. Er waren ook bewijzen voor het samenwerken met een dubieuze partij (PCI). De AFM heeft Quality Investments met gebruikmaking van de Whc een voornemen voor het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd, om Quality Investments te dwingen informatie over de structuur van de investering en de samenwerking met PCI bekend te maken. Quality Investments heeft in juni 2010 op haar website de feitelijk onjuiste informatie gecorrigeerd en heeft openheid van zaken gegeven over haar samenwerking met PCI. Doordat Quality Investments deze informatie openbaar maakte, was het doel van de (voorgenomen) last onder dwangsom bereikt en is de last niet definitief door de AFM opgelegd en gepubliceerd.1
Waarom valt deze belegging buiten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)-toezicht? Zou dat moeten veranderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom bent u van mening dat dit niet hoeft te veranderen?
Quality Investments presenteerde zich als beleggingsinstelling. De AFM heeft geconstateerd dat het ging om het aanbieden van effecten. Deze activiteiten zijn gereguleerd in de Wft. Een beleggingsinstelling heeft een vergunning van de AFM nodig, en voor het aanbieden van effecten is een door de AFM goedgekeurd prospectus nodig, tenzij sprake is van een vrijstelling of uitzondering.
Omdat Quality Investments participaties vanaf € 50 000 aanbood, viel zij niet onder het toezicht van de AFM. De grens van € 50 000 is afgeleid uit de prospectusrichtlijn (2003/71/EG). In de herziene prospectusrichtlijn is de grens inmiddels verhoogd naar € 100 000. Bij de Wijzigingswet financiële markten 2010 (Stb. 2011, 248) is in artikel 5:3 van de Wft opgenomen dat de grens zal worden verhoogd naar € 100 000 omdat de grens van € 50 000 te laag wordt geacht om te voorkomen dat niet-professionele beleggers toch in van toezicht vrijgestelde producten beleggen. Dit artikel treedt per 1 januari 2012 in werking.
Overigens vallen aanbieders die zijn vrijgesteld van de Wft (bijvoorbeeld omdat ze participaties van meer dan € 50 000 aanbieden) wel onder de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc).
Het bericht “Meisje van 5 jaar loopt geslachtsziekte op” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Kent u het bericht «Meisje van 5 jaar loopt geslachtsziekte op?»1
Ja.
Bent u bereid om voor de situaties waarin sprake is van een minderjarig slachtoffer de lijst met ernstige ziektes uit te breiden, zodat in deze gevallen een verdachte ook gevraagd kan worden celmateriaal af te staan?2 Zo ja, bent u bereid dit met een nota van wijziging bij genoemd wetsvoorstel te regelen? Zo nee, waarom niet?
Het voorstel van wet verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken waaraan in deze vraag wordt gerefereerd, is eind november 2009 wet geworden (Stb. 2009, 475) en op 1 juli 2010 in werking getreden (Stb. 2010, 151). Ten behoeve van de waarheidsvinding en in het belang van het slachtoffer kan de verdachte die niet vrijwillig zijn bloed of ander celmateriaal wil afstaan, daartoe worden gedwongen om te kunnen vaststellen of hij drager is van dezelfde (geslachts)ziekte als het slachtoffer en de veroorzaker is van die ziekte. In het op die wet gebaseerde Besluit bloedtest in strafzaken zijn in artikel 2 drie ernstige besmettelijke ziekten aangewezen, te weten human immunodeficiency virus, hepatitis B en hepatitis C. Ik acht het gewenst om te bevorderen dat aan deze ziekten, drie geslachtsziekten worden toegevoegd, te weten syfilis, chlamydia en gonorroe. De wetenschap dat zowel de verdachte als het slachtoffer besmet is met een of meer van deze ziekten, kan een bijdrage leveren aan het bewijs van seksueel misbruik.
Het bericht dat Nederland mensenhandel in stand houdt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nederland mensenhandel in stand houdt?1 Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Arib (5 juli 2011) over de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel en die van het lid Arib over de het hoge aantal vrijspraken in zaken tegen loverboys (31 augustus 2011)?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het in het genoemde bericht gestelde dat de manier waarop de Nederlandse rechtstaat omgaat met mensenhandelaren ertoe leidt dat zij ongestoord hun gang kunnen gaan: straffen zijn te laag, hulpverleningsinstanties werken langs elkaar heen en vrouwen worden niet serieus genomen?
Nederland loopt internationaal gezien voorop bij de aanpak van mensenhandel. Dit blijkt onder andere uit het laatste TIP-report («Trafficking-in-persons:» jaarlijks rapport waarin de Verenigde Staten andere landen beoordeelt op hun aanpak van mensenhandel) uit 2011. Hierin is onder meer opgenomen dat de Nederlandse overheid regionaal en internationaal leiderschap toont voor wat betreft het ontwikkelen van innovatieve methoden om mensenhandel aan te pakken. Ook wordt gesteld dat Nederland een pragmatisch en zelf-kritische aanpak heeft die leidt tot concrete verbeteringen in het mensenhandelbeleid. Daarnaast wordt in het rapport gesteld dat Nederland een sterke inzet pleegt voor wat betreft het identificeren en opvangen van slachtoffers.
Met betrekking tot de straffen voor mensenhandel merk ik op dat de wettelijk strafmaxima in het recente verleden zijn verhoogd (Wet van 12 juni 2009, Stb. 245). Conform mijn toezegging tijdens de plenaire behandeling door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, zal naar verwachting nog dit jaar een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden waarmee de strafmaxima voor mensenhandel verder worden verhoogd.
Is het waar dat bijna 40 procent van de veroordeelde mensenhandelaren na minder dan een jaar cel vrij komt? Zo ja, betreft dit vonnissen in het kader van artikel 273f wetboek van strafrecht? Zo ja, heeft dit te maken met problemen ten aanzien van de bewijslast? Zo nee, wat is de gemiddelde strafmaat dienaangaande?
Uit de zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) blijkt dat in 2007 de gemiddelde opgelegde gevangenisstraf voor seksuele uitbuiting 20,6 maanden bedroeg. De hoogst opgelegde straf bedroeg een gevangenisstraf voor de duur van 144 maanden. Het percentage van 40% kan ik daarom niet bevestigen. De NRM zal in 2012 de volgende rapportage over mensenhandel publiceren, waarin meer actuele informatie is verwerkt.
Heeft u een indicatie hoeveel een mensenhandelaar met zijn criminele activiteiten verdient? Is de schatting zoals die in het artikel staat een reële schatting? Wat doet u specifiek ten aanzien van mensenhandelaren om hun crimineel vermogen te ontnemen?
Het staat vast dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is voor mensenhandelaren. Het is daarom van groot belang hen in de portemonnee te treffen middels het afnemen van het met mensenhandel verdiende vermogen. Deze insteek vindt ook zijn weerslag in een aanwijzing van het College van procureurs-generaal, waarin staat dat financieel rechercheren vast onderdeel hoort te zijn van een opsporingsonderzoek mensenhandel. Waar mogelijk gebeurt dit ook, zowel ten behoeve van de ontnemingprocedure als ten behoeve van andere vormen van afnemen zoals een schadevergoedingsmaatregel of verbeurdverklaring. Toegewezen ontnemingsvorderingen geven een indicatie van wat mensenhandelaren met hun activiteiten verdienen. In de zevende rapportage van de NRM worden enkele illustratieve bedragen genoemd, welke variëren van € 3 600 tot € 108 000 per slachtoffer.
Welke maatregelen zijn tot op heden genomen en welke gaat u op korte termijn nemen om te voorkomen dat schokkende incidenten zoals Saban B. in de toekomst kunnen worden voorkomen?
Voor een uitgebreid overzicht van de naar aanleiding van de zaak Saban B. genomen maatregelen verwijs ik u naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie specifiek hierover aan uw Kamer heeft gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 143, nr. 7). In de strafzaak waarbij Saban B. betrokken was (de zogenoemde Sneep-zaak) zijn overigens forse straffen opgelegd, oplopend tot 7 jaar en 9 maanden.
Het bericht ‘Verpleegkundigen doen zelden aangifte van geweld’ |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verpleegkundigen doen zelden aangifte van geweld»?1
Ja.
Klopt het dat verpleegkundigen in het Albert Schweizer Ziekenhuis gemiddeld drie maal per week te maken krijgen met geweld? Hoe verhoudt zich dit tot het landelijk gemiddelde?
Uit navraag blijkt dat in het Albert Schweitzer Ziekenhuis gemiddeld inderdaad ongeveer drie incidenten per week plaatsvinden waarbij verpleegkundigen te maken hebben met geweld. Volgens voorlopige cijfers heeft 2% van het verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel in 2011 aangegeven vaak te maken te hebben met fysieke agressie van een patiënt (duwen, slaan, schoppen en dergelijke)2. Bij 14% komt dit een enkele keer voor. 84% van de medewerkers geeft aan nooit te maken hebben met fysieke agressie van een patiënt. In het najaar zijn de definitieve cijfers beschikbaar en wordt een uitsplitsing gemaakt naar andere vormen van agressie en geweld.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat ziekenhuizen hun eerste-hulp-afdeling moeten beveiligen met kogelvrijglas en bewakers moeten uitrusten met kogelvrije vesten en politiehonden?
Geweld tegen zorgverleners is ontoelaatbaar. Zorgverleners verdienen extra bescherming en steun om ervoor te zorgen dat zij hun belangrijke werk voor onze samenleving ongehinderd kunnen uitvoeren. Ik heb begrepen dat bepaalde ziekenhuizen hun eerste-hulp afdeling daarom beveiligen met kogelvrij glas en dat één ziekenhuis tijdens evenementen bewakers uitrust met kogelvrije vesten en politiehonden. Ik betreur het dat dergelijke maatregelen nodig zijn. Mede daarom heb ik onlangs in de Arbeidsmarktbrief diverse maatregelen uiteengezet om geweld in de zorg terug te dringen3.
Komen geweldsincidenten tegen verpleegkundigen net zo vaak voor in verzorgingshuizen en verpleeghuizen? Zo nee, hoe vaak krijgen verpleegkundigen die werkzaam zijn in de ouderenzorg te maken met geweld?
Uit voorlopige cijfers blijkt dat 17% van het verzorgend, verplegend en sociaal-agogisch personeel in 2011 te maken heeft met fysieke agressie van cliënten2. Bij 40% komt dit een enkele keer voor. 43% van de medewerkers geeft aan nooit te maken hebben met fysieke agressie van een cliënt.
Deelt u de mening dat, wanneer iemand geweld gebruikt tegen zorgpersoneel, hij/zij te allen tijde zelf de zorg dient te betalen, en dit dus niet gedeclareerd mag worden bij de zorgverzekeraar?
De aard en omvang van geweld verschillen per zorgbranche. Volgens voorlopige cijfers komt fysieke agressie van cliënten met name voor in de geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en verpleeg- en verzorgingshuizen2. Geweld van cliënten in deze branches is direct of indirect gerelateerd aan het ziektebeeld of de beperking van cliënten. In deze gevallen acht ik het onwenselijk dat iemand die geweld gebruikt tegen zorgpersoneel zelf de zorg dient te betalen.
Met name in ziekenhuizen wordt fysieke agressie veroorzaakt door direct betrokkenen bij de cliënt, zoals familie en vrienden. Ik onderstreep daarbij het belang om schade en letsel op de dader te verhalen. Onlangs hebben de Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) maatregelen uiteengezet om het verhalen van schade verder te bevorderen4. Ik zal me inzetten om de uitvoering van deze maatregelen te stimuleren in de zorg.
Klopt het dat cultuurverschillen vaak de aanleiding zijn voor geweldsincidenten? Wat gaat u eraan doen om zorgpersoneel te beschermen tegen allochtonen die lak hebben aan onze normen en waarden?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 5 is geweld tegen zorgverleners veelal direct of indirect gerelateerd aan het ziektebeeld of de beperking van cliënten. Dat laat onverlet dat de Minister van V&J, de Minister van BZK en ik nadrukkelijk aandacht hebben voor de juridische bescherming van slachtoffers van agressie-incidenten. Voor de invulling van dit beleid verwijs ik u naar hun recente brief hierover4. Het is aan het Openbaar Ministerie om daders al dan niet te vervolgen. Het is vervolgens aan rechters om tot een eventuele strafbepaling te komen waarbij de persoonlijke omstandigheden van de dader, inclusief eventuele culturele verschillen, worden meegewogen.
Wat vindt u ervan dat verpleegkundigen uit angst voor represailles zelden aangifte doen wanneer een geweldsincident plaatsgevonden heeft,? Deelt u de mening dat in het belang van het zorgpersoneel aangifte namens de zorginstelling gedaan moet kunnen worden? Welke regel(s) en/of wet(ten) zou(den) hiervoor aangepast moeten worden? Bent u bereid deze aanpassing(en) door te voeren?
De aangiftebereidheid neemt toe. Van tweederde van alle incidenten van agressie tegen zorgverleners in ziekenhuizen wordt inmiddels aangifte gedaan5. De Minister van V&J, de Minister van BZK en ik vinden het belangrijk om de aangiftebereidheid verder te stimuleren in met name de curatieve zorg. Daarbij is het van belang de bereidheid te vergroten van werknemers om incidenten te melden bij hun werkgever en van werkgevers om aangifte te doen en schade te verhalen. De werkgever is immers al bevoegd tot het doen van aangifte op grond van artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering.
Deelt u de mening dat het aanbieden van zelfverdedigingcursussen geen bijdrage levert aan een oplossing van het probleem? Welke maatregelen gaat u treffen om geweld tegen zorgpersoneel uit te bannen, zodat zelfverdediging niet nodig is?
Het is belangrijk om geweld in de zorg terug te dringen. Een zelfverdedigingscursus draagt daar in het algemeen niet aan bij. In de Arbeidsmarktbrief heb ik onlangs diverse maatregelen uiteengezet om geweld in de zorg terug te dringen3.
Deelt u de mening dat dergelijke berichten niet bijdragen aan het aantrekkelijk maken van werken in zorg? Welke maatregelen gaat u treffen om werken in de zorg aantrekkelijk te maken?
Ruim 80% van de mensen die in de zorg werken, is (zeer) tevreden over hun baan6. Evenwel zijn er aandachtspunten, zoals geweld en dragen berichten in de media daaromtrent niet bij aan het imago van werken in de zorg. In de Arbeidsmarktbrief heb ik onlangs aangegeven hoe ik zowel de instroom als het behoud van zorgverleners wil stimuleren3.