De aanpak van pinpasfraude |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Is het u bekend dat Nederlanders jaarlijks voor miljoenen euro’s aan schade ondervinden vanwege fraude die wordt gepleegd door gestolen/verloren betaalpassen (hierna: pinpasfraude)?
Bij pinpasfraude raakt de bankpas van het slachtoffer kwijt (vanuit verlies of diefstal) en worden met deze bankpas door de fraudeur fysieke betalingen verricht of geld opgenomen. Naast de financiële schade die slachtoffers kunnen ondervinden door pinpasfraude, kan dit ook emotionele of psychische schade veroorzaken. Ik vind het daarom van belang om, samen met de belangrijkste partners in het betalingsverkeer, pinpasfraude te bestrijden.
Uit de meest recente cijfers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) blijkt dat de schade als gevolg van deze vorm van fraude in 2022 2,7 miljoen euro bedraagt. In de tabel hieronder is de schade over de afgelopen jaren weergegeven. Uit de cijfers valt op dat er een daling is te zien in de schadecijfers tussen 2019 en 2021, met een stijging in 2022.
2018
2019
2020
2021
2022
3,3
6,6
5,8
1,9
2,7
Kunt u een overzicht geven voor hoeveel euro er de afgelopen jaren aan schade is ontstaan door pinpasfraude?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeveel van de gevallen van de afgelopen jaren waarbij pinpasfraude wordt gepleegd, wordt de dader ook daadwerkelijk gepakt en vervolgd?
De cijfers over de opsporing van pinpasfraude zijn onderdeel van de totale cijfers met betrekking tot fraudezaken met betaalproducten en worden door het Openbaar Ministerie tweejaarlijks in de Fraudemonitor gepubliceerd. De Fraudemonitor wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer aangeboden. Daar wordt behalve zaken over pinpasfraude, ook spoofing, phishing en het gebruik van valse betaalapp’s, QR-codes en online misbruik van gestolen creditcardgegevens onder verstaan. Het ging in 2017 om 158 parketnummers, dat wil zeggen 158 verdachten die zijn vervolgd ten aanzien van fraude met betaalproducten en in 2018 om 149 verdachten.1 In 2019 en 2020 was er sprake van een stijging van het aantal zaken. In 2019 ging het om 250 verdachten en in 2020 om 326.2 De Fraudemonitor 2021–2022 wordt naar verwachting rond de zomer door het Openbaar Ministerie gepubliceerd en zal vervolgens door de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer worden aangeboden.
Bent u voornemens om (creatieve) oplossingen voor pinpasfraude te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of u hiervoor al concrete voorstellen heeft?
Met gestolen of verloren pinpassen en/of pincodes kunnen betalingen op rekening van het slachtoffer plaatsvinden. Het is daarom van cruciaal belang dat mensen pincodes geheim en gescheiden houden van pinpassen en daarnaast nooit hun pinpas afgeven aan onbekenden.3 Fraude met betaalmiddelen kan het vertrouwen in het (digitale) betalingsverkeer raken. In de Werkgroep Veiligheid van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) wordt door vertegenwoordigers van verschillende stakeholders, zoals banken, betaalinstellingen, consumentenorganisaties, politie, OM, De Nederlandsche Bank en de overheid gewerkt aan het veilig houden van het betalingsverkeer. Binnen de MOB-werkgroep Veiligheid worden continu de veiligheidsontwikkelingen in het betalingsverkeer gemonitord. Ook speelt deze werkgroep een belangrijke rol bij het bevorderen van innovaties in het veilig houden van het betalingsverkeer. Daarbij beziet deze werkgroep ook de mogelijkheden van nieuwe technologieën om fraude te bemoeilijken.
Op dit moment zijn er al verschillende (technische) veiligheidsmaatregelen zoals pincodes, opnamelimieten en camerabewaking bij geldautomaten om pinpasfraude te bemoeilijken. Daarnaast hebben banken het tegenwoordig makkelijker gemaakt om een betaalpas snel te blokkeren als iemand zijn pas kwijt is geraakt, bijvoorbeeld via de internetbankierenomgeving of via de mobiele app van de bank. Daarnaast geven de meeste banken aan dat er ook gebeld kan worden naar de klantenservice om een pas te blokkeren. Het idee om gelduitgifte bij geldautomaten bij een bepaalde mate van onherkenbaarheid te weigeren gaat gepaard met complexe technische aanpassingen bij geldautomaten, waarbij technische, privacy-, toegankelijkheids- en veiligheidsvraagstukken komen kijken. Bovendien lijken bestaande (technische) veiligheidsmaatregelen in combinatie met preventieve maatregelen effectiever om pinpasfraude te voorkomen. Desalniettemin zal ik in de MOB-werkgroep Veiligheid bespreken op welke manier pinpasfraude verder bemoeilijkt kan worden en hoe aanvullende technologische maatregelen daarbij kunnen helpen.
Voorts investeer ik in de integrale aanpak van online fraude, waarbij pinpasfraude een mogelijk onderdeel van de modus operandi van criminelen is. Dat doe ik samen met de Ministers van Justitie en Veiligheid, voor Rechtsbescherming en van Economische Zaken en Klimaat en in de publiek-private samenwerking met onder andere de Nederlandse Vereniging van Banken, de Betaalvereniging Nederland, de politie en het Openbaar Ministerie. Het gaat daarbij om bewustwording, fraudepreventie en -detectie. Het actieplan voor de integrale aanpak van online fraude heeft de Minister van Justitie en Veiligheid u recent toegezonden.4 Onze inzet binnen de integrale aanpak is gericht op preventieve maatregelen en om samen het aantal slachtoffers te verkleinen.
Is er op dit moment technologie die toereikend zou kunnen zijn om pinpasfraude te bemoeilijken? Zo ja, wat houdt deze technologie in en waarom is deze technologie nog niet geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om te kijken naar een oplossing voor pinpasfraude waarbij geldautomaten bij een bepaalde mate van onherkenbaarheid weigeren geld uit te keren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om met cashdienstverleners het gesprek aan te gaan om te kijken naar oplossingen voor pinpasfraude? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6 aangeef ben ik binnen de MOB-werkgroep Veiligheid en binnen de integrale aanpak online fraude continu in gesprek met de belangrijkste stakeholders uit het betalingsverkeer om te kijken naar oplossingen voor verschillende vormen van fraude. Daaronder valt ook pinpasfraude. De resultaten van het MOB worden in de MOB-jaarrapportages beschreven. Ik verwacht de MOB-jaarrapportage 2022 op korte termijn naar de Kamer te versturen. In het najaar van 2023 wordt ook de eerste voorgangsrapportage over de integrale aanpak van online fraude door de ministers van Justitie en Veiligheid, voor Rechtsbescherming en van Economische Zaken en Klimaat en mij naar uw Kamer gestuurd.
Het bericht dat Vattenfall 76 euro vraagt voor stadswarmte terwijl de inkoopprijs ongeveer een tientje is |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Vindt u het acceptabel en gerechtvaardigd dat de consumentenprijs voor warmte zevenmaal de inkoopprijs is?1
In 2023 betalen de consumenten voor het grootste deel van hun warmteverbruik de plafondprijs, gelijk aan € 47,48 per GJ. Deze prijs is van toepassing tot het maximum verbruik van 37 GJ per jaar. De verwachting is dat 70–80% van warmteverbruikers volledig onder deze volumegrens blijft.2 Klanten van Vattenfall betalen het bedrag van € 76 per GJ dus alleen voor het verbruik boven het plafond van 37 GJ.
In de basis reflecteert de consumentenprijs de kosten van de leverancier, vermeerderd met een redelijk rendement. Om dit te beoordelen is het niet voldoende om het variabele tarief te vergelijken met de inkooprijs van restwarmte op een bepaalde locatie. De kosten van een warmteleverancier omvatten naast de kosten van inkoop ook bijvoorbeeld de kosten van aanleg en onderhoud van het distributienetwerk, personeel, materiaal en energie. Ook hanteren leveranciers naast het variabele tarief ook vaste (gebruiksonafhankelijke) tarieven. Om te beoordelen of tarieven van Vattenfall de kosten reflecteren, is inzicht nodig in al deze kosten en tariefcomponenten. Gelet op het feit dat Vattenfall net als veel andere warmteleveranciers werkt met een tarief dat voor al zijn netten gelijk is, moet daarbij niet alleen naar de plaatselijke kosten gekeken worden, maar naar de kosten die Vattenfall op al zijn warmtenetten maakt. De inkoopkosten zijn onder meer afhankelijk van verschillen tussen de ingezette bronnen en kunnen dus verschillen per warmtenet. Naast restwarmte en warmte uit afvalverbranding maakt Vattenfall voor de voeding van zijn warmtenetten ook gebruik van warmte geproduceerd met aardgas, biogas en elektriciteit.3
De ACM verwerft als onderdeel van haar toezicht inzicht in deze kosten. Recent heeft de ACM rendementen van warmteleveranciers onderzocht, waarvan de uitkomsten op 23 maart 2023 zijn gepubliceerd.4 Daaruit blijkt dat warmteleveranciers in 2021 gemiddeld een rendement van 5% behaalden, en in 2022 2,7%. De ACM heeft de leveranciers die een veel hoger dan gemiddeld rendement haalden, verzocht om verdere informatie. Daarnaast heeft de ACM warmteleveranciers die in 2023 voor warmte de maximale prijs vragen, gevraagd te onderbouwen waarom dit nodig was. De resultaten van dit onderzoek worden in het tweede kwartaal van 2023 verwacht.
Daarnaast worden na afloop van 2023 de rendementen van warmteleveranciers die voor de toepassing van het prijsplafond overheidssubsidie hebben ontvangen, waaronder Vattenfall, getoetst door de RVO. Leveranciers die een hoger rendement halen dan redelijk, zullen het verschil moeten terugbetalen aan de Staat.
Kunt u onderbouwen waarom en hoe een warmteprijs van €76 gebaseerd is op werkelijke kosten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zorgt u ervoor dat de consument met de grootst mogelijke zorg beschermd wordt tegen een monopolist, die de consument niet kan kiezen, maar waar de consument ook niet bij weg kan?
Warmteafnemers worden beschermd door regulering die op basis van de Warmtewet, het Warmtebesluit en de Warmteregeling door de ACM wordt toegepast. Daarnaast worden zij in 2023 beschermd door het prijsplafond. Voor nadere informatie over toezicht op warmtetarieven en rendementen verwijs ik u naar de brief die ik op 10 februari 2023 aan de Vaste Commissie voor Economische Zaken en Klimaat heb verstuurd (Kamerstuk 29 023, nr. 396).
Het toezicht op warmteleveranciers behelst meer dan tariefregulering en toezicht op rendementen. De ACM kan het instrumentarium dat haar ten dienste staat gebruiken tegen individuele warmteleveranciers die de verplichtingen uit de Warmtewet niet nakomen.
Hoe garandeert u dat de consument volledig inzicht krijgt in de kostenopbouw van warmte die de warmtemonopolist vraagt?
De ACM publiceert tweejaarlijks een rendementsmonitor. Hierin wordt door de ACM sectorbreed in kaart gebracht wat het behaalde rendement is van warmteleveranciers. De ACM kan in het kader van haar toezichtstaken ook inzicht verkrijgen in de kostenopbouw van warmte per leverancier. Dit betreft bedrijfsgevoelige, vertrouwelijke informatie. De huidige Warmtewet bevat geen specifieke verplichtingen over de kostentransparantie naar de gebruikers toe. Ik onderzoek nog of in de nieuwe Wet Collectieve Warmtevoorziening dergelijke aangescherpte bepalingen moeten worden opgenomen.
Hoe garandeert u dat consumenten niet te veel betalen voor warmte als u in antwoord op eerdere vragen aangeeft dat u niet kan beoordelen of de stijging van warmtetarieven volledig gebaseerd is op werkelijke kosten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
In antwoord op eerdere vragen van het lid Leijten (Aanhangsel handelingen 2022/23, nr. 1522) stelt u dat de kosten van warmteleveranciers sterk zijn gestegen, en dat dit «waarschijnlijk» komt door de gestegen aardgasprijs, kunt u dit met cijfers onderbouwen en met feitelijke informatie komen welk onderdeel van warmtelevering in Nederland gebaseerd is op gas?
Volgens de gegevens van de RVO uit de Duurzaamheidsrapportage is voor de grote en middelgrote netten het aandeel van aardgas in de warmteproductie 58%. Het gaat hier voornamelijk om elektriciteitscentrales die zowel gas als warmte produceren, en om gasketels. Andere belangrijke bronnen zijn biogas en biomassa (17%) en restwarmte van afvalverbranding of van andere processen (24%). Daarnaast wordt warmte nog geproduceerd met aquathermie, geothermie of warmte-koude opslag waarbij een warmtepomp wordt gebruikt.
Voor zover gebruik wordt gemaakt van vanuit de SDE++-gesubsidieerde duurzame warmtebronnen zoals biogas en biomassa, is het van belang dat gelet op de systematiek van de SDE++ de hoogte van de subsidie gekoppeld is aan de aardgasprijs. Een hoge gasprijs betekent een lage subsidie. Dat kan er toe leiden dat ook warmtenetten met vooral duurzame bronnen per saldo hogere kosten met zich meebrengen als gevolg van de gestegen gasprijzen. Ook de prijs van restwarmte is in veel gevallen gekoppeld aan de prijs van aardgas.
Wie heeft er wel inzicht in de werkelijke kosten en hoe is dit democratisch controleerbaar?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Hoe zorgt u ervoor dat elke tariefswijziging van energie, maar zeker ook van warmte, gebaseerd is op werkelijke kosten?
De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van tarieven voor elektriciteit en gas, conform de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998. Recent is in verband met het invoeren van het prijsplafond en de volatiliteit van de prijzen door de ACM onderzoek gedaan bij de grote drie leveranciers. Daaruit is de conclusie getrokken dat zij geen hogere marges rekenen vergeleken met eerdere jaren. Daarnaast scherpt het kabinet de wettelijke consumentenbescherming aan met de Energiewet en wordt door het kabinet naar aanleiding van de motie Erkens/Bontenbal gekeken naar de equipering van de ACM.5
Voor toelichting op toezicht op warmtetarieven verwijs ik nu naar mijn antwoord op vraag 3.
Waar baseert de Autoriteit Consument en Markt (ACM) haar maximale warmteprijs op? Kan deze berekening gedeeld worden?
De ACM stelt elk jaar op basis van de Warmtewet en het Warmtebesluit maximumprijzen voor warmte vast. Deze maximumprijs is gebaseerd op de gasreferentie, waarbij het uitgangspunt is dat een afnemer van warmte niet meer betaalt dan een gemiddelde afnemer van gas. Voor nadere toelichting over de gasreferentie verwijs ik u ook naar de brief die de ACM op 29 maart 2022 als aanvulling op de technische briefing van 9 februari 2022 naar de Vaste Commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft toegezonden.6
Alle formules en parameters van de berekening staan in het Warmtebesluit en de Warmteregeling. De berekening van tarieven specifiek voor 2023 door de ACM is beschreven in het Tarievenbesluit warmteleveranciers 2023.7 Op de website van de ACM is ook het Excel bestand te vinden met de gedetailleerde berekening.8
Bent u bereid de ACM te vragen om een gedetailleerd overzicht te geven van de prijsopbouw van warmte en deze informatie met de kamer te delen?
Een gedetailleerd overzicht van de opbouw van de maximumprijs is beschikbaar op de website van de ACM. De opbouw van de daadwerkelijke prijzen die warmteleveranciers in 2023 hanteren wordt door de ACM op dit moment onderzocht. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe wordt de prijs van warmte bepaald van warmtenetten die geen (of alleen gedeeltelijk) aardgas als energiebron gebruiken?
Zie mijn antwoord op vraag 9 over hoe de maximumprijs voor warmte wordt bepaald. De ACM stelt op basis van wetgeving één maximumprijs vast voor alle warmteleveranciers. De Warmtewet en het Warmtebesluit staan het differentiëren van maximumprijzen niet toe. Zie ten aanzien van de daadwerkelijke prijs mijn antwoorden op de vragen 1,2 en 3.
In de brief van 10 februari 2023 stelt u dat de ACM het rendement kan controleren wanneer er een aanleiding toe is, maar wat is de definitie van een aanleiding, en hoe controleert de ACM of er sprake is van een aanleiding (Kamerstuk 29 023, nr. 396)?
In de zomer van 2022 heeft de ACM beleidsregels voor de rendementstoets geconsulteerd.9 Daarin beschrijft de ACM wat een aanleiding kan zijn om deze rendementstoets te starten. Dit kunnen bijvoorbeeld de uitkomsten zijn van de rendementsmonitor of signalen.
Waarom is er voor gekozen een minimum rendement van 6,5% te hanteren gedurende het prijsplafond, terwijl het werkelijke rendement van de sector volgens u 4% is? Waar is de keuze voor 6,5% op gebaseerd?
Het redelijk rendement is niet vastgesteld op basis van het werkelijke rendement, maar reflecteert de kosten die een leverancier moet maken om het vermogen aan te trekken voor investeringen, de zogenaamde Weighted Average Cost of Capital (WACC). Dit is een gebruikelijke manier om het redelijk rendement vast te stellen in kapitaalintensieve sectoren.
De waarde van 6,5% is afgeleid van het door ACM in consultatie gebrachte redelijke rendement (WACC voor de rendementstoets), gelijk aan 4,2%, ter vaststelling in de loop van 2023, plus een beperkte risico-opslag voor het asymmetrisch reguleringsrisico.10 Deze opslag is gelijk aan ongeveer de helft van de asymmetrische risico-opslag die in het verleden is toegepast in de regulering van telecommunicatienetwerken waarin veel geïnvesteerd moest worden.
Overtredingen in slachthuizen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Slachthuizen blijven de wet overtreden, met gruwelijke gevolgen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze structurele overtredingen vanwege fouten in het proces en de onvoldoende controle vermeld door de Nederlandse Voedsel- En Warenautoriteit (NVWA)?
Berichten als deze vind ik verschrikkelijk om te horen. Elk incident waarbij dierenwelzijn in het geding is, is er een te veel. Slachthuizen dragen hiervoor primair de verantwoordelijkheid. Slachthuizen moeten prioriteit geven aan het borgen van dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid. De bedrijven dienen zelf te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en in te grijpen bij overtredingen. Gaat het mis, dan wil ik dat bedrijven daar transparant over zijn en een lerend systeem inrichten waarmee ze aan de wet- en regelgeving voldoen. Ik zal hierover indringend met de sector spreken.
De toezichthoudend dierenarts richt zijn/haar aandacht op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts gedurende het slachtproces niet in alle bedrijfsruimten van het slachthuis tegelijk aanwezig kan zijn. De NVWA houdt risicogericht toezicht op het slachtproces en zet toezichtscapaciteit daar in waar dat wettelijk is voorgeschreven én waar het meeste effect bereikt kan worden om verbetering van de naleving af te dwingen en overtredingen te voorkomen. Daarom zet de NVWA aanvullend op het reguliere toezicht ook andere methoden in, zoals cameratoezicht. Dit zorgt ervoor dat de NVWA met de beperkte capaciteit een zo groot mogelijk effect nastreeft bij het toezicht op dierenwelzijn. Bij het constateren van overtredingen treedt de NVWA op conform haar interventiebeleid gericht op het ongedaan maken van de overtreding en het voorkomen van toekomstige overtredingen. Blijkt dat niet voldoende, dan zet de NVWA in op het verscherpt toezicht. Het verscherpt toezicht is voor de slachthuizen op dit moment volop in ontwikkeling. De vernieuwde werkinstructie is in januari 2023 in werking getreden en er wordt momenteel ervaring opgedaan zodat het verscherpt toezicht in de praktijk maximaal effect sorteert. Op dit moment doet de NVWA ervaring op met de multidisciplinaire handhavingsoverleggen waar risicobedrijven in een breder perspectief bekeken worden, recidive eerder in beeld is, waardoor er sneller voor de meest effectieve aanpak gekozen wordt. Zo nodig neemt de NVWA stevige maatregelen.
Deelt u de mening dat dit nooit zou mogen gebeuren?
Ja. Alle gevallen waarbij het dierenwelzijn in het geding is, zijn voor mij onacceptabel.
Deelt u de mening dat het leed in de vorm van het bij bewustzijn worden gestoken en verbloed of het levend in de broeibak belanden, dat wordt vermeld in het rapport, volledig te voorkomen is?
Ik ben van mening dat het streven van bedrijven altijd moet zijn om incidenten waarbij het dierenwelzijn in het geding is tot nul terug te brengen. Slachthuizen moeten het slachtproces uiterst zorgvuldig uitvoeren en zij dragen hiervoor te allen tijde de verantwoordelijkheid. De NVWA houdt hier als onafhankelijk toezichthouder toezicht op. In mijn Kamerbrief over versterking van het toezicht i.r.t. dierenwelzijn is deze overtreding opgenomen in de lijst van overtredingen die in het «three strikes out» regime zullen vallen.
Klopt het dat de NVWA een slachthuis kan opleggen de slachtsnelheid te verlagen wanneer zij niet voldoen aan artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1099/2009, waarin wordt beschreven dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten, wordt gezorgd dat hen elke vermijdbare vorm van lijden wordt bespaard?
In artikel 3 van Verordening 1099/2009 staat dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten ervoor wordt gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Daarbij wordt ook bepaald dat voorzieningen voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten zodanig worden ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt, dat de naleving van de verplichtingen van artikel 3, eerste en tweede lid, overeenkomstig het verwachte activiteitenniveau het hele jaar door gewaarborgd is. Bovendien geeft Verordening 1099/2009 in bijlage III operationele voorschriften voor slachthuizen. Wanneer een slachthuis niet aan de Europese regels ten aanzien van slacht voldoet, kan de NVWA in dat specifieke geval en voor zover van toepassing aan een slachthuis onder meer opleggen de slachtsnelheid te verlagen totdat de situatie weer is hersteld. Zie voor dit laatste met name artikel 44, van Verordening 2019/627. Dat artikellid vereist, dat in gevallen waarin niet wordt voldaan aan de in de artikelen 3 tot en met 9, 14 tot en met 17 en 19 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad vastgelegde voorschriften inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, de officiële dierenarts erop toeziet dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen neemt om soortgelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Dit kan zien op het geven van instructies tot vertragen of stilleggen van de productie; de NVWA past dit regelmatig toe. Voor een verlaging van de slachtsnelheid is het nodig dat de geconstateerde overtreding verband houdt met de slachtsnelheid.
Klopt het dat de slachtsnelheid niet is verlaagd bij slachthuizen die overtredingen zijn begaan met betrekking tot ineffectieve verdoving en verbloeding, met uitzondering van Gosschalk?
Het verlagen van de slachtsnelheid is een van de belangrijkste corrigende instrumenten die de NVWA heeft als het misgaat in een slachthuis. Dat laat onverlet dat ineffectieve verdoving en verbloeding diverse oorzaken kan hebben en niet per definitie gekoppeld is aan een te hoge slachtsnelheid. Bij het opleggen van een slachtsnelheid verlaging moet de overtreding te relateren zijn aan een te hoge slachtsnelheid. Daarom zal dus niet bij elke constatering van ineffectieve verdoving en verbloeding de slachtsnelheid verlaagd worden, er kunnen ook andere corrigerende maatregelen ingezet worden, zoals de band stoppen tot het slachthuis een ander verdovingstoetsel operationeel heeft, indien dit de oorzaak van de overtreding was. Het inzetten van verlaging van snelheid wordt op inspectieniveau vastgelegd en is daarmee zichtbaar en opvolgbaar voor de lokale NVWA teams. Het antwoord op deze vraag kan momenteel niet automatisch uit het centrale systeem gegenereerd worden. Deze specifieke vraag over interventies van de NVWA is dan ook niet cijfermatig te beantwoorden. Ik onderken het belang om hier meer zicht op te hebben, daarom heb ik de NVWA gevraagd deze registratie ook centraal in te regelen.
Vindt u dat de slachtsnelheid acuut moet worden verlaagd bij slachthuizen die overtredingen begaan door het niet goed controleren van effectieve verdoving en verbloeding van varkens?
Het verlagen van de bandsnelheid is één van de mogelijke interventies die de NVWA kan plegen na het constateren van een overtreding. Het is aan de NVWA om de concrete feiten en omstandigheden per geval vast te stellen en daarop passend te interveniëren. Hoe de NVWA dat doet, maakt zij vooraf kenbaar in haar interventiebeleid. Zoals ik eerder aangaf, steun ik de NVWA wanneer een acute verlaging van de bandsnelheid aan de orde is. Er zijn – situatieafhankelijk – ook andere passende maatregelen mogelijk. De NVWA zal bij constatering van genoemde overtreding het slachtproces stoppen, tot het slachthuis adequate maatregelen heeft genomen, zoals bijvoorbeeld een personele wijziging van deze taak, indien dit de oorzaak van de overtreding was. Daarnaast zal de NVWA er op letten dat het slachthuis maatregelen neemt om deze overtreding in de toekomst te voorkomen, zoals bijvoorbeeld een verbeterde monitoring door het slachthuis op dit punt in het slachtproces.
Bent u bereid dat op te nemen in het nieuwe interventiebeleid van de NVWA?
Het opleggen de slachtsnelheid te verlagen is een corrigerende maatregel; de mogelijkheid tot het opleggen van corrigerende maatregelen is reeds opgenomen in het interventiebeleid van de NVWA. Zoals ik de Tweede Kamer heb gemeld op 22 juni 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1259) kan de NVWA, wanneer een slachthuis niet aan de Europese regels ten aanzien van slacht voldoet, in dat specifieke geval en voor zover van toepassing, aan een slachthuis opleggen de slachtsnelheid te verlagen totdat de situatie weer is hersteld. Dus als een of meer overtredingen worden geconstateerd die in ernst, aantal en tijdsbestek een corrigerende interventie vereisen dan biedt het specifiek interventiebeleid al de mogelijkheid om de slachtsnelheid te verlagen.
Welke stappen zal u nemen om de slachtsnelheid naar beneden te brengen bij overtredingen als u niet bereid zou zijn dit in het NVWA-interventiebeleid op te nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Dit is reeds een mogelijkheid in het interventiebeleid van de NVWA en wordt ook toegepast. Daarnaast zal ik voorafgaand aan het Commissiedebat NVWA op 31 mei a.s. de Kamer het rapport met de uitkomsten van de praktijktoets slachtsnelheid toesturen alsmede de vervolgstappen die ik op dat vlak voorzie. Het feit dat Nederland de afgelopen tijd wederom meermaals geconfronteerd is met misstanden in de slachtsector, maakt dat ik wil dat de sector eerst onder de huidige omstandigheden laat zien dat ze het dierenwelzijn kan garanderen. Dat betekent dat de aanwijzing aan de Inspecteur Generaal van de NVWA, om aanvragen voor verhogingen van de slachtsnelheid in slachthuizen af te wijzen2, voor nu in stand blijft. In de brief zal ik het rapport en mijn beslissing hierop nader toelichten.
Deelt u de mening dat het dierenmishandeling is wanneer een varken levend in de broeibak belandt of wordt gestoken/verbloed als het nog bij bewustzijn is?
Ja, net als mijn ambtsvoorgangers vind ik deze situatie volstrekt onacceptabel. Dit moet te allen tijde voorkomen worden. Artikel 4 van de Verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden is helder: dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de in de Verordening (EG) nr. 1099/2009 beschreven methoden en de bijbehorende toepassingsvoorschriften. Daarbij wordt de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. De enige uitzondering hierop geldt voor rituele slacht waarover afspraken gemaakt zijn in het Convenant onbedwelmd slachten volgens Religieuze Riten. Bedrijfsexploitanten moeten er op grond van de Verordening op toezien dat periodieke controles worden uitgevoerd om te waarborgen dat dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en hun dood. Het is uiteraard niet toegestaan dieren die tekenen van leven vertonen door de broeibak te laten gaan. De NVWA ziet toe op de borging van deze periodieke controles waar het bedrijf zelf voor verantwoordelijk is.
Bent u bereid om deze overtredingen aan te merken als een overtreding van artikel 2.1 van de Wet dieren, waardoor deze aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt voorgelegd om te bezien of strafrechtelijke vervolging gepast is?
Welke vorm van afdoening uiteindelijk gekozen wordt, hangt af van de feiten en omstandigheden van de specifieke zaak. Hoe de NVWA intervenieert maakt zij vooraf kenbaar in haar algemene en specifieke interventiebeleid. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder deze is begaan daartoe aanleiding geeft, legt de NVWA deze voor aan het Openbaar Ministerie. Dan wordt de meest passende en effectieve wijze van afdoening bepaald. Dit volgt uit artikel 8.10, eerste lid, van de Wet dieren.
In het algemene en specifieke interventiebeleid staat overigens ook wanneer contact gezocht wordt met het Openbaar Ministerie. De NVWA heeft haar contact met het OM de afgelopen jaren geïntensiveerd: zowel ten algemene (in bijvoorbeeld het interventiebeleid) als in concrete zaken wordt op grond van specifiek interventiebeleid intensiever contact gezocht over de meest effectieve wijze van afdoening.
Afhankelijk van de casus kan er sprake zijn van overtreding van een of meerdere voorschriften van Verordening (EG) nr. 1099/2009, strafbaar gesteld in artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en wordt de meest passende bepaling gekozen. Overtreding van Verordening (EG) nr. 1099/2009 is duaal handhaafbaar, dat wil zeggen dat gekozen kan worden voor een bestuurlijke boete óf voor strafrechtelijke afdoening. Beide hebben een bestraffend karakter. In de bij de Wet dieren behorende memorie van toelichting geldt de bestuurlijke boete voor een groot deel van de overtredingen van de Wet dieren als de slagvaardige en effectieve manier van handhaving («lik op stuk»). Strafrechtelijke afdoening is het zogenaamde «ultimum remedium».
Als u daartoe niet bereid zou zijn, wanneer acht u de overtredingen wel ernstig genoeg om een proces verbaal op te maken?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat dierenleed alleen kan worden voorkomen wanneer elke dier individueel wordt gecontroleerd op bewusteloosheid en de dood, alvorens verdere slachthandelingen toegepast kunnen worden?
Dierenleed dient te allen tijde te voorkomen worden. Ik ben echter niet van mening dat een individuele controle op het dier de enige manier is om deze situatie te voorkomen. Het is mogelijk dat een slachthuis het slachtproces zo inricht en beheerst, en borgt dat het niet gebeurt. Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 biedt een slachthuis dan ook de mogelijkheid controles op een representatieve steekproef van dieren uit te voeren en niet op ieder individueel dier.
Bent u bereid om controlepunten op te stellen om deze controle uit te voeren?
Er zijn reeds verplichte controlepunten opgenomen in het slachtproces van slachterijen waar het bedrijf invulling aan moet geven. Zo moet de exploitant borgen dat dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en hun dood en mag verdere uitslachting of broeiing alleen plaatsvinden nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. Het slachthuis is en blijft daar verantwoordelijk voor. De sector dient het dierenwelzijn in de bedrijfsvoering een vaste plek te geven en goed te borgen. Daar hoort ook bij dat goed opgeleid personeel ingezet wordt op deze kwetsbare processen. De NVWA houdt toezicht op die borging en controleert steeksproefsgewijs.
Ik zet wel in op verdere ontwikkelingen van het cameratoezicht. Dat is een vorm van extra controle, die bewezen veel toegevoegde waarde heeft en die met de grote schaarste aan dierenartsen, ook door speciaal hiervoor opgeleide inspecteurs kan worden uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Bent u bereid om, als deel van de controlepunten, slimme systemen zoals slim cameratoezicht toe te passen die alarm slaat bij het detecteren van dieren die nog bij bewustzijn zijn?
De ontwikkelingen rondom slim cameratoezicht staan niet stil. Het in het najaar van 2022 verschenen advies van Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) «Advies over toepassing sensortechnologie dierenwelzijn slachthuizen» (Kamerstuk 28 286, nr. 1267) geeft een goed beeld van de stand van zaken rondom de ontwikkeling van de technologie in Nederland én daarbuiten. De toepassingen van sensortechnologie en artificiële intelligentie zijn veelbelovend en hebben potentie om in de toekomst een bijdrage te leveren aan beter toezicht op dierenwelzijn. Tegelijkertijd deelt bureau mijn inschatting dat deze technologie op dit moment nog volop in ontwikkeling is en er eerst meer ervaring mee moet worden opgedaan. Voor het borgen van publieke belangen, zoals dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid, is de slachtsector dan ook eerst zelf verantwoordelijk en aan zet om stappen te zetten naar de toepassing van slim cameratoezicht en andere slimme technologieën die hieraan kunnen bijdragen. In Nederland zijn twee bedrijven bezig met de ontwikkeling van slim cameratoezicht op het gebied van dierenwelzijn. Met één van deze twee bedrijven loopt een traject om te onderzoeken of het systeem doet wat het belooft te doen. De Universiteit Utrecht en het Ministerie van LNV zijn hierbij betrokken. Daarnaast werk ik met relevante partijen en kennisinstituten uit hoe de kwaliteit en betrouwbaarheid van «slim» cameratoezicht kan worden beoordeeld en gewaarborgd. Omdat de huidige wetgeving nog niet voorziet in een verplichting tot cameratoezicht, of in een bevoegdheid daartoe te verplichten, is eerst een wetswijziging vereist. Daarom heb ik een wetsvoorstel voor cameratoezicht aangekondigd die in de benodigde grondslag voorziet. Hierdoor kunnen in de toekomst ook nieuwe technologieën toegepast worden, waarmee het cameratoezicht efficiënter en effectiever kan worden ingericht.
Bent u bereid om, naast het fysieke toezicht, deze systemen op te nemen in het wetsvoorstel dat u aan het voorbereiden bent?
Ja, het is mijn voornemen dat het wetsvoorstel voor cameratoezicht een grondslag zal bevatten om in de toekomst dergelijke systemen te kunnen voorschrijven, waarmee het cameratoezicht efficiënter en effectiever kan worden ingericht.
Hoeveel procent van de Nederlandse varkens wordt gestoken en komt in de broeibak terecht onder toezien van een NVWA-inspecteur?
De NVWA houdt toezicht op het slachtproces en de borging daarvan. De toezichthouder loopt rond op het bedrijf. Dit houdt in dat de aandacht van de toezichthoudend dierenarts gericht wordt op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts regelmatig, maar niet permanent bij het steken van de varkens en de broeibak kan staan. De door u gevraagde informatie wordt niet bijgehouden.
Kunt u aangeven op welke plekken in het slachthuis een NVWA-inspecteur toezicht houdt en zijn aandacht moet verdelen?
De NVWA-toezichthouder heeft een aantal bij wet verplicht gestelde taken om uit te voeren, waaronder de ante- en post mortem keuring van de dieren en steeksproefsgewijs controles uitvoeren op een aantal specifiek genoemde plekken van het slachtproces. Deze taken vervult de toezichthouder ook door middel van risicogericht toezicht. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat een NVWA-inspecteur niet toeziet op alle varkens die worden gestoken en in de broeibak terechtkomen en dat het aannemelijk is dat de gerapporteerde overtredingen slechts het topje van de ijsberg zijn?
De NVWA-inspecteurs houden toezicht op het slachtproces en de borging daarvan. De aandacht van de toezichthoudend dierenarts wordt gericht op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts regelmatig, maar niet permanent bij het steken van de varkens en de broeibak kan staan. Aangevuld met het cameratoezicht (zowel realtime als achteraf) krijgt de NVWA-inspecteur hiermee een beeld van de gangbare bedrijfsvoering op basis waarvan verbetering van de naleving kan worden afgedwongen en overtredingen kunnen worden voorkomen. Daar waar overtredingen toch worden waargenomen, treedt de toezichthouder corrigerend en sanctionerend op. Het lijkt mij niet aannemelijk dat de gerapporteerde overtredingen slechts het topje van de ijsberg zijn.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden om duidelijkheid te schetsen over de genoemde onderwerpen?
Ik heb mij ingezet om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Bescherming van boeren tegen drugscriminaliteit en het tegengaan van ondermijning in het buitengebied |
|
Thom van Campen (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herkent u de zorgen bij boeren en mensen die op het platteland leven over de leefbaarheid, veiligheid en vitaliteit van het platteland?
Het kabinet deelt het belang van een leefbaar, veilig en vitaal platteland. Zorgen hierover neemt het kabinet dan ook serieus. Het is complexe thematiek. Het raakt meerdere beleidsterreinen en overheden. We voeren breed het gesprek over deze thematiek zodat het kabinet dit waar gewenst in samenhang kan adresseren. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied werkt het kabinet met verschillende partijen aan een transitie die integraal inzet op het gebiedsgericht behalen van doelstellingen op het gebied van natuur en stikstof, water, bodem en klimaat. We hebben daarin nadrukkelijk oog voor de sociaaleconomische effecten die met deze transitie gepaard gaan. Zo is vastgelegd dat de gebiedsprogramma’s van provincies een sociaaleconomische impactanalyse bevatten waarin de brede welvaartseffecten van het programma in kaart worden gebracht. Hierin wordt ook expliciet in beeld gebracht wat de verwachte effecten van het gebiedsprogramma zijn op de verdiencapaciteit van de landbouwsector. Door oog te hebben voor de ontwikkeling van de brede welvaart in het landelijk gebied en in te zetten op duurzaam verdienmodel voor de blijvende agrarisch ondernemers beoogt het kabinet te voorkomen dat de leefkwaliteit van een gebied achteruitgaat en daar een voedingsbodem ontstaat waar criminele en ondermijnende activiteiten zich kunnen ontplooien.
Deelt u de mening dat de inzet van het kabinet om de komende jaren miljarden te investeren in de verduurzaming van de agrarische sector en de versterking van het platteland kansen biedt, maar ook risico’s?
Zie antwoord vraag 1.
In welke regio’s in Nederland ziet u verhoogd risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland? Hoe wordt dit bijgehouden?
Uit signalen, incidenten en opsporingsinformatie blijkt het risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland overal in het land reëel. Daarom gaat JenV ook aan de slag met publieke en private partners in het buitengebied om beter zicht te krijgen op de problematiek en deze te voorkomen. Aanleiding was onder andere het in oktober 2020 verschenen rapport «Weerbare boeren in een kwetsbaar gebied». Hieruit bleek dat ongeveer 1 op de 5 respondenten weleens iemand aan de deur heeft gehad die het agrarisch vastgoed wilde gebruiken en zijn of haar intenties mogelijk verband hielden met drugscriminaliteit.1 Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de problematiek in het buitengebied verder in beeld gebracht. Ook waren verschillende RIEC’s en Platforms Veilig Ondernemen actief op dit thema door middel van het voeren van bewustwordingscampagnes gericht op ondernemers en/of bewoners en worden in verschillende regio’s integrale controles gehouden. Ook kan het instrument Veilig Buitengebied een belangrijke rol spelen bij het in beeld krijgen van deze problematiek. Dit instrument wordt gefaciliteerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid; gemeenten met lokale publieke en private partners zetten een samenwerkingsnetwerk op om de veiligheid en weerbaarheid van boeren en tuinders te vergroten. Hier wordt ingezet op de oog- en oorfunctie van ondernemers en inwoners in de buitengebieden, wat bijdraagt aan het beeld over wat er speelt en leeft. In 2023 wordt ingezet op intensivering van het gebruik van het instrument bij gemeenten door deze te vanuit JenV te financieren. Ten slotte loopt een pilot met een vertrouwenspersoon georganiseerde, ondermijnende criminaliteit bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Deze vertrouwenspersoon deelt beelden met betrokken veiligheidspartners op fenomeenniveau. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom toegezegd bij twee andere brancheorganisaties een vertrouwenspersoon aan te stellen. Hierover worden nu ook gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector.
Bent u bekend met het initiatief van de Brabantse gemeenten Meijerijstad, Boekel en Bernheze waarbij een modelcontract voor verhuur boeren moet beschermen en moet voorkomen dat criminelen schuren en stallen op het platteland gaan gebruiken voor drugslabs of hennepkwekerijen?
Ja. Het convenant met de modelhuurovereenkomst is een resultaat uit een andere pilot waarin ik als Minister van Justitie en Veiligheid de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie faciliteer. Die pilot is gericht op een vitaal en weerbaar platteland om agrarische ondernemers en bewoners in het buitengebied weerbaar te maken met als focus het voorkomen dat agrarische leegstand wordt gebruikt voor criminele doeleinden. Deze pilot geeft opvolging aan een van de aanbevelingen uit het onderzoek «Weerbare boeren in een Kwetsbaar gebied», namelijk het voorkomen van agrarisch leegstand en misbruik hiervan. Het convenant met de modelhuurovereenkomst is een resultaat uit deze pilot.
Deelt u de mening dat het initiatief van de gemeenten Meierijstad, Boekel en Bernheze samen met het Openbaar Ministerie, politie en de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) over het gehele land uitgerold zou moeten worden?
Initiatieven die toezien op het beschermen van agrarische ondernemers tegen mogelijke malafide huurders zijn zeer waardevol en het is wenselijk dat die voor elke gemeente beschikbaar zijn als deze hiermee aan de slag wil. Het is aan gemeenten en betrokkenen om afspraken hierover te maken en dit in hun gebied toe te passen. Als Minister van Justitie en Veiligheid wil ik dergelijke initiatieven stimuleren en verder brengen. Daarom is het voorbeeld van ZLTO beschikbaar op het webdossier vastgoedcriminaliteit van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Ook zal het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid als onderdeel van de aanpak Veilig Buitengebied in samenwerking met ZLTO een veralgemeniseerd modelconvenant beschikbaar stellen die elke gemeente kan overnemen en kan inpassen binnen afspraken die zij lokaal maken.
Wat kan dit initiatief betekenen voor de inzet van de Wet Damocles, 13b Opiumwet door een burgemeester?
Een dergelijk initiatief kan de burgemeester betrekken bij zijn of haar besluit tot het sluiten van een pand bij de inzet van Artikel 13b Opiumwet. Artikel 13b Opiumwet geeft burgemeesters de bevoegdheid om bestuursrechtelijk op te kunnen treden wanneer er vanuit panden drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs. De burgemeester kan dan overgaan tot het sluiten van een pand of het opleggen van een dwangsom om de overtreding van drugswetgeving daar ter plaatse en het voorkomen van verdere overtreding te stoppen. Het is aan de burgemeester – het bevoegd gezag – om ieder te nemen besluit goed te motiveren.
Wat is de rol van de gemeenten en wat is de rol van provincies bij een landelijke uitrol? Welke aanpassingen vraagt dit van provincies en gemeenten op het gebied van vergunningsbeleid?
Het is aan de gemeenten om hierover afspraken te maken met betrokken partners. Gemeenten en provincies kunnen het gebruik van een dergelijke huurovereenkomst aanmoedigen. Er is geen directe reden voor aanpassing in het vergunningsbeleid. De huurovereenkomst is een civiele overeenkomst tussen de agrarische ondernemer ofwel verhuurder en de huurder.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) in gesprek te gaan om te bezien wat nodig is voor een snelle landelijke uitrol?
Als Minister van Justitie en Veiligheid is mijn insteek dit initiatief breed beschikbaar te stellen aan alle gemeenten middels het daarop toegeruste Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Deze zal deze aanpak en andere goede voorbeelden via verschillende manieren en momenten kenbaar maken aan gemeenten. Ik acht het niet nodig om hierover in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Het toegankelijker maken van aangifte bij partnergeweld en het voorkomen van femicide |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Maak aangifte doen na geweld door partner makkelijker» in het Brabants Dagblad en «De onheilspellende waarheid over de moord op vrouwen» in de Volkskrant?1, 2
Ja.
Bent u het eens met de stelling uit het artikel in de Volkskrant dat een crime passionnel, een misdaad uit hartstocht, geen goede representatie is van de werkelijkheid?
Taal is een belangrijk aspect bij het duiden van de ernst van (ex-)partnerdoding. Ik ben het met u eens dat crime passionnel of misdaad uit hartstocht geen recht doet aan de werkelijkheid. Tussen 2017 en 2021 zijn in Nederland gemiddeld 24 vrouwen per jaar gedood door hun (ex-)partner. Daar ging vaak fysiek geweld, psychisch geweld of stalking aan vooraf. Geen misdaad uit hartstocht dus, maar (ex-)partnergeweld. Het concreet benoemen waar het over gaat, helpt bovendien om meer bewustwording te genereren over het risico dat vrouwen kunnen lopen.
Deelt u de mening dat trainingen en meer kennis op dit gebied levens kan redden? Bent u bereid een dergelijke training zoals professor J. Monckton Smith te ontwikkelen en breder in te zetten en de standaard te laten zijn voor hulpverleners (zoals politie, wijkteams, advocaten, vertrouwenspersonen etc.) en andere betrokkenen bij geweld achter de voordeur? Zo ja, hoe wilt u deze trainingen vormgeven en voor welke groep wilt u deze training prioriteren? Zo nee, waarom niet? Op welke manier wilt u dan het bewustzijn omtrent dit probleem aan de man brengen?
Ja, ik onderschrijf het belang van trainingen en kennisdeling op het gebied van partnergeweld. Momenteel wordt voor professionals in de veiligheidszorg, waaronder politie, Veilig Thuis, de reclassering en de vrouwenopvang, voorlichtingsmateriaal ontwikkeld ter verbetering van de (strafrechtelijke) aanpak van psychisch geweld.3 Het doel is dat professionals psychisch geweld hiermee beter kunnen herkennen en dat zij weten welke informatie relevant kan zijn voor het Openbaar Ministerie om in voorkomende gevallen de vervolging te kunnen instellen. De bevindingen van Monckton Smith over de acht fases van huiselijk geweld en partnermoord worden hierin meegenomen. Deze organisaties zullen dit voorlichtingsmateriaal, in de vorm van een online magazine (digizine), toepassen in de eigen opleidings- en trainingsmodules. Deskundigheidsbevordering is ook een van de speerpunten van het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld waar ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aan werk (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat femicide en partnermoord, zoals Professor J. Monckton Smith ook onderschrijft met haar acht fases van huiselijk geweld, vrijwel altijd het sluitstuk is in een reeks geweldsincidenten, wat een patroon blootlegt en het een voorspelbare en dus te voorkomen moord maakt mits de signalen worden herkend? Hoe betrekt u dit gegeven nu in uw beleid rondom aangiftes van partnergeweld? Bent u bereid specialisten op dit gebied kritisch naar de werkwijze van de politie te laten kijken?
Het bijtijds herkennen van signalen is inderdaad cruciaal om moord of doodslag te kunnen voorkomen. In situaties waarin de politie een vermoeden heeft van een onveilige of potentieel gevaarlijke situatie, zoals huiselijk geweld, treedt de politie op en werkt zo vroegtijdig mogelijk samen met netwerkpartners, zoals Veilig Thuis. Veilig Thuis biedt expertise over huiselijk geweld en kan de meldingsinformatie verrijken met eigen informatie uit mogelijk eerdere meldingen en met informatie van andere netwerkpartners. Per geval wegen zij samen zorgvuldig af welke maatregelen nodig zijn om verder geweld te stoppen en de betrokken personen te beschermen.
Op dit moment doet de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) onderzoek naar de aanpak bij (ex-)partnerstalking door politie, Openbaar Ministerie, Veilig Thuis en reclassering. Dit betreft een vervolg op het onderzoek van de IJenV uit 2019 naar de aanpak van de stalking door Bekir E. en richt zich op de vraag of de aanpak is verbeterd, de aanbevelingen uit het onderzoek van 2019 zijn opgevolgd en er nu toereikende aandacht is voor de bescherming van slachtoffers. Het onderzoek wordt dit jaar uitgevoerd. De Kamer zal naar verwachting volgend jaar worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u bereid deze aanloop in een breed onderzoek onder de loep te nemen en met betrokken instanties een actieplan op te stellen over hoe en wanneer deze dynamiek kan worden doorbroken zodat escalaties (moord of ernstige geweldsplegingen) kunnen worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet investeert bij de aanpak van huiselijk geweld reeds in de versterking van vroegtijdige en intensieve samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de reclassering en Veilig Thuis via de ontwikkelagenda «Veiligheid Voorop!». Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werkt momenteel op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming aan de opzet van een meerjarig onderzoeksprogramma naar de strafrechtelijk aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling waarin onder meer een onderzoek naar deze intensieve samenwerking zal worden opgenomen. Daarnaast loopt momenteel het bovengenoemde vervolgonderzoek van de IJenV naar de aanpak van (ex-) partnerstalking.
Verder werk ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Ministers van SZW en OCW, de VNG en ketenpartners en in afstemming met kennisinstituten, toezichthouders en belangenorganisaties op dit moment aan het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld (GGG). Hierbij worden vier speerpunten gehanteerd: Hoogrisicosituaties, Deskundigheidsbevordering, Plegers en «Gender doet ertoe!» (bewustwording creëren over en preventie van de invloed van gender op de geweldsdynamiek). Bij de ontwikkeling van deze aanpak worden de bevindingen van een recent onderzoek van Regioplan naar de rol van gender bij geweld meegenomen. Dit rapport van Regioplan is in augustus 2022 gedeeld met uw Kamer.4 U wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de versterking van de aanpak van gendergerelateerd geweld.
Ten slotte is in 2020 door de Universiteit Leiden, in opdracht van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, onderzoek gedaan naar daderprofielen bij fataal en niet-fataal huiselijk geweld. De inzichten van dit onderzoek zijn meegenomen in de werkwijze van de politie, Veilig Thuis, reclassering, OM en RvdK in de ontwikkelagenda «Veiligheid Voorop!».
Deelt u de mening van de vrouwenopvangorganisaties en het Landelijk Netwerk Veilig Thuis dat het van groot belang is om «rode vlaggen» te herkennen en in te zetten op preventie van partnergeweld? Bent u bereid om de hulpverlening voor slachtoffers van intieme terreur toegankelijker te maken, door bijvoorbeeld gehoor te geven aan hun oproep voor meer inloopcentra en de chat van Veilig Thuis de klok rond open te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat rode vlaggen herkend worden door professionals die met slachtoffers en potentiële plegers in aanraking komen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 en vraag 5 zijn wij op dit moment op landelijk niveau in gesprek met alle relevante ketenpartners over de wijze waarop wij de aanpak van gendergerelateerd geweld, waaronder huiselijk geweld, kunnen versterken en is deskundigheidsbevordering hierbij een van de speerpunten.
Samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en in samenwerking met de VNG hebben wij onderzoek laten doen naar laagdrempelige hulpdiensten voor slachtoffers en plegers van verschillende vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De resultaten van dit onderzoek zijn op 20 maart jl. met u gedeeld.5 Zoals aangegeven in de beleidsreactie6 hechten wij eraan dat hulp laagdrempelig en goed vindbaar is en aansluit op de behoeften van slachtoffers en plegers. Dit geldt ook voor slachtoffers van intieme terreur7. De opbrengsten en conclusies van het onderzoek zijn erg behulpzaam bij het toegankelijker maken van het aanbod voor zowel slachtoffers als plegers. Samen met de VNG gaan wij in gesprek met belangrijke stakeholders over wat de opbrengsten van het onderzoek betekenen voor de inrichting van laagdrempelige hulp.
Deelt u de mening dat het op internationale vrouwendag van extra groot belang is om vrouwen (en anderen) te steunen in hun vlucht uit een gevaarlijke relatie of situatie en aandacht te vragen voor dit te onzichtbare probleem? Hoe wilt u de drempel om melding of aangifte te doen van een geweldsincident in de relationele of familiaire sfeer verlagen?
Het is op alle dagen van het jaar van groot belang dat vrouwen (en anderen) zich gesteund voelen om uit een gevaarlijke situatie te stappen. Internationale Vrouwendag is een belangrijke dag om expliciet stil te staan bij het risico dat vrouwen lopen om slachtoffer te worden van geweld en stil te staan bij het belang van gendergelijkheid. Met een landelijke campagne tegen huiselijk geweld en kindermishandeling reiken wij de hand naar slachtoffers en roepen wij omstanders op hun ogen niet te sluiten voor huiselijk geweld, maar in actie te komen. Deze campagne zal naar verwachting in juni 2023 van start gaan.
Deelt u de mening dat in de aanpak van dit probleem daders ook dienen te worden betrokken, om herhaling te voorkomen maar ook om ervoor te zorgen dat schaamte en taboes worden doorbroken? Bent u bereid om naast het straffen van daders van geweld achter de voordeur deze groep extra aandacht te geven middels voorlichting, training of specialistische behandeling om recidive of voortzetting van gedrag te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het betrekken van plegers in de aanpak van geweld achter de voordeur is onderdeel van de integrale en systeemgerichte aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis zijn bouwstenen ontwikkeld voor regio’s voor de inzet van vrijwillige hulpverlening voor plegers. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 richten wij ons bij het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld ook specifiek op plegers.
In het strafrechtelijk kader zijn verschillende gedragsinterventies die worden ingezet. De reclassering biedt voor plegers van partnergeweld de BORG-training aan en kan verwijzen naar ambulante of klinische forensische zorg. In de forensische zorg maakt systeemgerichte behandeling frequent en vaak zelfs bij voorkeur deel uit van de behandeling om de kans op herhaling ervan te verminderen.
Op 19 september 2022 ontving uw Kamer het onderzoeksrapport De effectiviteit van de BORG-training. Een vergelijkend recidiveonderzoek onder daders van partnergeweld 8. Op 24 april ontving u de beleidsreactie op dit rapport9.
Het bericht dat teakhout uit Myanmar illegaal bij Nederlandse superjachtbouwers belandt |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe teakhout uit Myanmar illegaal bij Nederlandse superjachtbouwers belandt»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat ondanks de Europese sancties tegen het bedrijf Myanmar Timber Enterprise (MTE) houthandelaren nog altijd voor miljoenen euro’s per jaar aan teakhout uit Myanmar importeren in de Europese Unie, en dat dit hout ook specifiek in Nederland terechtkomt voor de bouw van superjachten?2
De EU-sancties tegen Myanmar Timber Enterprise (MTE) verbieden het direct of indirect aangaan van transacties met dit bedrijf, omdat het aanzienlijke inkomsten genereert voor de Myanmarese Junta. MTE heeft een monopolie op de productie en export van hout uit Myanmar. De import van alle soorten hout uit Myanmar is de afgelopen jaren drastisch teruggedrongen, zoals ook uit het door u genoemde artikel blijkt. Er zijn verschillen in handhaving, dit is iets waar de Europese Commissie actief naar kijkt.
Hoe kan het dat deze sancties verschillend worden geïnterpreteerd en gehandhaafd in verschillende Europese landen, waardoor bijvoorbeeld via Italië, Polen en Tsjechië nog steeds voor miljoenen aan teakhout wordt geïmporteerd? Wat bent u van plan om daaraan te doen? Bent u bereid om deze landen daar bilateraal op aan te spreken en tegelijkertijd ook op EU-niveau te pleiten voor het dichten van de gaten in de EU-sanctiewetgeving?
Het kabinet is doorlopend in gesprek op EU-niveau om verschillen in interpretatie van sanctieregels te bespreken en waar mogelijk weg te nemen. Zo zijn bijvoorbeeld begrippen uit sanctieverordeningen als «indirect», «eigendom» en «zeggenschap» niet gedefinieerd, wat zou kunnen leiden tot verschillen in interpretatie. Het kabinet is hierover in gesprek in de Raad. Daarnaast kunnen uitzonderingen voor bijvoorbeeld bestaande contracten soms ook de indruk wekken dat sancties niet gelijkluidend zijn geïmplementeerd terwijl dat wel het geval is.
De Europese Commissie heeft een duidelijke rol om met informele guidance meer duidelijkheid te scheppen over een uniforme interpretatie van sanctiemaatregelen. De Europese Commissie houdt daarnaast toezicht op de implementatie van sancties door de lidstaten, heeft hierin een coördinerende rol en dringt hierbij aan op strikte toepassing van sancties.
Wat bent u bereid te ondernemen op EU-niveau om te voorkomen dat Nederlandse handelaren de lidstaat opzoeken die de Europese regels het soepelst interpreteert en het minste handhaaft?
Nederland interpreteert en implementeert EU-sancties op een strikte manier. Handhaving van sancties is een nationale competentie. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van sanctiemaatregelen. Indien er aanwijzingen zijn dat sancties worden overtreden door Nederlandse bedrijven wordt er altijd door de douane onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden, ook indien Nederlandse bedrijven in andere lidstaten sanctieregels overtreden.
Bent u bereid ervoor te pleiten dat het Hof van Justitie een duidelijke uitspraak doet over de reikwijdte van deze sancties, waardoor het voor alle Europese landen duidelijk is hoe de sancties geïmplementeerd moeten worden?
Momenteel ligt er geen rechtstreeks beroep of een verzoek om een prejudiciële verwijzing met betrekking tot deze sancties bij het Hof voor. De mogelijkheid het Hof enkel om een algemeen advies te verzoeken staat alleen open voor lidstaten bij vragen omtrent de uitlegging van het Unierecht over de vraag of een voorgenomen internationale overeenkomst verenigbaar is met de EU-verdragen.
Wat zijn de mogelijkheden om ook sanctieontwijking via derde landen, bijvoorbeeld via India, tegen te gaan, waar het hout uit Myanmar verkocht wordt als «Indiaase teak»?
Naleving van sancties begint binnen de EU-lidstaten zelf. Het kabinet zet, naast strikte nationale naleving, in op een brede internationale anti-omzeilingsagenda. Dit begint met een grotere gezamenlijke analysecapaciteit op EU-niveau en kan uitmonden in opvolging d.m.v. diplomatieke outreach, nieuwe sancties of andere maatregelen. Uw Kamer is hierover nader geïnformeerd in de Kamerbrief «Terug- en vooruitblik na een jaar Russische oorlog in Oekraïne» d.d. 20 februari jl.3
Hoe bent u van plan om de Nederlandse jachtbouwers die tot nu toe gevrijwaard worden van iedere verantwoordelijkheid voor de import van illegale teak uit Myanmar aan te spreken op het in stand houden van deze illegale handel en smokkel?
De Nederlandse overheid verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de United Nations Guiding Principles (UNGP’s) naleven. Concreet betekent dit dat (ondernemers in) internationaal opererende bedrijven rekening moeten houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties (zoals toeleveranciers). Van bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid betrachten («due diligence»). Zij moeten de risico’s op negatieve gevolgen identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces, zoals beschreven in de OESO-richtlijnen en in de UNGP’s. Ook wanneer het (risico’s op) negatieve gevolgen door toedoen van zakelijke relaties betreft, dienen bedrijven zich in te spannen om deze gevolgen te voorkomen of mitigeren.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de genoemde Enno P. in het artikel, dat als er een duidelijk verbod was op het importeren van hout uit Myanmar, hij dit nooit had gedaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor een totaalverbod op het importeren van hout uit Myanmar?
De EU heeft in juni 2021 de Myanmar Timber Enterprise (MTE) op de sanctielijst gezet. Aangezien de enige legale bron van hout uit Myanmar het staatsbedrijf MTE is, komt het sanctioneren van deze entiteit neer op een de facto verbod op het importeren van hout uit Myanmar.
Deelt u de mening dat nationale IMVO-wetgeving bij zou dragen aan het stoppen van dergelijke praktijken in Nederland?
Zoals uit het NRC-artikel blijkt, is Nederland in vergelijking met andere Europese landen zeer actief in het opsporen van illegaal geïmporteerd hout. Als het vermoeden bestaat dat Nederlandse entiteiten zich schuldig hebben gemaakt aan de illegale import van hardhout dan zal hier onderzoek naar worden ingesteld. Er mag verwacht worden dat dit een afschrikkende werking heeft voor pogingen de Houtverordening te omzeilen. De nieuwe EU-verordening betreffende ontbossingsvrije producten, die de Houtverordening zal vervangen, bevat ten opzichte van de Houtverordening aanvullende bepalingen om een gelijk handhavingsniveau in alle lidstaten te bevorderen. Ook due diligence wetgeving zal eraan bijdragen dat bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij EU wetgeving dit afdwingt in de hele EU.
Bent u bekend met het feit dat 17,6 miljoen mensen volgens de VN humanitaire hulp nodig hebben in Myanmar? Welke hulp kan Nederland hierin extra bieden, boven op de reeds bestaande initiatieven? En hoe kan Nederland de maatschappelijke organisaties die onder moeilijke omstandigheden werken in Myanmar beter ondersteunen?3
Ja. Als Nederland blijven wij daar aandacht voor hebben door humanitaire partners te ondersteunen middels meerjarige, flexibele en ongeoormerkte financiering, zoals WFP, UNHCR, UNICEF, ICRC en het VN-noodfonds CERF, die allemaal levensreddende hulp bieden in Myanmar. In 2022 is via het VN-noodhulpfonds CERF bijvoorbeeld USD 22 miljoen vrijgemaakt voor de respons in Myanmar.
Tevens ondersteunt Nederland met het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld via strategische partnerschappen en het Civic Space Fund maatschappelijke organisaties die actief zijn in Myanmar, ondanks dat daar nu beperkte ruimte voor is. In deze samenwerkingen stelt het kabinet zich flexibel op om deze organisaties te kunnen blijven ondersteunen in veranderlijke en restrictieve omstandigheden.
Bent u bereid om als Nederland, of in EU-verband, op te roepen tot een internationaleemergency summitover Myanmar, zoals ook de VN Special Rapporteur voor Myanmar voorstelt?
Zoals in het antwoord d.d. 14 maart jl. op Kamervragen van de leden Sjoerdsma en Hammelburg gesteld, is er internationaal een gedeelde realisatie dat de noden in Myanmar zeer hoog zijn en een aanzienlijke mate van welwillendheid om humanitaire hulp te verlenen. Het probleem is echter niet de bereidheid van andere landen om te helpen, maar het feit dat het Myanmarese leger weigert toegang te verlenen tot de gebieden waar de noden het hoogst zijn. Een emergency summit lost dat probleem niet op.
Nederland spant zich in samenwerking met de EU en internationale partners, zoals Canada, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en ASEAN, onverminderd in om de druk op het Myanmarese leger te vergroten en tegelijkertijd de bevolking van Myanmar te blijven steunen via steun aan maatschappelijke organisaties en bijdragen aan de humanitaire respons. Verder blijft Nederland de inzet van ASEAN steunen, onder andere op het gebied van de Five Point Consensus. Deze inzet sluit aan bij de activiteiten die VN Speciaal Rapporteur Andrews voor de mensenrechten in Myanmar voorstelt om via een emergency summit te starten.
De derogatieregeling |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe staat het met de uitwerking van de in de derogatieregeling genoemde voorwaarde van een handhavingsstrategie om fraude te voorkomen?
De handhavingsstrategie die in de derogatiebeschikking (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069) is bedoeld is de Versterkte handhavingsstrategie mest (VHS Mest, Kamerstuk 33 037, nr. 311) die in september 2018 is vastgesteld. In de VHS Mest zijn verschillende maatregelen opgenomen om de naleving te bevorderen en fraude met mest tegen te gaan.
Zoals ik in de brief van 5 september 2022 over de stand van zaken derogatie van de Nitraatrichtlijn (kamerstuk 33 037, nr. 450) aan de Kamer heb gemeld, wordt de VHS Mest voortgezet. Een significante stap is het real-time verantwoorden van mesttransporten (rVDM). rVDM is per 1 januari 2023 ingevoerd. Voor de zomer zal ik uw Kamer verder informeren over de voortgang van de VHS Mest en mijn inzet op de versterking die ik in de VHS Mest de komende jaren wil doorvoeren.
In uw beantwoording over het dempen van sloten werd aangegeven dat de Waterschappen verantwoordelijkheid dragen voor de handhaving; valt dit binnen de handhavingsstrategie? 1
Op 22 februari 2023 heb ik vragen beantwoord naar aanleiding van het artikel «Meerderheid boeren wil sloten dempen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1648). In die beantwoording heb ik aangegeven dat als een landbouwer een sloot wil dempen, deze landbouwer hiervoor toestemming nodig heeft van het waterschap. Als zelfstandige decentrale overheid kan elk waterschap hiervoor eigen regels stellen. Waterschappen zijn zelf verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze regels.
De VHS Mest gaat niet in op de handhaving van de eigen regels van waterschappen met betrekking tot het dempen van sloten. Dit omdat het wel of niet dempen van sloten de verantwoordelijkheid is van de waterschappen, het geen onderdeel is van het mestbeleid en geen voorwaarde is in de derogatiebeschikking.
Volgens de Europese Commissie kan de overgangsperiode tot 2026 leiden tot toegenomen fraude, hoe anticipeert u daarop?
De VHS wordt de komende jaren voortgezet.
Ik bevorder de naleving van wet- en regelgeving in de overgangsperiode tot 2026 waarin de derogatie wordt afgebouwd enerzijds door landbouwers zo goed mogelijk over wet- en regelgeving te informeren. Zoals ik ook heb gemeld in de beantwoording van vragen in het kader van het schriftelijk overleg Besluit gebruik meststoffen (Kamerstuk 33 037, nr. 488), wordt de naleving vergroot wanneer landbouwers weten wat van hen wordt verwacht. Samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zorg ik er dan ook voor dat de website van het RVO zo actueel mogelijke informatie bevat. Anderzijds bevorder ik de naleving van wet- en regelgeving via toezicht en handhaving. De NVWA en RVO zijn belast met taken op het gebied van de handhaving van de mestregelgeving en de NVWA voert het toezicht op de naleving zoveel mogelijk risicogericht uit. Voor de zomer zal ik uw Kamer verder informeren over de voortgang van de VHS Mest en mijn inzet op de versterking die ik in de VHS Mest de komende jaren wil doorvoeren.
Worden de gevolgen in kaart gebracht van de verlate implementatie van de bufferstroken en het dempen van sloten?
De gevolgen van het op 1 maart 2023 in plaats van op 1 januari 2023 implementeren van de Uitvoeringsregeling bufferstroken en het mogelijk dempen van sloten worden niet in kaart gebracht. Dit omdat ik verwacht dat de eventuele gevolgen klein zijn.
Het later dan 1 januari 2023 implementeren van de regeling bufferstroken kan alleen een gevolg hebben voor waterlopen langs landbouwgrond bij landbouwers die niet deelnemen aan het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Deelnemers aan het GLB waren al verplicht om sinds 1 januari 2023 bufferstroken aan te houden. In eerdere jaren nam meer dan 80% van de landbouwers deel aan het GLB. Langs een groot aantal waterlopen is het bovendien al sinds het jaar 2000 verplicht om een teeltvrije zone aan te houden waarop niet mag worden bemest.
De kans is vervolgens klein dat de groep landbouwers die niet deelneemt aan het GLB in de periode tot 1 maart alsnog veel mest heeft uitgereden op stroken grond langs waterlopen waarvoor eerder geen teeltvrije zone gold, of waarbij de teeltvrije zone smaller is dan de bufferstrook. Allereerst omdat de oppervlakte van de bufferstroken niet meetelt voor de totale oppervlakte landbouwgrond van een bedrijf bij de berekening van de mestplaatsingsruimte over 2023. De berekening van deze mestplaatsingsruimte is gebaseerd op het peilmoment 15 mei in het kader van de landbouwtelling. Dit heeft tot gevolg dat de hoeveelheid mest die een landbouwer eventueel voor 1 maart op de bufferstrook zou hebben geplaatst, in mindering moet worden gebracht van de hoeveelheid mest die de landbouwer in 2023 op de rest van het perceel kan plaatsen. Dit betekent dat door het later invoeren van de Uitvoeringsregeling bufferstroken de maximale hoeveelheid mogelijk te plaatsen mest per perceel in 2023 gelijk is aan de maximale hoeveelheid als de Uitvoeringsregeling bufferstroken wel was ingevoerd op 1 januari 2023. Daarnaast geldt dat pas vanaf 16 februari drijfmest mag worden uitgereden op grasland en als sprake is van een vroege teelt. Hierdoor was er maar een periode van twee weken waarin het op grasland was toegestaan om drijfmest op een toekomstige bufferstrook uit te rijden. Voor overige teelten geldt dat er pas vanaf 15 maart 2023 drijfmest uitgereden mag worden, op dat moment was de Uitvoeringsregeling bufferstroken van kracht, dus op bouwland met niet-vroege teelten was het niet toegestaan om mest uit te rijden op de bufferstroken.
Daarnaast vertrouw ik op de deskundigheid bij de waterschappen die als zelfstandige decentrale overheden eigen beleid hebben met betrekking tot het dempen van sloten. Op grond van dit beleid moeten landbouwers toestemming vragen aan het waterschap voor het dempen van watergangen. Indien er een verzoek wordt gedaan tot het dempen van een sloot zal ieder waterschap zelf een afweging maken of dit verzoek gehonoreerd wordt.
Klopt het dat de invoering van de bufferstroken op 1 maart, zoals beschreven op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), in strijd is met de maatregel in de derogatie waarin voorgeschreven wordt dat Nederland vanaf 1 januari bufferstroken moet hanteren?
De implementatie van de bufferstroken per 1 maart 2023 wijkt af van de derogatiebeschikking waarin is opgenomen dat Nederland per 1 januari 2023 bufferstroken moet implementeren. Dit heb ik onder andere gemeld in mijn brief met de tijdlijn over implementatie derogatie en zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 486) als reactie op het informatieverzoek van het lid Kops, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 24 januari 2023.
Klopt het dat er tussen 16 februari en 1 maart mest is uitgereden op grasland wat vanaf 1 maart voorgeschreven bufferstroken zijn?
Het is mogelijk dat tussen 16 februari 2023 en 1 maart 2023 mest is uitgereden op grasland dat vanaf 1 maart 2023 een voorgeschreven bufferstrook is. Dit was in die periode alleen toegestaan voor de landbouwers die niet deelnemen aan het GLB, en waar geen teeltvrije zone verplicht was of waarbij een eventuele teeltvrije zone smaller is dan de aan te houden bufferstrook.
Heeft de verlate invoering van de bufferstrookregels, en de daarmee legale mest-uitrij-periode, de facto gezorgd voor een overgangsjaar wat niet in lijn is met de derogatie?
Het later invoeren van de Uitvoeringsregeling bufferstroken heeft er niet voor gezorgd dat er de facto sprake is van een overgangsjaar. Zoals ik ook heb gemeld in mijn antwoord op vraag 4, telt de oppervlakte van de bufferstrook niet mee voor de berekening van de mestplaatsingsruimte voor 2023, omdat de mestplaatsingsruimte voor het hele kalenderjaar 2023 gebaseerd op het peilmoment 15 mei in het kader van de landbouwtelling. Daarnaast is de periode waarin feitelijk drijfmest geplaatst kon worden op bufferstroken twee weken en was dit beperkt tot vroege teelten en grasland. Voor overige teelten geldt dat er pas vanaf 15 maart 2023 drijfmest uitgereden mag worden, op dat moment was de Uitvoeringsregeling bufferstroken van kracht.
Hoe heeft de Europese Commissie gereageerd op de huidige aanpak met betrekking tot de bufferstroken en behoudt Nederland de derogatie tot 2026?
De derogatiebeschikking geldt tot en met 2025. Zoals aangegeven in de tijdlijn die ik naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 037, nr. 486), heeft Nederland de Europese Commissie (EC) op 20 januari 2023 over de huidige aanpak met betrekking tot de bufferstroken geïnformeerd. Zoals ik tijdens Het Commissiedebat Landbouw- en visserijraad van 25 januari 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1513) heb gezegd, begrijp ik de wens dat een EC zegt «dit is goed en ga hier maar mee verder». Dat heeft de EC eerder niet gedaan en, zoals tijdens het debat aangegeven, heb ik ook niet de verwachting dat de EC dat nu wel zal doen. De Europese Commissie is vooraf op de hoogte gesteld dat de derogatieregeling voor 2023, op basis waarvan boeren een derogatievergunning kunnen aanvragen, per 1 maart 2023 is opengesteld.
Het artikel 'Zorgen om schade aan schoolgebouwen in heel Nederland door geweld hangjongeren' |
|
Ruud Verkuijlen (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgen om schade aan schoolgebouwen in heel Nederland door geweld hangjongeren» en wat is uw reactie op het artikel?1
Ja. Scholen en de omgeving van scholen moeten een veilige plek zijn voor kinderen en jongeren om op te groeien en zich te ontwikkelen. Het is onacceptabel dat dit wordt doorkruist door vandalisme. Dit zorgt niet alleen voor financiële schade, maar ook voor overlast en onveiligheidsgevoelens van leerlingen en bewoners in de buurt.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de schade aan schoolgebouwen per jaar door jeugdvandalisme?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de omvang van schade aan schoolgebouwen.
Hoe vaak kan de schade worden verhaald op de daders en hun ouders?
Dat is niet bekend, want er bestaat geen alomvattende registratie van verhaalde schade in dergelijke gevallen.
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. Een vordering tot schadevergoeding kan tussen twee partijen onderling worden afgehandeld. Komen partijen er onderling niet uit, dan kunnen zij zich tot de burgerlijke rechter wenden. Als ouders zijn verzekerd zal de verzekeraar de schade voldoen. Het Verbond van Verzekeraars houdt niet bij hoe vaak ouders schade claimen die is veroorzaakt door hun kinderen. Ook de Rechtspraak houdt geen cijfers bij van aantallen dan wel uitkomsten van procedures bij de burgerlijke rechter die zien op de aansprakelijkheid bij geleden schade in dergelijke gevallen.
Wat doet u om schade vaker te verhalen op jongeren en ook ouders vaker aansprakelijk te stellen voor geleden schade?
Middels de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen (VVD) is uw Kamer geïnformeerd over de lopende verkenning naar het vergroten van de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind. Daarin wordt nader ingegaan op de mogelijkheid tot uitbreiding van de ouderaansprakelijkheid.2
Hoe vaak worden de daders veroordeeld voor vandalisme?
De Raad voor de Rechtspraak hanteert vernieling van schoolgebouwen niet als afzonderlijke registratiecategorie. Er zijn daarom geen cijfers beschikbaar over het aantal veroordelingen voor vandalisme in het kader van vernieling aan schoolgebouwen.
Hoe vaak worden daders van jeugdvandalisme doorverwezen naar Halt?
Bij Halt wordt de registratiecategorie «vernieling» gehanteerd voor jongeren die in dat kader worden doorverwezen. Hierover zijn de volgende cijfers bekend.
694
788
681
392
333
Welke maatregelen treft u om deze jeugdvandalen aan te pakken?
Bij de aanpak van jeugdvandalisme wordt in eerste instantie ingezet op opsporing voor stafrechtelijke aanpak van daders. Daarnaast is er de mogelijkheid voor gedupeerden van een onrechtmatige daad om daders civielrechtelijk aansprakelijk te stellen. Daders vanaf 14 jaar kunnen op deze wijze aansprakelijk worden gesteld voor geleden schade. Bij daders tot en met 15 jaar kunnen ook de ouders aansprakelijk gesteld worden.
Is er landelijk beleid voor scholen voor de aanpak van vandalisme? Zo ja, hoe worden ouders, scholen en buurtbewoners hierbij betrokken?
Scholen kunnen een preventietraining aanvragen bij Bureau Halt. Naast voorlichtingen aan leerlingen organiseert Halt ook ouderbijeenkomsten waarin ouders inzicht wordt gegeven over het gedrag van jongeren.
Daarnaast wordt zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 voor de aanpak van jeugdvandalisme ingezet op opsporing voor strafrechtelijke aanpak van daders en loopt zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 een verkenning naar de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind.
Deelt u de mening dat kinderen ook na schooltijd veilig moeten kunnen spelen op schoolpleinen?
Ja. Een schoolplein moet een prettige en veilige plek zijn voor kinderen om te spelen. Er zijn echter schoolpleinen die niet kunnen worden afgesloten en/of onderdeel zijn van de openbare ruimte. Als het spelen op deze schoolpleinen buiten schooltijden plaatsvindt, bijvoorbeeld in het weekeind, zal dat buiten toezicht van de school gebeuren.
Deelt u de mening dat cameratoezicht op schoolpleinen de veiligheid van kinderen kan vergroten?
Cameratoezicht kan meerdere doelen dienen. Zo kunnen camera’s op een openbare plaats of andere daartoe aangewezen plaats op grond van artikel 151c van de Gemeentewet door de burgemeester worden ingezet indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is. Particulieren en bedrijven kunnen camera’s inzetten voor de beveiliging van goederen, gebouwen of personen. Sommige camera’s worden (op bepaalde momenten) direct uitgekeken en hebben een toezichtfunctie. Andere camera’s worden alleen achteraf of slechts na een incident uitgekeken.
Voor een (preventieve) aanpak van vandalisme en voor het voorkomen van onveiligheidsgevoelens van leerlingen of bewoners in de buurt, kan een deel van de oplossing worden gezocht in het plaatsen van camera’s, maar dit zal altijd onderdeel zijn van een breder pakket aan maatregelen. Naast eventuele camera’s en hekwerk kunnen namelijk ook andere maatregelen een goed preventief alternatief bieden. Denk hiervoor aan het realiseren van alternatieve ontmoetingsplekken voor jongeren, groen en verlichting slim op elkaar afstemmen, zichtlijnen zo lang mogelijk maken en open houden in combinatie met het creëren van levendigheid in de omgeving voor meer sociale controle.
Kunt u toezeggen dat u in gesprek gaat met scholen en gemeenten om cameratoezicht op schoolpleinen te stimuleren?
Om vandalisme of onveiligheid(sgevoelens) op schoolpleinen aan te pakken is het belangrijk, en vooral aan scholen en de betreffende gemeente zelf, om samen met betrokken partijen de veiligheidsrisico’s van een locatie in kaart te brengen en oplossingen te ontwikkelen om deze risico’s verkleinen. Zij moeten hierin een eigen afweging maken. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heeft in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid afgelopen januari een vernieuwde veiligheidseffectrapportage gepubliceerd die dit proces faciliteert.3 Het tijdig inzetten van dit instrument draagt bij aan de aanpak van criminaliteit en overlast in de omgeving en bij het voorkomen van onveiligheidsgevoelens van bewoners in een gebied.
Deelt u de mening dat het wenselijk is – in lijn met de initiatiefnota over de aanwas van jongeren in de criminaliteit «opvoeden die handel»2- de wettelijke aansprakelijkheid van ouders uit te breiden, juist in de context van de situatie die wordt geschetst in het artikel? Kunt u dit antwoord toelichten?
Middels de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen (VVD) is uw Kamer geïnformeerd over de lopende verkenning naar het vergroten van de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind. Daarin wordt nader ingegaan op de mogelijkheid tot uitbreiding van de ouderaansprakelijkheid.5
Woningaanslagen in Rotterdam |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rotterdam-West opgeschrikt door twee explosies»?1
Ja.
Wat is volgens u de aanleiding van een zo groot aantal woningaanslagen?
Er vindt strafrechtelijk onderzoek plaats. De uitkomsten daarvan moeten worden afgewacht en het is niet aan mij als Minister om daar uitlatingen over te doen.
Op basis van de ervaring met de explosies in 2021 en 2022 kan worden geconstateerd dat het soms gaat om relationele conflicten of familievetes en meestal om druggerelateerde criminaliteit. In de Rotterdamse haven doet de politie met regelmaat grote drugsvangsten. Mogelijk leidt dit tot criminele conflicten in het achterland.
Heeft u een inzicht of en op welke manier alle aanslagen op woningen in de regio Rotterdam een verband met elkaar hebben?
In het kader van de lopende strafrechtelijke onderzoeken wordt onder andere gekeken naar mogelijke verbanden. Zoals gezegd kan hier niet op vooruit worden gelopen.
Welke concrete acties gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de daders worden gepakt en er wordt voorkomen dat er nog meer woningaanslagen komen?
De politie en het openbaar ministerie zetten alles op alles om de daders van explosies op te pakken en ook om nieuwe explosies zo veel mogelijk te voorkomen.
De politie surveilleert extra in een aantal gebieden en inwoners worden opgeroepen om verdacht gedrag direct te melden. Hulp van inwoners blijkt van onschatbare waarde om explosies te voorkomen.
In zijn algemeenheid kan ik nog opmerken dat het onder omstandigheden voor burgemeesters mogelijk is om in verband met woningaanslagen cameratoezicht in te zetten of – mits dat, alle belangen zorgvuldig wegend, evenredig is – over te gaan tot tijdelijke sluiting van een woning. Om dit laatste beter te verankeren, heeft de regering afgelopen oktober een wetsvoorstel ingediend.
De Kamer ontving op 16 maart 2023 de nota naar aanleiding van het verslag2 en ik hoop op een spoedige behandeling.
Deelt u de mening dat het politietekort het moeilijk maakt om voldoende capaciteit vrij te spelen om het onderzoek naar de ontploffingen goed uit te voeren en om ‘s nachts meer te surveilleren? Zo ja, wat gaat u doen om de Rotterdamse politie te ondersteunen?
De vraag naar politiewerk is in theorie oneindig, dat maakt politiecapaciteit schaars. In algemene zin hebben het vorige en het huidige kabinet geld vrijgemaakt om de formatie van de politie uit te breiden. De keuze waar politiecapaciteit wordt ingezet, is aan het lokaal gezag.
De strafbaarheid van “stealthing” |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twee mannen voor rechter om stiekem afdoen condoom: verkrachting of niet»?1
Ja.
Hoeveel aangiftes zijn er de afgelopen vijf jaar gedaan waarbij iemand beschuldigd werd van het stiekem afdoen van een condoom terwijl het gebruik van een condoom vooraf als voorwaarde voor vrijwillige seks was gesteld (verder «stealthing» genoemd)?
Stealthing is momenteel geen apart strafbaar feit of maatschappelijke klasse (categorie) waarop aangiftes in het politiesysteem geregistreerd kunnen worden. Om deze informatie te achterhalen zou een dossieronderzoek moeten worden verricht. Dat zou de zedenrecherche op dit moment teveel menskracht en tijdsbeslag kosten. Zonder deze handmatige zoekslag of dit dossieronderzoek kan deze informatie ook niet uit andere maatschappelijke klassen, zoals verkrachting en aanranding, eenvoudig en snel worden herleid. Ik kan daarom voor dit moment uw vraag dan ook niet van een antwoord voorzien.
Hoeveel strafzaken over stealthing zijn er geweest en wat is de stand van de jurisprudentie?
Deze informatie is niet terug te vinden in de managementinformatiesystemen van de Raad voor de rechtspraak. «Stealthing» is geen apart strafbaar feit dan wel afzonderlijk wetsartikel. De Rechtspraak heeft geen jurisprudentie-onderzoek beschikbaar.
Is het met het huidige strafrecht voldoende mogelijk om stealthing te bestraffen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank Rotterdam heeft op 14 maart jl. (ECLI:NL:RBROT:2023:2092) geoordeeld dat – kort gezegd – het stiekem afdoen van een condoom om vervolgens zonder condoom seks te hebben met het slachtoffer, terwijl vooraf door het slachtoffer was gezegd dat ze alleen seks met condoom wilde (zogeheten stealthing) niet valt onder de huidige strafbaarstelling van verkrachting (artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank oordeelt dat voor verkrachting is vereist dat sprake is van dwang ten aanzien van het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl in deze zaak tussen de verdachte en het slachtoffer overeenstemming bestond over het hebben van seks en het onverhoeds handelen van de verdachte zag op het seksueel binnendringen van het lichaam zonder condoom. In de desbetreffende zaak heeft de rechtbank de verdachte daarom wegens verkrachting vrijgesproken en heeft de rechtbank de verdachte vanwege stealthing veroordeeld ter zake van het generieke delict dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht).
Inmiddels heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het appel ziet onder andere op de vrijspraak van de verkrachting.
Deelt u de mening dat stealthing strafbaar zou moeten zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Stealthing is volstrekt onacceptabel omdat het een ernstige aantasting vormt van de seksuele integriteit van het slachtoffer. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel seksuele misdrijven heb ik expliciet aangegeven dat stealthing onder het bereik van het voorgestelde delict opzetverkrachting valt en uitgelegd waarom dit het geval is (Kamerstuk 36 222, nr. 7). Daarmee is duidelijk dat – indien dit wetsvoorstel aldus tot wet wordt verheven en in werking treedt – het delict opzetverkrachting zich ook uitstrekt tot gevallen van stealthing. Daarmee worden slachtoffers van stealthing op adequate wijze vanuit het strafrecht beter beschermd tegen dergelijke schendingen van hun seksuele integriteit.
Wordt onder de nieuwe toekomstige strafbaarstelling van seksuele misdrijven, bijvoorbeeld ten aanzien van seks tegen de wil, expliciet stealthing strafbaar? Zo ja, bestaat daarin verschil ten aanzien van de huidige wetgeving en waar bestaat dat dan uit? Zo nee, gaat u er dan alsnog voor zorgen dat stealthing expliciet strafbaar wordt en hoe gaat u dat dan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Chinese students signing “loyalty” pledges before arrival in Sweden’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chinese students signing «loyalty» pledges before arrival in Sweden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het artikel artikel «Chinese students signing «loyalty» pledges before arrival in Sweden»?
Studenten, waar zij ook vandaan komen, horen zich vrij te voelen bij de Nederlandse universiteit of hogeschool waar zij werken of studeren. Het type beurs waarover in het artikel wordt gesproken, de China Scholarship Council beurs, wordt uitbetaald door het zendland. In dit geval is dit China. Het zendland stelt de voorwaarden voor ontvangst van de beurs. Een verplichting om naar het thuisland terug te keren geldt wereldwijd voor meerdere beurzenprogramma’s, zo ook in dit geval. Het is echter ook denkbaar dat staten zoals China dit soort beursprogramma’s inzetten voor andere doeleinden, zoals het verwerven van hoogwaardige kennis en technologie (voor de staat). Dit is, net als het inperken van de Nederlandse kernwaarden als academische vrijheid, onwenselijk.
Om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan heb ik daarom maatregelen genomen ter bevordering van kennisveiligheid. Deze maatregelen zien op het beschermen van academische kernwaarden en vragen een gezamenlijke inzet van de Nederlandse kennisinstellingen en de overheid om potentiële risico’s op dit thema in beeld te hebben, in te schatten en te managen. Daarvoor moeten instellingen met hulp van de rijksoverheid, hun sensitieve kennisgebieden kennen, kunnen zij inschattingen maken ten aanzien van een risicoprofiel van een land, en kunnen zij informatie vergaren over de kennisinstellingen waar iemand aan is verbonden (geweest) en het onderzoek dat daar is uitgevoerd. Ook de financiering van onderzoek en studie, zoals via beurzenprogramma’s, vormt onderdeel van deze risicoanalyse. De vormgeving en uitvoering van dit type due diligence is onderdeel van de implementatie van de Leidraad Kennisveiligheid die begin dit jaar is uitgebracht. Bij de vormgeving van het kennisveiligheidsbeleid binnen de instellingen kunnen universiteiten gebruikmaken van het Loket Kennisveiligheid voor zowel advisering als expertise rond internationale samenwerkingen. Ook heb ik eerder aangekondigd dat dit kabinet een screeningskader wil introduceren om ongewenste kennis- en technologieoverdracht te voorkomen. Het gaat hierbij om de toetsing van individuen die toegang willen tot kennisgebieden waarop de risico’s voor de nationale veiligheid het grootst zijn.
Kunt u bevestigen dat deze loyaliteitsverklaringen ook aan Chinese promovendi in Nederland gevraagd worden, zoals eerder bekend werd?2 Gelden deze loyaliteitsverklaringen voor alle Chinese promovendi?
Er zijn voorbeelden bekend dat dit het geval is. Het is erg lastig te achterhalen wat er precies in alle contracten is opgenomen, omdat er met elke instelling en onderzoeker een ander contract wordt afgesloten. Ook is moeilijk vast te stellen wat de precieze mate van invloed is die de Chinese overheid uitoefent op individuele promovendi. Het is daarom belangrijk dat universiteiten een risico-inschatting en bewuste afweging maken bij het aannemen van studenten en promovendi met een CSC-beurs. De kennisveiligheidsmaatregelen helpen de kennisinstellingen in Nederland hierbij.
Bent u van plan maatregelen te nemen indien blijkt dat Chinese promovendi de loyaliteitsverklaringen hebben ondertekend?
Ik kan niet veranderen wat een andere staat aan haar burgers vraagt die in Nederland verblijven. Wel kan ik, samen met de Nederlandse kennisinstellingen, de voorwaarden creëren om veilig en ethisch met veiligheidsrisico’s om te gaan. Dit doen wij door middel van de in vraag 2 genoemde kennisveiligheidsmaatregelen.
Momenteel hebben de universiteiten de aandachtspunten rond dit beursprogramma hoog op de agenda staan. Het vraagstuk rondom CSC-beurzen maakt onderdeel uit van een verkenning door Universiteiten van Nederland (UNL) naar de mogelijkheden voor het stellen van basisvoorwaarden voor internationale promovendibeursverstrekkers. UNL neemt de berichten over internationale beursverstrekkers serieus en verkent acties om gezamenlijk op te trekken om de positie van internationale beurspromovendi te verbeteren.
Daarnaast gaat er zeer binnenkort vanuit het China Kennisnetwerk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderzoek van start naar de hoeveelheden CSC-promovendi in Nederland en naar de voorwaarden in de CSC-contracten. Ik informeer uw Kamer voor het einde van dit jaar over de algemene uitkomsten van dit onderzoek.
Heeft u in beeld wat er exact in deze loyaliteitsverklaringen staat? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is niet bekend wat in elk contract van een Nederlandse kennisinstelling met de CSC is opgenomen. Wel is het belangrijk om overzicht te hebben van CSC in Nederland. Daarom gaat op korte termijn het onderzoek naar CSC in Nederland van start. Hierin wordt, zoals beschreven in antwoord op vraag 4, onder meer gekeken naar het totaal aantal CSC-promovendi en in welke vakgebieden zij in Nederland actief zijn. Ook zal het onderzoek meer inzicht bieden in het type contractvoorwaarden.
Zijn er signalen dat, net als in Zweden, Chinese promovendi in Nederland een garantsteller hebben in China die het land niet mag verlaten? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Nee, deze signalen heb ik nog niet eerder ontvangen. Zoals ik in vraag 4 en 5 aangaf, is er een onderzoek gestart naar CSC-promovendi in Nederland.
Bent u bereid om samen met Zweden en andere landen op te trekken in onderhandelingen met het Chinese Scholarship Council over de voorwaarden die aan promovendi worden gesteld?
CSC maakt afspraken met individuele kennisinstellingen of zelfs met vakgroepen. Er zijn geen afspraken met CSC over individuele promovendi op nationaal niveau. Er vinden daardoor geen gesprekken met Zweden plaats over een gezamenlijke onderhandelingen met CSC, echter is het vraagstuk van kennisveiligheid continu onderwerp van gesprek met andere EU-lidstaten en partners. Nederland trekt met het bredere kennisveiligheidsvraagstuk actief op met andere landen. Ook in andere Europese landen is er toenemende mate aandacht voor kennisveiligheid. Nederland neemt als lidstaat deel aan verschillende gremia waar de Europese Commissie en andere lidstaten kennis en informatie uitwisselen over open internationale samenwerking, met aandacht voor veiligheid. Nederland neemt een leidende rol in het agenderen van kennisveiligheid bij de Europese Commissie en de lidstaten. Zo zal Nederland later dit jaar een bovengenoemde Mutual Learning Exercise organiseren op het gebied van kennisveiligheid en is eind 2022 op initiatief van Nederland met gelijkgezinde landen een ministerieel overleg over kennisveiligheid georganiseerd. Daarnaast is er ook op bilateraal niveau nauw contact met lidstaten, onder andere met Duitsland.
Wat vindt u van de stap van het Karolinska Institute om voorlopig geen China Scholarship Council (CSC) -Promovendi meer toe te laten?
Ik heb geen inzicht hoe het Karolinska Institute tot dit besluit is gekomen en kan daarom geen oordeel hierover vellen.
Kunt u beschrijven hoe deze loyaliteitsverklaringen zich verhouden tot het Nederlandse kennisveiligheidsbeleid? Kunt u daarbij specifiek ingaan op het toetsingskader, de risicoanalyses en de externe audit?
Zoals ik op 23 december jl. aan uw Kamer heb bericht is een wetsvoorstel nood-zakelijk om een screeningskader voor ongewenste kennis- en technologieover-dracht te realiseren. Ik kan op de uitwerking niet vooruit lopen, dus ook niet op de vraag hoe deze loyaliteitsverklaringen zich verhouden tot het toetsingskader. Bij de uitwerking zal naar verwachting wel aandacht zijn voor financierings-bronnen, zoals de CSC-beurs.
Risico’s op het gebied van kennisveiligheid ontstaan zelden enkel door één factor, zoals een loyaliteitsverklaring. Risico’s ontstaan door een combinatie van mogelijke factoren, zoals de mate van toegang tot sensitieve kennis en data en het bestaan van (financiële) banden met een instelling en/of overheid. In een goede risicoanalyse worden dergelijke factoren in kaart gebracht, zodat op basis van deze factoren afgewogen beslissingen worden genomen over het aangaan of voortzetten van internationale samenwerkingen of het mitigeren van maatregelen. Ik verwacht dat kennisinstellingen mogelijke risico’s ten aanzien van PhD-studenten met een CSC-beurs hebben meegenomen in de risicoanalyse waartoe ik hen vorig jaar heb opgeroepen.3 De aanpak en uitkomsten van de risicoanalyse maken onderdeel uit van de externe audit kennisveiligheid.
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over het tijdpad van wetgeving voor het toetsingskader, de afbakening van risicogebieden en periodieke herijking daarvan?
De Kamerbrief over het verwachte tijdpad voor de wetgeving voor het screeningskader is op 5 april jl. naar de Kamer verzonden4.
Op welke manier betrekt u, zowel in de hierboven genoemde verzoeken tot onderzoek als in het bredere kennisveiligheidsbeleid, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)?
Er is regelmatig contact tussen OCW en de NCTV en/of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De aanpak van kennisveiligheid wordt in samenwerking met alle relevante rijksonderdelen en het kennisveld vormgegeven en uitgevoerd.
Worden de antwoorden op deze vragen afgestemd met de AIVD, MIVD en de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Ja, de antwoorden zijn ter afstemming voorgelegd aan de AIVD en NCTV.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Wetenschapsbeleid beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken»?1
Ja.
Op welke manier(en) zet de Nederlandse overheid zich in om te voorkomen dat Nederlanders in het buitenland dit soort misdrijven begaan?
Het kabinet werkt aan structurele, duurzame oplossingen voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, in brede zin. Armoede en de daarmee vaak gepaard gaande verschillen in welzijn en machtsverhoudingen zijn vaak oorzaak van dit soort misdrijven. De Nederlandse overheid kan niet voorkomen dat Nederlanders, ook in het buitenland, dit soort misdrijven begaan en/of dat dit soort misdrijven niet voorkomt.
Naar aanleiding van onder meer #MeToo en het seksueel grensoverschrijdend gedrag in Haïti zijn uitvoerders aangesproken en is bewustwording in het BHOS-beleid inzake machtsmisbruik aangescherpt, onder andere door aangescherpte gedragsregels inzake Sexual Exploitation, Abuse and Harassment (SEAH) en screening van medewerkers.
Kunt u aangeven welke vorderingen er zijn gemaakt op het weeshuisdossier sinds er een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangesteld?
Sinds het aanstellen van een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn op het dossier «kind en welzijn» (weeshuistoerisme) de volgende activiteiten uitgevoerd.
In maart 2022 is er een uitvraag gedaan bij posten om te onderzoeken in hoeverre de problematiek rondom weeshuistoerisme speelt in het betreffende land. Deze exercitie is ook benoemd in de Kamerbrief van 6 mei 2022 (35 069 nr. 15). Daarnaast heeft het ministerie de reisadviezen aangepast voor landen waar weeshuistoerisme voorkomt. Op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in najaar 2022 informatie over vrijwilligerswerk in weeshuizen toegevoegd en geüpdatet.
Ook zijn de handelsperspectieven genoemd in het Ecorys-rapport onderzocht. Samen met de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën is besproken welke daarvan realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden.
Zo is de ANBI-status, het invoeren van een VOG-vereiste en actieve communicatie om reizen van vrijwilligers naar zorginstellingen tegen te gaan onderzocht.
Voor een ANBI-status kan niet specifiek worden gekeken naar particuliere instellingen die vrijwilligerswerk aan weeshuizen aanbieden, waardoor het via de ANBI-status niet mogelijk bleek om deze instellingen voor de ANBI-status uit te sluiten.
Ook is de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers die naar weeshuizen uitreizen onderzocht en lijkt voorafgaande screening van personeel van instellingen op dit vlak wenselijk. Dezelfde discussie speelt met relevante organisaties v.a.v. humanitaire hulpverleners met als doel een zo goed mogelijke screening in te regelen. Nederlandse organisaties kunnen voor deze screening de VOG gebruiken.
Een eerste sectorbijeenkomst «Kind en Welzijn» heeft op het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaatsgevonden. Hieruit is de denktank «Kind en Welzijn» ontstaan, waar maatschappelijk middenveld en particuliere initiatieven samen komen om onderlinge samenwerking te versterken en gedeelde uitgangspunten te formuleren om de rechten van het kind en kinderwelzijn te beschermen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is hierbij betrokken en neemt hieraan deel.
Op welke manier is er vooruitgang geboekt in het aanmoedigen van initiatieven van derde partijen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken omtrent de voorlichting over reizen naar buitenlandse weeshuizen?
Voorlichting is een effectief instrument voor ontmoediging gebleken zo stelt het Ecorys-rapport. De sector is daarmee verder aan de slag gegaan via een mediacampagne, met name gericht op jongeren die vanuit goede intenties op pad gaan. Het ministerie staat in contact met onder andere Better Care Network Nederland (BCNN) met betrekking tot de campagne #stopweeshuistoerisme. Het ministerie moedigt de sector aan om campagnes voor bewustwording over de schadelijke gevolgen van weeshuistoerisme voort te zetten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt op dit moment ook zelf in hoeverre voorlichting vanuit de rijksoverheid voor jongeren en hun ouders over de negatieve gevolgen van -veelal goedbedoelde- vrijwilligersreizen naar residentiele zorginstellingen voor kinderen/weeshuistoerisme meerwaarde zou kunnen hebben.
Bent u bereid om steviger beleid te maken rondom het opzetten en steunen van weeshuizen in het buitenland nu opnieuw blijkt dat kinderen in weeshuizen extra kwetsbaar zijn voor mishandeling? Zo ja, welke invulling gaat u hieraan geven? Zo nee, waarom niet?
Naast de in de antwoorden op de vragen 3 en 4 genoemde inspanningen ten aanzien van het tegengaan van weeshuistoerisme moedigt het ministerie de sector aan om zelf het vereisen van een verklaring omtrent gedrag (VOG) verplicht te stellen.
Daarnaast zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf in haar financieringsafspraken meer eisen stellen op het gebied van het screenen van personeel met organisaties die zij financiert. De VOG kan in deze screening gebruikt worden voor Nederlandse organisaties. Ik teken daarbij wel aan dat ook in geval van (extra) screening, individuele excessen niet kunnen worden voorkomen.
Wellicht ter overvloede, het Ministerie van Buitenlandse Zaken financiert geen instellingen die zich inzetten voor weeshuistoerisme.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten?
Die mogelijkheden zijn er niet. Onderzocht is of er mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten bijvoorbeeld ten aanzien van de ANBI-status.
Kenmerkend voor de ANBI-regeling is dat deze is gericht op generieke, landelijke erkenning van doelen die niet op het eigenbelang of privébelang zijn gericht. ANBI’s hebben binnen de grenzen van de ANBI-regelgeving vrijheid in het nastreven van hun doelstelling. De grens van de ANBI-regeling ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets in beeld komt) of waar een instelling door de rechter verboden wordt. De voorwaarden waarop door de Belastingdienst wordt getoetst, bieden geen ruimte om organisaties alleen vanwege het mogelijk aanbieden van weeshuistoerisme extra te controleren of om die reden de ANBI-status te ontnemen. In overleg met het Ministerie van Financiën is er geconcludeerd dat er middels de ANBI-regeling niet specifiek kan worden gekeken naar particuliere instellingen die werk in weeshuizen aanbieden. De ANBI is vooral een technische toets en geen inhoudelijke toets.
Bent u van mening dat buitenlandse weeshuizen die betrokken zijn bij Nederlandse organisaties, Nederlandse werknemers moeten verplichten in bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag (vog)? Zo ja, op wat voor manier gaat u hierover communiceren en hiernaar handelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederlandse organisaties betrokken bij (de financiering van) buitenlandse weeshuizen zouden, als onderdeel van hun screenings beleid, Nederlandse werknemers moeten kunnen verplichten in het bezit te zijn van een verklaring omtrent gedrag (VOG). Het is aan de organisaties dan wel de sector zelf om de VOG verplicht te stellen.
Op dit moment onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid de mogelijkheden om het gebruik van de VOG te faciliteren voor Nederlandse hulporganisaties. Inzet is om gezamenlijk met uitvoeringsinstantie COVOG van JenV functieprofielen te maken ten behoeve van screening van werknemers en vrijwilligers waarbij SEAH een risico is.
Ziet u in deze recente misstanden aanleiding om alle aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020, waaronder het instellen van een verbod op weeshuistoerisme, opnieuw te onderzoeken?2
De aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020 zijn onderzocht en waar mogelijk opgevolgd. Er is in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Financiën onderzocht welke van de genoemde handelingsperspectieven realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden. Er is geen aanleiding voor nieuw onderzoek.
Zorgen om schade aan schoolgebouwen in heel Nederland door geweld hangjongeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agressie op schoolplein»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat brandstichting, vernielingen en ingegooide ruiten bij scholen door het hele land de afgelopen jaren voor vele tonnen aan schade hebben veroorzaakt?
Scholen en de omgeving van scholen moeten een veilige plek zijn voor kinderen en jongeren om op te groeien en zich te ontwikkelen. Het is onacceptabel dat dit wordt doorkruist door vandalisme. Dit zorgt niet alleen voor financiële schade, maar ook voor overlast en onveiligheidsgevoelens van leerlingen en bewoners in de buurt.
Wat vindt u van het feit dat Maarten Brink van politievakbond ACP er voor waarschuwt dat de wijkagent door het politietekort juist steeds minder in de wijk is? Hoe krijgt u de wijkagent zo snel als mogelijk weer op volle sterkte terug in de wijken?
Voor de inwoners van wijken is de wijkagent het lokale gezicht van de politie. Deze levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de handhaving van de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid in de wijk. Al een aantal jaren voert uw Kamer met mij en mijn ambtsvoorganger het gesprek over de druk op de politiecapaciteit en de gevolgen hiervan voor onder andere de aanwezigheid van wijkagenten in de wijk. Deze aanwezigheid staat in sommige gebieden onder druk doordat wijkagenten moeten bijspringen in de incidentafhandeling.
Met verenigde kracht wordt er nu al een aantal jaren – in eerste plaats binnen de regionale eenheden – gewerkt aan het zo veel mogelijk dempen van de effecten van de onderbezetting in het korps, en in het bijzonder de gebiedsgebonden politie. Hiertoe zijn verschillende capaciteitsbevorderende maatregelen getroffen, toegesneden naar de lokale situatie en problematiek. Via het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van de onderbezetting in het korps, waaronder de gebiedsgebonden politie, en de maatregelen die voor de eenheden ter beschikking staan. Ook wordt de wettelijk vastgelegde landelijke norm van 1 wijkagent op 5000 inwoners gemonitord. Voor de meest recente cijfers verwijs ik naar mijn meest recente halfjaarbericht politie.2
Daarnaast wordt de politiecapaciteit in de komende jaren uitgebreid met 700 extra agenten voor de wijk via de motie Hermans. De eerste agenten stromen in 2026 in in de regionale eenheden. De verdeling van deze extra agenten binnen de regionale eenheden is uiteindelijk aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal is besproken dat er met name behoefte is aan wijkagenten, aan «digitale wijkagenten» en aan andere agenten die in en voor de wijk werken, als ook aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. Tevens is uitgesproken dat het nodig is dat een aantal van hen het accent jeugd en school krijgt.
Tot slot heeft uw Kamer mij met de motie van het lid Van der Staaij (SGP) gevraagd om te bezien hoe de lokale verankering van de wijkagent verder ontwikkeld kan worden. In het volgende halfjaarbericht politie ga ik hierop in.
Wat vindt u ervan om – naar goed Rotterdams voorbeeld2 – in alle grote steden de politie ontlastende stadsmariniers te geven, zodat we de toenemende (jeugd)criminaliteit een halt toe kunnen roepen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het voorbeeld van de Rotterdamse stadsmariniers is al een aantal jaren bekend en wordt door het centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid (online) beschikbaar gesteld aan gemeenten. Het inzetten van stadsmariniers is een besluit van het lokaal bestuur. Het moet passen binnen de lokale context en problematiek. In algemene zin juich ik toe dat er vanuit verschillende disciplines samen met de politie gewerkt wordt aan het veilig en leefbaar houden van onze wijken.
Verder werkt dit kabinet, samen met de betrokken partners aan het voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in een kwetsbare positie in de criminaliteit belanden, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien tot geharde criminelen. Het kabinet investeert fors in de preventie van jeugdcriminaliteit. Vanaf € 60 miljoen in 2022 wordt oplopend naar vanaf 2025 € 143 miljoen structureel ingezet. Hiermee investeren we voor het eerst structureel in de preventie van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, ook wel het programma Preventie met Gezag genoemd.
Deze aanpak heeft als uitgangspunt dat de lokale opgave centraal staat en maatregelen en interventies aansluiten bij de lokale behoefte, om zo te komen tot een integrale aanpak. Stadsmariniers kunnen hierbij een rol vervullen, als ogen en oren in de wijk vanuit de gemeente en ondersteuning van de wijkagent, maar het is aan gemeenten zelf hier invulling aan te geven. De stadsmarinier heeft overigens, voor zover bekend, over het algemeen geen corrigerende bevoegdheid. Tot nu toe zien we in de plannen van gemeenten de stadsmarinier nog niet terug, zoals bijvoorbeeld wel jongerenwerk en jeugd-boa’s.
Wilt u ouders van jongeren, die de boel willens en wetens slopen, naast het betalen van de schade, ook verplicht op opvoedcursus sturen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het opleggen van een opvoedcursus aan ouders als hun kinderen een delict plegen is niet mogelijk in het Nederlands recht. Om dit mogelijk te maken zou het als mogelijke bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling van het kind geïntroduceerd moeten worden. Bij het niet voldoen aan een bijzondere voorwaarde zoals deze komen de consequenties echter voor rekening van het veroordeelde kind; bij ouders zelf is een bijzondere voorwaarde niet afdwingbaar.
Er zijn echter wel andere meer dwingende mogelijkheden om ouders te betrekken en zo nodig te ondersteunen bij hun opvoedkundige rol. Middels de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen (VVD) is uw Kamer geïnformeerd over de lopende verkenning om de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind te vergroten.4
Het ‘’Moreel beraad over het klimaat’’. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de, inmiddels afgelaste, discussieavond «Moreel beraad over het klimaat» waarin de vraag centraal stond of er geweld moet worden gebruikt om een aanpak van de klimaatcrisis af te dwingen? Wat is uw oordeel over dit initiatief?
Ja, ik ben bekend met de afgelaste discussieavond «moreel beraad over het klimaat».
Laat ik vooropstellen dat debatteren altijd kan en dat ik pal voor de vrijheid van meningsuiting sta. Deze vrijheid stopt nadrukkelijk bij het oproepen tot of gebruik maken van geweld. Dit wijs ik ten zeerste af. Het is uiteindelijk aan een rechter om een oordeel te vellen over de begrenzing van de vrijheid van meningsuiting en het plegen van strafbare feiten. De organisatie heeft aangegeven dat oproepen tot geweld niet worden getolereerd en de bijeenkomst is vervolgens afgelast. Naar mijn mening een terechte beslissing van de organisatie.
Deelt u de mening dat het bediscussiëren van de inzet van geweld drempelverlagend kan werken voor het gebruik van geweld en strijdig is met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat?
Zie antwoord vraag 1.
In het meest recente Dreigingsbeeld terrorisme (DTN 57) wordt klimaatactivisme geduid als zijnde activistisch. Wat verandert hieraan op het moment van publiekelijk filosoferen over de inzet van geweld? Wanneer gaat links-activisme en klimaatactivisme over in links-extremisme en klimaatextremisme?
Het feit dat er discussie over het gebruik van geweld wordt gevoerd betekent niet dat een beweging direct aangemerkt kan of moet worden als extremistisch. Het bediscussiëren van vraagstukken valt onder de grondwettelijk vastgelegde vrijheden die gelden in een democratische rechtsorde, hieruit blijkt niet per definitie een bereidheid tot geweld of niet-gewelddadige ondermijning van deze democratische rechtsorde. Activisme gaat over in extremisme wanneer mensen bereid zijn om activiteiten te ondernemen die de democratische rechtsorde ondermijnen. Hiervan is op dit moment binnen de Nederlandse klimaatbeweging geen sprake. Ook de extreemlinkse beweging is heden ten dage hoofdzakelijk activistisch. Wel komen uit die hoek zeer incidenteel hardere acties voort, bijvoorbeeld in de vorm van kleinschalige vernielingen of intimidatie.
Het is desondanks niet uit te sluiten dat er in de toekomst vanuit de brede activistische klimaatbeweging kleine afsplitsingen ontstaan die wel overgaan op vormen van extremisme. Dit kan voortkomen uit het gevoel van existentiële crisis en de ervaren noodzaak om direct in actie te komen.
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten met de klimaatbeweging uit de jaren '80 en wat kunnen we leren van deze geschiedenis?
Van een grootschalige klimaatbeweging was geen sprake in de jaren '80. Er bestond wel een brede kraakbeweging waarvan sommige zich verzetten tegen klimaatthema’s zoals kernenergie. De brede kraakbeweging viel uiteen in een gematigd deel en een radicaler deel, die zich uit ideologische motieven verzette tegen het politieke systeem. Deze radicale kraakbeweging richtte zich op soms gewelddadige wijze tegen kernenergie, militarisme of imperialisme. Door het gebruik van geweld verloor de kraakbeweging de eerder bestaande maatschappelijke steun. Ook de radicale Beweging trok zich in de tweede helft van de jaren tachtig terug omdat hun acties zonder resultaat bleven.
Het huidige klimaatprotest komt niet voort uit de radicale kraakbeweging en heeft geen eenduidige ideologische achtergrond. Het gebruik van politiek geweld als actiemiddel is veel minder vanzelfsprekend dan in de jaren tachtig. Net als de brede kraakbeweging in de jaren tachtig geniet het klimaatprotest momenteel een zekere mate van maatschappelijke steun, die wordt verloren wanneer radicale afsplitsingen eventueel overgaan op geweld.
Wat is uw oordeel over de klimaatbeweging Extinction Rebellion die het demonstratierecht inzet om wetten te overtreden en dat kwalificeert als gerechtvaardigde burgerlijke ongehoorzaamheid?
Het recht om te demonstreren is een belangrijk grondrecht. Er zijn echter grenzen aan de wijze waarop je dit grondrecht uitoefent. Indien er sprake is van een verdenking van strafbare feiten wil ik benadrukken dat dergelijke acties, die strijdig zijn met onze rechtsstaat, niet worden getolereerd en dat de politie, onder het gezag van het Openbaar Ministerie of de burgemeester hiertegen optreedt.
Wat is, in het algemeen, het juridisch instrumentarium voor (het bestuur van) een organisatie die stelselmatig oproept de wet te overtreden? In hoeverre kunnen politie en Openbaar Ministerie (OM) optreden tegen dit soort oproepen?
Het is aan de burgemeester om een demonstratie in goede banen te leiden. Een burgemeester heeft op grond van de Wet openbare manifestaties de bevoegdheid om aan een demonstratie voorschriften te verbinden, een demonstratie te beperken of in het uiterste geval zelfs te verbieden.
Dit mag alleen als dit noodzakelijk is in het kader van één of meer van de drie doelcriteria: ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De inhoud van de demonstratie mag daarbij geen reden zijn om beperkingen op te leggen. De burgemeester zal elke demonstratie op zijn eigen merites beoordelen, mede op basis van de plaatselijke omstandigheden. De burgemeester legt over zijn handelen verantwoording af aan de gemeenteraad.
Wanneer er sprake is van een strafbaar feit, kunnen politie en Openbaar Ministerie hiertegen optreden. Zo kan wanneer een rechtspersoon of een individu oproept tot het plegen van strafbare feiten, de officier van justitie besluiten om te vervolgen voor opruiing.
Bestaat er voor de politie een handelingskader over hoe om te gaan met niet-aangemelde klimaatdemonstraties, waarbij mensen zich vastlijmen en vastketenen? Kunt u dit handelingskader aan de Kamer toesturen?
Er is geen specifiek handelingskader voor niet-aangemelde klimaatdemonstraties waarbij mensen zich vastlijmen en vastketenen. Uitgangspunt bij niet-aangemelde demonstraties is om deze net als bij aangemelde demonstraties in beginsel te faciliteren, ongeacht het onderwerp en inhoud. Niet-aangemelde demonstraties worden direct onder de aandacht gebracht van het lokaal bevoegd gezag. De burgemeester bepaalt op dat moment op basis van de aangetroffen situatie op welke wijze hij/zij de niet-aangemelde demonstratie faciliteert. Bij aangekondigde demonstraties vindt vooraf overleg plaats in de lokale driehoek, indien nodig. Afgelopen jaar is een (bestuurlijk) handelingsperspectief opgesteld dat onder de aandacht is gebracht van burgemeesters als gezag van de openbare orde. Deze is recent geactualiseerd en verspreid onder burgermeesters.
Indien niet-aangemelde demonstraties toch bekend zijn geworden bij gemeente en politie wordt getracht vooraf contact te krijgen met de organisatie met als doel te komen tot afspraken over een veilig en ordelijk verloop van de demonstratie. Ook in die gevallen kan vooraf overleg plaatsvinden in de lokale driehoek. Het lokaal gezag bepaalt de beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen. De besluitvorming over eventueel ingrijpen ligt ook bij het lokaal gezag. De politie faciliteert vervolgens de demonstratie en houdt toezicht op een ordelijk en veilig verloop.
Is het mogelijk de schade te verhalen op de organisatie van een demonstratie? Is het hiervoor van belang of een demonstratie wel of niet is aangemeld?
Of schade op een organisatie kan worden verhaald hangt er in de eerste plaats van af of sprake is van rechtspersoonlijkheid. Indien dat niet het geval is, kan schade mogelijk wel worden verhaald op betrokken natuurlijke personen.
Indien personen of bijvoorbeeld de gemeente rechtstreeks schade hebben geleden door een strafbaar feit, dan kunnen zij zich onder bepaalde omstandigheden met een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Hiervoor is van belang of sprake is van een strafbaar feit, of het OM besluit om over te gaan tot vervolging en of de gestelde schade in relatie staat tot het strafbare feit. Daarnaast kunnen personen die schade hebben geleden zich wenden tot de burgerlijke rechter met een civiele vordering. Voor het bovenstaande is het niet van belang of de demonstratie is aangemeld of niet.
Het lokaliseren van Joodse gemeenschappen over de hele wereld door Iran om daar moordaanslagen op te kunnen plegen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Iran «mapping» locations of Jewish diaspora for «hit squads to target» in event of attack by Israel»?1
Ja.
Kunt u, indien nodig na overleg met Israël en/of andere bondgenoten, bevestigen of Iran inderdaad voornemens zou zijn om Joodse gemeenschappen en organisaties buiten Israël in kaart te brengen, met het doel (moord)aanslagen te plegen wanneer het regime daar een rechtvaardiging voor ziet?
Het kabinet heeft regelmatig en op verschillende wijzen overleg inzake Iran met Israël en andere landen. Indien er sprake is van een concrete dreiging dan zal het kabinet daartegen handelend optreden.
Klopt het dat deze dreiging ook concreet geldt voor Joden dan wel Joodse en/of pro-Israëlische organisaties in Nederland, zoals het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) en Christenen voor Israël?2 Zo ja, bent u bereid de Iraanse ambassadeur hierover te ontbieden en hem om opheldering te vragen?
Indien er sprake is van een concrete dreiging, dan zal het kabinet daartegen handelend optreden. Waar nodig en effectief geacht, kunnen daarbij ook diplomatieke middelen worden ingezet, zoals ontbieden of anderszins opheldering vragen bij de Iraanse ambassadeur in Nederland.
Zijn er voorts aanwijzingen dat het Iraanse regime andere acties van bedreigende en ondermijnende aard uitvoert, of daartoe in staat is, zoals vergeldingsacties, hybride oorlogvoering en cyberaanvallen; en zo ja, zijn er aanwijzingen dat de Iraanse ambassade in Nederland hierbij een kwalijke rol kan spelen? Zo ja, bent u bereid de Iraanse ambassadeur ook hierover om opheldering te vragen?
Zoals in het openbare jaarverslag van de AIVD van het jaar 2021 staat, heeft (onder meer) Iran grote, offensieve cyberprogramma’s die duizenden hackers inzetten om te spioneren, kennis te stelen of sabotage voor te bereiden of te plegen. Het kabinet is alert op dreigingen tegen de nationale veiligheid, ook indien dit spionage betreft. Indien nodig kan het kabinet verschillende instrumenten inzetten om dreigingen tegen te gaan. Waar nodig en effectief kunnen daarbij ook diplomatieke middelen worden ingezet, zoals ontbieden of anderszins opheldering vragen bij de Iraanse ambassadeur in Nederland.
Welke maatregelen neemt de Nederlandse regering om de veiligheid van Joden en organisaties in Nederland te waarborgen, en zijn deze veiligheidsmaatregelen voldoende om de dreiging daadwerkelijk het hoofd te bieden?
Het kabinet kan geen uitspraken doen over of, en zo ja, welke beveiligingsmaatregelen getroffen worden. In algemene zin geldt dat op basis van de duiding van een dreiging passende veiligheidsmaatregelen worden getroffen.
Staat u hierover in nauw contact met de Joodse gemeenschap?
In algemene zin geldt dat op basis van de duiding van een dreiging passende veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Over het bredere onderwerp veiligheid heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de afgelopen tijd met regelmaat ontmoetingen gehad met leden en vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Hierover is direct contact tussen de relevante onderdelen van de rijksoverheid – waaronder de Politie, de Koninklijke Marechaussee, en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) – en de Joodse gemeenschap.
Bent u bereid waar nodig preventief te handelen om wraakacties zoals gericht tegen de steekpartij op de schrijver Salman Rushdie te voorkomen; zo ja, met welke nationale maatregelen en met welke diplomatieke middelen kan Nederland in internationaal en Europees verband dit soort wraakacties voorkomen?3
De inzet van het kabinet is er uiteraard op gericht om veiligheidsincidenten waar mogelijk te voorkomen. Het is echter lastig om wraakacties van eenlingen te voorkomen. Indien het kabinet beschikt over concrete aanwijzingen van een dreiging, dan zal het kabinet daartegen in nationaal, Europees en/of internationaal verband handelend optreden. Indien er sprake is van betrokkenheid van een statelijke actor zouden daarbij ook diplomatieke middelen kunnen worden ingezet. Het kabinet verwijst hiervoor verder naar de Kamerbrief «Ongewenste buitenlandse inmenging» d.d. 16 maart 2018.
Zijn de genomen veiligheidsmaatregelen voldoende om de dreiging het hoofd te bieden, wanneer deze zich daadwerkelijk zou voordoen en Iran moordcommando’s zou afsturen op Joodse gemeenschappen in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u, mede in het licht van deze dreiging, bereid de Iraanse Revolutionaire Garde alsnog op de Nederlandse terreurlijst te plaatsen; en zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het plaatsen van het Islamitische Revolutionaire Gardekorps (IRGC) op de EU-terrorismelijst en verkende hiervoor uiteraard ook de mogelijkheid om IRGC op de nationale sanctielijst terrorisme te plaatsen. Dit blijkt echter juridisch op dit moment niet mogelijk. Toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en kan buiten het grondgebied van Nederland alleen worden toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Deze beperking maakt dat de Minister van Buitenlandse Zaken enkel over kan gaan tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien er bijvoorbeeld aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor de IRGC kan dit op dit moment echter onvoldoende onderbouwd worden.
Bent u tevens bereid in EU-verband te blijven pleiten voor het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-lijst van terroristische organisaties?
Het kabinet is voorstander van het plaatsen van het Islamitische Revolutionaire Gardekorps (IRGC) op de EU-terrorismelijst en heeft hiervoor in Europees verband meermaals gepleit. De Juridische Dienst van de Raad heeft echter geconstateerd dat hiervoor momenteel geen juridische basis is. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationaal recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij – in samenwerking met andere lidstaten – naar alle mogelijke instrumenten, waaronder sancties.
Ziet u een reële dreiging dat Iran op termijn nucleaire wapens kan ontwikkelen?4
Het is zorgwekkend dat Iran doorgaat met het uitbreiden van de voorraden verrijkt uranium en de verrijkingscapaciteit. Nederland roept, samen met Europese partners, Iran bij herhaling op om deze ernstige stappen in de verkeerde richting ongedaan te maken. Zo ook nog recent in de bestuursraad van het Internationaal Atoom Energie Agentschap. Het voorkomen van een Iraans kernwapen blijft een topprioriteit van Nederland. Een diplomatieke oplossing blijft de beste manier om een Iraans kernwapen te voorkomen.
Bent u het er mee eens dat de ontwikkeling van Iran als nieuwe kernmacht een ontwrichtende werking zou hebben voor de stabiliteit en veiligheid in het Midden-Oosten?
Ja. Indien Iran inzet op ontwikkeling van een kernwapen zal dit vermoedelijk een ontwrichtende werking op de stabiliteit en veiligheid in het Midden-Oosten hebben. Een Iraans kernwapen kan ook het risico op een nucleaire proliferatie crisis in de regio vergroten.
Op welke wijze wordt in NAVO- en Europees verband op dit scenario voorbereid?
Er is tussen Nederland en zijn partners in de EU en bondgenoten in de NAVO voortdurend intensief contact over belangrijke veiligheidsdossiers, waaronder het risico op een nucleaire proliferatie crisis in het Midden-Oosten. Een diplomatieke oplossing blijft de beste manier om een Iraans kernwapen te voorkomen. Nederland staat hierover in nauw contact met betrokken partners.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, voorafgaand aan het commissiedebat op 16 maart over de Raad Buitenlandse Zaken?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het afpakken en herbestemming van misdaadgeld |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat houden uw plannen concreet in om afgepakt crimineel vermogen makkelijker terug te geven aan de samenleving? Welke wetten en regels verzetten zich hier nu precies tegen en wat moet er worden gewijzigd? Wanneer kan de Kamer de precieze uitwerking van dit beleidsvoornemen tegemoet zien?1
Misdaad mag niet lonen en juist daarom is het verstoren van het crimineel verdienmodel cruciaal in de strijd tegen de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Dit crimineel verdienmodel is namelijk de drijfveer achter deze vorm van criminaliteit. Door afgepakt vermogen maatschappelijk te herbestemmen wordt zichtbaar gemaakt dat misdaad inderdaad niet loont. Daarnaast wordt afgepakt vermogen teruggegeven aan de samenleving die te lijden heeft onder diezelfde misdaad.
Maatschappelijk herbestemmen mogelijk maken is ingewikkeld. Zo zijn er veel partners bij betrokken, moet het afgepakte goederen geschikt zijn voor herbestemming en moet dit de maatschappij zo veel mogelijk ten goede komen. Dit is de reden dat ik aan de hand van pilots onderzoek hoe maatschappelijk herbestemmen het beste kan worden gerealiseerd. Om deze pilots mogelijk te maken is bij het Coalitieakkoord geld vrijgemaakt zodat maatschappelijk kan worden herbestemd. Concreet staan na de pilot van Schiedam, die binnenkort van start gaat, ook Rotterdam en Breda op de agenda. Ook onderzoek ik op welke wijze roerende goederen kunnen worden herbestemd.
Aan de hand van deze pilots zal blijken of, en zo ja welke, wetten en regels momenteel in de weg staan van het structureel maatschappelijk herbestemmen en hoe deze gewijzigd dienen te worden. Ik zal de Tweede Kamer hiervan op de hoogte houden door middel van de halfjaarlijkse brieven omtrent de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit.
Wat is precies de reden en de achtergrond van dit beleidsvoornemen om afgepakt crimineel vermogen anders te bestemmen?
Financieel gewin is het onderliggende motief van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Om deze vorm van criminaliteit tegen te gaan, is het afpakken van crimineel vermogen en daarmee het verstoren van het criminele verdienmodel een essentieel aanknopingspunt. Afgepakt vermogen, waaronder de verkoopopbrengst van afgepakte goederen, vloeit terug naar de staatskas. In zekere (abstracte) zin is dit al een vorm van maatschappelijk herbestemmen, aangezien betalingen uit deze staatskas in essentie worden gedaan ten behoeve van Nederland en haar inwoners. Wat hierin echter ontbreekt is de zichtbaarheid van maatschappelijk herbestemmen: voor de samenleving is niet zichtbaar welke goederen zijn afgepakt van criminelen en op welke wijze deze goederen worden teruggegeven aan de (getroffen) gemeenschap. Met maatschappelijk herbestemmen wordt criminaliteit aangepakt doordat het expliciet zichtbaar maakt dat misdaad niet loont en de overheid initiatieven steunt die de leefbaarheid in de omgeving verbeteren.
Leidt dit plan ook tot meer afgepakt misdaadgeld? Zo nee, waarom niet?
Het maatschappelijk herbestemmen staat los van het strafrechtelijk apparaat dat zich bezighoudt met het afpakken van crimineel vermogen. Dit moet ook zo blijven, omdat vermenging hiervan zou kunnen leiden tot perverse prikkels bij de opsporing en vervolging. Wel wordt zichtbaarder wat er met afgepakt crimineel vermogen gebeurt en kunnen kwetsbare wijken gesteund worden in hun weerbaarheid tegen georganiseerde criminaliteit (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat investeringen in wijken, met name die wijken die veel last hebben van criminaliteit en overlast, sowieso noodzakelijk zijn, en niet afhankelijk moeten zijn van de opbrengsten van afgepakt misdaadgeld? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening. In de strijd tegen georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is het zaak om wijken die veel last hebben van criminaliteit weerbaarder te maken. Om dit te bereiken wordt afgepakt vermogen onder meer herbestemd met het doel om kwetsbare wijken weerbaarder te maken. Daarnaast worden er, vanuit zowel het Ministerie van JenV als andere ministeries, investeringen gedaan om kwetsbare wijken te helpen. Voor deze investeringen is geld vrijgemaakt en dit is niet afhankelijk van afpakopbrengsten.
Waarom zijn deze twee verschillende discussies of ambities, te weten 1) het afpakken van misdaadgeld omdat misdaad niet mag lonen, en 2) het investeren in wijken voor de leefbaarheid en sociale samenhang, op deze wijze volgens u noodzakelijkerwijs met elkaar verbonden? Wat schieten we hier nu precies mee op?
Maatschappelijk herbestemmen kan bijdragen aan het vertrouwen van burgers in de overheid, door te laten zien dat misdaad niet loont. Afhankelijk van het maatschappelijk doel waarvoor de afgepakte middelen worden ingezet, kan het bijdragen aan het gemeenschapsgevoel en de sociale cohesie (bijv. door financiering van een buurthuis of buurtkantine) of er kan een preventieve werking van uitgaan (bijv. door financiering van trajecten gericht op kwetsbare jongeren). Juist in wijken waar kinderen soms opkijken naar criminelen is het van groot belang zichtbaar te maken dat criminaliteit niet loont.
Het bericht ‘Acht diplomafraudeurs in zorg voor de rechter, aantal meldingen verdubbeld’ |
|
Harry Bevers (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Acht diplomafraudeurs in zorg voor de rechter, aantal meldingen verdubbeld»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Is de controle beter geworden door de actieve voorlichtingscampagne gericht op de zorgsector over het gebruik van «Mijn diploma’s» van DUO die begin 2022 is gestart?
Het afgelopen jaar is het bestaan en gebruik van het digitale uittreksel afkomstig uit Mijn diploma’s actief door DUO onder de aandacht gebracht bij partijen in de zorgsector, zoals uitzendbureaus, werkgevers, belangenbehartigers en HR-softwareleveranciers. Ook komend jaar zal de voorlichting en bewustwordingscampagne over het gebruik van Mijn diploma’s van DUO zich voornamelijk richten op de zorgsector.
Het is echter niet mogelijk voor DUO om directe effecten van de voorlichtingscampagne qua aantallen aan de verbetering van de controle te koppelen. De controle door werkgevers van de geldigheid van het uittreksel uit Mijn diploma’s gebeurt zonder tussenkomst van DUO. Het is de werknemer die een diploma opvraagt. Waarvoor is bij DUO niet bekend. Het is niet mogelijk om te achterhalen hoeveel zorgdiploma’s er gedownload zijn bij DUO, omdat die specifieke informatie niet wordt bijgehouden.
Zorgaanbieders zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het controleren van diploma’s op juistheid en het doen van aangifte wanneer er een vermoeden is dat een diploma en/of een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) is vervalst. De praktijk laat zien dat zorgaanbieders, zorgprofessionals en ook betrokkenen zoals (familie van) patiënten en cliënten, dergelijke gevallen ook melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De verdubbeling van het aantal meldingen bij de IGJ in 2022 over diplomafraude en valse VOG’s ten opzichte van 2021 is opvallend. Gelet hierop denk ik dat het aannemelijk is dat door mediaberichten, de voorlichtingscampagne van DUO en de informatie die de IGJ begin 2022 in overleg met DUO op haar website heeft geplaatst, de bekendheid in de zorg van het bestaan van vervalste diploma’s en verklaringen omtrent gedrag (VOG’s) in de zorg is vergroot.
Wat zijn de factoren die er toe leiden dat controle op controle van diploma’s en VOG’s, die valt onder de vergewisplicht, tot op heden niet goed op orde is? Welke stappen worden ondernomen indien blijkt dat de vergewisplicht niet is nageleefd in geval diplomafraude de veiligheid van zorg in gevaar heeft gebracht?2
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 1 zijn zorgaanbieders eindverantwoordelijk voor het controleren van diploma’s en VOG’s op juistheid. De IGJ heeft mij laten weten dat krapte op de arbeidsmarkt, urgentie en de toename van zzp’ers en zorgbemiddelingsbureaus mogelijke factoren zijn waardoor zorgaanbieders zich niet of onvoldoende vergewissen van de juistheid van diploma’s en VOG’s. Zo komt het voor dat zorgaanbieders de controle op Cv’s, diploma’s en VOG’s van sollicitanten en zzp’ers uitbesteden aan de zorgbemiddelingsbureaus waarmee zij werken. Echter, gelet op de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, blijven de zorgaanbieders ook in dat geval zelf eindverantwoordelijk voor de controle op valse papieren. Wanneer, bijvoorbeeld naar aanleiding van een melding bij de IGJ of aangifte bij de politie of het Openbaar Ministerie, blijkt dat deze controle niet adequaat is geweest, dan kan de IGJ de verantwoordelijke zorgaanbieder hierop aanspreken.
Wordt verdere controle, ook met terugwerkende kracht, gestimuleerd, aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) aangeeft dat het onbekend is of de aantallen de werkelijkheid weergeven of slechts het topje van de ijsberg is?
Ja, in die zin dat de IGJ zorgaanbieders en relevante brancheorganisaties actief wijst op de vergewisplicht. Het is aan zorgaanbieders zelf om te besluiten of er aanleiding is om met terugwerkende kracht controles uit te voeren of hierover afspraken te maken met eventuele zorgbemiddelingsbureaus.
Wat wordt er ondernomen om de bewustwording bij zorgaanbieders te vergroten dat controle van een VOG en diploma altijd noodzakelijk is en volgens de wet (Wkkgz en de Jeugdwet) verplicht?3
Zie mijn antwoord op vraag 4. In aanvulling daarop: de campagne die DUO begin 2022 hierover heeft gestart loopt door en de berichtgeving van de IGJ, die overigens onderdeel uitmaakt van een met het Openbaar Ministerie afgestemde communicatiestrategie van de IGJ, zal helpen de bewustwording over het onderwerp bij zorgaanbieders te vergroten. Onderdeel van de recente berichtgeving van de IGJ was ook het per brief informeren van alle koepelorganisaties in de zorg inclusief jeugd alsook de beroepsvereniging voor bestuurders in de zorg (NVZD).
Worden er maatregelen genomen waardoor deze fraudeurs nooit meer aan de slag kunnen in de zorg met kwetsbare mensen?
Het vervalsen van diploma’s is een strafbaar feit (valsheid in geschrifte) en wordt dan ook primair via het strafrecht aangepakt. Met andere woorden: het is aan de rechter om te bepalen of de betrokken fraudeur een beroepsverbod krijgt opgelegd of niet.
Hoe wordt gezorgd dat uitzendbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ vallen, bij de civiele rechter terechtkomen indien niet gecontroleerd is op diploma’s en VOG’s en er diplomafraude heeft plaatsgevonden?4
Zoals hierboven aangegeven zijn zorgaanbieders altijd eindverantwoordelijk voor het controleren van diploma’s en VOG’s op juistheid. Dit geldt ook wanneer zij de controle van sollicitanten en zzp’ers uitbesteden aan de zorgbemiddelingsbureaus waarmee zij werken. Wanneer er geen controle heeft plaatsgevonden op diploma’s en VOG’s, terwijl dit wel afgesproken is, dan handelt een uitzendbureau onrechtmatig ten opzichte van de zorgaanbieder. Het is in zulke gevallen aan de zorgaanbieder om hier stappen in te ondernemen.
Bent u het eens dat het verplicht stellen van een DUO-uittreksel bij de sollicitatieprocedure kan voorkomen dat personen met valse diploma’s en verkeerde bedoelingen in de zorg aan de slag gaan? Kunt u toezeggen hierover in gesprek te gaan met werkgevers, en indien dit onvoldoende van de grond komt, te kijken naar maatregelen vanuit de overheid?
Laat ik vooropstellen dat ik het gebruik van DUO-uittreksels in sollicitatieprocedures toejuich. Het gebruik van het DUO-uittreksel heeft immers voordelen voor alle partijen. Met het overleggen van een DUO-uittreksel kan een sollicitant aantonen dat hij zijn kwalificatie/diploma daadwerkelijk behaald heeft. Ook kan een zorgaanbieder zich op een relatief eenvoudige wijze ervan verzekeren dat hij voldoende gekwalificeerd personeel in dienst neemt en kunnen patiënten en cliënten rekenen op goed gekwalificeerde zorgmedewerkers.
Echter, het verplicht stellen van een DUO-uittreksel bij sollicitatieprocedures gaat mijns inziens te ver. Zorgaanbieders zijn op grond van de wet- en regelgeving eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en hiermee ook verantwoordelijk voor het aannemen van personeel met de juiste kwalificaties. Het is aan de zorgaanbieders zelf om hun sollicitatieprocedure in te richten en hierbij de maatregelen te nemen die zij nodig achten.
Het bericht ‘Agressie tegen NS-personeel neemt toe, topman wil meer ruimte voor aanpak’ |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen NS-personeel neemt toe, topman wil meer ruimte voor aanpak»?1
Ja, ik ben daar mee bekend.
Hoe beoordeelt u de recente cijfers van de NS over het toegenomen aantal incidenten van verbale en fysieke agressie op stations, in winkels en in treinen?
Ik vind fysieke en verbale agressie in het openbaar vervoer onacceptabel. Ik bespreek daarom met de sector deze toename van het aantal incidenten en bekijk hoe wij ervoor kunnen zorgen dat agressie in het openbaar vervoer afneemt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal incidenten van agressie en geweld tegen OV-personeel zal afnemen?
Ik werk nauw samen met de sector om het aantal incidenten te verminderen. Zo zijn de afgelopen jaren reeds verschillende maatregelen geïntroduceerd om de veiligheid op stations, trein of bus te borgen, zoals cameratoezicht, het sluiten van poortjes, trainen van boa’s, het inzetten van bodycams en het kunnen melden van onveilige situaties in treinen en stations via een WhatsApp-meldnummer. Tot de COVID-pandemie leidden deze inspanningen tot een daling van het aantal incidenten en een toenemend gevoel van veiligheid bij zowel medewerkers als reizigers. Samen met de sector bespreek ik de recente ontwikkelingen en bekijk ik welke (aanvullende) aanpak nodig is om de positieve trend van voor COVID weer te kunnen doorzetten.
Heeft u in beeld bij hoeveel van deze geweldsincidenten er sprake was van crimineel gedrag? Hoe verhoudt zich dit tot de huidige veiligheidsmaatregelen binnen het OV?
Agressie- en geweldsincidenten gelden per definitie als strafbare feiten. Bij een agressie- of geweldsincident zal door de politie een proces-verbaal worden opgemaakt. Ook kan de vervoerder deze persoon een reis- of verblijfsverbod opleggen. Op dit moment is er bij reisverboden op OV-trajecten een categorisering van incidenten op basis van de zwaarte en ernst van de overtreding. De categorisering in A, B en C-incidenten, met daaraan gekoppeld de duur van een verbod, is door het Openbaar Ministerie in afstemming met de vervoerders in een leidraad in detail vastgelegd. Agressie – en geweldsincidenten vallen onder de A-categorie. Aan deze categorie is de zwaarste sanctionering gekoppeld.
Uit cijfers van NS blijkt dat van de 13.000 keer dat de politie werd ingeroepen meer dan de helft voor identiteitsvaststelling was. In hoeverre zouden NS-handhavers met boa-bevoegdheid een grotere rol kunnen spelen in het identificeren van geweldplegers en personen die voor overlast in het OV zorgen?
Het Ministerie van IenW is samen met het Ministerie van JenV bezig om boa’s toegang te geven tot het rijbewijzenregister van de RDW om de identiteit van een overlastpleger sneller vast te kunnen stellen. Voorbereiding hiervan kost tijd, omdat het gaat om aanpassing van regelgeving en toegang tot persoonsgegevens en dit zorgvuldig moet worden voorbereid in nauwe betrokkenheid met de Autoriteit Persoonsgegevens. We steven ernaar om dit proces in het najaar van 2023 af te ronden.
Bent u van mening dat NS-handhavers met boa-bevoegdheid onnodig worden blootgesteld aan agressie- en geweldsrisico’s tussen het moment van inroepen en de daadwerkelijke vaststelling van de identiteit door de politie gezien de kans op escalatie per minuut toeneemt? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Indien de identiteit van een reiziger niet kan worden vastgesteld, kan een beroep worden gedaan op de politie. De aankomst van de politie zal vanzelfsprekend enige tijd vergen. Of er een directe relatie is tussen het voornoemde en de toename van kans op geweld valt niet als zodanig te stellen. Wel is de verwachting dat door de toegang tot het rijbewijzenregister, er minder vaak een beroep zal hoeven te worden gedaan op de politie voor de vaststelling van een identiteit.
Kunt u toelichten waarom de invoering voor toegang voor NS-handhavers met boa-bevoegdheid tot het Rijbewijsregister opnieuw is uitgesteld, terwijl u heeft toegezegd dat het in het najaar van dit jaar operationeel zou zijn?
Ik streef ernaar om de toegang tot het rijbewijzenregister in het najaar 2023 gerealiseerd te hebben. Deze datum is in oktober 2022 afgestemd en gecommuniceerd met de sector. Van uitstel is dan ook geen sprake.
Wanneer denkt u te kunnen voldoen aan uw toezegging om NS handhavers met boa-bevoegdheid toegang te verlenen tot het Rijbewijsregister, zodat zij de identiteit van iemand die geen papieren heeft snel kunnen vaststellen?
Ik verwacht dit in het najaar van 2023 geregeld te hebben.
Heeft u in beeld hoeveel extra camera’s er dit jaar bijkomen, zowel in treinen als op en rondom stations?
Dit jaar (2023) verwacht NS tussen 2250 en 2300 nieuwe camera’s te introduceren op de treinen. Op dit moment is 64% van de bestaande vloot uitgerust met camera’s. Aan het eind van 2023 is dat naar verwachting tussen 70% en 74%. Nieuw materieel is standaard uitgerust met camera’s. NS verwacht eind 2026 meer dan 90% van de vloot uitgerust te hebben met camera’s. Ook wordt ingezet op meer camera’s op stations. Hoeveel camera’s daarvoor nodig zijn wordt per situatie bekeken door NS, ProRail en gemeenten.
Op welke manier zou het doen van aangifte laagdrempeliger en eenvoudiger kunnen worden gemaakt, zodat daders in beeld komen en daadwerkelijk kunnen worden bestraft? In hoeverre is het standaard dat de werkgever aangifte doet bij geweld tegen de werknemer? Zo nee, waarom niet?
Het algemene beleid in de sector is dat medewerkers nu al standaard aangifte doen. Er zijn geen signalen dat medewerkers geen aangifte doen omdat de drempel hiertoe te hoog is.
Heeft u in beeld hoeveel toezichthouders en conducteurs nog niet voorzien zijn van een bodycam? Op welke termijn zou al het veiligheidspersoneel binnen het OV voorzien kunnen worden van een bodycam?
Het is op dit moment voor het veiligheidspersoneel bij alle vervoerders al mogelijk om een bodycam te dragen. Het is uiteindelijk aan de vervoerders en het personeel samen om te bezien of er behoefte is aan het dragen van een bodycam.
Recente berichten over ict-storingen en cyberaanvallen in onder andere het Maastricht UMC en het UMC Groningen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichten over ict-storingen en cyberaanvallen in onder andere het Maastricht UMC en het UMC Groningen?1, 2, 3
Ja.
Kunt u toelichten om wat voor soort ict-storing het in deze gevallen precies gaat? Gaat het om ondersteunende processen of zijn ook vitale processen geraakt?
Welke gevolgen heeft de ict-storing bij het Maastricht UMC gehad voor operaties, behandelingen en afspraken van patiënten?
Wordt informatie over de (evaluatie van een) storing bij een bepaald ziekenhuis standaard gedeeld met andere ziekenhuizen, zodat zij hiervan kunnen leren? Zo nee, waarom niet?
Het Computer Emergency Response Team voor de zorg (Z-CERT) deelt dreigings- en incidentinformatie onder hun leden, waar het gaat om IT-beveiliging. Alle Nederlandse ziekenhuizen die lid zijn van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) of de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) zijn aangesloten bij Z-CERT. Door gebruik te maken van de diensten van Z-CERT zoals het Zorgdetectienetwerk, kunnen ziekenhuizen informatie over incidenten met elkaar en andere zorginstellingen delen. Z-CERT deelt geen incidentinformatie onder hun leden wanneer het gaat om generieke ICT-storingen.
Ben u mening dat deze storing en de eerdere cyberaanvallen incidenten zijn of is er sprake van structurele en toenemende risicos voor ziekenhuizen op het gebied van ict-veiligheid?
Z-CERT, het Nationaal Cyber Security Center (NCSC) of hun (internationale) partners hebben niet eerder kennisgenomen dat Nederlandse ziekenhuizen doelwit waren van een DDoS-aanval. Uit het dreigingsbeeld dat Z-CERT jaarlijks publiceert blijkt echter wel dat het risico van cyberaanvallen op zorgorganisaties toeneemt4. Zorginstellingen zijn daarnaast in toenemende mate afhankelijk van ICT-middelen. Versterking van de digitale weerbaarheid van het zorgveld is daarom des te belangrijker. Mijn beleid is daar ook op gericht. Ik ga hier verder op in bij de beantwoording van vraag 13.
Kunt u een update geven van de status van de maatregelen die ziekenhuizen moeten nemen om de deadline van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te halen om eind 2023 aan de wettelijke norm voor informatiebeveiliging (NEN 7510) te voldoen? Zijn alle ziekenhuizen goed op weg om deze deadline te halen?
Om aan de wettelijke norm voor informatiebeveiliging (NEN 7510) te voldoen moeten ziekenhuizen een managementsysteem voor informatiebeveiliging inrichten. Dit houdt in dat zij op basis van een risicoanalyse vaststellen welke beheersmaatregelen voor informatiebeveiliging zij gaan inrichten. Na het inrichten van deze beheersmaatregelen moeten zij geregeld controleren of de maatregelen werken zoals bedoeld en zo nodig nadere maatregelen nemen. Dit heet ook wel een kwaliteitscyclus of plan-do-check-act cyclus. De NEN 7510 vereist dat een ziekenhuis beschikt over een onafhankelijke beoordeling van de informatiebeveiliging.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) besteed al geruime tijd aandacht aan de status van informatiebeveiliging bij ziekenhuizen. Zie hiervoor ook de eerder gepubliceerde factsheets Professionele digitale zorg vraagt van ziekenhuizen steeds opnieuw evalueren en verbeteren5 en ICT-storingen in ziekenhuizen: lessen voor bestuurders en ICT-managers6. In juni 2022 heeft de IGJ van alle ziekenhuizen in kaart gebracht of zij aantoonbaar voldeden aan de norm.
Het voortgangsbeeld is nog in beweging. Inmiddels heeft een groot deel van de ziekenhuizen een onafhankelijke beoordeling uitgevoerd. Waar dat nodig is gebleken, zijn de ziekenhuizen bezig om de daaruit voortgekomen noodzakelijke verbetermaatregelingen door te voeren. De IGJ heeft lopende afspraken over de voortgang met alle ziekenhuizen die nog niet aantoonbaar aan de norm voldoen. Waar nodig zal de IGJ te zijner tijd handhavingsmaatregelen overwegen bij ziekenhuizen waar de informatiebeveiliging onvoldoende is.
Het klopt toch dat alle grote zorgorganisaties zoals ziekenhuizen en ggz-instellingen al jaren verplicht aangesloten zijn bij Z-Cert?
Er bestaat geen wettelijke verplichting voor zorgorganisaties om zich aan te sluiten bij Z-CERT. Echter, alle Nederlandse ziekenhuizen die lid zijn van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) of de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (VVZ) zijn deelnemer van Z-CERT. Het zelfde geldt voor de Nederlandse GGZ instellingen. Daarnaast worden steeds meer zorgaanbieders uit andere (sub-)sectoren lid. Het Ministerie van VWS beleid is erop gericht de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen de gehele zorgsector. Het Ministerie van VWS kiest er daarbij voor om de aansluiting van aanbieders en sectoren te organiseren op basis van een risico-gebaseerde aansluitstrategie. Dit is in oktober 2021 aan uw Kamer gecommuniceerd in een Kamerbrief.7 Deze strategie houdt in dat (sub-)sectoren met de grootste risico’s op cyberaanvallen – en de daarbij behorende impact – geprioriteerd worden aangesloten bij Z-CERT. Daarbij wordt rekening gehouden met het absorptievermogen van Z-CERT. Op dit moment zijn bijna 300 instellingen uit verschillende (sub-)sectoren aangesloten bij Z-CERT.
Is intussen voor kleinere zorgaanbieders, zoals wijkverpleging, huisartsen, apothekers, ook aansluiting bij Z-Cert verplicht, aangezien daar ook veel gevoelige informatie is opgeslagen? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit dan wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
Begrijpen wij correct dat Z-CERT ook gehackt is, terwijl Z-Cert juist degene is die zorgorganisaties moet attenderen op potentiële bedreigingen?
Nee, dat is niet correct. Z-CERT is niet gehackt. De website van Z-CERT heeft kortdurend hinder ondervonden van een DDoS-aanval. Dit heeft geen invloed gehad op de dienstverlening van Z-CERT.
Controleert Z-Cert ook bij zorgorganisaties of men de updates heeft geïnstalleerd? Zo nee, waarom niet en hoe wordt in dat geval toezicht gehouden?
Het zorgdragen voor de implementatie van de juiste ICT-producten, inclusief daarbij horende latere aanpassingen, is een eigen verantwoordelijkheid van zorgaanbieders. Z-CERT ziet niet toe op welke aanpassingen wel of niet worden geïnstalleerd, maar ondersteunt aangesloten zorginstellingen bij het zelf zorgdragen voor een afdoende veiligheidsniveau, en biedt hulp bij incidenten. Het toezicht op informatieveiligheid van zorgaanbieders is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De toetsingseisen die IGJ hanteert staan beschreven in het E-health toetsingskader en zijn onder andere gebaseerd op de wettelijke verplichte NEN-normen voor informatieveiligheid in de zorg, waaronder de NEN-7510. Onderdeel van de NEN norm 7510 is dat zorginstellingen kwetsbaarheden in hun software, bv. door middel van patches, moeten mitigeren.
In hoeverre heeft de NCTV nu ook zorgorganisaties toegevoegd indien bedreigingen worden vastgesteld?
De NCTV heeft een coördinerende rol bij de ontwikkeling van het beleid rond de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur. Hierbij zijn de verschillende vakdepartementen, waaronder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verantwoordelijk voor de sectoren die binnen hun beleidsdomein vallen. Ik zal u uiterlijk voor de zomer per Kamerbrief informeren over de stand van zaken van het aanwijzen van de zorgsector als vitale sector. In deze brief wordt u ook geïnformeerd over de implementatie van de herziene richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB2) en de richtlijn Veerkracht van Kritieke Entiteiten (CER) in het zorgveld.
Gaat u minimumeisen stellen aan programmas zodat slecht beveiligde programmas uitgebannen worden? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft in september 2022 een voorstel gedaan voor een Cyber Resilience Act (CRA). In deze verordening worden fabrikanten, importeurs en distributeurs van hard- en software die in de EU in de handel wordt gebracht verplicht er zorg voor te dragen dat deze voldoen aan de daar gestelde cybersecurityvereisten. Deze beveiligingseisen zullen ook gelden voor software in de zorg. Het Kabinet is positief over het voorstel. Over de inhoud van de CRA wordt momenteel nog onderhandeld. Naast de CRA zijn er reeds Europese verordeningen over medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (2017/745 en 2017/746) van kracht. Deze verordeningen stellen ook eisen aan de software die gebruikt wordt in medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.
Zijn er wat u betreft andere aanvullende structurele maatregelen nodig om de ict-veiligheid en cyberweerbaarheid van Nederlandse ziekenhuizen en andere zorgorganisaties te versterken? Zo ja, welke en welke stappen neemt u samen met de ziekenhuizen en zorgorganisaties om hieraan te werken?
Er wordt op verschillende manieren gewerkt aan de informatieveiligheid van het Nederlandse Zorgveld. Bewustwording van risico’s en het belang van zorgvuldig handelen door eigen medewerkers is essentieel voor goede informatieveiligheid, ook in de zorg. Ik zet daarom ten eerste in op het stimuleren van informatieveilig gedrag van zorgprofessionals. Daarvoor is het Ministerie van VWS in 2019 het project informatieveilig gedrag gestart. Via dit project werk ik aan een gestructureerde methode voor gedragsverandering op het gebied van informatieveiligheid, toegespitst op de Nederlandse zorgsector. In mijn brief «Voortgang op elektronische gegevensuitwisseling» van 15 december 2022 heb ik uw Kamer hier nader over geïnformeerd.8
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 en 8 is VWS-beleid er daarnaast op gericht om de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen het zorgveld, middels een risicogestuurde aansluitstrategie. Er wordt ook actief ingezet op een uitbreiding van de diensten van Z-CERT.
Daarnaast zorg ik er samen met het zorgveld voor dat we de eerder genoemde NEN-normen voor informatiebeveiliging blijven ontwikkelen, en breng ik deze normen actief onder de aandacht bij zorgaanbieders. Zo heb ik NEN in 2022 de opdracht gegeven om een herziening van de NEN-7510 te coördineren, en daarbij ook implementatietools te ontwikkelen.
Eveneens heeft het Ministerie van VWS in januari 2023 samen met ROAZ Zuidwest-Nederland en GHOR Zuid-Holland Zuid een grootschalige oefening georganiseerd. Hierbij is gezamenlijk geoefend met een scenario waarin sprake was van digitale verstoring van onder andere de ziekenhuiszorg. De lessen die hieruit zijn getrokken zullen de komende tijd worden gebruikt om de voorbereiding op dergelijke incidenten te verbeteren.
Tot slot wordt de komende tijd gewerkt aan de implementatie van nieuwe Europese richtlijnen met betrekking tot informatieveiligheid (NIB2) en algemene weerbaarheid (CER). Over de deze implementatie zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
De LSI-verslagen, de uitspraak van het Europese Hof d.d. 12 januari 2023 over informatie over het verstrekken van data over persoonsgegevens alsmede de uitspraak van de Raad van State d.d. 1 februari 2023 over inzage in de aanleiding voor een fraude-onder |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie1 waarin is bepaald dat het recht van de betrokkene om inzage te verkrijgen in de hem betreffende persoonsgegevens meebrengt dat de verwerkingsverantwoordelijke, wanneer die gegevens aan ontvangers zijn of zullen worden verstrekt, verplicht is om aan de betrokkene de identiteit van deze ontvangers mee te delen, tenzij het onmogelijk is om die ontvangers te identificeren of wanneer de verwerkingsverantwoordelijke aantoont dat de verzoeken om inzage van de betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig van aard zijn in de zin van artikel 12, lid 5, verordening 2016/679, in welke gevallen de verwerkingsverantwoordelijke alleen de categorieën van de betreffende ontvangers hoeft mee te delen aan die betrokkene?
Ja.
Op welke wijze zult u aan dit recht voldoen wanneer betrokkenen, van wie door een orgaan van de Staat persoonsgegevens aan een ontvanger zijn verstrekt, inzage verzoeken in een verstrekking?
Vanuit het perspectief van de burger is het recht op inzage van persoonsgegevens belangrijk, omdat dit de burger de mogelijkheid geeft om te controleren wie zijn of haar persoonsgegevens heeft ontvangen. Dit stelt de burger in staat om zijn of haar privacy rechten effectief uit te oefenen. Een burger kan bij elk orgaan een beroep doen op zijn inzagerecht.
Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie aangeeft, moet elke verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming zijn met de in artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming vermelde beginselen, waaronder het transparantiebeginsel. Dit is onder meer nodig om het recht van inzage te kunnen eerbiedigen. Het inzagerecht moet de betrokkene niet alleen in staat stellen om na te gaan of de betreffende persoonsgegevens juist zijn, maar ook of deze rechtmatig worden verwerkt. Voorts vormt het inzagerecht een noodzakelijke schakel om ook andere rechten op grond van de AVG te kunnen uitoefenen, waaronder het recht op rectificatie en op gegevenswissing. Daarom dient de verstrekte informatie aan de betrokkene zo nauwkeurig mogelijk te zijn.
Los van de uitspraak van het Hof om wil ik benadrukken dat de burger, bij het uitoefenen van zijn recht op inzage, kan kiezen of hij inzage wil in de informatie over de concrete ontvangers, dan wel in de informatie over de categorieën van ontvangers. Het recht op bescherming van persoonsgegevens is overigens geen absoluut recht. Dit recht moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en moet worden afgewogen tegen andere grondrechten. Daarom kan dit recht worden beperkt tot informatie over de categorieën van ontvangers indien het onmogelijk is om informatie te verstrekken over wie de concrete ontvangers waren, in het bijzonder wanneer deze nog niet bekend zijn. Daarnaast is het geoorloofd om te weigeren gevolg te geven aan verzoeken van de betrokkene, wanneer deze kennelijk ongegrond of buitensporig van aard zijn, met dien verstande dat de verwerkingsverantwoordelijke de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van die verzoeken moet aantonen.
Op welke wijze zult u aan dit recht voldoen indien een in Fraude Signalering Voorziening (FSV) geregistreerde betrokkene verzoekt om inzage in welke gegevens uit FSV aan ontvangers zijn verstrekt? Kunt u limitatief opsommen in welke gevallen de identiteit van de ontvangers niet zal worden verstrekt?
Zoals bij u bekend op basis van de brief van de Belastingdienst van 27 september 2022 worden de betrokkene burgers hierover actief geïnformeerd2. PwC heeft onderzoek gedaan naar externe gegevensdeling uit FSV3. De Belastingdienst heeft tevens twee vervolgonderzoeken4 gedaan naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van PwC. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat over505 burgers en 8 burgers gegevens zijn verstrekt over of uit FSV aan andere organisaties. De betrokken burgers zullen hierover door de Belastingdienst worden geïnformeerd. Dit proces start deze maand. De burger krijgt te horen op welke manier, welke informatie en aan welke partij informatie is verstrekt. Meestal betrof de informatieverstrekking dat een betrokkene in FSV is opgenomen, maar is er geen informatie uit FSV verstrekt.
Daar waar het FSV betreft, wordt de identiteit van de ontvangers van informatie die door de Belastingdienst is verstrekt, op organisatieniveau kenbaar gemaakt. Waar het ontvangers in de strafrechtelijke keten betreft, wordt in overleg met het Openbaar Ministerie de identiteit op categorie-niveau kenbaar gemaakt.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen: «De Minister heeft te kennen gegeven dat «code 88» een algemeen gebruikte aanduiding is voor plaatsing op een fraudelijst. De Minister heeft terecht opgemerkt dat de code niet is te herleiden tot de persoon van [appellant] en daarom niet als persoonsgegeven is aan te merken. [appellant] wil inzicht in de aanleiding voor de plaatsing op de fraudelijst. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan op grond van artikel 15 van de AVG geen inzage worden verkregen in de aanleiding van een naar de verzoeker ingesteld fraudeonderzoek (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:649, onder 4). De AVG is alleen bedoeld om de verwerking van persoonsgegevens te controleren. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak daarom terecht geoordeeld dat de Minister terecht een toelichting over de plaatsing op de fraudelijst niet als persoonsgegeven heeft aangemerkt.»?2 Bent u ermee bekend dat de Staat zich op het standpunt stelt, dat «code 88» – dat een aanduiding is voor de plaatsing op een fraudelijst – geen persoonsgegeven is?
Ja.
Ben u ermee bekend dat de Staat zich op het standpunt stelt dat op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geen recht op inzage van betrokkene in de aanleiding van plaatsing op een fraudelijst bestaat?
Ja, ik ben bekend met het ingenomen standpunt.
Graag geef ik toelichting. Van belang voor de betrokken burgers is of gegevens herleidbaar zijn tot hun persoon. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geeft in artikel 4, aanhef en onder 1, een definitie van persoonsgegevens. Persoonsgegevens zijn alle informatie van een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identifcatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
Om te bepalen of een gegeven een persoonsgegeven is, moet niet gekeken worden naar een enkel gegeven, maar naar de set van gegevens, de dataset. Bevindt zich in de dataset een identificator, zoals het burgerservicenummer, dan is de natuurlijke persoon geïdentificeerd. Alle gegevens uit de set zijn dan persoonsgegevens. Bevindt zich in de dataset niet een identificator, maar kan een natuurlijke persoon geïdentificeerd worden door het samenstel van gegevens, ook dan zijn alle gegevens uit de dataset persoonsgegevens.
De teamcode 88 wordt gebruikt om aangiften van natuurlijke personen en/of entiteiten in het juiste team te laten behandelen. In dat geval worden bepaalde aangiften en zaken specifiek toebedeeld aan de teams intensief toezicht, omdat er met betrekking tot die aangiften een verhoogde kans op (bewust) niet compliant gedrag bestaat. Dat zijn de aangiften die een teamnummer, i.c. teamcode 88, krijgen toebedeeld. Daarnaast wordt in gevallen teamcode 88 gebruikt in modellen van de Belastingdienst.
Het gegeven «teamcode 88» als los gegeven is niet geschikt om een natuurlijke persoon te identificeren en daarmee geen persoonsgegeven. Een natuurlijke persoon die met toepassing van het burgerservicenummer (BSN) staat geregistreerd op een lijst, of wordt toebedeeld aan een bepaald behandelteam, is een geïdentificeerde natuurlijke persoon. De in dat verband en in die context vastgelegde set van gegevens, waaronder de toegekende «teamcode 88», kwalificeert in dat geval wel als persoonsgegeven.
Teamcode 88 als onderdeel van een set gegevens over een natuurlijke persoon is een persoonsgegeven.
Bent u bekend met artikel 16 van de AVG: «De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.»?
Ja, ik ben bekend met het ingenomen standpunt.
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin werd overwogen: «Het gebruik van de woorden „iedere informatie» in de definitie van het begrip „persoonsgegevens» in artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46 wijst er immers op dat het de bedoeling van de Uniewetgever was om een ruime betekenis te geven aan dit begrip, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie maar zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie onder de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene „betreft».»?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat de Staat een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het al dan niet in een procedure voor de Raad van State aanvoeren van juridische argumenten en zich niet zonder meer mag verschuilen achter rechtspraak, zulks zeker tegen de achtergrond, dat de Raad van State in het verleden bij het toeslagenschandaal is tekortgeschoten in het beschermen van de belangen van de burger?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het plaatsen op een lijst als fraudeur en toekennen van een «code 88» informatie is die de betrokkene betreft en derhalve als persoonsgegeven gekwalificeerd dient te worden? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom niet?
Het is in het belang van iedereen dat in een juridische procedure de juiste feiten en overwegingen naar voren gebracht worden.
De Minister heeft als procespartij in rechterlijke procedures betreffende de AVG de verantwoordelijkheid om zelf te beoordelen of, en op welke wijze, een ingesteld beroep verweer behoeft en welke juridische argumentatie daarin wordt gebezigd. De Minister heeft, net als de burger, behoefte aan consistente en heldere rechtspraak. Daarvoor kan het dus nodig zijn om in verweer eerdere rechtspraak aan te halen. Dit kan er ook toe leiden dat de Raad van State expliciet terugkomt op haar eerdere uitspraken. Jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Raad van State als hoogste rechtscollege(s) in (nationale) procedures over de AVG maken onderdeel uit van (de uitleg van) het geldende recht. Waar nodig zal daarnaar worden verwezen of – in een eerder stadium – conform deze jurisprudentie worden gehandeld. Een voorbeeld is het arrest van het Hof van Justitie7 waarin werd overwogen dat aan het begrip «persoonsgegevens» een ruime betekenis toekomt.
Bent u het ermee eens dat de aanleiding voor het instellen van een fraudeonderzoek informatie is die de betrokkene betreft en derhalve als persoonsgegeven gekwalificeerd dient te worden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Bent u het ermee eens dat het recht op rectificatie als beoogd in de AVG alleen kan worden uitgeoefend indien een betrokkene ermee bekend is dat hij/zij op een fraudelijst is geplaatst, waarom hij/zij op een fraudelijst is geplaatst en wat de aanleiding voor het plaatsen op een fraudelijst is geweest? Indien er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst zal hier in de FSV-brief die in mei aan uw Kamer wordt gestuurd op terugkomen.
Bent u het ermee eens dat op grond van de AVG een betrokkene die op een fraudelijst is geplaatst inzage in en een kopie van de documenten zou moeten krijgen waarin de mening van of beoordeling door de Belastingdienst over betrokkene is opgenomen? Indien er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
Ik ben het met u eens dat het recht op rectificatie van artikel 16 van de AVG in beginsel alleen kan worden uitgeoefend als een betrokkene ermee bekend is welke persoonsgegevens van hem verwerkt zijn. De AVG verlangt echter niet dat eerst een verzoek om inzage ingediend wordt. Zoals hiervoor is aangegeven, kan het recht op inzage op grond van de bepalingen in artikel 23 van de AVG, en nationaalrechtelijk uitgewerkt in artikel 41 van de Uitvoeringswet AVG, worden beperkt, bijvoorbeeld in het geval van een lopend onderzoek naar fraude of niet-naleving. In die situatie kan een betrokkene zijn recht op rectificatie mogelijk (tijdelijk) niet uitoefenen.
Bent u het ermee eens dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (equality of arms) een betrokkene die op een fraudelijst is geplaatst inzage in en een kopie van de documenten zou moeten krijgen waarin de mening van of beoordeling door de Belastingdienst over betrokkene is opgenomen? Indien er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
In zijn algemeenheid geldt dat een betrokkene op grond van artikel 15 van de AVG recht op inzage heeft in de persoonsgegevens die van betrokkene verwerkt worden en recht op aanvullende informatie. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt; in een begrijpelijk overzicht. Deze informatieverstrekking is belangrijk voor de bescherming van de rechten van de burger, omdat de burger zo de juistheid van de informatie kan verifiëren. Het recht op inzage en een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt is essentieel voor het waarborgen van een eerlijke en transparante behandeling van burgers. Dit recht kan worden ingeperkt, zie hiervoor als voorbeeld vraag 12.
De omschrijving «alle informatie» uit de definitie van persoonsgegevens ziet niet op alle c.q. gehele documenten, maar op alle persoonsgegevens in documenten; dus over passages en delen van teksten die over een betrokkene gaan. Een juridische uiteenzetting of een mening of beoordeling is alleen een persoonsgegeven van betrokkene als blijkt dat deze ook daadwerkelijk over de betrokkene gaat bijvoorbeeld als er staat: «en dit gaat over betrokkene». Passages en delen van teksten die niet gaan over persoonsgegevens vallen buiten het verzoek om inzage.
Bent u het ermee eens dat van de zijde van de Staat het beleid moet worden om betrokkenen inzage in en een kopie van documenten te verschaffen, indien daar meningen of beoordelingen staan vermeld die de betrokkene betreffen? Indien er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
De artikelen 6 en 8 van het ERVM beschermen verschillende belangen, respectievelijk het recht op een eerlijk proces en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermt het recht op een eerlijk proces. In het strafrecht en civiele recht beschermt artikel 6 het recht op een openbare zitting voor een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank binnen een redelijke termijn, de aanname van onschuld en andere basisrechten voor verdachten. Artikel 6 van het EVRM beschermt de informatiepositie van een procespartij, bijvoorbeeld van een belastingplichtige. Zo is voor beroepsprocedures in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het toesturen van de op de zaak betrekking hebbende stukken geregeld. Alle stukken die het bestuursorgaan ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van geschilpunten dienen in de procedure te worden ingebracht.
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voorziet in het recht op respect voor privé en familieleven, het eigen huis en het briefgeheim, waarbij bepaalde beperkingen in overeenstemming met de wet en noodzakelijk in een democratische samenleving mogelijk zijn. Het recht op inzage in de persoonsgegevens is verwant aan het privacyrecht uit artikel 8 van het EVRM. Artikel 8 van het EVRM beschermt niet de informatiepositie van betrokkene in een juridische procedure, maar betrokkene als betrokken persoon.
Herinnert u zich uw brief waarin u vermeldt dat op 1 december 2022 de evaluatie van het Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI-)convenant is gestart?4
De bestaande wet- en regelgeving biedt de kaders en mogelijkheden aan een betrokkene om het recht op inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens te effectueren. Voor aanvullend beleid op dit punt zie ik geen aanleiding.
Wat zijn de onderwerpen van deze evaluatie en door wie wordt deze uitgevoerd? Kunt u in deze evaluatie een overzicht geven van kosten en opbrengsten van de LSI-projecten?
Ja.
Herinnert u zich uw brief d.d. 26 januari 2023 waarin u ter zake van art. 5:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermeldt: «Deze wet stelt dat personen die bij of krachtens de wet belast zijn met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek bevoegd zijn tot binnentreden met toestemming van de bewoner. Dat geldt dus ook expliciet voor het binnentreden ter controle van de uitkering.»?5
De onderwerpen van deze evaluatie zijn: relevantie en doel van de LSI, de samenwerking tussen de ketenpartners, het LSI convenant, onderlinge gegevensuitwisseling, doorlichting lopende wijkgerichte aanpak projecten en de toekomst van de LSI. De evaluatie wordt uitgevoerd door Adviesbureau Berenschot. Een overzicht van de kosten en opbrengsten van LSI projecten is geen onderdeel van de evaluatie. De Tweede Kamer wordt over deze evaluatie voor de zomer geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat het binnentreden van een woning door ambtenaren een inbreuk op de privacy van betrokkenen vormt?
Ja.
Bent u het ermee eens dat ter zake van het binnentreden van een woning met toestemming van de bewoner de definitie van toestemming gelijkluidend is of moet zijn aan de definitie zoals is vermeld in artikel 4 lid 11 AVG, te weten: «Elke vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene door middel van een verklaring of een ondubbelzinnige actieve handeling hem betreffende verwerking van persoonsgegevens aanvaardt.»?
Ja, het binnentreden van een woning door ambtenaren vormt een inbreuk op de privacy van betrokkenen.
Bent u het ermee eens dat ter zake van het verlenen van toestemming tot binnentreden ook dezelfde regels en normen gelden als voor het verlenen van toestemming als bedoeld in de AVG? Indien hier in specifieke situaties van afgeweken mag worden, wilt u deze dan limitatief opsommen?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan de inbreuk op de privacy, die het binnentreden van een woning vormt, gerechtvaardigd zijn als een legitiem doel gediend wordt met het binnentreden. De concrete bevoegdheid om huisbezoeken af te leggen ten behoeve van de sociale zekerheid is geregeld met de «Wet huisbezoeken». Met deze wet is in de afzonderlijke uitkeringswetten een grondslag opgenomen dat de feitelijke leefsituatie gecontroleerd kan worden ten behoeve van vaststelling van het recht op uitkering.
In de Algemene wet op het binnentreden (Awob) wordt geregeld dat bij binnentreden in principe voorafgaande toestemming is vereist, die moet blijken aan degene die wenst binnen te treden (artikel 1, vierde lid). Dit is een nadere uitwerking van artikel 12 Grondwet, die het vereiste van toestemming voor binnentreden stelt. In de wetsgeschiedenis10 en jurisprudentie11 is dit toestemmingsvereiste zo ingekleurd, dat er ten minste sprake moet zijn van vrijelijk gegeven toestemming, op basis van voldoende informatie.
Daarmee zijn de definities vrijwel gelijkluidend, aangezien de belangrijkste criteria overeenkomen: ook toestemming in de zin van de AVG moet vrijelijk en ondubbelzinnig gegeven zijn, en op basis van juiste en volledige informatie worden gegeven. Niettemin wordt er in de AVG een andere, strengere uitleg aan dit begrip gegeven. Dit volgt uit een redenering dat van vrijelijk gegeven toestemming geen sprake kan zijn, als er een duidelijke ongelijke verhouding (zoals een afhankelijkheidsrelatie) is tussen de betrokkene en de verwerkingsverantwoordelijke.12 Vanwege deze ongelijke verhouding in de relatie tussen de betrokkene en overheidsinstanties, kunnen overheidsinstanties dus slechts bij zeer uitzonderlijke omstandigheden toestemming ten grondslag leggen aan verwerkingen van persoonsgegevens.
Dit toestemmingsbegrip is in de rechtspraak in het kader van binnentreden minder streng uitgelegd. De Awob kent geen rechtsvermoeden zoals de AVG kent. Dezelfde uitleg zou immers betekenen dat overheidsfunctionarissen in principe, zelfs met een wettelijke bevoegdheid, nooit zonder machtiging in de zin van de Awob zouden kunnen binnentreden. Dit is ook onwenselijk, omdat in sommige gevallen een huisbezoek noodzakelijk is voor het vaststellen op het recht op uitkering.
Bent u het ermee eens dat als aan het weigeren van toestemming tot binnentreden door een bewoner gevolgen kunnen worden verbonden voor bijvoorbeeld het verstrekken van een uitkering, geen sprake is van vrije toestemming?
Nee, zie het antwoord op vraag 20.
Bent u ermee bekend dat in het LSI-verslag van vergadering 19 november 2003 (LSI 2003/09) sub 4. is vermeld, dat er een (software)applicatie voor WIT is gebouwd? Wat was de functie van deze applicatie en bevatte het een signaleringssysteem of enigerlei risicomodel of score?6
Het klopt dat aan het weigeren van toestemming tot binnentreden gevolgen kunnen worden verbonden, zoals bijvoorbeeld het lager vaststellen of het intrekken van een uitkering omdat de betrokkene de toezichthouder op die manier niet in staat stelt om vast te stellen in hoeverre de betrokkene recht heeft op die uitkering. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 20. Dit is echter gerechtvaardigd, omdat bij een vermoeden van fraude met de woon- of leefsituatie een huisbezoek in sommige gevallen het enige middel kan zijn om de feitelijke situatie te kunnen beoordelen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 20.
Bent u bekend met het feit dat in dat verslag is vermeld, dat de Landelijke Stuurgroep eigenaar van de informatie in het systeem is? Welke informatie is in het systeem opgeslagen en verwerkt? Betrof het hier persoonsgegevens en zo ja welke?
Ja.
Destijds is er voor en door het Westland Interventieteam (WIT) een software-applicatie gebouwd ter ondersteuning van de werkzaamheden. Deze applicatie is tien jaar niet meer in gebruik. Er is over deze applicatie geen aanvullende informatie aangetroffen.
Bent u ermee bekend dat volgens het verslag d.d. 27 oktober 2004 (LSI 2004/99) door LSI een Werkgroep Opsporingsbevoegdheden is opgericht? Kunt u de verslagen en door deze werkgroep geproduceerde documenten, rapportages of presentaties ter beschikking stellen?7
Ja.
Zoals ik bij vraag 23 heb aangegeven is de applicatie die voor het WIT is gebouwd niet meer in gebruik. Er is helaas niet meer te achterhalen welke gegevens hierin opgeslagen en verwerkt werden.
Bent u bekend met de Procesbeschrijving Heimelijke Waarnemingen zoals vermeld in het verslag van de vergadering d.d. 21 september 2005, LSI 2005/71 en kunt u deze procesbeschrijving ter beschikking stellen?8
Ja, daar ben ik mee bekend. De door deze werkgroep geproduceerde documenten worden ter beschikking gesteld en meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Herinnert u zich uw antwoord d.d. 13 december 2022 (antwoord 11 en 12) dat binnen LSI geen andere risicoclassificatie dan Systeem Risico Indicatie (SyRI) of voorgangers werden gehanteerd: «In het toezicht voor de doelgroep particulieren door de directie Particulieren worden geen risicoclassificaties, risicoscores of vergelijkbare beoordelingen toegekend aan burgers of belastingplichtigen»?9
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze procesbeschrijving kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Ben u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 2 maart 2006 (LSI 2006/41) staat vermeld, dat bij de wijkgerichte aanpak Groenewoud in Tilburg families in kaart zijn gebracht op basis van een top-downlijst van risicofactoren?10
Ja.
Wordt deze manier van werken nog gebruikt?
Ja.
Is deze manier van werken alleen binnen SyRI-verband gehanteerd? Zo nee, waar is deze dan nog meer gehanteerd?
Ik herken het begrip «top-downlijst van risicofactoren» niet. Het begrip «top-downlijst van risicofactoren» komt niet voor in de documentatie van de LSI, behalve in dit verslag. Vermoedelijk is deze term door de senior-criminaliteitsanalist SIOD ongelukkig gebruikt bij de presentatie van de LSI vergadering van 2 maart 2006. Deze manier van werken komt mij niet bekend voor. Over de huidige manier van werken van de LSI heb ik uw Kamer geïnformeerd met de brief van 26 januari jongstleden18.
Hoe worden de gegevens die uit een dergelijke risicoanalyse naar voren komen geregistreerd en opgeslagen?
Dergelijke lijsten zijn voor zover bekend niet gebruikt binnen SyRI en er worden voor zover bekend geen top-downlijsten van risicofactoren gehanteerd binnen de LSI.
Over het gebruik van risicofactoren binnen SyRI is de Kamer eerder geïnformeerd19.
Zijn gegevens die uit een dergelijke risicoanalyse naar voren komen in FSV verwerkt? Zo ja, kunt u dan uitleggen welke gegevens daarin verwerkt zijn? Zo nee, kunt u dan uitsluiten dat ze in FSV verwerkt zijn?
Zie het antwoord op vraag 30.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 8 juni 2006 (LSI 2006/87) sub 6 staat vermeld dat risicoanalyse tot handhaving gerelateerd aan postcode leidt? Deelt u de mening dat daarmee feitelijk sprake is van een risicoclassificatie van (in een postcodegebied woonachtige) personen? Wordt deze werkwijze nog steeds gebruikt?12
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 29 herken ik het begrip «top-downlijsten van risicofactoren» niet. In algemene zin valt het volgende te zeggen. De Belastingdienst heeft in het verleden informatie aangeleverd aan het Inlichtingenbureau in het kader van toepassing van de Wet SUWI. Over welke personen en welke informatie is gedeeld is niet meer te achterhalen, omdat bij de Belastingdienst deze informatieniet is opgeslagen. Het Inlichtingenbureau heeft de informatie van de Belastingdienst samen met informatie van andere partijen verwerkt tot zogenaamde «verwonderadressen» en deze gedeeld met de Nederlandse Arbeidsinspectie (de toenmalige Inspectie SZW). Zij hebben de informatie verder verrijkt en gedeeld met de projectleiders. In de werkprocedure van het inmiddels opgeheven systeem SyRI is opgenomen dat er geen signaal teruggaat naar de bij het inlichtingenbureau aanleverende partijen. Dit betekent dat er in principe geen informatie uit de risicoanalyses rond SyRI in FSV verwerkt kan zijn.
Voor de volledigheid merk ik op dat de LSI een samenwerkingsverband is – waar het Inlichtingenbureau overigens geen onderdeel van uitmaakt – en SyRI een middel was om tot risicoselectie te komen. SyRI is op 5 februari 2020 door de rechter onverbindend verklaard. Sinds deze uitspraak is SyRI niet meer als handhavingsinstrument ingezet.
De Belastingdienst heeft een quick-scan verricht of in FSV verwijzingen naar dergelijke risicoanalyses zijn opgenomen door te zoeken op de trefwoorden van het samenwerkingsverband en het destijds gebruikte systeem: LSI respectievelijk SyRI (en oudere benamingen, zoals Sari). De Belastingdienst heeft de volgende bevindingen:
Deze verwijzingen zijn vermoedelijk als gevolg van bespreking over casuïstiek (casusoverleg LSI) opgenomen in FSV.
Bent u ermee bekend dat in het verslag 27 oktober 2004 (LSI 2004/99)13 een taakstelling vermeld en in het verslag 16 december 2010 (LSI 2010/100) wordt melding gemaakt van een taakstelling van 180 miljoen?14 Welke taakstelling is op dit moment aan het LSI toegekend? Welke taakstellingen zijn gerealiseerd en welke niet? Kunt u de cijfers ter bischikking stellen?
De Belastingdienst werkt met objectieve criteria om keuzes te kunnen maken. Hierbij geldt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Indien door meerdere partners risico's werden gezien, dan kon de keuze worden gemaakt om als eerste te handhaven in die wijk/gebied/postcode waar de meeste signalen van alle partners tezamen voorkwamen. Dit op basis van efficiënte inzet van de beschikbare capaciteit.
De Belastingdienst werkt op basis van handhavingsregie. Dit betekent dat er op een systematische en gestructureerde wijze wordt gekeken naar burgers en bedrijven om zodoende op basis van kennis keuzes te kunnen maken in de handhaving. Hierbij wordt gekeken naar de aard, ernst en omvang. Indien zich binnen een LSI project een bepaald risico voordoet beoordeelt de Belastingdienst in het proces van handhavingsregie of en hoe hij tot handhaving overgaat. Overigens neemt de Belastingdienst sinds juli 2021 niet meer deel aan nieuwe LSI-projecten in afwachting van een DPIA van de LSI-samenwerking, omdat de Functionaris voor Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën verantwoording zoals bedoeld in de AVG voor de gegevensverwerkingen in het kader van LSI nodig acht.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d 31 januari 2008 (LSI 2008/12) sub 2 staat vermeld dat de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) een presentatie heeft verzorgd over het Informatieknooppunt Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?16 Kunt u deze presentatie ter beschikking stellen? Heeft de Belastingdienst informatie verstrekt aan het Informatieknooppunt SZW en zo ja, welke informatie?
Ja, daar ben ik mee bekend. De taakstelling van 180 miljoen waar in het verslag van 16 december 2010 over gesproken wordt betrof een fraudetaakstelling over de gehele sociale zekerheid, niet
specifiek de LSI. Het samenwerkingsverband LSI heeft geen taakstelling.
Is ook informatie uit FSV aan het Informatieknooppunt SZW ter beschikking gesteld?
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
De Belastingdienst kan in LSI verband op verzoek informatie verstrekken aan de in uitvoeringsregeling AWR artikel 43c lid 1 letter w opgenomen instanties, waaronder de Nederlandse Arbeidsinspectie, UWV en SVB. Het is niet meer te achterhalen of er informatie is verstrekt aan het informatieknooppunt Sociale Zaken en Werkgelegenheid in algemene zin vanuit de Belastingdienstomdat de gegevens niet bewaard zijn. Waar het specifiek de verstrekking betreft van informatie uit of over FSV aan het Informatieknooppunt SZW, verwijs ik naar antwoord 36.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 19 september 2013 (LSI 2013/78) wordt gesproken over een werkgroep Dynamisering Risicomodellen SyRI en in het verslag van de LSI vergadering d.d. 20 januari 2014 (LSI 2014/14) wordt gesproken over dynamisering, door middel van een menukaart die samen met Inlichtingenbureau wordt ontwikkeld?17 Wat is de rol van het Inlichtingenbureau geweest bij het opstellen van risicomodellen? Is de menukaart tot stand gekomen en kunt u deze ter beschikking stellen?
In de verschillende onderzoeken van PwC en de Belastingdienst naar gegevensverstrekking uit en over FSV zijn 17 e-mails gevonden die gericht zijn aan SZW op de e-mailadressen @opsporingszw.nl en @inspectieszw.nl met daarin informatie over FSV. Het informatieknooppunt SZW was ondergebracht bij de Inspectie SZW (sinds 1 januari 2022 de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA)).
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-verslag 26 juni 2014 (LSI 2014/73) blijkt dat het rapport Gastouderbureau’s is besproken?18 Kunt u dit rapport ter beschikking stellen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Als het gaat om de risico-indicatoren en risicomodellen heeft het Inlichtingenbureau (IB) geholpen met de technische implementatie. Door capaciteitsgebrek is de menukaart niet tot stand gekomen. Het IB heeft voor zover bekend niet bijgedragen aan de inhoudelijke keuzes.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 26 juni 2014 (LSI 2014/73) melding gemaakt wordt van een Algemeen Handboek?19 Kunt u dit Algemeen Handboek ter beschikking stellen? Indien er meerdere versies van het Algemeen Handboek bestaan kunt u deze dan ter beschikking stellen?
Ja, daar ben ik bekend mee. Dit rapport kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 29 maart 2018 (datum verslag 23 april 2018) melding wordt gemaakt van een dia-presentatie van SV, Belastingdienst Toeslagen en Sociale Verzekeringsbank (SVB) met een overzicht van de behaalde resultaten, alsmede een overzichtskaart?20 Kunt u deze presentatie en de kaart ter beschikking stellen?
Ja, daar ben ik bekend mee. Dit draaiboek (ook wel handboek genoemd) kan in meerdere versies ter beschikking worden gesteld en worden meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Bent u bekend met de Librakaart, zoals onder andere vermeld in sub 4 van het verslag van de 92e vergadering d.d 26 september 2019?21 Kunt u deze kaart ter beschikking stellen? Wordt deze kaart nog steeds gebruikt?
Ja, daar ben ik bekend mee. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Op basis van welke informatie is deze kaart samengesteld? Kunt u zeer specifiek de informatiebronnen en soorten informatie weergeven, met name of dit informatie op individu niveau betrof en of deze informatie ook uit FSV afkomstig was?
Ja, ik ben bekend met de Librakaart. Nee, ik kan deze kaart niet ter beschikking stellen. Deze kaart is in de ontwikkelfase gestrand en niet in gebruik genomen.
Bent u bekend met het verslag van de 93e LSI-vergadering waarin melding wordt gemaakt van een Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) presentatie «Alternatief Handhaven»? Kan deze presentatie ter beschikking worden gesteld?22
Aangezien de Librakaart niet doorontwikkeld en in gebruik genomen is, is niet te zeggen welke specifieke gegevens gedeeld zouden worden. Voor de ontwikkeling betrof het geaggregeerde gegevens op postcode 4 niveau die niet herleidbaar waren tot personen.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de 97e LSI-vergadering wordt gesproken over voortzetting van het project Venlo onder voorbehoud dat er geen sprake zou zijn van etnisch profileren?23 Op welke wijze is binnen LSI gebruik gemaakt van etnisch profileren en in welke projecten?
Ja, daar ben ik bekend mee. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen. Voor de volledigheid merk ik op dat in de presentatie een huisbezoek app wordt genoemd, deze app is voor zover bekend niet binnen LSI verband gebruikt.
Zijn FSV-lijsten, informatie van de FSV-lijsten of enige andere fraudelijst op enig moment ter beschikking gesteld aan gemeentes? Zo ja, aan wie en wanneer?
Ja, daar ben ik bekend mee. Ook binnen de LSI-projecten is het niet toegestaan om etnisch te profileren. Dat deze term in het verslag voorkomt, heeft er mee te maken dat één van de LSI-partijen vond dat het projectplan Venlo de indruk kon wekken dat de selectie van adressen werd verricht op basis van etnisch profileren. Daarom is in de LSI vergadering, onder leiding van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vastgesteld dat dit project alleen dan doorgang kon vinden als er geen sprake zou zijn van etnisch profileren. Dit is toen nagegaan en bleek te berusten op een misverstand.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
In de brief van 26 januari 2023 over de LSI aan uw Kamer is in bijlage 2 toegelicht dat uit het PwC onderzoek «Gegevensdeling met derden» niet is gebleken dat lijsten met FSV-informatie buiten de Belastingdienst zijn verstrekt.
In mijn brief van 30 mei 202231 informeerde ik u over 119 andere lijsten dan FSV, waarin onder andere risico- of fraudesignalen zijn opgenomen. Van die lijsten wordt vastgesteld of deze onterechte gevolgen hebben gehad voor burgers. Bij deze analyse zal ik ook betrekken of achterhaald kan worden of deze lijsten of informatie hieruit aan gemeenten zijn verstrekt.