Het rapport van Bureau Hoffman, inzake het onderzoek van recherchebureau Interludium |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u aangeven of Bureau Hoffman op enigerlei wijze onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van eventuele transacties van Stichting Open Nederland (SON) via/naar buitenlandse bankrekeningen, die worden genoemd in het rapport van Interludium en zo ja, op welke manier Bureau Hoffmann dat heeft gedaan? Kunt u de discrepanties die Bureau Hoffmann eventueel heeft geconstateerd en de analyses daarvan ook (vertrouwelijk) delen?
Ja, Hoffmann Recherche heeft administratief onderzoek gedaan bij SON. Voor de methode van het administratief onderzoek en de resultaten hiervan verwijs ik naar het vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche. Het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de kaders van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), de Regeling en Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Rpbr en Bpbr) en de Privacygedragscode.
Kunt u (vertrouwelijk) transcripties/notulen overleggen van eventuele overleggen die Bureau Hoffman heeft gevoerd met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen notulen gemaakt van deze overleggen.
Kunt u wel (vertrouwelijk) openbaren wie binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken waren bij overleggen met Bureau Hoffmann en op welke manier?
Zie het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Kunt de conclusie van Bureau Hoffmann over het rapport van Interludium (vertrouwelijk) toelichten?
De belangrijkste bevindingen zijn dat de in het Interludium rapport aangegeven overboekingen en afschrijvingen niet blijken te bestaan c.q. niet hebben plaatsgevonden. Ook acht het rapport tal van andere beweringen zoals het bestaan van offshore vennootschappen en buitenlandse bankrekeningen niet bewezen en niet geloofwaardig. Zie voor verdere details op bovenstaande punten het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Zijn de verklaringen en de informatieverstrekking van personen die Bureau Hoffman heeft gebruikt voor het onderzoek geverifieerd en zo ja, op welke manier en door wie? Kunt u de bewijslast hiervoor (vertrouwelijk) overleggen?
Het doel van het onderzoek van Hoffmann Recherche was vaststellen of de informatie uit het Interludium rapport betrouwbaar was. Voor informatie over de door Hoffmann gedane verificatie verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Weet u op welke manier Bureau Hoffman onderzoek heeft gedaan naar de rollen van personen in deze kwestie? Hoe moeten deze rollen geïnterpreteerd worden? Kunt ook de onderzoeksanalyse op basis waarvan de conclusies over personen in het Hoffmann-rapport zijn getrokken (vertrouwelijk) delen?
Voor een beschrijving van de reikwijdte van het onderzoek van Hoffmann Recherche, verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Maakten onderzoek / interviews bij bepaalde bedrijven, naast SON zelf, die in het onderzoek van Interludium worden genoemd, deel uit van het onderzoek van Bureau Hoffman?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de transscripties/notulen van de gesprekken die ten behoeve van dit onderzoek door Bureau Hoffman met verscheidene personen, zijn gevoerd (vertrouwelijk) delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op basis waarvan komt Bureau Hoffman tot de conclusie van haar rapport, als Bureau Hoffman niet beschikt over alle informatie en informatie (deels) niet heeft kunnen verifiëren? Hoe kan dan toch een conclusie worden getrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier is de informatie die Bureau Hoffmann heeft vergaard voor het onderzoek geverifieerd en door wie?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom de inhoud van het rapport van Bureau Hoffman geheim moet blijven en alleen op aanvraag voor Kamerleden in te zien is, aangezien het rapport geen dusdanig gevoelige informatie bevat dat openbaarmaking de betrokken personen en/of de Nederlandse staat zou kunnen schaden? Kunt u concreet en beargumenteerd onderbouwen wat de redenen zijn om dit onderzoeksrapport geheim te verklaren?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat een onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie die is ingezet ter bestrijding van een landelijke crisis, waarbij de overheid nauw betrokken was en waarmee veel gemeenschapsgeld gemoeid was, in verband met (maatschappelijke en politieke) twijfels en vragen die zijn gerezen bij het opereren en de integriteit van deze organisatie en de Nederlandse overheid, te allen tijde openbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Mijn conclusie, op basis van juridisch advies is, dat hier wel sprake is van gevoelige informatie die betrokken personen kunnen schaden. Er is sprake van het herhaaldelijk en opzettelijk in diskrediet brengen en beschadigen van de eer en goede naam van deze individuen. Daarom is het belangrijk zorgvuldig om te gaan met de persoonlijke levenssfeer van de in het Interludium rapport genoemde individuen. Om die reden is na zorgvuldige overweging besloten het onderzoeksrapport alleen vertrouwelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid om dit onderzoek alsnog openbaar te maken? Zo nee, op basis van welke juridische gronden blijft u bij geheimhouding van dit onderzoek?
De financiële gang van zaken bij SON is reeds beoordeeld door een externe accountant die hierover verslag heeft gedaan bij het jaarverslag van SON en deze informatie is openbaar.
Het onderzoek naar het rapport van Interludium door Hoffmann Recherche betreft geen onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie. Gezien de bevindingen van Hoffmann Recherche (zie antwoord vraag 4 voor een samenvatting) heb ik het rapport van Hoffmann Recherche vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeeld.
Het bericht ‘Geld in de zorg verdwijnt massaal: Den Haag gaat aan kop’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geld in de zorg verdwijnt massaal: Den Haag gaat aan kop»?1
Het is absoluut ongewenst dat malafide zorgaanbieders misbruik maken van zorggelden en hierbij gebruik maken van mensen in een kwetsbare positie. Iedereen moet kunnen vertrouwen op goede zorg en het is niet de bedoeling dat er misbruik wordt gemaakt van publiek geld.
In hoeverre is er momenteel voldoende capaciteit bij de toezichthouders op dit soort persoonsgeboden budget (PGB)-bureaus?
Budgethouders bepalen doorgaans zelf wie hun zorg levert, tegen welke kwaliteit en welk tarief. De verstrekker van het pgb-budget (gemeenten, zorgverzekeraars of zorgkantoren) is verantwoordelijk voor het toetsen van de pgb-vaardigheid van de budgethouder. Hiervoor is een pgb-vaardigheidskader ontwikkeld.
In algemene zin houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit bij alle zorgaanbieders die op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz) en/of Jeugdwet worden gefinancierd, inclusief pgb-gefinancierde zorgaanbieders en jeugdhulpaanbieders. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft een rol in het toezicht op zorgaanbieders die zorg leveren via een pgb op grond van de Zvw en Wlz. Voorts houden gemeenten toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid van zorg die op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo 2015) wordt gefinancierd, alsmede toezicht op rechtmatigheid van zorg die op grond van de Jeugdwet wordt gefinancierd. Dit geldt voor zowel pgb-gefinancierde zorg als voor zorg in natura.
Overigens wordt in het artikel gesproken over pgb-zorgbureaus die bemiddelen tussen zorgvragers en zorgverleners. Wanneer een pgb-bureau uitsluitend als taak heeft om de vrager van zorg en de verlener van zorg bij elkaar te brengen en enkel bemiddelt, is dit bureau geen zorgaanbieder. Dergelijke bemiddelingsbureaus vallen niet onder het toezicht van de IGJ en de NZa. Deze bureaus verlenen op dat moment namelijk geen zorg, maar leveren enkel een zorgverlener, waarbij het bureau geen afspraken maakt met die zorgverlener over de inhoud van de te leveren zorg en de wijze waarop die zorg wordt verleend.
Hoe kijkt u aan tegen de grote hoeveelheid inspectie en controle die er nodig is om toe te zien om de rechtmatigheid van PGB-verstrekkingen?
De Sociale Verzekeringsbank, zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren van de rechtmatigheid van betalingen rond PGB verstrekkingen. De afgelopen jaren is steeds ingezet op het verminderen van de administratieve lasten. In 2015 is onder andere het trekkingsrecht ingevoerd. Daarmee is onrechtmatig gebruik van pgb-middelen teruggedrongen en is gelijktijdig de administratieve last bij budgethouders verminderd. Daarnaast is met het nieuwe pgb 2.0 systeem een groot aantal controles geautomatiseerd, waardoor er minder fouten worden gemaakt, er een hogere rechtmatigheid is en snellere betalingen. Voorts werk ik aan meerjarige toekenningen waarmee het aantal onnodige controles wordt verminderd en zorgkantoren de controles op afstand doen, waardoor ook de administratieve lasten afnemen.
Bij deze vraag is het goed om te realiseren dat het pgb in totaal circa 120.000 budgethouders betreft en een nog groter aantal zorgverleners (circa 270.000). Dat betekent dat de beschikbare capaciteit voor toezicht risico-gestuurd moet worden ingezet.
Klopt het dat gemeenten momenteel geen boetes op kunnen leggen aan malafide zorgaanbieders? Zo ja, welke instantie kan dit wel?
Dat klopt. In de Jeugdwet en Wmo 2015 is geen aparte bevoegdheid opgenomen voor het opleggen van een bestuurlijke boete door het college van burgemeester en wethouders. Het college heeft op grond van artikel 2.4.1 lid 1 Wmo 2015 een mogelijkheid de geldwaarde te vorderen van een ten onrechte genoten pgb. Daarnaast heeft het college de mogelijkheid om het contract van een frauderende zorgaanbieder te ontbinden.
Gemeenten kunnen bij signalen en/of vermoedens van fraude door zorgaanbieders aangifte doen. Indien een zorgaanbieder als verdachte is aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek en het OM van oordeel is dat degene een strafbaar feit heeft gepleegd, kan het OM zelfstandig een straf opleggen, te weten een boete of taakstraf. Het OM kan het strafrechtelijk onderzoek ook voorleggen aan de rechter. In dit geval is het aan de rechter om te oordelen of de verdachte schuldig is aan het plegen van strafbare feiten en welke strafoplegging hierop moet volgen (boete, taakstraf en/of gevangenisstraf).
Als bestuursorganen kunnen de NZA en IGJ bestuurlijke boetes opleggen. De IGJ kan bijvoorbeeld boetes opleggen voor titelmisbruik en het niet hebben van een VOG van medewerkers. Indien een overtreding ook als een mogelijk strafbaar feit kan worden aangemerkt, dan zal die overtreding aan het Openbaar Ministerie worden voorgelegd.
Welke stappen gaat u zetten om criminele netwerken die actief zijn in de zorg aan te pakken?
Het opsporen en vervolgen van verdachten, die actief zijn in criminele netwerken, is een taak van de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. In deze netwerken kunnen ook niet-integere zorgaanbieders actief zijn. Over de gezamenlijke aanpak van niet-integere zorgaanbieders heb ik u op 29 juni 2022 een brief gestuurd.2 Voor een effectievere aanpak van niet-integere zorgaanbieders heb ik met alle partijen afspraken gemaakt ter verbetering van de gezamenlijke aanpak van zorgfraude. De partijen geven invulling aan deze afspraken. Omdat uw vragen ook over de rol van gemeenten gaan, noem ik hier de middelen die ik beschikbaar heb gesteld voor de proeftuinen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het doel is om met proeftuinen in de koploper-regio’s Twente en Hart van Brabant tot een beproefde integrale ketenaanpak te komen voor inkoop, account- en contractmanagement, toezicht en handhaving. De VNG neemt hierbij de faciliterende rol op zich om kennisdeling vanuit de proeftuinen te borgen en de nuttige werkwijzen onder alle gemeenten te verspreiden. In het najaar stuur ik uw Kamer een brief met de voortgang van de afspraken over de aanpak van zorgfraude.
Hoe komt het dat het zo makkelijk is voor criminelen om met vervalste diploma’s en VOG’s aan de slag te gaan in de zorg? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan?2
Het is essentieel dat zorgaanbieders in hun hoedanigheid als werkgevers diploma’s en VOG’s controleren voordat mensen aan de slag gaan in de zorg. Zorgaanbieders zijn hier verantwoordelijk voor en ook voor het doen van aangifte wanneer er een vermoeden is dat een diploma en/of een VOG is vervalst.
In februari van dit jaar heeft de IGJ een oproep gedaan aan alle organisaties van zorgaanbieders in de zorg en de jeugdhulp om te letten op valse diploma’s en VOG’s. De IGJ geeft op haar website aan hoe diploma’s en VOG’s op echtheid kunnen worden gecontroleerd. Tevens roept de IGJ op om valse papieren via de politie te melden aan het OM en aan de IGJ. Onlangs zijn door de politierechter straffen opgelegd aan een aantal verdachten voor het gebruiken van valse diploma’s en valse VOG’s. Voor een bredere toelichting verwijs ik uw Kamer graag naar de beantwoording van de Kamervragen van Kamerleden Bevers en Van den Hill van de VVD-fractie van 23 februari jl.4
Zou het verbieden van winstuitkeringen in de gehele zorg niet enorm kunnen helpen om dit soort fraude tegen te gaan, aangezien het dan veel lastiger wordt om geld uit de zorg weg te sluizen? Zo ja, bent u bereid om een wetsvoorstel hiervoor te maken?
Nee. Ik ben van mening dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders ook positieve effecten kunnen hebben op de zorg, zoals prikkels tot innoveren en efficiëntie of een bijdrage aan de toegankelijkheid van zorg. Daarbij wil ik vooropstellen dat aanbieders die de zorg uitsluitend als verdienmodel zien, wat mij betreft niet in de zorg thuishoren. Ik zie risico’s voor de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de publieke belangen. Alle aanbieders, ook commerciële, dienen zich daarom te houden aan de geldende regelgeving. Dat vraagt om integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders, waarbij zij verantwoord omgaan met keuzes rondom winstuitkering. Op dit moment heb ik het «Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders» in voorbereiding. Met dit wetsvoorstel wordt ook de mogelijkheid gecreëerd om zo nodig voorwaarden te kunnen stellen aan winstuitkeringen die risico’s vormen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg.
Drugsgebruik in gevangenissen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gedetineerden Ter Apel roken massaal «drugspapier», mogelijk met fatale afloop» en het bericht «Drugsgebruik in gevangenissen zorgelijk»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de vermoedens van een groot deel van het gevangenispersoneel in Ter Apel dat een groep gedetineerden dagelijks de synthetische drug Spice gebruikt?
Vooropgesteld: de invoer, het gebruik en het verhandelen van drugs in de justitiële inrichtingen is strafbaar. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zet daarnaast in op technische en innovatieve middelen om contrabande, waaronder drugs, tegen te gaan en op te sporen. Zo wordt ingezet op dronedetectie, gsm-detectieen onaangekondigde «spitacties».
Het detecteren van de synthetische drug «Spice» is echter uitdagend. Daarom experimenteert DJI momenteel met nieuwe technologie om synthetische drugs te kunnen opsporen. Ook benut DJI de kennis en ervaring op dit terrein van internationale partners. Daarnaast biedt DJI forensische verslavingszorg aan gedetineerden, waarbij de behandelingen gespecialiseerd zijn in zowel geestelijke als lichamelijke gezondheidszorg.
Bent u het eens met de stelling dat moet worden bevorderd dat gevangenissen zelf aan de bel kunnen trekken om onderzoek te laten verrichten naar drugsgebruik onder gedetineerden, met als voorbeeld het Trimbos-onderzoek in opdracht van de gevangenis in Ter Apel?
Ik vind het positief dat directeuren van penitentiaire inrichtingen (PI’s) hun ervaring en kennis over drugsgebruik onder gedetineerden met elkaar delen. Mede op basis daarvan kan worden besloten om bepaalde onderzoeken uit te voeren.
Welke gezondheidsrisico’s als gevolg van het gebruik van Spice zijn bekend en op welke manier is de drug aantoonbaar in het lichaam bij onderzoeken naar het gebruik ervan?
«Spice» is een voorbeeld van een naam van een preparaat waarin synthetische cannabinoïden, afgekort als SCRA’s, zijn verwerkt.3 SCRA’s worden meestal gerookt (met tabak). Negatieve effecten kunnen angst, onrust, paranoia en agitatie/agressie zijn. Mogelijke negatieve lichamelijke effecten en gezondheidsrisico’s zijn een hoge bloeddruk, hartkloppingen, misselijkheid, flauwvallen, epileptische aanvallen en cardiovasculaire toxiciteit (bijvoorbeeld hartritmestoornissen). De gezondheidsrisico’s verschillen afhankelijk van de soort SCRA’s, de hoogte van de dosering en de frequentie van gebruik.4 Ook is de werkingsduur soms zeer kort, wat (compulsief) herdoseren in de hand kan werken. Daarnaast kan er grote variatie zijn tussen en binnen de producten wat betreft de sterkte/hoeveelheid.5 Hierdoor bestaat het risico dat iemand snel te veel neemt. Een kleine hoeveelheid roken kan hierdoor al snel ernstige bijwerkingen opleveren. Dit kan bij ernstige intoxicatie zelfs levensbedreigend zijn.
DJI kan het gebruik van SCRA’s niet door reguliere urinetesten aantonen. Met geavanceerde urinetesten is het voor een daarin gespecialiseerd laboratorium mogelijk om SCRA’s aan te tonen indien duidelijk is naar welke (van de honderden) synthetische cannabinoïden gezocht dient te worden. Op dit moment wordt onderzocht of het laboratorium dat de tests verzorgt voor DJI deze geavanceerde mogelijkheid ook kan aanbieden en tegen welke kosten dat zal zijn. Bijkomend probleem is dat veel SCRA’s na gebruik maar kort aanwezig zijn in het lichaam, wat detectie van recent gebruik bemoeilijkt.
Welke aanwijzingen hebt u voor de bevestiging dan wel ontkenning van het vermoeden van het personeel van de gevangenis dat het gebruik van Spice tot dodelijke slachtoffers heeft geleid?
Elk overlijden in detentie wordt gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Bij elk overlijden wordt ook een calamiteitenonderzoek ingesteld. Bij DJI zijn tot op heden geen gevallen bekend waarbij vaststaat dat een gedetineerde is overleden als gevolg van het gebruik van SCRA’s. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is detectie moeilijk.
Volgt er een sanctie voor het binnensmokkelen van drugs zoals Spice? Zo ja, hoe vaak is dat het afgelopen jaar gebeurd?
Het invoeren, gebruiken en verhandelen van drugs is strafbaar. Dit heeft altijd consequenties. Zo wordt een gedetineerde die in het plusprogramma zit, direct voor minimaal zes weken gedegradeerd naar het basisprogramma. De vestigingsdirecteur beslist daarnaast of en zo ja welke disciplinaire straf wordt opgelegd. De vestigingsdirecteur kan ook aangifte doen van de invoer, het bezit en de handel in drugs. Deze strafrechtelijke ontwikkelingen worden geregistreerd bij de politie en het OM.
Drugs wordt gezien als contrabande binnen detentie. In 2022 zijn 3588 beschikkingen in het gevangeniswezen opgemaakt naar aanleiding van het bezit of gebruik van drugs of het bezit van overige contrabande waarbij een straf, maatregel of mededeling is opgelegd. Er kan hierbij geen onderscheid gemaakt worden tussen bezit en gebruik van drugs, dus zijn beide categorieën meegeteld. Bezit of gebruik van contrabande leidt in principe altijd tot een disciplinaire straf.
Kanttekening hierbij is dat SCRA’s moeilijk op te sporen zijn. Hoe vaak een sanctie is gevolgd op het binnensmokkelen van drugs zoals «Spice» is niet bekend. Uit de registratie kan niet opgemaakt worden welk type contrabande heeft geleid tot welke sanctie.
In hoeverre krijgen gedetineerden, die aan deze en/of andere drugs verslaafd zijn, hulp van verslavingszorg?
DJI biedt ruimte voor verslavingszorg aan gedetineerden. De behandelingen zijn voornamelijk gericht op de verslaving van het gepleegd delict en kunnen onderdeel zijn van een strafmaatregel.6 Bovendien kan het Psycho Medisch Overleg (PMO) ook (verslavings)zorg tijdens detentie indiceren.
Verslaving is een belangrijke risicofactor voor re-integratie. De detentieperiode moet daarom – indien nodig – worden benut om verslaafde gedetineerden zorg op maat te geven en naar zorgtrajecten te geleiden. Hierbij is voldoende kennis bij personeel cruciaal als het gaat om de mogelijkheden van hulp en zorg aan gedetineerden in verslaving.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat zelfs in gevangenissen drugsgebruik veelvuldig voorkomt en bent u het met eens met de stelling dat hiervoor een passende straf zou moeten gelden voor in ieder geval de persoon die helpt bij het smokkelen?
Contrabande, waaronder drugs, zijn mij een doorn in het oog. Een gedetineerde mag geen contrabande in de PI binnenbrengen, daarin handelen of deze in het bezit hebben. Dit wordt tegengegaan en bestraft (zie antwoord op vraag 2 en 6). Degene die het binnenbrengt is strafbaar.
Vindt u dat een passende straf zou moeten gelden wanneer een gedetineerde wordt betrapt op het gebruik en bezit van drugs, maar dat als een gedetineerde om hulp vraagt juist hulp moet worden geboden?
Ja, bezit en gebruik van drugs tijdens detentie is niet toegestaan. Een gedetineerde die drugs gebruikt en om hulp vraagt bij zijn/haar verslaving kan, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, de nodige hulp krijgen aangeboden.
Is het smokkelen van de drug Spice specifiek een probleem in de gevangenis in Ter Apel of is het een breder probleem?
Er zijn enkele gevallen bekend dat SCRA's zijn aangetroffen op briefpapier in andere PI’s dan de PI Ter Apel. DJI vermoedt op basis van het gedrag van gedetineerden dat «Spice» ook in andere PI’s wordt gebruikt. Het gebruik van SCRA’s kan door DJI niet door de reguliere urinetesten worden aangetoond.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Spice, en ook andere drugs, niet massaal worden binnengesmokkeld en gebruikt in detentie?
«Spice» is lastig op te sporen, omdat het wordt geïmpregneerd in papier en snel in het lichaam afbreekt. DJI heeft een landelijke portefeuillehouder aangesteld die onderzoekt of de nieuwste geavanceerde drugsdetectieapparatuur, die als proef beschikbaar is in een aantal PI’s, breder ingezet kan worden. Daarnaast zet DJI ook in op preventie van gebruik en voorlichting. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 14.
Kunt u een reactie geven op de constatering van het Trimbos-instituut dat het gebruik van nieuwe psychoactieve stoffen in gevangenissen in Nederland een groeiend probleem lijkt te zijn?
Mede gezien de ervaringen in het buitenland, de bevindingen in het rapport van het Trimbos-instituut en de aangetroffen SRCA’s in andere PI’s, is het zeker aannemelijk dat synthetische stoffen ook in andere gevangenissen in Nederland worden gebruikt. Het is moeilijk om een goed beeld te krijgen van de aard en omvang van het gebruik van nieuwe psychoactieve stoffen om de hierboven genoemde redenen, maar het is van belang alert te blijven op signalen uit de PI’s en onderzoek te doen waar nodig.
Welke ontwikkelingen in buitenlandse gevangenissen kunnen volgens u een goed voorbeeld zijn voor het aanpakken van drugsgebruik in Nederlandse gevangenissen en welke acties onderneemt u om deze lessen te implementeren?
In buitenlandse gevangenissen is er ervaring met gespreksgroepen, peer support en het voorbereiden op goede hulp en zorg bij terugkeer naar de maatschappij. Dit betreft het tegengaan van gezondheidsrisico’s, preventie van gebruik en verslaving, maar ook bijvoorbeeld het tegengaan van stigma en het verbeteren van communicatie. DJI houdt de buitenlandse ontwikkelingen op deze onderwerpen in de gaten en volgt deze waar mogelijk op.
Wat is uw reactie op het advies van de onderzoekers van het Trimbos-instituut om up-to-date en neutraal informatiemateriaal over de effecten en gezondheidsrisico’s van drugs beschikbaar te stellen aan zowel medewerkers als gedetineerden?
DJI onderschrijft het advies dat medewerkers en gedetineerden goed moeten worden voorgelicht over de effecten en gezondheidsrisico’s van drugs. Hierover heeft DJI een informatieblad voor justitiabelen over gemaakt. Voor medewerkers is er een infokaart en voorlichtingsfilm. Ook de interne afdelingen (medische) Zorg worden actief betrokken bij de ontwikkeling en verschijnselen ten aanzien van SCRA’s en het ontwikkelen van kennis en kunde binnen de PI’s. Het Trimbos onderzoek geeft aan dat de SCRA’s zich in hoog tempo evolueren en veranderen. DJI onderzoekt hoe de voorlichting aan zowel medewerkers als justitiabelen blijft aansluiten bij die snelle ontwikkeling. In de informatievoorziening wordt vooral op de risico’s van het gebruik van SCRA’s ingegaan en op hoe gedetineerden en medewerkers de signalen kunnen herkennen dat er mogelijk SCRA’s zijn gebruikt.
Neemt u het advies van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (EMCDDA) over om onderzoek en monitoring te stimuleren naar drugsgebruik en gezondheidsincidenten in gevangenissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit advies over te nemen?
DJI is reeds zeer alert op de invoer en het gebruik van drugs in de PI’s en op gezondheidsincidenten. Bij incidenten voert DJI altijd een calamiteitenonderzoek uit. De uitkomsten van dit onderzoek worden beschikbaar gesteld aan de IGJ. Bij vermoeden van drugsgebruik kunnen PI’s zelf ook onderzoek instellen. Tot slot levert DJI ieder jaar data aan over het gebruik van drugs aan de EU en de VN.
Bent u bereid om overlijdens onder gedetineerden vaker te laten onderzoeken op middelengebruik, om een duidelijk beeld te krijgen van het eventuele drugsgebruik in de gevangenis met een fatale afloop?
Zoals aangegeven in antwoord 5 volgt DJI een protocol bij het overlijden van een gedetineerde: elk overlijden tijdens detentie wordt gemeld bij de IGJ en DJI voert een calamiteitenonderzoek uit. De uitkomsten van dit onderzoek worden gemeld aan de IGJ. Er is op dit moment geen aanleiding om aanvullend onderzoek in te stellen naar middelengebruik.
Het bericht 'Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: ’Ze hebben alles gesloopt'' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: «Ze hebben alles gesloopt»»1?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Klopt het dat criminelen in toenemende mate azen op waardevolle hightech apparatuur van boeren? Blijkt uit de politiecijfers inderdaad dat er sprake is van een toename van het aantal diefstallen uit schuren?
Sinds enkele jaren worden GPS-systemen gestolen uit landbouwvoertuigen.
Er is op basis van politiecijfers in de eerste 5 maanden van 2023 ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar een lichte toename te zien van het aantal meldingen dat gemaakt wordt over diefstallen van GPS-apparatuur uit landbouwvoertuigen. In 2023 zijn er tot 30 mei ongeveer 50 meldingen of aangiftes ontvangen van diefstal van GPS uit schuren, stallen of van een erf. In heel 2022 was het aantal ongeveer 130 en in 2021 ongeveer 110. In veel gevallen was er sprake van diefstal van meer dan 1 GPS-systeem.
In welke regio’s zijn boeren het meest kwetsbaar? Zijn dat de grensregio’s of ziet u door heel Nederland een stijging?
De politie heeft mij geïnformeerd dat GPS-diefstal uit landbouwvoertuigen vooral plaatsvindt in de regio’s Noord-Nederland, Flevoland, Zuid-Holland en Zeeland. Het betreft daarmee zeker niet uitsluitend grensregio’s. De stijging is in al deze genoemde gebieden te zien, niet in de rest van Nederland.
Welke concrete acties onderneemt de politie op dit moment om deze diefstallen tegen te gaan?
De politie werkt samen met brancheorganisaties en Platforms Veilig Ondernemen om deze diefstallen te voorkomen. Zo is een gezamenlijke preventieactie en -campagne opgezet waarbij de sector is gewezen op de gevaren en een handelingskader gedeeld met agrarische ondernemers. De politie deelt trends, cijfers en ontwikkelingen met de branche om zo specifieke waarschuwingen te kunnen geven in bepaalde gebieden. In het kader van de opsporing worden bij meldingen van dergelijke diefstallen zoveel mogelijk sporen verzameld. Binnen de politieorganisatie is verduidelijkt welke omvang en impact dergelijke diefstallen hebben zodat de keuze om hier forensische capaciteit op in te zetten met de juiste onderbouwing plaats kan vinden. Omdat het vaak internationale actieve groepen betreft die dit delict plegen worden sporen zoveel mogelijk vergeleken in een internationale databank.
In hoeverre deelt u de analyse dat er sprake is van criminaliteit van georganiseerde criminele bendes uit Oost-Europa?
Politiedata en internationale informatie-uitwisseling toont aan dat GPS-diefstallen bij agrarische bedrijven inderdaad nagenoeg uitsluitend gepleegd worden door Oost-Europese dadergroepen.
Op welke wijze vindt er samenwerking plaats met de (politie)autoriteiten van de bronlanden van dit soort bendes?
In de afstemming met andere Europese landen staat informatie-uitwisseling centraal. Wanneer een verdachte wordt aangehouden wordt contact opgenomen met het bronland. Er wordt informatie uitgewisseld over eventuele gepleegde strafbare feiten in land van herkomst en het bronland wordt geïnformeerd over de aanhouding in Nederland. Deze informatie is in Nederland van belang voor een eventueel strafdossier, om aan te tonen dat er sprake is van mobiel banditisme – een vorm van internationaal georganiseerde criminaliteit door rondtrekkende bendes. En op basis daarvan een passende straf te eisen, overeenkomstig de richtlijn voor strafvordering mobiel banditisme.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten? Kwalificeren deze diefstallen als High Impact Crimes?
Met publieke en private partners zet ik structureel in op de aanpak van deze criminaliteit, onder andere op het gebied van informatie-uitwisseling.
De aanpak van rondreizende dadergroepen maakt onderdeel uit van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 dat op 14 december 2022 is vastgesteld door het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Zo wordt momenteel door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en Platform Veilig Ondernemen aan een pilot gewerkt. Het doel is de samenwerking tussen politie en gemeenten te verbeteren en de pakkans te vergroten. Indien succesvol kan dit worden uitgebouwd. De politie vraagt Europol en enkele landen naar de kennis en ervaring over dit fenomeen waarbij onderzocht wordt op welke wijze samenwerking op dit vlak mogelijk is.
Ook met de branche wordt samengewerkt en trends en ontwikkelingen worden met de branche gedeeld. De politie is samen met brancheorganisaties in gesprek met importeurs en leveranciers van dergelijke GPS-systemen om te onderzoeken welke barrières kunnen worden opgeworpen. Brancheorganisatie Cumela Nederland is sinds 2019 aangesloten bij de aanpak van Stop Heling. Landbouwondernemers kunnen hun apparatuur registreren in de Stop Heling-database. Bij diefstal wordt deze informatie in de aangifte opgenomen. Bij aanschaf van dergelijke producten kan een koper via deze database controleren of de apparatuur als gestolen geregistreerd staat. Indien dit het geval is, kan hiervan melding worden gemaakt bij politie. Daarnaast genereert de koppeling tussen het Digitaal Opkopers Register en de database Stop Heling notificatiemeldingen, als GPS-apparatuur door een handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen opgekocht is.
High impact crimes is een verzamelnaam voor delicten met een hoge maatschappelijke of persoonlijke impact zoals onder andere woninginbraken, overvallen en straatroof. Hoewel deze diefstallen van GPS-apparatuur een groot effect kunnen hebben op de bedrijfsvoering, financiële schade en het veiligheidsgevoel, kwalificeren deze diefstallen zich niet als zodanig als high impact crimes.
Bestaat er op dit moment (structurele) afstemming met de agrarische sector, op nationaal, provinciaal, dan wel lokaal niveau over hoe criminaliteit en ondermijning in de regio’s wordt aangepakt? Zo ja, op welke wijze vindt dit plaats en welke partijen zijn hierbij betrokken en hoe vallen de resultaten van deze aanpak te controleren? Zo nee, bent u bereid om dit structureel in te richten?
Er vindt op meerdere manieren (structurele) afstemming plaats met publieke en private partners over (georganiseerde ondermijnende) criminaliteit in het buitengebied. Zo is er vanuit mijn ministerie periodiek contact met LTO, ZLTO en Cumela Nederland. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing wordt in het kader van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 structureel gesproken met publieke en private partners, waaronder over de veiligheid van het buitengebied. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra en Platforms Veilig Ondernemen brengen in afstemming met de agrarische sector de problematiek in het buitengebied in beeld en passen interventies toe, zoals het instrument Veilig Buitengebied. Dit instrument wordt met een financiering vanuit mijn ministerie gefaciliteerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Met het instrument zetten gemeenten met lokale publieke en private partners een samenwerkingsnetwerk op om de veiligheid en weerbaarheid van boeren en tuinders te vergroten. Hier wordt ingezet op de oog- en oorfunctie van ondernemers en inwoners in de buitengebieden, wat bijdraagt aan het beeld over wat er speelt en leeft. Het instrument wordt dit jaar geëvalueerd om resultaten van de aanpak te monitoren.
Bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie loopt een pilot met een vertrouwenspersoon georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze vertrouwenspersoon deelt beelden met betrokken veiligheidspartners op fenomeenniveau. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom opgenomen bij meerdere brancheorganisaties een vertrouwenspersoon aan te stellen. Hierover worden nu gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector. Daarnaast is Cumela structureel betrokken bij de aanpak omtrent rondreizende dadergroepen.
Zoals in de halfjaarbrief georganiseerde ondermijnende criminaliteit2 toegelicht werk ik de komende jaren in den brede aan een verrijking en verscherping van een rapportage over de resultaten van de aanpak, samen met alle partners. Daarbij zal ook inzicht worden gegeven in de ontwikkeling van de wetenschappelijke inzichten, zoals op 6 april 2023 in het commissiedebat aan uw Kamer is toegezegd. Met deze verrijking en aanscherping verschuift het karakter van de voortgangsrapportage steeds meer van een beschrijving van de aanpak naar een beeld van wat die aanpak oplevert en de effecten daarvan in de maatschappij.
Deelt u de opvatting en de zorgen dat – gelet op het grote aantal boeren zonder op opvolgers – agrarische bestemmingen in toenemende mate het risico lopen om in criminele handen terecht te komen? Hoe gaat u dit risico voorkomen en de sociaaleconomische positie van het platteland borgen?
Ik deel de zorgen dat agrarische bestemmingen risico’s lopen op criminele inmenging. Ik verwijs voor een antwoord hoe het kabinet hierop inzet naar het antwoord van de voorgaande vragen en de beantwoording op vraag 1 en 2 van de leden Van Campen en Michon-Derkzen (beiden VVD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid over bescherming van boeren tegen drugscriminaliteit en het tegengaan van ondermijning in het buitengebied, beantwoord op 26 april jongstleden.3 Hierin heb ik onder meer het volgende aangegeven. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied werkt het kabinet met verschillende partijen aan een transitie die integraal inzet op het gebiedsgericht behalen van doelstellingen op het gebied van natuur en stikstof, water, bodem en klimaat. We hebben daarin nadrukkelijk oog voor de sociaaleconomische effecten die met deze transitie gepaard gaan. Uit signalen, incidenten en opsporingsinformatie blijkt het risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland overal in het land reëel. Daarom ben ik ook aan de slag met publieke en private partners in het buitengebied om beter zicht te krijgen op de problematiek en deze te voorkomen. Aanleiding was onder andere het in oktober 2020 verschenen rapport «Weerbare boeren in een kwetsbaar gebied». Hieruit bleek dat ongeveer 1 op de 5 respondenten weleens iemand aan de deur heeft gehad die het agrarisch vastgoed wilde gebruiken en zijn of haar intenties mogelijk verband hielden met drugscriminaliteit. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de problematiek in het buitengebied verder in beeld gebracht. Verschillende RIEC’s en Platforms Veilig Ondernemen actief op dit thema door middel van het voeren van bewustwordingscampagnes gericht op ondernemers en/of bewoners en worden in verschillende regio’s integrale controles gehouden en kijken gemeenten naar herbestemming in geval van leegstand. Zoals aangegeven wordt met onder andere brancheorganisaties uit de agrarische sector gesprekken gevoerd een vertrouwenspersoon ondermijnende criminaliteit aan te stellen.
Het Rapport van de ADR over eMates |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich het rapport van de Auditdienst Rijk (ADR) over «Besluitvorming over berichtenservice eMates»1 en het verslag van het schriftelijk overleg inzake de stand van zaken over de berichtenservice van eMates?2
Ja.
Kunt u alle vragen die zijn gesteld bij het genoemde schriftelijk overleg over de totstandkoming van de samenwerking tussen Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en eMates en de risico’s van het gebruik van eMates die destijds niet inhoudelijk beantwoord zijn omdat enkel werd verwezen naar het onderzoek van de ADR, alsnog inhoudelijk beantwoorden nu dit onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Op 24 mei 2022 heb ik uw vragen over de stand van zaken met betrekking tot de berichtenservice eMates beantwoord.3 Ten tijde van deze beantwoording moest het rapport van de ADR nog worden afgewacht.
Het rapport van de ADR is op 3 februari 2023 aan uw Kamer gezonden.4 Voor DJI staat het belang van de bescherming en beveiliging van gegevens voorop. Het ADR-rapport heeft de zorgen die tot het onderzoek aanleiding hebben gegeven niet kunnen wegnemen. Naar aanleiding van de bevindingen van de ADR heeft DJI besloten de medewerking aan de berichtenservice definitief te beëindigen.
Deze uitkomst beantwoordt de vragen waarnaar ik naar uitkomst van het ADR-rapport heb verwezen, zie voor de volledigheid ook bijlage 1.
Waarom is destijds besloten contact te zoeken met eMailaprisoner, ondanks dat een motie die verzocht in contact te treden met deze partij door een ruime Kamermeerderheid werd verworpen?3
De motie waarnaar wordt verwezen verzoekt de regering ervoor te zorgen dat penitentiaire inrichtingen (PI’s) de mogelijkheid gaan bieden aan gedetineerden om e-mails te ontvangen via de postkamer en hiertoe in contact te treden met de service «Emailaprisoner» en eventuele andere aanbieders.
Het initiatief voor een berichtenservice ontstond vanuit een aanbod van buiten DJI en niet vanuit een interne vraag van DJI. De berichtenservice, destijds onder de naam Emailaprisoner, is geïntroduceerd als onderdeel van het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW) dat in de periode 2008–2012 liep. Uitgangspunt van het programma was dat iedere gedetineerde de juiste mate van beveiliging, zorg en passende dagprogramma’s kon krijgen om zo de kans te vergroten op een geslaagde terugkeer in de maatschappij en recidive te verminderen. De toentertijd moderne berichtenservice (van Emailaprisoner) sloot aan bij de doelstellingen van het programma.6 Terugkijkend was het verlenen van medewerking in het tijdsgewricht van toen (2014) een verklaarbare keuze. De berichtenservice bood aanvullend op post extra mogelijkheden aan gedetineerden om contact met het thuisfront te hebben, wat kan bijdragen aan een goede re-integratie na detentie. De strijd tegen voortgezet crimineel handelen was destijds minder dominant aanwezig dan nu het geval is. En ook de risico’s en eisen met betrekking tot informatiebeveiliging worden nu zwaarder gewogen.
Wat vindt u van het feit dat de ADR niet de gewenste diepgang heeft kunnen bereiken bij het uitvoeren van het onderzoek, omdat de IT-serviceprovider Unilink niet heeft voldaan aan verzoeken om benodigde documentatie aan te leveren?
De medewerking aan het onderzoek is afhankelijk geweest van de welwillendheid van eMates en haar IT-serviceprovider Unilink. Hoewel de gewenste diepgang niet is bereikt, heeft de ADR met de verstrekte informatie wel voldoende inzicht gegeven waarop DJI een besluit heeft kunnen nemen.
Welk subsidiebedrag heeft eMates ontvangen sinds het opschorten van eMates, waar is dit subsidiebedrag in de begroting gedekt en kunt u juridisch advies inwinnen over de mogelijkheden voor de Staat om deze subsidie terug te vorderen, nu uit het ADR-rapport blijkt dat eMates en Unilink hebben verhinderd dat de ADR het gewenste diepgaande onderzoek kon uitvoeren?
In afwachting van de uitkomsten van het ADR-onderzoek en een te nemen besluit inzake het al dan niet continueren van een e-mailberichtenservice was het idee eMates een incidentele subsidie aan te bieden.7 Nu besloten is definitief te stoppen met de dienstverlening van eMates is deze subsidie niet verstrekt. Samen met eMates wordt gekeken naar een zorgvuldige afwikkeling. Daarin zal de periode van opschorting ook worden meegenomen. Een eventueel uit te keren bedrag zal binnen de begroting van DJI gedekt worden.
Welke wettelijke grondslag is gebruikt voor het uitkeren van subsidie aan eMates, nu er in het geheel geen sprake was van enige dienst die was aanbesteed en er geen contractuele relatie bestond tussen DJI en eMates?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de constatering van de ADR dat er geen bestaansbewijs ontvangen is van Unilink over informatiebeveiligingsmaatregelen en ook geen bestaansbewijs is ontvangen over de opslag en verwerking van (klant)gegevens?
Op basis van de beschreven feitelijkheden door de ADR heeft DJI kunnen constateren dat in onvoldoende mate is voldaan aan de gestelde eisen. Mede om die reden heeft DJI besloten de medewerking aan de berichtenservice definitief te beëindigen. Ik steun het besluit van DJI dat zij naar aanleiding van de bevindingen van de ADR heeft genomen.
Kunt u op grond van het ADR-onderzoek uitsluiten dat persoonsgegevens op enigerlei wijze bij eMates onrechtmatig zijn verwerkt? Zo nee, welke acties gaat u dan hierop nemen?
Er zijn geen datalekken gemeld, maar ik kan ook niet uitsluiten dat bij eMates persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt. Er wordt in goed overleg met eMates bezien hoe de samenwerking op een correcte manier kan worden afgewikkeld. Bij de afwikkeling zal ook aandacht worden besteed aan de vraag of er in het verleden een inbreuk op de integriteit van de data is geweest.
Klopt het dat een deel van de berichten die door eMates zijn afgekeurd en alleen bij eMates beschikbaar zijn of waren, voor de opsporing van zeer ernstige strafbare feiten relevante informatie kon bevatten en die niet konden worden opgevraagd?
Nee, eMates controleerde de berichten enkel op pornografische, erotische en gewelddadige afbeeldingen. De ontvangen digitale postberichten werden door DJI beoordeeld conform reguliere procedure. Wanneer relevante opsporingsinformatie wordt aangetroffen wordt dat doorgezet naar het Gedetineerde Recherche Informatie Punt (GRIP).
Het verkrijgen van gegevens die eMates nu nog bezit maakt onderdeel uit van de juridische afhandeling en kan daarom nu niet verder worden beantwoord.
Wat is er feitelijk is gebeurd met eMates-berichten die door Penitentiaire Inrichtingen (PI) zijn «afgekeurd»? Wie bij eMates en Unilink konden deze afgekeurde berichten inzien en vond hier logging plaats, zodat later kon worden vastgesteld wie deze berichten had ingezien?
eMates-berichten die door PI’s zijn «afgekeurd», zijn niet aan de gedetineerden uitgereikt. eMates heeft geen inzicht in welke berichten wel of niet zijn uitgereikt. De medewerkers van eMates konden in theorie alle berichten inzien. eMates geeft aan dat er door de beperkte omvang van de onderneming geen sprake was van een ingerichte functiescheiding8 en dat dit werd gecompenseerd via logging door de provider(s) die audittrails faciliteert wanneer dat nodig is.
Waarom werden er in de ene PI veel meer berichten afgekeurd dan in een andere PI en waarom was er over eMates in het algemeen en het afkeuren van berichten in het bijzonder geen uniform beleidskader vastgesteld?
De berichten die via eMates zijn verstuurd werden op dezelfde manier behandeld als reguliere post. Voor de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) en Terroristenafdeling (TA) geldt dat alle berichten aan en van gedetineerden worden gecontroleerd. De berichten vanuit of naar gedetineerden in de EBI worden bovendien standaard doorgestuurd aan het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP).9 Voor gedetineerden die niet gedetineerd zitten in de EBI en TA geldt dat berichten alleen worden gecontroleerd indien daar een concrete aanleiding toe is. In dat geval wordt er per gedetineerde een toezichtsmaatregel opgelegd. Deze controlesystematiek geldt zowel voor reguliere post, als voor berichten die destijds via eMates zijn verstuurd.10
Wat vindt u ervan dat in de managementreactie op het ADR-rapport namens u wordt geconcludeerd dat er vanuit DJI onvoldoende zicht is op de bescherming en de beveiliging van gegevens?
Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer van 24 maart 2022 heb gesteld is het feit dat er geen sluitende afspraken met eMates zijn gemaakt en
daarop evenmin toezicht werd gehouden onacceptabel.11 Dit is één van de redenen geweest om de medewerking aan de dienstverlening van eMates per direct te beëindigen.
In hoeverre kunt u stellen dat controle van het berichtenverkeer met gedetineerden op signalen van voortgezet crimineel handelen in detentie niet heeft geleden onder het gebrek aan zicht op bescherming en beveiliging van gegevens?
Ik kan dat niet met honderd procent zekerheid stellen. Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 11 kan ik wel zeggen dat alle berichten aan en van gedetineerden in de EBI en TA worden gecontroleerd. Voor gedetineerden die niet gedetineerd zitten in de EBI en de TA geldt dat berichten alleen worden gecontroleerd indien daar een concrete aanleiding toe is.12 In dat geval wordt per gedetineerde een toezichtsmaatregel opgelegd. Deze controlesystematiek geldt zowel voor reguliere post, als voor berichten die via eMates zijn verstuurd. De berichten vanuit of naar gedetineerden in de EBI worden bovendien standaard doorgestuurd aan het GRIP.
Als er uit opsporingsinformatie blijkt dat er in berichten die via eMates zijn verstuurd of geprobeerd zijn te versturen relevante signalen bevatten van voortgezet crimineel handelen in detentie, kunnen deze gegevens dan alsnog worden opgevraagd bij eMates? Zo nee, waarom niet?
Het opvragen van de gegevens maakt deel uit van de juridische afwikkeling van de medewerking aan de dienstverlening van eMates. Aangezien de onderhandelingen nog lopen kan ik daar nu geen antwoord op geven.
Kunt u verklaren waarom de mate van controle van eMates-berichten per PI zeer verschillend was, zoals de ADR constateerde, en wat betekent deze constatering voor het onderzoek van DJI naar het opzetten van een mogelijke alternatieve berichtenservice in eigen beheer?
Terugkijkend was het verlenen van medewerking in het tijdsgewricht van toen (2014) een verklaarbare keuze. De berichtenservice bood aanvullend op post extra mogelijkheden aan gedetineerden om contact met het thuisfront te hebben, wat kan bijdragen aan een goede re-integratie na detentie. De strijd tegen voortgezet crimineel handelen was destijds minder dominant aanwezig dan nu het geval is. En ook de risico’s en eisen met betrekking tot informatiebeveiliging worden nu zwaarder gewogen.
Zoals uit het antwoord bij vraag 13 blijkt, worden alle berichten van en aan gedetineerden in de EBI en de TA door DJI gecontroleerd. Voor gedetineerden die niet gedetineerd zitten in de EBI en de TA geldt dat berichten alleen worden gecontroleerd indien daar een concrete aanleiding toe is. Dat hier verschil in zit heeft te maken met differentiatie in beveiligingsniveaus.
Tijdens de oriëntatie naar een nieuwe berichtservice worden de informatiebeveiligingseisen voor een alternatieve berichtenservice meegenomen. Een dergelijke berichtenservice dient veilig en eigentijds te zijn.
Er kan nu geen sluitend antwoord gegeven worden op de vraag aan welke specifieke informatiebeveiligingseisen een nieuwe alternatieve berichtenservice moet voldoen, omdat dat afhankelijk is van de functionele wensen. In algemene zin kan wel gezegd worden dat de alternatieve berichtenservice minimaal zal moeten voldoen aan het vigerend beleid waaraan DJI in het kader van informatiebeveiliging voldoet. De reden waarom deze eisen nooit aan Mates is opgelegd, is omdat DJI geen contract had met serviceprovider Unilink en er geen formele klant-leverancier relatie met eMates bestond. Dit soort constructies zullen in de toekomst voorkomen worden.
In mijn brief aan uw Kamer op 3 april 2023 inzake het VKC-verzoek over de voortgang op uitvoering moties van het lid Ellian (VVD) gaf ik aan dat voor de langere termijn ook zal worden gekeken naar de inzet van Artificial Intelligence (AI) om sneller en efficiënter de bulk van berichtenverkeer met gedetineerden te controleren op signalen van voortgezet crimineel handelen.13 Of een alternatieve elektronische berichtenservice in eigen beheer van DJI wenselijk is, is DJI momenteel aan het onderzoeken. Ik verwacht uw Kamer na het zomerreces hierover te kunnen infomeren.
Aan welke specifieke informatiebeveiligingseisen moet een nieuwe alternatieve berichtenservice voldoen en waarom zijn deze eisen nooit aan eMates opgelegd?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘Kinderen opgelicht met virtuele muntjes voor gameplatform Roblox’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderen opgelicht met virtuele muntjes voor gameplatform Roblox»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Zijn er cijfers bekend (bij de politie) over oplichting van kinderen in online games, bijvoorbeeld over het aantal aangiftes of de financiële schade? Zo niet, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
De politie hanteert bij deze aangiften geen specifieke registratiecategorie voor het type online game. Daarnaast worden ook de leeftijd en exacte financiële schade niet standaard genoteerd. Het is aannemelijk dat oplichting zich niet specifiek toespitst tot een enkele online game of tot gebruikers in een land. Ik heb daar echter geen gegevens over. Door het Centraal Bureau voor de Statistiek is onderzoek gedaan naar online veiligheid en criminaliteit op basis van slachtofferenquêtes. Uit dit onderzoek bleek dat in 2022 15 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder aangaf in de afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest van een of meer vormen van online criminaliteit, zoals oplichting en fraude, hacken, bedreiging en intimidatie.
Zijn er naast Roblox bij u andere voorbeelden bekend van manieren waarop kinderen worden opgelicht in online games? Zo ja, om welke games gaat het en om welk soort fraude?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben deze vormen van online fraude gericht op kinderen een internationaal karakter?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn kinderen kwetsbaarder voor oplichting via phishing-links dan volwassenen?
Het is bekend dat criminelen zich met verschillende technieken (social engineering) richten op kwetsbare groepen. Dat zijn zeer kwalijke praktijken, waarbij mensen zoals u en ik, maar ook kinderen, worden verleid om op links te klikken, bestanden te downloaden of informatie prijs te geven. Minderjarigen zijn veelal nieuwsgierig en zijn zich vanwege hun ontwikkeling en ervaringsniveau minder bewust van de risico’s. Uit cijfers van het Centraal Bureau van de Statistiek blijkt dat jongeren vaker op internet actief zijn. Dit vergroot de kans dat ze online worden opgelicht. Van de groep 15- tot 45-jarigen werd 9% slachtoffer van oplichting tegen 5% van de groep 65-plussers. Het patroon dat jongere Nederlanders vaker slachtoffer worden dan ouderen is met name te zien bij aankoopfraude en identiteitsfraude. Bij phishing zijn jongeren (15 tot 45 jaar) echter minder vaak slachtoffer van phishing dan andere leeftijdsgroepen, zoals 65-plussers (1%).2 Het blijft belangrijk om in te zetten op het vroegtijdig ontwikkelen van online basisvaardigheden, bijvoorbeeld via het basisonderwijs.
Het initiatief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het programma «Mijn Cyberrijbewijs» is daar een goed voorbeeld van.3 Via vijf lessen krijgen kinderen uit groep 7 en 8 van het primair onderwijs informatie en handelingsperspectief over waarom gedrag online sneller ontspoort dan in het fysieke domein.4 Mijn Cyberrijbewijs is gratis beschikbaar.
Deelt u de mening dat dit soort fraude in de hand wordt gewerkt doordat veel games gebruik maken van het «pay-to-win-principe» en digitale valuta zoals Robux?
Ik kan mij voorstellen dat het inspelen op menselijke eigenschappen, zoals nieuwsgierigheid, door middel van voorgespiegelde winkansen een onderdeel vormt van oplichtingstechnieken. Over een eventuele relatie tussen in-game of in-app aankopen en fraude heb ik geen gegevens.
Deelt u de mening dat er bij spelletjesaanbieders een belangrijke verantwoordelijkheid ligt om in het ontwerp van games verleidingstechnieken tegen te gaan en het risico op oplichting van kinderen te minimaliseren? Bent u bereid te onderzoeken of hiervoor extra wettelijke waarborgen nodig zijn?
Ja, die mening deel ik. In 2020 heb ik de Code kinderrechten online laten ontwerpen met ontwerpprincipes voor ontwikkelaars van digitale diensten en producten. De Code bestaat uit een tiental beginselen die op zich niet juridisch afdwingbaar zijn, maar de onderliggende wet- en regelgeving is dat wel (o.a. het internationale verdrag inzake de rechten van het kind, de Mediawet, en het burgerlijk wetboek). De Code ziet er op dat kinderrechten tijdens het ontwerpproces worden geborgd. Dat ziet op meer kwesties dan alleen verleidingstechnieken. Ik wil het gebruik van de Code door de ontwikkelaars intensiveren. Ik laat daarom de Code doorontwikkelen tot een meer praktisch instrument voor ontwikkelaars waarmee zij in iedere stap van het ontwerpproces op een toegankelijke wijze kunnen controleren of zij kinderrechten in het ontwerp borgen. Ook laat ik op dit moment onderzoeken of de Code wettelijk kan worden verankerd.
Tegelijkertijd werk ik aan een kinderrechten impact assessment (KIA) dat de risico’s op schending van kinderrechten in een ontwerp voor een digitale dienst of product, in kaart brengt. Is dat risico aanwezig, dan zal de ontwikkelaar het ontwerp moeten aanpassen. Ook ten aanzien van dit instrument laat ik de mogelijkheid van een wettelijke verankering onderzoeken. Ten slotte ontwikkel ik een keurmerk kinderrechten dat aangeeft of de digitale dienst of het product kinderrechten respecteert. In de brief die ik op 14 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd, zet ik mijn beleid met betrekking tot kinderrechten en digitalisering uiteen. De hiervoor genoemde instrumenten, de KIA, de Code kinderrechten online en het keurmerk, zien op het ontwerpproces van ontwikkelaars voor digitale diensten en producten.
Wat is de status van uw inzet om in Europees verband te pleiten voor het verbieden van loot boxes en andere soortgelijke verleidingstechnieken?
De Europese Commissie is gestart met een consultatie over consumentenbescherming in de online omgeving. De Commissie gaat onderzoeken of aanvullende maatregelen nodig zijn om consumenten online beter te beschermen. In dat kader gaat de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aan de Commissie voorstellen de Europese regelgeving zodanig aan te passen dat loot boxes onder alle omstandigheden kwalificeren als een oneerlijke handelspraktijk. Daarnaast gaat de Minister van EZK aan de Commissie vragen om praktijken zoals pay-to-win mechanismen en het gebruik van virtuele munten op Europees niveau strakker te reguleren. De resultaten van de Commissie worden in het tweede kwartaal van 2024 verwacht. Vanaf 2025 kunnen wetgevende voorstellen van de Commissie volgen.
Bent u bereid om in Europees verband ook te pleiten voor een harde aanpak van de hieruit voortkomende fraude en oplichting van kinderen?
Als voorbeeld van een gewenste hardere aanpak heb ik in het voorgaande antwoord toegelicht dat in Europees verband wordt samengewerkt om consumenten en kinderen online beter te beschermen, bijvoorbeeld met de oproep tot nadere regulering en het verbieden van loot boxes. Oneerlijke handelspraktijken en daaruit voortvloeiende fraude en oplichting zijn strafbare gedragingen. Slachtoffers kunnen daarvan nu al aangifte doen.
Bent u bereid om samen met de politie te bekijken hoe dit soort fraude zo hard mogelijk aangepakt kan worden? Is de politie hiervoor voldoende toegerust en wordt hiervoor internationaal samengewerkt?
De inzet van het strafrecht is alleen mogelijk indien sprake is van strafbare feiten. In de antwoorden op vraag 7 en 8 ben ik al ingegaan op het belang om kinderrechten en consumentenrechten te versterken. De overheid werkt samen met private partners aan het tegengaan van online criminaliteit door in te zetten op preventie en het vergroten van bewustwording om tijdig risico’s te herkennen en preventief maatregelen te nemen om de kans op slachtofferschap te verkleinen. Daarbij is er aandacht voor de kwetsbaarheid van jongeren die kan leiden tot slachtofferschap of daderschap bij online criminaliteit. Voor de politie zijn in de Veiligheidsagenda 2023–2026 landelijke beleidsdoelstellingen geformuleerd. Internationale samenwerking is onderdeel van de afspraken in deze Veiligheidsagenda. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hierover geïnformeerd. 5
Herinnert u zich dat u in antwoord op vragen van het lid Bontenbal2 de ambitie heeft uitgesproken om ouders en kinderen goed te informeren over de kansen en risico’s van digitale technieken door middel van publieksvoorlichting? Kunt u hiervan een update geven?
Ja, dat herinner ik mij. Ik werk op dit moment aan een plan van aanpak. Ik heb een meerjarige publiekscommunicatie voor ogen waarin verschillende thema’s aan bod komen en die dit najaar start.
Daarnaast laat ik, specifiek met het oog op verleidingstechnieken, een gamewijzer ontwikkelen. Dit is een onafhankelijk codeersysteem waarmee games kunnen worden beoordeeld op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloeding. Ouders en gamers kunnen aan de hand van deze codering zelf beter beslissen of ze de game willen spelen. Daarnaast maakt het codeersysteem zichtbaar wat er gebeurt in games, waardoor het gesprek met ontwikkelaars van digitale diensten en producten over begrenzing en ethiek beter kan worden gevoerd. Ik wil u voor dit punt ook verwijzen naar de brief die ik u op 14 juli jl. heb gestuurd.
Het criminele karakter van het asielzoekerscentrum in Gilze en het onder druk zetten van burgers die hier verslag van doen op sociale media |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het speciaal ingerichte verblijf in asielzoekerscentrum (azc) Gilze waar criminele/onheuse asielzoekers worden gehuisvest?1
AZC Gilze kan 1.200 asielzoeker huisvesten. Op locatie is een apart woongebouw ingericht ten behoeve van (potentiële) overlastgevers. In dit woongebouw verblijven ook andere bewoners (dus niet-potentiële overlastgevers). Er verblijven in dit woongebouw op dit moment 20 personen.
Ik ben er mee bekend dat een groep overlastgevende asielzoekers problemen heeft veroorzaakt. Dit is onacceptabel. Om de veiligheid van de overige COA-bewoners te waarborgen, heeft het COA daarom besloten om de kleine groep overlastgevers af te zonderen. Zo kan het COA extra maatregelen treffen, zoals extra beveiliging om meer grip te krijgen op overlastgevers. Op dit moment zijn er bijna geen incidenten meer.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er in dit soort speciale verblijven worden gehuisvest?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met misstanden die plaatsvinden in het azc te Gilze?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat er spullen van Nederlandse omwonenden gestolen worden, op het speciaal ingerichte verblijf worden teruggevonden, en de politie niets kan doen?
Ja, ik ben er mee bekend dat er weleens spullen van omwonenden zijn gestolen. Ik herken mij echter niet in het beeld dat de politie niets kan doen. Bij strafbare feiten of bij het verstoren van de openbare orde treedt de politie op, onder het gezag van (respectievelijk) het Openbaar Ministerie en het lokale gezag. Er kan zowel preventief als repressief worden opgestreden in COA-locaties, dit gaat dan altijd in samenwerking met onder andere het COA, het lokale gezag en de beveiliging.
Zoals ik heb aangegeven in de voortgangsbrieven van 9 mei jl. en 24 november 20222 wordt de samenwerking tussen de betrokken partners (het lokale gezag, COA, de beveiliging, de politie en het Openbaar Ministerie) versterkt voor wat betreft overlastgevende en criminele asielzoekers. Daarbij kan worden gedacht aan stelselmatig sanctioneren bij constatering van een strafbaar feit, consequente dossieropbouw en informatie-uitwisseling, en toeleiding naar supersnelrecht waar nodig.
De COA-medewerkers gaan met regelmaat op kamerbezoek en voeren op basis van de huisregels kamercontroles uit. Indien er een verdenking is van bijvoorbeeld gestolen goederen kan er vaker een controle worden uitgevoerd of kan de politie worden ingeschakeld.
Bent u bekend met het bijgesloten verhaal van Ties van den Brand en Zara Mertens?
Ik heb kennisgenomen van het feit dat de politie in gesprek is gegaan met de betrokkenen en dat de politie tijdens dit gesprek heeft geadviseerd tot verwijdering van de berichten door de betrokkene op sociale media. Iedereen mag zijn verhaal doen in Nederland, ook op sociale media. In dit geval gaven een aantal opruiende reacties van derden, evenals reacties van derden om voor eigen rechter te spelen, aanleiding om de betrokkenen te adviseren deze berichten te verwijderen. Dit had dus niet te maken met de berichtgeving van betrokkene zelf. Ik ga niet over de specifieke werkwijze van de politie, de politie treedt altijd op onder het gezag van het lokale gezag of het Openbaar Ministerie. Wanneer iemand ontevreden is over het handelen van de politie staat het hem of haar vrij om een klacht in te dienen bij de politie via de gebruikelijke weg.
Ties en Zara hebben deze verhalen gedeeld op sociale media, omdat zij hun telefoons niet terug konden krijgen, vervolgens werd er door overheidsinstanties druk op hen uitgeoefend om de berichten te verwijderen, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om excuses maken richting deze benadeelde omwonenden?
Zie antwoord vraag 5.
Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u er in de toekomst aan doen dat overheidsinstanties niet onterecht burgers onder druk zetten omdat uitlatingen in welke vorm dan ook, hen niet «lekker» uitkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de politie toch de gestolen spullen uit het betreffende pand kan halen?
Het is voor de politie wettelijk niet toegestaan om een woning te doorzoeken op basis van een zoekmelding van een gestolen telefoon. Voor het doorzoeken of zoekend rondkijken door de politie moet het vaak gaan om zwaardere strafbare feiten. Daarnaast geeft de politie aan dat in dit geval niet exact kon worden vastgesteld in welke kamer (die aangemerkt wordt als woning) de ontvreemde telefoon zich op dat moment bevond.
De wettelijke regels omtrent doorzoekingen zijn duidelijk en afdoende en vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering. Ik zie daarom geen aanleiding voor een wetswijziging. Zoals hierboven beschreven doet het COA wel reguliere kamercontroles op basis van hun eigen huisregels. Desgewenst kan de politie het COA ondersteunen bij dit soort kamercontroles.
Er is geen huiszoeking mogelijk omdat er meerdere adressen gevestigd zitten in een pand waar de criminele asielzoekers zitten, bent u het eens met de stelling dat er gekeken moet worden naar wetswijzigingen om dit wel mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 10.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deze asielzoekers zijn criminelen en gedragen zich onheus, bent u het met de stelling eens dat dit consequenties moet hebben voor hun asielaanvraag?
Om te voorkomen dat criminele asielzoekers misbruik maken van onze geboden gastvrijheid, zet het kabinet in op een harde aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag. De organisaties in de asielketen werken er daarom hard aan om zo iemand snel door de asielprocedure te halen, en om na afwijzing van de asielaanvraag te werken aan terugkeer naar land van herkomst of overdracht naar de verantwoordelijke Dublinlidstaat. Het Openbaar Ministerie hanteert als uitgangspunt een lik-op-stuk aanpak als een asielzoeker een strafbaar feit begaat. Onder lik-op-stuk wordt verstaan een snelle interventie na aanhouding van de verdachte tot en met de succesvolle tenuitvoerlegging van de straf.
De IND kan de verblijfsvergunning asiel weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan. Na een afwijzend besluit of een intrekking van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of (aansluitend in) vreemdelingenbewaring.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wat vindt u ervan dat, volgens berichtgeving van het AD, uw medewerkers vrezen voor hun veiligheid?
Alle medewerkers moeten, in soms moeilijke omstandigheden, veilig hun werk kunnen doen. Daarom neemt het COA signalen van werknemers uiterst serieus om de veiligheid op locatie blijvend te kunnen waarborgen.
Wat gaat u doen om uw personeel in azc’s hun gevoel van veiligheid terug te geven?
Tussen het lokaal bevoegd gezag, politie en het COA zijn werkafspraken gemaakt om de ongewenste activiteiten van overlastgevende asielzoekers te beteugelen. Dat heeft effect; de overlast en meldingen zijn afgenomen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Omwille van de leesbaarheid heb ik sommige vragen in de beantwoording gebundeld.
De moord op een gedetineerde door zijn celgenoot in Krimpen aan den IJssel |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «De dood van Nigel had voorkomen kunnen worden»1, waarin staat dat voor het eerst in Nederland een gedetineerde is vermoord door zijn celgenoot?
Ja
Wat is uw reactie op het feit dat Nigel Hill is vermoord door zijn celgenoot, die is veroordeeld tot tbs en dwangverpleging wegens moord op zijn huisgenoot?
Allereerst wil ik opmerken dat een dergelijke gebeurtenis enorm aangrijpend is voor alle betrokkenen. Mijn gedachten zijn bij de nabestaanden van de overleden gedetineerde. Nabestaanden zijn in de gelegenheid gesteld de inrichting te bezoeken. Dat bezoek heeft op 20 maart jl. plaatsgevonden.
Een dergelijke gebeurtenis heeft ook veel impact op het personeel en de medegedetineerden van de PI Krimpen aan den IJssel. Voor de betrokken medewerkers is opvang en nazorg georganiseerd. Ook de gedetineerden van de afdeling ontvangen de bijstand die zij nodig hebben. De politie doet momenteel onderzoek naar het overlijden en de rol van de aangehouden medegedetineerde.
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is naar aanleiding van dit incident een calamiteitenonderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de toedracht en achtergronden. Hierbij wordt specifiek gekeken naar advies, selectie en overplaatsing. Ook wordt gekeken naar de overdracht naar de PI Krimpen vanuit de inrichtingen waar de overleden gedetineerde alsmede de aangehouden celgenoot hiervoor hebben verbleven. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af. Mochten uit de onderzoeksresultaten aanbevelingen komen die het risico van een dergelijk incident kunnen reduceren dan worden vanzelfsprekend de maatregelen getroffen die hiervoor nodig zijn.
Had de moordenaar een contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel? Zo ja, waarom is hij alsnog met Nigel Hill in een cel geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Over individuele gevallen kan ik geen mededelingen doen. DJI is naar aanleiding van dit incident een calamiteitenonderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de toedracht en achtergronden. Ik wacht de onderzoeksresultaten af en zal de conclusies met uw Kamer delen.
Op basis van welke indicaties en regels beslissen gevangenisdirecteuren mee over plaatsing in een meerpersoonscel? Hoe worden deze keuzes gemonitord vanuit veiligheids- en welzijnsoverwegingen voor de gedetineerden?
De directeur van een vestiging kan een gedetineerde een meerpersoonscel toewijzen tenzij hij/zij daarvoor ongeschikt wordt geacht. Volgens de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) kan deze ongeschiktheid samenhangen met gezondheidstoestand, verslavingsproblematiek, gedragsproblematiek, achtergrond van het gepleegde delict, psychische gestoordheid en aan betrokkene opgelegde beperkingen.
Naast de in de RSPOG genoemde aspecten wordt ook rekening gehouden met zaken als de culturele achtergrond van de gedetineerden, of gedetineerden roken en bijvoorbeeld taal. Ook kunnen gedetineerden aangeven een voorkeur te hebben om samen geplaatst te worden met een zelfgekozen andere gedetineerde. Indien mogelijk wordt hier rekening mee gehouden.
Binnen een aantal regimes is toewijzing van een meerpersoneelscel per definitie uitgesloten. Dit geldt voor het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, de Terroristen Afdeling, de Afdeling met Beheers Problematisch Gedetineerden, de Extra Beveiligde Inrichting, de Afdeling Intensief Toezicht en de Extra Zorg Voorziening.
Op welke wijze wordt de directeur van de gevangenis te Krimpen aan den IJssel ter verantwoording geroepen voor de keuze om iemand die is veroordeeld tot tbs en dwangverpleging wegens moord op zijn huisgenoot te plaatsen in een meerpersoonscel?
Ik wacht de resultaten van het calamiteitenonderzoek dat DJI heeft ingesteld af en zal de conclusies daarvan met uw Kamer delen.
Wat is uw visie op de mogelijkheid dat de moord op Nigel Hill indirect het gevolg is van eerder doorgevoerde bezuinigingen in het gevangeniswezen waardoor meerpersoonscellen zijn ingevoerd?
Meerpersoonscellen vormen sinds 2004 een volwaardige vorm van detentie waarmee flexibeler in kan worden gespeeld op wisselende capaciteitsbehoefte. Onderzoek heeft uitgewezen dat het gebruik van meerpersoonscellen in de praktijk niet tot de problemen heeft geleid die sommigen bij de invoering ervan hadden voorzien.2 De meerpersoonscellen worden ingezet wanneer het nodig is, dat wil zeggen dat zolang de bezetting het toelaat er vooral een persoon per cel wordt geplaatst. Daarnaast worden bij toename van het aantal gedetineerden op een afdeling door inzet van meerpersoonscellen evenredig meer executieve medewerkers ingezet om te blijven voldoen aan de norm van 2 executieve medewerkers per 24 gedetineerden. Waar nodig worden aanvullende maatregelen in het dagprogramma of de personele bezetting getroffen om de orde en veiligheid te waarborgen.
Kunt u toelichten waarom de nabestaanden van de Nigel Hill twee dagen na de moord op de hoogte zijn gesteld, en niet eerder? Wat is het beleid over het informeren van nabestaanden van gedetineerden?
In het algemeen kan ik aangeven dat gedetineerden bij binnenkomst gevraagd wordt om contactgegevens van hun naasten beschikbaar te stellen. Deze contactgegevens worden in het dossier bewaard en in geval dat dit noodzakelijk is gebruikt. Het streven is dat nabestaanden zo snel als mogelijk is worden geïnformeerd. Zij worden ook altijd in de gelegenheid gesteld de inrichting te bezoeken. Het traceren en bereiken van nabestaanden op korte termijn kan een uitdaging vormen als contactgegevens niet of beperkt beschikbaar zijn.
De nabestaanden hebben op 20 maart jl de inrichting bezocht. Verder kan ik niet nader ingaan op de situatie in deze specifieke casus.
Welke maatregelen zijn direct na de moord op Nigel Hill in werking gesteld om andere gedetineerden te beschermen?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 is voor gedetineerden en de betrokken medewerkers de nodige opvang en nazorg georganiseerd. Voor het overige kan ik over individuele gevallen geen uitspraken doen. In algemene zin wacht ik, alvorens verdere maatregelen te nemen, de onderzoeksresultaten af. Mochten uit de onderzoeksresultaten aanbevelingen komen die het risico van een dergelijk incident kunnen reduceren dan worden vanzelfsprekend de maatregelen getroffen die hiervoor nodig zijn.
Welke mogelijkheden hebben gedetineerden die in meerpersoonscellen worden geplaatst als zij zich onveilig voelen in het bijzijn van hun celgenoot? Hebben meldingen hiervan tot gevolg dat celgenoten uit elkaar worden geplaatst?
Bij een meerpersoonscel kan het delen van een verblijfsruimte in een gesloten setting leiden tot irritaties en ruzie. Bij melding of constatering daarvan wordt beoordeeld of de veiligheid in het geding is. Als dat zo is dan zullen betrokkenen uit elkaar worden geplaatst.
Gaat u onderzoeken of de moord op Nigel Hill voorkomen had kunnen worden? Zo ja, kunt u dit toelichten en wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de resultaten van het onderzoek af en zal de conclusies met uw Kamer delen.
Welke gevolgen heeft de moord op Nigel Hill voor beleid ten aanzien van de bescherming van gedetineerden en het plaatsen van meerdere gevangenen in één cel? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Als uit onderzoek blijkt dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid mede verantwoordelijk is voor de dood van Nigel Hill, welke verantwoording legt u dan af aan de nabestaanden? Is hier bestaand beleid op?
Zie antwoord vraag 10.
Welke maatregelen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat moord op celgenoten nooit meer gebeurt?
Zie antwoord vraag 10.
Voorbeelden van gewelddadige uitwassen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de volgende zin uit het AIVD jaarverslag 2022 op pagina 14: «Over het algemeen roepen zij [anti-institutionele extremisten] juist op tot geweldloos verzet, en tot nu toe is het aantal gewelddadige uitwassen beperkt.»
Ja.
Kunt u wellicht een paar concrete voorbeelden geven van dit soort «gewelddadige uitwassen» in Nederland die, mogen we aannemen, hebben geleid tot een justitieel onderzoek en waar mogelijk ook tot een gerechtelijke vervolging en veroordeling. Indien u geen enkel voorbeeld kunt geven van «gewelddadige uitwassen», waarom spreekt de AIVD dan niet over «geen gewelddadige uitwassen» in plaats van «een beperkt aantal»?
Zoals bekend doet de AIVD hier in het openbaar geen uitspraken over.
De AIVD heeft als taak om onderzoek naar personen en organisaties te verrichten, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD spreekt op basis van deze taak over «een beperkt aantal gewelddadige uitwassen».
Kunt u de bovenstaande vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het feit dat Brabant een broeinest is voor criminelen. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Brabantse buitengebied steeds vaker een paradijs voor criminelen is en dat drugsrunners, drugslabs en martelcontainers welig tieren?1
Ik ben bekend met het Algemeen Dagblad artikel «Waarom Brabant broeinest is voor criminelen: «Gaat niet om geografische ligging»» van 16 april 2023.
Bent u bekend met het feit dat de aanpak van ondermijnende criminaliteit vooral gericht is op de steden, dat de overheid in het buitengebied minder actief en zichtbaar is en dat in kleinere gemeenten er gewoonweg veel minder personele capaciteit beschikbaar is voor opsporing, handhaving en preventie?
De negatieve effecten van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zijn overal voelbaar in ons land, zowel in de steden als in het buitengebied. De aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit richt zich op het bestrijden en oprollen van drugscriminelen waar zij actief zijn, waarbij de beschikbare middelen evenwichtig verdeeld worden. Er wordt hierbij rekening gehouden met de urgentie en waar de grootste winst te behalen is. Voorbeelden hiervan zijn de middelen voor de regionale versterking.
In het buitengebied is vaak sprake van kleinere overheidsorganen met minder capaciteit/specialistische kennis per vierkante kilometer en/of inwoner.
Om deze problematiek het hoofd te bieden is een nauwe samenwerking, kennis en informatiedeling tussen overheidspartners noodzakelijk. Ook de bewoners en ondernemers(organisaties) in de gebieden spelen een belangrijke rol in het voorkomen van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Onder andere door de meldingsbereidheid van inwoners te vergroten, kan de aanpak worden ondersteund. Zo financier ik in de vorm van een pilot de aanstelling van een vertrouwenspersoon veilig buitengebied bij het Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO). Boeren kunnen in vertrouwen vragen stellen en advies of hulp vragen. In de lokale media is hier veel aandacht voor, waardoor onderwerpen die de vertrouwenspersoon aandraagt vaak opvolging krijgen. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom toegezegd bij twee andere brancheorganisaties een vertrouwens- persoon aan te stellen. Hierover worden nu ook gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector. Daarnaast wordt ook in 2023 het instrument Veilig buitengebied voor gemeenten vergoed.
Ook binnen het samenwerkingsverband van de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) en onder het RIEC-convenant worden vanuit de regionale versterkingsgelden diverse initiatieven ontplooid. Het RIEC Midden-Nederland en het RIEC Oost-Nederland kennen bijvoorbeeld al districtelijk programma- coördinatoren Ondermijning. Samen met de gemeenten in een district wordt daarbij onder ander gewerkt aan een «basis op orde via een lokale norm voor de aanpak ondermijning». Daarnaast is het buitengebied als bestuurlijk focusthema aangewezen door het RIEC Noord-Nederland en investeren ook RIEC Limburg, RIEC Den Haag, RIEC Oost-Nederland en de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland in het vergroten van «awareness» en het organiseren van toezicht en handhaving in het buitengebied vanuit het doel om te komen tot een «weerbare samenleving».
Binnen de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland is een «expert kwetsbare wijk» aangesteld die zich inzet voor het versterken van bewustwording bij bewoners in kwetsbare wijken en het buitengebied. Het verhogen van de meldingsbereidheid en het smeden van weerbaarheidscoalities maakt daar onderdeel van uit. Ook binnen het focusthema «logistieke knooppunten en transport» zijn er bij de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland lopende initiatieven die zich richten op het «achterland», zoals bedrijventerreinen, het buitengebied en loodsen. In bredere zin investeert de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland een flink deel van het budget in het versterken van de capaciteit van de partners binnen het samenwerkingsverband, waaronder dat van de politie.
Als het gaat om opsporing en handhaving dan hebben we inderdaad te maken met schaarste. Als Minister ben ik conform de Politiewet 2012 verantwoordelijk voor de verdeling van sterkte over de regionale eenheden. Dit gebeurt na overleg in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. De wijze waarop (eventuele) nieuwe sterkte wordt verdeeld (de sterkteverdelingssystematiek) wordt op dit moment vernieuwd, waarbij aandacht is voor de werklast van de regionale eenheden, en ook voor de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de politie. Verdeling binnen de regionale eenheid is de verantwoordelijkheid van de burgemeesters, de hoofdofficier van justitie en de politie. Uit de gesprekken die ik voer – zowel in het landelijk overleg als in de regio en recent nog in West Brabant – blijkt hierbij ook nadrukkelijk aandacht voor de verdeling tussen stad en platteland binnen een eenheid.
Heeft u de bereidheid om een speciaal team Brabantcops tegen drugsrunners, drugslabs en martelcontainers in het leven te roepen, dat zichtbaar wordt in het buitengebied, leegstaande loodsen en schuren controleert en contact legt met bewoners om de nu lage meldingsbereidheid te vergroten? Zo ja, hoe gaat u één en ander, ook financieel, handen en voeten geven? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het huidige kabinet, zoals bij uw Kamer bekend2, heeft miljoenen uitgetrokken voor de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende drugscriminaliteit. Een substantieel deel van de ondermijningsmiddelen gaat naar politiecapaciteit voor Brabant. Het is vervolgens aan het lokaal gezag, de burgemeesters en officieren van justitie, om te bepalen hoe de (additionele) capaciteit wordt ingezet. De Brabantse gezagen kunnen ervoor kiezen de politiecapaciteit in te zetten voor de bestrijding van drugsrunners, drugslabs en martelcontainers, voor de controle van leegstaande loodsen en schuren en om contact te leggen met bewoners om de nu lage meldingsbereidheid te vergroten.
Verder wil ik u graag verwijzen naar de beantwoording van vraag 2, waar ik inga op de belangrijke rol die de RIECs spelen bij de bestrijding van ondermijnende drugscriminaliteit.
Overlast en criminaliteit op het AZC in Gilze |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Criminelen in apart azc-gebouw, met drugs, knuppel en messen»?1
Ja.
Bent u bekend met de overlast in het asielzoekerscentrum (azc) in Gilze? Zo ja, hoe typeert u deze overlast en wat is uw oordeel hierover?
De afgelopen periode hebben zich verschillende overlastgevende incidenten op en rondom de opvanglocatie voorgedaan. Echter, het beeld dat er sprake is van ernstige, structurele overlast, wordt door de gemeente Gilze en Rijen en het COA niet herkend. Diverse deelnemers hebben dit tijdens een recent omwonendenoverleg bevestigd. Zij menen dat door de verschillende betrokken partijen de juiste maatregelen worden genomen.
Is de overlast bij het azc in Gilze de afgelopen tijd toegenomen? Zo ja, hoe komt dit?
In de afgelopen periode is een daling te zien van het aantal overlast gerelateerde incidenten bij het azc in Gilze. Dit is onder meer een gevolg van de versterkte samenwerking tussen het COA, de gemeente Gilze en Rijen, de politie en de organisaties binnen de asielketen. Zo zijn er afspraken gemaakt die de behandeling van de asielaanvraag van specifieke bewoners op het azc bespoedigen. Dit draagt bij aan het verminderen van het aantal potentiële overlastgevers op de locatie.
Daarnaast draagt de inzet van extra beveiligers bij aan de daling van overlast. In de afgelopen weken zijn slechts sporadisch meldingen geweest van het verblijf van bezoekers op de locatie zonder toestemming of de (mogelijke) diefstal van goederen.
Welke maatregelen worden er genomen om de veiligheid van de azc-bewoners en de omwonenden in Gilze te garanderen en de overlast te beperken?
Ten eerste werken de partijen in de vreemdelingenketen hard om overlastgevers snel uit het opvangstelsel te halen en bij afwijzing terug te sturen naar land van herkomst of de verantwoordelijke Dublinlidstaat. Daarnaast wordt hard opgetreden tegen asielzoekers die misdrijven begaan. Het Openbaar Ministerie zet bij asielzoekers die een misdrijf hebben gepleegd, bij voorkeur in op een strafbeschikking in plaats van een dagvaarding, en waar mogelijk wordt supersnelrechtzitting toegepast.
Heeft u signalen ontvangen dat het azc-personeel niet meer veilig haar werk kan doen door de bedreigende situatie? Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat werknemers van het azc wel veilig hun werk kunnen verrichten?
Medewerkers van de locatie geven aan veilig hun werk te kunnen verrichten en zich ook veilig te voelen. Vanwege het belang van dit onderwerp is veiligheid een vast onderwerp van gesprek op de locatie. Zo zijn bij de dagelijkse overdracht en binnen de teamoverleggen de veiligheid op de locatie, en het bij medewerkers aanwezige gevoel van veiligheid, belangrijk gespreksonderwerpen.
In het artikel wordt vermeld dat azc-medewerkers niet voldoende gemachtigd zijn om messen weg te halen. Kunt u dit toelichten? Is het mogelijk om hier in geval van overlast beperkingen aan te stellen? Kan de politie hier eventueel een rol in spelen?
Medewerkers op een locatie hebben de mogelijkheid om messen die bestemd zijn voor huishoudelijk gebruik weg te halen. Dit geldt ook voor messen die vallen onder de Wet Wapens en Munitie. Als medewerkers messen aantreffen die vallen onder de Wet Wapens en Munitie, wordt de politie ingeschakeld die dergelijke messen vervolgens in beslag kan nemen.
Welke strafmaatregelen zijn opgelegd nadat drugs en gestolen telefoons waren gevonden? Is het mogelijk in de toekomst zwaardere strafmaatregelen op te leggen?
Er is gebleken dat de diefstal niet door bewoners is gepleegd maar door bezoekers van de locatie. Deze bezoekers verbleven zonder toestemming op de locatie.
Welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat illegalen in het azc verblijven en/of terugkeren nadat zij naar buiten zijn gezet? Zijn de azc-bewoners bestraft voor het verlenen van onderdak aan illegalen? Zijn er maatregelen genomen om te zorgen dat deze illegalen terugkeren naar hun land van herkomst?
Het COA, de politie en de beveiliging hebben onderlinge afspraken gemaakt om te voorkomen dat, en op te treden wanneer, er bezoekers zonder toestemming op de locatie aanwezig zijn. In het geval een bezoeker zonder toestemming wordt aangetroffen schakelen medewerkers op de locatie de politie in en wordt er een locatieverbod uitgereikt. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie zal waar mogelijk een vertrekmaatregel toepassen en indien van toepassing een inbewaringstelling overwegen.
In het geval bekend is welke bewoner(s) een rol heeft gehad bij de aanwezigheid van een bezoeker die hier geen toestemming toe had, krijgt deze bewoner een maatregel opgelegd in het kader van het Reglement onthouding verstrekkingen. Dat betekent dat bijvoorbeeld leefgeld kan worden ingehouden.
Waarom worden de desbetreffende overlastgevende en criminele asielzoekers niet meteen overgeplaatst naar de Handhaving- en toezichtlocatie (htl)?
Overplaatsing naar de handhaving- en toezichtlocatie (htl) in Hoogeveen betreft een maatregel die wordt toegepast als sprake is van één of meer gedragingen met een (zeer) grote impact op de veiligheid op de locatie. Deze maatregel wordt eerst toegepast als andere handhavingsmaatregelen geen of onvoldoende effect hebben en het vergt een op het individuele geval toegespitste motivering. Een htl plaatsing betreft een zware maatregel omdat de asielzoeker tijdelijk in zijn vrijheid wordt beperkt. Daarnaast zijn er omstandigheden waardoor een asielzoeker niet in aanmerking komt voor plaatsing in de htl, zoals acute psychiatrie of andere complexe zorg.
Wat gaat u doen om de omwonenden in de toekomst beter over overlast en criminaliteit op het azc in Gilze te informeren?
Binnen de locatie is ruim aandacht voor de communicatie naar buiten toe, en voor het goed informeren van omwonenden. Zo zijn er periodieke overleggen met omwonenden. Onlangs is er vanwege recente gebeurtenissen op de locatie een extra overleg gevoerd, waarbij de gemeente, de politie en het COA in gesprek zijn gegaan met omwonenden. In dit overleg is ook het vertrouwen in elkaar uitgesproken. De wijkagenten hebben laagdrempelig contact met de lokale ondernemers en inwoners van Gilze. Vorige week zijn de media uitgenodigd om de locatie te bezichtigen. Doel hiervan was om de media een inkijk te bieden in al wat op de locatie in Gilze plaatsvindt. Tijdens dit werkbezoek werd ook aandacht besteed aan diverse onderwerpen die deel uitmaken van de dagelijkse opvangpraktijk, waaronder de verschillende activiteiten die plaatsvinden op het gebied van participatie.
De definitieve fatwa en de oproep aan Nederlandse moslims mij te vermoorden |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het recente filmpje en berichten waarin de Pakistaanse Mufti Jalali zijn fatwa – doodvonnis – tegen mij bevestigt en als onherroepelijk en definitief benoemd? Wat is uw oordeel daarover?
Het kabinet heeft kennis genomen van de fatwa van Mufti Jalali en vindt de teksten verwerpelijk en gevaarlijk. Bedreigingen, en in het bijzonder bedreigingen van volksvertegenwoordigers, horen absoluut niet thuis in onze samenleving, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen. Dit ondermijnt onze democratie. De heer Wilders heeft het recht om, net als iedere volksvertegenwoordiger, in vrijheid zijn standpunten en mening te verkondigen. Dat is een groot goed en dat recht moet door ons allen worden beschermd.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 16 april jl. en de Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 17 april jl. de fatwa waarin Nederlandse moslims worden opgeroepen om de heer Wilders te vermoorden publiekelijk veroordeeld. Ik heb op 20 februari jl. nog mijn ernstige zorgen gedeeld met de premier van Pakistan. Dit is ook gebeurd tijdens het gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Pakistaanse collega op 18 januari jl., tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties met Pakistan op 8 februari jl.Zoals op 17 april jl. bekend gemaakt werd, heeft het Openbaar Ministerie besloten tot vervolging over te gaan van een Pakistaanse onderdaan die in 2018 een beloning had uitgeloofd aan degene die de heer Wilders zou doden. Het kabinet is van mening dat hiermee een duidelijk signaal wordt afgegeven dat pogingen tot uitlokking van moord, opruiing en bedreiging zeer serieus worden genomen.
Heeft u er ook kennis van genomen dat in die fatwa Nederlandse moslims worden opgeroepen en aangemoedigd mij te vermoorden? Wat is uw oordeel daarover? Deelt u de mening dat dit walgelijk is en publiekelijk moet worden veroordeeld? Bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog dat afgelopen jaren – na eerdere soortgelijke bedreigingen van de Pakistaanse Taliban, ISIS en Al Qaida – ook andere Pakistaanse geestelijken fatwa’s over mij hebben uitgesproken maar daarnaast ook anderen zoals leiders van politieke partijen, bekende Pakistaanse cricketspelers en acteurs hebben opgeroepen mij te vermoorden en dat honderden zo niet duizenden Pakistanen mij inmiddels ook met de dood hebben bedreigd? Wat is uw oordeel daarover? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich ook dat er eerder meerdere Pakistanen feitelijk naar Nederland zijn gekomen met het doel mij te vermoorden? Kunt u uitsluiten dat dit na alle (nieuwe) fatwa’s en bedreigingen opnieuw zal gebeuren?
Er kan hier niet in worden gegaan op concrete dreiging-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, maar het kabinet keurt de fatwa’s en bedreigingen ten zeerste af. Bedreigingen aan het adres van een democratisch gekozen volksvertegenwoordiger zijn onacceptabel.
Wanneer komt voor u het moment dat u aan het herhaaldelijk oproepen tot het vermoorden van een Nederlands volksvertegenwoordiger en Tweede Kamerlid, zonder dat Pakistan ook maar één keer tot strafrechtelijke vervolging van de daders is overgegaan, stevige consequenties verbindt zoals het uitwijzen van de Pakistaanse ambassadeur in Nederland? Bent u bereid dat nu alsnog te doen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u nu dan wel doen?
De afkeuring en diepe zorgen van het kabinet over de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders worden door de Nederlandse overheid op alle niveaus en bij elke gelegenheid bij de Pakistaanse autoriteiten geuit en dit zullen we blijven doen. De Minister van Buitenlandse Zaken is voornemens zijn Pakistaanse ambtgenoot zo snel mogelijk te spreken over de recente bedreigingen en fatwa’s om ook persoonlijk zijn aandacht hiervoor te vragen.
De Nederlandse regering roept continu de Pakistaanse regering op zich tot het uiterste in te spannen om dergelijke bedreigingen een halt toe te roepen.
Heeft u de indruk dat de informatiepositie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ter zake kwalitatief voldoende is en dat zij deze fatwa’s en bedreigingen naar behoren kunnen duiden en voldoende serieus nemen? Is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierover voldoende adequaat door de AIVD geïnformeerd? Welke acties hebben AIVD en NCTV inmiddels ondernomen en is de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) afdoende geinformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kan ik over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken doen. In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Wilt u deze vragen gelet op de urgentie vóór donderdag 20 april, 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Steekspel rond mysterieuze datadiefstal; Bedrijven delen data van klanten met hun leveranciers, maar hoe veilig is dat?’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steekspel rond mysterieuze datadiefstal; Bedrijven delen data van klanten met hun leveranciers, maar hoe veilig is dat?»?1
Ja.
Kunt u een update geven van het datalek bij Nebu en het aantal klanten en bedrijven en organisaties dat in Nederland getroffen is?
Op dit moment is het onduidelijk hoeveel klanten, bedrijven en organisaties in Nederland zijn getroffen door het datalek. Wel is bekend dat een van de klanten van Nebu, marktonderzoeker Blauw, een kort geding is gestart tegen Nebu. In dat kort geding heeft Blauw nadere informatie van Nebu gevorderd over de aanval, de gevolgen ervan en de door Nebu getroffen maatregelen. Ook heeft zij om een onafhankelijk forensisch onderzoek gevraagd. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 6 april 2023 een groot deel van de vorderingen van Blauw toegewezen. Nebu moet Blauw uitgebreid informatie verschaffen over het datalek en vragen van Blauw beantwoorden. Daarnaast moet Nebu een onafhankelijk forensisch onderzoek naar het datalek laten uitvoeren.
Ten aanzien van Rijksoverheidsorganisaties is het volgende bekend. Binnen de rijksoverheid zijn voor zover bekend 16 organisaties geraakt, een aantal daarvan maken gebruik van meerdere bureaus voor marktonderzoek. De geraakte rijksorganisaties zijn het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), het College ter beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Koninklijke Bibliotheek, de Huurcommissie (DHC), de Dienst Publieke Communicatie (DPC) en de Raad voor Rechtsbijstand (RvR).
Betrokkenen binnen de rijksoverheid zijn burgers, eigen medewerkers, en medewerkers van reisbureaus, werkgeversorganisaties, onderwijsinstellingen, bedrijven en klanten. Gelekte gegevens betreffen naam, e-mailadres, telefoonnummer, (telefonische) enquêteresultaten/inhoud onderzoek. Waar relevant is melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De omvang van het datalek varieert per organisatie. Zo zijn bij één van de organisaties de gegevens van één medewerker gelekt. En bij een andere organisatie, een onderzoeksbureau, zijn gegevens van 22.000 burgers gelekt met naam, emailadres en de resultaten van een onderzoek.
Met het antwoord op deze vraag wordt tevens tegemoetgekomen aan de toezegging uit het debat Informatiebeveiliging bij de overheid met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering van 5 april 2023 om de Tweede Kamer te informeren over het onderzoek naar getroffenen bij de rijksoverheid van het datalek bij Nebu.
Klopt het dat een bedrijf of (overheids)organisatie zelf verantwoordelijk is voor de data die een klant met het bedrijf deelt, ook als het bedrijf die data met een externe partij deelt?
Ja, dat klopt. In de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) wordt een onderscheid gemaakt tussen de rol van «verwerkingsverantwoordelijke» en de rol van «verwerker».
Het bedrijf dat of de (overheids)organisatie die het doel en de middelen van een verwerking van persoonsgegevens bepaalt, is de «verwerkingsverantwoordelijke».
De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming met de AVG. Dit omvat ook de verplichting om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om persoonsgegevens te beveiligen.
In de praktijk schakelen veel verwerkingsverantwoordelijken andere partijen in om voor hen persoonsgegevens te verwerken. Een dergelijke partij is de «verwerker». Ook verwerkers moeten passende technische en organisatorische maatregelen nemen om de persoonsgegevens te beveiligen, maar de verwerkingsverantwoordelijke blijft (eind)verantwoordelijk voor de naleving van de AVG.
Wie is er volgens u aansprakelijk voor dit datalek? Is dat het bedrijf aan het begin van de keten die klantdata deelt of de externe partij bij wie het lek plaatsvindt?
Het is nog niet duidelijk welke partij aansprakelijk is voor het datalek bij Nebu. Er zijn meerdere partijen betrokken. In het geval van Nebu moet goed worden onderzocht wat er is afgesproken over de beveiliging en wat er nu feitelijk is gebeurd.
De rollen van verwerkingsverantwoordelijke en verwerker zijn omschreven in de AVG, maar partijen kunnen in een (verwerkers)overeenkomst nadere of andere afspraken maken over de aansprakelijkheid bij bijvoorbeeld een datalek. Partijen die betrokken zijn bij een datalek kunnen zich eventueel wenden tot de civiele rechter om de aansprakelijkheid en de omvang daarvan te laten vaststellen. In de vaststelling van aansprakelijkheid is geen rol voor de overheid weggelegd. Het is dan ook niet aan mij om hierover uitspraken te doen.
Deelt u de mening dat het gevaar op datalekken vooral in de keten zit van partijen die samenwerken met bedrijven zoals IT-leveranciers, onderzoeksbureaus en andere partijen met wie (klant)data wordt gedeeld?
(Overheids)organisaties en bedrijven dienen de bepalingen die betrekking hebben op hun privacyrechtelijke rol van verwerkingsverantwoordelijke of verwerker uit de AVG na te leven, waaronder de bepalingen die zien op het beveiligen van persoonsgegevens. In de praktijk komt het voor dat de verwerker een sub-verwerker inschakelt voor de verwerking van (een deel van de) persoonsgegevens. Hiermee ontstaat de keten verwerkingsverantwoordelijke – verwerker – sub-verwerker. De AVG schrijft voor dat verwerkingsverantwoordelijke en verwerker afspraken dienen te maken over de verwerking van persoonsgegevens, maar ook dat de verwerker afspraken moet maken met de sub-verwerker voor de verwerking van persoonsgegevens, waaronder de beveiliging van persoonsgegevens.
Een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker kan er bewust voor kiezen (een deel van de) verwerkingen uit te besteden aan een (sub-)verwerker met meer expertise op het gebied van onder meer beveiliging. Ook kan het voorkomen dat een (sub-)verwerker gecertificeerd is op het gebied van informatiebeveiliging terwijl de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker die de sub-verwerker inschakelt, dit niet is. Het inschakelen van een andere partij biedt in een dergelijk geval voordelen. Ook wanneer de ingeschakelde (sub-)verwerker niet over een bepaalde expertise of certificering beschikt, betekent dit niet dat daarom de kans op datalekken toeneemt. Iedere ingeschakelde (sub-)verwerker dient immers de verplichtingen uit de AVG na te leven, waaronder het treffen van voldoende passende maatregelen om de persoonsgegevens te beschermen.
In zijn algemeenheid kan aldus niet worden gesteld dat het gevaar op datalekken vooral zit in de keten van partijen.
Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven en (overheids)organisaties volgens u om digitaal verantwoord ondernemen in de keten te waarborgen?
Er zijn wettelijke kaders die reguleren hoe organisaties en bedrijven met bepaalde gegevens moeten omgaan. In de AVG zijn verschillende beginselen opgenomen die gelden bij iedere verwerking van persoonsgegevens.
Een van die beginselen is dat persoonsgegevens moeten worden verwerkt op een manier dat door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen een passende beveiliging ervan is gewaarborgd en dat persoonsgegevens onder neer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Ieder bedrijf en elke (overheids)organisatie die onder het toepassingsbereik van de AVG valt, dient uitvoering te geven aan dit beginsel door invulling te geven aan alle verplichtingen voor die partij zoals opgenomen in de AVG, zoals de verplichting om persoonsgegevens te beveiligen.
Binnen de kaders van de wet is het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om hun weerbaarheid te verhogen. De overheid kan deze verantwoordelijkheid niet overnemen. Wel zet het Digital Trust Center («DTC») zich op verschillende manieren in om bedrijven te helpen met verantwoord digitaal ondernemen. Het DTC stimuleert en faciliteert ondernemers om zelfstandig of in samenwerkingsverband aan de slag te gaan met het verbeteren van hun cyberweerbaarheid. De doelgroep van ruim twee miljoen ondernemers in de zogenoemde «niet vitale» sectoren is zeer uiteenlopend. Via het DTC helpt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat deze ondernemers om hun digitale veiligheid te verhogen. Om bedrijven te informeren, deelt het DTC via website en social mediakanalen laagdrempelige kennis, informatie en advies over digitaal veilig ondernemen waar ondernemers zelf mee aan de slag kunnen. Ondernemers kunnen via verschillende tools inzicht krijgen in de cyberweerbaarheid van hun bedrijf, en kunnen via een zelfscan inventariseren in welke risicoklasse ze vallen. De uitkomsten van deze scans kan een bedrijf delen met een IT-dienstverlener, ketenpartners of een verzekeraar.
Om de digitale weerbaarheid in de keten te verhogen zet het DTC in op samenwerking. Via een landelijk dekkend netwerk van samenwerkingsverbanden worden bedrijven gestimuleerd de cyberweerbaarheid te vergroten en de risico’s in de keten te verkleinen. In een cyberweerbaarheidsnetwerk werken ondernemers samen met andere organisaties aan het vergroten van de cyberweerbaarheid, binnen en tussen niet-vitale branches, sectoren en regio's. Het DTC stimuleert deze samenwerkingsverbanden in niet-vitale sectoren en kan in bepaalde gevallen ook ondersteunen door middel van een subsidie.
De DTC Community is een online community waarbij ondernemers zich vrijblijvend kunnen aansluiten. Deze omgeving biedt ondernemers de kans om, in een besloten omgeving, actuele en relevantie informatie over cybersecurity uit te wisselen. De DTC Community stimuleert op deze manier informatie-uitwisseling tussen ondernemers en cyberprofessionals. Meldingen van bedrijfsspecifieke kwetsbaarheden waar het DTC kennis van heeft, deelt het direct met betrokken bedrijven. Dit biedt bedrijven de mogelijkheid om snel te reageren en mitigerende maatregelen te treffen. In 2023 zijn al ruim 13.000 notificaties naar Nederlandse bedrijven verzonden over digitale kwetsbaarheden.
Schiet de huidige regelgeving niet tekort als een externe partij waar een datalek plaatsvindt niet meewerkt aan onderzoek en geen informatie deelt over het datalek? Hoe kan een externe partij gedwongen worden om informatie te delen, zodat consumenten weten waar zij aan toe zijn? Deelt u de mening dat de consument in dit geval onvoldoende wordt beschermd?
De verwerkingsverantwoordelijke is op grond van de AVG verplicht een melding te doen van een datalek bij de nationale toezichthouder (de Autoriteit Persoonsgegevens), tenzij het niet waarschijnlijk is dat het datalek een risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen. In sommige gevallen moet de verwerkingsverantwoordelijke het datalek ook melden aan de betrokkenen. Voor het doen van deze melding(en) heeft de verwerkingsverantwoordelijke informatie nodig over de omvang en de aard van het datalek. Als het datalek bij een verwerker heeft plaatsgevonden, is de verwerker de aangewezen partij om de verwerkingsverantwoordelijke in te lichten. De verwerker is dat ook verplicht op grond van de AVG.
Naast deze wettelijke verplichting die op de verwerker rust, worden er in de praktijk vaak afspraken gemaakt in de verwerkersovereenkomst over de wijze waarop de verwerker de informatie aan de verwerkingsverantwoordelijke dient te verschaffen en binnen welke termijn. Omdat de termijn waarbinnen de verwerkingsverantwoordelijke de melding aan de gegevensautoriteit moet doen slechts 72 uur bedraagt nadat de verwerkingsverantwoordelijke kennis geeft genomen van het datalek, worden doorgaans ook korte termijnen aangehouden in de verwerkersovereenkomst. Partijen kunnen in de overeenkomst afspreken dat wanneer een partij de contractuele afspraken schendt, deze partij boetes moet betalen aan de andere partij.
Indien de verwerker desondanks het voorgaande geen informatie verstrekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke zich wenden tot de civiele rechter. Afhankelijk van de door de verwerkingsverantwoordelijke ingestelde vorderingen, kan de civiele rechter bepalen dat de verwerker nadere informatie moet verschaffen over de aard en de omvang van het datalek. De civiele rechter kan een dergelijke veroordeling versterken met fikse dwangsommen. Gelet op het bovenstaande is geen reden om te veronderstellen dat het huidig kader tekortschiet.
Zijn er regels voor bedrijven ten aanzien van het bewaren van klantgegevens binnen het bedrijf of bij een externe partij? Zo nee, waarom niet?
De AVG bepaalt dat persoonsgegevens niet langer mogen worden bewaard dan nodig voor het doel waarvoor ze verzameld zijn. In de AVG zijn geen concrete bewaartermijnen omschreven omdat dit in zijn algemeenheid niet mogelijk is; daar wordt in de praktijk invulling aan gegeven. De verwerkingsverantwoordelijke kan met inachtneming van de regels van de AVG dus zelf bewaartermijnen vaststellen. In sommige gevallen zijn wel wettelijke bewaartermijnen voorgeschreven. Een medisch dossier moet door een zorgverlener bijvoorbeeld 20 jaar bewaard worden op basis van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
Is geen sprake van een wettelijke bewaartermijn, dan legt de verwerkingsverantwoordelijke zelf vastgestelde bewaartermijnen op aan de externe partij (de verwerker). De verwerker mag niet zelf bepalen hoe lang de persoonsgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke worden bewaard.
In de AVG is bepaald dat na afloop van de verwerkingsdiensten door de verwerker, de verwerker alle persoonsgegevens moet wissen of aan de verwerkingsverantwoordelijke moet terugbezorgen. Ook moeten alle kopieën door de verwerker worden gewist. Naast deze wettelijke plicht kunnen verwerkingsverantwoordelijke en verwerker in de verlichte verwerkersovereenkomst nadere afspraken maken over de bewaartermijnen. Partijen kunnen bijvoorbeeld afspreken dat bij het schenden van de contractuele afspraken ten aanzien van de bewaartermijnen, contractuele boetes zullen worden verbeurd.
Hoe zorgt u ervoor dat in ieder geval binnen de overheid altijd wordt samengewerkt met partijen die hun informatiebeveiliging op orde hebben?
De overheid mitigeert risico’s door het uitvoeren van een zorgvuldig inkoopproces. Met geselecteerde (keten)partijen wordt vervolgens een verwerkersovereenkomst of overeenkomst gegevensdeling overeengekomen. In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd hoe een (keten)partij de persoonsgegevens dient te beschermen, welk beveiligingsniveau met elkaar is overeengekomen en hoe een (keten)partij moet handelen in geval van een datalek.
Klopt het dat er Europese regelgeving aankomt, zoals de Digital Operational Resilience Act en de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn 2, die ervoor zorgen dat er meer eisen aan de beveiliging van klantdata gesteld worden? Zo ja, om welke regels gaat het en hoe zorgt dit ervoor dat data-uitwisseling tussen bedrijven en (overheids)organisaties en externe partijen in de keten beter wordt beveiligd?
Europese regelgeving, zoals de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn 2 (NIS-2) en de Digital Operational Resilience Act, stelt nadere eisen aan de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen. Zij hebben echter betrekking op specifieke en vast gedefinieerde sectoren en organisaties. Daarmee zorgen ze er niet voor dat in generieke zin er nadere eisen aan de beveiliging van klantdata worden gesteld.
Het bericht ‘Dader verkrachting verdacht van nieuwe verkrachting tijdens proefverlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een veroordeelde verkrachter tijdens zijn proefverlof opnieuw een vrouw verkrachtte?1
Ja.2
Kunt u uitleggen waarom deze levensgevaarlijke serieverkrachter die in 2018 tot zeven jaar celstraf is veroordeeld al in 2022 op proefverlof mocht?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik wel het volgende zeggen. De term proefverlof wordt niet gebruikt in de huidige wet- en regelgeving. De Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting3 (hierna: de Rtvi) kent de navolgende vormen van verlof:
Het kortdurend en langdurend re-integratieverlof, re-integratieverlof voor extramurale arbeid en het penitentiair programma vormen een belangrijk onderdeel van de detentiefasering en zijn ter voorbereiding op de terugkeer in de samenleving. In de Rtvi en Penitentiaire Maatregel (hierna: Pm) staan de termijnen waarop de verschillende vormen kunnen ingaan.
Incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Bijvoorbeeld ingeval van het overlijden van een ouder.
Bij de beslissing op het verzoek om re-integratieverlof wordt beoordeeld of het re-integratieverlof past en bijdraagt aan de re-integratie en/of gedragsdoelen die zijn opgenomen in het detentie & re-integratieplan (D&R-plan). Het gedrag gedurende detentie, risico’s en slachtofferbelangen worden meegewogen in de beslissing. De reclassering, de politie en het OM kunnen om advies worden gevraagd.
Daarnaast volgt uit de Pm het penitentiair programma. Sinds 1 december 2021 kunnen gedetineerden met een straf korter dan een jaar middels dit programma het laatste deel van de detentie buiten de gevangenismuren doorbrengen, waarbij ze onder toezicht staan van de reclassering. Voor het penitentiair programma geldt een overgangsregeling van drie jaar voor gedetineerden die op 1 december 2021 al vast zaten.
Wie heeft deze beslissing genomen? Hoe heeft deze persoon of hebben deze personen tot deze beslissing kunnen komen? Kunt u dit in een feitenrelaas naar de Kamer sturen?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. Een feitenrelaas zal derhalve niet worden verstuurd. Ik kan in zijn algemeenheid wel aangeven welke functionaris verantwoordelijk is voor de beslissing tot de verschillende vormen van verlof:
De selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna DJI) is namens de Minister voor Rechtsbescherming bevoegd te beslissen op een eerste verzoek om re- integratieverlof wanneer een gedetineerde is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langer dan twee jaar (al dan niet onherroepelijk). De directeur van de inrichting adviseert (art. 18 van de Rtvi).4
De selectiefunctionaris is daarnaast namens de Minister voor Rechtsbescherming bevoegd te beslissen op een verzoek om re-integratieverlof voor extramurale arbeid (art. 20a van de Rtvi)5 en op een verzoek tot deelname aan het penitentiair programma (artikel 7 Pm).
De directeur is bevoegd te beslissen op een eerste verzoek om re-integratieverlof bij een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van korter dan twee jaar en bij vervolgverloven (niet het eerste verlof). In dat geval adviseert de selectiefunctionaris (art. 18 van de Rtvi).
Bent u het eens met de stelling dat dit levensgevaarlijke beest helemaal nooit vrijgelaten had mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Los van het feit dat ik niet kan ingaan op individuele gevallen ben ik het niet eens met de stelling dat betrokkene nooit vrijgelaten had mogen worden. Het opleggen van een (vrijheids)straf dient verschillende doelen;
De gevangenisstraf moet veilig en humaan worden uitgevoerd en, wanneer de gedetineerde terugkeert naar de samenleving, dient de terugkeer zo verantwoord mogelijk gebeuren. Voor een succesvolle re-integratie in de samenleving is het van belang dat een gedetineerde oefent met vrijheden. Hierbij werken de verschillende partners waaronder DJI, de reclassering en gemeenten zoveel mogelijk samen om de re-integratie van alle gedetineerden zo goed mogelijk voor te bereiden. Zo wordt voor elke gedetineerde bij aanvang van detentie een D&R-plan opgesteld waarin wordt beschreven hoe – met inachtneming van risico’s, gedrag en slachtofferbelang – stappen gezet kunnen worden die bijdragen aan een veilige terugkeer. Het uitgangspunt hierbij is tevens dat de tijd in detentie zinvol wordt benut. Dit betekent dat ook voor langgestraften wordt bekeken welk traject wanneer kan worden ingezet. Als de straf nog lang duurt, gaat het om afgewogen, kleine stappen, zoals activiteiten binnen de muren van de gevangenis en met expliciet toezicht door medewerkers van de gevangenis.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat daders van ernstige gewelds- en zedendelicten helemaal nooit meer proefverlof krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat dit levensgevaarlijke verkrachtingsbeest levenslang achter slot en grendel opgesloten moet worden? Zo nee, waarom niet?
Los van het feit dat ik niet kan ingaan op individuele gevallen ben ik het niet met deze stelling eens. Voorop staat dat het aan de rechter is welke straf iemand krijgt opgelegd. Artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht6 bepaalt dat een dader die zich schuldig maakt aan verkrachting met ten hoogste een gevangenisstraf van twaalf jaar wordt bestraft. Onder omstandigheden kan dit verhoogd worden tot achttien jaar indien het misdrijf de dood ten gevolge heeft (art. 248, lid 8 Sr)7. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf voor een verkrachting is volgens het Wetboek van strafrecht dan ook niet mogelijk.
Bent u bereid bij het beantwoorden van bovenstaande vragen u niet te verschuilen achter het argument dat u geen uitspraken mag doen over zaken die nog onder de rechter liggen, aangezien dit op geen enkele wettelijke regel gebaseerd is, maar enkel wordt ingeroepen als het politiek goed uitkomt?
Zie de beantwoording van bovenstaande vragen.
Het artikel 'Terreurverdachten na foute grappen' |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «terreurverdachten na foute grappen»1?
Ja, ik heb kennisgenomen van de mediaberichten over deze zaak.
Wat vindt u ervan dat wordt gerefereerd aan een opmerking van betrokken moslims dat ze mij wilden ontvoeren en dat daar vervolgens hilariteit over ontstaat?
Ik kan me goed voorstellen dat het ontzettend heftig is om dit soort uitspraken (dagelijks) te ontvangen en dat het grote impact heeft. Dit zijn verwerpelijke opmerkingen waar ik de humor absoluut niet van in zie. Dergelijke uitspraken horen niet thuis in onze samenleving, ik zal me hier dan ook altijd tegen uitspreken.
Wat vindt u ervan dat er ook wordt gelachen nadat een van de betrokken moslims zegt: «dan ga ik hem live op Facebook onthoofden», waarbij met «hem» ik word bedoeld?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het Openbaar Ministerie (OM) niet in hoger beroep gegaan? Welke inhoudelijke redenen heeft het OM hiervoor?
Het Openbaar Ministerie heeft mij gemeld dat na uitgebreide bestudering van het vonnis er geen hoger beroep wordt ingesteld, omdat het vonnis van de rechtbank volgens het Openbaar Ministerie goed gemotiveerd is en in lijn is met vaststaande jurisprudentie.
Deelt u de mening dat dit tuig dat te kennen gaf mij te willen ontvoeren en onthoofden langdurig achter de tralies hoort en een hoger beroep daarom zeer op zijn plaats was geweest en het OM opnieuw op een schandalige manier heeft gefaald door niet in beroep te gaan?
De conclusie dat het Openbaar Ministerie op enigerlei wijze heeft gefaald deel ik niet. Het gaat om verwerpelijke opmerkingen die niet thuishoren in onze samenleving. Daar mag geen misverstand over bestaan. Het Openbaar Ministerie gaat over de vervolging van strafbare feiten in individuele strafzaken en het al dan niet instellen van hoger beroep in deze strafzaken. Politieke inmenging daarbij dient te worden voorkomen. Ik constateer bovendien dat de rechter heeft geoordeeld dat de handelingen van deze personen niet strafbaar zijn. Als Minister onthoud ik mij van commentaar daarop.
Bent u bereid de hoogste baas van het OM – de voorzitter van het College van Procureurs -Generaal om opheldering te vragen en desnoods te demoveren dan wel te ontslaan?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 reeds genoemd heeft het Openbaar Ministerie mij gemeld dat het vonnis van de rechtbank is bestudeerd en dat naar aanleiding daarvan is besloten geen hoger beroep in te stellen.
Welke veiligheidsconsequenties zijn aan de vrijlating van betrokkenen verbonden?
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de coördinatie op nationale veiligheid en het stelsel bewaken en beveiligen kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat de NCTV, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de ketenpartners – vanuit de gezamenlijke aanpak – continu alert zijn op het mitigeren van een potentiële dreiging en indien nodig maatregelen treffen. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele zaken. Ook niet op concrete dreigingen en beveiligingsmaatregelen van personen.
Bent u bekend met de uitzending van Het Misdaadbureau (NPO Radio 1) van 31 maart 2023, waarin wordt gesproken over een project omtrent de aanpak van ondermijning en criminele uitbuiting op scholen dat in gang is gezet op een aantal mbo-scholen in Noord-Brabant?
Ja.
Heeft u in beeld op hoeveel (mbo-)scholen in Nederland signalen worden opgevangen van ondermijning en criminaliteit, maar ook en op welke manier en in welke omvang scholieren en studenten worden geronseld door criminelen? Zo ja, kunt u dit beeld delen? Zo nee, op welke wijze gaat u meer inzicht krijgen?
Op dit moment bestaat er geen (totaal)beeld van het aantal signalen of op welke manier en in welke omvang scholieren en studenten worden geronseld door criminelen. Onderwijsinstellingen staan midden in de maatschappij, waardoor het aannemelijk is dat (mbo-) scholen ook in mindere of meerdere mate te maken hebben met criminaliteit en ondermijning. Onderwijsinstellingen hebben geen opsporingstaak, maar zijn wel verantwoordelijk voor de veiligheid op school. (Mbo-)scholen zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving voor hun leerlingen, studenten en personeel. Dat vraagt onder meer dat scholen inzetten op het voorkomen, herkennen en aanpakken van grensoverschrijdend gedrag. Het mbo moet zich houden aan verschillende wettelijke bepalingen en eisen bij de vormgeving van veiligheidsbeleid. Zo verplicht de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), uitgewerkt in de cao mbo, de mbo-scholen hun personeel en studenten te beschermen tegen onder andere psychosociale arbeidsbelasting, geweld en pesten. Jaarlijks moeten de scholen inventariseren welke fysieke en sociale veiligheidsrisico’s er zijn en moeten maatregelen worden getroffen om deze risico’s aan te pakken. Ook zijn (mbo-)scholen verantwoordelijk voor het bieden van veiligheid bij incidenten en een veilige infrastructuur op school. Van scholen mag worden verwacht dat zij inzicht hebben in de veiligheidsbeleving van studenten, hier beleid op voeren en effectief handelen bij signalen van onveilige situaties. Om zorgwekkend gedrag, waaronder crimineel gedrag, te signaleren zijn er meerdere instrumenten beschikbaar, die scholen kunnen inzetten. Zo bekostigt het Ministerie van OCW al jaren de Stichting School en Veiligheid (SSV). Hier kunnen scholen terecht voor advies, ondersteuning, kennis en tips. Zo heeft SSV in 2019 het instrument «niet pluis tool» opgeleverd. De «niet pluis tool» biedt houvast bij het gesprek met of over een leerling of student die zorgwekkend gedrag vertoont. Afhankelijk van de uitkomst kunnen verdere acties worden ondernomen. Daarnaast zijn interventies beschikbaar in de Kennisbank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut.
Er kan ook sprake zijn van criminele uitbuiting van leerlingen. Bij criminele uitbuiting wordt iemand gedwongen tot het plegen van strafbare feiten. Slachtofferschap en daderschap lopen vaak door elkaar heen. Iemand die op het eerste gezicht een dader van een strafbaar feit lijkt te zijn, blijkt bij nader inzien een slachtoffer van uitbuiting te zijn.
In 2020 is een landelijk onderzoek gedaan naar de aard en omvang van criminele uitbuiting, als onderdeel van de integrale aanpak criminele uitbuiting. Uit dit onderzoek – uitgevoerd door het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna: CKM) en gepubliceerd op 30 juni 2022 – wordt een schatting gemaakt van 2.500 vermoedelijke slachtoffers van criminele uitbuiting in de afgelopen twee jaar in dertien onderzochte steden.1 Dit cijfer betreft een schatting; het officiële registratiecijfer ligt lager. Criminele uitbuiting is namelijk een zogeheten «haaldelict»: slachtoffers herkennen zichzelf niet altijd als zodanig en delen hun situatie derhalve ook niet (proactief) met de eerstelijns professionals. Vanwege het strafbaar handelen van een slachtoffer is het voor professionals lastig om dwangmiddelen te identificeren. Tussen 2016 en 2020 kreeg het landelijk Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) zicht op 672 slachtoffers van criminele uitbuiting. Op 22 augustus 2022 heb ik hierover Kamervragen beantwoord van de leden Bikker en Verkuijlen.2
Eerder zijn de motie-Kuik (Kamerstuk 29 240, nr. 116) en motie-Kuik c.s. (Kamerstuk 29 911, nr. 266) aangenomen door de Kamer, waarin wordt oproepen om scholen te ondersteunen in de aanpak van het ronselen en uitbuiten van jongeren voor de criminaliteit. Wat zijn tot nu toe de ervaringen van de scholen op dit punt en in hoeverre voelen de scholen zich op dit moment voldoende toegerust?
Scholen beschikken over handreikingen en instrumenten om leerlingen en studenten die zorgwekkend gedrag vertonen in beeld te krijgen en – indien nodig – in te grijpen. Samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de onderwijsraden blijf ik in gesprek over de toereikendheid van de beschikbare protocollen en over een effectieve aanpak van criminele uitbuiting op onze scholen. Voor jeugdcriminaliteit ligt de moeilijkheid in het signaleren van de problematiek. Hiervoor zetten we in op de bewustwording op scholen, onder meer door de inzet van SSV.
Via het spel «Onder mijn Ogen», dat wordt gebruikt door een aantal mbo-scholen in Noord-Brabant, leren docenten signalen van criminele uitbuiting en ondermijning herkennen bij hun studenten. Zijn inmiddels de resultaten bekend van dit project? Zo ja, wat zijn hierbij de ervaringen van trainers en docenten?
Het Ministerie van JenV heeft in 2021 een subsidie verleend aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) voor de ontwikkeling van het spel. «Onder mijn Ogen». Eind 2022 is een gebruikersevaluatie gedaan door het CCV onder deelnemende docenten na de eerste proeflessen. Het spel maakt docenten bewust van signalen van ondermijnend gedrag van studenten. Omdat het onderwerp op school met de eigen collega’s wordt besproken, is de drempel daarna lager om eventuele zorgen en signalen bij de zorgcollega’s neer te leggen. Over het algemeen blijkt uit de evaluatie dat het spelen van het spel als zinvol is ervaren om gezamenlijk met collega’s over het onderwerp ondermijning te spreken.
Worden op andere plekken dan op mbo-scholen in Noord-Brabant soortgelijke trainingen gegeven aan docenten om ondermijning en criminele uitbuiting te signaleren? Zo nee, bent u bereid om deze campagne breder in te zetten op scholen door heel Nederland, wanneer de resultaten van het project in Noord-Brabant positief zijn?
Er bestaan diverse instrumenten of workshops die scholen kunnen inzetten om hun docenten bewuster te maken van signalen van aanwezigheid georganiseerde en ondermijnende criminaliteit of criminele uitbuiting. Op dit moment wordt bekeken of het spel «Onder mijn ogen» nog een jaar kan worden gefinancierd, en kritisch kan worden geëvalueerd. Immers, het is belangrijk dat dergelijke trainingen effect hebben. Mocht dat uit de evaluatie zo blijken dan is het spel, na dat jaar, beschikbaar voor scholen.
Onderwijsinstellingen bepalen zelf hoe zij hun onderwijs inrichten en welke trainingen zij daarbij gebruiken. In beginsel verstrekt OCW (en de Rijkspartners) géén subsidie voor het ontwikkelen of aanbieden van lesmaterialen c.q. lespakketten. Het programma Preventie met Gezag streeft er naar dat succesvolle instrumenten en/of interventies breed onder de aandacht worden gebracht bij gemeenten en, in dit geval, onderwijsinstellingen. Informatie over instrumenten die positief gewaardeerd worden is ook beschikbaar via het CCV en de Stichting School en Veiligheid. Indien het spel «Onder mijn Ogen» bereid is beoordeeld te worden door een onafhankelijke erkenningscommissie kan deze ook worden opgenomen in de databank Effectieve jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut.
Deelt u de mening dat docenten goed op de hoogte moeten zijn van hoe zij signalen van ondermijning en drugscriminaliteit op scholen kunnen herkennen, maar ook waar en hoe ze dit (anoniem) kunnen melden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit zie ik in een breder verband. Allerlei maatschappelijke relevante zorg- en veiligheidsthema’s komen namelijk de school binnen, zoals huiselijk geweld, misbruik, seksueel overschrijdend gedrag, mensenhandel, radicalisering, criminalisering, drugs- en wapenbezit, suïcide gedachten, depressie, obesitas, anorexia en mishandeling. Dit brede spectrum van zorg- en veiligheidsvraagstukken zorgt voor een zeer grote druk op het onderwijspersoneel. Dit terwijl de kerntaak van het onderwijs het lesgeven is. Uiteraard is het belangrijk dat -in het verlengde van de pedagogische rol van een docent- signalen van probleemgedrag herkend kunnen worden, en daar waar dit zorgwekkend is dat zij weten hoe dit gemeld kan worden bij een (interne) zorg coördinator of een (externe) wijkgebonden politieagent met een schooltaak. Docenten kunnen bij signalen gebruik maken van de eerder genoemde «niet pluis tool». Daar staat in waar docenten een melding kunnen doen. Dit zijn de reguliere kanalen. Zoals in de beantwoording van vraag 7 staat heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs al een meldplicht bij ernstige incidenten toegezegd.
Bent u bereid om een landelijke meldcode voor docenten in te voeren, zodat het voor hen duidelijk is waar en hoe zij melding moeten maken van ondermijning op scholen?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft een meldplicht bij ernstige incidenten toegezegd. Op dit moment werkt hij aan een meldplicht voor het funderend onderwijs. Dit gebeurt naar het voorbeeld van het bestaande systeem rondom schorsing en verwijdering, die het schoolbestuur heeft richting de Inspectie van het Onderwijs (IvhO). Hierdoor geldt straks ook dat voor ernstige incidenten een melding moet worden gedaan bij de IvhO. Naast het melden van incidenten omtrent het bezit, handel in of gebruik van vuurwapens, zullen hier ook andere vormen van ondermijning onder vallen die ernstige sociale, fysieke of psychische gevolgen hebben voor een leerling, ouder of personeelslid. De IvhO bekijkt vervolgens de meldingen en neemt zo nodig contact op met de school voor nadere toelichting, overleg of onderzoek. Vóór de zomer zal de internetconsultatie gestart worden. Hierin zal ook een volledig overzicht staan van alle veiligheidsincidenten die de school moet melden.
Deze meldplicht van de school bij de IvhO heeft als doel toe te zien op de kwaliteit van het veiligheidsbeleid op school en de inzet daarvan door het bestuur te toetsen. Naar verwachting zal het hiervoor benodigde wetsvoorstel, eind 2023 aan uw Kamer worden aangeboden, zodat deze per 2025 in werking kan treden. Scholen kunnen, voordat zij straks verplicht zijn dit te doen, nu al een melding maken bij de IvhO van een situatie waar zorgen over zijn. Zij kunnen bij incidenten omtrent seksueel misbruik, seksuele intimidatie, ernstig fysiek of psychisch geweld en discriminatie of radicalisering ook terecht bij een vertrouwensinspecteur van de IvhO.
In hoeverre worden in het programma Preventie met Gezag ook onderwijsinstellingen betrokken?
In het kader van «Preventie met gezag» wordt in veel gemeenten ingezet op het herkennen van de signalen en het vervolgens inzetten van de passende interventies. Hierbij wordt altijd gekeken naar de lokale problematiek om maatwerk in te zetten. In een aantal gemeenten betekent dit dat er wordt ingezet op het verhogen van kennis bij professionals over uitbuiting of jonge aanwas. Ook zetten sommige gemeenten in op de ontwikkeling of versterking van de Veilig in en om school (VIOS) aanpak. De rol van de gemeente is hierbij van groot belang. De gemeente kan met de politie, jeugdzorg, jongerenwerk en de scholen afspraken maken (veiligheidsconvenanten) om gezamenlijk jeugdcriminaliteit aan te pakken. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin continue kennis wordt uitgewisseld via een lerend netwerk. Schoolveiligheid zal hier ook in worden besproken. Daarnaast zetten we ons in voor de verspreiding van geleerde lessen over de rest van Nederland.
De intimidatie door criminelen van poortwachters bij het melden van ongebruikelijke transacties |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de column «Met knikkende knieën ongebruikelijke transacties melden? Dat kan toch niet»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met de column «Met knikkende knieën ongebruikelijke transacties melden». Georganiseerde criminaliteit is helaas ver doorgedrongen in onze maatschappij en voor de effectieve aanpak ervan is de inzet van velen nodig. Daarom vind ik het van groot belang dat mensen zich veilig voelen om vermoedens van criminaliteit te melden. Het gevoel van onveiligheid erken ik en ik zet mij er voor in om de veiligheid van alle melders te waarborgen. De functie van de poortwachters bij het identificeren van een ongebruikelijke transactie is cruciaal voor het kunnen tegengaan van witwaspraktijken, het voorkomen van financiering van terrorisme en andere criminele activiteiten. Daarom is het belangrijk dat deze cruciale melders zich veilig genoeg voelen om deze essentiële rol te blijven vervullen in het tegengaan van ondermijnende criminaliteit.
In het meldproces zijn op meerdere stappen al waarborgen ingebouwd om veilig te kunnen melden. Om te beginnen is enkel de Financial Intelligence Unit Nederland bevoegd om meldingen van ongebruikelijke transacties te ontvangen en analyseren. Deze meldingen worden behandeld als staatsgeheim en zijn hierdoor onderworpen aan strenge veiligheidsvoorschriften. Indien een ongebruikelijke transactie door de Financial Intelligence Unit wordt verklaard tot een verdachte transactie, wordt alleen de bedrijfs- of kantoornaam van de melder opgenomen in de rapportage aan de opsporingsdiensten. De naam van de meldende persoon wordt dus nooit aan de opsporingsdiensten verstrekt. Daarnaast bestaat de extra maatregel waarbij de opsporingsdiensten contact opnemen met kleine ondernemingen indien deze een melding van een ongebruikelijke transactie hebben gemaakt die heeft geleid tot een verdachte transactie en zal worden toegevoegd als bewijs aan een strafdossier. Er wordt in dit geval nagegaan of er sprake is van een concrete dreiging. Indien er sprake van een concrete dreiging is, worden er stappen ondernomen. Het Openbaar Ministerie is bevoegd om op individuele basis gegevens in het strafdossier te anonimiseren, wat is neergelegd in het Wetboek van Strafvordering.
Ondanks deze waarborgen kan een gevoel van onveiligheid blijven bestaan. Bijvoorbeeld omdat een melder niet bekend is met deze waarborgen of omdat de waarborgen in praktijk onvoldoende zekerheid geven. Daarom ga ik de komende tijd in samenwerking met uitvoeringspartners en (vertegenwoordigers van) poortwachters hard aan de slag om verschillende oplossingen in de praktijk te verkennen om de veiligheid en het gevoel van veiligheid onder poortwachters (verder) te versterken. Over de vorderingen zal ik uw Kamer nader berichten in de halfjaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
Hoe is uitvoering gegeven aan de motie die oproept met beroepsgroepen te bezien hoe de veiligheid van een melder van een ongebruikelijke transactie beter gewaarborgd kan worden?2
De motie van de heer van Nispen3 van 30 juni 2020 is ten uitvoering gebracht door samen met de partners te bezien op welke manier de veiligheid en het gevoel van veiligheid van melders kan worden versterkt. Er is daarom een extra maatregel getroffen4: indien er informatie over een verdacht verklaarde transactie van een kleine onderneming als bewijs wordt toegevoegd aan het strafdossier, nemen de opsporingsdiensten altijd contact op met de meldende instantie. Er wordt dan een afweging gemaakt of er concrete dreigingsrisico’s zijn. Tijdens deze afweging wordt ook informatie die bekend is bij de opsporingsdiensten meegenomen. Vervolgens wordt deze informatie aangeleverd bij het Openbaar Ministerie. Deze instantie kan zo gedegen beoordelen of er aanleiding is om informatie over de verdacht verklaarde transactie te anonimiseren in het strafdossier en of er aanvullende maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid van melders te waarborgen. Aanvullend op deze uitvoering gaan we in samenwerking met onze partners verkennen welke verdere maatregelen kunnen worden getroffen.
Deelt u nog steeds de mening dat de veiligheid van melders van groot belang is, zoals notarissen, makelaars en accountants? Deelt u ook de mening dat de verhardende criminaliteit dit probleem urgenter maken? Waarom is er nog zo weinig merkbaars gedaan met de oproep uit de motie om de melder in het strafdossier te anonimiseren, zodat niet meer te achterhalen is wie een melding heeft gedaan?
Deze meningen deel ik nog steeds. In de antwoorden op vraag 1 zijn de bestaande waarborgen toegelicht, waaronder de aanvullende waarborg naar aanleiding van de motie van de heer van Nispen in 2020.
Het standaard anonimiseren van de naam van de meldende instantie is niet mogelijk, gezien dit de transparantie en de herleidbaarheid van het bewijs in het geding kan brengen5. De controle van informatie door de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie is één van de fundamentele uitgangspunten van ons rechtsstelsel, onder meer voor de gerechtelijke instanties en de verdediging van de verdachte.
Met wie is er de afgelopen periode gesproken vanuit het ministerie over deze problematiek en wat heeft dit concreet voor vervolg gekregen?
In de afgelopen periode is er vanuit het ministerie gesproken met onder meer het Openbaar Ministerie, de Financial Intelligence Unit Nederland, het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum, VNO-NCW, de Vereniging van makelaars, taxateurs en huurbemiddelaars, de Nederlandse Vereniging van Makelaars, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en ook binnen de Landelijke Fenomeentafel Ondermijning in de vastgoedketen (waaraan deze partners en anderen ook deelnemen). Deze gesprekken zullen worden voortgezet in de aankomende periode en er zullen bovendien ook gesprekken worden opgezet met andere relevante partijen, waaronder brancheorganisaties. Tijdens deze gesprekken worden mogelijkheden voor verdere concrete maatregelen verkend om de veiligheid en het gevoel van veiligheid onder poortwachters te versterken. Ik zal uw Kamer nader berichten over de uitkomsten van deze gesprekken.
Bent u het eens dat de ondermijnende criminaliteit dusdanig is verhard dat het belang groter is geworden dat de traceerbaarheid van de melder moet kunnen worden voorkomen, omdat daarmee het achterhalen van gegevens en intimidatie van poortwachters een halt kan worden toegeroepen?
Ik ben het eens dat het van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat de melders niet door criminelen worden geïntimideerd. We gaan in samenwerking met onze partners verkennen welke aanvullende maatregelen er kunnen worden getroffen om de veiligheid en het gevoel van veiligheid onder melders verder te versterken terwijl tegelijkertijd de fundamentele uitgangspunten van ons rechtsstelsel worden gewaarborgd.
Denkt u dat door het veiliger maken van deze poortwachtersfunctie juist ook het aantal meldingen zal gaan stijgen omdat een belangrijke barrière voor het melden hiermee wordt weggehaald?
Ik denk dat het verder versterken van de veiligheid en het gevoel van veiligheid onder poortwachters zowel het aantal meldingen als de kwaliteit van de gemaakte meldingen zal doen stijgen. Mensen moeten zich veilig genoeg voelen om vermoedens van criminaliteit te melden en daarmee aan de meldingsplicht te voldoen. Hiertoe is het ook van belang om, naast de verkenning van aanvullende maatregelen om de veiligheid en het gevoel van veiligheid onder poortwachters te versterken, nog beter te communiceren over onder meer het nut en belang van de meldingsplicht en de al bestaande waarborgen.
Welke maatregelen kunnen we op welk moment verwachten omtrent de uitvoering van de genoemde motie, de gesprekken die hierover zijn gevoerd en de maatregelen die zullen worden genomen om de meldingsbereidheid van poortwachters te laten stijgen om criminaliteit te voorkomen en aan te pakken?
Zoals eerder aangegeven ga ik in samenwerking met onze partners verschillende oplossingen in de praktijk verkennen om de veiligheid en het gevoel van veiligheid onder poortwachters te versterken. Hierbij is het uitgangspunt dat we de poortwachters beschermen terwijl we tegelijkertijd de fundamenten van ons rechtsstelsel waarborgen. Ik zal uw Kamer nader berichten over de voortgang in de halfjaarsbrief georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
Het bestrijden van beroepsvandalen van Extinction Rebellion |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de beroepsvandalen Extinction Rebellion wederom de wet hebben overtreden en activiteiten hebben ontplooid die de maatschappij ontwrichten en de economie schade berokkenen?
Ik ben bekend met de demonstratie van Extinction Rebellion die heeft plaatsgevonden op 11 maart jl. waarbij door de actievoerders de A12 is geblokkeerd.
Wat vindt u van het feit dat de al onderbezette politie haar handen vol heeft aan deze beroepsvandalen, gezien het feit dat vandaag tientallen demonstranten van Extinction Rebellion zijn aangehouden en bij eerdere ernstige wanordelijkheden in Den Haag al honderden?1, 2
De politie heeft een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester. Het demonstratierecht is een groot goed, echter het recht op betoging is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. De politie-inzet rondom demonstraties kost veel capaciteit, zeker wanneer deze mogelijk gepaard gaan met verstoringen van de openbare orde en strafbare feiten. Politiecapaciteit kan maar één keer worden ingezet en noopt daarom onvermijdelijk tot het maken van keuzes. De keuze waar de inzet op dat moment het hardst nodig is, is aan het lokaal gezag.
Deelt u de mening dat deze opruiende club anarchisten zo snel als mogelijk aan banden gelegd dient te worden? Zo ja hoe gaat u dat concreet doen? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Zoals ook aangegeven in recente beantwoording van Kamervragen3 is het uitgangspunt van het demonstratierecht dat demonstraties zoveel mogelijk gefaciliteerd dienen te worden en dat maatregelen worden getroffen om de veiligheid te garanderen. Op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) heeft de burgemeester wel de bevoegdheid om een demonstratie aan voorschriften te binden of te beperken of in het uiterste geval zelfs te verbieden. Dit mag alleen als dit noodzakelijk is in het kader van drie doelcriteria: ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De inhoud van de demonstratie mag daarbij geen reden zijn om beperkingen op te leggen. De burgemeester moet elke demonstratie beoordelen, mede op basis van de plaatselijke omstandigheden. De burgemeester legt over zijn handelen verantwoording af aan de gemeenteraad. Een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten.
Heeft u de bereidheid om om de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast vanaf heden op Extinction Rebellion van toepassing te laten zijn?3 Zo ja, kunt u gedetailleerd antwoorden of u aan leden van Extinction Rebellion en aan vandalen die aan hun wetsovertredende acties meedoen gebiedsverboden gaat opleggen? Kunt u in uw antwoord ook aangeven of u andere mogelijkheden uit deze weg gaat toepassen, zoals een groepsverbod of een meldplicht?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet MBVEO of ook wel de Overlastwet genoemd) bevat instrumenten voor de burgemeester, officier van justitie en strafrechter. Overigens is de toepassing van de bevoegdheden uit de Wet MBVEO niet gebonden aan voetbal gerelateerde situaties, maar worden deze reeds breder ingezet bij ernstige overlast- en openbare-orde-incidenten. De betreffende bevoegdheden zijn echter niet toepasbaar wanneer sprake is van demonstraties. De Wet openbare manifestaties vormt het kader voor het in goede banen leiden van demonstraties.
Hoe gaat u zich ervoor inzetten dat iedere eurocent aan schade door wetsovertredende acties op Extinction Rebellion en de daders wordt verhaald? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Zowel bij beschadiging aan privéeigendommen als bij schade die overheden lijden, bijvoorbeeld beschadiging aan straatmeubilair of politiebusjes, kan de schade op verschillende manieren worden verhaald op de daders. In de eerste plaats kan de dader civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de aangebrachte schade. Ook kan, als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, de dader worden veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan wie zich als benadeelde partij met zijn schade heeft gevoegd in het strafproces. Tenslotte kunnen verzekeraars de schade die zij vergoed hebben verhalen op de dader via subrogatie. In hoeverre verzekeraars van deze mogelijkheid gebruik maken is een keuze die aan de verzekeraars is.
Ontvangt Extinction Rebellion subsidie? Zo ja hoeveel en heeft u de bereidheid om deze subsidie stop te zetten?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geen subsidie verstrekt aan Extinction Rebellion. Daarnaast blijkt uit het openbare overzicht van het Ministerie van Financiën, dat inzichtelijk maakt welke partijen middelen hebben ontvangen uit de Rijksbegroting5, dat Extinction Rebellion op de meest recente peildatum (ultimo 2022) geen middelen had ontvangen van de rijksoverheid. Uit het openbare jaarverslag van Stichting Vrienden van Extinction Rebellion blijkt niet dat zij in 2022 subsidie hebben ontvangen van een overheidsinstantie.
Heeft u de bereidheid om Extinction Rebellion, zolang ze wet overtreden, niet meer als gesprekspartner te zien?
Het faciliteren en in goede banen leiden van een demonstratie is een taak van de burgemeester als het lokale gezag. Onderdeel van het goed kunnen uitvoeren van die taak is overleg met de organisator van een demonstratie. Om deze reden voer ik als Minister geen gesprekken met organisatoren van demonstraties ter voorbereiding van een demonstratie. Indien er gesprekken plaatsvinden, is dat op lokaal niveau.
De aanpak van milieucriminaliteit |
|
Kiki Hagen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Onderschrijft u de conclusie van de Algemene Rekenkamer1 dat de huidige strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit onvoldoende afschrikwekkend is en ook geen vergelding teweeg brengt, nu 55 procent van de milieuzaken middels een transactie worden afgedaan waarbij geen schuld bekend hoeft te worden?
Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik vinden de constatering van de Algemene Rekenkamer dat de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit onvoldoende afschrikwekkend is uiteraard ernstig. Daarom laat het Ministerie van JenV onderzoek doen naar de straftoemeting bij (ernstige) milieudelicten. Het gaat dan om de sanctietoepassing bij ernstige milieudelicten in de praktijk en eventuele belemmeringen bij het opleggen van een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie.
De laatste jaren worden meer zaken afgedaan met een OM strafbeschikking. Een strafbeschikking berust op een schuldvaststelling. Wanneer een verdachte geen verzet tegen die strafbeschikking doet legt hij zich bij die schuldvaststelling neer.
Deelt u de mening dat transacties effectiever zouden kunnen zijn als het Openbaar Ministerie (OM) een in de wet verankerde bevoegdheid krijgt om bij een transactie met een rechtspersoon een compliance-maatregel op te leggen, en om alsnog tot vervolging over te gaan wanneer het bedrijf de compliance-maatregel als onderdeel van de transactievoorwaarden niet naleeft?
Die mening deel ik. De transactiemodaliteit vergroot de buitengerechtelijke mogelijkheden om milieucriminaliteit in de sfeer van de rechtspersoon snel en efficiënt af te doen. De officier van justitie kan een transactieaanbod doen waarin een of meer voorwaarden worden gesteld ter voorkoming van vervolging. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering is specifiek voor de transactie een titel gereserveerd (in Boek 3, Hoofdstuk 4). Deze titel zal via een aanvullingswet invulling krijgen. Die aanvullingswet zal een regeling van de transactie bevatten, waarin de naleving van aanwijzingen in het kader van gedragstoezicht gericht op compliancebeleid als nieuwe transactievoorwaarde zal zijn opgenomen. Dergelijke aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op het tot stand brengen, implementeren en naleven van een complianceprogramma. Bij niet-naleving van de transactievoorwaarden kan het openbaar ministerie tot vervolging overgaan. Het streven is om de genoemde aanvullingswet in het eerste kwartaal van 2024 in formele consultatie te geven (zie de achtste voortgangsrapportage van het nieuwe Wetboek van Strafvordering2).
Onderschrijft u de conclusie van het OM dat er een verplichte reclassering moet komen voor bedrijven die een transactie zijn aangegaan met het OM, die onafhankelijk toezicht houdt op de naleving van de transactie-afspraken?2
In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de voortgang van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) zal een eerste reflectie op dit onderwerp worden gegeven. Deze brief zal naar verwachting voor het zomerreces aan uw Kamer worden aangeboden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat bedrijven bij wie de kans op overtreding hoog is in absolute zin weinig worden geïnspecteerd? Welke stappen zijn er op dit gebied inmiddels gezet?
Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik vinden de constateringen van de Algemene Rekenkamer uiteraard zorgelijk en zijn van mening dat overtreders van milieuwetgeving moeten worden aangepakt. Hoe dat het beste kan worden vormgegeven, bekijkt de Staatssecretaris van IenW samen met de betrokken partners binnen het IBP VTH, onder andere door invulling te geven aan aanbeveling 74 van de commissie Van Aartsen om te komen tot één uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid en één uitvoeringsprogramma per regio. Een meer uniform beleid en programma zou moeten leiden tot efficiëntere inzet van onder andere toezichthouders.
Deelt u de mening dat veelplegers op het gebied van milieucriminaliteit harder bestraft zouden moeten worden op het moment dat zij opnieuw de fout ingaan om herhaling te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om een veelplegersaanpak te ontwikkelen met het oog op het aanpakken van de kleine groep bedrijven die verantwoordelijk is voor het overgrote deel van de in Nederland gepleegde milieucriminaliteit?
Het plegen van milieudelicten is onacceptabel, extra kwalijk is het als het meer dan één keer gebeurt. Op dit moment geeft de nieuwe Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht5 omgevingsdiensten al mogelijkheden (op basis van de wet- en regelgeving) om bij recidive zwaarder te straffen, ook in het kader van het strafrecht. Voor bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo-bedrijven) bestaat reeds een veelplegersaanpak. De implementatie hiervan vindt plaats in de regio. Voor het kunnen optreden bij recidive bij alle typen bedrijven is het van belang dat de bevoegde gezagen, de omgevingsdiensten en het OM de benodigde informatie hebben en delen. Inspectieview is hierin helpend. Ook zal de veelplegersaanpak worden versterkt met de investeringen in extra opsporings- en vervolgingscapaciteit die het Kabinet heeft gedaan, zoals aangegeven in de brief van 21 oktober 20226. Op dit moment acht ik aanvullende maatregelen voor de aanpak van veelplegers niet nodig en is het aan de uitvoerende diensten om met het beschikbare instrumentarium hier invulling aan te geven.
Hoe en wanneer bent u van plan opvolging te geven aan motie-Hagen/Sneller (die op 6 december 2022 is aangenomen) over het expliciet in de Wet op de economische delicten opnemen dat de sancties op milieudelicten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn, zodat de rechter beter in staat wordt gesteld om straffen op te leggen die in verhouding staan tot de overtreding (Kamerstuk 22 343, nr. 344)?
De opvolging van de motie wordt opgepakt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en zal niet naar de letter maar naar de geest zijn. Zoals aangegeven in de brief van 21 oktober 20227 is het opnemen van «doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend» in de Wet economische delicten niet passend. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal opdracht geven voor een wetenschappelijk onderzoek naar de huidige wijze van straffen en de effectiviteit daarvan bij milieufeiten. In het onderzoek wordt meegenomen hoe opvolging aan de motie kan worden gegeven.
Daarnaast wordt op dit moment in Europees verband de Richtlijn 2008/99/EG8 (milieustrafrecht) herzien. Hierbij worden ook de daarin opgenomen sanctiemogelijkheden voor milieudelicten tegen het licht gehouden. Bij de implementatie van deze herziening wordt ook naar de hoogte van de sancties voor milieudelicten in meer algemene zin gekeken.
Hoe en wanneer verwacht u opvolging te geven aan motie-Hagen/Sneller (die op 6 december 2022 is aangenomen) over het opzetten van een met privacy waarborgen omkleed gedeeld informatiesysteem waarvan alle bestuurlijke en strafrechtelijke diensten die betrokken zijn bij opsporing en handhaving van milieucriminaliteit gebruik kunnen maken (Kamerstuk 22 343, nr. 329)?
De opvolging van motie-Hagen/Sneller is ondergebracht in pijler 3 (informatie-uitwisseling en datakwaliteit) van het IBP VTH. Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen in september 20229 en de brief van 16 maart 2023 met de beantwoording van de vragen die zijn gesteld in het schriftelijk overleg10, zijn de betrokken partijen binnen pijler 3 bezig met het in kaart brengen van het informatielandschap van het VTH-stelsel. Dit zal mede de grondslag zijn voor het formuleren van verbetervoorstellen voor de informatievoorziening van het VTH-stelsel en de wijze waarop invulling aan genoemde motie wordt gegeven. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat verwacht medio 2023 meer concreet te kunnen aangeven hoe de motie wordt ingevuld.
Heeft u zicht op de omvang en de aard van milieucriminaliteit in Nederland? Klopt het dat de kosten van milieucriminaliteit mogelijk veel hoger liggen dan de schattingen van 4,4 miljard euro, gezien het beperkte zicht op de omvang?
Het is afhankelijk van de gehanteerde definitie hoe groot de omvang van de kosten van milieucriminaliteit wordt geschat. In 2022 schatte de ILT de milieuschade op 5,5 miljard euro per jaar.11 De acties die plaatsvinden in pijler 3 (informatie-uitwisseling en datakwaliteit) van het IBP VTH, hebben tot doel de informatiepositie van partijen te verbeteren. Deze acties kunnen in de toekomst verder bijdragen in het vormen van een beeld van de omvang van milieucriminaliteit. Milieucriminaliteit is over het algemeen haalcriminaliteit: het milieu doet zelf geen aangifte, waardoor je er actief naar op zoek moet. Hierdoor is het helaas niet in alle gevallen bekend dat er sprake is van milieucriminaliteit. Daardoor is het niet mogelijk om een volledig beeld te geven van de exacte aard en omvang.
Op welke manier is er sinds het rapport van de Algemene Rekenkamer gewerkt aan de informatiepositie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en daarmee uw eigen informatiepositie op het gebied van het functioneren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel)? Hoe verhoudt zich dit tot de recente berichtgeving over gebrekkig toezicht vanuit de ILT?3
Inmiddels is met de coalitieakkoordgelden voor versterking van VTH bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT – een bedrag oplopend van 2 miljoen euro in 2022 tot 6 miljoen euro in 2024) de capaciteit van de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de ILT uitgebreid. Er zijn twee nieuwe teams geformeerd- een team Intelligence en een team Informatie, Data & Analyse- die de focus hebben op het aanleggen, onderhouden en versterken van de informatiepositie van de ILT-IOD. Dit vergroot de mogelijkheden om een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren en versterkt mijn informatiepositie binnen het milieudomein.
Daarnaast is de ILT binnen het IBP VTH gestart met de thematische en signalerende onderzoeken naar het functioneren van het VTH-stelsel. Het doel van deze onderzoeken is om aan mij te rapporteren over het functioneren van het VTH-stelsel in de uitvoeringspraktijk en het boven water krijgen van tekortkomingen binnen het VTH-stelsel milieu. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft u op 19 april jl. het eerste thematische onderzoek van de ILT inclusief mijn beleidsreactie toegestuurd.
Het door uw Kamer aangehaalde signaal van de ILT gaat over het stelsel van de certificerende instellingen. Dit betreft een ander stelsel dan het VTH-stelsel, al gaat het ook hier om het uitwisselen van informatie. Bij het stelsel van de certificerende instellingen heeft de ILT aanwijzingen dat in bepaalde sectoren onterecht certificaten worden afgegeven. In dit kader werkt de ILT ook aan de verbetering van haar eigen toezicht. Zoals het toezicht op de individuele private partijen, als dat bij de taak van de inspectie hoort. Verder doet de ILT een oproep aan alle betrokken partijen, zoals de certificerende instellingen, om de manier waarop de stelsels werken en hun rol daarin te verbeteren.
Online identiteitsfraude |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Identiteitsfraude: Energiedirect scherpt beleid aan op aandringen van Radar»?1
Ja.
Beschikt u over gegevens waaruit blijkt hoe vaak het in Nederland voorkomt dat met behulp van het gebruik maken van identiteitsgegevens van een ander online contracten worden afgesloten of goederen worden gekocht? Zo ja, wat zijn die gegevens? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De gevraagde gegevens over fraude met identiteitsgegevens worden niet centraal verzameld, daarom ontbreken algemene cijfers. Fraudecasussen zijn ook vaak complex en kunnen tegelijk uit meerdere fenomenen bestaan (zoals kopie identiteitskaart misbruikt en/of nepprofiel aangemaakt en vervolgens bestelling op naam gedaan). Bij het vermoeden van identiteitsfraude kunnen burgers contact leggen met de organisatie waar hun gegevens misbruikt zijn of aangifte doen bij de politie of zich melden bij het Centrale Meldpunt voor Identiteitsfraude (CMI). Daarnaast zijn er gegevens uit de tweejaarlijkse Fraudemonitor van het Openbaar Ministerie.
Bij het CMI zijn de volgende gegevens bekend: het CMI heeft in 2022 in totaal 6.151 (6.397 in 2021) meldingen geregistreerd. 1.096 (1.759 in 2021) van deze meldingen betroffen specifiek het fenomeen «bestelling op naam», waarbij gegevens van een burger misbruikt worden voor bestellingen bij diverse organisaties. Specifiek over het afsluiten van energiecontracten op naam zijn 23 meldingen gedaan in 2022 (49 in 2021).
In de tweejaarlijkse Fraudemonitor wordt door het Openbaar Ministerie verslag gedaan van het aantal opsporingszaken (verdachten) voor identiteitsfraude in het algemeen. De Fraudemonitor over de jaren 2021 en 2022 wordt naar verwachting rond de zomer door het Openbaar Ministerie gepubliceerd en zal vervolgens door de Minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het ging in 2019 om 655 verdachten van ID-fraude en om 118 verdachten van ID-fraude via internet. In 2020 ging het om 480 verdachten van ID-fraude en 145 verdachten van ID-fraude via internet2. De Fraudemonitor bevat geen nadere uitsplitsing naar ID fraude in verband met het afsluiten van energiecontracten.
Is er verband tussen het grootschalig hacken of stelen van onlinegegevens van Nederlanders en online identiteitsfraude? Zo ja, waar bestaat dat verband uit en hoe vaak komt het voor dat er met deze gegevens gefraudeerd wordt? Zo nee, kunt u dit verband uitsluiten?
Ja. Bij het inbreken in bepaalde systemen (computervredebreuk) kunnen grote hoeveelheden persoonsgegevens wederrechtelijk worden overgenomen. De aard en hoeveelheid van de gegevens kunnen sterk verschillen. Bepaalde gegevens kunnen worden gebruikt voor het plegen van diverse vormen van fraude, waaronder online identiteitsfraude. Er zijn gevallen bekend waarbij zeer grote hoeveelheden persoonsgegevens zijn overgenomen en vervolgens online zijn aangeboden. Daardoor worden deze gegevens voor veel kwaadwillenden bereikbaar en neemt het risico op misbruik voor fraude fors toe. Er zijn echter geen kwantitatieve gegevens bekend hoe vaak fraude wordt gepleegd met gegevens die na inbraak in systemen zijn verkregen.
Deelt u de mening dat consumenten, die slachtoffer van online identiteitsfraude zijn en dus niet zelf een overeenkomst hebben gesloten, dit niet zelf zouden moeten aantonen, maar dat het aan de ondernemer is bij wie een overeenkomst is gesloten om aan te tonen dat die overeenkomst met de desbetreffende consument is gesloten? Zo ja, hoe is de geldende wet- en regelgeving dienaangaande en behoeft die aanpassing? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Artikel 150 van de Wet van Burgerlijke Rechtsvordering stelt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast daarvan draagt. Dat betekent in dit geval dat een ondernemer die betaling eist voor een overeenkomst, moet kunnen bewijzen dat hij die daadwerkelijk met de desbetreffende consument heeft gesloten.
In het bericht van Radar wordt verwezen naar identiteitsfraude bij een energieleverancier. Wanneer consumenten een geschil hebben met een energieleverancier kunnen zij terecht bij de Geschillencommissie. Alle energieleveranciers die leveren aan consumenten zijn wettelijk verplicht om hierbij aangesloten te zijn.
Deelt u de mening dat ondernemers die onlinegoederen of diensten aanbieden zelf moeten zorgen dat er op een laagdrempelige wijze de identiteit van een klant wordt geverifieerd, bijvoorbeeld door het online betalen van 1 eurocent? Zo ja, waarom en welke (andere) mogelijkheden ziet u voor zich? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag vier is toegelicht dat de ondernemer die de betaling eist voor een overeenkomst de bewijslast draagt. Het is daarom denkbaar dat ondernemers binnen de grenzen die de wet op dit moment biedt, in specifieke situaties ervoor kiezen om een verificatiemethode toe te passen. Hierbij kan gedacht worden aan overeenkomsten waar bijvoorbeeld voor consumenten grotere bedragen zijn gemoeid.
De 1-cent methode waar naar wordt verwezen in deze vraag kan een optie zijn. Het is echter niet wenselijk dat deze methode bij elke aankoop wordt ingezet. Er zijn namelijk gevallen bekend waarbij fraudeurs op online handelsplaatsen ook met die methode fraude plegen. De Fraudehelpdesk wijst op dit risico en hoe hiermee om te gaan.3
Een andere mogelijkheid binnen de wet is het vragen van een handtekening. Dit kan tot gevolg hebben dat sommige overeenkomsten niet per direct gesloten kunnen worden. Hier staat tegenover dat een handtekening via het identiteitsbewijs geverifieerd kan worden in het geval de consument aangeeft de overeenkomst niet zelf gesloten te hebben.
Ten aanzien van de energiesector, waar naar wordt verwezen in het bericht van Radar, ontvangt de Tweede Kamer naar verwachting voor de zomer een brief van de Minister voor Klimaat en Energie over de Energiewet. Daarin wordt o.a. de nieuwe gegevensuitwisselingsentiteit in de energiesector toegelicht.
Het is in het algemeen onwenselijk dat ondernemers meer gegevens dan noodzakelijk ontvangen van burgers. Zoals bij het antwoord op vraag drie is toegelicht, kan deze informatie juist gebruikt worden voor het plegen van fraude, als wordt ingebroken in de systemen van ondernemers.
Deelt u de mening dat als ondernemers zelf meer de identiteit van hun onlineklanten gaan verifiëren dat daarmee misdaad en onnodige belasting van de politie en andere actoren in de strafrechtketen kan worden voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor elke vorm van fraude en oplichting geldt dat de meeste winst te behalen is met het vergroten van het bewustzijn van risico’s en met preventieve maatregelen om slachtofferschap zo veel mogelijk te voorkomen. In het geval van identiteitsfraude bij consumentenaankopen is het ook belangrijk dat ondernemers zich bewust zijn van identiteitsverificatie, mede omdat de bewijslast bij hen ligt (zie antwoord op vraag vier). Ondernemers die zijn opgelicht kunnen dit melden en aangifte doen bij de politie. Informatie is belangrijk voor de opsporing om snel zicht te krijgen op de aard, omvang en handelwijze van oplichting. Het informeren van ondernemers over identiteitsverificatie kan op verschillende manieren; algemene informatieverstrekking en sectorspecifiek wanneer aanvullende eisen worden gesteld aan identiteitsverificatie.
Ten aanzien van algemene informatie ondersteunt het CMI voornamelijk slachtoffers van identiteitsfraude met informatie en concreet advies, maar levert ook een bijdrage aan bewustwording en preventie van identiteitsfraude met presentaties, workshops en andere voorlichtingsactiviteiten. Ondernemers kunnen in het fysieke en in het digitale domein controle en verificatie toepassen om te voorkomen dat ook zij slachtoffer worden van oplichters die zich schuldig maken aan identiteitsfraude. Het CMI kan met organisaties meedenken over of en hoe er kans is op identiteitsfraude met de buitgemaakte gegevens. Daarnaast kan het CMI meedenken over hoe getroffen organisaties de slachtoffers van een hack of datalek kunnen informeren. Zo is het CMI te gast geweest bij meerdere online bijeenkomsten van de contactcentra van grote woningcorporaties. Tijdens deze bijeenkomsten heeft het CMI de medewerkers geïnformeerd en geadviseerd hoe zij konden antwoorden op mogelijke vragen van verontruste burgers/klanten.
Bent u bereid om met ondernemersverenigingen en brancheorganisaties in overleg te treden om laagdrempelige wijzen van identiteitsverificatie te bevorderen? Zo ja, wilt u de Kamer van de uitkomst van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.