Het bericht dat er te weinig aandacht is voor mannen die door vrouwen worden mishandeld en misbruikt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Te weinig aandacht voor mannen die door vrouwen worden misbruikt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk dat we niet exact weten hoe hoog het «dark number» van misbruik en mishandeling door vrouwen richting mannen is?
Het is belangrijk om goed inzicht te hebben in de aard en omvang van geweld in huiselijke kring, zowel wat betreft vrouwelijke en mannelijke slachtoffers als vrouwelijke en mannelijke plegers. Daarom ook wordt hiernaar een prevalentieonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek wordt naar verwachting eind 2017 afgerond. De uitkomsten worden, waar mogelijk en noodzakelijk, uitgesplitst naar sekse (slachtoffer en pleger). Het is een herhaling van het prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld uit 20102. Uit dit onderzoek komt naar voren dat ongeveer 40% van de slachtoffers van evident huiselijk geweld man is. Welk deel daarvan door vrouwen wordt gepleegd is niet bekend. Naar schatting is 83% van de verdachten van daderschap van huiselijk geweld man. 17% is vrouw. Waar vrouwen vaker dan mannen slachtoffer zijn van geweld door (ex-) partners, zijn mannen (45%) juist vaker slachtoffer van geweld door andere familieleden, huisvrienden, huisgenoten en andere personen in huiselijke kring dan vrouwen (28%).
In hoeverre beschikt u over cijfers van het aantal misbruikte en mishandelde mannen in Nederland? Indien u deze tot uw beschikking heeft, wilt u deze dan met de Kamer delen, en kunt u deze uitsplitsen naar het percentage dat door vrouwen gepleegd is? Zo nee, op welke manier wilt u ervoor zorgen dat deze cijfers bij u -en de Kamer- bekend worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u in Nederland doet om het taboe op seksueel misbruik en mishandeling van mannen door vrouwen te doorbreken? Zo nee, waarom kunt u dit niet? Zo ja, hoe geeft u dit vorm?
De vier instellingen die de afgelopen jaren mannenopvang hebben geboden (Stichting Wende uit Den Haag, het Rotterdamse Arosa, Blijf Groep uit Amsterdam en Moviera uit Utrecht) richten zich ook op het doorbreken van het taboe en de stigmatisering van mannen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld of mensenhandel. Belangrijk daarbij is mannen de weg te wijzen naar hulp en opvang. In dat kader hebben zij in 2016 een magazine uitgebracht waarin aandacht werd gevraagd voor de problematiek. Het bevatte een aantal verhalen van mannen die slachtoffer zijn geweest. Daarnaast is er een specifieke website, www.mannenmishandeling.nl, waar slachtoffers informatie kunnen vinden. Zie verder ook mijn beantwoording op de vragen 9 en 10.
Kunt u aangeven waar misbruikte en mishandelde mannen in Nederland terecht kunnen? Kunt u dit expliciteren naar mogelijke organisaties per regio in Nederland? Indien u dit niet kunt, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is en drempelverhogend werkt voor slachtoffers die wel hulp zoeken?
Het is belangrijk dat ook mannelijke slachtoffers terecht kunnen voor hulp en opvang. Daarom is er sinds 2008 een specifiek hulpverleningsaanbod en opvang voor mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld en mensenhandel. Eerst was dit alleen in de vier grote steden (zoals gemeld onder vraag vier). Per 1 januari van dit jaar kunnen zij nu ook terecht in Zwolle en Tilburg. Het gaat om in totaal 40 plekken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als misbruikte mannen niet makkelijk in de buurt terecht kunnen omdat zij niet «passen» binnen een groep vrouwen die over hun misbruik en/of mishandeling (van mogelijk een man) willen spreken? Welke oplossingen zijn er voor deze mannelijke slachtoffers?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre heeft de politie voldoende zicht op de groep van vrouwelijke daders? Worden zij hier in voldoende mate op getraind? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft geen indicatie dat er niet voldoende zicht is op de groep van vrouwelijke daders. Als er bij de politie een melding wordt gedaan van geweld door een vrouwelijke dader wordt door de politie gehandeld volgens de getrainde werkwijze, gericht op de persoon van de verdachte.
Kunt u aangeven op welke manier Veilig Thuis haar medewerkers bewust maakt van mogelijke mannelijke slachtoffers en vrouwelijke daders? Zo nee, waarom niet?
Veilig Thuis werkt nauw samen met de instellingen die mannenopvang bieden. De medewerkers van Veilig Thuis worden in hun scholing expliciet gewezen op het feit dat ook mannen slachtoffer kunnen zijn.
In hoeverre kunt u aangeven hoe het preventiebeleid rondom deze groep wordt vormgegeven? Kunt u uiteenzetten welke campagnes er lopen en welke acties worden er worden uitgevoerd?
Hierbij speelt onderwijs een belangrijke rol. Binnen het onderwijs gelden voor het primair en voortgezet onderwijs de zogenaamde kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit. Deze onderdelen omvatten, naast seksuele vorming in het algemeen, ook de seksuele weerbaarheid van leerlingen (m/v). Het gaat daarbij om het stellen respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen, het creëren van een open leerklimaat op school, het er voor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen bij incidenten en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Daarnaast voeren scholen in het kader van de Wet veiligheid op school een gericht preventiebeleid, gericht op het voorkomen en tijdig signaleren van incidenten met onder andere pesten, seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld.
Daarnaast steunt OCW een Alliantie Genderdiversiteit, waarin verschillende organisaties samenwerken die zich bezighouden met emancipatie (m/v). Het doel is om meer flexibiliteit en diversiteit te bevorderen in de ideeën hoe vrouwen en mannen zich zouden moeten gedragen. Bijvoorbeeld dat mannen ook kwetsbaar kunnen en mogen zijn, dat je niet minder «mannelijk» bent als je slachtoffer wordt van geweld of dat je als man problemen niet hoeft op te lossen met geweld.
In het kader van de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» is in 2015 specifiek aandacht besteed aan mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld. Er zijn artikelen in Volkskrant Magazine, het AD en de Metro geplaatst. De campagne «Verbreek de stilte» uit 2016, uitgevoerd door Slachtofferhulp Nederland, richtte zich onder andere op mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik.
Bent u bereid in de campagnes rondom huiselijk geweld en misbruik expliciet de positie van de man als slachtoffers te belichten, om op deze manier het taboe te doorbreken?
Zoals uit de beantwoording van vraag 9 naar voren komt, ben ik zeker bereid om in de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» aandacht te besteden aan mannelijke slachtoffers.
De vernietiging van in beslag genomen nep-kleding |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Arrestaties om verkoop nep-merkkleding via sociale media»?1
Ja.
Klopt het dat de in beslag genomen goederen worden vernietigd, zoals in het artikel vermeld staat? Zo ja, hoe gaat dat in zijn werk en wie voert die vernietiging uit? Zo nee, wat gebeurt er dan wel met deze in beslag genomen goederen?
Als de beslagene verklaart eigenaar van de namaakmerkartikelen te zijn en afstand doet van de goederen kan de hulpofficier of het Openbaar Ministerie (OM) bepalen dat met deze goederen wordt gehandeld als waren de goederen onttrokken aan het verkeer (artikel 116 lid 2 Wetboek van Strafvordering). De goederen worden dan gecontroleerd vernietigd door de betrokken dienst.
Als de beslagene geen afstand doet van de nepmerkartikelen zal het OM in het kader van de strafzaak dan wel in een afzonderlijke procedure bij de raadkamer een vordering indienen ter onttrekking aan het verkeer (artikel 36b Wetboek van Strafrecht).
Daarnaast kan het OM een machtiging tot vernietiging van de nepmerkartikelen geven (artikel 117 lid 1 en 2 WvSv). De bewaarder van de goederen, Domeinen Roerende Zaken, voert de beslissing van het OM tot vernietiging uit.
Nepmerkartikelen worden niet weggegeven of vervreemd, maar vernietigd, omdat het artikelen betreft waarvan de aard of het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of het algemeen belang (artikel 117 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 337 Wetboek van Strafrecht).
Er zijn op dit moment verschillende methoden voor de vernietiging van nepmerkartikelen. Sommige partijen worden vernietigd middels een perscontainer en uiteindelijk afgevoerd naar een verbrandingsinstallatie. Andere partijen worden op dusdanige wijze vernietigd dat de grondstoffen kunnen worden hergebruikt.
Niet alle nepmerkartikelen die de douane aantreft worden strafrechtelijk in beslag genomen. In bepaalde omstandigheden past de douane procedures toe op zendingen goederen die mogelijk een inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten, zoals voorgeschreven door Verordening 608/2013. Kort gezegd komt het erop neer dat in die gevallen de douane de rechthebbende in staat stelt om binnen een bepaalde termijn na te gaan of de goederen inbreuk maken op zijn IE-rechten en civielrechtelijk op te treden. Meestal leidt dit tot een schikking tussen de rechthebbende en de inbreukmaker, waarbij rechthebbende zorgt voor vernietiging van de goederen. De douane is daarbij geen partij.
Worden alle door politie en douane in beslag genomen artikelen vernietigd?
Nee. Uitgangspunt bij inbeslaggenomen goederen in het algemeen is dat als het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet de goederen worden teruggegeven aan de beslagene of degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (artikel 116 Wetboek van Strafvordering). Voor goederen die niet geschikt zijn voor opslag of waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde dan wel die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald, kan het OM een machtiging tot vervreemding, vernietiging, prijsgave of bestemmen tot een ander doel geven aan de bewaarder, waaronder Domeinen Roerende Zaken, of aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft (artikel 117 lid 1 en 2 Wetboek van Strafvordering). Artikelen waarvan de aard of het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of het algemeen belang worden vernietigd (artikel 117 lid 2 Wetboek van Strafvordering).
Wie beslist er over wat er met de in beslag genomen artikelen gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er bepaalde afspraken of protocollen waar politie en douane zich aan moeten houden bij het afhandelen van in beslag genomen goederen?
Ja. Er zijn diverse aanwijzingen van het Openbaar Ministerie en afspraken en protocollen binnen de opsporingsdiensten die betrekking hebben op de afhandeling van inbeslaggenomen goederen. Ik wijs u in dit verband op de Aanwijzing inbeslagneming2 en het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen3.
Wordt er ergens centraal bijgehouden welke artikelen er in beslag genomen worden, waar deze zich op elke moment van het proces bevinden, en wat er uiteindelijk mee gebeurt?
Er is een centraal meldportaal voor inbeslaggenomen roerende goederen voor alle ketenpartners, het Landelijk Beslagportaal. Dit ketenoverstijgende centraal ICT-systeem kent nog onvolkomenheden. Zoals ik u heb bericht in mijn brief4 van 4 oktober jl. werken de ketenpartners aan een doorontwikkeling van dit Landelijk Beslagportaal, waarvan de implementatie vooralsnog is voorzien in 2018.
Deelt u de mening dat bij de afhandeling van in beslag genomen goederen altijd gezocht moet worden naar de maatschappelijk meest wenselijke optie?
Bij de afhandeling van inbeslagname van goederen spelen verschillende belangen. Allereerst het belang van de strafzaak in het kader waarvan de goederen in beslag zijn genomen en de belangen van beslagene en andere belanghebbenden. Er zijn ook belangen die verband houden met de aard van het goed. Sommige goederen zijn bijvoorbeeld niet geschikt voor opslag. Het is aan de rechtspraak, het OM en de opsporingsdiensten om beslissingen te nemen over de juridische status en het beheer van het goed, gelet op de geldende kaders en daarbij spelende belangen.
Gezien de omslag die we met ons land aan het maken zijn in de richting van een circulaire economie, deelt u de mening dat het eenvoudigweg vernietigen van in beslag genomen goederen in die optiek niet wenselijk is? Is het mogelijk dat in beslag genomen goederen, indien er wordt besloten tot vernietiging, standaard worden aangeboden aan recyclagebedrijven zodat er hoogwaardige terugwinning van grondstoffen mogelijk wordt? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit gaat regelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet onder vraag twee, worden nepmerkartikelen vernietigd omdat de aard of het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De betrokken diensten staan positief tegenover de gedachte dat goederen die worden vernietigd op dusdanige wijze worden vernietigd dat de grondstoffen hergebruikt kunnen worden. Hier is al ervaring mee opgedaan en zal waar mogelijk worden uitgebreid.
Antwoorden op eerdere vragen inzake de situatie van de heer Van Laarhoven |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u zich uw antwoord op eerdere vragen van de leden Bergkamp en Sjoerdsma herinneren, waarin u stelt dat in oktober jl. en marge van uw bezoek aan Thailand op directeursniveau contact is geweest met het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie van de heer Van Laarhoven?1
Ja.
Op welke datum vond het in vraag 1 aangehaalde «contact op directeursniveau» plaats? Is er op andere momenten contact op directeursniveau geweest met het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie van de heer Van Laarhoven?
Er vonden twee contacten plaats op directeursniveau. Op 14 oktober 2016 en 26 oktober 2016.
Wat bedoelt u met het in vraag 1 aangehaalde «contact»? Was dit telefonisch, waren gesprekspartners fysiek aanwezig of vond dit plaats op een andere manier?
Het contact op 14 oktober 2016 was telefonisch. Het contact op 26 oktober 2016 was een ontmoeting in Seoul en marge van het Global Consular Forum.
Waarop baseert u de stelling dat zolang de Thaise rechtsgang nog niet geheel is doorlopen, geen sprake kan zijn van eventuele overbrenging naar Nederland? Hoe verhoudt die stelling zich tot de Thaise wetgeving, specifiek tot Section 4 van de Thaise Act on Mutual Assistance in Criminal Matters? Biedt die wet niet de ruimte om een verdachte die zich in Thailand in hechtenis bevindt, uit te leveren naar een andere staat op verzoek van die staat, ook al is de rechtsgang nog in de onderzoeksfase? Is deze mogelijkheid onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Artikel 3 onder f. van het Verdrag tussen Nederland en Thailand inzake de overbrenging van gevonniste personen en de samenwerking bij de tenuitvoerlegging van strafvonnissen (Trb. 2004, 216) stelt de voorwaarde dat het vonnis onherroepelijk is en dat in de overdragende Staat geen gerechtelijke procedures in verband met het strafbare feit aanhangig zijn. Voor uitlevering kent Thailand, voor zover mij bekend, een afzonderlijke wet (de Extradition Act 2008). De door de vraagsteller genoemde «Section 4» ziet op vormen van wederzijdse hulp bij strafrechtelijke onderzoeken en heeft dan ook geen betrekking op uitlevering. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het u als Minister van Buitenlandse Zaken te allen tijde vrij staat om de Thaise autoriteiten te verzoeken de heer Van Laarhoven aan Nederland uit te leveren? Is er ooit een dergelijke formeel of informeel verzoek gedaan? Zo ja, kunt u omschrijven wanneer en op welke wijze een verzoek is gedaan en wat de reactie hierop is geweest? Zo nee, waarom niet?
Uitleveringsverzoeken worden gedaan door de Minister van Veiligheid en Justitie, op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM). Ik verwijs hiervoor naar het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 september 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3457) op vraag 4 van de leden Bergkamp en Sjoerdsma (beiden D66) over de brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten getiteld «Request for initiating an investigation in Thailand» (ingezonden 14 juni 2016). Het is aan het OM om de afweging te maken welke instrumenten het wanneer nodig acht in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Ook het oordeel over de wenselijkheid van een uitleveringsverzoek is in de eerste plaats aan het OM. De Minister van Veiligheid en Justitie kan niet uit eigen beweging en zonder onderliggend verzoek van het OM een uitleveringsverzoek aan een andere staat doen. Tot op heden heeft het OM de Minister van Veiligheid en Justitie niet gevraagd om een uitleveringsverzoek aan Thailand te doen.
Klopt het dat de heer Van Laarhoven naar een andere gevangenis of een ander deel van de gevangenis wordt overgeplaatst? Bent u bekend met de reden hiertoe? Zo ja, kunt u deze toelichten?
De heer Van Laarhoven is in december 2016 naar een ander verblijf binnen de penitentiaire instelling overgebracht. Het verblijf waar hij aanvankelijk verbleef, betrof een aankomstverblijf. In de betreffende gevangenis is het de gebruikelijke procedure dat gedetineerden vanuit het aankomstverblijf op een gegeven moment worden overgebracht naar een ander verblijf. De Nederlandse ambassade in Bangkok heeft de gevangenisdirectie op 8 december 2016 gevraagd of de heer Van Laarhoven langer in het aankomstverblijf kon blijven. De gevangenisdirectie heeft evenwel besloten de heer Van Laarhoven toch over te plaatsen.
Hoe beoordeelt u de omstandigheden in deze nieuwe omgeving ten opzichte van de omstandigheden in de huidige omgeving van de heer Van Laarhoven? Zijn deze slechter? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen om deze overplaatsing, ook met het oog op de gezondheid van de heer Van Laarhoven, te voorkomen? Waarom wel of waarom niet?
Thaise gevangenissen hebben elk een eigen regime waardoor ook de leefomstandigheden voor gedetineerden kunnen verschillen. Het gevangenisregime in het huidige verblijf van de heer Van Laarhoven is strikter dan in het eerdere aankomstverblijf. Naast het huidige verblijf van de heer Van Laarhoven zijn er in de betreffende gevangenis afdelingen met nog striktere gevangenisregimes en navenante zwaardere leefomstandigheden.
De Thaise autoriteiten beslissen waar de heer Van Laarhoven wordt ondergebracht en zij hebben in december besloten de heer Van Laarhoven naar een ander verblijf over te brengen, dit ondanks het Nederlandse verzoek om de heer Van Laarhoven langer in het aankomstverblijf te houden.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Eritrese ambassades |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Eritrese ambassade in Den Haag bij vragen om verlenging van het Eritrese paspoort aan Eritreeërs vraagt een spijtbetuigingsformulier voor het verlaten van het land te ondertekenen en dat zij 2% over de verworven inkomsten, in de landen waar hij/zij sinds het verlaten van Eritrea werkzaam zijn geweest, moeten betalen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De kwestie van de 2% diasporabelasting heeft reeds geruime tijd de aandacht van het Kabinet.
Het laatste Algemeen Ambtsbericht Eritrea (uit juli 2015) maakt melding van het feit dat deserteurs, dienstweigeraars en soms ook personen die Eritrea illegaal hebben verlaten, en die bij Eritrese ambassades een paspoort willen verkrijgen, naast het betalen van de 2% diaspora-belasting ook een spijtbetuiging moeten tekenen. Het onderzoeksrapport «Niets is wat het lijkt», uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en aangeboden aan uw Kamer per brief van 15 december jl. (Kamerstuk 22 831, nr. 125) maakt eveneens melding van het tekenen van spijtbetuigingen. Naar aanleiding van deze rapporten heeft het Kabinet om nadere opheldering gevraagd bij de Eritrese ambassade (in Brussel, want aldaar zetelt de ambassadeur) over het tekenen van spijtbetuigingen op de Eritrese ambassade in Den Haag.
De ambassade reageerde op 12 januari en meldt dat hier sprake is van formulier «B4/4.2» van het Eritrese Ministerie van Immigratie en Naturalisatie dat moet worden ondertekend door elke burger die illegaal is uitgereisd en die in strijd met de Eritrese immigratiewetgeving in het buitenland verblijft. Door ondertekening van het formulier accepteren betrokkenen hun verantwoordelijkheid voor hun illegale uitreis en herstellen zij hun recht op gebruikmaking van consulaire diensten, aldus de Eritrese ambassade. Ook geeft de ambassade aan dat zij hiermee de betrokkenen de verantwoordelijkheid opleggen voor elke andere misdaad, indien begaan, voordat zij Eritrea verlieten.
Het staat mensen vrij het formulier niet te accepteren, maar zij kunnen dan geen gebruik maken van consulaire diensten. De Eritrese ambassade ontkent dat degenen die spijt hebben betuigd bij terugkeer naar Eritrea gevaar lopen.
Het Kabinet acht de koppeling van consulaire dienstverlening aan het tekenen van spijtbetuigingsformulieren laakbaar. Overigens verplicht het Verdrag van Wenen inzake Consulaire Betrekkingen (1963) een staat niet tot het verlenen van consulaire diensten.
Bent u bereid dit probleem aan te kaarten bij de Eritrese overheid en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wilt u dit in Europees verband doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU uiten al geruime tijd in contacten met Eritrea grote zorgen over de mensenrechtensituatie. De laatste jaren zijn daar toenemende zorgen bijgekomen over de inning van de zogenaamde diaspora-belasting en over situaties van druk en intimidatie waarmee die inning gepaard zou gaan.
In de brief van 15 december jl. (Kamerstuk 22 831, nr. 125) heeft de Minister van Buitenlandse Zaken evenwel gemeld dat Eritrea, volgens de Externe Volkenrechtelijke Adviseur, in beginsel het recht heeft belasting te heffen en/of te innen van zijn onderdanen in het buitenland, mits de inning niet gepaard gaat met dwang en/of bedreiging. In reactie daarop heeft het Kabinet, in aanvulling op de sanctieregeling Eritrea, op 26 oktober 2016 een ministeriële regeling vastgesteld die de inning van diasporabelasting door Eritrea verbiedt wanneer deze gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere strafbare feiten (nr. MinBuZa-2016.707235; Staatscourant 2016, nr. 58321).
Ook heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zijn Eritrese ambtgenoot Saleh in augustus jl. verzocht de heffing van de 2% diasporabelasting een halt toe te roepen. Deze nam daar goede nota van. De kwestie van die belasting wordt voortdurend aan de orde gesteld bij de Eritrese regering en ambassade in de diverse contacten die plaatsvinden op verschillende niveaus, onder meer in reactie op motie 109 van de leden Azmani en Sjoerdsma (Kamerstuk 22 831, nr. 109). Tenslotte laat het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in reactie op motie 119 van het lid Karabulut (Kamerstuk 22 831, nr. 119), momenteel een studie uitvoeren naar de Eritrese diasporabelasting in een aantal Europese landen. De Kamer zal over de bevindingen van die studie worden geïnformeerd.
Naast het uiten van zorgen over de inning van de diasporabelasting zal in toekomstige contacten ook zorg worden uitgesproken over het gebruik van de spijtbetuigingsformulieren. Ook zal het Kabinet bij Europese partners sonderen of er draagvlak bestaat om de zorgen omtrent de spijtbetuigingsformulieren op Europees niveau aan te kaarten bij de Eritrese autoriteiten en de Kamer daarover informeren.
Klopt het dat, indien een Eritreeërs met een verblijfsvergunning ervoor kiezen niet aan de eisen van de Eritrese ambassade te voldoen en zij dus niet langer over een Eritrees paspoort beschikken, zij geen verlenging van de Nederlandse verblijfsvergunning kunnen krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat de Nederlandse regering dan de facto Eritreeërs ertoe dwingt aan de eisen van de Eritrese ambassade te voldoen?
Bij de verlenging van een asielvergunning wordt niet de eis gesteld dat een vreemdeling een paspoort overlegt van het land van herkomst. Bij de verlenging van een reguliere vergunning wordt deze eis, uitzonderingen daargelaten, in het algemeen wel gesteld. Hierbij merk ik op dat verreweg de meeste van de in Nederland verblijvende Eritreeërs een asielvergunning hebben.
Hoe kan een Eritreeër toch zijn/haar Nederlandse verblijfsvergunning verlengen als hij/zij niet aan de eisen van spijtbetuiging en het betalen van de belasting van de Eritrese ambassade wil voldoen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat sommige andere Europese landen de beschikking over Eritrese documenten van de ambassade, welke vaak lastig te verkrijgen zijn wegens onwil van de ambassade of van de vluchteling om aan dergelijke eisen te voldoen, niet meeweegt in de asielprocedure? Zo ja, welke landen zijn dat en waarom voert Nederland niet ook een dergelijk beleid?
Zoals uit bovenstaand antwoord volgt, stelt Nederland, indien het handelt om een asielprocedure, deze eisen ook niet. Ik verwacht ook dat andere Europese landen op deze wijze handelen. Het zou immers in strijd zijn met het Vluchtelingenverdrag om de eis te stellen dat iemand die asiel aanvraagt zich moet wenden tot de autoriteiten van het land waarvandaan hij gevlucht is.
Bent u bekend met het feit dat de Eritrese ambassade in Den Haag daarnaast veelal Eritrese vrouwen weigert te helpen waardoor zij geen asiel kunnen verkrijgen in Nederland en terugkeer ook niet mogelijk gemaakt wordt? Zo ja, welke acties neemt u hierop? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of dit inderdaad een probleem is en daarover de Kamer te informeren?
Het is niet bekend dat de Eritrese ambassade in algemene zin Eritrese vrouwen niet zou helpen. Het onderzoeksrapport van de DSP groep, dat aan uw Kamer is verstuurd per brief van 16 december jl., maakt melding van een beperkt aantal individuele zaken waarin de asielaanvragen zouden zijn afgewezen en waarin betrokkenen ook niet zouden kunnen terugkeren naar het land van herkomst, omdat de Ethiopische noch de Eritrese autoriteiten de betreffende (vrouwelijke) vreemdelingen zouden erkennen als onderdanen. Omdat mij onbekend is om welke concrete zaken het gaat, kan ik hierover echter geen oordeel geven. Zoals in de beantwoording hiervoor aangegeven hoeft de omstandigheid dat de Eritrese ambassade hen weigert te helpen op zichzelf geen belemmering voor de asielprocedure te vormen. Indien in een voorkomend uitzonderlijk geval aannemelijk is dat, ondanks de inspanningen van de vreemdeling het vertrek uit Nederland niet mogelijk is, kan dat – wanneer aan alle daartoe geldende voorwaarden is voldaan – dit leiden tot een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. Concrete zaken kunnen onder de aandacht van de IND worden gebracht.
Deelt u de mening dat het inhumaan is asielzoekers, aan wie medewerking door de ambassade van het land van herkomst aan bijvoorbeeld terugkeer wordt geweigerd, opvang te ontzeggen? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of dit nu wél gebeurt en deze groep te helpen? Zo nee, waarom niet?
Een ieder die geen recht meer heeft op verblijf dient Nederland te verlaten na afloop van de vertrektermijn. De vreemdeling is in beginsel zelf verantwoordelijk voor dit vertrek. Het uitgangspunt van het Kabinet is dat dit zoveel mogelijk zelfstandig of vrijwillig gebeurt. Om dit te stimuleren biedt de Nederlandse overheid – in samenwerking met de Internationale Organisatie Migratie en het maatschappelijk middenveld – ondersteuning aan. Deze ondersteuning bestaat uit hulp bij het wegnemen van praktische belemmeringen en ondersteuning voor de herintegratie in het land van herkomst. De ervaring leert dat zodra iemand zelfstandig wil vertrekken het eigenlijk niet uitmaakt naar welk land van herkomst dat is. In vrijwel alle gevallen wordt dan meegewerkt door de autoriteiten van de landen van herkomst. Wanneer een vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek zal de Dienst Terugkeer & Vertrek in veel gevallen de vreemdeling ook onderdak bieden in een vrijheidsbeperkende locatie. In die uitzonderlijke gevallen dat een vreemdelingen inderdaad geen medewerking krijgt van de autoriteiten van het land van herkomst kan een beroep worden gedaan op het buitenschuldbeleid met de daarbij behorende voorzieningen.
Op welke wijze heeft u de afgelopen jaren al kenbaar gemaakt aan de Eritrese overheid dat deze gang van zaken niet door Nederland geaccepteerd wordt? Heeft u contact gehad met de Eritrese ambassade in Nederland? Zo ja, hoe is dit contact verlopen en welke uitkomst had dit? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Matchfixing in het voetbal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Matchfixers kopen Europese voetbalclubs»?1
Ja.
Herkent u het beeld van het International Centre for Sport Security (ICSS) dat voetbalclubs in Europa steeds vaker worden overgenomen door matchfixers? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, mij is bekend dat matchfixers volgens deskundigen in het buitenland clubs overnemen teneinde wedstrijden te manipuleren.
Acht u het mogelijk dat ook Nederlandse clubs door matchfixers overgenomen zijn of overgenomen kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Op dit moment heeft de KNVB geen signalen dat clubs in Nederland door matchfixers zijn overgenomen.
Onder bepaalde voorwaarden kan een club overgenomen worden. De overname mag niet strijdig zijn met de Nederlandse wet- en regelgeving en de nieuwe eigenaar dient een Verklaring Omtrent Gedrag te tonen aan de voetbalbond. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Welke belemmeringen kent het Nederlandse betaalde voetbal om te voorkomen dat matchfixers of andere malafide personen of bedrijven Nederlandse clubs overnemen?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat niet alleen Nederlandse spelers in Finland door matchfixers werden betaald, maar dat dit ook in Nederland zelf kan gebeuren? Zo ja, waarom acht u dit mogelijk? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk? Over welke middelen beschikt het Nederlands betaald voetbal om dit te voorkomen of op te sporen?
Het valt niet uit te sluiten dat dit ook in Nederland zou kunnen gebeuren. Matchfixing is een mondiaal probleem. Het bestrijden van matchfixing kan alleen door een effectieve samenwerking tussen sport, opsporings- en vervolgingsdiensten, de kansspelsector en rijksoverheid zowel nationaal als internationaal. Alle betrokkenen erkennen dit en werken daartoe met elkaar samen zoals meermalen aan uw Kamer bericht. Het Openbaar Ministerie geeft prioriteit aan matchfixing en alle daaraan gerelateerde risico's.
Sinds 2009 heeft de KNVB vele maatregelen genomen om matchfixing tegen te gaan. Enkele voorbeelden hiervan zijn een meldplicht voor spelers en officials, een tiplijn, een gokverbod voor spelers en voorlichting aan scheidsrechters, staf en spelers. Tevens heeft de sport de code Betrouwbaar Spel & Sponsoring ingevoerd. In de code zijn spelregels opgenomen die de gokmarkt inzichtelijk moeten maken en tegelijkertijd zorgen voor een sportief wedstrijdverloop.
Deelt u de mening dat het checken van de integriteit van een betaald voetbalorganisatie dan wel de eigenaar van een club verder moet gaan dan alleen maar het vragen van een verklaring omtrent gedrag? Zo ja, acht u een integriteitstoets door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) afdoende?
Het is aan de KNVB om hier over te besluiten. De KNVB bekijkt momenteel, in het kader van het nieuwe licentiesysteem of er bij overnames een mogelijkheid is om vooraf beter te screenen.
Op grond van welke aanwijzingen of vermoedens werd de integriteitseenheid van de KNVB in deze concrete in de krantenberichten genoemde zaak ingeschakeld?
Op verzoek van de Finse voetbalbond voert de integriteitseenheid van de KNVB gesprekken met de vier Nederlandse spelers die in het bericht van de Volkskrant genoemd worden. Zolang het onderzoek loopt doet de KNVB hierover geen mededelingen. De bevindingen zullen aan de Finse voetbalbond worden gerapporteerd.
Doet deze integriteitseenheid op dit moment nog meer onderzoek naar signalen van matchfixing? Zo ja, in hoeveel gevallen of naar hoeveel spelers? Zo ja, is bekend om welke voetballers of clubs het concreet gaat?
De Integriteitseenheid kan op verzoek van het bestuur van de KNVB of de aanklager betaald voetbal (voor)onderzoek verrichten. Op dit moment voert de Integriteitseenheid gesprekken met de Nederlandse spelers die in Finland hebben gespeeld. Zolang zaken door de Integriteitseenheid worden onderzocht, doet de KNVB hier geen uitspraken over.
Deelt u de mening dat spelers die informatie willen verstrekken over hun ervaringen met matchfixing in aanmerking moeten komen voor clementie? Zo ja, waarom en welke mogelijkheden bestaan er daartoe? Zo nee, waarom niet?
In de brief die ik 11 maart 20152 aan u heb gezonden, geef ik aan dat ik geen voorstander ben van een dergelijke clementieregeling in het strafrecht. Gezien de brede werking van het strafrecht zou het niet juist zijn om alleen voor dit onderwerp een clementieregeling te overwegen. Bovendien kan een melder in verschillende gradaties zelf betrokken zijn geweest bij de matchfixing. Het is niet goed mogelijk daar een generieke regeling voor op te stellen. De opportuniteit van strafvervolging dient dan ook per geval te worden beoordeeld.
De tuchtcommissie van de KNVB neemt alle feiten mee bij het bepalen van de hoogte van een straf. Dus ook het feit of iemand zich vrijwillig meldt of dat iemand onder druk staat van criminele netwerken. Het is uiteindelijk aan de tuchtcommissie om de hoogte van de strafmaat te bepalen.
Is de KNVB naar aanleiding van deze of andere zaken met betrekking tot matchfixing in overleg met buitenlandse zusterorganisaties of andere organisaties? Zo ja, om welke zaken gaat het?
De KNVB wisselt informatie en kennis uit met diverse organisaties, zoals met FIFA, UEFA, NOC*NSF en KNLTB op het gebied van het herkennen van signalen en een effectieve aanpak van matchfixing. Ter preventie en bestrijding van matchfixing is er een nauwe samenwerking met UEFA, FIFA en onafhankelijke experts. Zo stuurt de KNVB sinds 2009 alle wedstrijdformulieren van de Eredivisie- en Jupiler League-wedstrijden direct naar UEFA, voor een analyse door het Betting Fraud Detection System (BFDS). De KNVB doet geen uitspraak over concrete zaken.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van aanhoudende signalen van matchfixing er binnen Nederland en tussen Nederland en andere landen meer samenwerking moet plaatsvinden tussen de voetbalbonden en de betrokken autoriteiten? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen van het International Centre for Sport Security (ICSS) over clubovernames door matchfixers in enkele landen zijn zorgwekkend en passen in een reeks van recente signalen die bevestigen dat matchfixing een bedreiging vormt. Alleen als alle betrokken partijen prioriteit geven aan de bestrijding van matchfixing kan dit gevaar effectief worden bestreden. Gezien het grensoverschrijdende karakter van matchfixing is goede samenwerking binnen het platform matchfixing maar ook met buitenlandse autoriteiten cruciaal.
In Nederland is de samenwerking rondom het thema matchfixing via een drietal platforms ingericht: het Strategisch beraad matchfixing, het Nationaal platform matchfixing en het Signalenoverleg. Op dit moment werkt het Nationaal platform aan een plan van aanpak voor de komende jaren inclusief het ontwikkelen van een barrièremodel.
Op Europees niveau vinden eveneens diverse activiteiten plaats. Zo neemt Nederland deel aan de EU-expertgroep matchfixing. In deze expertgroep wordt beleidsinformatie gedeeld en goede voorbeelden en ervaringen uitgewisseld. Daarnaast vinden bilaterale contacten plaats tussen de verschillende stakeholders op het terrein van sport, kansspelen en opsporing en vervolging. Door internationale samenwerking is kennisuitwisseling tot stand gebracht en zijn intercollegiale contacten gerealiseerd.
Verder heeft Nederland het Raad van Europa Verdrag ter bestrijding van matchfixing getekend. Dit zal de internationale samenwerking nog verder versterken.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het komende Algemeen overleg matchfixing?
Ja.
De rehabilitatie van onterecht veroordeelden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Zutphen over de medeverantwoordelijkheid van de Nederlandse staat voor de criminele activiteiten gepleegd door Du Bois?1
Het is niet aan mij als Minister van Veiligheid en Justitie om te treden in beslissingen van een onafhankelijk rechterlijk college.
Wat is het huidige beleid na de vaststelling van een justitiële dwaling? Waar hebben onterecht veroordeelden recht op en op welke manier worden zij (publiekelijk) gerehabiliteerd?
De rehabilitatie van onterecht veroordeelden is maatwerk en per geval dient te worden bekeken welke stappen er moeten worden genomen.
In de grotere zaken is het gebruikelijk dat het openbaar ministerie (hierna: OM) excuses aanbiedt aan de gewezen veroordeelde. Daarnaast wordt de betreffende persoon financieel gecompenseerd voor de tijd die hij (onterecht) heeft vastgezeten, via een schikking dan wel via een procedure op basis van de artikelen 89, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (schadevergoeding ten laste van de Staat indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel). Deze compensatie geldt niet alleen voor de opgelopen immateriële schade, maar ook voor materiele schade, zoals gederfde inkomsten. Bij het bepalen van de hoogte hiervan weegt de rechter alle feiten en omstandigheden van het individuele geval mee.
Daarnaast werkt de rijksoverheid samen met gemeenten om de terugkeer van burgers uit detentie naar de samenleving in goede banen te leiden. Op het moment dat een strafrechtelijke titel eindigt, zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning en begeleiding bij de re-integratie, bijvoorbeeld op het terrein van huisvesting en schulden.
Zij kunnen daarbij samenwerken met partners, waaronder zorginstellingen en reclassering. Zo kan de reclassering, in opdracht van de gemeente, mensen begeleiden die hier behoefte aan hebben. Het is echter aan het college van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor gemeentelijke voorzieningen.
Indien een onterecht gedetineerde veroordeelde wordt vrijgesproken wordt hij direct in vrijheid gesteld. Voor de terugkeer van deze groep is een snelle en goede overdracht tussen de rijksoverheid en gemeenten belangrijk, mits de betrokkene daar prijs op stelt. Onderzocht zal worden hoe de verschillende organisaties in voorkomende gevallen afstemmen of en welke begeleiding moet worden geboden na de detentie. Ook zal worden bekeken of slachtofferhulp hier een rol in kan spelen, bijvoorbeeld in sociaal-emotionele ondersteuning.
Wat mogen onterecht veroordeelden aan hulp en begeleiding verwachten van de Nederlandse staat, voornamelijk wanneer sprake is van psychische problematiek door de onterechte veroordeling en detentie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er door de toenmalige Minister van Justitie en het hoofd van het openbaar ministerie (OM) de belofte is gedaan om Du Bois aan een baan te helpen? Waarom is deze belofte niet nagekomen?
«Hij heeft bijna zeven jaren onterecht opgesloten gezeten in een periode dat zijn kinderen jong waren en opgroeiden tot volwassenen. Deze traumatische jaren hebben op verdachte en zijn gezin een enorme impact gehad en onherstelbaar leed toegebracht. Bij verdachte is als gevolg van de onterechte veroordeling een post -traumatische stressstoornis geconstateerd. Daarnaast ontwikkelde hij een gedragspatroon dat werd gekenmerkt door naïviteit, impulsiviteit en de sterke drang om er nu wel te zijn voor zijn gezin. (...)
Als compensatie voor de jarenlange onterechte detentie heeft verdachte een schadevergoeding ontvangen. Deze is voor een groot deel opgegaan aan schulden die waren ontstaan in de periode dat hij vastzat. En ook voor een deel aan het dagelijks levensonderhoud van het gezin, omdat het verdachte niet lukte om een betaalde baan te vinden. Het geld veranderde bovendien niets aan de post -traumatische stressstoornis en het bij verdachte ontstane gedragspatroon om naïef en impulsief te handelen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte na zijn onterechte veroordeling onvoldoende is begeleid, ondanks toezeggingen van hogerhand. Na jarenlange detentie is het voor iedereen ingewikkeld de draad van het leven weer op te pakken en is voor velen begeleiding in de vorm van reclasseringstoezicht nodig. Bij verdachte bleef dit alles achterwege, terwijl de onterechte detentie diepe sporen had nagelaten bij hem en zijn gezin. Daar kwam bij dat publiekelijk excuus achterwege bleef.»
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank Zutphen voor het huidige beleid met betrekking tot de rehabilitatie van onterecht veroordeelden? Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat dit niet nogmaals kan gebeuren? «Hij heeft bijna zeven jaren onterecht opgesloten gezeten in een periode dat zijn kinderen jong waren en opgroeiden tot volwassenen. Deze traumatische jaren hebben op verdachte en zijn gezin een enorme impact gehad en onherstelbaar leed toegebracht. Bij verdachte is als gevolg van de onterechte veroordeling een post -traumatische stressstoornis geconstateerd. Daarnaast ontwikkelde hij een gedragspatroon dat werd gekenmerkt door naïviteit, impulsiviteit en de sterke drang om er nu wel te zijn voor zijn gezin. (...) Als compensatie voor de jarenlange onterechte detentie heeft verdachte een schadevergoeding ontvangen. Deze is voor een groot deel opgegaan aan schulden die waren ontstaan in de periode dat hij vastzat. En ook voor een deel aan het dagelijks levensonderhoud van het gezin, omdat het verdachte niet lukte om een betaalde baan te vinden. Het geld veranderde bovendien niets aan de post -traumatische stressstoornis en het bij verdachte ontstane gedragspatroon om naïef en impulsief te handelen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte na zijn onterechte veroordeling onvoldoende is begeleid, ondanks toezeggingen van hogerhand. Na jarenlange detentie is het voor iedereen ingewikkeld de draad van het leven weer op te pakken en is voor velen begeleiding in de vorm van reclasseringstoezicht nodig. Bij verdachte bleef dit alles achterwege, terwijl de onterechte detentie diepe sporen had nagelaten bij hem en zijn gezin. Daar kwam bij dat publiekelijk excuus achterwege bleef.»
Zie antwoord vraag 2.
De uitzending van Nieuwsuur met het thema: ‘Misbruik in de sport’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur met het thema: «Misbruik in de sport»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een veilig sportklimaat in Nederland van groot belang is, zowel voor kinderen als voor volwassenen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u een totaaloverzicht van de cijfers van de verschillende instanties waar misbruik in de sport gemeld kan worden en hoeveel aangiftes er daadwerkelijk zijn gedaan? Kunt u dit van de afgelopen vijf jaar aanleveren, zodat duidelijk wordt of er een trend waarneembaar is?
Misbruik in de sport kan bij veel verschillende instanties worden gemeld. Naast aangiftes bij de politie kan misbruik worden gemeld bij het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF en bij vertrouwenspersonen van verschillende sportbonden en sportverenigingen. Misbruik in de sport kan ook gemeld worden bij het meldpunt Veilig Thuis, het meldpunt discriminatie of bij hulplijn van Slachtofferhulp Nederland. Een overzicht van de meldingen die bij deze verschillende instanties binnenkomen heb ik niet. Wel heb ik een overzicht van het aantal meldingen met betrekking tot seksuele intimidatie (SI) bij het vertrouwenspunt Sport dat is opgericht in mei 2014.
In 2014 zijn er 186 meldingen/(re)acties geregistreerd ongeveer twee derde van deze meldingen is SI gerelateerd. In 2015 zijn er 269 meldingen/(re)acties geregistreerd ongeveer 80 procent van de meldingen is SI gerelateerd.
Kunt u uw visie geven op de schattingen van de schaal waarop misbruik plaats lijkt te vinden en de relatie tot het aantal daadwerkelijke meldingen?
Elk geval van misbruik in de sport is er één te veel, ongeacht of er melding van wordt gedaan of niet. Ik wil slachtoffers of getuigen aanmoedigen om misbruik of ongewenst gedrag echt te melden. Dit kan bijvoorbeeld via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF, bij vertrouwenspersonen van verschillende sportbonden en sportverenigingen en bij de politie. Ook kan indien gewenst anoniem worden gemeld bij stichting M.
Kunt u een uitsplitsing maken per tak van sport en de signalen van misbruik die in die tak van sport bekend zijn?
NOC*NSF verzamelt sinds enkele jaren van verschillende takken van sport de signalen van misbruik. De meldingen die NOC*NSF binnen krijgt beslaan jaarlijks zo’n dertig takken van sport. Wat daarbij opvalt is dat er meer meldingen binnenkomen van de sporten waar meer aandacht aan het onderwerp wordt besteed, waardoor het onderwerp beter bespreekbaar is.
Welke aandacht besteden de verschillende opleidingen die opleiden voor een baan in de sport [coach, masseur, ploegleider, bestuurder] aan het thema integriteit?
De zes academies voor lichamelijke opvoeding (ALO) werken samen in het lectoraat sportpedagogiek, waarin specifieke aandacht wordt besteed aan een Veilig sportklimaat. Sinds vorig studiejaar bestaat er zelfs een minor Veilig sportklimaat. Ook binnen het MBO is een keuzemodule Veilig Sportklimaat beschikbaar.
Voor de trainersopleidingen binnen de georganiseerde sport is een specifieke module ontwikkeld waarbij aandacht wordt besteed aan het herkennen en voorkomen van seksuele intimidatie. Via NOC*NSF hebben sinds 2012 ook al aan zo’n 450 trainers, coaches en instructeurs deelgenomen aan deze module via bijscholing.
Op deze wijze wordt er binnen de sportcoachopleidingen aandacht besteed aan het thema integriteit. De sport ontwikkelt dit in het kader van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» nog verder door.
Kunt u naar aanleiding van de motie Rudmer Heerema over de besteding van de 10 miljoen euro extra voor topsport, in de verkenning van het landschap van sportcoachopleidingen (bullit 3) het thema integriteit integraal laten meenemen?2
Zie antwoord vraag 6.
Welke verschillende strafmaten kunnen juridisch gezien opgelegd worden aan de verschillende vormen van misbruik in de sport [zeden, geestelijk geweld, lichamelijk geweld]?
Wanneer je spreekt over strafmaten is het goed om onderscheid te maken naar het kader waarin deze strafmaten worden uitgesproken, bijvoorbeeld het tuchtrecht van een sportvereniging of sportbond of het strafrecht. Tuchtprocedures leiden voornamelijk tot schorsingen. Bovendien kan iemand na een tuchtrechtelijke sanctie in het registratiesysteem van NOC*NSF worden opgenomen, om te voorkomen dat deze persoon bij andere verenigingen aan de slag gaat.
Via het strafrecht kunnen boetes, taakstraffen en gevangenisstraffen worden opgelegd.
Welke mogelijkheden hebben de sportbonden zelf om misbruikers uit de sport aan te pakken en te weren? Hebben sportbonden hierover onderling contact?
De bij NOC*NSF aangesloten bonden voeren al sinds 1997 beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. De afgelopen jaren is dit beleid onder impuls van het programma Veilig Sportklimaat verbeterd en geïntensiveerd. Maatregelen die bonden kunnen treffen zijn onder anderen het opzetten van preventiebeleid bij verenigingen, het aanstellen van een vertrouwenspersonen, het inzetten van tuchtrecht en het aanvragen van gratis VOG’s voor vrijwilligers.
Bonden kunnen zich ook wenden tot het Instituut Sportrechtspraak (ISR). Bij het ISR is met subsidie van VWS een poule van aanklagers beschikbaar voor aangesloten sportbonden bij zaken op het terrein van sport en integriteit. Daarnaast is een onderzoekscommissie integriteitzaken bij het ISR ondergebracht. Deze commissie kan door alle sportbonden worden ingezet bij ernstige misdragingen op het terrein van seksuele intimidatie of matchfixing.
Wat kan er precies verbeterd worden in de samenwerking tussen politie en sport, zoals hoogleraar Marjan Olfers beweert? Bent u bereid dit op te nemen met de Minister van Veiligheid en Justitie?
NOC*NSF, Politie en Openbaar Ministerie hebben in het verleden vaak op ad hoc basis samengewerkt, waardoor uitvoering per casus verschillend was. Op dit moment worden tussen deze partijen gesprekken gevoerd om een betere en snellere samenwerking te realiseren. Hoogleraar Marjan Olfers adviseert bij dit traject.
Geweld tegen activisten in Colombia |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Spike in violence against activists»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er recent een toename van dodelijk geweld is tegen activisten in Colombia, waaronder tegen leden van de politieke partij Marcha Patriótica? Hoe verklaart u deze toename van geweld?
Kunt u bevestigen dat sinds de oprichting van de partij in 2012 123 leden van Marcha Patriótica zijn gedood?
Diverse Colombiaanse en internationale organisaties houden statistieken bij over mensenrechtenschendingen. De cijfers die deze organisaties bekend maken kunnen onderling verschillen. Het aantal van 123 dat de Marcha Patriótica zelf noemt, is een realistische schatting.
Bent u bereid om contact op te nemen met uw Colombiaanse collega’s om uw zorgen over dit geweld uit te spreken en erop aan te dringen dat de schuldigen worden vervolgd?
De zorgelijke mensenrechtensituatie in Colombia is onderdeel van de politieke dialoog tussen Nederland en Colombia en de dialoog tussen Colombia en de EU. Nederland heeft op 22 november jl. samen met de EU, de EU-lidstaten, Zwitserland en Noorwegen een verklaring uitgegeven waarin de zorg wordt uitgesproken over de recente moorden op gemeenschapsleiders en mensenrechtenverdedigers. De Nederlandse Ambassadeur in Colombia is met zijn Canadese evenknie het initiatief Embajadores con Defensores gestart. In dit kader worden geregeld veldbezoeken afgelegd om mensenrechtenverdedigers en gemeenschapsleiders te ontmoeten, aandacht te vragen voor de belangrijke rol die zij spelen bij de implementatie van het vredesakkoord met de FARC, en om de Colombiaanse autoriteiten op te roepen hun veiligheid te garanderen, mensenrechtenschendingen te onderzoeken en de daders te vervolgen en te berechten.
Het lekken geheime politieinformatie naar de Telegraaf |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u de berichten «Extremisme infiltreert» en «Moskee in greep terreur»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Geeft de informatie in de genoemde stukken aanleiding om te veronderstellen dat er politieinformatie, die niet openbaar had mogen worden, bij de krant terecht is gekomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het berichtgeving volgt dat de betreffende politieman en politicus toegang tot de genoemde informatie zouden hebben gehad. Zoals gebruikelijk doe ik geen mededelingen over operationele aangelegenheden. Niet alleen kunnen eventuele lopende onderzoeken door rapportage aan de Kamer worden geschaad, ook wordt in beginsel geen informatie verstrekt aan de Kamer over individuele politiemedewerkers. Om deze reden kan ik geen nader antwoord geven op uw vragen.
Welke politiediensten hadden toegang tot deze informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben of hadden de in het bericht genoemde politieman en politicus toegang tot deze informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat door het lekken van deze informatie lopend onderzoek is geschaad en dat daardoor verdachten van ernstige strafbare feiten hun straf ontlopen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat vanwege de gelekte informatie tevens informatie over de werkwijze van de politie bekend is geworden die niet bekend had mogen worden? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor toekomstig onderzoek naar antidemocratische invloeden binnen moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het terugdraaien van kilometertellers door hackers |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Autokopers voor 160 miljoen getild door hacken kilometerteller» en «Hacker draait kilometerteller van auto terug»?1
Ja.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie Hoogland over het tegengaan van kilometerfraude bij import?2 Geeft de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) inmiddels het oordeel «onlogisch» af als er twijfels zijn rondom de accuraatheid van de kilometerstand van geïmporteerde auto’s? Wat is de laatste stand van zaken rondom de uitwisseling van kilometerstanden tussen de landen die participeren in Eucaris? Zal de verplichte uitwisseling van kilometerstanden in geval van im- en exportauto's binnen EU per 1 januari 2018 daadwerkelijk zijn ingevoerd?
Fraude met tellerstanden dupeert consumenten en dat vind ik onacceptabel. Nationaal heb ik daarom alles in het werk gesteld om de kans op fraude zo klein mogelijk te maken. Onlangs hebt u de evaluatie van de wet- en regelgeving aanpak fraude met tellerstanden ontvangen. De evaluatie laat zien dat het aantal onlogische tellerstanden sterk is teruggedrongen. Ook in Europees verband zet ik mij in om tellerfraude bij import tegen te gaan, want met name daar is tellerfraude een groot probleem, maar het blijft lastig hier voortgang te boeken.
Conform de motie Hoogland geeft de RDW inmiddels het oordeel «onlogisch» bij import van voertuigen die eerder al in Nederland waren geregistreerd als de tellerstand bij deze voertuigen lager is dan de tellerstand op het moment dat deze voertuigen werden geëxporteerd uit Nederland. Wanneer bij import een geldig buitenlands APK rapport aanwezig is, wordt de buitenlandse APK stand ook overgenomen. Als de APK stand hoger is dan de afgelezen tellerstand, dan wordt de aanvrager hiervan tijdens de keuring in kennis gesteld. De RDW baseert haar oordeel alleen op de zelf afgelezen stand en geeft het oordeel «geen oordeel», aangezien de RDW de volledige tellerstand historie van het voertuig niet kent.
Verder is de RDW onlangs gestart met de proef uitwisseling tellerstanden met België bij import. Wanneer er twijfel is rondom de betrouwbaarheid van de tellerstanden, dan wordt de aanvrager hierover in kennis gesteld. In de loop van 2017 verwacht de RDW te gaan differentiëren naar «logisch», «onlogisch» en «geen oordeel» voor import voertuigen uit België.
De motie Hoogland vraagt ook om zo snel mogelijk internationaal tellerstanden uit te wisselen. Om een tellerstand van een geïmporteerd voertuig te kunnen beoordelen moet de tellerstandhistorie bekend zijn bij de RDW. Hiervoor is het nodig dat het land van herkomst tellerstanden registreert en die gegevens uit kan wisselen. Met uitzondering van België en Nederland zijn er geen EU-lidstaten die tellerstanden registreren en deze gegevens ter uitwisseling aanbieden in een systeem zoals Eucaris. Naast België bevraagt Slowakije sinds 25 april 2016 de RDW via Eucaris over de tellerstanden bij herregistratie.
Volgens de Europese APK-richtlijn 2014/45/EU zijn lidstaten in 2018 verplicht de tellerstand van een motorvoertuig te registeren bij de uitvoering van een APK. Er zijn nog geen afspraken gemaakt over een verplichte uitwisseling van tellerstanden. Hierover wordt wel gesproken tijdens de onderhandelingen over het voorstel voor een verordening tot vereenvoudiging van de overbrenging van in een andere lidstaat ingeschreven motorvoertuigen binnen de interne markt3. De onderhandelingen verlopen moeizaam, waardoor de verwachting is dat 1 januari 2018 niet gehaald gaat worden om de verplichte uitwisseling tussen lidstaten te realiseren.
Welke acties onderneemt de RDW of welke acties ondernemen andere instanties tegen hackers die de kilometerstand terugdraaien? In hoeveel gevallen hebben deze acties tot een veroordeling geleid?
Om fraude met het wijzigen van tellerstanden tegen te gaan, is op 1 januari 2014 een wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in werking getreden, bestaande uit een verbod op het (doen) wijzigen of beïnvloeden van kilometerstanden, de creatie van een grondslag voor een registratie van tellerstanden door de RDW en de verplichting voor erkende bedrijven tellerstanden door te geven aan de RDW. Het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit speelt een belangrijke rol bij het onder de aandacht van het Openbaar Ministerie brengen van mogelijke fraudeurs.
Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging is in vijf gevallen van een vermoeden van grootschalige en ernstige fraude met het wijzigen van de tellerstand van motorrijtuigen een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van het Openbaar Ministerie. Deze zaken lopen nog.
Verder is de RDW onlangs gestart met een vervolgcampagne om consumenten te waarschuwen voor het gevaar van tellerfraude bij de aanschaf van tweedehands voertuigen.
Kunt u inzicht geven in het historisch verloop van het aantal auto’s met een onlogische tellerstand? Gaat het momenteel inderdaad om 163.000 auto’s? Hoe verhouden de cijfers van de RDW zich tot de cijfers van de website autoverleden.nl, waar melding wordt gemaakt van tellerfraude bij 1,7 miljoen auto’s?3 Waardoor worden de verschillen veroorzaakt?
Sinds 1 januari 2014 is de RDW verantwoordelijk voor de registratie van tellerstanden van Nederlands gekentekende voertuigen. Tot 1 januari 2014 werden tellerstanden bijgehouden in het private systeem Nationale autopas (NAP).
De oplopende tellerstandreeksen die de RDW per 1 januari 2014 van NAP heeft overgenomen hebben allemaal het oordeel «logisch» gekregen van de RDW. Alle volgens NAP onlogische tellerstandreeksen hebben het oordeel «geen oordeel» gekregen, met als toelichting «onlogisch volgens NAP». Vanaf een eerste formele registratie bij de RDW krijgen ze het oordeel «logisch», «onlogisch» of «geen oordeel». Volgens de registratie van tellerstanden door de RDW zijn er momenteel ruim 195.000 Nederlands gekentekende voertuigen met het oordeel «onlogisch». Dit is ongeveer 1.9% van het totale voertuigpark waarvoor de RDW tellerstanden registreert.
Daarnaast zijn er circa 2,7 miljoen Nederlands gekentekende voertuigen met het oordeel «geen oordeel». Dit is een kleine 26% van het totale voertuigpark waarvoor de RDW tellerstanden registreert (peildatum 1-10-2016). De RDW geeft in de volgende situaties het oordeel «geen oordeel»; te weinig standen (minder dan twee standen geregistreerd), vijf-cijferige teller, teller vervangen, import voertuigen en onlogisch volgens NAP (standen van voor 1 januari 2014 met een trendbreuk). Uit de toelichting die de RDW bij het oordeel geeft blijkt waar het «geen oordeel» op gebaseerd is.
Waar de website autoverleden.nl haar cijfers op baseert is bij ons niet bekend.
Controleert de RDW behalve aan de hand van digitale uitleesapparatuur ook aan de hand van de slijtage van bepaalde onderdelen om vast te stellen of een kilometerstand aannemelijk is of niet? Zo ja, gebeurt dit voor alle geïmporteerde auto’s of alleen voor auto's uit bepaalde landen? Zo nee, bent u bereid hiertoe over te gaan?
De RDW houdt proeven met het digitaal uitlezen van de on board computer van het voertuig om teruggedraaide tellerstanden te detecteren. De resultaten zijn veelbelovend; er wordt bezien op welke wijze dit instrument structureel kan worden ingezet bij de controle van tellerstanden. De controle van slijtage van bepaalde onderdelen wordt niet toepast, omdat dit een weinig betrouwbare methode is om vast te stellen of een tellerstand al dan niet correct is.
Het bericht dat Marokkaanse asielzoekers rovend door de stad Groningen trekken |
|
Arno Rutte (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Marokkaanse asielzoekers rovend door Stad»?1
Ja.
Hoe komt het dat deze asielzoekers uit veilige landen tijd en ruimte krijgen rovend door de stad Groningen te trekken? Waarom worden zij niet direct teruggestuurd?
Zoals u ook in mijn brief van 17 november jl. «Maatregelen t.a.v. asielzoekers uit veilige landen van herkomst» (Kamerstuk 19 637, nr. 2257) kunt lezen ben ik mij zeer bewust van deze groep asielzoekers en de overlast die een deel van deze groep veroorzaakt. Dit vind ik uiteraard een zeer onwenselijke situatie. Met de gemeenten en de partners in de vreemdelingenketen wordt er op gericht om zowel de instroom van asielzoekers uit veilige landen als de overlast die een deel van hen veroorzaakt te beperken en het vertrek uit Nederland zoveel mogelijk te bespoedigen. Hierbij wordt maximaal ingezet op de bestuurlijke en de strafrechtelijke aanpak. Dit heeft ook
al de eerste resultaten (veroordelingen) opgeleverd. In mijn brief van 17 november jl. heb ik de problematiek en de verschillende maatregelen die ik hiervoor tref uiteengezet (Kamerstuk 19 637, nr. 2257).
Hoe wordt opgetreden tegen die rovende asielzoekers? Worden zij na een eventuele straf direct uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt voorkomen dat nieuwe kansloze asielzoekers uit veilige landen in ons land asiel kunnen aanvragen? Deelt u de mening dat opvang in de regio en het ontzeggen van een asielverblijfsrecht een essentiële stap is teneinde de instroom van asielzoekers uit veilige landen te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de gang van zaken in Groningen u aanleiding om in overleg te treden met de Marokkaanse regering? Zo ja, op welke termijn zal dat overleg plaatsvinden?
Nederland en Marokko werken in het kader van de bilaterale relatie op vele terreinen samen. Inzet is om de relatie en samenwerking verder te verbeteren, ook op het gebied van migratie, waaronder terugkeer. In dit verband vinden regelmatig op verschillende niveaus gesprekken plaats met de Marokkaanse autoriteiten. Zoals aangekondigd in mijn brief van 17 november jl., wil Nederland graag spoedig met Marokko tot nadere afspraken komen over de terugname van in Nederland onrechtmatig verblijvende Marokkaanse onderdanen, waaronder deze specifieke groep(Kamerstuk 19 637, nr. 2257). De Nederlandse overheid zal hier de komende tijd prioriteit aan geven.
Het bericht ‘Spoedoverleg over zakkenrollende asielzoekers’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van de burgemeester van Groningen voor het versneld uitzetten van asielzoekers die in aanraking zijn geweest met justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat zakkenrollende asielzoekers versneld uitgezet moeten kunnen worden indien zij uit een veilig land van herkomst komen? Zo ja, hoe en op welke korte termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom bent u het niet eens?
Ik deel uw mening dat personen die op oneigenlijke gronden een beroep doen op de asielprocedure en de daarbij behorende voorzieningen, zo snel mogelijk moeten worden afgewezen en vervolgens Nederland moeten verlaten. Zeker wanneer er ook nog eens sprake is van overlastgevend of crimineel gedrag. In mijn brieven van 17 november2 en 13 december jl. ben ik ingegaan op deze problematiek en de maatregelen die ik in dit kader tref. Kortheidshalve verwijs ik u naar die brieven.
Kunt u bevestigen dat een deel van deze asielzoekers die veroordeeld worden voor zakkenrollen of andere strafbare feiten, uit veilige landen van herkomst komt zoals Marokko en Georgië? Zo ja, wat kunt u doen teneinde, eventueel in samenspraak met de landen van herkomst, te voorkomen dat deze asielzoekers naar Nederland komen?
Van het lokaal gezag heb ik begrepen dat vreemdelingen die vervolgd zijn inderdaad veelal afkomstig zijn uit veilige landen. Voor de maatregelen die ik tref om zowel de instroom van deze groep als ook de overlast te beperken en het vertrek uit Nederland te versnellen verwijs ik graag naar de ook in antwoord twee genoemde brieven van 17 november en 13 december jl.
Is het waar dat de genoemde zakkenrollende asielzoekers in georganiseerd verband werken? Zo ja, waar vindt deze bendevorming plaats en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het lokaal gezag geeft aan dat er inderdaad veelal is sprake van een aantal personen, dat groepsgewijs optreedt, maar vooralsnog kon niet worden vastgesteld dat sprake is van samenwerking in georganiseerd verband. Door het lokaal gezag wordt ook opgetreden. Indien daar – op grond van strafbare feiten – aanleiding voor is worden deze vreemdelingen aangehouden en in hechtenis genomen. Vervolgens kunnen zij worden voorgeleid en worden veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Zijn er meer gemeenten waar de genoemde problematiek van georganiseerde criminele asielzoekers zich voor doet? Zo ja, welke gemeenten betreft dit en wat is de aard en de omvang van deze problematiek? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek naar te laten verrichten?
Daar waar er nu (acute) openbare orde problemen spelen worden maatregelen genomen door het lokale gezag. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 13 december, heb ik op 12 december in het Landelijk Overleg Veiligheid Politie gesproken met de regioburgemeesters om te bezien of gemeenten signalen hebben dat deze problematiek zich elders in Nederland voordoet. Tot nu toe is het beeld dat deze problematiek zich met name in Noord- en Oost-Nederland voordoet, maar ook in gemeenten als Eindhoven en Weert. In samenwerking met de partijen in de vreemdelingenketen, de strafrechtketen en vertegenwoordigers van gemeenten heb ik een handreiking voor gemeenten opgesteld voor de aanpak van deze problematiek. In deze handreiking worden onder meer de bestuursrechtelijke en vreemdelingrechtelijke mogelijkheden uiteengezet voor de aanpak van overlastgevende vreemdelingen.
Welke maatregelen kunt u, met betrekking tot wetgeving of detentie, nog meer treffen als het gaat om asielzoekers, afkomstig uit veilige landen van herkomst, die één keer veroordeeld zijn voor diefstal?
Voor vreemdelingen die uit veilige landen komen geldt dat zij over het algemeen niet in aanmerking komen voor bescherming en daarmee een verblijfsvergunning. Vanzelfsprekend zullen vreemdelingen die veroordeeld worden voor strafbare feiten hun opgelegde straf moeten uitzitten. Verder doe ik zoals aangegeven in mijn brief er alles aan om de instroom en de overlast van deze groep te beperken en het vertrek uit Nederland te bespoedigen. Deze maatregelen zien ook op wetgeving en detentie.
De documentaire ‘Grenzeloos misbruikt’ |
|
Nine Kooiman , Joël Voordewind (CU), Jeroen Recourt (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Foort van Oosten (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de documentaire «Grenzeloos Misbruikt» van de EO in samenwerking met Terres des Hommes en International Justice Mission (IJM)?
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en de aanbevelingen die de organisaties achter de documentaire, naar aanleiding van de documentaire op 2 november 2016, hebben aangeboden aan de vaste commissies van Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken uit de Tweede Kamer?1
Bij brief van 6 september 2016 heb ik aan uw Kamer het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme doen toekomen2. Mede op basis van de bevindingen uit het rapport «Global Study on Sexual Exploitation of Children in Travel en Tourism» wordt in het plan een sterk accent gelegd op de Filipijnen, wat betreft de bestrijding van kindermisbruik in het buitenland waaraan Nederlanders op enigerlei wijze deelnemen. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik hier verder op in.
De Nederlandse ambassade in Manila richtte in 2014 het informatieuitwisselingsplatform «Manila Dialogue» op waar nationale en internationale partners structureel met elkaar in contact staan over ontwikkelingen en gesignaleerde risico’s op het gebied van mensenhandel, waaronder de seksuele uitbuiting van kinderen. Begin 2016 zijn onder dit platform werkgroepen opgericht die specifiek aandacht geven aan de meest kwetsbare groepen, waaronder kinderen. Op 1 november jl. vond op initiatief van de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken een expertbijeenkomst over seksuele uitbuiting van kinderen plaats, waarbij het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, betrokken mensenrechten ngo’s en ambassades in de Zuidoost-Azië regio aan deelnamen. Ook deze bijeenkomst had als doel om de samenwerking en informatiedeling in de strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen in Zuidoost-Azië te verbeteren.
Wat betreft de specifieke aanbevelingen om via het strafrecht webcamseks met kinderen aan te pakken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 6, 7 en 10.
Klopt de aanname van de betrokken organisaties dat er wereldwijd zo’n tien miljoen kinderen worden uitgebuit in de commerciële seks of pornografie? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders als dader of gebruiker vermoedelijk betrokken zijn bij dit misbruik? Hoeveel zaken zijn jaarlijks aanhangig bij de rechter in dit kader?
Zowel het aantal kinderen als het aantal daders dat wereldwijd betrokken is bij seksueel kindermisbruik wordt niet bijgehouden. Wel is bekend dat op 1 december 2016 wereldwijd 29 Nederlanders zijn gedetineerd vanwege een veroordeling voor dan wel verdenking van een zedendelict waarbij minderjarigen het slachtoffer werden. In de Filipijnen zitten momenteel drie Nederlanders hiervoor vast.
Heeft de politie voldoende middelen op te treden tegen mensen die tegen betaling kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland? Kunt u aangeven welke middelen dit zijn, hoe zij worden toegepast en welke middelen en juridisch instrumentarium nodig zijn ter aanvulling op de bestaande bevoegdheden?
Alle middelen en het daarbij behorende juridische instrumentarium die de politie ter beschikking staan ten behoeve van de reguliere opsporing (ook in de digitale omgeving), worden ook ingezet voor de opsporing van het misbruik van kinderen. Naar inschatting van de politie zullen de aanvullende bevoegdheden die het wetsvoorstel Computercriminaliteit III na inwerkingtreding biedt (op afstand binnendringen en onderzoek doen in een geautomatiseerd systeem) verder helpen in de opsporing van het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland waarbij Nederlandse plegers betrokken zijn.
De opsporing van Nederlandse personen die, tegen betaling, kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam, blijkt een zeer arbeidsintensieve aangelegenheid. Dit komt mede door geavanceerde technische middelen die daders inzetten om zichzelf af te schermen wat opsporingsonderzoek en bewijsgaring complexer en tijdrovender maakt. De technologische ontwikkelingen in het digitale domein gaan dusdanig snel dat dit met zich meebrengt dat er blijvende aandacht zal moeten zijn voor middelen en instrumentarium.
Als misbruik plaatsvindt in het buitenland is er sprake van externe afhankelijkheden, zoals de betrokkenheid en het kennisniveau van buitenlandse autoriteiten in de bronlanden. Bovendien is de capaciteit in de bronlanden veelal schaars en zijn bronlanden genoodzaakt om te prioriteren in het werkaanbod vanwege internationale verzoeken om rechtshulp van andere landen.
Wat is uw reactie op het pleidooi van deze organisaties voor een meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet, specifiek gericht op netwerken die zich schuldig maken aan kinderporno en het kijken naar misbruik van kinderen uit het buitenland voor de webcam? Welke mogelijkheden ziet u om dit vorm te geven?
Meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet is een van de mogelijkheden die aan de bestrijding van kinderporno en webcamseks inhoud kan geven. Verstoring van de netwerken die zich hieraan schuldig maken is vanzelfsprekend gewenst en wordt binnen de huidige aanpak meegenomen, ook in internationaal verband in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten. Dit heeft het gewenste effect, maar soms leidt het ertoe dat daders slimmere manieren bedenken om opsporing te bemoeilijken. Opgemerkt dient te worden dat ook voor deze methode geldt dat er sprake is van prioritering binnen het totale werkaanbod van kinderporno en kindersekstoerisme.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het inzetten van digitale opsporingstechnieken, zoals bijvoorbeeld toegepast in het Sweetieproject van Terres des Hommes, bij de opsporing van kinderpornonetwerken?
Naar inschatting van de politie zal het digitale opsporingsinstrumentarium hiertoe voldoende mogelijkheden bieden met de aanvullende bevoegdheden, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372, nr.3 waar ik in mijn antwoorden op vraag 4 van deze set en vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beiden D66) nader op inga. Ik zie dan ook geen reden voor nader onderzoek naar digitale opsporingstechnieken.
Wat vindt u van het pleidooi van de organisaties voor meer bevoegdheden voor de politie om bij in beslagname van computers van verdachten van kinderporno door te kunnen rechercheren naar eventuele medeverdachten via deze computers, door deze in de lucht te houden? Tegen welke beperkingen om dat mogelijk te maken loopt u nu aan? Welke juridische beperkingen spelen hierbij een rol? Hoe laat zich dat vergelijken met de bevoegdheden van politie in het buitenland, zoals het voorbeeld uit Australië dat in het rapport wordt genoemd?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4, waar ik inga op de middelen en instrumentarium die de politie ter beschikking staan en mijn antwoord op vraag 2 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66), waar ik inga op mogelijkheden voor de politie om gebruik te maken van de zg. honeypots of (het overnemen) van het beheer van een internet-omgeving waar strafbare feiten worden gepleegd. Hierbij gelden de gebruikelijke beperkingen met betrekking tot de toepassing, zoals het in mijn antwoord bij vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66) aangehaalde verbod op uitlokking.
In welke mate heeft Nederland contact met de Filipijnen over het probleem van webcamseks met Filipijnse minderjarigen door Nederlandse gebruikers? Bent u tevreden over de internationale samenwerking met de Filipijnen in de bestrijding van kinderporno en webcamseks met minderjarigen en zo ja, waarom?
In het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme dat uw Kamer op 6 september 2016 is toegestuurd, is de samenwerking met de overheid in de regio Zuidoost-Azië een belangrijk onderdeel. In het bijzonder zal de komende jaren de samenwerking met de Filipijnen worden geïntensiveerd, onder andere door een pilot met een toolkit die ertoe strekt meer betekenisvolle meldingen voor de opsporing en vervolging van Nederlandse plegers van kindersekstoerisme te verkrijgen. De Filipijnen zijn sinds 2016 ook lid van de Virtual Global Taskforce (VGT) waar periodiek landen met elkaar wisselen over acties en ontwikkelingen op het gebied van (online en offline) seksueel kindermisbruik.
De Filipijnse autoriteiten onderschrijven namelijk dat kindersekstoerisme en webcamseks met minderjarigen een probleem is en zijn ook bereid met internationale partners daarop actie te ondernemen. Het aantal Filipijnse politiemedewerkers dat werkt aan de bestrijding van seksueel kindermisbruik (incl. webcamseks) is uitgebreid en kortgeleden is hiervoor speciaal het team Internet Crimes Against Children opgericht. Ook geeft de Filipijnse politie actief opvolging aan meldingen die Nederland deelt met de Filipijnen, wat heeft geleid tot verschillende (al dan niet gezamenlijke) opsporingsonderzoeken. Om die reden is de plaatsing van de flexibele politieliasion (FILO) in Manila met twee jaar verlengd.
Is de huidige bezetting van de Nederlandse Liaison officer inzake Sekstoerisme in Manilla toereikend, gezien de zware taak en omvang van deze vorm van criminaliteit? Kunt u beschrijven waar de werkzaamheden van de Liaison officer uit bestaan?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 6 september 2016 is de aanstelling van de flexibele liaison (FILO) in Manila, speciaal voor de bestrijding van het fenomeen kindersekstoerisme, met twee jaar verlengd. Daarmee acht ik de huidige bezetting toereikend. De FILO Kindersekstoerisme in Manila onderhoudt het contact met de plaatselijke autoriteiten bij zaken waar een Nederlander betrokken is bij misbruik van kinderen. De FILO is de schakel tussen de Teams Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme in Nederland en de lokale autoriteiten bij gezamenlijke opsporingstrajecten betreffende kindersekstoerisme.
Verder ontwikkelen de FILO ’s Kindersekstoerisme in Manila en Bangkok een regionale aanpak van het fenomeen kindersekstoerisme, samen met de vaste politieliaisons en waar mogelijk met de liaisons van strategische partnerlanden en NGO’s in de regio. De thematische Kindersekstoerisme-liaisons hebben hierbij ook aandacht voor aanverwante thema’s als mensenhandel en kinderpornografie.
Tenslotte dragen de FILO’s waar mogelijk bij aan concrete projecten van Interpol en Europol, zoals het Project Green Notices, maar ook aan preventie.
Gedurende de plaatsingstermijn van de FILO Kindersekstoerisme wordt een strategie ten aanzien van de inbedding van het thema Kindersekstoerisme binnen de staande organisatie geformuleerd ten einde tijdig de beëindiging van de plaatsingstermijn van de FILO op effectieve wijze op te vangen.
Bent u bereid bijvoorbeeld in het kader van het mensenrechtenfonds of uit andere fondsen aanvullende middelen en tevens expertise ter beschikking te stellen voor het trainen en uitbreiden van de zedenpolitie in de Filipijnen, zoals de betrokken organisaties bepleiten? Waarom wel, indien nee waarom niet?
Nederland financiert uit het SRGR Partnerschapsfonds met 3 miljoen euro per jaar het «Down to Zero» programma waarin Terre des Hommes wereldwijd activiteiten uitvoert die gericht zijn op het tegengaan van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kindersekstoerisme. Deze inspanningen zijn mede gericht op politietraining en de vergroting van opsporingscapaciteit op de Filipijnen.
Omdat deze inspanningen de inzet vereisen van schaarse gespecialiseerde operationele capaciteit van de politie, die daardoor niet voor de opsporing in Nederland beschikbaar is, ben ik helaas gedwongen hiermee terughoudend om te gaan. Overigens levert Nederland, in vergelijking tot andere Europese landen, een relatief grote inspanning, aan de bestrijding van kindersekstoerisme op de Filipijnen door de inzet van de FILO.
Het bericht dat er alarm wordt geslagen over het geweld en corruptie in de cocaïnehandel |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte dat de lokale driehoek van politie, openbaar ministerie en bestuur in Rotterdam alarm slaat over de toenemende cocaïnehandel?1
Ja.
Neemt u dit signaal serieus? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Dit signaal nemen wij serieus. In de brief aan de Tweede Kamer van 2 november jl. (Kamerstuk 31 934, nr. 9) bent u geïnformeerd over hoe de aanpak van de cocaïnehandel wordt vormgegeven met een één-overheid-aanpak samen met private partijen. De partijen van de lokale bestuurlijke driehoek in Rotterdam maken deel uit van de overheidsaanpak en hun signaal wordt daarin besproken. In de brief worden samenwerkingsvormen beschreven die bijdragen aan de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit in de haven van Rotterdam. Er zijn kansen voor versterking op het terrein van de samenwerking van alle betrokken partijen – zowel publiek als privaat. Het afstemmen van elkaars processen en de gevolgen voor de andere partners is een belangrijk onderdeel van die samenwerking. De regionale driehoek en de Douane onderzoeken in welk overlegmodel dit het beste vorm gegeven kan worden. Het eerste overleg daarover heeft reeds plaatsgevonden.
Bent u het eens met de zorgen van het OM, dat ondanks de innovatie in het havengebied de capaciteit in personeel onvoldoende is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
In de brief van 2 november jl. hebben wij aangegeven dat de Douane inzet op slim en gericht toezicht. Dat geldt ook voor de Rotterdamse haven. De stroom van containers in de haven van Rotterdam is groot en criminelen worden steeds vernuftiger. De Douane zet daarom ook in op onder andere het gebruik van big data, cameratoezicht, gerichte controleopdrachten en geavanceerde scans. Daarnaast staat in de brief dat de vraag naar opsporingscapaciteit per definitie groter is dan de capaciteit die ingezet kan worden en dat het daarom van belang is om de problematiek integraal te benaderen en samen te werken, zowel binnen de overheid als tussen overheid en private partijen. In de brief is aangegeven langs welke lijn de aanpak de komende tijd wordt versterkt.
Bent u het eens met de gevolgtrekking dat de toename in het aantal liquidaties en schietincidenten ook te maken heeft met cocaïnesmokkel? Zo ja, bent u het er mee eens dat extra capaciteit bij de douane om cocaïnesmokkel bij binnenkomst al te onderscheppen ervoor kan zorgen dat er minder politiecapaciteit nodig is? Zo nee, hoe verklaart u het aantal toenemende liquidaties en schietincidenten dan?
De forse toename van schietincidenten kan indirect in verband worden gebracht met invoer van verdovende middelen. Ze kunnen hun oorzaak vinden in zakelijke geschillen over partijen verdovende middelen, terreinafbakening tussen criminele organisaties of het elkaar afhandig maken van ingevoerde en opgeslagen partijen verdovende middelen (ripdeals). Voor de vraag over extra capaciteit bij de Douane verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat onderneemt u om te onderzoeken of eventuele corruptie bij de douane cocaïnehandel mede mogelijk maakt?
Voor de specifieke maatregelen die Douane onderneemt op het gebied van corruptiebestrijding verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 4 van de beantwoording van de Kamervragen van Jasper van Dijk (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2590).
Het bericht ‘Niet melden cybercrime is vaak verstandiger’ |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Niet melden cybercrime is vaak verstandiger»?1
Ja.
Hoe zijn de ervaringen, zowel van het bedrijfsleven als van de overheid, in landen waar al langer een meldplicht datalekken bestaat?
Beantwoording van deze vraag is complex omdat er geen centrale registratie wordt bijgehouden waaruit gegevens over andere landen te genereren zijn. Een overzicht op het detailniveau zoals gevraagd, zou een uitgebreid landen vergelijkend onderzoek vergen en dat is binnen het tijdsbestek voor de beantwoording van deze Kamervragen niet mogelijk. Ook is het lastig om landen onderling te vergelijken, omdat de situatie ten aanzien van cybercrime in landen erg verschillend kan zijn.
Deelt u de mening dat «voorlichting» aan bedrijven van een ex-officier van justitie over de nadelen van een melding niet door de beugel kan? Zo nee, waarom niet?
De geïnterviewde persoon is reeds lange tijd werkzaam als advocaat en niet meer als officier van justitie. Het betreft derhalve geen voorlichtingsactiviteiten van het Openbaar Ministerie. Het melden van criminaliteit is van groot belang voor de aanpak ervan, zowel in individuele zaken als ten behoeve van de beleidsmatige aanpak.
Klopt het beeld dat de advocaat schetst dat serieuze meldingen van cybercrime geen passend vervolg krijgen? Zo ja, hoe vaak wordt er opgetreden na een serieuze melding van cybercrime en hoe vaak heeft dat tot vervolging en een veroordeling geleid?
Het beeld dat er door het OM en de politie geen vervolg wordt gegeven aan serieuze cybercrime meldingen, herken ik niet. Uit het «Jaarbericht OM 2015» volgt dat er vorig jaar 32 complexe en 124 reguliere cybercrime onderzoeken zijn uitgevoerd.
In geval van een aangifte van cybercrime door een bedrijf maken het OM en de politie aan de hand van diverse criteria, zoals de aanwezigheid van opsporingsindicaties, de geleden schade en de mate van afscherming van de gepleegde strafbare feiten, de keuze aan welke onderzoeken en aangiftes vervolg kan worden gegeven. Cybercrimezaken met serieuze en ingrijpende implicaties zullen om die reden vrijwel altijd in onderzoek worden genomen. Het nietmelden van serieuze cybercrimezaken is om die reden nooit verstandig.
Dat neemt niet weg dat opsporingsonderzoeken naar cybercrime vaak complexe onderzoeken zijn vanwege het feit dat de aanpak van cybercrime een steeds internationaler karakter krijgt en structureel moet worden samengewerkt met buitenlandse (opsporings-)autoriteiten. Ook de mate van afscherming en encryptie door criminelen is van dien aard dat het voor justitie en politie een steeds grotere uitdaging wordt om bewijs te verzamelen tegen een identificeerbare verdachte. Als een verdachte vervolgens is geïdentificeerd, is in diverse zaken gebleken dat deze zich in een buitenland bevindt, hetgeen de vervolging verder compliceert.
Ik herken mij derhalve niet in het beeld dat meldingen van serieuze cybercrime geen vervolg krijgen, maar de problematiek die samenhangt met deze vorm van criminaliteit brengt mee dat in een beperkt aantal van de onderzochte zaken in Nederland, een daadwerkelijke veroordeling van een identificeerbare verdachte volgt. Om meer zicht te krijgen op bewijsmateriaal en de verdachten die zich met dit soort serieuze cybercrime bezighouden, is het wetsvoorstel CCIII naar uw Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de ex-officier van justitie waarin hij verwacht dat «steeds meer bedrijven het melden achterwege zullen laten»? Welke beleidsmatige consequenties verbindt u daaraan?
Om de indruk van straffeloosheid te voorkomen en daarmee toename van cybercrime tegen te gaan, is het in het belang van overheid, burger en bedrijven om slachtofferschap van criminaliteit te melden. Het blijft daarom belangrijk de aangiftebereidheid te bevorderen, bijvoorbeeld door middel van de bewustwordingscampagne «Alert Online». Melden van datalekken dient daarnaast het publieke belang van cyber Security en het private belang van degenen wier gegevens ongewenst zijn verspreid. Naleving van de regels ter zake onder andere door handhaving is het uitgangspunt.
Gaat u de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) extra middelen verschaffen om prioriteit te kunnen geven aan het doen van onderzoek naar het weloverwogen achterwege laten van een melding? Zo nee, waarom niet?
De AP monitort de effecten van de invoering van de meldplicht datalekken. Binnenkort bespreek ik de resultaten van de monitor over het eerste halfjaar van 2016 met de AP.
Deelt u de mening dat, gezien de verwachting dat in 2021 de helft van de misdaden cybercrime-gerelateerd zal zijn, er bij beleidsmakers en in de strafrechtketen een forse inspanning nodig is om cybercriminelen aan te pakken? Zo ja, hoe gaat u dit vorm geven? Zo nee, waarom niet?2
Het inmiddels zesde Cyber security beeld Nederland 2016 en de daarbij behorende beleidsreactie3 schetst de zorgelijke ontwikkeling in de periode van mei 2015 tot en met april 2016 van een toenemende en reële dreiging in het digitale domein. Deze dreigingen zijn onder andere gericht op diefstal van geld en kostbare commerciële informatie. Cybercriminelen hebben zich ontwikkeld tot zeer geavanceerde actoren wier capaciteiten in een aantal gevallen gelijk staan met die van staten. Cybercrime is daarmee zowel kwantitatief als kwalitatief een groeiend probleem voor de Nederlandse samenleving.
Met een doorontwikkeling van de cybersecurityaanpak en de gerichte aanpak van cybercriminaliteit moet Nederland de volgende stap zetten om in het digitale tijdperk mee te blijven komen. Overheid en bedrijfsleven moeten hierbij elk hun verantwoordelijkheid pakken. Het kabinet investeert vanaf 2017 structureel in cybersecurity en de aanpak van cybercrime. Daarnaast werkt de politie aan het verder opbouwen van de reeds voorziene capaciteit van technisch specialisten in de regionale eenheden.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling in de Kamer van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2017 (voorzien in week 48)?
Dat is niet gelukt.
Het bericht over Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onzekere Tijd voor Thailand»?1
Ja.
Waarop baseert u de stelling dat het niet in het voordeel van Van Laarhoven is om nu over zijn situatie te beginnen?
Het moment betrof 14 oktober jl., de dag nadat de Thaise Koning Bhumibol Adulyadej overleed en Thailand de eerste dag van een lange periode van rouw was ingegaan.
Van welke omstandigheden moet er sprake zijn voordat u het in het voordeel van Van Laarhoven acht om over zijn situatie te beginnen?
Ik ben goed bekend met de medische situatie en de detentieomstandigheden van de heer Van Laarhoven. Zoals in de antwoorden op eerdere Kamervragen over de situatie van de heer Van Laarhoven in september van dit jaar is aangegeven, onderhoudt de Nederlandse ambassade in Bangkok over zaken betreffende de detentieomstandigheden en gezondheid van de heer Van Laarhoven, mede op aangeven van de heer Van Laarhoven zelf, regelmatig contact met de penitentiaire instelling waar hij verblijft.
Omdat Thailand een land is waar de detentie-omstandigheden in het algemeen tekort schieten, komt de heer Van Laarhoven, net als alle andere Nederlandse gedetineerden in Thailand die hebben aangegeven consulaire bijstand te wensen, in aanmerking voor het «aanvullend maatwerkpakket» in het kader van het met de Tweede Kamer in 2014 afgesproken beleid voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland 2). Zo krijgt ook de heer Van Laarhoven bezoeken van ambassademedewerkers, een maandelijkse gift, indien noodzakelijk medicijnen alsook extra zorg en socialisatie via Reclassering Nederland. De frequentie van de bezoeken door de ambassade in het kader van consulaire bijstand is afhankelijk van de situatie van de gedetineerde en de omstandigheden in de gevangenis. De ambassade in Bangkok heeft regelmatig en frequent contact gehad met de heer Van Laarhoven sinds zijn arrestatie, zowel tijdens bezoeken als per brief. In 2016 is de heer Van Laarhoven vijf keer door een medewerker van de ambassade bezocht, waavan één keer met een aan de ambassade verbonden arts. Verder werd de heer Van Laarhoven twee keer bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland alsook door een medewerker van Epafras.
De Nederlandse ambassade in Thailand onderhoudt proactief contact met de penitentiaire inrichting waar de heer Van Laarhoven verblijft. Na afloop van bezoeken aan hem door ambassademedewerkers wordt gesproken met de gevangenisleiding over het welzijn van de heer Van Laarhoven. Eventuele zorgen of misstanden worden in deze gesprekken aan de orde gesteld. De verantwoordelijkheid voor de detentieomstandigheden van heer Van Laarhoven ligt immers bij de lokale autoriteiten. In die gesprekken is onder andere de medische toestand van de heer Van Laarhoven onder de aandacht gebracht.
De situatie van de heer Van Laarhoven wordt ook proactief opgebracht bij elk contact met de relevante Thaise autoriteiten. Zo is in oktober jl. en marge van mijn bezoek op directeursniveau contact geweest met het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken met de boodschap dat Nederland het van belang acht dat de Thaise autoriteiten de zaak van de heer Van Laarhoven goed in de gaten houden, in het bijzonder is aangedrongen op goede omstandigheden in de gevangenis en een spoedige rechtsgang. Ook is in oktober jl. de zaak van de heer Van Laarhoven op directeursniveau opgebracht tijdens het Global Consular Forum in Seoul, met dezelfde boodschap en bijzondere aandacht voor de benodigde medische zorg.
De heer Van Laarhoven heeft hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordeling. In contacten met de Thaise overheid dringt het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan op een spoedige rechtsgang.
In het antwoord van 7 april 2016 (nr. 2218) op vragen van uw Kamer gaf ik aan dat Nederland geen consulaire bijstand kan verlenen aan de partner van de heer Van Laarhoven, omdat die niet de Nederlandse maar de Thaise nationaliteit heeft. Het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen maakt alleen de toegang tot gedetineerden met de nationaliteit van de zendstaat mogelijk.
Zolang de rechtsgang in Thailand nog niet geheel is doorlopen, kan nog geen sprake zijn van eventuele overbrenging naar Nederland. Mocht deze situatie zich voordoen, dan zal ik hiervoor vanzelfsprekend aandacht vragen.
Wat bent u te weten gekomen over de situatie van Johan van Laarhoven en zijn vrouw in uw gesprekken met ambassademedewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de ambassademedewerkers advies gegeven over hoe en wanneer u de Thaise autoriteiten aan kan spreken over de situatie van Van Laarhoven en zijn vrouw? Zo nee, waarom niet en waarom heeft u hier niet om gevraagd? Zo ja, hoe luidde dit advies?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u nog van andere instanties of medewerkers advies gekregen over hoe en wanneer u het beste in gesprek kan treden met de Thaise autoriteiten over Johan van Laarhoven en zijn vrouw? Zo ja, hoe luidde dit advies? Zo nee, waarom niet en waarom heeft u hier niet om gevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta bezocht? Zo ja, waarover heeft u gesproken tijdens dit bezoek? Zo nee, waarom heeft u hen niet bezocht?
Zie antwoord vraag 3.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat het van belang is dat het hoger beroep van Van Laarhoven niet te lang duurt? Wanneer duurt het hoger beroep volgens u te lang?
Zie antwoord vraag 3.
Spant u zich op enigerlei wijze in om de omstandigheden waarin Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta zich bevinden te verbeteren? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zich in verleden ingespannen om de omstandigheden waarin Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta zich bevinden te verbeteren? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Spant u zich op enigerlei wijze in om Johan van Laarhoven en zijn vrouw Tukta naar Nederland te krijgen? Zo ja, op wat voor wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ooit met uw Thaise ambtscollega’s gesproken over Van Laarhoven en zijn vrouw? Zo ja, waarover heeft u gesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u in de toekomst in gesprek gaan met uw Thaise ambtscollega’s om zo Van Laarhoven en zijn vrouw naar Nederland te halen? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Illegale huwelijken in moskeeën |
|
Enneüs Heerma (CDA), Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Undercover in Nederland: «Duistere praktijken in de moskee» van 9 oktober 2016? Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik keur het sterk af als blijkt dat in Nederland vrouwen gedwongen worden om te trouwen, slachtoffer zijn van huwelijkse gevangenschap of mogelijk de tweede of derde echtgenoot van iemand worden.
Was u reeds bekend met deze problemen? Zo ja, wat doet u er beiden concreet aan om dit aan te pakken en hoe kan het dat deze praktijken nog steeds mogelijk op grote schaal voorkomen? Zo nee, hoe kan dit?
Dat religieuze huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk voorkomen binnen de verschillende gemeenschappen in Nederland is bekend1. Het blijkt dat men in sommige gemeenschappen slecht op de hoogte is van de voorgeschreven volgorde van trouwen. Vooral de onbekendheid over de strafbaarheid van de geestelijke bedienaar lijkt groot te zijn.
De regel is helder: een huwelijk mag in ons land alleen door een geestelijke gesloten worden als er eerst een burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden. Relevante partijen zoals geestelijke bedienaren, aanbieders van inburgeringcursussen, docenten en gemeenten worden begin 2017 op de wet- en regelgeving omtrent het huwelijk gewezen. Eerder dit jaar zijn professionals in het veld geïnformeerd over de mogelijkheden die het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) biedt bij de aanpak van deze problematiek. Het LKHA heeft een brochure uitgebracht die ingaat op mensen- en kinderrechten en de aanpak via het strafrecht en civielrecht. Deze werkwijze beoogt een bijdrage te leveren aan het voorkomen van gedwongen huwelijken.
In zaken waarbij sprake is van een religieus huwelijk waaraan geen burgerlijk huwelijk is vooraf gegaan, neemt het OM een vervolging in overweging. Daarbij wordt gekeken naar alle feiten en omstandigheden van de betreffende zaak. Overigens heeft een religieus huwelijk geen rechtsgevolg, omdat in Nederland alleen het burgerlijk huwelijk wordt erkend (art. 1:30 lid 2 BW).
Zijn er schattingen van de aantallen religieuze huwelijken zonder huwelijk voor de wet, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap in Nederland? Zo ja, wat zijn deze en in hoeveel moskeeën vindt dit plaats en hoeveel imams zijn hierbij betrokken? Zo nee, bent u bereid een plan van aanpak te maken om meer inzicht te krijgen in de gevallen waarin een religieus huwelijk zonder huwelijk voor de wet wordt gesloten en er sprake is van polygame huwelijken, huwelijksdwang en/of huwelijkse gevangenschap?
De omvang is niet bekend, maar het betreft geen incidenten. Uit het onderzoek ««Zo zijn we niet getrouwd»» dat in opdracht van het ministerie SZW in 2014 is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, in samenwerking met de Universiteit Maastricht en Femmes for Freedom blijkt dat het voor de jaren 2011 en 2012 ging om 450 tot 1690 gevallen waarbij sprake was van huwelijkse gevangenschap2. In het onderzoek «Gewoon getrouwd» van de Universiteit Maastricht en het Verwey-Jonker Instituut uit 20153 is gekeken naar kindhuwelijken en (onwettige) religieuze huwelijken. Daaruit bleek dat het aantal religieuze huwelijken niet is vast te stellen. Vanwege de complexiteit van het probleem, en het feit dat uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut is gebleken dat de omvang van huwelijkse gevangenschap en religieuze huwelijken alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, wordt er voor gekozen om geen nieuw onderzoek te doen naar de omvang, maar in te zetten op preventie en handhaving.
Huwelijkse gevangenschap is vaak een gevolg van een in het buitenland gesloten huwelijk. Naar aanleiding van een eerder door Yücel cs ingediende motie (over de uitzending van Brandpunt over verborgen vrouwen, ingezonden 29 september 2016) is aan uw Kamer gemeld dat dit vraagstuk zich vooral voordoet in relatie tot landen die niet tot de Europese Unie behoren, omdat de erkenning van echtscheidingen tussen de Unielanden wordt beheerst door de Brussel IIbis-verordening. Voor derde landen geldt dat, op grond van hun volkenrechtelijke soevereiniteit en afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, zij in vergaande mate vrij zijn om te bepalen of zij een in het buitenland uitgesproken echtscheiding al dan niet erkennen.
Iemand dwingen tot ontbinding van een in het land van herkomst gesloten huwelijk is niet mogelijk. Wel kan de rechter in Nederland een dwangsom opleggen wanneer iemand niet meewerkt aan de ontbinding van zo’n huwelijk. Deze mogelijkheid is bij de Nederlandse Orde van Advocaten onder de aandacht gebracht.
Kunt u een wettelijk kader geven per mogelijke betrokkene, in het geval van het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap?
Het is mogelijk om via het strafrecht op te treden tegen gedwongen huwelijken, dan wel polygame huwelijken.
Op grond van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht is het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid, voordat partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, strafbaar. Het delict is een overtreding, waarbij de straf ten hoogste een geldboete van de tweede categorie (4.100 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk als binnen twee jaar na een veroordeling recidive plaatsvindt; er kan dan ook een hechtenis van ten hoogste twee maanden worden opgelegd (artikel 449, tweede lid, Sr).
Op grond van artikel 237 van het Wetboek van Strafrecht is voorts strafbaar het opzettelijk aangaan van een dubbel huwelijk, of een huwelijk aangaan wetende dat de wederpartij daardoor een dubbel huwelijk aangaat. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste vier jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk indien het dubbel huwelijk opzettelijk is aangegaan, terwijl aan de wederpartij de gehuwde staat is verzwegen; de gevangenisstraf kan dan worden verhoogd tot ten hoogste zes jaren.
Daarnaast is op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar het door geweld, bedreiging of andere feitelijkheden wederrechtelijk iemand dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Huwelijksdwang valt hieronder. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste twee jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Kunt u een overzicht van de afgelopen tien jaar geven waarin u afzonderlijk aangeeft hoe vaak er onderzoek, vervolging en veroordeling heeft plaatsgevonden naar elk van de volgende zaken: het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap? Kunt u daarbij ook aangeven in hoeveel gevallen het ging om islamitische huwelijken en indien er een veroordeling heeft plaatsgevonden welke straffen er zijn opgelegd?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal aangiftes en vervolgingen in deze situaties waarin sprake is van huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. De registratie van dit soort aangiftes gebeurt niet altijd onder deze noemers, maar bijvoorbeeld ook onder bedreiging, mishandeling of moord (dit zijn zwaardere delicten dan huwelijksdwang). De politie registreert de aangifte op het zwaarste feit. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld vermeldt in het jaarverslag 2015 dat van de 452 complexe zaken waar zij bij betrokken waren, in 17 gevallen huwelijksdwang aan de orde was.
Vervolging van gedwongen huwelijken kan worden gebaseerd op meerdere strafbaar gestelde feiten uit het Wetboek van Strafrecht (WvS). De informatiesystemen van de rechtspraak geven geen antwoord op de vraag hoeveel zaken binnen de artikelen in het WvS huwelijksdwang betreffen.
Inzake Polygamie (artikel 237 Sr) zijn er in de periode 2005–2015 twaalf zaken voor de rechter geweest. Dat heeft in één geval tot vrijspraak geleid, vijf werkstraffen, vijf vrijheidsstraffen en één geldboete.
Tweemaal is er een zaak geweest (in 2013 en 2015) met een veroordeling tot een geldboete als gevolg van een strafzaak wegens het sluiten van een religieus huwelijk zonder burgerlijk huwelijk (en evt. huwelijkse gevangenschap) (artikel 449 Sr). De «geestelijke» die het verbod overtreedt, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit, niet de «huwelijkskandidaten».
Welke zorg is er beschikbaar voor vrouwen die met voornoemde zaken te maken krijgen? Kunt u hierbij ingaan op preventie, zorg tijdens bijvoorbeeld huwelijkse gevangenschap en nazorg en opvang met betrekking tot bijvoorbeeld het voorkomen van eerwraak?
Preventie van een onwettig religieus huwelijk wordt aangepakt door de voorlichting en bewustwording zoals deze eerder in het antwoord op vraag 2 is omschreven. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het dragen van de zorg en nazorg voor vrouwen die slachtoffer zijn van bijvoorbeeld huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Gemeenten schakelen hiervoor gespecialiseerde hulporganisaties in zoals Fier, Veilig Thuis en de Blijf-groep. Zij bieden, coördineren en organiseren directe hulp op maat, thuis of in de opvang in situaties zoals huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Medewerkers van Veilig Thuis, Veiligheidshuizen en overige hulpverleners in het werkveld kunnen bovendien bij het LKHA (het landelijk kennis- en expertisecentrum op het gebied van huwelijksdwang en achterlating) terecht voor informatie, advies en ondersteuning bij deze complexe problematiek.
Wat zijn uw vervolgacties ten aanzien van de moskeeën die specifiek in de uitzending aan de orde zijn geweest: El Tawheed in Amsterdam, As-Sunnah in Tilburg, de niet bij naam genoemde moskeeën in Den Haag en de Al-Raza-moskee in Almere waar de undercoveroperatie plaatsvond?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het OM vervolging instellen wanneer geestelijke bedienaren in moskeeën zich niet houden aan de wet- en regelgeving. Het OM zal per zaak bezien of vervolging of ontbinding van het huwelijk in de rede ligt. In de uitzending van Undercover in Nederland was geen sprake van een voltrokken huwelijk, maar van een poging om een illegaal huwelijk te sluiten (de overtreding van art. 449 Sr.). Een poging tot overtreding is niet strafbaar (art. 45 Sr.). Het OM heeft geoordeeld dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Ik treed niet in de zelfstandige beslissing van het OM om een strafrechtelijke vervolging in te stellen.
De lokale overheid is verder verantwoordelijk voor eventuele bestuurlijke acties in deze specifieke casus.
Bekend is overigens dat slachtoffers van huwelijksdwang niet snel aangifte doen. De loyaliteit naar de ouders maar ook angst voor verergering van de situatie, zoals het verbreken van de relatie met de familie, spelen hierbij een rol. Het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating geeft aan dat tot op heden niemand vervolgd is wegens het afdwingen van een huwelijk. Aangifte van het slachtoffer is formeel niet nodig, maar in de praktijk wel belangrijk om huwelijksdwang te kunnen bewijzen.
Deelt u de mening dat strafrechtelijk onderzoek naar deze mogelijke strafbare feiten op zijn plaats zou zijn? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren, zodra dat mogelijk is?
Zie antwoord vraag 7.
Vechtende voetbalhooligans |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie tolereert «hooliganfreefights» niet»?1
Ja.
Hebt u enige indicatie van de aard en omvang van dergelijke gevechten tussen hooligans? Zo ja, wat is naar schatting die aard en omvang? Zo nee, op welke wijze kan uw informatiepositie en die van de politie verbeterd worden?
Door de heimelijke voorbereiding en uitvoering van dergelijke gevechten is een exacte aard en omvang niet te geven. Niettemin is de indruk dat het gaat om enkele incidenten. Over de wijze waarop de politie hieromtrent operationele informatie verzamelt en de tactiek die de politie gebruikt om dergelijke incidenten te voorkomen, kan ik in het belang van de opsporing geen uitspraken doen.
Acht u het, gezien de signalen die u wél kent, noodzakelijk om de opsporing van deze gevechten te intensiveren? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn dergelijke gevechten vergelijkbaar met het gevecht nabij Beverwijk in 1997 waarbij iemand is overleden? Zo nee, waarom niet?2
Op hoofdlijnen is een vergelijking te trekken tussen de gebeurtenissen in Beverwijk en deze gevechten. Het gaat om gevechten tussen groepen van personen. De recente gevechten lijken echter een hogere organisatiegraad te hebben. Er is sprake van een gelijk aantal deelnemers. Er wordt geen gebruik gemaakt van wapens. Er wordt gekozen voor een afgelegen locatie zonder toeschouwers. Er is geen directe relatie met een dag waarop voetbalwedstrijden worden gespeeld. Het gevecht in Beverwijk vond wel plaats op een wedstrijddag (RKC-Ajax en AZ-Feyenoord) en speelde zich in alle openheid af in een weiland naast de snelweg. Er was sprake van een ongelijk aantal deelnemers en er werden wapens gebruikt.
Zijn er voor zover u bekend is gewonden gevallen bij recente geheime gevechten tussen voetbalhooligans?
Bij de politie zijn geen aangiften of andere informatie bekend van personen die gewond zijn geraakt bij een dergelijk gevecht.
Deelt u de mening dat naast de politie ook de voetbalverenigingen zich moeten inspannen om te voorkomen dat hun (zichzelf supporter noemende) hooligans in het geheim gaan vechten? Zo ja, wat doen voetbalverenigingen en wat kunnen zij doen? Zo nee, waarom niet?
Voetbalclubs nemen meer en meer hun verantwoordelijkheid voor wat er in de stadions gebeurt, door bijvoorbeeld het opleggen van stadionverboden, het hebben van een professionele veiligheidsorganisatie en moderne camerasystemen. Dat leidt er echter wel toe dat in sommige gevallen de ongeregeldheden zich verplaatsen naar de openbare ruimte. Voor die openbare ruimte is in de eerste plaats de lokale overheid verantwoordelijk. Echter, ik zie hier ook een rol voor de clubs door stelling te nemen tegen het gedrag van deze personen, ongeacht de plaats waar dit gedrag plaats vindt.
Deelt u de mening dat de opvatting van de in het bericht genoemde hoogleraar dat dergelijke gevechten geen probleem zijn zolang er maar geen minderjarigen bij betrokken zijn en gewonden zelf voor de kosten opdraaien, getuigt van een opvatting die misschien wel gebaseerd is op een gangbare psychologische theorie maar in ieder geval uitdrukt dat deze hoogleraar van de dagelijkse praktijk van (voetbal)geweld en de gevolgen daarvan heel weinig begrijpt? Zo ja, waarom deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De deelnemers aan deze gevechten maken zich schuldig aan een misdrijf. Daarbij zijn er voldoende legale vechtsporten waar volgens vastgestelde regels, onder deskundige begeleiding en in accommodaties die zich hier voor lenen, kan worden gestreden.
Deelt u de mening dat als mannen «hun primaire, eerste natuur een kans [willen] geven» door geweld te plegen, of eventueel andere misdrijven te plegen, dit voorkomen, opgespoord en vervolgd dient te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Zoals gezegd maken de deelnemers aan deze gevechten zich schuldig aan een misdrijf.
De samenwerking tussen Belastingdienst en OM bij het afpakken van crimineel vermogen |
|
Michiel van Nispen |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst met betrekking tot het afpakken van crimineel verkregen vermogen nog steeds onvoldoende is?1
Ik herken mij niet in het beeld dat de samenwerking op dit terrein tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst terugloopt. Zoals ik eerder aangaf zijn de Belastingdienst en het OM voortdurend met elkaar in gesprek om dit proces te versterken en is er blijvende aandacht voor verbeteringen2. Het OM en de Belastingdienst hebben de afgelopen periode zowel op landelijk als op regionaal niveau verder geïnvesteerd in het proces rond de samenloop van ontnemingsvorderingen en fiscale aanslagen teneinde deze een extra kwalitatieve impuls te geven. Voor concrete maatregelen wijs ik in dit verband op de in de antwoord op vraag 3 en 4 genoemde voorbeelden.
Herkent u zich in de bewering van het OM dat het aantal keren dat de Belastingdienst in ontnemingszaken het OM heeft benaderd alleen maar terugloopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daar de redenen van?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan het nieuwe Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten (Protocol AAFD) dat op 1 juli 2015 in werking is getreden, in het bijzonder wat betreft de afstemming en samenwerking tussen OM en Belastingdienst bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen?
Het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen3 (hierna Protocol AAFD) beschrijft hoe de Belastingdienst aanmeldingen van mogelijke delicten die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane. Het initiatief voor ontneming alsmede de melding daarvan aan de Belastingdienst ligt – conform paragraaf 4 van het Protocol AAFD – bij het OM. De geselecteerde aanmeldingen worden, conform het Protocol, ingebracht in de afstemmingsoverleggen van het OM, de FIOD en de Belastingdienst.
In deze afstemmingsoverleggen worden aan de hand van zogenaamde préweegdocumenten de concrete casussen en afpakmogelijkheden bezien, alsmede de wijze waarop deze zaken worden opgepakt. Indien het leidt tot een strafrechtelijk onderzoek wordt de Belastingdienst voortdurend op de hoogte gehouden van de stand van zaken.
Een ander voorbeeld van een samenwerkingsverband is het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC). Binnen de RIEC-structuur werken onder andere het OM, de Politie en de Belastingdienst samen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Daarin wordt in een zo vroeg mogelijk stadium met alle ketenpartners gekeken naar de meest effectieve en efficiënte afpakmodaliteit.
Als concreet voorbeeld kan de samenwerking in RIEC-verband genoemd worden tussen Belastingdienst en OM in het zuiden van Nederland. Hier wordt de samenwerking nadrukkelijk aan de voorkant van het proces vorm gegeven teneinde te komen tot een effectieve en efficiënte aanpak van ondermijnende criminaliteit inclusief het afpakken van crimineel verkregen vermogen.
De Belastingdienst heeft bovendien regionaal een loketfunctie ingericht waar de afstemming tussen OM en de Belastingdienst ook ten aanzien van het afpakken kan plaatsvinden. De contactambtenaar en/of boete-fraudecoördinator alsmede de ontvanger worden bij deze contacten betrokken.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt concreet dat er wordt ingezet op verbeterde samenwerking en afstemming tussen het OM en de Belastingdienst.
Indien u van mening bent dat de samenwerking en afstemming wel degelijk is verbeterd, kunt u dan aangeven waaruit dat blijkt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de suggesties van het OM om een afpakcursus op te zetten voor de Belastingdienst en de zogenaamde Afpak-app consequenter te gebruiken?
Kennisoverdracht is een belangrijk instrument bij het bevorderen van samenwerking tussen partijen. Of een afpakcursus de juiste vorm is, is aan het OM en de Belastingdienst zelf om te bepalen.
Verplichte aandacht voor «afpakmogelijkheden» is opgenomen in de préweegformulieren die worden gebruikt om op basis van het AAFD-protocol tot besluitvorming te komen over de opsporing en vervolging van fraude. De Afpak-app brengt in beeld wat de afpakmogelijkheden in een concrete zaak zijn. Aan de zijde van de Belastingdienst zijn de boete-fraudecoördinatoren, contactambtenaren en invorderingsspecialisten voor het gebruik van de Afpak-app geautoriseerd. Ook aan de zijde van het OM kunnen medewerkers gebruik maken van de app. De Afpak-app kan behulpzaam zijn en wordt gebruikt bij het verder in kaart brengen van de mogelijkheden rondom afpakken in een zaak waarin een fraudemelding tot een opsporingsbesluit leidt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst als het gaat om het afpakken van crimineel verkregen vermogen verder te bevorderen?
Ik heb niet het beeld dat het OM en de Belastingdienst onvoldoende doen om de samenwerking op dit terrein te bevorderen. Ik wijs in dit verband op de in antwoord op vraag 4 genoemde voorbeelden van samenwerking op zaaksniveau. Ook op het niveau van intelligence werken OM en Belastingdienst samen in de informatiebox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen. Ik zie dan ook geen aanleiding voor nadere maatregelen. Het OM en de Belastingdienst blijven met elkaar in gesprek om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten. Specifiek zal daarbij aandacht worden besteed aan de loketfunctie van de Belastingdienst en het delen van best practices. Zoals aangegeven zullen het OM en de Belastingdienst ook op regionaal niveau de samenwerking verder versterken.
De uitspraak dat een lid van een criminele motorbende in dienst mag blijven van Justitie |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat u niet mag overgaan tot het ontslaan van één van uw ambtenaren die tevens deel uitmaakt van de criminele motorbende Satudarah?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is dat mensen die in overheidsdienst zijn tevens deel uitmaken van één van de zogeheten 1% motorclubs in Nederland, waarvan de leden strafbare feiten plegen en onrust veroorzaken? Zo ja, hoe gaat u dit nu aanpakken?
Ja, ik deel uw mening. Ik verwijs verder naar de voortgangrapportages die ik jaarlijks naar uw Kamer stuur.
Kunt u alsnog tot het genoemde ontslag overgaan indien u een betere afweging en motivatie aan het ontslag ten grond legt? Wanneer kan deze beslissing verwacht worden?
Ik beraad mij nog over de wijze waarop ik de uitspraak kan uitvoeren. Ik streef ernaar om binnen de termijnen die daarvoor staan een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het voornemen van het Openbaar Ministerie om een verbod aan de rechter voor te leggen?
Het Openbaar Ministerie beoordeelt momenteel de informatie uit onder meer strafrechtelijke onderzoeken op bruikbaarheid voor civielrechtelijke verbodsprocedures tegen één of meer outlaw motorcycle gangs in Nederland.
Deelt u de mening dat een verbod op motorclubs het ontslaan van ambtenaren zou vergemakkelijken?
Ja.