Het bericht dat een Marokkaans-Nederlandse vrouw en haar kinderen zijn bekogeld met uitwerpselen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
kent u het bericht «Marokkaans-Nederlandse vrouw en kinderen bekogeld met uitwerpselen»?1
Ja.
Heeft u reeds contact gelegd met de slachtoffers? Zo ja, heeft u namens de Nederlandse regering uw bezorgdheid en medeleven betuigd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. Het zijn zaken met vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, die echter ook de samenleving als geheel raken.
Ook in dit geval hebben de slachtoffers iets meegemaakt dat veel impact heeft, zowel op henzelf als op hun omgeving. Aan slachtoffers wordt bij de aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt. Het Kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van delicten aangeboden krijgen.
Wat vindt u ervan dat de vrouw, die met haar kinderen op straat liep, een walgelijke uiting als «klote moslima» naar haar hoofd geslingerd kreeg en bekogeld werd met uitwerpselen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze specifieke gebeurtenis?
De politie heeft in deze zaak een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, maar er zijn (nog) geen verdachte(n) in beeld gekomen. Mochten er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen dan zal de zaak weer worden opgepakt. Nu opsporingsindicaties ontbreken kan uw vraag of de bovenstaande gebeurtenis het resultaat is van groeiende islamofobie en moslimhaat niet worden beantwoord.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op basis van het door u genoemde incident te komen tot beleidswijzigingen.
In hoeverre wordt er slachtofferhulp verleend aan het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de strafrechtelijke vervolging van de verdachte(n)?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de bovenstaande gebeurtenis geen incident is, maar het resultaat van groeiende islamofobie en moslimhaat in Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u de groeiende angst en zorgen die de islamitische gemeenschap in Nederland voelt? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst en zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen merk ik op dat het regeerakkoord de doelstellingen van het kabinet beschrijft van de aanpak van discriminatie. Een democratische samenleving kan alleen functioneren als we een grens trekken als vrijheden van de ander worden bedreigd, als iedereen meedoet en discriminatie wordt bestreden. Voor homohaat, antisemitisme, moslimhaat, eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden en tegen minderheden is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet staat voor een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Het kabinet neemt verschillende maatregelen tegen discriminatie, zoals de aanvulling van artikel 1 van de Grondwet tegen discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en een beperking. De behandeling van het initiatiefvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en intersekse personen wordt voortgezet en de discriminatieverboden in het Wetboek van Strafrecht blijven ongewijzigd.
In het vorig jaar aan uw Kamer aangeboden Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie is specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. Begin volgend jaar zal een voortgangsrapportage van het Actieprogramma aan uw Kamer worden aangeboden.
Het kabinet wil ook arbeidsmarktdiscriminatie met kracht aanpakken. De overheid zal als werkgever het goede voorbeeld geven door een actief diversiteits- en antidiscriminatiebeleid te voeren.
Kunt u precies aangeven wat het nieuwe kabinet anders gaat doen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden, ten opzichte van het vorige kabinet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u precies aangeven welke aanvullende maatregelen het nieuwe kabinet gaat nemen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u per maatregel beargumenteerd aangeven of het nieuwe kabinet bereid is de volgende voorstellen uit te voeren2: het invoeren van een educatieve maatregel discriminatie, het invoeren van een racismeregister, het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), verzwaring van de strafmaat voor discriminatieverboden en het invoeren van een contacttaakstraf?
Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of transactie), indien de zaak zich daarvoor technisch leent. Indien sprake is van een discriminatiefeit wordt er in beginsel gedagvaard.
Voor commune delicten met een discriminatoir aspect geldt dat in de Aanwijzing Discriminatie is opgenomen dat een discriminatoir aspect door de officier van justitie in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. Daarbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%.
Ten aanzien van de invoering van een educatieve maatregel discriminatie, een racismeregister en een contacttaakstraf verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van respectievelijk 31 mei 2016, 21 november 2016 en 24 november 2016 gesteld door het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk)3.
Voor wat betreft de maatregel tot het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), acht de Staatssecretaris van SZW aanpassing van de bevoegdheden van de Inspectie SZW op dit punt, gelet op de aard van de werkzaamheden van de Inspectie, niet wenselijk. Tijdens de begrotingsbehandeling van SZW heeft de Staatssecretaris wel toegezegd dat de ideeën in de motie Kuzu over o.a. het hanteren van mystery guests bij de aanpak van arbeidsdiscriminatie worden meegenomen in het denken over het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie voor juni 2018. Dat staat overigens los van de vraag of de ideeën uit de motie ook daadwerkelijk worden gehonoreerd.
De bevoegdheden van het team Arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW richten zich op (non)discriminerend beleid op de werkvloer. Dit volgt uit de Arbeidsomstandighedenwet welke bepalingen betrekking hebben op werknemers. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, omdat sollicitanten niet de status van werknemer bezitten. De Inspectie toetst generiek beleid en ziet niet op de beoordeling van individuele gevallen. De beoordeling van individuele gevallen is een competentie die toebehoort aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. Zij zijn hiertoe het beste uitgerust. De Anti Discriminatie Voorzieningen kunnen hierbij een ondersteunende en adviserende rol vervullen.
De inzet van loksollicitaties door het team Arbeidsdiscriminatie past niet in dit toetsingskader en de bevoegdheden van de Inspectie SZW. Daarbij heeft de Inspectie SZW een transparante werkwijze, waar het inzetten van het middel loksollicitaties tegenin druist. Bovendien neigt het middel naar (strafrechtelijke) uitlokking, omdat werkgevers niet bewust op zoek zijn naar een sollicitant om af te wijzen. Een dergelijke werkwijze wordt dan ook niet wenselijk geacht.
Het bericht ‘Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland in het vizier’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad van 17 oktober 2017 «Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Politie wil plofkrakers het leven zuur maken»?2
Ja.
Is de proef, zoals die in het artikel van 26 juli 2017 wordt aangekondigd, reeds van start gegaan? Kunt u aangeven welk doel, welk bereik en welk tijdsverloop deze proef zal hebben? Kunt u aangeven welke partijen bij deze proef betrokken zijn?
Dit traject is inmiddels opgestart en heeft tot doel om te komen tot een effectievere aanpak van zware gewelddadige vermogenscriminaliteit (ram- en plofkraken, overvallen), onder andere door het verstoren van de criminele carrière van deze daders, een harde, repressieve aanpak en toezicht op veroordeelde plegers van dit type delicten ter voorkoming van recidive. Het traject dat loopt tot december 2018 als pilot, is opgestart vanuit de Taskforce Overvallen en wordt in een aantal regio’s uitgevoerd. Naast het Ministerie van JenV zijn ook gemeenten, de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de reclassering, RIEC’s/LIEC, de Belastingdienst en Veiligheidshuizen betrokken bij deze aanpak.
Kunt u het beeld bevestigen dat het fenomeen plofkraken in Nederland en in aan Nederland grenzende delen van Duitsland in hoge mate voor rekening komt van een groep van zo’n 300 (jonge) mannen, afkomstig uit de regio’s Utrecht en Amsterdam? Bent u het eens met de volgende opmerking van de geïnterviewde politieman: «We zien nu dat veel broertjes, net als hun oudere broers, in de zware misdaad belanden. Familieleden leren elkaar de fijne kneepjes van het vak. Dat moet stoppen door kinderen bijvoorbeeld op school aan te spreken en te begeleiden»?
Dit beeld wordt herkend door de politie en het OM. Uit eerdere ervaring vanuit de Top 600 aanpak in Amsterdam en de aanpak van criminele families blijkt dat jongere broertjes van criminelen kwetsbaar zijn voor toetreding tot criminele circuits.
Is er reeds sprake van een persoonsgerichte aanpak op deze groep van 300 (jonge) mannen? Op welke wijze zijn gemeenten en andere niet-opsporingsinstanties betrokken bij deze problematiek, met name bij het voorkomen dat nieuwe daders toetreden tot deze groep mannen? Werken de betrokken gemeenten in de regio’s Amsterdam en Utrecht voldoende mee aan deze persoonsgerichte aanpak?
De experimentele aanpak wordt opgezet vanuit een gecoördineerde gezamenlijke persoonsgerichte aanpak van bekende daders in de regio´s Utrecht, Rotterdam en Amsterdam. De deelnemende organisaties stemmen met elkaar af over het effectief inzetten van maatregelen.
Wat is de taakstelling van het plofkraakteam van de nationale politie? Sinds wanneer bestaat dit team, tot op de dag van vandaag, uit 70 á 80 personen en is de bezetting afkomstig uit de Landelijke Eenheid dan wel uit de regionale eenheden? In hoeverre leveren alle eenheden aan dit plofkraakteam?
De regie op de aanpak van ram- en plofkraken is ondergebracht bij de Regiegroep eenheidsgrensoverstijgende opsporing gewelddadige vermogenscriminaliteit. De politie en het OM zijn vertegenwoordigd in deze regiegroep. Vanuit een integraal beeld geeft de regiegroep sturing aan de verschillende onderdelen van de aanpak.3 Daarnaast is op nationaal niveau een informatiecel en een forensisch coördinatieteam ingericht. Tevens is er een landelijk tactisch team dat vanuit drie plaatsen in het land onder aansturing van de regiegroep in samenwerking met de lokale opsporing aan de bestrijding van dit fenomeen werkt. Verschillende onderdelen van de politie dragen bij aan de aanpak; dit betreft zowel regionale eenheden als onderdelen van de Landelijke Eenheid.
Vindt alle opsporing naar plofkraken landelijk gecoördineerd plaats vanuit dit plofkrakenteam (met eigen recherchecapaciteit), of vindt de feitelijke opsporing plaats in de eenheid waar zich een concreet strafbaar feit heeft voorgedaan? Hoe wordt bevorderd dat deze groep verdachten die zich vrijelijk voor het plegen van strafbare feiten door het land beweegt, ook zonder schotten van regionale capaciteits- en wegingsvraagstukken wordt aangepakt? Is er landelijk doorzettingsmacht om capaciteit te claimen en opsporingskeuzes te maken? Welke rol speelt het Openbaar Ministerie hierbij?
Opsporingsonderzoek naar plofkraken vindt plaats met de ontwikkelde methodiek van de zogenoemde eenheidsgrensoverschrijdende opsporing. Dit wil onder andere zeggen dat de regiegroep van de politie en het OM de integrale aanpak van plofkraken coördineert. Binnen de politie en het OM is in nauwe samenspraak met het lokaal gezag capaciteit vrijgemaakt voor de thematische aanpak van deze dadergroepen. Namens het OM is de landelijk coördinerend officier van justitie gewelddadige vermogenscriminaliteit vertegenwoordigd in de regiegroep en hij coördineert de aanpak namens het OM. Daarnaast wordt – in afstemming met de landelijke coördinatie door de regiegroep – ook lokaal gewerkt aan het onderzoeken van zaken, in afstemming met het lokaal bevoegd gezag.
Hoe is het mogelijk dat vier Utrechtse verdachten die in Friesland worden aangehouden als verdachte van een plofkraak, direct na verhoor worden heengezonden door de Friese politie? In hoeverre is er in deze casus sprake geweest van landelijke coördinatie en landelijke opsporing? Maakten deze verdachten deel uit van de groep van 300 personen zoals beschreven bij bovenstaande vraag vier? In hoeverre is er bij deze vier verdachten sprake van een persoonsgerichte aanpak?
In elke zaak die past binnen dit fenomeen is sprake van landelijke coördinatie en opsporing. In het belang van de opsporing kan geen nadere mededeling worden gedaan over het verloop van het onderzoek in individuele zaken.
Het bericht ‘Terrorist krijgt slechts 4 jaar cel opgelegd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u onderstaande recentelijke, naar onze mening, laffe rechterlijke uitspraak?1
Ja.
Deelt u de mening dat vier jaar cel een lachertje is voor terroristen en dat zij na het uitzitten van zulke korte straffen een gevaar zijn voor de veiligheid van Nederland? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar opgelegd voor onder meer het actief zoeken naar, verschaffen en voorhanden hebben van informatie aangaande het radicale en extremistische gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechter rekening gehouden met het feit dat de verdachte is vrijgesproken voor het tenlastegelegde witwassen en dat een gevangenisstraf van vier jaar overeenkomt met wat in soortgelijke zaken door andere rechters is opgelegd. De rechter maakt gelet op het bewezenverklaarde en de persoon van de verdachte de afweging welke straf passend is.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat terroristen voortaan veel hogere straffen krijgen?
Het voorkomen en bestrijden van terrorisme heeft hoge prioriteit. Bij terroristische misdrijven gaat het om zeer ernstige inbreuken op de rechtsorde en dat heeft de wetgever ook tot uitdrukking gebracht in de strafbedreiging die in het Wetboek van Strafrecht op deze misdrijven is gesteld. Het is aan het Openbaar Ministerie om te besluiten over de vervolging en het bepalen van de strafeis. Vervolgens is het aan de rechter om te oordelen over schuldigverklaring en, bij schuldigverklaring, over de op te leggen sanctie. In die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheid van de officier van justitie en de rechter past ons als ministers geen rol.
Gaat u ervoor zorgen dat deze terrorist na zijn straf te hebben uitgezeten wordt gedenaturaliseerd en wordt uitgezet naar zijn land van herkomst, en dat hij Nederland nooit meer in kan komen? Zo nee, waarom niet?
Het intrekken van het Nederlanderschap op basis van artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is mogelijk na een onherroepelijke veroordeling voor bepaalde terroristische misdrijven, mits betrokkene een dubbele nationaliteit heeft. Ik zal per geval een afweging maken. Hierbij zal ik rekening houden met de gevolgen van het eventuele verlies van Unieburgerschap en zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, voor zover deze relevant zijn voor het besluit (artikel 68a van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap). Het intrekken van de Nederlandse nationaliteit gaat in een dergelijk geval conform de regelgeving gepaard met een inreisverbod voor 20 jaar. Dit betekent ook dat de persoon in het SIS wordt gesignaleerd ter fine van toegangsweigering in de EU.
Het bericht dat militairen mishandeld zijn bij ontgroeningsritueel |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u het bericht in de Volkskrant gelezen dat militairen mishandeld zijn bij een ontgroeningsritueel?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat Defensie in 2014 heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik merk hierbij wel op dat het voorval en het huishoudelijk onderzoek dateren van 2013.
Klopt het dat de betrokken militairen van Defensie over deze vreselijke zaak niet met derden mochten spreken? Klopt het dat ze daarom geen aangifte bij het Openbaar Ministerie hebben gedaan en daarom ook geen verklaring wilden afleggen? Zo nee, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat het op geen enkele manier de bedoeling is medewerkers te beletten melding te maken of aangifte te doen van laakbaar gedrag of strafbare feiten.
De uitspraak van betrokken militairen dat zij niet met derden mochten spreken berust naar alle waarschijnlijkheid op de standaardformulering van het hoorverslag: «De onderzoekers hebben uitgelegd dat ik in het belang van de zuiverheid van het onderzoek en ter voorkoming van beïnvloeding en onrust geen enkele mededeling mag doen aan, of op enige wijze contact op mag/mogen nemen met derden en/of medewerkers van Defensie betreffende het onderzoek.» Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat de melders, de onderzochten en getuigen elkaar tijdens een onderzoek over en weer benaderen en beïnvloeden. Tijdens de hoorzitting heeft de onderzoekscommissie betrokkenen een toelichting gegeven op de gang van zaken rondom het onderzoek. Gelet op de onduidelijkheid die kan ontstaan zullen de regels worden aangepast.
Klopt het dat sommige misdragingen behoorden tot ontgroeningsrituelen voor nieuwkomers? Om welke misdragingen gaat het? In hoeverre is dat al langer een bron van zorg? Welke maatregelen heeft de defensieorganisatie inmiddels al organisatiebreed genomen?
Ik heb gezegd dat de beschreven gebeurtenissen defensie-onwaardig en onacceptabel zijn. Dit geldt niet alleen in dit specifieke geval maar onder alle omstandigheden. Voor de maatregelen die worden genomen verwijs ik u naar de reactie op de brief van de VCD (Kamerstuk 34 775 X, nr. 30) die ook vandaag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Hoeveel meldingen zijn er sinds 2014 van dergelijke misdragingen binnengekomen? Welke onderzoeken zijn er nog verder naar dergelijke misdragingen sinds 2014 gedaan?
Er zijn in de periode 2014 tot heden tot dusverre vier gevallen bekend die te maken hebben met inwijdingsrituelen, waarvan er drie in het MVV zijn geregistreerd. Op dit moment wordt geïnventariseerd hoeveel gevallen er verder bekend zijn.
Hoeveel meldingen zijn er sinds 2014 over seksueel misbruik binnen de krijgsmacht binnengekomen? Hoeveel aangiftes zijn er gedaan? Bij hoeveel van de meldingen is er verder onderzoek gedaan?
Uit de registratie in het systeem MVV blijkt dat sinds 2014 bij de leidinggevende of bij de COID achttien keer ongewenste aanrakingen of ernstiger tussen defensiemedewerkers onderling op de werkplek is gemeld (vijf in 2014, twee in 2015, drie in 2016 en acht tot 1 juli 2017).
Uit de registratie van aangiften bij de KMar blijkt dat er sinds begin 2014 in totaal 43 keer melding is gemaakt van (mogelijk) seksueel misbruik (acht keer in 2014, vier keer in 2015, dertien keer in 2016 en achttien keer tot nu toe in 2017). Het gaat hierbij om meldingen van uiteenlopende aard. De verschillen worden onder meer verklaard doordat ook zaken die zich in de privésituatie van defensiemedewerkers hebben voorgedaan, worden onderzocht door de KMar.
Het bericht ‘Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel» en «Wat gebeurde er in deze kazerne»?1
Ja.
Heeft u eveneens kennisgenomen van de oproep van de militaire vakbond VBM die wil dat inwijdingsrituelen in de krijgsmacht worden afgeschaft?2
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn er allemaal genomen in reactie op de beschreven ontgroeningsrituelen op de kazerne Schaarsbergen?
Direct na de melding van misstanden aan de compagniescommandant heeft deze contact opgenomen met de Officier van Justitie (OvJ) omdat er een vermoeden van een strafbaar feit was. Hierop heeft het Openbaar Ministerie (OM) toestemming gegeven voor een huishoudelijk onderzoek. Dat in een dergelijk geval toestemming moet worden gevraagd is bepaald in het protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989) en is bedoeld om te voorkomen dat een huishoudelijk onderzoek een eventueel te starten strafrechtelijk onderzoek negatief zou beïnvloeden.
Defensie kent een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989). Dit protocol is ook bij het betreffende onderzoek gevolgd. De commandant is hierbij geadviseerd door de jurist van de Luchtmobiele Brigade en door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID). Beide organisaties waren ook vertegenwoordigd in de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO).
Op 7 juni 2013 is de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO) ingesteld. Na voltooiing van het onderzoek heeft de compagniescommandant rechtspositionele maatregelen getroffen tegen de betrokken militairen.
De commandant van de eenheid stelt een dergelijk intern onderzoek in om duidelijkheid te verkrijgen over de feitelijke toedracht of achtergrond van een bepaald voorval of situatie. Interne onderzoeken zijn niet bedoeld voor de opsporing van strafbare feiten. De onderzoeker(s) informeren de commandant onmiddellijk als het vermoeden bestaat van een strafbaar feit. In een dergelijk geval schorst de commandant het onderzoek en doet aangifte bij een opsporingsambtenaar, in het algemeen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Een geschorst onderzoek kan worden hervat als de commandant daarvoor van het OM – al dan niet door tussenkomst van de KMar -toestemming heeft gekregen.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) in de periode van oktober tot en met december 2014 op verzoek van de brigadecommandant een risicoanalyse integriteit uitgevoerd. Deze risicoanalyse heeft geleid tot maatregelen op het gebied van organisatie, toezicht op de legering, ontwikkelen van leiderschap, aanspreken op gedrag, integriteitsbewustzijn en aandacht voor een veilige werkomgeving.
Na ontvangst van de brief van de moeder van een van de slachtoffers is direct door een case coördinator van het CLAS contact opgenomen met zowel de moeder van het slachtoffer als met de twee andere slachtoffers om hun zorgbehoefte te inventariseren.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de militaire leiding is omgegaan met de meldingen van militairen over de misstanden op de kazerne?
Het instellen van een CvHO en de aangifte bij de KMar waren juist. Uit het artikel in de Volkskrant blijkt dat er mogelijk meer speelde dan de CvHO in 2013 heeft kunnen achterhalen. Het is begrijpelijk dat op basis van die nieuwe informatie de genomen rechtspositionele maatregelen van de commissie vragen oproept.
De wijze waarop met meldingen en melders wordt omgegaan maakt deel uit van het onafhankelijk externe onderzoek. Ik verwijs u hiervoor naar de reactie op de brief van de VCD (Kamerstuk 34 775 X, nr. 30) die ook vandaag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Zijn er naast de meldingen over de ontgroeningsrituelen op de kazerne in Schaarsbergen ook andere meldingen, bij deze of andere kazernes, over ontgroeningsrituelen bekend? Zo ja, hoe vaak was er de afgelopen vijf jaar sprake van dergelijke meldingen en wat is daar mee gedaan?
Zie het antwoord op vraag 5 van het lid Bruins Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Bij welke instanties kunnen militairen, die slachtoffer zijn of waren van ontgroeningsrituelen, zich melden?
Militairen die slachtoffer zijn van ongewenst gedrag kunnen zich altijd melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar.
Heeft u contact opgenomen met het Openbaar Ministerie over hoe om te gaan met toekomstige onderzoeken?
Iedereen die kennis draagt van strafbare feiten, kan daarvan aangifte doen. Voor sommige feiten, zoals verkrachting, geldt een aangifteplicht overeenkomstig artikel 160 Wetboek van Strafvordering (WvSv). Op grond van artikel 78 Wetboek Militair Tuchtrecht (WMT) is de commandant in beginsel verplicht aangifte te doen van een hem ter kennis gekomen gedraging die naar zijn oordeel een strafbaar feit betreft. Voor beide aangifteplichten geldt dat deze ook van toepassing is op mogelijke strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens een inwijdingsritueel. Indien sprake is van een verdenking van een strafbaar feit kan het OM ambtshalve of op grond van de aangifte besluiten een strafrechtelijk onderzoek te starten. Voor het maken van afspraken over toekomstige onderzoeken bestaat derhalve geen aanleiding. Daarnaast kent Defensie een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989).
Hoe onderhoudt Defensie contact met de betrokken militairen en op welke wijze worden zij ondersteund bij de verwerking van de gebeurtenissen?
Het contact met de betrokken militairen verloopt via de zorgcoördinator van Defensie. Zij kunnen zich voor alle zorgaanspraken wenden tot de zorgcoördinator. Afhankelijk van de specifieke hulpvraag zal deze contact leggen met de militaire (geestelijke) gezondheidszorg, bedrijfsmaatschappelijk werk en/of geestelijke verzorging.
Deelt u de mening van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) dat ontgroeningsrituelen moeten worden verboden. Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Bruins Slot Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk meldpunt moet komen waar defensiepersoneel misstanden kan melden?
Bij Defensie kunnen medewerkers zich te allen tijde melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar. De COID heeft een onafhankelijke positie binnen Defensie. Alle meldingen die het meldpunt ontvangt, worden in behandeling genomen. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan. Het functioneren van het meldingssysteem zal deel uitmaken van het onafhankelijke externe onderzoek. Hierbij zal de mogelijkheid van een onafhankelijk meldpunt worden betrokken.
Hoe beoordeelt u de berichten dat door militairen, ook op de kazernes en tijdens oefeningen, veelvuldig drugs wordt gebruikt?
Laat ik voorop stellen dat het drugsbeleid van Defensie duidelijk is: Het beroep van militair gaat niet samen met het gebruik of het in bezit hebben van drugs. De aanwijzing die voorschrijft hoe Defensie in voorkomend geval handelt, is al even duidelijk.
De berichten over veelvuldig drugsgebruik op kazernes en tijdens oefeningen baren mij grote zorgen. Ik zal met de SG, CDS en de hoofden van de defensieonderdelen spreken over de strikte handhaving van het zero tolerance drugsbeleid en de maatregelen die daarbij passen.
Welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik van militairen op kazernes en tijdens oefeningen tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat in het geval van een sterke groepsdruk of gesloten groepscultuur, zoals bij de politie, defensie of studentenverenigingen, bij melding van seksueel misbruik of andere strafbare feiten er eerder sprake zou moeten zijn van een ambtshalve strafrechtelijk onderzoek dan wel vervolging? Zo ja, waarom en moet het beleid van het Openbaar Ministerie daar op worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Het OM is altijd bevoegd om eigener beweging een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren, met uitzondering van de zogenaamde wettelijke klachtdelicten. Dat geldt ook voor feiten die gepleegd worden in een gesloten groepscultuur. De beslissing om in een concrete situatie een onderzoek in te stellen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de vraag of er sprake is van een strafbaar feit. Bij zedenzaken wordt altijd met de aangevers gesproken over de gevolgen van het doen van aangifte en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Daarbij wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van hulpverlening, slachtofferrechten en juridische bijstand.
Op grond van de resultaten van het onderzoek, waaronder de ernst van het feit, kan het OM besluiten een verdachte te vervolgen. De geslotenheid van de groepscultuur speelt in die afweging geen rol. Zo besloot het OM eerder dit jaar tot vervolging van een 24-jarige man die ervan verdacht werd een lid van een studentenvereniging te hebben mishandeld tijdens de ontgroeningsperiode. Ik zie geen aanleiding het beleid van het OM ter discussie te stellen.
Het niet verspreiden van meldingen ten aanzien van ontucht met een minderjarige scholier |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Leraar betaalde meisjes voor vervullen seksfantasieën»?1
Ja.
Begrijpt u het onbegrip in de samenleving bij berichtgeving als deze, inhoudende dat er wel mededeling van vermoede ontucht door een docent bekend zou zijn bij de Inspectie van het Onderwijs, maar verder geen actie zou zijn ondernomen door het bevoegd gezag of de vertrouwensinspecteur, waardoor een potentiële zedendelinquent op een andere school voor de klas zou hebben kunnen blijven staan? Zo ja, wat kunt u doen om een dergelijke onwenselijke situatie te voorkomen?
Op deze casus kan ik niet ingaan, omdat deze op dit moment onder de rechter is. Ik begrijp evenwel de zorgen waar u op doelt. Een school moet een veilige omgeving zijn waar de leerlingen de medewerkers volledig kunnen vertrouwen.
De vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (hierna de vertrouwensinspecteur) onderneemt bij een signaal over ontucht daarom altijd actie. Samen met het bevoegd gezag beoordeelt hij of er voldoende grond is om tot aangifte over te gaan. Als dat het geval is, zal het bevoegd gezag onverwijld aangifte doen. De vertrouwensinspecteur ziet erop toe dat dit daadwerkelijk gebeurt.
Daarnaast kan het bevoegd gezag arbeidsrechtelijke maatregelen treffen tegen de desbetreffende persoon. De vertrouwensinspecteur heeft geen opsporingstaak, maar kan eventueel meldingen koppelen en hierover overleggen met de zedenpolitie. Indien dit alles tot een veroordeling leidt, zal een medewerker van een school bij een volgende aanstelling geen Verklaring Omtrent Gedrag meer kunnen verkrijgen, wat een eventuele aanstelling bij een andere school in de weg staat
Klopt het dat artikel 3 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) de procedure omtrent behandelingen van mogelijke zedenmisdrijven op scholen van toepassing is? Hoe moet de mededeling uit dit artikel worden toegepast en wat is hiervan het doel? Wie bepaalt uiteindelijk of sprake is van een redelijk vermoeden en neemt een beslissing om al dan niet over te gaan tot aangifte? Welke rol speelt de vertrouwensinspecteur bij deze beslissing?
Ja, die bepaling is van toepassing op elke school in het voortgezet onderwijs. Artikel 3 van de WVO gaat over de verplichting van het bevoegd gezag van een school tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven. Bij een vermoeden dat een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden, dient het bevoegd gezag hierover in overleg te treden met de vertrouwensinspecteur. Doel hiervan is dat bevoegd gezag en schoolleiding worden begeleid bij het bepalen of er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en bij het doen van aangifte. Zoals aangegeven in antwoord 2, dient het bevoegd gezag onverwijld aangifte te doen bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit op het gebied van de zeden. Als er in de ogen van de vertrouwensinspecteur sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, bewaakt hij dan ook dat het bevoegd gezag daadwerkelijk aangifte doet.
Is het correct dat in de betreffende casus conform dit artikel mededeling is gedaan van mogelijke ontucht bij de onderwijsinspectie, toen de verdachte actief was op het Comenius College in Capelle aan den IJssel? Zo ja, wat was in de betreffende casus de conclusie van het overleg met de vertrouwensinspecteur dat volgt uit het tweede lid van artikel 3 WVO? Is er aangifte gedaan door het bevoegd gezag? Is de procedure in de casus op het Comenius College goed gevolgd? Kunt u hierbij afzonderlijk ingaan op de rol van de onderwijsinspectie en het bevoegd gezag?
Uit de aard van de functie van de vertrouwensinspecteur vloeit voort dat geen mededelingen worden gedaan over individuele casuïstiek aan derden. Dit is ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en volgt uit artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht. Bovendien is deze zaak onder de rechter. Ik doe daarom geen uitspraken over de casus.
Het Comenius College is net als andere scholen verplicht in overleg te treden met de inspectie wanneer er sprake is van het vermoeden van een zedenmisdrijf. Zie ook het antwoord op vraag 3. De rol van de inspectie in deze zaken is begeleidend. Het bevoegd gezag en de schoolleiding bepalen uiteindelijk of zij aangifte doen.
Deelt u de mening dat wanneer mededeling van vermoede ontucht bij de onderwijsinspectie bekend is, dit door de vertrouwensinspecteur meegenomen moet worden in het gesprek met het bevoegd gezag tijdens het overleg, zoals beschreven in het tweede lid van artikel 3 WVO, waar al dan niet besloten wordt tot aangifte? Bent u bereid het beleid hier zo nodig op aan te passen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De vertrouwensinspecteur kan nooit aan melders mededelingen doen over eerdere meldingen. Dat kan dus ook niet in het overleg met het bevoegd gezag over een (nieuwe) melding. Vooropstaat dat leerlingen in een veilige omgeving onderwijs moeten kunnen volgen en dat de vertrouwensinspecteur met medeneming van alle beschikbare informatie toeziet op de maatregelen die het bevoegd gezag neemt. Dat is goed mogelijk binnen de huidige regels en werkwijze. Ik zie dan ook geen aanleiding het beleid aan te passen.
Het mislukken van een grote drugszaak door forse termijnoverschrijding door het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «OM delft onderspit in XTC-zaak»?1
Ja.
Hoe kan het dat uiteindelijk een zevende officier van justitie op deze zaak is gezet en het Openbaar Ministerie (OM) de termijn voor vervolging uiteindelijk zo fors heeft overschreden?
Het tijdsverloop in deze zaak heeft deels te maken met personeelswisselingen en daarnaast met de complexiteit van de zaak, alsmede met de vele getuigenverhoren die op verzoek van de verdediging plaatsvonden door de rechter-commissaris. De officier van justitie is bij al deze verhoren aanwezig geweest. Hoeveel tijd de voorbereiding in totaal in beslag heeft genomen, is niet als zodanig geregistreerd.
Voor zover het tijdsverloop niet te wijten is aan de verdachten, zou de officier van justitie dit in de eis verdisconteerd hebben, in die zin dat de eis als gevolg daarvan – conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – lager zou uitvallen.
In dit geval stelt het Openbaar Ministerie beroep in tegen de zaken van de twee hoofdverdachten die verdacht worden van de ernstigste strafbare feiten. In de overige zaken wordt daarvan afgezien, mede gelet op de geringere ernst van de feiten.
Kunt u zich voorstellen dat het tot grote teleurstelling leidt dat zes verdachten niet langer berecht kunnen worden en vijftig getuigen tevergeefs zijn gehoord omdat deze grote strafzaak al negen jaar duurde? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoeveel heeft de voorbereiding van deze zaak in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat dergelijke termijnoverschrijdingen door het OM tot dergelijke gevolgen leiden waardoor strafzaken niet afgemaakt kunnen worden en dus zonder gevolgen blijven? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
In 2016 is het Openbaar Ministerie in 0,8% van het totaal aantal door de rechter afgedane misdrijfzaken niet-ontvankelijk verklaard. Het betreft hier alle gevallen van niet-ontvankelijkheid (onder meer in verband met problemen rondom rechtsmacht, wetsystematische vervolgingsbeletselen, ontwikkelingen in de jurisprudentie en termijnoverschrijdingen). De oorzaken die ten grondslag liggen aan niet-ontvankelijkheid worden niet afzonderlijk geregistreerd, zodat niet bekend is in hoeveel zaken termijnoverschrijding de oorzaak is van niet-ontvankelijkheid.
Aangezien het in casu een vonnis betreft in eerste aanleg in een individuele strafzaak, tegen welk vonnis nog hoger beroep loopt, bestaat er vooralsnog geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Hoe groot zijn de achterstanden bij het OM nu werkelijk? Kunt u dit uitsplitsen per regio?
Het College van procureurs- generaal houdt maandelijks zicht op de ontwikkelingen in de werkvoorraden van het Openbaar Ministerie. Binnen deze voorraad dient een deel van de zaken nog door het Openbaar Ministerie te worden beoordeeld, zijn andere zaken in afwachting van een zittingsdatum en is een deel van de zaken gereed om door de rechter te worden beoordeeld en is de zittingsdatum bekend. In oktober was de totale werkvoorraad (verdeeld over deze categorieën) 90.893 misdrijven en 96.454 overtredingen.
Het Openbaar Ministerie ziet per type zaak verschillende doorlooptijden. De strafrechtketenmonitor die uw Kamer in juli heeft ontvangen (Kamerstukken II, 29 279, nr. 389) bevat informatie over de doorlooptijd van zaken. Deze wordt bepaald als de tijd tussen de datum van het eerste verhoor en de datum waarop een 1e inhoudelijke beslissing wordt genomen. Bij zwaardere zaken is dat het eerste eindvonnis van de rechter. De vonnissen die in 2016 in eerste aanleg zijn uitgesproken hadden bij misdrijven een gemiddelde doorlooptijd van 8 maanden en bij overtredingen is dit 16 maanden.
Deelt u de vrees dat de jarenlange bezuinigingen op het OM hun tol aan het eisen zijn?
Die vrees deel ik niet. Uit de validatie van een onafhankelijke deskundige bleek eind 2015 dat het Openbaar Ministerie op koers lag om de rijksbrede efficiencytaakstelling zonder extra middelen te realiseren en op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau te functioneren. Dat beeld is ongewijzigd. Wel is destijds structureel € 15 mln. geïnvesteerd in ICT en zijn er vanaf 2017 extra middelen toegekend voor de aanpak van ondermijning en cybercrime, terrorismebestrijding en crisisbeheersing en een betere verbinding tussen de domeinen straf en zorg (waaronder slachtofferzorg). In 2018 gaat het in totaal om € 12,3 mln. en vanaf 2019 om € 14,1 mln. structureel. Ook wordt € 0,8 mln. geïnvesteerd in de versterking van de strafrechtelijke aanpak van uitreizigers en € 1 mln. in de aanpak van cybercrime. Tot slot zijn er op basis van het regeerakkoord middelen gereserveerd voor de strafrechtketen, waaronder het OM. Het gaat om de digitalisering van de strafrechtketen, extra capaciteit in de strafrechtketen en het ondermijningsfonds.
Welke maatregelen neemt u om dit soort uitwassen te vermijden en de problemen bij het OM bij de kern aan te pakken?
Het is bekend dat zaken soms vertraging oplopen (mede) als gevolg van wisselingen van officieren van justitie. Dat is onwenselijk. Het Openbaar Ministerie heeft intern maatregelen getroffen om dergelijke vertragingen zoveel mogelijk te voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat in korte tijd vijf Turkse Nederlanders zijn vermoord |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving, waaruit blijkt dat in korte tijd vijf Turkse Nederlanders zijn vermoord?1 2 3 4
Ik heb kennis genomen van de bedoelde mediaberichten. In mijn antwoord op de overige vragen ga ik hier nader op in.
Wat is uw reactie op het feit dat er in korte tijd vijf Turkse Nederlanders zijn doodgeschoten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn deze moordzaken volgens u losstaande gebeurtenissen of kan er sprake zijn van een patroon? Waarop baseert u dit?
Uw vragen zien op misdrijven waarbij vijf mannen om het leven zijn gekomen. Zoals te doen gebruikelijk bij misdrijven is de nabestaanden slachtofferhulp aangeboden. Het strafrechtelijk onderzoek naar deze zaken heeft nog niet geleid tot identificatie van een verdachte. Om die reden kan ik geen verdere mededelingen doen, zoals over mogelijke motieven van verdachten.
Kunt u uitsluiten dat er in deze zaken raakvlakken zijn met de NSU-moorden (Nationalsozialistischer Untergrund), ook wel stereotyperend Dönermoorden genoemd, waarbij het ging om moorden waarbij er eerst gedacht werd dat er sprake was van afrekeningen, maar waarbij later bekend werd dat het ging om moorden uitgevoerd door een extreemrechtse terreurgroep? Waar baseert u uw antwoord op?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om een speciale politie-eenheid onderzoek te laten doen naar de mogelijke relatie met de NSU-moorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u contact opgenomen met de nabestaanden en wordt er slachtofferhulp verleend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat deze moorden leiden tot angstgevoelens onder leden van de Turks-Nederlandse gemeenschap? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke misdrijven zijn angstaanjagende gebeurtenissen met heftige gevolgen voor nabestaanden. Het is dan ook van belang dat deze zaken worden opgelost. Daar wordt door justitie hard aan gewerkt.
Hoe staat het met het oplossen van de moorden en hoeveel mensen zijn er opgepakt?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 6.
Hoeveel politie- en recherchecapaciteit wordt er ingezet om deze moorden op te lossen en hoe staat dit in verhouding tot de capaciteit die normaliter bij dit soort zaken wordt ingezet?
Als er een levensdelict wordt gepleegd en er is een verdachte dan kan het onderzoek worden ondergebracht bij de districtsrecherche. Als er geen direct zicht is op een verdachte, dan wordt er een TGO (Team Grootschalige Opsporing) gestart. Het team wordt opgeschaald als daar reden toe is en ook afgeschaald als daar reden toe is. Dat is een dagelijkse beslissing voor de leider van het onderzoek. Aantallen rechercheurs op een onderzoek kunnen dan ook per dag verschillen. Geen enkele zaak is hetzelfde, dat geldt ook voor het verloop van het onderzoek.
Misbruik bij toneelopleidingen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oud-docent Toneelschool Arnhem had seksuele relaties met leerlingen – acht oud-studenten doen hun verhaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een hiërarchische, en daarmee ongelijke, relatie bestaat tussen docent en student? Zo nee, waarom niet?
Ja. De relatie tussen docent en student is altijd een vorm van een afhankelijkheidsrelatie, ongeacht welke discipline. Dit verschil in positie legt extra verantwoordelijkheid bij de docent om hier integer mee om te gaan en bij de instelling om hierop alert te zijn. Ik vind het onacceptabel als een docent de afhankelijkheidsrelatie misbruikt en seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoont richting zijn/haar studenten of anderen.
Heeft u signalen dat binnen de toneelopleiding vaker dan binnen het overige hoger onderwijs op seksueel gebied misbruik wordt gemaakt van deze hiërarchische relatie? Zo ja, welke signalen zijn dit? Kunt u hierbij aangeven of studenten bij een toneelopleiding vaker in een kwetsbare positie komen dan studenten buiten de toneelwereld?
Er zijn de afgelopen jaren zeer weinig signalen binnengekomen die duiden op misbruik en/of grensoverschrijdend gedrag binnen het HO-veld. Tegelijkertijd zijn er geen redenen te veronderstellen dat het in de gehele maatschappij wel voorkomt en niet in het onderwijs. Dit kan betekenen dat – in positieve zin – de instellingen voldoende corrigerend vermogen hebben, of dat – in negatieve zin – de betrokkenen niet overgaan tot het doen van een melding. Vanuit de toneel- en filmwereld komen reacties die duiden op een extra kwetsbaarheid bij het desbetreffende vakgebied.2, 3 En naast de twee opleidingen in het genoemde artikel kwam op 2 november jl. opnieuw een toneelopleiding ter sprake in de media.4 Aan de andere kant hoor ik ook geluiden die aangeven dat de situatie in het genoemde artikel in het verleden ligt.5 Het aantal signalen dat binnenkomt is laag, waardoor het niet mogelijk is om stellige uitspraken te doen over het al dan niet vaker voorkomen van misbruik bij toneelopleidingen, of dat studenten binnen toneelopleidingen vaker in kwetsbare situaties komen dan bij andere opleidingen.
Deelt u de mening dat uit het voernoemde bericht blijkt dat bij de Toneelschool Arnhem en ook de Theaterschool Amsterdam er geen sprake was van een veilige leeromgeving? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend gedrag en misbruik van de afhankelijkheidsrelatie tussen docent en student doen schade aan de veilige leeromgeving. Een veilige leeromgeving zie ik als de ultieme voorwaarde voor leren. Het is dan ook onaanvaardbaar als de veilige leeromgeving wordt geschaad door misbruik en grensoverschrijdend gedrag tussen docent en student. In het genoemde bericht komt het beeld naar voren dat de professionele afstand die dient te worden bewaard tussen docent en student destijds niet is aangehouden. Met als gevolg een situatie die onprofessioneel en grensoverschrijdend was, en daardoor schadelijk voor de veilige leeromgeving. In beide situaties zijn de betreffende docenten door de instellingen ontslagen.
Deelt u de mening dat het onderwijs, en dus ook de toneelopleidingen, te allen tijde een veilige omgeving moet zijn voor studenten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Gaat u ervoor zorgen dat het onderwijs in het algemeen, en de toneelopleiding in het bijzonder, een veilige omgeving is en blijft voor de studenten? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Instellingen moeten zorgdragen voor een veilige omgeving, waarbinnen student en docent bij elke vorm van ongewenst gedrag zich aangemoedigd voelen om tot melding over te gaan. Dit moet kunnen bij een aangewezen functionaris, zonder gevaar voor zijn/haar (studie)loopbaan of rechtspositie. De hogescholen hebben in de «branchecode goed bestuur hogescholen» geregeld dat elke instelling een klachtenregeling ongewenst gedrag heeft. Daarnaast verwacht ik dat instellingen snel en adequaat handelen op het moment dat er wel een incident plaatsvindt. De genoemde instellingen zijn zich hiervan bewust en geven aan op basis van de regeling «Ongewenst Gedrag» en de gedragscode van de instelling direct te kunnen handelen. Bovendien geven deze instellingen aan een zorgsysteem met mentoren, decanen, psychologen en vertrouwenspersonen te hebben, die – om de onafhankelijkheid te waarborgen – geen directe link hebben met het onderwijs. Ook melden de instellingen dat de studenten nadrukkelijk op dit zorgsysteem worden gewezen. Daarnaast geven deze instellingen aan dat het beoordelingsmoment inmiddels een gesprek is waarbij er, naast de docent en student, ook een mentor als derde partij betrokken is. In het mediabericht van 2 november jl., waarin helaas opnieuw een incident van mogelijk grensoverschrijdend gedrag binnen een toneelopleiding ter sprake kwam, zie ik een proactieve handelwijze – waarbij er op basis van informele signalen meteen een onderzoek is gestart – die aansluit bij de verantwoordelijkheden van een instelling om misbruik en grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan.
Het massaal delen van verhalen over grensoverschrijdend seksueel gedrag |
|
Linda Voortman (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het massaal delen van verhalen over grensoverschrijdend seksueel gedrag onder de hashtag #metoo?
Ja.
Deelt u de mening dat het percentage vrouwen en mannen die dit meemaken onacceptabel hoog is?1
Hoewel seksueel grensoverschrijdend gedrag wellicht nooit helemaal uit de samenleving verdreven kan worden, vinden wij geen enkel percentage acceptabel.
Ziet u het als uw taak om in het onderwijs te bevorderen dat er aandacht wordt besteed aan het stellen van seksuele grenzen en het bespreken van grensoverschrijdend seksueel gedrag? Vindt u ook dat docenten en sporttrainers in staat moeten zijn wensen en grenzen binnen het geven van seksuele voorlichting te onderwijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is al een taak van het onderwijs. De kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit richten zich nadrukkelijk ook op seksuele weerbaarheid. Het rapport van de onderwijsinspectie Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit (juni 2016) geeft aan dat 95% van de scholen uitvoering geeft aan deze kerndoelonderdelen.
Binnen de lerarenopleidingen (pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen) is aandacht voor het geven van onderwijs over seksuele vorming en seksuele weerbaarheid. Bij de herijking van de generieke kennisbasis voor de pabo’s in 2016/2017 zijn kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en seksualiteit en seksuele diversiteit in het bijzonder meegenomen. In de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen waren deze thema’s al opgenomen. Samen met de Stichting School en Veiligheid (SSV) hebben de lerarenopleidingen de thema’s verder geoperationaliseerd zodat opleidingen handvatten krijgen voor toepassing in het eigen curriculum. Deze operationalisering is gemaakt in de vorm van de richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» en de digitale database met methoden, materialen en goede praktijken.
Seksuele weerbaarheid is niet alleen een taak van het onderwijs: Ook voor jongeren in een jeugdzorginstelling of ambulante setting zijn trainingsprogramma’s ontwikkeld over wensen en grenzen in relaties en seksueel gedrag.
Ook in de sportsector zijn hiervoor verschillende producten ontwikkeld. Zo kunnen sporttrainers in het kader van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» een training volgen in het herkennen en voorkomen van seksuele intimidatie. Daarnaast is er voorlichtingsmateriaal voor sportverenigingen beschikbaar om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken.
Ziet u mogelijkheden om concreter bij scholen en docenten aan te geven dat binnen het kerndoel «seksualiteit en seksuele diversiteit» het bespreken van en het onderwijs geven over grensoverschrijdend seksueel gedrag, seksisme en het stellen van grenzen valt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Uit het onderzoek van de Inspectie (zie antwoord op vraag2 blijkt dat scholen in de praktijk uitvoering geven aan de drie onderdelen die door de Kamer werden beoogd bij de wijziging van het kerndoel «seksualiteit en seksuele diversiteit» in december 2012: seksuele vorming, seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit. Het bespreken van (het stellen en respecteren van) wensen en grenzen is op de meeste scholen dus al onderdeel van het onderwijs over seksualiteit en seksuele diversiteit.
De aangenomen motie Becker c.s. (31 293, nr. 371, bij AO curriculumherziening) verzoekt de regering ervoor te zorgen dat bij de curriculumherziening de kerndoelen en eindtermen voor burgerschap, seksuele diversiteit en techniek duidelijker worden omschreven voor zowel scholen als inspectie. Ook in het Regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst 2017is opgenomen dat de kerndoelen worden aangescherpt voor onder andere seksuele diversiteit. Bij de aanscherping zal worden gekeken naar het hele betreffende kerndoelonderdeel, dus inclusief seksuele weerbaarheid.
Ziet u mogelijkheden om het bespreken van grensoverschrijdend gedrag meer aandacht te geven bij sportclubs, verenigingen en werkgevers in het algemeen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De sportsector voert al jaren beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een belangrijk onderdeel is het bespreekbaar maken van grensoverschrijdend gedrag bij sportverenigingen. Daarnaast heeft de sportsector, ondersteund door VWS, opdracht gegeven voor een onafhankelijk onderzoek naar de aanpak van seksuele intimidatie in de sport. De uitkomsten van dit onderzoek worden in december 2017 verwacht.
Iedereen die werkt moet dat in een sociaal veilige werkomgeving kunnen doen. Ongewenst gedrag als seksuele intimidatie, pesten en discriminatie hoort op het werk niet thuis. Werkgevers en werknemers zijn daar samen voor verantwoordelijk. Sinds enkele jaren voert het Ministerie van SZW actief campagne, en stelt het instrumenten en middelen beschikbaar om te helpen ongewenst en grensoverschrijdend gedrag op het werk meer en beter bespreekbaar te maken.
Gaat u ervoor zorgen dat vaardigheden betreffende het bespreken van grenzen, wensen en seksueel ongewenst gedrag worden getraind in cursussen en opleidingen voor docenten, sporttrainers en vertrouwenspersonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hen hier tot in staat stellen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het nalaten te handhaven op illegale jachthutten door de Omgevingsdiensten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrij spel voor jagers Biesbosch»?1
Ja.
Klopt het dat de Natuur- en Vogelwacht afgelopen februari een handhavingsverzoek heeft ingediend bij de Omgevingsdiensten Zuid-Holland en Brabant-West, compleet met foto’s en informatie over de exacte locatie van de jachthutten?
De provincie Noord-Brabant heeft mij bericht dat er inderdaad een handhavingsverzoek van de Natuur- en Vogelwacht is ingediend bij de Omgevingsdiensten Zuid-Holland Zuid en Brabant-West.
Kunt u aangeven welke omgevingsdienst verantwoordelijk is voor handhaving in het gebied waar de jachthutten zich bevonden?
De Omgevingsdienst Brabant-Noord voert in opdracht van de provincie Noord-Brabant de handhaving uit in het gebied waar de jachthutten zich bevonden.
Klopt het dat de Omgevingsdienst Zuid-Holland in februari een handhavingsverzoek gestuurd heeft naar de Omgevingsdienst Brabant-West, terwijl die dienst niet verantwoordelijk is voor handhaving in het gebied waar de jachthutten zich bevonden? Zo ja, hoe heeft dat kunnen gebeuren? Hoe heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland bij dit handhavingsverzoek de exacte locatie van de jachthutten doorgegeven?
De Omgevingsdiensten werken in opdracht van en onder verantwoordelijkheid van de provincies. Het is derhalve niet aan mij om een reactie te geven omtrent de werk- en handelwijze van de deze diensten.
Waarom heeft de Omgevingsdienst Brabant-West de behandeling van het handhavingsverzoek afgelopen april verlengd, terwijl zij naar eigen zeggen niet verantwoordelijk was voor handhaving in het gebied waar de jachthutten zich bevonden?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom stuurde de Omgevingsdienst Brabant-West het handhavingsverzoek niet zelf door naar de Omgevingsdienst Brabant-Noord?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze heeft de Omgevingsdienst Brabant-Noord het handhavingsverzoek in behandeling genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerster van de Omgevingsdienst Brabant-Noord dat de exacte locatie van de illegale jachthutten onbekend was, terwijl de Omgevingsdienst Zuid-Holland wel over die informatie beschikte?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de jachthutten niet direct weggehaald door de Omgevingsdienst Brabant-Noord? Deelt u de mening dat de illegale jachthutten afgelopen februari al weggehaald hadden kunnen en moeten worden door de omgevingsdienst?
De aanwezigheid van jachthutten is op zich geen overtreding van de Wet natuurbescherming. Over het handelen van de Omgevingsdienst verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4 t/m 8.
Deelt u de mening dat dit lange uitstel ertoe heeft geleid dat een illegale situatie onaanvaardbaar lang heeft kunnen voortduren en dat er vermoedelijk veel dieren op illegale wijze zijn gedood door jagers?
De provincie Noord-Brabant heeft mij meegedeeld dat zij noch de Omgevingsdienst bewijzen heeft dat er dieren op illegale wijze zijn gedood door de aanwezigheid van de jachthutten.
Bent u van mening dat de omgevingsdiensten adequaat hebben gereageerd op de (onderlinge) handhavingsverzoeken? Hoe oordeelt u over de onderlinge samenwerking tussen de omgevingsdiensten in de betreffende regio?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 4 t/m 8.
Beschikken de omgevingsdiensten over informatie die kan leiden naar de personen die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van de illegale jachthutten en naar de jagers die gebruik hebben gemaakt van de illegale jachthutten?
De provincie Noord-Brabant heeft mij meegedeeld dat de Omgevingsdiensten niet over deze informatie beschikken.
Het bericht dat Friesland een belangrijk illegaal jachtveld voor roofvogels is |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Friesland behoort tot belangrijkste illegale jachtvelden voor roofvogels»?1
Ja.
Wat vindt u van de cijfers van de Vogelbescherming waaruit blijkt dat jaarlijks twaalfhonderd roofvogels illegaal worden afgeschoten? Herkent u het beeld van Friesland als een van de zes belangrijkste onrechtmatige jachtvelden van Europa?
De cijfers ten aanzien van illegaal geschoten roofvogels zoals gepubliceerd door Vogelbescherming Nederland vind ik verontrustend. Dergelijke aantallen vormen een bedreiging voor de populaties van roofvogels. Zoals al eerder geantwoord op vragen vanuit uw Kamer2 worden in Friesland meer incidenten ten aanzien van roofvogels gemeld dan in andere delen van Nederland.
Deelt u het vermoeden van de Vogelbescherming dat jagers illegaal afschieten en vergiftigen omdat deze roofvogels zouden concurreren om dezelfde prooien? Op welke wijze treden de autoriteiten hiertegen op? Herkennen de opsporingsdiensten de meldingen van illegale afschot en de vergiftiging van nesten?
Mij zijn geen bronnen bekend die de vermoedens van Vogelbescherming op dit punt bevestigen. Handhavingsinstanties melden incidenteel gevallen van illegaal afschot en vergiftiging te hebben aangetroffen.
Kunt u inzicht geven in de capaciteit van de veldpolitie in de gebieden waar deze praktijken hebben plaatsgevonden, te weten Friesland, Zeeland en Noord-Brabant? Bent u van mening dat de capaciteit van de opsporingsambtenaren voldoende is? Zo ja, hoe verklaart u dan de hoge scores aan illegaal gedode roofvogels? Zo nee, wat bent u van plan te doen om de opsporingsdiensten te versterken?
Wat betreft de capaciteit van de handhaving van de veldpolitie merk ik op dat buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) in dienst van particuliere eigenaren van natuurgebieden overeenkomstig de boa’s in de openbare ruimte een plaats in het stelsel van toezicht en handhaving hebben. Met de werkgevers van deze zogenoemde groene boa’s wordt gewerkt aan een verdere invulling van afspraken over inzet en samenwerking waarmee de capaciteit van toezicht en handhaving in de buitengebieden kan worden versterkt. Ik verwijs u tevens naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 19 februari 20163 over de ontwikkelingen in toezicht en handhaving in het buitengebied.
Bent u bereid om actuele cijfers te delen met de Kamer over de ontwikkeling van de roofvogelstand in de Nederlandse provincies?
Sovon Vogelonderzoek NL verricht in opdracht van mijn ministerie onderzoek naar de ontwikkeling van onder andere de roofvogelstand in ons land. Ter informatie stuur ik u een factsheet toe met daarin de ontwikkeling gedurende de jaren 1990 t/m 20164. Gegevens over 2017 zijn nog niet beschikbaar. De ontwikkelingen in de roofvogelstand zijn ook te zien op de website van Sovon5.
Een arrestatiebevel tegen een Turkse journalist |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Turkse journalist niet naar Amsterdam wegens arrestatieverzoek»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat journalist Can Dündar, die in Duitsland verblijft, afziet van een bezoek aan Nederland vanwege een verzoek van het Turkse openbaar ministerie aan Interpol om een arrestatiebevel tegen hem uit te vaardigen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Dat kan ik niet bevestigen, omdat deze beslissing aan de heer Dündar is en hij mij hierin niet heeft gekend. Een Turks aanhoudingsverzoek tegen de heer Dündar is mij verder ook niet bekend.
Inmiddels is de heer Dündar overigens naar Nederland afgereisd en heeft hij zijn lezing in Amsterdam gehouden.
Deelt u de opvatting van het Committee to Protect Journalists dat Dündar vorig jaar in Turkije ten onrechte is veroordeeld2 en dat hij in feite is vervolgd vanwege zijn legitieme activiteiten als journalist?3
Het past de Nederlandse regering in het algemeen niet om een oordeel te geven over een buitenlandse rechtsgang. Ik zie geen reden om daar in dit geval een uitzondering op te maken.
Bent u bereid een duidelijk signaal af te geven dat Can Dündar in Nederland welkom is? Zo nee, waarom niet?
Er is geen reden om te veronderstellen dat de heer Dündar niet welkom zou zijn in Nederland. Indien de heer Dündar daar vragen over heeft, kan hij zich wenden tot de Nederlandse overheid.
Kunt u in algemene zin aangeven hoe in Nederland omgegaan wordt met Turkse verzoeken tot arrestatie van personen die in Turkije veroordeeld zijn voor zaken die in een rechtsstaat onder de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zouden vallen?
Aan een buitenlands aanhoudingsverzoek of signalering dat Nederland via INTERPOL kanalen ontvangt, wordt niet automatisch gevolg gegeven: deze worden per geval beoordeeld alvorens deze worden ingevoerd in het nationale opsporingsregister. Indien er aanwijzingen zijn dat het gaat om een persoon die Nederland niet zal uitleveren, wordt het verzoek niet geregistreerd en kan de persoon in kwestie ongehinderd Nederland in- en uitreizen. Hiermee acht ik het voldoende gewaarborgd dat op Nederlands grondgebied geen misbruik kan plaatsvinden van het INTERPOL-systeem.
Is het voor een betrokkene mogelijk te achterhalen of ze wel of niet veilig naar Nederland kunnen komen? Zo ja, hoe?
Ja dat is mogelijk. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4. Wanneer iemand wil weten of hij internationaal gesignaleerd staat, kan hij dit ingevolge de Wet politiegegevens aan het Openbaar Ministerie of de politie vragen. Voor overige vragen op dit punt kan het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden benaderd.
Het toenemend aantal gemeenten dat de permanente bewoning van vakantiehuisjes wil uitbannen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hardere aanpak illegaal wonen – Toenemende strijd tegen verblijf in chalets»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Hoe omvangrijk is de gemeentelijke strijd tegen permanente bewoning van vakantiehuisjes? In hoeveel gemeenten is de permanente bewoning van vakantiehuisjes al volledig aan banden gelegd?
Het is niet bekend hoeveel gemeenten permanente bewoning van vakantiewoningen toestaan of juist niet toestaan. Ook is niet bekend hoeveel gemeenten overgaan tot handhaving ten aanzien van de onrechtmatige permanente bewoning van vakantiewoningen, of om hoeveel woningen het gaat.
Wat vindt u ervan dat steeds meer gemeenten druk doende zijn eigenaren hun vakantiehuisjes uit te jagen, op straffe van dwangsommen van vele duizenden euro’s? Bent u van mening dat dit schandalig is en gemeenten hier onmiddellijk mee moeten stoppen? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen geldt dat bekend is dat vakantiehuisjes niet bedoeld zijn voor permanente bewoning. Vakantiehuisjes hoeven bij de bouw ook niet te voldoen aan dezelfde minimumeisen als een normale woning. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van het al dan niet mogelijk maken van permanente bewoning van recreatiewoningen en/of parken zijn neergelegd bij de gemeenten. Daarmee is ook de handhaving in geval van onrechtmatige permanente bewoning een decentrale aangelegenheid. Dit betekent dat gemeenten zelf invulling geven aan de handhaving van de naleving van hun bestemmingsplannen. Gemeenten hebben echter wel een beginselplicht tot handhaving. Het kan dan ook geen verbazing wekken dat een gemeente bij overtreding van geldende regelgeving handhavend optreedt.
Hoeveel bewoners worden door deze waanzin getroffen? Hoe legt u aan hen uit dat zij hun eigen vakantiewoning, waar dikwijls hard voor is gespaard, níet naar eigen believen mogen bewonen? Bent u van mening dat dit niet uit te leggen ís?
Het is niet bekend hoeveel bewoners geconfronteerd zijn of worden met gemeentelijke handhaving ten aanzien van onrechtmatige permanente bewoning van vakantiewoningen.
Gemeenten zijn bevoegd om omwille van een goede ruimtelijke ordening restricties op te leggen aan het gebruik van de ruimte. Door deze restricties vast te leggen in het bestemmingsplan is algemeen – en dus ook voor de eigenaren of bewoners van vakantiewoningen – kenbaar welk gebruik van een bepaalde locatie of (vakantie)woning is toegestaan.
Hoe gaat u voorkomen dat bewoners door de gemeenten bizar hoge dwangsommen opgelegd krijgen? Hoe gaat u voorkomen dat weggejaagde bewoners dakloos raken?
Zoals reeds aangegeven is het aan een gemeente om handhavend op te treden. Het college van burgmeester en wethouders is bevoegd daartoe een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen. Dit gebeurt binnen de kaders van de Algemene wet bestuursrecht. Het is dan ook aan de rechter om daarover in een voorkomend geval een oordeel te geven. In eerste instantie is de bewoner echter zelf verantwoordelijk voor het vinden van nieuwe huisvesting. In bepaalde gevallen dient bij het toepassen van bestuursdwang te worden bezien of het nodig is om personen die daar zelf niet toe in staat zijn hulp te bieden bij het zoeken naar huisvesting om dakloosheid te voorkomen, onder andere op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet.
Bent u van mening dat eigenaren zélf moeten kunnen beslissen of zij al dan niet permanent in hun vakantiewoning verblijven? Bent u ertoe bereid hiervoor te zorgen?
Nee, het is aan gemeenten om in hun bestemmingsplan te bepalen waar permanente bewoning (van vakantiewoningen) is toegestaan, en waar vakantiewoningen alleen recreatief kunnen worden gebruikt.
Gaat u er bovendien voor zorgen dat op vakantieparken verblijvende criminelen en overlastgevers keihard worden aangepakt en direct van de parken worden verwijderd, en dat reguliere bewoners hier geenszins de dupe van worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, het handhavingsbeleid op verschillende terreinen ligt bij de gemeenten. Er kan op grond van verschillende regelgeving worden opgetreden, zoals de Gemeentewet (openbare orde en overlast) en de Woningwet (o.a. bepaalde vormen van overlast en verloedering). Daarnaast zijn er mogelijkheden om in het bestemmingsplan regels op te nemen inzake het gebruik.
De aanpak van criminelen en overlastgevers is een verantwoordelijkheid van de lokale driehoek. Het Rijk richt zich op landelijke wet- en regelgeving en het ondersteunen van lokale partners.
Kent u het bericht dat de naar Duitsland gevluchte voormalig hoofdredacteur Can Dündar van de Turkse krant Cumhuriyet niet naar zijn Vrijheidslezing in de Amsterdamse Balie kan komen vanwege een dreigende uitlevering aan Turkije?1 Zo ja, klopt het dat tegen de heer Dündar op verzoek van het Turkse openbaar ministerie een arrestatiebevel is uitgevaardigd?
Ik ken het bericht. Mij is op dit moment geen informatie bekend waaruit blijkt dat tegen de heer Dündar een internationaal aanhoudingsverzoek is uitgevaardigd door de Turkse autoriteiten.
Kent u de brief van Fair Trials, waarin aan de hand van de strafzaken tegen de auteurs Dogan Akhanli en Hamza Yalcin geconstateerd wordt dat Interpol door de Turkse autoriteiten kan worden misbruikt en dat Interpol beter beschermd moet worden tegen dergelijk misbruik?2 Zo ja, wat is uw inschatting van het risico op misbruik van Interpol door de Turkse autoriteiten?
De brief is mij bekend. Ik onderschrijf de stelling dat INTERPOL tegen misbruik beschermd moet worden. Dit is eveneens het standpunt van INTERPOL. Aan verzoeken die via de INTERPOL kanalen worden gedaan zijn voorwaarden verbonden die zijn vastgelegd in onder meer de Constitutie van de organisatie. Een van deze voorwaarden is dat de INTERPOL-organisatie, daarin begrepen haar leden, werkt in lijn met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en niet bijdraagt aan de vervolgingen of bestraffingen van feiten van politieke, militaire, religieuze of raciale aard. Verzoeken tot signalering die zijn bedoeld voor het opsporen van verdachten wegens dergelijke feiten mogen onder deze voorwaarden niet door het INTERPOL Generaal Secretariaat worden gehonoreerd. Een onafhankelijke commissie beoordeelt binnen INTERPOL of daarvan sprake is.
Daarnaast bestaat er voor INTERPOL een speciaal controleorgaan dat toeziet op de rechtmatigheid van INTERPOL-bestanden, waaronder de signaleringen, namelijk de zogenaamde Commissie voor de Controle op INTERPOL-bestanden (CCF). Leden van deze commissie worden gekozen uit de lidstaten. Een belangrijke functie van deze commissie is dat eenieder het recht heeft om een verzoek bij de Commissie in te dienen om inzicht in de gegevens over hem of haar in de INTERPOL systemen en tot correctie en/of verwijdering van die gegevens, bijvoorbeeld wanneer zij menen dat zij ten onrechte gesignaleerd staan.
Hoe garandeert u dat de Nederlandse strafrechtspleging niet zal meewerken aan de tenuitvoerlegging van ongerechtvaardigde Turkse justitiële verzoeken?
Aan een buitenlands aanhoudingsverzoek of signalering dat Nederland via INTERPOL kanalen bereikt, wordt niet automatisch gevolg gegeven: deze worden per geval beoordeeld alvorens deze worden ingevoerd in het nationale opsporingsregister. Indien er aanwijzingen zijn dat het gaat om een persoon die Nederland niet zal uitleveren, wordt het verzoek niet geregistreerd en kan de persoon in kwestie ongehinderd Nederland in- en uitreizen. Hiermee acht ik het voldoende gewaarborgd dat op Nederlands grondgebied geen misbruik kan plaatsvinden van het INTERPOL-systeem.
Bent u bereid om in ieder geval voor de heer Can Dündar een vrijgeleide af te geven, zodat hij in staat is deel te nemen aan het Nederlandse publieke debat? En bent u bereid om in de Europese Unie het voortouw te nemen om te voorkomen dat internationale strafrechtelijke samenwerkingsverbanden worden misbruikt? Zo nee, waarom niet?
Een «vrijgeleide» is een aangelegenheid tussen de belanghebbende en de Staat. Ik doe daarover geen mededelingen. Indien een aanhoudingsverzoek wordt ingediend, dan beoordeel ik aan de hand daarvan welk gevolg eraan wordt gegeven. Aanhouding ligt niet in de rede wanneer het gaat om een verzoek zoals genoemd onder het antwoord op vraag 2. Inmiddels is de heer Dündar naar Nederland afgereisd en heeft hij zijn lezing in Amsterdam gehouden.
Graag wijs ik op een recente brief van Zweden en Duitsland gericht aan de EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheid en vicevoorzitter van de Europese Commissie, mw. Mogherini, die ziet op de door de vraagsteller bedoelde problematiek. Het onderwerp is besproken op EU-ambassadeursniveau en zal ook aan de orde komen tijdens de jaarlijkse bespreking tussen de EU en INTERPOL op 21 november 2017.
Nederland onderschrijft de boodschap van de brief van Zweden en Duitsland en is actief betrokken bij de besprekingen.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk was beantwoord.
De arrestatie in een zaak van illegale hondenhandel |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drie mensen opgepakt in Hapert om illegale handel in honden»?1
Ja.
Is het waar dat de politie dit drietal al ruim een jaar in beeld had in verband met illegale hondenhandel, bezit van illegale diergeneesmiddelen, belastingfraude en valsheid in geschriften? Zo ja, kunt u toelichten waarom de arrestatie van de drie betrokkenen zo lang op zich heeft laten wachten?
In het geciteerde artikel wordt gerefereerd aan een controle van de NVWA die op 11 april 2016 onder leiding van het Functioneel Parket heeft plaatsgevonden in het kader van de bestrijding van hondenhandel2. De NVWA heeft bekend gemaakt dat in dit strafrechtelijk onderzoek recent drie personen zijn gearresteerd. Voor wat betreft het overige kan ik geen nadere mededelingen doen over lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de illegale handel in honden al die tijd door heeft kunnen gaan, terwijl al was geconstateerd dat er sprake was van ernstige misstanden en in april vorig jaar al is vastgesteld dat het bedrijf in strijd handelde met het bestemmingsplan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom was het niet mogelijk de handel direct stil te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de belemmeringen die de gemeente hierbij heeft ondervonden? Op welke wijze bent u voornemens deze belemmeringen in de toekomst weg te nemen?
De gemeente handhaaft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij de gemeente bij bestuursrechtelijke handhaving de hierbij geldende termijnen en procedures in acht dient te nemen. In lijn met het antwoord op de vragen 2, 3, 4, 6 en 7 kan ik over deze specifieke zaak geen nadere mededelingen doen.
Hoeveel honden zijn er gedurende de tijd dat deze malafide handelaar in beeld was bij de politie door hem gefokt, geïmporteerd en verkocht en op welke wijze is er toezicht gehouden op de gezondheid van deze honden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten via welke groothandel de honden werden verkocht en hoe het mogelijk is dat dit zo lang heeft kunnen plaatsvinden met vervalste papieren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke lessen trekt u hieruit met betrekking tot de beleidsplannen op dit gebied en de handhaving hiervan?
De NVWA is primair verantwoordelijk voor het toezicht op de misstanden in de hondenhandel. Dit betreffen namelijk veterinaire en welzijnsovertredingen.
Met betrekking tot het beleid van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op het terrein van hondenhandel, verwijs ik u naar de antwoorden van 23 november 2017 op de Kamervragen over puppyhandel3, waarin een aantal maatregelen staat genoemd waaraan gewerkt wordt om de illegale handel in honden beter tegen te gaan. De maatregelen betreffen onder andere een verplicht paspoort voor honden, een witte lijst van handelaren, het intelligenter maken van het systeem van identificatie en registratie van honden en het intensiveren van de samenwerking met andere lidstaten.
Daarnaast maken de NVWA en het OM jaarlijks kwantitatieve en kwalitatieve afspraken over de opsporingstaak van de NVWA. Deze werkwijze zal onverminderd voortgezet worden.
Zodra er sprake is van een combinatie van veterinaire overtredingen met bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit of agressieve daders, kunnen de Landelijke Inspectiedienst (hierna: LID), de NVWA en de gemeente in samenspraak met het OM en politie bekijken welke partij of partijen de meest gerede is of zijn om te zorgen voor een betekenisvolle interventie. Door het maken van nieuwe samenwerkingsafspraken tussen de LID, NVWA en politie, beoog ik de samenwerking bij de aanpak van dierenmishandeling en -verwaarlozing verder te verbeteren. Het traject dat hiervoor reeds is ingezet, loopt. Hierover bent u onder meer geïnformeerd middels de brief van 17 mei 20174. Tevens vindt op verschillende niveaus (strategisch, tactisch, operationeel) overleg plaats tussen handhavers.
Het bericht ‘Niet meer geklopt op snelheid!’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Niet meer geklopt op snelheid!»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Chef van de Dienst Infrastructuur in het artikel het volgende stelt: «We gaan steeds meer de digitale kant op. Straks kunnen we op afstand inbreken in de software van een rijdende wagen en de motor uitzetten», terwijl u tijdens de behandeling van de wet Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372) heeft gezegd: «De bevoegdheid om in een geautomatiseerd werk onderzoek te doen, is er alleen voor bepaalde onderzoekshandelingen, zoals het overnemen van gegevens. In de wet staat niet dat je een auto mag stoppen. Daar mag de bevoegdheid niet voor worden gebruikt»?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Het in vraag 2 geduide wetsvoorstel is op dit moment aanhangig in de Eerste Kamer. Het voorstel omschrijft limitatief de onderzoekshandelingen waarvoor de bevoegdheid tot binnendringen in geautomatiseerd werk mag worden ingezet. Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft gemeld is het stoppen van een auto niet als onderzoekshandeling opgenomen. Volgens het wetsvoorstel is het dus niet toegestaan binnen te dringen in het computersysteem van een auto om deze te stoppen. Ik zal dit onder de aandacht brengen van de politie.
Klopt het dat het stoppen van een auto door middel van het inbreken in de software niet mag volgens de genoemde wet? Bent u bereid dit onder de aandacht te brengen van de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat de politie van mening is dat het op afstand stoppen van een auto via het inbreken in de software toegestaan is?
Het desbetreffende citaat betreft niet de mening van de politie. Het organisatieonderdeel van de Landelijke Eenheid dat de uitvoering voorbereidt richt zich op de kaders zoals voorzien in het wetsvoorstel. De behandeling in de Tweede Kamer maakt, indien het wetsvoorstel wordt goedgekeurd en bekrachtigd, deel uit van de wetsgeschiedenis en is daarmee bepalend voor de uitvoering.
Zijn er bij de politie voorbereidingen getroffen om in te kunnen breken in de software van auto’s?
Nee.
Het bericht dat bendes het gemak ontdekt hebben van fraude met persoonsgebonden budget (pgb) |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat geld bestemd voor langdurige zorg van zieken en gehandicapten met een pgb nog te makkelijk in de zakken van fraudeurs belandt?1
Ja.
Bent u ook geschokt door de bevindingen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat het bedrag van pgb-fraude nog hoger ligt dan de door Zorgverzekeraars Nederland veronderstelde 13,5 miljoen euro?
Het is ernstig dat er jaarlijks zorggeld uit het systeem «weglekt» vanwege fraude. Geld dat bestemd is voor zorg moet ten goede komen aan de zorg voor – vaak kwetsbare- mensen. Het wekt geen verbazing dat het vastgestelde fraudebedrag lager ligt dan de daadwerkelijke omvang van fraude in de zorg. Fraude vindt per definitie in het geheim plaats en niet alle fraudegevallen zullen op basis van onderzoek aan het licht komen. De cijfers zijn daarmee altijd een onderschatting van de werkelijke omvang van de problematiek. Overigens vorderen zorgverzekeraars onterecht uitbetaalde bedragen altijd terug bij zorgaanbieders of verzekerden, ongeacht of het gaat om onbewuste fouten of fraude. Ook verhalen zorgverzekeraars de kosten van fraudeonderzoeken tegenwoordig op de fraudeurs.
Zorgverzekeraars Nederland publiceert jaarlijks de resultaten van de controles en fraudeonderzoeken die zorgverzekeraars en zorgkantoren in het voorgaande jaar hebben uitgevoerd. Deze cijfers hebben alleen betrekking op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz, voorheen de AWBZ). In de periode van 2013 tot en met 2016 varieerde het bedrag aan vastgestelde fraude met pgb’s van circa € 4,1 tot € 13,6 miljoen per jaar (Wlz en Zvw). De cijfers over 2017 zijn nog niet beschikbaar. Het is niet bekend hoeveel zorgverzekeraars en zorgkantoren hiervan hebben kunnen terughalen.
Daarnaast heeft de Inspectie SZW in 2015 op basis van strafrechtelijk onderzoeken in totaal voor circa € 8 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend. Van dit totale fraudebedrag had circa € 7 miljoen betrekking op het pgb. In 2016 ging het om circa € 5 miljoen aan zorgfraude, waarvan ruim € 1,9 miljoen betrekking had op fraude met pgb’s. Voor deze bedragen geldt dat op grond van deze berekeningen het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering doet, die door de strafrechter al dan niet gedeeltelijk kan worden toe- of afgewezen. Ook voor de Inspectie SZW geldt dat er nog geen recentere cijfers beschikbaar zijn. Ook is niet bekend hoeveel geld er, na toewijzing van de ontnemingsvordering door de strafrechter, daadwerkelijk is teruggehaald.
De genoemde fraudebedragen geven als gezegd geen representatief beeld van de werkelijke omvang van fraude met het pgb, maar vormen een ondergrens. De precieze omvang van fraude in de zorg is niet volledig te kwantificeren.
Wat gaat u op korte en op lange termijn doen om de mogelijkheden voor fraude met pgb’s te minimaliseren? Kunt dit toelichten?
Voor veel mensen met een complexe zorgvraag is het pgb een belangrijk instrument om hun zorg zo op maat te organiseren en zelfstandig en volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. Eigen regie is een voorwaarde en essentie van het pgb. Fraude plaatst het instrument pgb in een kwaad daglicht en schaadt het imago van de vele budgethouders die zorgvuldig en integer met hun pgb omgaan.
De afgelopen jaren zijn al verschillende stappen gezet om het pgb fraudebestendiger te maken, waaronder indicatiestelling in persoon (door het CIZ), de invoering van bewustekeuzegesprekken, het opstellen van een budgetplan en vervolgens zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen. Daarnaast beoordelen de zorgkantoren of de vertegenwoordiger (als de budgethouder het pgb niet zelf kan beheren) de verantwoordelijkheden en verplichtingen kan nakomen. Ook toetsen zorgkantoren of de weigeringsgronden voor een pgb van toepassing zijn. Onder de AWBZ werd het geld nog op rekening van de budgethouder gestort. Sinds 2015 is het trekkingsrecht ingevoerd. De SVB beheert nu het geld. Er kan pas bij de SVB gedeclareerd worden door de zorgverlener nadat de zorg geleverd is en deze is goedgekeurd door de budgethouder. Zorgkantoren leggen voor controle en evaluatie ook huisbezoeken af. Verder is de capaciteit van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie uitgebreid voor de strafrechtelijke aanpak van onder meer fraude met het pgb. Ook heeft de vorige Staatssecretaris van VWS bestuurlijke afspraken gemaakt voor budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en voor jongmeerderjarige budgethouders die worden geconfronteerd met een terugvordering. Tot slot is het mogelijk geworden voor verstrekkers om frauderende zorgaanbieders rechtstreeks aan te spreken via het zogenaamde derdenbeding dat verplicht in de modelzorgovereenkomst is opgenomen.
Er zijn al met al meer waarborgen voor budgethouders en instrumenten voor de zorgkantoren in de regelgeving aangebracht. Ondanks deze maatregelen constateer ik dat het probleem van fraude met het pgb nog steeds voorkomt. Strafrechtelijke handhaving werkt per definitie achteraf. Gepast gebruik van het pgb vraagt om brede en gedifferentieerde benadering. Zoals de NZa in haar aanbevelingen opmerkt, zal het niet mogelijk zijn om alle geschetste belemmeringen volledig weg te nemen zonder dat het instrument pgb in zijn essentie wordt aangetast.
Vindt u het ook zorgelijk dat zorgkantoren te weinig mogelijkheden hebben om fraude tegen te gaan en herhaling te vooromen? Wat is er voor nodig om de zorgkantoren deze mogelijkheden wel te geven? Gaat u de zorgkantoren voorzien van de juiste instrumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld geven van wat de fraude met pgb’s de samenleving in totaal al gekost heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe garandeert u dat pgb’s ingezet gaan worden daar waar ze voor bedoeld zijn, namelijk individueel maatwerk in de zorg, in plaats van als businessmodel om fraude mee te plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen met de aanbevelingen van de NZa? Kunt u een uitgebreide reactie geven per aanbeveling?2
Om nog sterker op te treden tegen onrechtmatig handelende partijen, zoals zorgaanbieders, vertegenwoordigers en bemiddelaars, doet de NZa mij vier concrete aanbevelingen. Hieronder ga ik op iedere aanbeveling afzonderlijk in.
In de afgelopen periode heeft zich inderdaad casuïstiek voorgedaan waarbij pgb-houders buiten hun schuld worden geconfronteerd met een terugvordering. Daarom heb ik de regelingen getroffen die nu door de NZa zijn onderzocht. De regeling te goeder trouw heeft inmiddels via aanpassing van de Regeling langdurige zorg en opname van het derdenbeding in de zorgovereenkomst een meer structureel karakter gekregen. Dit neemt niet weg dat in beginsel de Wlz-budgethouder (degene die de zorg ontvangt) verantwoordelijk is voor het pgb-beheer. In dit kader adviseert de NZa mij om het pgb-beheer te scheiden van de zorgontvangst.
Om inzicht te krijgen in regie en vertegenwoordiging bij pgb- beheer, heeft mijn voorganger afgelopen voorjaar een domeinoverstijgend onderzoek hiernaar uitgezet. Het gaat dan om het in kaart brengen van de huidige praktijk en toepassing van pgb vertegenwoordiging in de vier zorgdomeinen, de eventuele knelpunten die zich daarbij voordoen en de mogelijke oplossingsrichtingen. Het onderzoeksrapport wordt eind 2017 opgeleverd. Mogelijk volgen uit dit rapport ook aanbevelingen over de wijze waarop met de verantwoordelijkheid voor een pgb om kan worden gegaan. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van dit onderzoek.
De NZa constateert in haar rapport dat zorgkantoren zien hoe onwelwillende partijen zonder noemenswaardige inspanningen als zorgaanbieder de markt kunnen betreden of opnieuw kunnen betreden na een faillissement, strafrechtelijke vervolging of andere (financiële) problemen. De NZa geeft aan dat zorgkantoren hierin geen doorzettingsmacht hebben en dan niet anders kunnen dan budgethouders te adviseren zich tot een andere zorgaanbieder te wenden. Weigering kan alleen als de zorgaanbieder om andere redenen geen zorg mag leveren, zoals na ingrijpen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting. De NZa adviseert hierom het Ministerie van VWS de drempels voor (hernieuwde) toetreding van professionele zorgaanbieders tot de zorgmarkt te verhogen.
Zorgaanbieders moeten vanaf het moment waarop de zorgverlening wordt aangeboden voldoen aan de vereisten in diverse wetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). Dit geldt ook voor zorgaanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen op basis van een pgb. Onder de huidige Wet toelating zorginstellingen (WTZi) zijn pgb-zorginstellingen nog uitgezonderd van de toelatingsplicht. Daarbij zijn de huidige toelatingseisen niet specifiek gericht op de kwaliteit van zorg. Hierop heeft de Minister van VWS op 4 september 2017 het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) aan uw Kamer aangeboden3, die de toelatingsparagraaf van de WTZi dient te vervangen. Het wetsvoorstel Wtza richt zich ook op pgb-aanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg willen verlenen. Doel van het wetsvoorstel Wtza is verbetering van het toezicht van de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op nieuwe zorgaanbieders en bewustwording van nieuwe zorgaanbieders van de (kwaliteits)eisen waaraan zij dienen te voldoen bij aanvang van de zorgverlening. Hiertoe wordt een meldplicht geïntroduceerd voor alle nieuwe zorgaanbieders onder het bereik van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Eveneens met meer oog voor kwaliteit wordt de bestaande toelatingsvergunningprocedure en doelgroep van de vergunningsplicht gewijzigd.
De NZa adviseert mij om het voortouw te nemen in het opstellen van het controle- en incassoprotocol voor de Wlz. Op grond van de regelgeving heeft VWS hier echter geen concrete rol in. Het controle- en incassoprotocol geeft invulling aan bepaalde bevoegdheden van zorgkantoren in hun rol van subsidieverstrekker. Daarnaast helpt het hen bij de uitvoering. Over het opstellen van het protocol zal ik in gesprek gaan met Zorgverzekeraars Nederland en de zorgkantoren.
De NZa heeft over de informatiebevoegdheden voor zorgkantoren in het rapport op twee ervaren knelpunten gewezen. Het eerste punt is dat zorgkantoren bij de aanpak van fraude tegen beperkingen in de informatie-uitwisseling tussen domeinen aanlopen. De informatieverplichting zoals die in de AWBZ was opgenomen is niet één-op-één teruggekomen in de Wlz maar is ingeperkt, zo geeft de NZa aan. Op grond van artikel 54 AWBZ was een ieder (dus ook zorgaanbieders) verplicht informatie te verstrekken aan de in dat artikel genoemde partijen. Het tweede punt is dat de mogelijkheden beperkt zijn om informatie uit te wisselen over (mogelijke) fraudegevallen tussen zorgkantoren en gemeenten. De NZa adviseert daarom de mogelijkheid om informatie uit te wisselen tussen pgb-verstrekkers in de wet op te nemen.
Met betrekking tot het eerste punt verwijs ik naar hoofdstuk 9 van de Wlz, waarin de informatiebevoegdheden van zorgkantoren en bepalingen over gegevensuitwisseling staan. Daar is ook opgenomen welke partijen persoonsgegevens met elkaar mogen delen. Zowel zorgkantoren (Wlz-uitvoerders) als zorgaanbieders worden in artikel 9.1.2 van de Wlz genoemd, waardoor het voor zorgkantoren mogelijk is om informatie op te vragen bij zorgaanbieders, maar ook bij het CAK en het CIZ. In artikel 9.1.2, eerste lid, onder i, is verder de mogelijkheid opgenomen dat de genoemde partijen onderling gegevens uitwisselen ten behoeve van het fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders (zorgkantoren). Over het tweede punt van de NZa ben ik voornemens om een juridische verkenning te starten naar de mogelijkheden voor Wlz-uitvoerders om bijzondere persoonsgegevens ook bij gemeenten en zorgverzekeraars te kunnen opvragen voor controle en fraudeonderzoek, en andersom.
Verder is in dit kader relevant dat Zorgverzekeraars Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Ministerie van VWS al werken aan de ontwikkeling van een Waarschuwingsregister Zorg. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de vijfde voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg4. Dit waarschuwingsregister is bedoeld om het mogelijk te maken voor zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om gegevens over door hen vastgestelde fraudes onderling te delen. Door elkaar te waarschuwen voor bekende fraudeurs, zijn alle zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten alert en kunnen zij preventieve maatregelen treffen om herhaling of voortzetting van fraude binnen hun eigen wettelijke kader te voorkomen. Ik heb inmiddels een wetsvoorstel in voorbereiding dat een grondslag creëert voor de partijen om via de beveiligde elektronische infrastructuur van een waarschuwingsregister gegevens uit te wisselen over (rechts)personen waarvan is vastgesteld dat zij fraude hebben gepleegd.
Acht u het haalbaar dat zorgkantoren meer samenwerken voor een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling?3
Over het algemeen geeft het NZa-rapport een positief beeld van de uitvoering door zorgkantoren van beide regelingen. Zorgkantoren spannen zich in om vorderingen te innen, wisselen onderling al ervaringen uit en medewerkers tonen een grote betrokkenheid bij hun budgethouders. De NZa geeft in het rapport aan dat zij mogelijkheden ziet voor nauwere samenwerking tussen zorgkantoren om te komen tot een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling. Ik zal Zorgverzekeraars Nederland vragen om met de zorgkantoren de ruimte voor nauwere samenwerking te verkennen.
Fraude bij zorgaanbieder Job Lanceer |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Wat is uw reactie over de aangetoonde misstanden bij zorgaanbieder Job Lanceer, waarvan geconstateerd is dat cliënten niet de benodigde zorg ontvingen en er beschuldigingen van fraude middels persoonsgebonden budgetten (pgb's) zijn geuit?1 2
Als de berichtgeving klopt, vind ik dit zeer ernstig. Het gaat hier om kwetsbare cliënten, die hun vertrouwen hebben gesteld in deze zorgaanbieder. De cliënten moeten de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. De gemeente Tiel is met alle cliënten in gesprek om hen te begeleiden naar andere zorgaanbieders. De gemeente heeft mij laten weten dat het voor het merendeel van de cliënten inmiddels is gelukt om een nieuwe zorgaanbieder te vinden. Bij alle cliënten van de gemeente Tiel was overigens sprake van een aanbod van zorg in natura, niet van pgb’s.
Hoe kan het dat Inspectie voor de Gezondheidszorg de zorg bleef goedkeuren, terwijl er grote vraagtekens waren bij de kwaliteit van zorg en later ook met betaalde pgb-gelden die de GGD, SVB en VGZ constateerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2014 bracht de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) (thans Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting, hierna: inspectie) een eerste bezoek aan de instelling. Daarbij constateerde de inspectie tekortkomingen in de zorg waarna de instelling aan de hand van een verbeterplan is gestart met het doorvoeren van de vereiste verbeteringen. In 2015 volgde een inspectiebezoek om de verbetermaatregelen te toetsen en had de inspectie een gesprek met de bestuurder. Daarop had de inspectie voldoende vertrouwen in de voortgang van het verbeterplan. Na nieuwe signalen over tekortkomingen in de zorgverlening is de inspectie in 2016 opnieuw op bezoek gegaan. De inspectie constateerde toen op basis van haar onderzoek naar de kwaliteit van zorg dat de instelling inmiddels geen Wlz-zorg meer leverde aan cliënten maar maatschappelijke ondersteuning vanuit de Wmo. Met de instelling werden afspraken gemaakt voor wanneer zij weer Wlz zorg zouden leveren en daarmee beëindigde de inspectie het toezichttraject.
De inspectie doet zelf geen onderzoek naar fraude met zorggelden (declaratiefraude en fraude met pgb’s, hierna: zorgfraude). Indien de inspectie in het kader van haar toezichtsactiviteiten signalen ontvangt die mogelijk duiden op zorgfraude, dan geeft zij dit signaal door aan de NZa. De NZa, de FIOD en de Inspectie SZW kunnen onderzoek doen naar signalen van zorgfraude.3 Fraudesignalen kunnen voor de inspectie wel aanleiding zijn voor nader onderzoek naar de kwaliteit en veiligheid van zorg en naar de rol van bestuurders en toezichthouders hierbij. Uit de toezichtbezoeken kwamen geen aanwijzingen van mogelijke fraude naar voren en er was destijds dus geen aanleiding voor de inspectie om contact op te nemen met de NZa.
De gemeente Tiel is, onder andere vanwege twijfels over de kwaliteit van de geboden Wmo-ondersteuning en klachten van omwonenden over overlast, in 2016 ook een onderzoek gestart naar de kwaliteit van de zorgverlening bij Job Lanceer. De Wmo-toezichthouder (GGD Gelderland Zuid) heeft daarbij kwalitatieve tekortkomingen vastgesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Job Lanceer in gebreke gesteld. Wel is de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld om een verbeterplan op te stellen. Naar aanleiding van het verbeterplan heeft de GGD opnieuw een onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat de kwaliteit van de zorgverlening onvoldoende was verbeterd. De gemeente heeft daarop besloten om het contract met Job Lanceer te beëindigen en de cliënten per direct over te dragen aan andere zorgaanbieders. In het toezichtonderzoek constateerde de GGD ook dat er mogelijk sprake was van financiële onrechtmatigheden. De gemeente heeft daarop een aanvullend rechtmatigheidsonderzoek laten uitvoeren door de Sociale Recherche. Naar zeggen van de gemeente bevestigde dit onderzoek de eerdere fraudevermoedens. De gemeente heeft de bevindingen uit het onderzoek aangebracht bij het Openbaar Ministerie.
Ik onderschrijf dat een goede samenwerking van belang is om te voorkomen dat toezicht of handhaving overlapt of ten onrechte achterwege blijft. In het licht van de decentralisatie is er sprake van een continue leerproces over het onderscheid tussen lokale en landelijke (toezicht)taken en hoe de afstemming tussen betrokken instanties georganiseerd moet worden Dit leerproces heeft dan ook blijvend de aandacht en leidt ook tot aanpassingen in de afspraken. Zo publiceerden de rijksinspecties, gemeenten en Wmo-toezichthouders in juni van dit jaar hun vernieuwde afsprakenkader en draaiboeken waarin de reeds bestaande afspraken verder uitgewerkt zijn. Het leerproces is daarmee niet klaar, want over deze afspraken vindt periodieke afstemming plaats en zij worden over twee jaar geëvalueerd.
Daarnaast is in november 2016 het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) gestart. Het IKZ verzamelt en verrijkt de signalen van zorgfraude vanuit verschillende instanties. Dit draagt bij de coördinatie en samenwerking bij de afhandeling van fraudesignalen.
Hoe is het mogelijk dat een gemeente, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, VGZ en het SVB zo langs elkaar hebben gewerkt en deze zorgaanbieder een lange tijd vrij uit ging met het bieden van slechte zorg en mogelijke fraude met pgb’s?
Zie antwoord vraag 2.
Had het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet diepgravender gemoeten en ook gericht moeten zijn op fraude onderzoek naar aanleiding van de signalen die andere instanties constateerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg ook de jaarrekening van Job Lanceer onderzocht? Zo ja, wat waren hun conclusies? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4. Ten tijde van het toezichttraject was er voor de inspectie geen aanleiding om de jaarrekening van Job Lanceer inhoudelijk bij haar toezicht te betrekken.
Wat vindt u ervan dat gegevens omtrent de Wet normering topinkomens ontbreekt in de jaarrekening van Job Lanceer? Zijn hiertoe sancties ingediend vanwege het ontbreken van deze gegevens in de jaarrekening? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het CIBG, de WNT-toezichthouder in de zorg, doet onderzoek naar de situatie. Indien er sprake is van een overtreding zal het CIBG handhavend optreden.
Kunt u toelichten hoeveel kansen een zorgorganisatie krijgt van de Inspectie voor de Gezondheidszorg als de zorg niet op orde is? Hoe lang kan een zorgorganisatie doorgaan voordat die echt gesloten kan worden? Hoe ziet het tijdsplan van de Inspectie voor de Gezondheidszorg eruit in dergelijke situaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie maakt op basis van haar bevindingen in toezichtonderzoek de afweging of zij vertrouwen heeft dat een zorgorganisatie voldoende in staat is om zelf verbetermaatregelen te treffen. Zo nodig brengt zij inspectiebezoeken, vraagt zij verbeterplannen op en spreekt zij met de bestuurder over de voortgang. Dat is in deze casus ook gebeurd. Als de inspectie onvoldoende vertrouwen heeft, kan zij verdergaande maatregelen opleggen. Dat moet in verhouding staan met de geconstateerde risico’s en de verbeterkracht van de organisatie. Die afweging maakt de inspectie steeds opnieuw.
In hoeverre werkten de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de GGD als inspecties samen in een onderzoek naar Job Lanceer? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie zag, op basis van de bij haar bekende informatie, in dit geval geen aanleiding om een gezamenlijk onderzoek te doen. Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4.
Er zijn samenwerkingsafspraken tussen de inspectie en gemeentelijke toezichthouders voor het doen van gezamenlijk onderzoek en het uitwisselen van signalen.
Gegeven het feit dat Job Lanceer een WTZi-erkenning (Wet toelating zorginstellingen) heeft, in hoeverre had deze situatie voorkomen kunnen worden voordat Job Lanceer werd toegelaten tot WTZi? Wat gaat de in behandeling zijnde Wetgeving omtrent regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders; Kamerstuk 34767) hieraan verbeteren? Hoe wordt voorkomen dat dergelijke zorgaanbieders tussen de selectie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg slippen als op papier alles er goed uit ziet, maar in de praktijk dat niet blijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op papier kan alles er inderdaad goed uitzien, in de praktijk kan dit anders zijn. Hierom heeft de inspectie sinds 2015 beleid om nieuwe zorginstellingen binnen de ouderenzorg, thuiszorg, gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg binnen vier weken tot een half jaar na de start van zorgverlening in de praktijk te bezoeken. Nieuwe zorgaanbieders die zorg leveren waaraan hoge risico’s zijn verbonden, bezoekt de inspectie vroegtijdig. Voor de andere sectoren, zoals medisch specialistische zorg of eerstelijnszorg, vindt andersoortig onderzoek plaats alvorens tot een eventueel bezoek wordt overgegaan. De inspectie onderzoekt solisten als zij meldingen en/of signalen van of over deze nieuwe aanbieder ontvangt.
Het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), dat de toelatingsparagraaf in de WTZi vervangt, regelt een meldplicht voor alle nieuwe zorgaanbieders onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Met de in dit wetsvoorstel opgenomen meldplicht krijgt de inspectie al informatie over alle nieuwe zorgaanbieders voor aanvang van de zorgverlening. Hiermee kan de inspectie selecteren welke zorgaanbieders zij na de aanvang van zorgverlening zal bezoeken om in de praktijk te toetsen of de kwaliteit van zorg op orde is. Met de meldplicht wordt bovendien bevorderd dat nieuwe zorgaanbieders zich beter bewust zijn van de eisen die aan de zorgverlening worden gesteld en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Vooruitlopend op deze meldplicht is sinds begin 2016 sprake van een vrijwillige melding bij de website www.nieuwezorgaanbieders.nl. Het wetsvoorstel Wtza ligt inmiddels voor bij uw Kamer.
Gegeven het feit dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg WTZi-erkende zorgaanbieders controleert, kunt u aangeven wie zorgaanbieders controleert die zonder deze erkenning pgb-zorg verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kregen alle Wmo-cliënten zorg in natura via de gemeente. De gemeente had een contract met Job Lanceer en er was dus geen sprake van zorgverlening op basis van pgb’s.
In algemene zin geldt dat de inspectie op grond van de Wkkgz en de Jeugdwet toezicht houdt op de kwaliteit van de zorg bij de pgb-zorgaanbieders die tot het bereik van deze wetten horen. Dat is een breder bereik dan de WTZi.
De gemeente wijst een Wmo-toezichthouder aan op basis van artikel 6.1 van de Wmo 2015. Deze houdt toezicht op de kwaliteit van de uitvoering van de Wmo. Als het gaat om het toetsen van rechtmatigheid moet de gemeente in de verordening regels stellen om te bestrijden dat cliënten ten onrechte ondersteuning krijgen en over misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Over de uitvoering van de Wmo vindt verder horizontale verantwoording plaats aan de gemeenteraad.
Hoe is het mogelijk dat de Raad van Toezicht stelt dat hij verrast is door de ontwikkelingen? Wat zegt dit volgens u over goed bestuur in de zorg? Gaat u ervoor zorgen dat zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht vervangen worden? Zo nee, waarom niet?4
Het is de taak van de raad van toezicht om na te gaan of het beleid van de bestuurders bijdraagt aan de continuïteit en maatschappelijk doelstelling van de organisatie. Als de berichtgeving klopt, is het interne toezicht binnen Job Lanceer hierin tekortgeschoten. Ik heb echter geen enkele reden om te veronderstellen dat deze casus illustratief is voor het algehele niveau van bestuur en intern toezicht in de zorg.
Welke lessen leert u uit deze situatie? Gaat u maatregelen treffen, zodat in de toekomst deze instanties beter samenwerken en misstanden bij zorgaanbieders zoveel mogelijk voorkomen worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op bovenstaande antwoorden zie ik op dit moment geen aanleiding tot het nemen van maatregelen.
Het bericht ‘Vader gedode Sandra uit Enschede vindt het onverteerbaar: dader mag op verlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vader gedode Sandra uit Enschede vindt het onverteerbaar: dader mag op verlof»?1
Ja.
Waarom is deze volwassen gruwelijke moordenaar volgens het jeugdstrafrecht berecht? Beseft u dat dit niet uit te leggen is aan de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op de omstandigheden in deze individuele zaak. Het uitgangspunt is dat jongeren van 18 tot 23 jaar berecht worden volgens het volwassenstrafrecht. De rechter kan op grond van de ernst van het delict en het ontwikkelingsniveau van de verdachte van dit uitgangspunt afwijken door het adolescentenstrafrecht toe te passen. Het adolescentenstrafrecht geeft rechters de mogelijkheid meer maatwerk toe te passen bij jongeren tussen 16 en 23 jaar, zodat de kans op recidive zoveel mogelijk wordt beperkt.
Beseft u dat door verlofregelingen voor de meest gevaarlijke en gestoorde personen, er in de samenleving weer onschuldige slachtoffers kunnen vallen? Zo nee, wat heeft u geleerd van de zaak Michael P.?
Het jeugdstrafrecht kent een maximumstraf van twee jaar jeugddetentie voor 16 en 17 jarigen en omvat tevens de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel). De jongere krijgt intensieve behandeling en begeleiding om herhaling van het misdrijf te voorkomen. Verlof is een essentieel onderdeel van de detentie en behandeling. Meerdere partijen zijn hierbij betrokken, waaronder de directeur van de inrichting, (gedrags)deskundigen en behandelaren en het Openbaar Ministerie.
Het verlofsysteem in het jeugdstrafrecht is een professioneel ingericht systeem met wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. Door het planmatig verlofbeleid kan op een verantwoorde wijze toegewerkt worden naar terugkeer in de samenleving. Dit betreft een zorgvuldig proces waarbij het ook mogelijk is dat verlof niet wordt toegekend, het is niet een vanzelfsprekendheid. Tijdens het verlof kan de jeugdige vanuit een gecontroleerde omgeving oefenen met het verblijf buiten de inrichting. Garanties dat iemand niet recidiveert zijn evenwel niet te geven.
Wanneer gaat deze dader op onbegeleid verlof? Kunt u garanderen dat deze dader tijdens zijn verlof, of verblijf in een tbs-kliniek, niet weer toeslaat? Zo nee, waarom laat u hem dan los?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een levenslange gevangenisstraf de enige manier is om de maatschappij tegen dit soort gevaarlijke gekken te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om per casus te oordelen welke straf(maat) het meest passend is. Zeker als het gaat om jongere verdachten is – naast vergelding – resocialisatie een belangrijk strafdoel.