De incidentmeldingen over de verloven van criminelen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Verlof blijkt een zwijnenstal»?1
In de berichtgeving wordt geschreven dat onttrekkingen aan de orde van de dag zouden zijn in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken. Dit beeld is onjuist. Niet elke piketmelding betreft een incident waarbij een gedetineerde of tbs-gestelde betrokken is of waarbij de justitiabele in kwestie iets te verwijten valt. Het kan bij piketmeldingen ook gaan om een ernstige lekkage of brand in een penitentiaire inrichting. Uit cijfers van de Dienst Justitiële Inrichtingen blijkt dat het aantal onttrekkingen tijdens verlof beperkt is ten opzichte van het totaal aantal verloven.
Desondanks begrijp ik dat een dergelijke boodschap vragen oproept bij uw Kamer alsook bij burgers. Het verlofsysteem is erop gericht justitiabelen begeleid en gecontroleerd te laten terugkeren in de maatschappij. Zij kunnen hierdoor oefenen met herkregen vrijheden en werken aan een stabiel bestaan binnen de samenleving. Re-integratie, en daarmee ook verloftoekenning, voorkomt recidive. Ook bij terugkeer staat de veiligheid van de samenleving voorop. Daarom vindt re-integratie gefaseerd en gecontroleerd plaats. Dat is geen eenvoudige opdracht. Het gaat in de regel om personen met weerbarstige problematiek. Vaak verloopt een re-integratietraject succesvol, maar niet altijd. Risico’s worden ingeschat en daar wordt zo verantwoord en adequaat mogelijk mee omgegaan. Het alternatief, zonder een geleidelijke re-integratie terugkeren, is risicovoller voor de veiligheid.
Om hoeveel incidenten rondom verloven gaat het per jaar? Is het waar dat dit aantal de afgelopen jaren is toegenomen? Zo ja, wat is uw verklaring hiervoor?
Nee, de afgelopen jaren is geen ongewone toename in het aantal incidenten rondom verloven van gedetineerden en tbs-gestelden zichtbaar. De cijfers fluctueren, maar zijn over de gemeten jaren (2012 t/m 2016) stabiel gebleven.
Cijfers van de Dient Justitiële Inrichtingen laten zien dat op jaarbasis circa 900 tbs-verlofmachtigingen worden afgegeven en circa 40.000 tbs-verlofbewegingen plaatsvinden. In 2016 was 32 keer sprake van een tbs-gestelde die niet op tijd is teruggekeerd naar zijn tbs-kliniek. Van de 32 waren er 31 binnen een week terug.
Naar aanleiding van een ongeoorloofde afwezigheid van een tbs-gestelde of het plegen van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de maatregel ‹‹één jaar geen verlof›› worden opgelegd. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in juli 2017 heeft geïnformeerd2, is deze maatregel in 2016 26 maal toegepast. In 12 van de 26 zaken ging het om een strafbaar feit.
Het aantal ongeoorloofde afwezigheden is afgenomen ten opzichte van 2014 en 2015, maar fluctueert wel. Van 39 in 2014, via 50 in 2015 naar, zoals hierboven reeds vermeld, 32 in 2016. Ten aanzien van de maatregel ‹‹één jaar geen verlof›› kan ik uw Kamer melden dat deze in 2015 25 keer is toegepast, waarvan in 12 zaken sprake was van een strafbaar feit.3
2012
2013
2014
2015
2016
57
35
39
50
32
In het gevangeniswezen wordt het aantal verlofbewegingen niet geregistreerd. Wel is bekend hoe vaak verlof wordt verleend. In 2016 is circa 35.000 keer verlof toegekend aan gedetineerden. Verlof kan in duur variëren en, evenals bij de tbs, meerdere verlofbewegingen omvatten.
In 2016 hebben, zo heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen mij laten weten, 391 onttrekkingen plaatsgevonden. Ten opzichte van voorgaande jaren, waaronder 2012 (450) en 2014 (382), zie ik dat het aantal onttrekkingen stabiel is met uitzondering van 2015, toen het aantal onttrekkingen lager was dan gemiddeld.
2012
2013
2014
2015
2016
450
398
382
338
391
Hoe wordt op dit moment beoordeeld of iemand toe is aan verlof? Bent u bereid deze procedure tegen het licht te houden en in overleg met het personeel te bezien wat hier aan verbeterd kan worden, gelet op de vele incidenten die kennelijk plaatsvinden tijdens de verloven? Zo nee, waarom niet?
Bij de toekenning van verlof aan gedetineerden wordt een inschatting gemaakt van het risico voor de samenleving en zijn omgeving. Ook wordt gekeken naar de einddatum van de detentie, omdat deze mede bepalend is in welke vrijheden aan de betreffende gedetineerde kunnen worden toegekend.
De interne vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting adviseert, gebaseerd op externe adviezen, positief of negatief over het te verlenen verlof. Bij complexe of gevoelige zaken kan een advies worden afgegeven door het OM, reclassering en/of politie. Bij korte straffen oordeelt de vestigingsdirecteur op basis van de advisering over verlof. Bij lange straffen of bij een negatief advies vanuit het OM wordt het besluit genomen door een selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Ten aanzien van de tbs beoordeelt het behandelteam van de kliniek het behandelverloop. Als wordt ingeschat dat iemand toe is aan verlof wordt een verlofaanvraag ingevuld en getoetst door een interne commissie. Bij goedkeuring wordt deze aan het Adviescollege Verloftoetsing tbs (Avt) om advies gestuurd.
Mede op grond van risicotaxatie, waarvoor wetenschappelijke onderbouwde instrumenten worden gebruikt, vellen de onafhankelijke experts van het Avt een oordeel op basis waarvan de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, namens mij, een besluit neemt over verlof.
Het Avt is kort na de inwerkingtreding in 2008 geëvalueerd (2010). Onderzocht is hoe de keten van het tbs-verlof functioneert en wat de rol van het Avt daarin is. Uit de evaluatie kwam naar voren dat de beoordeling van verlofaanvragen procedureel, inhoudelijk en logistiek is verbeterd door de invoering van het Avt.
De kwaliteit en effectiviteit van het verlofsysteem voor zowel gedetineerden als tbs-gestelden heeft continu aandacht. Doorlopend wordt gemonitord hoeveel tbs-gestelden met verlof gaan en hoe hun verlof verloopt. Voorvallen worden geëvalueerd, en indien nodig worden protocollen en procedures aangescherpt.
Hoe verklaart u dat een gedetineerde, bij wie de dag ervoor een mobiele telefoon was aangetroffen waar onbekende nummers mee waren gebeld, de volgende dag toch gewoon op verlof kon met als gevolg dat er een vluchtauto klaar stond?
Nadat de mobiele telefoon was aangetroffen in de kamer van de justitiabele, is dit voorval betrokken bij de risicoafweging ten behoeve van verlof door de inrichting. Dit gaf echter geen aanleiding om het verlof niet door te laten gaan. Wel is ervoor gekozen om een extra begeleider in te zetten. Helaas bleek deze maatregel niet voldoende te zijn om onttrekking te voorkomen. De inrichting heeft geëvalueerd wat er precies is gebeurd en heeft hiervan geleerd om zulke situaties voortaan te voorkomen.
Bent u bereid het gehele systeem van verloven in (jeugd)gevangenissen en tbs-klinieken, van beoordeling en verlofverlening tot uitvoering en evaluatie hoe het verlof verlopen is, kritisch tegen het licht te houden en te laten onderzoeken of er verbeterpunten zijn, zodat criminelen veiliger terug kunnen keren in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 3.
Gestolen data van Übergebruikers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Data 174.000 Nederlandse Ubergebruikers gestolen»?1
Ja.
Klopt het dat een bedrijf datalekken bij de Autoriteit Persoonsgegevens moet melden en in het geval het persoonsgegevens betreft ook de getroffen personen daarvan op de hoogte moet stellen? Zo nee, waarom klopt dat niet?
Ja, het klopt dat een bedrijf datalekken onmiddellijk moet melden aan de Autoriteit persoonsgegevens als dit leidt tot een aanzienlijke kans op ernstige nadelige gevolgen voor de bescherming van persoonsgegevens of als het ernstige nadelige gevolgen heeft voor de bescherming van persoonsgegevens. Dit staat in artikel 34a, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens, in dit geval het bedrijf Über, is verplicht de persoonsgegevens die worden verwerkt te beveiligen tegen verlies en onrechtmatige verwerking. Deze verplichting is opgenomen in artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Een inbreuk op de beveiliging die een ernstig datalek tot gevolg heeft, moet worden gemeld aan de Autoriteit persoonsgegevens.
Een datalek heeft per definitie betrekking op persoonsgegevens. De verantwoordelijke moet ook de getroffen personen onverwijld inlichten als het datalek waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor hun persoonlijke levenssfeer. Dit zal in ieder geval aan de orde zijn als het persoonsgegevens van gevoelige aard betreft, bijvoorbeeld medische of strafrechtelijke gegevens. De meldplicht aan betrokken personen staat in artikel 34a, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Volgens het zesde lid van dit artikel geldt de meldplicht aan betrokkenen niet in het geval dat de verantwoordelijke passende technische beschermingsmaatregelen heeft genomen waardoor de betreffende persoonsgegevens onbegrijpelijk of ontoegankelijk zijn voor eenieder die geen recht heeft op kennisname van die gegevens.
Door de wettelijke meldplicht wordt dus veiliggesteld dat de Autoriteit persoonsgegevens en getroffen personen in kennis worden gesteld van ernstige datalekken. Volledigheidshalve wijs ik erop dat de meldplicht voor datalekken ook zal gelden na de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming op 25 mei 2018.
Zoals uw Kamer bekend is, heeft de Autoriteit persoonsgegevens op haar website aangegeven op 22 november 2017 een datalekmelding van Über te hebben ontvangen. De melding wordt op dit moment onderzocht.
In hoeverre is het aan een bedrijf zelf om vast te stellen of er sprake is van een datalek dat bij de Autoriteit Persoonsgegevens moet worden gemeld?
De wettelijke meldplicht inzake datalekken richt zich tot de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens. De verantwoordelijke is degene die, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt (artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens). Een bedrijf dat persoonsgegevens verwerkt, dient dus zelf vast te stellen of er sprake is van een datalek dat bij de Autoriteit persoonsgegevens moet worden gemeld.
Hoe kan worden voorkomen dat een bedrijf vanwege bedrijfsbelangen datalekken niet meldt?
De wettelijke verplichting tot het melden van ernstige datalekken, zoals beschreven onder antwoord 2), geldt onverkort voor alle bedrijven en organisaties die persoonsgegevens verwerken. Zij zijn derhalve verplicht melding te doen van ernstige datalekken.
Het is de taak van de Autoriteit persoonsgegevens toezicht te houden op de naleving van de wettelijke regels voor de bescherming van persoonsgegevens. De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd om onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen van de wet. Dit is geregeld in artikel 60 van de Wet bescherming persoonsgegevens. In het geval de Autoriteit persoonsgegevens van oordeel is dat er sprake is van overtreding van de wet, is zij bevoegd om handhavend op te treden. De Autoriteit persoonsgegevens kan een last onder bestuursdwang opleggen die gericht is op het beëindigen van de overtreding. De Autoriteit persoonsgegevens is ook bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen, waaraan in bepaalde gevallen een bindende aanwijzing vooraf kan gaan.
Dit handhavingsinstrumentarium is neergelegd in de artikelen 65 en 66 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Deelt u de mening dat een bedrijf waarvan persoonsgegevens van klanten gestolen worden, ter wille van de bescherming van hun klanten, melding zou moeten maken, zelfs al zouden zij daartoe volgens wet- of regelgeving niet toe verplicht zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Wet bescherming persoonsgegevens, en straks de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de bijbehorende uitvoeringswetgeving, biedt een hoog beschermingsniveau ter zake van de verwerking van persoonsgegevens en het beschermen van individuen tegen de onrechtmatige verwerking van hun gegevens.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2), moet de verantwoordelijke ernstige datalekken die waarschijnlijk ongunstige gevolgen hebben voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, melden aan de Autoriteit persoonsgegevens en aan getroffen personen.
Mocht een bedrijf een ernstig datalek niet melden aan getroffen personen, voorziet de Wet bescherming persoonsgegevens (artikel 34a, zevende lid) in een mogelijkheid voor de Autoriteit persoonsgegevens om – indien zij van oordeel is dat het datalek waarschijnlijk ongunstige gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zal hebben – van het bedrijf te verlangen dat het getroffenen alsnog in kennis stelt van het datalek.
Getroffen personen dienen in beginsel op individuele basis te worden geïnformeerd over het datalek en wat zij kunnen doen om de negatieve gevolgen van het datalek te beperken, zoals het wijzigen van gebruikersnamen en wachtwoorden. Daarnaast kan er aanvullend een algemene voorlichting worden gegeven, bijvoorbeeld op de website van het bedrijf.
De wettelijke regeling over het melden van datalekken aan getroffen personen waarbij hun persoonlijke levenssfeer in negatieve zin kan worden beïnvloed, zorgt ervoor dat betrokkenen zo snel mogelijk en zo volledig mogelijk worden geïnformeerd.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar Über?
Gelet op de onafhankelijke positie van de Autoriteit persoonsgegevens rapporteert zij uit eigen beweging over de uitkomsten van haar onderzoek. De Autoriteit persoonsgegevens maakt de definitieve bevindingen, met uitzondering van bevindingen in het kader van een boeteonderzoek, na vaststelling daarvan openbaar. De handelwijze over de openbaarmaking van de uitkomst van onderzoeken, is terug te vinden in de Beleidsregels openbaarmaking Autoriteit persoonsgegevens die zijn gepubliceerd op haar website.
Het bericht ‘Brede onrust na aanval op joods restaurant’ |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom iemand die een brandende vloeistof richting een moskee gooit wel vervolgd wordt voor een terroristisch misdrijf en deze antisemitische terrorist slechts een paar uurtjes heeft vastgezeten en slechts vernieling ten laste wordt gelegd?1 2
Zoals bij u bekend is het aan het OM om te besluiten over de vervolging van de verdachte en daarbij een strafeis te formuleren. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de schuldigverklaring en bij een schuldigverklaring over de op te leggen sanctie. In die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheden van de officier van justitie en rechter past mij als Minister geen rol.
Bij brief van 15 december jl.3 heb ik de Kamer reeds meegedeeld dat op 20 december 2017 een zitting plaatsvindt, waarbij de verdachte terecht staat op verdenking van vernieling en diefstal. Inmiddels kan ik meedelen dat de meervoudige kamer van de rechtbank, die de zaak op 20 december 2017 in behandeling heeft genomen, de zaak heeft aangehouden voor nader onderzoek. Voor het overige doe ik geen uitlatingen over deze individuele zaak.
Waarom heeft u niet opgetreden tegen deze daad van terreur door ervoor te zorgen dat deze terrorist vervolgd wordt voor het plegen van een terroristisch misdrijf in plaats van vernieling en diefstal? Was u soms te druk met het herschrijven van een WODC-onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Beseft u dat u, door deze terrorist niet te vervolgen voor een terroristisch misdrijf, de deur open zet voor nieuwe aanslagen op joodse doelwitten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat deze persoon verblijfsrecht in Nederland heeft gekregen? Om wat voor verblijfsrecht gaat het, en wanneer wordt dat ingetrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze terrorist opgepakt wordt, vervolgd wordt voor het plegen van een terroristisch misdrijf, en na het uitzitten van zijn nog op te leggen straf het land uitgezet wordt, en ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke terrorist nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Incasso-oplichting blijft ongemoeid’ |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Incasso-oplichting blijft ongemoeid»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat incassobureaus jarenlang onterecht kosten in rekening kunnen brengen bij hun schuldenaren, oplopend tot wel 500 euro? Waarom is er niet ingegrepen?
Het onterecht kosten in rekening brengen is wettelijk niet toegestaan; crediteuren moeten zich houden aan de vaste bedragen op grond van de staffel uit de Wet Incassokosten (WIK). Meer mogen zij niet in rekening brengen. Wat eventueel teveel is betaald door de debiteur, dus boven de wettelijke maxima, kan als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd. De toets of een incassobureau de berekening juist toepast is in eerste instantie aan diegene die een betalingsverzoek krijgt. Dat is niet altijd even eenvoudig. Daarom bevat (onder andere) de site www.consuwijzer.nl naast informatie over incassokosten ook een rekenhulp incassokosten. Daarmee kan iemand nagaan wat de maximale incassokosten en rente mogen zijn. Als het incassobureau niet bereid blijkt om de wet juist toe te passen, dan kan de debiteur een civiele rechtszaak beginnen en zal er tijdens de kantonzitting een WIK-toets plaatsvinden.
Als het gaat om toezicht moet onderscheid gemaakt worden tussen een incassokantoor en een gerechtsdeurwaarderskantoor. Een gerechtsdeurwaarder valt onder het integraal toezicht van het Bureau Financieel Toezicht (BFT), een incassokantoor niet. Een gerechtsdeurwaarder met een geïntegreerde incassopraktijk valt eveneens onder het toezicht van het BFT. Artikel 20, lid 3, sub c Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt namelijk dat een gerechtsdeurwaarder nevenwerkzaamheden mag verrichten, waaronder het innen van gelden voor derden. Het gaat in onderhavige casus om gerechtsdeurwaarders.
De controle of een gerechtsdeurwaarder de incassokosten juist doorberekent, valt sinds 1 juli 2016 onder het toezicht van het BFT. Het BFT is in de uitoefening van zijn toezichtstaak afhankelijk van een juiste, volledige, tijdige en actieve aanlevering van gegevens door degene die onder toezicht staan. Er is naar het oordeel van het BFT in deze casus sprake geweest van het opgeven van onjuiste cijfers, waardoor de toezichthouder geruime tijd is misleid. Het BFT heeft echter wel degelijk ingegrepen, zoals ook uit onderstaande antwoorden blijkt.
Klopt het dat noch het Openbaar Ministerie (OM), noch de curator, noch Bureau Financieel Toezicht in deze zaak actie hebben ondernomen? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Het BFT heeft vanuit de wettelijke toezichtstaak vragen gesteld naar aanleiding van de door de gerechtsdeurwaarders ingediende kwartaalgegevens. Het BFT heeft vervolgens het onderzoek gedaan, de spoedschorsing van de gerechtsdeurwaarders aangevraagd en de tuchtklacht aangebracht. Naar aanleiding van de tuchtklacht van het BFT is er op 7 maart 2017 door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam uitspraak gedaan en zijn de gerechtsdeurwaarders ontzet uit hun ambt (zie ECLI:NL:TGDKG:2017:25). Er is geen beroep ingesteld. Het BFT heeft vervolgens toezicht gehouden op de waarnemer en de afwikkeling.
Het Openbaar Ministerie raakte oktober 2017 bekend met de kwestie van deurwaarderskantoor BSR omdat de waarnemend deurwaarder van het inmiddels failliete BSR contact opnam met het College van procureurs-generaal. Vanaf dat moment heeft het College onderzocht wat er vóór oktober 2017 is gebeurd met betrekking tot deze zaak en is het College de waarnemend deurwaarder behulpzaam geweest bij het onder de aandacht brengen van de zaak bij de betrokken partijen. Vervolgens hebben de waarnemend deurwaarder en het BFT gezamenlijk aangifte gedaan tegen de deurwaarders van het failliete BSR. Deze aangifte is momenteel in behandeling bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
De Autoriteit Consument & Markt heeft in deze specifieke zaak geen rol gehad.
Waarom zijn de aangiften tegen betreffende deurwaarders niet in behandeling genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft het OM voldoende capaciteit voor dergelijke zaken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in deze geweest? Wat de rol van Bureau Financieel Toezicht?
Zie antwoord vraag 3.
Komen dit soort zaken vaker voor?
Helemaal voorkomen dat er te hoge rekeningen worden verstuurd en vervolgens door de debiteur worden betaald, is in de praktijk zeer moeilijk te realiseren. Indien het BFT aanleiding heeft om te veronderstellen dat gerechtsdeurwaarderskantoren zich schuldig maken aan het stelselmatig en zonder dossiervorming in rekening brengen van onterechte of niet-inzichtelijke kosten c.q. het maken van onnodige kosten, dan zal de toezichthouder daartegen optreden. Een gerechtsdeurwaarder die zo te werk gaat, handelt in strijd met zijn beroepsnormen, en riskeert op zijn minst een tuchtrechtelijke aanpak. Zo is recentelijk in een dergelijke zaak een gerechtsdeurwaarder als ordemaatregel voor zes maanden geschorst in afwachting van de klachtbehandeling. Dossiers als deze vormen een belangrijk speerpunt binnen de wettelijke toezichtstaak. Het BFT zal ook in 2018 binnen zijn capaciteitsmogelijkheden hier extra aandacht aan besteden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit vaker kan gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Advocaten ronselen in de bajes’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Advocaten ronselen in de bajes»?1
Ja.
Bent u bekend met de afspraken van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) met Emates en/of andere partijen om te adverteren op de prints en enveloppen van (privé)correspondentie van gedetineerden?
DJI heeft geen formele afspraken met eMates of andere partijen ten aanzien van het adverteren op (privé)correspondentie van gedetineerden. Ook is geen sprake van een inkoopconstructie of andersoortige formele samenwerking. eMates is een onafhankelijke derde partij die diensten aanbiedt aan personen die met gedetineerden willen communiceren. Ten behoeve daarvan worden door de gedetineerde zelf contactgegevens aan de verzender verstrekt. De verzender vult deze gegevens in op de website van eMates, waarna de berichten naar de juiste DJI-locatie worden gestuurd. Omdat voor recidivevermindering het behoud van contacten met buiten belangrijk is, print DJI deze berichten en controleert, indien er sprake is van een toezichtsmaatregel, de inhoud – net zoals bij fysieke post. Daarna worden ze afgeleverd bij de betreffende gedetineerde.
Hoe beoordeelt u de praktijk dat tegen betaling advocaten(kantoren) op persoonlijke brieven aan gedetineerden kunnen adverteren?
Personen die willen communiceren met gedetineerden gebruiken op vrijwillige basis, tegen betaling, de diensten die eMates aanbiedt. Ik heb er geen oordeel over dat eMates gebruikmaakt van advertenties om de kosten van deze diensten laag te houden. Gericht adverteren aan cliënten van andere advocaten(kantoren) kan echter in strijd zijn met de gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten (NovA). Als daarvan sprake is, kunnen advocaten dit aankaarten bij de deken en hiervan melding doen bij eMates. Als bij DJI signalen binnenkomen dat sprake is van ongewenst adverteren op berichten van eMates wordt dit bij eMates gemeld. eMates heeft dan de mogelijkheid deze advertenties uit te sluiten.
Bent u het ermee eens dat adverteren op briefpost gericht aan gedetineerden wezenlijk anders is dan een advertentie in een tijdschrift dat in de inrichting ligt?
Ja, waarbij ik wil opmerken dat als de verzender en gedetineerde zonder advertenties willen communiceren per post, telefonisch of bij bezoek, dit ook mogelijk is, mits de gedetineerde daarvoor toestemming heeft.
Bent u bekend met tuchtrechtelijke veroordelingen waarbij advocaten(kantoren) op de vingers zijn getikt voor (te) agressief ronselen in gevangenissen?
Ja. Tuchtrechtelijke veroordelingen doen zich incidenteel voor bij advocaten die zich niet aan de gedragsregels houden. Adverteren en andere vormen van cliëntenwerving zijn voor advocaten op zichzelf niet verboden, maar gericht ronselen is in strijd met de voor advocaten geldende beroeps- en gedragsregels.
Bij vermoedens van ronselen kan de lokale deken een onderzoek instellen en waar aangewezen actie ondernemen. Het dekenberaad, dat landelijk overleg voert over de wijze waarop de toezichttaken en -bevoegdheden worden uitgeoefend en klachten worden behandeld, heeft in 2017 geconcludeerd dat de bestaande wet- en regelgeving inzake overnameperikelen en ronselpraktijken in beginsel volstaat. De ronselpraktijken zijn niet zodanig en wijdverbreid dat het nodig is om daarvoor een afzonderlijke set van regels te ontwikkelen.
De incidenten die zich eerder hebben voorgedaan zijn aangepakt door de dekens, zoals bijvoorbeeld de zaak van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2015 (ECLI:NL:TADRARL:2015:155), resulterend in een voorwaardelijke schorsing. In de beroepsopleiding van advocaten wordt aan de hand van casuïstiek veel aandacht besteed aan dit soort beroepsethische vraagstukken, en binnen de beroepsgroep heeft de overname van cliënten en het ronselen de volle aandacht.
Heeft de DJI een protocol waarin wordt aangeduid welke vorm van adverteren en welke advertenties zijn toegestaan? Zo nee, bent u bereid hier regels voor op te stellen?
Omdat DJI geen formele samenwerking met eMates heeft, is hiervoor geen protocol opgesteld. Zoals gezegd, is DJI bereid klachten van advocaten door te geven aan eMates. Advocaten kunnen dat echter ook rechtstreeks doen.
Daarnaast wijs ik erop dat DJI momenteel bezig is om het concept Zelfbediening Justitiabelen (ZBJ) te ontwikkelen, waarbij justitiabelen in het kader van zelfredzaamheid de beschikking krijgen over ICT-functionaliteiten om een veelheid aan zaken zelf te regelen, zoals bezoek, kapper, boeken en e-learning. Een beperkte emailvoorziening voor gedetineerden past binnen dit concept.
Het bericht “Greenpeace beschuldigt Nederlandse bedrijven van handel in 'bloedhout'" |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Greenpeace Nederlandse bedrijven beschuldigt van handel in hardhout dat op illegale wijze is gekapt?1
Ja.
Vindt u ook dat hout uit Brazilië uit de staten Para, Mato Grosso en Rondonia als hoog risico moeten worden beschouwd?
Het is bekend dat illegale houtkap, fraude en corruptie veel voorkomen in de Braziliaanse bosbouwsector. Deze problemen beperken zich niet per se tot de drie genoemde staten. Het risico op illegaliteit in de Braziliaanse bosbouw blijkt bijvoorbeeld uit publiek beschikbare informatie van Interpol, NGO’s, wetenschappelijke denktanks en commerciële instellingen. Daarnaast publiceert de Braziliaanse overheid informatie over onder meer ontbossing en sancties opgelegd aan bedrijven.
Bent u bereid een deel van de extra middelen die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) volgend jaar ter beschikking krijgt, te besteden aan intensivering van de handhaving op de import van tropisch hout aangezien er 5000 marktdeelnemers in Nederland zijn en de NVWA 2 fte heeft die zich bezighouden met de houtverordening?
De NVWA is verantwoordelijk voor een veelheid aan controles op verschillende terreinen. Dit vraagt een zorgvuldige afweging rond de inzet van de capaciteit van de NVWA. Ik zal in overleg met de NVWA bekijken of extra inzet voor houtcontroles passen binnen de prioriteiten voor de handhaving. Dit staat voor mij los van de inzet van de extra middelen. Hierover wordt u op een later moment geïnformeerd.
Welke andere mogelijkheden ziet u om de invoer van illegaal hout uit Brazilië tegen te gaan?
De verantwoordelijkheid ligt in de eerste plaats bij de sector zelf. Naleving van de Houtverordening door houtimporteurs zie ik als de meest effectieve manier om de import van illegaal hout tegen te gaan.
Hoe gaat de NVWA gevolg geven aan de uitspraak van de rechter van 4 juli 2017 waarin staat dat het interventiebeleid van de NVWA niet redelijk is?
De NVWA scherpt het interventiebeleid aan. Dit gaat begin 2018 in. In plaats van altijd eerst waarschuwen zal de NVWA bij bepaalde, zware overtredingen direct een last onder dwangsom opleggen.
Deelt u de mening dat «de juiste documentatie» uit Brazilië blijkbaar niet voldoende is om te garanderen dat hout uit Brazilië legaal is?
In landen waar corruptie veel voorkomt is documentatie alleen vaak onvoldoende om de wettelijk verplichte zorgvuldigheid (due diligence) te betrachten. Dat betekent dat importeurs van hout uit dergelijke landen mitigerende maatregelen moeten treffen om het risico op illegale houtkap effectief te minimaliseren.
Kunt u verzekeren dat hout waarvoor geweld is toegepast niet meer op de Nederlandse markt terechtkomt?
Het is aan de importeurs van hout om de Houtverordening na te leven en te voorkomen dat zij hout op de markt brengen dat gekapt is in strijd met de wetgeving in het land van herkomst. Zoals de afgelopen jaren is gebleken, treedt de NVWA op wanneer blijkt dat houtimporteurs de Houtverordening niet naleven. Dat zal de NVWA blijven doen, maar daarmee kan niet gegarandeerd worden dat er nooit illegaal gekapt hout op de Nederlandse markt komt.
Het bericht ‘Opslag politie in beslag genomen vuurwerk onveilig’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opslag politie in beslag genomen vuurwerk onveilig»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele beleidslijn/handelwijze is die de politie hanteert bij het aantreffen, in beslag nemen en vervoeren naar een plaats van opslag of vernietiging van zwaar, illegaal vuurwerk? Hoe garandeert u – wetende dat het illegaal vuurwerk steeds zwaarder en gevaarlijker wordt – de veiligheid van politiemensen die bij dat in beslag nemen, vervoeren en opslaan betrokken zijn?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd in de brief van 24 november jl. (KS 28 684, nr. 511), beperkt de politie de tijdelijke opslag en het vervoer van illegaal vuurwerk door een intensivering van het rechtstreekse ADR-transport van de plaats van aantreffen naar de landelijke opslagvoorziening in Ulicoten. Aangezien dit niet in alle gevallen mogelijk is, wordt een deel van het illegale vuurwerk toch nog door de politie naar daartoe aangewezen bureaus gebracht. Bij de keuze van deze bureaus heeft de politie niet alleen gekeken naar het externe veiligheidsaspect, maar ook naar de veiligheid van de medewerkers en anderen in het politiebureau. Daarbij is het uitgangspunt dat alleen kleine hoeveelheden vuurwerk naar het bureau worden gebracht. De politie heeft voor dit transport een wettelijke ontheffing2, en een aanvullende ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De politie heeft aangegeven aan de daarvoor geldende veiligheidseisen te voldoen. Deze eisen bestaan uit het verpakken van vuurwerk in een antistatische zak en het goed vastzetten van het vuurwerk tijdens transport.3 Een ADR-transporteur haalt vervolgens dit vuurwerk binnen twee tot zes uur op en brengt het naar Ulicoten.
Wat vindt u van het voorstel van politiebond ACP zoals verwoord in het artikel? In hoeverre kunnen particuliere bedrijven een rol spelen bij het in beslag nemen, vervoeren en vernietigen van zwaar vuurwerk, om de politie te ontlasten?
In het aangehaalde artikel stelt de ACP voor het inbeslaggenomen vuurwerk voortaan door specialisten te laten afhandelen. De geldende regelgeving voor transport is dat illegaal vuurwerk moet worden vervoerd door een ADR-transporteur of door een transporteur die in het bezit is van een ontheffing. Zoals hierboven aangegeven beschikt de politie over een ontheffing en heeft ze aangegeven te voldoen aan de daarvoor geldende eisen. Vernietiging van inbeslaggenomen vuurwerk wordt uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven.
De lijn van de ACP sluit aan bij de huidige lijn van de politie, namelijk het intensiveren van het ADR-transport van de plaats van aantreffen naar de landelijke opslagvoorziening in Ulicoten. Voor een structurele oplossing wordt ook gekeken naar mogelijkheden om anderen dan politie een rol te geven de afhandeling van in beslag genomen vuurwerk. Ik zal uw Kamer hier in het voorjaar van 2018 nader over informeren.
Hoe verhouden belangen van strafvordering en waarheidsvinding zich tot een effectieve en adequate afwikkeling van in beslag genomen vuurwerk? Zijn er bezwaren tegen het direct en ter plekke vernietigen van in beslag genomen zwaar vuurwerk? Bestaan daar technisch mogelijkheden voor? Is de aloude truc van het onderdompelen van vuurwerk in een emmer water niet de meest praktische oplossing?
In Ulicoten is een speciaal politieteam belast met het onderzoeken van het vuurwerk, het team Centraal Onderzoek Vuurwerk. Dit team stelt vast om wat voor vuurwerk het gaat, hetgeen van belang is voor de waarheidsvinding in strafzaken. Dit onderzoek is specialistisch, omdat het specifieke kennis vraagt over het vuurwerk en een verantwoorde wijze van onderzoek doen en kan niet overgelaten worden aan de politieambtenaar die het vuurwerk aantreft. Het RIVM geeft aan dat het in het water dompelen van vuurwerk in de meeste gevallen er niet toe leidt dat het pyrotechnisch materiaal niet meer kan worden ontstoken. Bovendien kan het met water in contact brengen van bepaald vuurwerk (met bijvoorbeeld magnesium) leiden tot een ontploffing. Daarnaast heeft onderdompeling tot gevolg dat het vuurwerk en het water veranderen in chemisch afval, dat als zodanig moet worden afgevoerd, hetgeen kostbaar is.
Kindermisbruik op Aruba |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kindermisbruik op Aruba groot probleem»1 en herinnert u zich de motie van de bijzondere gedelegeerde Thijsen c.s. van juni 2015 (34 038, nr. 8), waarin de Koninkrijksregering werd verzocht een samenwerkingsprotocol op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling tot stand te brengen?
Ja.
Deelt u de mening van de Arubaanse Task Force Kinderrechten dat er indicaties zijn dat een op de vijftien kinderen op het eiland te maken heeft met huiselijk geweld, seksueel misbruik, mishandeling of verwaarlozing en dat mogelijk sprake is van «underreporting vanwege het ontbreken van een meldcode voor kindermishandeling»? Zo ja, hoe verhouden dergelijke cijfers zich tot de Nederlandse situatie? Zo nee, welke cijfers zijn dan wel correct?
De uitspraak dat 1 op de 15 kinderen te maken heeft met huiselijk geweld, seksueel misbruik en mishandeling komt uit een onderzoek van 2008. Een van de conclusies luidt:
«De signalen die uit het veld kwamen voor wat betreft de Kindermishandeling en Verwaarlozing worden door dit onderzoek zeker onderbouwd. De situatie voor wat betreft deze problematiek is ernstig. We hebben het bij een voorzichtige schatting over één op de 15 kinderen. Vergeleken met de onderzoeken in Nederland en de VS is de situatie hier aanzienlijk erger. Ook als we kijken naar hoeveel kinderen te maken hebben met meerdere vormen van mishandeling en verwaarlozing en naar de schade die de mishandeling veroorzaakt, is onze situatie niet rooskleurig».
Van het Arubaanse lid van de Taskforce kinderrechten, werkzaam bij de Directie Sociale Zaken zijn de volgende cijfers ontvangen:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Lichamelijke mishandeling
57
48
57
45
42
51
57
59
51
Lichamelijke verwaarlozing
60
56
59
32
58
58
20
28
36
Psychische/emotionele mishandeling
27
35
46
11
3
9
13
31
22
Psychische/emotionele verwaarlozing
101
104
84
83
120
115
127
197
171
Seksueel misbruik
48
36
41
46
48
47
35
39
28
Huiselijk geweld
29
26
21
11
14
14
16
12
10
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (Bureau Sostenemi) dat in 2005 is opgericht, nog in afwachting is van een aanwijzing voor een juridische status. Ook worden de afspraken omtrent centralisatie van de registratie van de cijfers niet door alle instanties opgevolgd. Dit zou kunnen leiden tot underreporting
Voor de Nederlandse situatie gaan we tot nu toe uit van een aantal van 119.000 kinderen dat slachtoffer is van huiselijk geweld. Dit cijfer is gebaseerd op prevalentieonderzoek uit 2010. Dit onderzoek wordt momenteel herhaald zodat in de zomer van 2018 meer recente cijfers beschikbaar zijn.
De cijfers van Aruba gaan over het aantal registraties, adviezen en meldingen bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling. Het Nederlandse cijfer is gebaseerd op een informantenstudie via beroepskrachten. Daardoor zijn de cijfers niet vergelijkbaar en kunnen er ook geen uitspraken worden gedaan over de verhouding tussen de cijfers.
Deelt u de mening dat uit het feit dat de genoemde motie al meer dan twee jaar geleden is ingediend en het feit dat er nu nog steeds geen gezamenlijke aanpak van kindermishandeling bestaat, dat dat duidt op een gebrek aan urgentie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op verschillende fronten werken we als (ei)landen samen aan de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De motie waarnaar in deze Kamervragen wordt verwezen, slaat terug op de ratificatie van het Verdrag van Istanbul dat gaat over geweld tegen vrouwen/ huiselijk geweld. Naar aanleiding van dit Verdrag is voor de aanpak van huiselijk geweld op Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) een specifiek traject gestart. Dit is uitgemond in een bestuursakkoord met de Openbare Lichamen over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (Kamerstuk 28 345, nr. 183). Doel hiervan is te komen tot een volwaardige en duurzame aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling op de eilanden. Voor Aruba geldt dat de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling een verantwoordelijkheid is van het land zelf. Dit laat onverlet dat er door Nederland diverse acties worden ondernomen om het land Aruba daarbij te helpen.
Om de samenwerking en de kennisdeling rond de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen het Koninkrijk te stimuleren was er voor november 2017 een werkconferentie gepland te Sint Maarten. Vanwege de gevolgen van de orkanen Irma en Maria is deze conferentie verplaatst naar maart 2018 te Aruba. Een werkgroep, bestaande uit betrokken medewerkers van de (ei)landen binnen het Koninkrijk, bereidt deze werkconferentie samen met VWS en BZK voor. Financiering vindt plaats door VWS. In de voorbereiding op en tijdens de conferentie wordt met de (ei)landen geïdentificeerd welke afspraken gemaakt kunnen worden, onder andere op het gebied van inter(ei)landelijke opvang, deskundigheidsbevordering en preventiecampagnes.
Naast de specifieke aanpak voor de aanpak van huiselijk geweld werken de landen van het Koninkrijk (Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten) samen om de kinderrechten in alle (ei-)landen binnen het Koninkrijk te verbeteren. De Interlandelijke Taskforce Kinderrechten – bestaande uit vertegenwoordigers van BZK, VWS, Curaçao, Aruba en Sint Maarten – heeft in dit verband een Safetynetconferentie georganiseerd in december 2015 waaraan circa 80 jeugdmedewerkers van de verschillende (ei)landen hebben deelgenomen. Deze conferentie heeft maart 2017 een vervolg gekregen in een interlandelijke opvoedconferentie te Bonaire met ruim 150 deelnemers van alle zes de (ei)landen. Tijdens de opvoedconferentie zijn zes belangrijke opvoedthema’s geïdentificeerd: 1) Grenzen stellen/discipline/structuur, 2) Liefde en aandacht, 3) Communicatie (op alle lagen), 4) Normen en waarden 5) Ouderbetrokkenheid en ouderbewustzijn en 6) Opvoedingsondersteuning. De afgevaardigde van Unicef benadrukte in zijn toespraak dat juist op de plaatsen waar kinderen het veiligst zouden moeten zijn (thuis en op school) zij het vaakst geweld meemaken. Hij sprak over de gevolgen van geweld, over de manieren hoe dit aan te pakken en de rol van cultuur. De opvoedconferentie van Bonaire krijgt een vervolg in een voor mei 2018 geplande opvoedconferentie te Curaçao. Ook deze conferentie vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Interlandelijke Taskforce Kinderrechten, met medewerking van Unicef en medefinanciering van BZK en VWS.
Deelt u de mening dat, ook al ligt er na de recente orkaan prioriteit bij de opbouw van Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, een gezamenlijke aanpak van kindermishandeling – waar al in 2015 om is gevraagd – niet langer uitstel kan gedogen?2 Zo ja, deelt u dan ook de mening dat niet op een gezamenlijke werkconferentie over weer een half jaar moet worden gewacht en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Cybersecurity hoogleraren vrezen dat Nederland digitaal onder water komt te staan’ en het bijbehorende position paper |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Cybersecurity hoogleraren vrezen dat Nederland digitaal onder water komt te staan» en het bijbehorende position paper?1
Ja.
Hoe verklaart u dat Nederland zo weinig investeert in wetenschappelijk onderzoek naar digitale veiligheid? Onderschrijft u dat het onderzoeksgeld in Nederland in het niet valt bij de investeringen die de Duitse overheden doen in onder andere het Helmholtz Center in Saarbrücken, Center for Advanced Security Research (CASED) in Darmstadt en Forschungszentrum Cyber Defence (CODE) in München? Herkent u het beeld dat topwetenschappers de Nederlandse universiteiten daardoor verlaten?
Welke langetermijngevolgen kan dit hebben voor de digitale veiligheid van de Nederlandse samenleving?
Hoe past het idee van een kennisfonds voor onderzoeksgroepen in de prioriteit die cybersecurity heeft gekregen in het regeerakkoord? Vindt u een bedrag van € 6 miljoen per jaar realistisch als aanzet voor zo’n fonds? Welke ambitie heeft u als het gaat om leerstoelen voor cybersecurity?
Als de Kamer een gerichte impuls zou willen geven aan dit soort onderzoek, ligt het dan voor de hand dit via de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te doen? Of zou een dergelijke investering juist gedaan moeten worden via het topsectorenbeleid, dan wel via een van de ministeries die zich bezighouden met cybersecurity?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de aanstaande begrotingsbehandelingen van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid?
Aangiftes na misbruik door tantramasseurs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouwen waarschuwen voor misbruik door «tantramasseurs»»?1
Ja
Deelt u de mening dat het bijzonder verwerpelijk is als personen zich uitgeven als masseur om zo vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik te misbruiken? Zo ja, waarom en welke strafbare feiten kunnen daarbij aan de orde zijn?
Seksueel overschrijdend gedrag is onacceptabel en elk geval van seksueel misbruik is er één teveel. Zoals ik ook in de brief 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld is ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar als er sprake is van dwang.2 Daarvan is in ieder geval sprake bij seksueel geweld. Ook strafbaar is seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare toestand of positie, evenals seksuele interactie waarbij misbruik van gezag wordt gemaakt. Een slachtoffer kan in al deze gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Deze instanties kunnen ook uitkomst bieden in situaties waarin het voor het slachtoffer lastig te bepalen is of het om strafbaar gedrag gaat. Het is namelijk niet altijd zo dat bij elke melding sprake is van een strafbaar feit in de zin van de strafwet. Als er geen sprake is van een strafbaar feit kan er geen aangifte worden gedaan, maar wordt de melding wel geregistreerd.
Zedenzaken zijn ingrijpende zaken die veel emoties oproepen, waaronder mogelijk gevoelens van schaamte. Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik hier melding van durven maken. Dit biedt de mogelijkheid om opvolging te geven aan deze meldingen en hier mogelijk strafrechtelijke sancties aan te verbinden. Om te bevorderen dat slachtoffers melding durven maken vind ik het van belang dat de positie van het slachtoffer centraal staat. Zoals ik in mijn brief van 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld heeft eerder dit jaar de implementatie van richtlijn 2012/29/EU geleid tot een uitbreiding van de rechten van slachtoffers zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. Slachtoffers kunnen altijd melding doen van een strafbaar feit.
En als er grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden, kom dan zo snel mogelijk naar de politie of het CSG, zodat een masseur kan worden aangepakt.
Deelt ook u de vrees «dat de 24 klachten slechts het topje van de ijsberg zijn, want de praktijk van misbruik leert dat veel anderen zich diep schamen en niet aan de bel durven te trekken»? Zo ja, waarom? Wat gaat u doen om dit nader te laten onderzoeken en aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vrouwen die aangifte wilden doen door de politie werd verteld dat dat geen zin had en het daarom bij een melding hebben gelaten?
Ik ga niet in op de individuele casus. Een slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag kan in alle bij het antwoord op vraag 3 genoemde gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s).
Ik deel de mening dat zedenzaken zeer ingrijpende zaken zijn die veel emoties oproepen. Zoals gezegd vind ik het dan ook van groot belang dat de positie van slachtoffers centraal staat. Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. Aansluitend aan dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. Ik wil benadrukken dat in dit soort zaken met grensoverschrijdend gedrag er een lastige bewijsvoering is. Vaak gebeuren dit soort overschrijdingen zonder getuigen en kan er sprake zijn van het woord van het slachtoffer tegen het woord van de masseur. Daarom is het van groot belang om eventuele sporen zo snel mogelijk vast te leggen om de verklaring van het slachtoffer te onderbouwen.
Deelt u de mening dat vrouwen die in een dergelijke kwetsbare situatie slachtoffer zijn geworden en een hoge drempel hebben moeten overwinnen om naar de politie te stappen, er altijd van op aan moeten kunnen dat zij aangifte kunnen doen? Zo ja, waarom en waarom hebben vrouwen die zekerheid niet altijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij het Meldpunt Tantra Misbruik binnengekomen? Staat de politie in verbinding met dit meldpunt?2
Het Meldpunt Tantra Misbruik is een particulier initiatief. Het exacte aantal meldingen is mij dan ook niet bekend. Wanneer nodig staat de politie in contact met het meldpunt.
Kunnen gemeenten tantra-massage vergunningplichtig maken? Zo ja, waarom en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op deze vraag merk ik op dat de meeste gemeenten al een vergunningvereisten hebben op het gebied van seksinrichtingen en prostitutie. Het aanbieden van tantra-massages kan daaronder ook worden begrepen. Ik wijs erop dat het verrichten van therapeutische handelingen met de intieme delen slechts is voorbehouden aan (para)medische professionals. Dit zijn bijvoorbeeld artsen, verloskundigen of bekkenfysiotherapeuten die zich moeten houden aan de protocollen van hun beroepsgroep. Voor het overige geldt in de meeste gemeenten dat het tegen betaling aanbieden van sekswerk een (prostitutie)vergunning vereist. Gemeenten kunnen handhavend optreden indien een aanbieder van dergelijke diensten de gemeentelijke voorschriften overtreedt. Ten overvloede merk ik nog op dat het kabinet heeft voorgenomen in het nieuwe regeerakkoord om sekswerk zonder vergunning strafbaar te stellen.
Het bericht “Blunders Hoornse zedenzaak” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Blunders Hoornse zedenzaak»?1
Ja.
Bent u op basis van de bevindingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid van mening dat hier slechts sprake is van een incident of zijn er ook structurele problemen bij de behandeling van zedenzaken naar boven gekomen?2
Het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid richtte zich, zoals gemeld in de brief 22 november 2017,3 op de taakuitvoering van de politie in deze specifieke zaak. Daarom is het niet mogelijk op basis van deze bevindingen algemene conclusies te trekken over de aanwezigheid van structurele problemen en/of de taakuitvoering van andere zedenteams. Zoals ik aan uw Kamer heb toegezegd, laat ik een onderzoek uitvoeren welke verbeteringen bij politie en verder in het strafproces met betrekking tot zedenzaken nog verder wenselijk en haalbaar zijn.4
In zedenzaken wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht door gespecialiseerde zedenrechercheurs in nauwe samenwerking met zedenofficieren. Uitgangspunt is het slachtoffer op maat te helpen en tegelijkertijd een goede start te maken met het opsporingsproces. Dit vraagt veel van de zedenrechercheurs, want maatwerk leveren aan vaak zeer kwetsbare slachtoffers is complex. De zedenrechercheurs en zedenofficieren zijn continue bezig om nieuwe inzichten in hun werk toe te passen naar aanleiding van cases en (wetenschappelijke) onderzoeken. Daarnaast wordt er aan de professionaliteit gewerkt door middel van vakdagen en worden verschillen tussen zedenteams bekeken door het uitvoeren van audits. Een zaak als deze toont het belang van dit continue leerproces.
Op welke specifieke punten moet de politie zich blijkens dit incident ontwikkelen en verbeteren, gelet op hetgeen u schrijft in uw brief van 22 november 2017 dat ook dit incident laat zien dat de politie zich voortdurend moet blijven ontwikkelen en verbeteren? Gebeurt dit al voldoende of worden er ook nieuwe acties in gang gezet om te komen tot ontwikkeling en verbetering?
Zie antwoord vraag 2.
Is duidelijk geworden in hoeverre onderbezetting bij de politie en verouderde ict-middelen een rol hebben gespeeld in deze casus?
De bezetting van team Zeden in de eenheid Noord-Holland is in overeenstemming met de formatie van 43 fte. Dat verouderde ICT-middelen een oorzaak zouden zijn voor het verloop van deze specifieke zaak, is blijkens het onderzoek van de Inspectie JenV niet aan de orde.
Is het gebruik van ict-middelen in zedenzaken ook een van de punten waarop de politie zich moet ontwikkelen en verbeteren? Zo ja, welke acties worden hiertoe ondernomen?
Bij het gebruik van ICT-middelen ter ondersteuning van alle werkprocessen (dus ook zeden) wordt regelmatig bekeken, op basis van de technologische ontwikkelingen, of er mogelijkheden zijn om de werkprocessen beter te ondersteunen. Momenteel wordt ingezet op digitaal rechercheren op diverse plekken op internet, ook in relatie tot zeden, en verder wordt gekeken naar internationale gegevensuitwisseling op dit gebied.
Gelden de verbeteringen in de taakuitvoering op basis van de inzichten van de Inspectie alleen voor het zedenteam Noord-Holland of is bekeken of ook op andere plekken verbeteringen in de taakuitvoering van zedenteams doorgevoerd zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekeken of andere zedenteams in Nederland ook werken met een duidelijk aanspreekpunt voor slachtoffers? Zo nee, ziet u aanleiding dat alsnog te doen?
De politie zorgt ervoor dat in alle eenheden slachtoffers van zedendelicten of andere betrokkenen op de juiste manier worden opgevangen en dat zij geïnformeerd worden over hun rechten, de bestaande mogelijkheden tot ondersteuning en waar nodig begeleid worden naar mogelijke vervolgtrajecten. De wijze waarop hierin wordt voorzien kan per eenheid verschillen.
Op welke manier kunt u waarborgen dat vrouwen die aangifte doen van verkrachting dat direct kunnen doen, een helder aanspreekpunt hebben en dat vanaf de eerste dag actief gewerkt wordt aan de opsporing van de dader?
Zoals ik onlangs in mijn brief van 27 november 20175 met uw Kamer heb gedeeld kunnen slachtoffers van seksueel misbruik terecht bij de politie of één van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. In dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen.
De afgelopen jaren hebben de politie en het OM volop geïnvesteerd in het verder verbeteren van de kwaliteit van het politieonderzoek naar zedenzaken. In mijn brief van 27 november 2017 heb ik aan uw Kamer gemeld welke resultaten hiermee zijn behaald. Politie en OM zullen blijven werken aan verdere optimalisatie van deze belangrijke taak. Daarnaast beziet de Minister voor Rechtsbescherming de komende periode met de politie, de CSG’s, gemeenten en organisaties als Slachtofferhulp Nederland hoe de meldingsbereidheid bij zedenmisdrijven verder kan worden bevorderd.6
Het bericht 'Burger ingezet bij opsporing' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burger ingezet bij opsporing»?1
Ja.
Is de nieuwe aanwijzing aangaande opsporingsberichtgeving van het openbaar ministerie (OM) aan u voorgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de toevoeging aan de aanwijzing inhoudende dat nu ook ter voorkoming van ernstige strafbare feiten de identiteit van een persoon verspreid mag worden wanneer de opsporingsberichtgeving gericht is op het voorkomen van een misdrijf, waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor ernstig gevaar voor personen of goederen kan ontstaan?
Indien er aanwijzingen zijn dat ernstige misdrijven gepleegd gaan worden, dient het publiek daarvoor gewaarschuwd te kunnen worden. In bijzondere gevallen is het van belang dat daarvoor persoonsgegevens van die specifieke personen worden getoond, met als doel de uitvoering van die misdrijven te voorkomen. Het is altijd van de specifieke omstandigheden van het geval afhankelijk of er een risico ontstaat voor de veiligheid van personen of goederen. Bij ernstig gevaar voor personen of goederen moet in eerste instantie – maar niet daartoe beperkt – worden gedacht aan lichamelijk geweld en zedenmisdrijven, maar ook aan bijvoorbeeld brand-, ontploffings- of vergiftigingsgevaar.
De inzet is dringend noodzakelijk voor de opsporing wanneer hetzelfde doel niet bereikt kan worden met de inzet van minder ingrijpende middelen of bevoegdheden.
Kunt u specificeren in welke gevallen er ernstig gevaar voor personen of goederen ontstaat? Kunt u specificeren wanneer berichtgeving dringend noodzakelijk is voor de opsporing?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u garanderen dat het OM bij de implementatie van deze aanwijzing het principe van subsidiariteit waarborgt? Kunt u garanderen dat slechts in een uiterst geval opsporingsberichtgeving inzetten ter voorkoming van strafbare feiten?
Bij de inzet van het middel geldt altijd dat voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De opsporingsberichtgeving ter voorkoming van strafbare feiten zal alleen worden ingezet wanneer sprake is van tenminste een aanzienlijk risico op het plegen van strafbare feiten waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor de veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht en de inzet van andere, voor de verdachte minder ingrijpende middelen, niet tot hetzelfde resultaat kan leiden.
Constaterende dat aan de aanwijzing wordt toegevoegd dat ook onder meer slachtoffers herkenbaar in beeld kunnen worden gebracht, hoe zwaar weegt het in dergelijke gevallen mee wanneer het slachtoffer niet wil dat hij of zij herkenbaar in beeld wordt gebracht? In welke gevallen zal dit toch worden gedaan? Zo ja, waarom?
Slachtoffers worden in beginsel alleen onherkenbaar in beeld gebracht. Het herkenbaar in beeld brengen van slachtoffers zonder hun toestemming is alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde. Daarbij zal veel gewicht worden toegekend aan de belangen van het slachtoffer, met name het belang om niet herkenbaar in beeld gebracht te worden.
Waarom is er bij het in beeld brengen van niet-verdachten – zoals slachtoffers en getuigen – gekozen voor toestemming van de officier van justitie, en niet van de hoofdofficier van justitie zoals bij voorkoming van ernstige strafbare feiten het geval is, te meer omdat het hier gaat om mensen die niet veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit?
De behandelend officier van justitie die overweegt een opsporingsbericht te publiceren, legt dit voor aan de hoofdofficier van justitie of de officier van justitie bij wie de inzet van opsporingsberichtgeving is belegd. Dit is vastgelegd in interne OM-afspraken. In bijzondere gevallen wordt daarnaast advies ingewonnen bij de landelijk officier van justitie die is belast met opsporingsberichtgeving.
Constaterende dat in de aanwijzing gesteld wordt dat «overschrijding van de grenzen een verzuim kan opleveren in de zin van artikel 359a Sv» en dus rechtsgevolgen kan hebben, deelt u de mening dat dit niet van betekenis is voor opsporingsberichtgeving als het niet-verdachten betreft?
Ja, zolang daardoor niet de belangen van de verdachte worden geschaad. Niet-verdachten kunnen het OM wel civielrechtelijk aanspreken of een klacht indienen bij de hoofdofficier.
Wat zijn de mogelijkheden voor getuigen, slachtoffers of andere niet-verdachten als zij voor- of achteraf bezwaar willen maken tegen de opsporingsberichtgeving waarin zij herkenbaar in beeld zijn of worden gebracht?
In de uitzonderlijke situaties waarin dit wordt toegepast kunnen betrokkenen hun bezwaren kenbaar maken aan de behandelend officier van justitie of de hoofdofficier van justitie. Voor het slachtoffer geldt dat vooraf gevraagd zal worden of hij/zij bezwaar heeft tegen het herkenbaar tonen van beelden van hem/haar. Met betrekking tot getuigen en eventuele anderen kan dat alleen achteraf omdat de identiteit daarvan niet bekend is en het tonen van de beelden er juist op is gericht die identiteit te achterhalen.
Ter voorkoming van de publicatie van gegevens of beelden bestaat (vooraf) de mogelijkheid om een kort geding aan te spannen. Ook kan (achteraf) een klacht worden ingediend bij de hoofdofficier van justitie.
Op welke manier houdt u toezicht op de naleving van deze aanwijzing door OM en politie als het gaat om de vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid?
In beginsel zal de rechter in de strafzaak beoordelen of de inzet van opsporingsberichtgeving aan de eisen voldoet. De door het OM opgestelde Aanwijzing is erop gericht de zorgvuldige inzet van het middel te waarborgen. Ik zie geen aanleiding daarop specifiek toezicht te houden.
Waarom is door het OM besloten om de hoofdofficier de mogelijkheid te geven de uitvoering van de opsporingsberichtgeving te beleggen bij de persofficier? Waarom is er niet enkel gekozen voor delegatie naar de rechercheofficier, die bij uitstek is toegerust om complexe afwegingen te maken?
Zowel de persofficier van justitie als de recherche- officier van justitie worden gekwalificeerd geacht om deze afwegingen te maken.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze deze aanwijzing voldoet aan de kaders gesteld in de jurisprudentie van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?
Zoals ook in de Aanwijzing is opgenomen is inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toegestaan ten behoeve van strafvorderlijke belangen, onder de voorwaarde dat daaraan een zorgvuldige belangenafweging door bevoegde justitiële autoriteiten vooraf is gegaan. De vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid zijn leidend. Op grond hiervan wordt steeds zorgvuldig afgewogen of, en zo ja, in welke vorm persoonsgegevens, geluids- of beeldfragmenten publiek worden gemaakt. De vereisten en de toepassing passen binnen de kaders die zijn ontwikkeld in de jurisprudentie van het EHRM.
Kunt u ieder jaar verslag uitbrengen aan de Kamer over het aantal keer en in welke situaties deze aanwijzing wordt toegepast?
Vooralsnog zie ik daar geen noodzaak toe.
Het bericht dat de bouwplaats van een moskee in Enschede is besmeurd met varkensbloed |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pegida besmeurt bouwlocatie moskee Enschede met varkensbloed»?1
Ja
Wijzigt het dreigingsbeeld door deze walgelijke actie die georganiseerd is door Pegida? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waar baseert u dit op?
De actie van Pegida past in een patroon van intimiderende en choquerende acties uitgevoerd door extreemrechtse activisten, onder andere rondom (geplande) moskeeën. Zoals in het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN462) staat beschreven, zijn er zorgen over de toegenomen radicale koers van Pegida. De actie in Enschede bevestigt dat die zorgen terecht zijn. Er zijn echter geen aanwijzingen dat Pegida een gewelddadige koers zou gaan voorstaan. Met betrekking tot de geweldsdreiging die uitgaat van rechts-extremisme in het algemeen blijft het normbeeld hetzelfde. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige vormen van geweld vanuit deze ideologische hoek, maar een gewelddaad door een eenling of een kleine groep blijft voorstelbaar. Met betrekking tot de maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op vraag 7, 8 en 9.
Wijzigt het dreigingsbeeld door de aankondiging van Pegida dat vergelijkbare acties zullen volgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)2, waarin er wordt verzocht om extra alertheid bij moskeeën? Zo ja, welke stappen zijn er naar aanleiding van dit advies gezet en welke stappen worden er gezet naar aanleiding van de laatste gebeurtenissen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het advies blijft van kracht. Het advies is gericht aan de lokale autoriteiten. Ik ga er vanuit dat zij passend invulling geven aan dit advies. Voor de stappen die zijn gezet verwijs ik naar de beantwoording van vraag 12.
Wat gaat u doen om de angst weg te nemen van moskeebezoekers?
Ik begrijp dat acties zoals die van Pegida in Enschede voor afschuw, onrust en angst zorgen. Zeker bij de direct betrokkenen zoals het moskeebestuur en de bezoekers van de moskee, maar ook voor niet-direct betrokkenen. In zo’n geval is het belangrijk dat de moskee en haar bezoekers direct bijgestaan worden door de (lokale) overheden. Het is daarom essentieel dat gemeente en politie in nauw contact staan met moskeeën en hun bezoekers, zodat op het moment van een voorval als in Enschede snel en adequaat gehandeld kan worden. In Enschede was dat duidelijk het geval.
Is er naar aanleiding van de gebeurtenis in Enschede periodiek overleg geweest tussen de NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de politie en de moslimgemeenschap? Zo ja, wat is er uit dit overleg gekomen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Enschede is er contact geweest tussen de NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de gemeente Enschede. De gemeente Enschede heeft contact gehad met het bestuur van de getroffen moskee. De NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de gemeente Enschede blijven met elkaar in contact.
Naast contact n.a.v. incidenten vindt er een periodiek overleg veiligheid moskeeën plaats. Deelnemers zijn de NCTV, Ministerie van SZW, politie en een vertegenwoordiging van de moslimgemeenschap. Dit periodieke overleg wordt niet naar aanleiding van incidenten gepland. Mocht er bij de deelnemende organisaties tussentijds behoefte zijn om een overleg te organiseren dan gebeurt dat. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de aanslag op een moskee in Québec in februari van dit jaar4.
Tijdens het periodiek overleg wordt de actuele veiligheidssituatie van moskeeën en moskeebezoekers besproken. Vanzelfsprekend zullen dan ook de gebeurtenissen in Enschede aan bod komen.
Welke juridische middelen kunt u inzetten om het radicale rechts-extreme Pegida te verbieden?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Een organisatie kan niet verboden worden louter omdat zij radicaal rechts-extreem is. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld5, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod. Wil een verzoek tot verbodenverklaring kans van slagen hebben dan moet bijvoorbeeld kunnen worden aangetoond dat er sprake is van een werkzaamheid waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is.
Bent u bereid om Pegida te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u naar aanleiding van deze gebeurtenis bereid om zichtbare en onzichtbare maatregelen te treffen voor het beveiligen van moskeeën? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er worden op dit moment geen extra algemene veiligheidsmaatregelen geadviseerd. Indien nodig worden lokaal passende maatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog gehouden worden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Lokaal kan deze afweging het beste worden gemaakt.
Nemen alle lokale overheden de beveiliging van moskeeën voldoende mee in hun taakopvatting? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat lokale overheden dit wel meenemen in hun taakopvatting?
Alle burgemeesters hebben de handreiking Veilige Moskee ontvangen. Daarnaast is de handreiking gedeeld met een groot aantal ambtenaren van veel gemeenten. Uit contacten met gemeenten blijkt dat een groot deel van hen bekend is met de handreiking Veilige Moskee en stappen heeft gezet om samen met de moskee te zorgen voor een veilige moskee. De Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is beschikbaar voor gemeenten en moskeeën om mee te denken bij het gebruik van de handreiking veilige moskee. Daarnaast neemt de ESS het onderwerp veiligheid moskeeën en de handreiking Veilige Moskee mee in de advisering van en kennisdeling met gemeenten.
Bent u bereid om middelen vrij te maken voor lokale overheden en moskeeën om de beveiliging van moskeeën te kunnen faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Dreiging en risico zijn leidend voor het nemen van beveiligingsmaatregelen bij religieuze instellingen6 7. Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullende beveiligingsmaatregelen te adviseren (zie vraag 9) of financiële middelen vrij te maken voor lokale overheden. De NCTV heeft eerder dit jaar een financiële bijdrage verstrekt aan de gemeente Rotterdam8. Dit ten behoeve van de lokale aanpak van de veiligheid van moskeeën in Rotterdam en deze aanpak te vertalen naar een landelijk deelbare aanpak.
Biedt de handreiking «Veilige Moskee»3 genoeg ondersteuning voor moskeebesturen en is de handreiking voldoende bij moskeeën bekend? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat gaat u doen om verbetering te bewerkstelligen?
Doel van de handreiking is kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden te geven aan moskeebesturen, gemeenten en politie om met spanningen en (mogelijke) incidenten gericht tegen moskeeën om te gaan. De handreiking moet worden gezien als een aanmoediging voor moskeebesturen, gemeenten en politie om samen te zorgen voor een veilige moskee. Het is dan ook nadrukkelijk de bedoeling dat deze drie partijen op lokaal niveau hierover het gesprek aangaan.
De handreiking is ook gedeeld met diverse koepelorganisaties van moskeeën. Daarnaast hebben diverse gemeenten de handreiking gedeeld met de lokale moskeeën en zijn hierover in sommige gevallen het gesprek aangegaan. De handreiking is ook beschikbaar in het Arabisch en Turks om de gebruiksvriendelijkheid te vergroten.
Om de bekendheid van de handreiking onder moskeebesturen verder te vergroten is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met koepels van moskeeën gestart met de organisatie van bijeenkomsten veiligheid moskeeën. Naast de bekendheid van de handreiking moeten de bijeenkomsten ook de vaardigheden van moskeebestuurders om te werken met de handreiking aan een veilige moskee verbeteren. Een belangrijk doel van deze bijeenkomsten is dat moskeebesturen hierover het gesprek aangaan met de gemeente, als deze gesprekken nog niet plaatsvinden.
Samen met de landelijk te ontwikkelen aanpak van Rotterdam (zie vraag 11) biedt dit genoeg ondersteuning aan de betrokken partijen om een gezamenlijke aanpak ten behoeve van de veiligheid van moskeeën te ontwikkelen.
Het bericht dat een zakenprins illegale activiteiten onderneemt |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zakenprins Bernhard: een grote belegger van koninklijken bloede»?1
Ja.
Wat vindt u van het vragen van sleutelgeld bij het tekenen van een huurcontract?
De wet bepaalt dat aan consument-huurders van woningen geen bemiddelingskosten, onder welke benaming dan ook, in rekening mogen worden gebracht indien de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. Onterecht betaalde bemiddelingskosten kunnen worden teruggevorderd van de bemiddelaar. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de verhuurmarkt.
Wat vindt u van het feit dat verhuurders meerdere mensen een pand laten bewonen maar niet laten inschrijven om «uit het zicht van het stadhuis» te blijven?
Bewoners dienen hun correcte woongegevens aan de gemeente door te geven. Gemeenten kunnen een bestuurlijke boete opleggen indien zij dit niet doen. Daarnaast kan er sprake zijn van onrechtmatige bewoning als de woning in strijd met de huisvestingsverordening van de gemeente wordt verhuurd. De gemeente kan bij dergelijke situaties eveneens een bestuurlijke boete opleggen.
Deelt u de mening dat ook een lid van de Koninklijk Familie zich aan de wet moet houden?
Wet en regelgeving, zoals ten aanzien van verhuur geldt voor iedereen. Ik zie geen aanleiding om op deze specifieke situatie in te gaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begrotingen Koning/Algemene Zaken?
Ja.
Het bericht “Roemeens leider sociaaldemocraten verdacht van EU-fraude” |
|
Renske Leijten |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Roemeens leider sociaaldemocraten verdacht van EU-fraude»?1
Ja.
Is het waar dat Dragnea illegaal subsidies in de wacht heeft gesleept uit zowel nationale als Europese fondsen, waarbij het in het laatste geval zou gaan om een bedrag van 20,9 miljoen euro voor een onderhoudscontract betreffende landswegen?2 Zo ja, is dit geld reeds teruggevorderd?
In november 2017 is door het Roemeense Nationale Bureau voor Corruptiebestrijding (DNA) een onderzoek tegen de partijleider van de Sociaal Democratische Partij (PSD) Liviu Dragnea gestart, waarvan de uitkomst nog niet bekend is. Dragnea wordt verdacht van fraude met EU- en nationale fondsen, het opzetten van een georganiseerde criminele groepering en machtsmisbruik voor persoonlijk gewin. Het DNA heeft tegoeden van de verdachte bevroren en heeft een achttal personen inmiddels in staat van beschuldiging gesteld voor medeplichtigheid. De rechter stelt vast of er sprake is van fraude. Onrechtmatige betalingen moeten door de lidstaten altijd worden teruggevorderd (Verordening 966/2012 artikel 59 lid 2).
De zaak tegen Dragnea is gebaseerd op twee onderzoeken van het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF), die zijn afgerond in mei en september 2016. OLAF heeft de informatie aangaande deze onderzoeken gedeeld met het DNA. Het kabinet doet geen verdere uitspraken hangende het onderzoek dat in een andere lidstaat plaatsvindt.
Is het waar dat Dragnea een criminele organisatie heeft opgezet die nog steeds actief is met mensen in de overheid en het bedrijfsleven? Zo ja, welke stappen ondernemen de anticorruptie-instellingen DNA en OLAF om deze organisatie aan banden te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is deze fraude ontdekt? Kunt u een overzicht geven van het moment van vaststellen en de acties die vervolgens ondernomen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Roemenië nog EU-gelden ontvangen nadat OLAF in 2016 aan de bel trok over het feit dat Dragnea en andere Roemeense ambtsdragers gefalsificeerde papieren hebben gebruikt om EU-subsidies binnen te halen?3 Zo ja, hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Ontvangsten vanuit Europese structuurfondsen worden onderworpen aan reguliere nationale en Europese controles om doelmatige en rechtmatige besteding van middelen te waarborgen. Wanneer onterechte toekenning van subsidies geconstateerd wordt, zijn verschillende maatregelen mogelijk, waaronder het terugvorderen van middelen en het opschorten van betalingen aan een project of begunstigde. Via bovengenoemd beheers- en controlesysteem is deze fraudezaak aan het licht gekomen en zijn passende maatregelen getroffen. Het kabinet doet, hangende het onderzoek, geen verdere uitspraken over de gevolgen of oorzaken van dit geval.
Welke maatregelen worden er getroffen jegens Dragnea en andere van fraude verdachte ambtsdragers?
Het DNA heeft, in afwachting van de uitspraak door een Roemeense rechter, tegoeden bevroren en beslag gelegd op (on)roerende goederen van de verdachten.
Welke gevolgen heeft deze corruptie voor de omgang met fondsen voor Roemenië?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de ontdekking van deze fraude gevolgen voor de toetreding van Roemenië tot de Schengenzone?4 Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Voor toetreding tot Schengen is unanimiteit in de Raad nodig. Het onderwerp staat vooralsnog niet op de agenda van de JBZ-Raad, waar dit zou moeten worden besproken.
Welke lessen kunnen er getrokken worden uit de endemische corruptie in Roemenië als het gaat om eisen die gesteld worden aan kandidaat-lidstaten?
In de onderhandelingsraamwerken met Montenegro en Servië is opgenomen dat de rechtsstaatshoofdstukken 23 (rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) vroeg in het onderhandelingsproces worden opgepakt. Deze «Nieuwe Methodiek» werd geïntroduceerd door Commissie en Raad op basis van de ervaring van eerdere toetredingsonderhandelingen. Door vroeg in de toetredingsonderhandelingen de problemen op deze terreinen aan te pakken en deze hoofdstukken pas als laatste te sluiten mede op basis van een «track record», wordt het toetredingstraject optimaal benut en wordt ruim de tijd geboden woorden om te zetten in daden, o.a. op het gebied van corruptiebestrijding.
Vindt u het aan de orde om het EU-budget te verdubbelen als telkenmale blijkt dat geld niet goed terecht komt? Hoe gaat Nederland zich opstellen in de discussie over de huidige begroting en het toekomstig meerjarig financieel kader met betrekking tot corruptie en verspilling?
Nederland is in geen enkel geval voorstander van verdubbeling van de EU-begroting. Het kabinet wil vermijden dat Nederland binnen het volgende MKF (per 2021) meer bijdraagt aan de EU-begroting als gevolg van Brexit. Daarbij is de Nederlandse positie dat de begroting gemoderniseerd dient te worden, wat onder meer een grondige hervorming betekent van het huidige Cohesiebeleid, om dit beleid met minder geld effectiever te maken en daarmee ook middelen in te kunnen zetten voor nieuwe prioriteiten als onderzoek en innovatie, klimaat en duurzaamheid, veiligheid en migratie. Corruptie en verspilling dient verder te worden bestreden door een doeltreffend controleregime dat administratieve lasten reduceert waar mogelijk en tegelijkertijd effectief toezicht houdt op de besteding van middelen.
De berichten van grootschalige mestfraude |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Waarom is het nalevingsrapport mestbeleid intermediairen 2015 van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) (transporteurs, handelaren en verwerkers) destijds niet naar de Kamer gestuurd?1
Sinds 2014 is uw Kamer met enige regelmaat geïnformeerd over de aanpak van fraude met mest. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 14 november 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 229).
Waarom is door NVWA in het rondetafelgesprek over mestfraude op 22 juni 2017 geen gewag gemaakt van het bestaan van dit rapport?
Tijdens het rondetafelgesprek over mestfraude op 22 juni 2017 zijn door de NVWA de meest recente cijfers over fraude genoemd. De door de NVWA aldaar genoemde gegevens zijn dus actueler dan de inhoud van het betreffende rapport.
Klopt het dat ook een nalevingsmeting voor veehouderijsectoren stond gepland, maar dat deze niet is uitgevoerd dan wel niet is afgerond? Zo ja, waarom is dit onderzoek niet uitgevoerd dan wel niet afgerond? Zo nee, wanneer kan de Kamer dit onderzoek tegemoet zien?
De NVWA is destijds gestopt met de nalevingsmetingen om twee redenen. Ten eerste heeft de NVWA meer inzet moeten plegen op dierenwelzijn. Dierverwaarlozing komt helaas steeds vaker voor en dat kost de NVWA veel tijd. Ten tweede is sinds 2014 het percentage van de te controleren bedrijven in het kader van de derogatie van 3% naar 7% gegaan. Dit heeft geleid tot een herprioritering van werkzaamheden.
Hoeveel boetes zijn in 2017 uitgedeeld omdat er een overtreding was van het mestbeleid en wat was de hoogste boete die is uitgedeeld?
Deelt u de conclusie dat de hoogtes van de boetes in schril contrast staan met de mestafzetkosten, die in 2015 voor een gemiddelde varkensboer op € 42.330,– per jaar geschat worden? Zo nee, waarom niet?
Welke aanvullende acties zijn ondernomen nadat het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) in maart 2017 in de «Evaluatie Meststoffenwet 2016: Syntheserapport» vermeldde dat naar schatting circa 30 à 40 procent van de mest zich in het zwarte circuit bevindt? Hoeveel meer controleurs zijn sindsdien aangesteld om mestfraude tegen te gaan?
Reeds in 2014 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken een maatregelenpakket beschreven om fraude met mest tegen te gaan. Dit maatregenpakket wordt steeds verder uitgewerkt en aangescherpt, ik verwijs u tevens naar de inhoud van bovengenoemde brief van 14 november 2017.
De handhavende diensten (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) werken volgens een risicogerichte aanpak en zetten de handhavingscapaciteit zo effectief mogelijk in. Naast handhaving wordt er ook voorzien in activiteiten die de naleving bevorderen.
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op Syntheserapport Evaluatie Meststoffenwet van het PBL verwachten, zoals aangegeven in de brief van 15 juni 2017?2
De kabinetsreactie op het Syntheserapport Evaluatie Meststoffenwet van het Planbureau voor de Leefomgeving zal voor het einde van het jaar aan uw Kamer worden gezonden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn op 16 november 2017?
De vragen zijn ingezonden op de dag van het AO. Het was derhalve niet mogelijk om deze voorafgaand aan het AO te beantwoorden.
Het bericht dat een in Rotterdam werkzame imam in Engeland is veroordeeld voor kindermishandeling |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door De Telegraaf gepubliceerde video waarop te zien is hoe de in Rotterdam werkzame imam Haroen K. kinderen mishandelt en op basis waarvan hij in Engeland is veroordeeld?1
Ja.
Klopt het dat het bestuur van de moskee waar imam Haroen K. werkzaam is op de hoogte was van zijn veroordeling voor kindermishandeling? Zo ja, wat voor gevolgen zou dit volgens u voor het bestuur moeten hebben?
De gemeente Rotterdam is direct na de publicatie in De Telegraaf met de Shane Mustafa moskee in gesprek gegaan2. Het bestuur van de moskee Shane Mustafa heeft middels een verklaring op de website3 laten weten niet op de hoogte te zijn geweest van de veroordeling van Haroen K. en de feiten die hier de basis voor vormden. Verder heeft het bestuur aangegeven dat ze het zeer betreuren dat Haroen K. niet uit eigen beweging hen van deze voorgeschiedenis op de hoogte heeft gebracht en dat dat het vertrouwen heeft geschaad. Het bestuur heeft in gesprek met de betrokkene aangegeven gewelddadig gedrag nooit te toleren, en hem aangesproken op het feit dat hij de veroordeling heeft verzwegen. Volgens het bestuur van de moskee zal Haroen K. geen vrijwilligersfunctie bekleden binnen de activiteiten van hun organisatie, is hem verzocht om alle vrijwillige taken neer te leggen en is hem de toegang tot de moskee ontzegd.
Bent u van mening dat, vanwege de dagelijkse omgang met kinderen, bij de aanstelling van een imam een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moet worden gevraagd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Wij vinden het primair de verantwoordelijkheid van iedere organisatie of werkgever zelf om na te gaan of een werknemer of iemand die hij inhuurt, geschikt is voor zijn functie. Een organisatie of werkgever kan van een kandidaat een VOG verlangen. Daar waar het gaat om functies waarbij met kinderen wordt gewerkt, vinden wij het aanvragen van een VOG altijd aan te bevelen. Dit wordt onder andere gestimuleerd met de gratis VOG voor vrijwilligers. Verschillende ministeries hebben voor specifieke beroepsgroepen in hun beleidsdomein een VOG verplicht gesteld, bijvoorbeeld in de kinderopvang en jeugdzorg. Voor overige beroepen is het aan de werkgever om zelf de afweging te maken of hij van een werknemer een VOG verlangt of niet.
Zou de betreffende imam, die een veroordeling voor kindermishandeling in het buitenland heeft gekregen, in Nederland een VOG krijgen voor het werken in een moskee indien deze zou worden aangevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij gaan niet in op individuele gevallen. Wel kan worden aangegeven op welke wijze in zijn algemeenheid een dergelijke VOG-aanvraag wordt behandeld.
Als een Nederlander in een andere EU-lidstaat wordt veroordeeld dan wordt Nederland op de hoogte gesteld van het strafvonnis. Het strafvonnis wordt in de Nederlandse justitiële gegevens opgenomen en wordt in voorkomend geval meegenomen in de beoordeling voor de VOG. Een aanvraag wordt geweigerd als een antecedent een goede uitoefening van een functie in de weg staat. In de regel zal een persoon met een veroordeling voor kindermishandeling een VOG worden geweigerd wanneer hij met kinderen wil gaan werken.
Klopt het dat de betreffende imam banden heeft met Hijaz, een landgoed in Engeland waar tientallen Nederlandse moslims zich hebben gevestigd, dat in verband wordt gebracht met seksueel misbruik, manipulatie, bangmakerij en het financieel uitknijpen van leden?2
De vrijheid van elke geloofsgemeenschap om relaties te onderhouden en om financiering van binnen- of buitenland aan te trekken, mag nooit door personen of organisaties misbruikt worden om de vrijheden van anderen te beperken. In dat geval treedt de overheid gericht op.
Over de specifieke relaties vanuit Nederlandse organisaties met de Hijaz-gemeenschap in het Verenigd Koninkrijk doen wij geen uitspraak. Bij problematische gedragingen wordt door de gemeenten via de driesporenaanpak geacteerd. Bij verdenking van strafbare feiten in Nederland is het Openbaar Ministerie aan zet.
In beginsel staat het elke geloofsgemeenschap vrij om financiering vanuit binnen- of buitenland aan te trekken ten behoeve van een moskee, kerk, synagoge of tempel. Het kabinet zet zich in op het vergroten van de transparantie van Nederlandse maatschappelijke en religieuze instellingen om ongewenste (buitenlandse) financiering die bijdraagt aan anti-democratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag tegen te gaan5.
Zijn er in Nederlandse moskeeën nog meer imams actief die banden hebben met Hijaz, bijvoorbeeld in de Noeroel Islam moskee in Den Haag, die financiële banden heeft met deze islamitische gemeenschap in Engeland?
Heeft u voldoende zicht op de banden tussen Hijaz en Nederlandse moskeeën en of er nog meer misstanden plaatsvinden? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit inzicht er wel komt en op welke termijn?
Het niet herkennen van signalen van mensenhandel door artsen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de signalering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat artsen signalen van mensenhandel niet herkennen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk signalen wél herkend worden en dat er ook actie ondernomen wordt?
Ja.
Wat vindt u van de aanbeveling om mensenhandel op te nemen in de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling?
Uit het onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat artsen vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een signalerende rol kunnen vervullen bij mensenhandel, maar niet altijd weten hoe te handelen naar aanleiding van signalen. Sinds 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van kracht. Deze Wet schrijft voor dat professionals in de relevante sectoren gebruik moeten maken van de 5 stappen van de meldcode. Dit stappenplan ondersteunt professionals bij de vraag hoe om te gaan met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Een stappenplan conform de meldcode kan een professional ook ondersteunen bij de omgang met signalen van mensenhandel. Het is voor medische beroepsgroepen mogelijk om de meldcode uit te breiden en zodoende maatwerk te leveren bij signalen van mensenhandel. In de gesprekken die ik voer over de
meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zal ik met de artsenfederatie KNMG deze mogelijkheid en de belangrijke rol hierin van de medische beroepsgroepen benadrukken.
Is het een bewuste keuze om mensenhandel tot op heden niet in deze meldcode op te nemen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid stappen te zetten om te komen tot het wel opnemen van mensenhandel in de meldcode?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om artsen beter te trainen in het herkennen van signalen van mensenhandel?
Het versterken van het professionele handelen van artsen is een zaak van de beroeps- en brancheorganisaties en de artsenfederatie KNMG. In mijn overleg met de KNMG, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, 4 en 5, bespreek ik ook welke mogelijkheden de artsen zelf zien voor kennisuitwisseling en trainingen over signaleren van mensenhandel.
Welke rol ziet u hierin ook voor gemeenten weggelegd, mede in het licht van eerder onderzoek van Nieuwsuur dat in bijna de helft van de regio’s geen aanspreekpunt of zorgcoördinator is voor de signalering van mensenhandel?2
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren. Dit door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is voor de hulpverlening. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. Ik zal erop aandringen bij gemeenten dat het advies van de Commissie Lenferink door hen zo snel mogelijk wordt geïmplementeerd. In de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, is aangekondigd dat er een integraal plan van aanpak komt. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commissie Lenferink betrokken.
Bent u bereid gemeenten te motiveren om een actieve rol te spelen in de aanpak van mensenhandel en hiervoor beleid te ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel' |
|
Malik Azmani (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel»1
Ja.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Rotterdamse korpschef die stelt dat Albanezen de opkomende groep in de drugshandel in Nederland is? Herkent u dit beeld en zo ja, tot welke actie leidt dit uwerzijds?
Er is inderdaad een stijging van het aantal geregistreerde delicten met een Albanese verdachte. Het gaat soms om zeer ernstige delicten, al is het aantal incidenten met Albanese verdachten in absolute zin relatief laag. Uit de (vertrouwelijke) rapportage van de politie en het RIEC Amsterdam, die ter vertrouwelijke inzage nog tot eind dit jaar bij uw Kamer voorligt2, over de aard en omvang van criminaliteit gepleegd door personen met de Albanese nationaliteit blijkt dat er in 2016 ongeveer 700 verdachten met de Albanese nationaliteit zijn aangehouden, in 2015 waren dat er 330.
De aanpak van georganiseerde drugshandel is een van de belangrijkste prioriteiten binnen de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Daarbinnen wordt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en gemeenten Amsterdam en Rotterdam nu extra inzet gepleegd om de problematiek met Albanese criminelen tegen te gaan.
Voorts bekijkt dit Kabinet of een beroep op de zogenaamde noodremprocedure voor het opschorten van de visumliberalisatie voor Albanië, een besluit dat in EU verband wordt genomen, behulpzaam kan zijn bij de aanpak van de problematiek. In dit kader heeft de Europese Commissie een monitor aangekondigd voor de Westelijke Balkan, waaronder Albanië. Deze monitor wordt aan het einde van dit jaar of in januari verwacht. Het kabinet wil de uitkomsten van deze rapportage met daarin objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten eerst ontvangen alvorens het tot een afweging komt om een beroep te doen op de noodremprocedure.
Klopt het dat in het bijzonder de Rotterdamse haven wordt misbruikt door georganiseerde Albanese bendes? Hoe kan dit effectief worden tegengegaan? Zo ja, kunt u dan aangeven op welke wijze de specifieke problematiek in de Nederlandse steden en havens als het gaat om drugshandel, witwassen en mensensmokkel door Albanese criminele bendes in de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, van de Europese Commissie wordt meegenomen?
De genoemde incidenten concentreren zich blijkens de rapportage van het RIEC Amsterdam in Rotterdam en Amsterdam. Hierbij gaat het zowel om criminele activiteiten, zoals drugshandel, alsmede om Albanese inklimmers in Hoek van Holland en andere ferryterreinen.
Alhoewel dit kabinet geen specifiek doelgroepenbeleid voert, heeft de problematiek rondom personen met de Albanese nationaliteit de volle aandacht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, alsmede de politie, het Openbaar Ministerie en de Koninklijke Marechaussee (KMar). Daarbij wordt actief ingezet op de integrale bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Bij het aanpakken van inklimmers wordt er actief door de KMar en zeehavenpolitie opgetreden. Het hierboven genoemde rapport van het RIEC Amsterdam is in dat kader ook opgesteld om meer zicht op de aard en omvang te krijgen en om effectiever te kunnen interveniëren.
De monitor die de Europese Commissie zal uitbrengen is de eerste sinds het nieuwe opschortingsmechanisme in werking is getreden. De Europese Commissie kijkt hierbij of de visumvrije derde landen nog voldoen aan voorwaarden die aan de visumvrijstelling ten grondslag hebben gelegen. Zie hiertoe ook de begeleidende brief over de noodremprocedure aan uw Kamer. Hoe het rapport er precies uit zal gaan zien is nog niet bekend.
Welke contacten heeft u ondertussen met de Albanese autoriteiten inzake de aanpak van criminele organisaties uit dat land? Meent u dat vanuit de Albanese opsporings-, en vervolgingsautoriteiten voldoende actiegerichtheid aanwezig is om de criminele bendes aan te pakken? Zo ja, waar baseert u dit op? Zijn de autoriteiten voldoende betrouwbaar gegeven de verontrustende berichten over corruptie in dat land?
De samenwerking met Albanië op de terreinen van het tegengaan van illegale immigratie, grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeer is goed, en de wil tot samenwerking groot. Daarbij blijven we het gesprek aangaan met Albanië, zowel bilateraal als op EU-niveau, ten aanzien van gewenste aanvullende stappen.
Voorts is van 2 tot 6 november jl. de gezagsdriehoek – hoofdofficier, politiechef en burgemeester- van Rotterdam in Albanië geweest om de (operationele) samenwerking met de Albanese autoriteiten te verkennen. De driehoek is positief over de samenwerkingsmogelijkheden en de opstelling van de Albanese autoriteiten. Verder heeft de politie in Europolverband contacten gelegd met de Albanese politie voor nauwere samenwerking bij de opsporing. Op basis van deze signalen heb ik op dit moment geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Albanese autoriteiten en hun wil om samen te werken bij de aanpak van de problematiek. Deze samenwerking lijkt me ook essentieel om het probleem duurzaam te bestrijden.
Kunt u reageren op de stelling dat vermoedelijk circa 800 Albanezen in Nederland staan ingeschreven, maar dat maar liefst zesmaal zoveel Albanezen in Nederland verblijven? Schrikt u dat het aantal verdachten vrijwel net zo hoog is als het aantal officiële Albanese inwoners in Nederland? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Deze inschatting werd door de Rotterdamse eenheidschef van politie gemaakt. Ik heb op dit moment geen gegevens om deze stelling in twijfel te trekken dan wel te kunnen bevestigen. Ook ik zie dat het om een groep gaat die zich relatief vaak aan criminaliteit schuldig maakt. Dat is ook de reden dat het RIEC Amsterdam de rapportage heeft gemaakt en de politie, het OM en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam extra inzet plegen om deze problematiek aan te pakken. Zie voorts mijn antwoorden op de vragen 7 en 8.
Meent u dat het verantwoord is te wachten met eventuele herinvoering van de visumplicht tot het verschijnen van de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, zoals opgesteld wordt door de Europese Commissie?
Ja, samen met de Minister van Buitenlandse Zaken wil ik deze monitor afwachten en richting Albanië vooral in EU verband een lijn trekken. Niet snelheid, maar effectiviteit van eventuele maatregelen staan voor het kabinet voorop. Het rapport van de Europese Commissie zal naar verwachting meer inzicht in relevante ontwikkelingen op het gebied van rechtstaat en criminaliteit bieden. Verder is vooralsnog niet vast te stellen dat het herinvoeren van de visumplicht tot een snelle en adequate oplossing van de problematiek zal leiden. Aannemelijker is dat een beroep op de noodremprocedure zonder breed draagvlak de relaties met de Albanese autoriteiten zou kunnen schaden, terwijl (operationele) samenwerking nu van belang is.
Welke toegevoegde waarde zou de herinvoering van een visumplicht voor Albanezen kunnen hebben in de strijd tegen de zware georganiseerde misdaad?
Zie het antwoord op vraag 7.
Is deze problematiek ook bekend bij andere lidstaten? Zo ja, welke maatregelen nemen deze landen tegen deze georganiseerde misdaad door Albanezen? Zijn ook bij andere lidstaten geluiden bekend om de visumplicht her in te voeren?
Mij zijn signalen bekend dat een aantal landen met vergelijkbare criminaliteitsproblematiek kampt, waaronder Frankrijk, Italië en het Verenigd-Koninkrijk. In EU-verband lijkt breed draagvlak voor het afwachten van de monitoringsrapportage van de Europese Commissie; er zijn geen signalen dat één van de lidstaten daar op vooruit wil lopen.
Bent u bereid zonodig de in 2010 bij de Europese Commissie bedongen «veiligheidsklep» inzake vrijstelling van de visumplicht voor Albanië in te roepen indien deze georganiseerde criminaliteit onvoldoende effectief kan worden bestreden? Zo ja, welke concrete stappen kunnen van uw zijde worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de door u aangehaalde verordening. Hierin zijn afspraken opgenomen over de monitoring van visumvrije landen door de Europese Commissie. Zie voorts de antwoorden op vraag 1.
Het bericht '95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel' |
|
Anne Kuik (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel»?1
Ja.
Klopt het dat 95 procent van de gemeenten geen specifiek beleid kent op het gebied van mensenhandel en meer dan een derde van de gemeenten geen idee heeft of mensenhandel in de gemeente voorkomt?
Uit de 10e rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (Nationaal Rapporteur) blijkt dat slechts 4,5% van de gemeenten specifiek lokaal mensenhandelbeleid heeft. Wel geeft de Nationaal Rapporteur aan dat voor het merendeel van de gemeenten geldt dat de aanpak van mensenhandel is opgenomen in bijvoorbeeld integrale- en regionale veiligheidsplannen. Op basis van de vragenlijst die door 167 gemeenten is ingevuld, blijkt verder dat 35,2% van de respondenten aangeeft niet te weten of mensenhandel in de gemeente voorkomt.
Zijn gemeenten volgens u in staat om hun verantwoordelijkheid voor zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te nemen? Wat zou er volgens u moeten gebeuren om gemeenten in staat te stellen deze verantwoordelijkheid goed uit te voeren? Op welke wijze gaat u daaraan bijdragen?
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren, door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken over wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. De Minister van VWS overlegt met de gemeenten over hoe het advies zo snel mogelijk kan worden geïmplementeerd.
Kunt u aangeven in hoeverre de aanbevelingen van de commissie-Lenferink, die in 2015 onderzoek gedaan heeft naar de verantwoordelijkheden die gemeenten hebben bij de zorg voor en opvang van slachtoffers mensenhandel, zijn uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u zelf het voornemen van het regeerakkoord ter hand nemen om de zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te verbeteren?
In het regeerakkoord zijn extra middelen opgenomen voor de verbetering van de opvang van slachtoffers van mensenhandel. De Minister van VWS en ik zullen met de gemeenten, Jeugdzorg Nederland, de Federatie Opvang en Comensha in overleg treden hoe – met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid – de zorg en opvang van slachtoffers van mensenhandel kan worden verbeterd en hoe de middelen uit het regeerakkoord het beste kunnen worden ingezet.
Bent u bereid er bij gemeenten op aan te dringen dat het onderwerp mensenhandel in alle gemeenten op de agenda komt te staan en er beleid wordt gemaakt voor de aanpak en preventie van mensenhandel?
In de strijd tegen mensenhandel, spelen gemeenten een belangrijke rol. Bijna alle respondenten (96,1%) in het rapport van de Nationaal Rapporteur geven aan bij de bestrijding van mensenhandel samen te werken met andere partijen (Politie, RIEC’s en OM). Het merendeel (73,6%) van de respondenten geeft aan dat de gemeente waarvoor zij werkzaam zijn, participeert in een regionaal veiligheidsplan waarin mensenhandel een onderwerp is en het onderwerp dus op de agenda staat.
Gemeenten hebben een rol op het gebied van preventie, signalering, handhaving en hulpverlening, en dragen bij aan het opwerpen van barrières tegen mensenhandel. Het basisniveau bestuurlijke aanpak van mensenhandel dat in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is ontwikkeld, helpt gemeenten hun rol binnen de bestuurlijke aanpak van mensenhandel (verder) in te vullen. Via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) kunnen gemeenten kosteloos gebruikmaken van de e-learning, praktische handleidingen en stappenplannen signalering mensenhandel. Ook zijn er signaalkaarten beschikbaar. Tot slot zal de awarenesstraining mensenhandel die deze maand van start gaat voor de eerstelijns politiemedewerkers in contacten met de gemeenten bijdragen aan meer bewustwording bij gemeenten. Er zullen door de verbeterde signalering door gemeenten naar verwachting meer zaken boven water komen, ook in gemeenten waar het probleem tot nu toe nog onvoldoende onderkend wordt. Dit draagt bij aan verbeterde samenwerking op lokaal niveau.
In mijn brief over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer heb verzonden, heb ik aangekondigd met een integraal plan van aanpak te komen. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commisie Lenferink betrokken (zie het antwoord op vraag 3 en 4).
Ziet u de urgentie van het feit dat uit het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) blijkt dat driekwart van de artsen aangeeft behoefte te hebben aan training in het herkennen van mensenhandel? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u voor het betrekken van de medische beroepsgroep bij de aanpak van mensenhandel?
Signalering van mensenhandel is heel belangrijk omdat het om een verborgen/onzichtbaar probleem gaat. Voor verschillende beroepsgroepen zijn trainingen en praktische handleidingen gemaakt, zie ook mijn antwoord bij vraag 6. Er zijn vele professionals die kunnen signaleren en ik vind het heel goed dat de Nationaal Rapporteur een onderzoek heeft gedaan naar de rol die specifieke specialisten kunnen spelen. Artsen kunnen veel zien en doen. Uit het onderzoek blijkt dat zij vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een belangrijke rol kunnen spelen. De Minister van VWS is in het kader van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in overleg met de artsenorganisaties over hun signalerende rol en zal in deze gesprekken ook de rol die de medische beroepsgroep kan spelen bij de aanpak van mensenhandel met deze organisaties nader verkennen. Zie verder de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van der Staaij van de Minister van VWS (2017Z15129).
Klopt het dat aanbieders (de politie, Koninklijke Marechaussee en Inspectie SZW) van de zogeheten bedenktijd aan buitenlandse slachtoffers van mensenhandel verschillende drempels hanteren bij het verlenen ervan, waardoor slachtoffers die daar recht op hebben soms niet beschermd worden?
Uit het rapport NRM10 van de Nationaal Rapporteur komt naar voren dat er verschillen bestaan tussen de verschillende aanbieders van de bedenktijd. Dit is een onwenselijke situatie. Naar aanleiding van dit rapport zal ik in overleg met de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Inspectie SZW nadere afspraken maken om te komen tot een uniforme wijze van aanbieden van de bedenktijd. Ik informeer u op een later tijdstip over de exacte afspraken.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport van de NRM dat ondervragers bij toekenning van een bedenktijd de vraag of een zaak kan leiden tot succesvolle vervolging een rol laten spelen?
Het uitgangspunt bij het verlenen van de bedenktijd is duidelijk: bij de geringste aanwijzing van mensenhandel moet de bedenktijd aangeboden worden zodat een slachtoffer uit de situatie kan komen, de zorg krijgt die het nodig heeft en kan nadenken over het al dan niet doen van aangifte. De vraag of een zaak kan leiden tot een succesvolle vervolging zou hierbij geen rol mogen spelen.
Deelt u de mening dat alle slachtoffers van mensenhandel bescherming verdienen op hetzelfde niveau en volgens dezelfde regels? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgdragen? Bent u bereid de laagste drempel (geringste aanwijzing van mensenhandel) bij alle aanbieders van de bedenktijd als standaard in te stellen?
Zie de antwoorden op vraag 8 en 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid?
Ja.