De arrestatie in een zaak van illegale hondenhandel |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Drie mensen opgepakt in Hapert om illegale handel in honden»?1
Ja.
Is het waar dat de politie dit drietal al ruim een jaar in beeld had in verband met illegale hondenhandel, bezit van illegale diergeneesmiddelen, belastingfraude en valsheid in geschriften? Zo ja, kunt u toelichten waarom de arrestatie van de drie betrokkenen zo lang op zich heeft laten wachten?
In het geciteerde artikel wordt gerefereerd aan een controle van de NVWA die op 11 april 2016 onder leiding van het Functioneel Parket heeft plaatsgevonden in het kader van de bestrijding van hondenhandel2. De NVWA heeft bekend gemaakt dat in dit strafrechtelijk onderzoek recent drie personen zijn gearresteerd. Voor wat betreft het overige kan ik geen nadere mededelingen doen over lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de illegale handel in honden al die tijd door heeft kunnen gaan, terwijl al was geconstateerd dat er sprake was van ernstige misstanden en in april vorig jaar al is vastgesteld dat het bedrijf in strijd handelde met het bestemmingsplan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom was het niet mogelijk de handel direct stil te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de belemmeringen die de gemeente hierbij heeft ondervonden? Op welke wijze bent u voornemens deze belemmeringen in de toekomst weg te nemen?
De gemeente handhaaft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij de gemeente bij bestuursrechtelijke handhaving de hierbij geldende termijnen en procedures in acht dient te nemen. In lijn met het antwoord op de vragen 2, 3, 4, 6 en 7 kan ik over deze specifieke zaak geen nadere mededelingen doen.
Hoeveel honden zijn er gedurende de tijd dat deze malafide handelaar in beeld was bij de politie door hem gefokt, geïmporteerd en verkocht en op welke wijze is er toezicht gehouden op de gezondheid van deze honden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten via welke groothandel de honden werden verkocht en hoe het mogelijk is dat dit zo lang heeft kunnen plaatsvinden met vervalste papieren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke lessen trekt u hieruit met betrekking tot de beleidsplannen op dit gebied en de handhaving hiervan?
De NVWA is primair verantwoordelijk voor het toezicht op de misstanden in de hondenhandel. Dit betreffen namelijk veterinaire en welzijnsovertredingen.
Met betrekking tot het beleid van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op het terrein van hondenhandel, verwijs ik u naar de antwoorden van 23 november 2017 op de Kamervragen over puppyhandel3, waarin een aantal maatregelen staat genoemd waaraan gewerkt wordt om de illegale handel in honden beter tegen te gaan. De maatregelen betreffen onder andere een verplicht paspoort voor honden, een witte lijst van handelaren, het intelligenter maken van het systeem van identificatie en registratie van honden en het intensiveren van de samenwerking met andere lidstaten.
Daarnaast maken de NVWA en het OM jaarlijks kwantitatieve en kwalitatieve afspraken over de opsporingstaak van de NVWA. Deze werkwijze zal onverminderd voortgezet worden.
Zodra er sprake is van een combinatie van veterinaire overtredingen met bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit of agressieve daders, kunnen de Landelijke Inspectiedienst (hierna: LID), de NVWA en de gemeente in samenspraak met het OM en politie bekijken welke partij of partijen de meest gerede is of zijn om te zorgen voor een betekenisvolle interventie. Door het maken van nieuwe samenwerkingsafspraken tussen de LID, NVWA en politie, beoog ik de samenwerking bij de aanpak van dierenmishandeling en -verwaarlozing verder te verbeteren. Het traject dat hiervoor reeds is ingezet, loopt. Hierover bent u onder meer geïnformeerd middels de brief van 17 mei 20174. Tevens vindt op verschillende niveaus (strategisch, tactisch, operationeel) overleg plaats tussen handhavers.
Het bericht ‘Niet meer geklopt op snelheid!’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Niet meer geklopt op snelheid!»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Chef van de Dienst Infrastructuur in het artikel het volgende stelt: «We gaan steeds meer de digitale kant op. Straks kunnen we op afstand inbreken in de software van een rijdende wagen en de motor uitzetten», terwijl u tijdens de behandeling van de wet Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372) heeft gezegd: «De bevoegdheid om in een geautomatiseerd werk onderzoek te doen, is er alleen voor bepaalde onderzoekshandelingen, zoals het overnemen van gegevens. In de wet staat niet dat je een auto mag stoppen. Daar mag de bevoegdheid niet voor worden gebruikt»?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Het in vraag 2 geduide wetsvoorstel is op dit moment aanhangig in de Eerste Kamer. Het voorstel omschrijft limitatief de onderzoekshandelingen waarvoor de bevoegdheid tot binnendringen in geautomatiseerd werk mag worden ingezet. Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft gemeld is het stoppen van een auto niet als onderzoekshandeling opgenomen. Volgens het wetsvoorstel is het dus niet toegestaan binnen te dringen in het computersysteem van een auto om deze te stoppen. Ik zal dit onder de aandacht brengen van de politie.
Klopt het dat het stoppen van een auto door middel van het inbreken in de software niet mag volgens de genoemde wet? Bent u bereid dit onder de aandacht te brengen van de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat de politie van mening is dat het op afstand stoppen van een auto via het inbreken in de software toegestaan is?
Het desbetreffende citaat betreft niet de mening van de politie. Het organisatieonderdeel van de Landelijke Eenheid dat de uitvoering voorbereidt richt zich op de kaders zoals voorzien in het wetsvoorstel. De behandeling in de Tweede Kamer maakt, indien het wetsvoorstel wordt goedgekeurd en bekrachtigd, deel uit van de wetsgeschiedenis en is daarmee bepalend voor de uitvoering.
Zijn er bij de politie voorbereidingen getroffen om in te kunnen breken in de software van auto’s?
Nee.
Het bericht dat bendes het gemak ontdekt hebben van fraude met persoonsgebonden budget (pgb) |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat geld bestemd voor langdurige zorg van zieken en gehandicapten met een pgb nog te makkelijk in de zakken van fraudeurs belandt?1
Ja.
Bent u ook geschokt door de bevindingen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat het bedrag van pgb-fraude nog hoger ligt dan de door Zorgverzekeraars Nederland veronderstelde 13,5 miljoen euro?
Het is ernstig dat er jaarlijks zorggeld uit het systeem «weglekt» vanwege fraude. Geld dat bestemd is voor zorg moet ten goede komen aan de zorg voor – vaak kwetsbare- mensen. Het wekt geen verbazing dat het vastgestelde fraudebedrag lager ligt dan de daadwerkelijke omvang van fraude in de zorg. Fraude vindt per definitie in het geheim plaats en niet alle fraudegevallen zullen op basis van onderzoek aan het licht komen. De cijfers zijn daarmee altijd een onderschatting van de werkelijke omvang van de problematiek. Overigens vorderen zorgverzekeraars onterecht uitbetaalde bedragen altijd terug bij zorgaanbieders of verzekerden, ongeacht of het gaat om onbewuste fouten of fraude. Ook verhalen zorgverzekeraars de kosten van fraudeonderzoeken tegenwoordig op de fraudeurs.
Zorgverzekeraars Nederland publiceert jaarlijks de resultaten van de controles en fraudeonderzoeken die zorgverzekeraars en zorgkantoren in het voorgaande jaar hebben uitgevoerd. Deze cijfers hebben alleen betrekking op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz, voorheen de AWBZ). In de periode van 2013 tot en met 2016 varieerde het bedrag aan vastgestelde fraude met pgb’s van circa € 4,1 tot € 13,6 miljoen per jaar (Wlz en Zvw). De cijfers over 2017 zijn nog niet beschikbaar. Het is niet bekend hoeveel zorgverzekeraars en zorgkantoren hiervan hebben kunnen terughalen.
Daarnaast heeft de Inspectie SZW in 2015 op basis van strafrechtelijk onderzoeken in totaal voor circa € 8 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend. Van dit totale fraudebedrag had circa € 7 miljoen betrekking op het pgb. In 2016 ging het om circa € 5 miljoen aan zorgfraude, waarvan ruim € 1,9 miljoen betrekking had op fraude met pgb’s. Voor deze bedragen geldt dat op grond van deze berekeningen het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering doet, die door de strafrechter al dan niet gedeeltelijk kan worden toe- of afgewezen. Ook voor de Inspectie SZW geldt dat er nog geen recentere cijfers beschikbaar zijn. Ook is niet bekend hoeveel geld er, na toewijzing van de ontnemingsvordering door de strafrechter, daadwerkelijk is teruggehaald.
De genoemde fraudebedragen geven als gezegd geen representatief beeld van de werkelijke omvang van fraude met het pgb, maar vormen een ondergrens. De precieze omvang van fraude in de zorg is niet volledig te kwantificeren.
Wat gaat u op korte en op lange termijn doen om de mogelijkheden voor fraude met pgb’s te minimaliseren? Kunt dit toelichten?
Voor veel mensen met een complexe zorgvraag is het pgb een belangrijk instrument om hun zorg zo op maat te organiseren en zelfstandig en volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. Eigen regie is een voorwaarde en essentie van het pgb. Fraude plaatst het instrument pgb in een kwaad daglicht en schaadt het imago van de vele budgethouders die zorgvuldig en integer met hun pgb omgaan.
De afgelopen jaren zijn al verschillende stappen gezet om het pgb fraudebestendiger te maken, waaronder indicatiestelling in persoon (door het CIZ), de invoering van bewustekeuzegesprekken, het opstellen van een budgetplan en vervolgens zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen. Daarnaast beoordelen de zorgkantoren of de vertegenwoordiger (als de budgethouder het pgb niet zelf kan beheren) de verantwoordelijkheden en verplichtingen kan nakomen. Ook toetsen zorgkantoren of de weigeringsgronden voor een pgb van toepassing zijn. Onder de AWBZ werd het geld nog op rekening van de budgethouder gestort. Sinds 2015 is het trekkingsrecht ingevoerd. De SVB beheert nu het geld. Er kan pas bij de SVB gedeclareerd worden door de zorgverlener nadat de zorg geleverd is en deze is goedgekeurd door de budgethouder. Zorgkantoren leggen voor controle en evaluatie ook huisbezoeken af. Verder is de capaciteit van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie uitgebreid voor de strafrechtelijke aanpak van onder meer fraude met het pgb. Ook heeft de vorige Staatssecretaris van VWS bestuurlijke afspraken gemaakt voor budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en voor jongmeerderjarige budgethouders die worden geconfronteerd met een terugvordering. Tot slot is het mogelijk geworden voor verstrekkers om frauderende zorgaanbieders rechtstreeks aan te spreken via het zogenaamde derdenbeding dat verplicht in de modelzorgovereenkomst is opgenomen.
Er zijn al met al meer waarborgen voor budgethouders en instrumenten voor de zorgkantoren in de regelgeving aangebracht. Ondanks deze maatregelen constateer ik dat het probleem van fraude met het pgb nog steeds voorkomt. Strafrechtelijke handhaving werkt per definitie achteraf. Gepast gebruik van het pgb vraagt om brede en gedifferentieerde benadering. Zoals de NZa in haar aanbevelingen opmerkt, zal het niet mogelijk zijn om alle geschetste belemmeringen volledig weg te nemen zonder dat het instrument pgb in zijn essentie wordt aangetast.
Vindt u het ook zorgelijk dat zorgkantoren te weinig mogelijkheden hebben om fraude tegen te gaan en herhaling te vooromen? Wat is er voor nodig om de zorgkantoren deze mogelijkheden wel te geven? Gaat u de zorgkantoren voorzien van de juiste instrumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld geven van wat de fraude met pgb’s de samenleving in totaal al gekost heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe garandeert u dat pgb’s ingezet gaan worden daar waar ze voor bedoeld zijn, namelijk individueel maatwerk in de zorg, in plaats van als businessmodel om fraude mee te plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen met de aanbevelingen van de NZa? Kunt u een uitgebreide reactie geven per aanbeveling?2
Om nog sterker op te treden tegen onrechtmatig handelende partijen, zoals zorgaanbieders, vertegenwoordigers en bemiddelaars, doet de NZa mij vier concrete aanbevelingen. Hieronder ga ik op iedere aanbeveling afzonderlijk in.
In de afgelopen periode heeft zich inderdaad casuïstiek voorgedaan waarbij pgb-houders buiten hun schuld worden geconfronteerd met een terugvordering. Daarom heb ik de regelingen getroffen die nu door de NZa zijn onderzocht. De regeling te goeder trouw heeft inmiddels via aanpassing van de Regeling langdurige zorg en opname van het derdenbeding in de zorgovereenkomst een meer structureel karakter gekregen. Dit neemt niet weg dat in beginsel de Wlz-budgethouder (degene die de zorg ontvangt) verantwoordelijk is voor het pgb-beheer. In dit kader adviseert de NZa mij om het pgb-beheer te scheiden van de zorgontvangst.
Om inzicht te krijgen in regie en vertegenwoordiging bij pgb- beheer, heeft mijn voorganger afgelopen voorjaar een domeinoverstijgend onderzoek hiernaar uitgezet. Het gaat dan om het in kaart brengen van de huidige praktijk en toepassing van pgb vertegenwoordiging in de vier zorgdomeinen, de eventuele knelpunten die zich daarbij voordoen en de mogelijke oplossingsrichtingen. Het onderzoeksrapport wordt eind 2017 opgeleverd. Mogelijk volgen uit dit rapport ook aanbevelingen over de wijze waarop met de verantwoordelijkheid voor een pgb om kan worden gegaan. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van dit onderzoek.
De NZa constateert in haar rapport dat zorgkantoren zien hoe onwelwillende partijen zonder noemenswaardige inspanningen als zorgaanbieder de markt kunnen betreden of opnieuw kunnen betreden na een faillissement, strafrechtelijke vervolging of andere (financiële) problemen. De NZa geeft aan dat zorgkantoren hierin geen doorzettingsmacht hebben en dan niet anders kunnen dan budgethouders te adviseren zich tot een andere zorgaanbieder te wenden. Weigering kan alleen als de zorgaanbieder om andere redenen geen zorg mag leveren, zoals na ingrijpen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting. De NZa adviseert hierom het Ministerie van VWS de drempels voor (hernieuwde) toetreding van professionele zorgaanbieders tot de zorgmarkt te verhogen.
Zorgaanbieders moeten vanaf het moment waarop de zorgverlening wordt aangeboden voldoen aan de vereisten in diverse wetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). Dit geldt ook voor zorgaanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen op basis van een pgb. Onder de huidige Wet toelating zorginstellingen (WTZi) zijn pgb-zorginstellingen nog uitgezonderd van de toelatingsplicht. Daarbij zijn de huidige toelatingseisen niet specifiek gericht op de kwaliteit van zorg. Hierop heeft de Minister van VWS op 4 september 2017 het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) aan uw Kamer aangeboden3, die de toelatingsparagraaf van de WTZi dient te vervangen. Het wetsvoorstel Wtza richt zich ook op pgb-aanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg willen verlenen. Doel van het wetsvoorstel Wtza is verbetering van het toezicht van de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op nieuwe zorgaanbieders en bewustwording van nieuwe zorgaanbieders van de (kwaliteits)eisen waaraan zij dienen te voldoen bij aanvang van de zorgverlening. Hiertoe wordt een meldplicht geïntroduceerd voor alle nieuwe zorgaanbieders onder het bereik van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Eveneens met meer oog voor kwaliteit wordt de bestaande toelatingsvergunningprocedure en doelgroep van de vergunningsplicht gewijzigd.
De NZa adviseert mij om het voortouw te nemen in het opstellen van het controle- en incassoprotocol voor de Wlz. Op grond van de regelgeving heeft VWS hier echter geen concrete rol in. Het controle- en incassoprotocol geeft invulling aan bepaalde bevoegdheden van zorgkantoren in hun rol van subsidieverstrekker. Daarnaast helpt het hen bij de uitvoering. Over het opstellen van het protocol zal ik in gesprek gaan met Zorgverzekeraars Nederland en de zorgkantoren.
De NZa heeft over de informatiebevoegdheden voor zorgkantoren in het rapport op twee ervaren knelpunten gewezen. Het eerste punt is dat zorgkantoren bij de aanpak van fraude tegen beperkingen in de informatie-uitwisseling tussen domeinen aanlopen. De informatieverplichting zoals die in de AWBZ was opgenomen is niet één-op-één teruggekomen in de Wlz maar is ingeperkt, zo geeft de NZa aan. Op grond van artikel 54 AWBZ was een ieder (dus ook zorgaanbieders) verplicht informatie te verstrekken aan de in dat artikel genoemde partijen. Het tweede punt is dat de mogelijkheden beperkt zijn om informatie uit te wisselen over (mogelijke) fraudegevallen tussen zorgkantoren en gemeenten. De NZa adviseert daarom de mogelijkheid om informatie uit te wisselen tussen pgb-verstrekkers in de wet op te nemen.
Met betrekking tot het eerste punt verwijs ik naar hoofdstuk 9 van de Wlz, waarin de informatiebevoegdheden van zorgkantoren en bepalingen over gegevensuitwisseling staan. Daar is ook opgenomen welke partijen persoonsgegevens met elkaar mogen delen. Zowel zorgkantoren (Wlz-uitvoerders) als zorgaanbieders worden in artikel 9.1.2 van de Wlz genoemd, waardoor het voor zorgkantoren mogelijk is om informatie op te vragen bij zorgaanbieders, maar ook bij het CAK en het CIZ. In artikel 9.1.2, eerste lid, onder i, is verder de mogelijkheid opgenomen dat de genoemde partijen onderling gegevens uitwisselen ten behoeve van het fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders (zorgkantoren). Over het tweede punt van de NZa ben ik voornemens om een juridische verkenning te starten naar de mogelijkheden voor Wlz-uitvoerders om bijzondere persoonsgegevens ook bij gemeenten en zorgverzekeraars te kunnen opvragen voor controle en fraudeonderzoek, en andersom.
Verder is in dit kader relevant dat Zorgverzekeraars Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Ministerie van VWS al werken aan de ontwikkeling van een Waarschuwingsregister Zorg. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de vijfde voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg4. Dit waarschuwingsregister is bedoeld om het mogelijk te maken voor zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om gegevens over door hen vastgestelde fraudes onderling te delen. Door elkaar te waarschuwen voor bekende fraudeurs, zijn alle zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten alert en kunnen zij preventieve maatregelen treffen om herhaling of voortzetting van fraude binnen hun eigen wettelijke kader te voorkomen. Ik heb inmiddels een wetsvoorstel in voorbereiding dat een grondslag creëert voor de partijen om via de beveiligde elektronische infrastructuur van een waarschuwingsregister gegevens uit te wisselen over (rechts)personen waarvan is vastgesteld dat zij fraude hebben gepleegd.
Acht u het haalbaar dat zorgkantoren meer samenwerken voor een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling?3
Over het algemeen geeft het NZa-rapport een positief beeld van de uitvoering door zorgkantoren van beide regelingen. Zorgkantoren spannen zich in om vorderingen te innen, wisselen onderling al ervaringen uit en medewerkers tonen een grote betrokkenheid bij hun budgethouders. De NZa geeft in het rapport aan dat zij mogelijkheden ziet voor nauwere samenwerking tussen zorgkantoren om te komen tot een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling. Ik zal Zorgverzekeraars Nederland vragen om met de zorgkantoren de ruimte voor nauwere samenwerking te verkennen.
Fraude bij zorgaanbieder Job Lanceer |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Wat is uw reactie over de aangetoonde misstanden bij zorgaanbieder Job Lanceer, waarvan geconstateerd is dat cliënten niet de benodigde zorg ontvingen en er beschuldigingen van fraude middels persoonsgebonden budgetten (pgb's) zijn geuit?1 2
Als de berichtgeving klopt, vind ik dit zeer ernstig. Het gaat hier om kwetsbare cliënten, die hun vertrouwen hebben gesteld in deze zorgaanbieder. De cliënten moeten de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. De gemeente Tiel is met alle cliënten in gesprek om hen te begeleiden naar andere zorgaanbieders. De gemeente heeft mij laten weten dat het voor het merendeel van de cliënten inmiddels is gelukt om een nieuwe zorgaanbieder te vinden. Bij alle cliënten van de gemeente Tiel was overigens sprake van een aanbod van zorg in natura, niet van pgb’s.
Hoe kan het dat Inspectie voor de Gezondheidszorg de zorg bleef goedkeuren, terwijl er grote vraagtekens waren bij de kwaliteit van zorg en later ook met betaalde pgb-gelden die de GGD, SVB en VGZ constateerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2014 bracht de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) (thans Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting, hierna: inspectie) een eerste bezoek aan de instelling. Daarbij constateerde de inspectie tekortkomingen in de zorg waarna de instelling aan de hand van een verbeterplan is gestart met het doorvoeren van de vereiste verbeteringen. In 2015 volgde een inspectiebezoek om de verbetermaatregelen te toetsen en had de inspectie een gesprek met de bestuurder. Daarop had de inspectie voldoende vertrouwen in de voortgang van het verbeterplan. Na nieuwe signalen over tekortkomingen in de zorgverlening is de inspectie in 2016 opnieuw op bezoek gegaan. De inspectie constateerde toen op basis van haar onderzoek naar de kwaliteit van zorg dat de instelling inmiddels geen Wlz-zorg meer leverde aan cliënten maar maatschappelijke ondersteuning vanuit de Wmo. Met de instelling werden afspraken gemaakt voor wanneer zij weer Wlz zorg zouden leveren en daarmee beëindigde de inspectie het toezichttraject.
De inspectie doet zelf geen onderzoek naar fraude met zorggelden (declaratiefraude en fraude met pgb’s, hierna: zorgfraude). Indien de inspectie in het kader van haar toezichtsactiviteiten signalen ontvangt die mogelijk duiden op zorgfraude, dan geeft zij dit signaal door aan de NZa. De NZa, de FIOD en de Inspectie SZW kunnen onderzoek doen naar signalen van zorgfraude.3 Fraudesignalen kunnen voor de inspectie wel aanleiding zijn voor nader onderzoek naar de kwaliteit en veiligheid van zorg en naar de rol van bestuurders en toezichthouders hierbij. Uit de toezichtbezoeken kwamen geen aanwijzingen van mogelijke fraude naar voren en er was destijds dus geen aanleiding voor de inspectie om contact op te nemen met de NZa.
De gemeente Tiel is, onder andere vanwege twijfels over de kwaliteit van de geboden Wmo-ondersteuning en klachten van omwonenden over overlast, in 2016 ook een onderzoek gestart naar de kwaliteit van de zorgverlening bij Job Lanceer. De Wmo-toezichthouder (GGD Gelderland Zuid) heeft daarbij kwalitatieve tekortkomingen vastgesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Job Lanceer in gebreke gesteld. Wel is de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld om een verbeterplan op te stellen. Naar aanleiding van het verbeterplan heeft de GGD opnieuw een onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat de kwaliteit van de zorgverlening onvoldoende was verbeterd. De gemeente heeft daarop besloten om het contract met Job Lanceer te beëindigen en de cliënten per direct over te dragen aan andere zorgaanbieders. In het toezichtonderzoek constateerde de GGD ook dat er mogelijk sprake was van financiële onrechtmatigheden. De gemeente heeft daarop een aanvullend rechtmatigheidsonderzoek laten uitvoeren door de Sociale Recherche. Naar zeggen van de gemeente bevestigde dit onderzoek de eerdere fraudevermoedens. De gemeente heeft de bevindingen uit het onderzoek aangebracht bij het Openbaar Ministerie.
Ik onderschrijf dat een goede samenwerking van belang is om te voorkomen dat toezicht of handhaving overlapt of ten onrechte achterwege blijft. In het licht van de decentralisatie is er sprake van een continue leerproces over het onderscheid tussen lokale en landelijke (toezicht)taken en hoe de afstemming tussen betrokken instanties georganiseerd moet worden Dit leerproces heeft dan ook blijvend de aandacht en leidt ook tot aanpassingen in de afspraken. Zo publiceerden de rijksinspecties, gemeenten en Wmo-toezichthouders in juni van dit jaar hun vernieuwde afsprakenkader en draaiboeken waarin de reeds bestaande afspraken verder uitgewerkt zijn. Het leerproces is daarmee niet klaar, want over deze afspraken vindt periodieke afstemming plaats en zij worden over twee jaar geëvalueerd.
Daarnaast is in november 2016 het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) gestart. Het IKZ verzamelt en verrijkt de signalen van zorgfraude vanuit verschillende instanties. Dit draagt bij de coördinatie en samenwerking bij de afhandeling van fraudesignalen.
Hoe is het mogelijk dat een gemeente, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, VGZ en het SVB zo langs elkaar hebben gewerkt en deze zorgaanbieder een lange tijd vrij uit ging met het bieden van slechte zorg en mogelijke fraude met pgb’s?
Zie antwoord vraag 2.
Had het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet diepgravender gemoeten en ook gericht moeten zijn op fraude onderzoek naar aanleiding van de signalen die andere instanties constateerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg ook de jaarrekening van Job Lanceer onderzocht? Zo ja, wat waren hun conclusies? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4. Ten tijde van het toezichttraject was er voor de inspectie geen aanleiding om de jaarrekening van Job Lanceer inhoudelijk bij haar toezicht te betrekken.
Wat vindt u ervan dat gegevens omtrent de Wet normering topinkomens ontbreekt in de jaarrekening van Job Lanceer? Zijn hiertoe sancties ingediend vanwege het ontbreken van deze gegevens in de jaarrekening? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het CIBG, de WNT-toezichthouder in de zorg, doet onderzoek naar de situatie. Indien er sprake is van een overtreding zal het CIBG handhavend optreden.
Kunt u toelichten hoeveel kansen een zorgorganisatie krijgt van de Inspectie voor de Gezondheidszorg als de zorg niet op orde is? Hoe lang kan een zorgorganisatie doorgaan voordat die echt gesloten kan worden? Hoe ziet het tijdsplan van de Inspectie voor de Gezondheidszorg eruit in dergelijke situaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie maakt op basis van haar bevindingen in toezichtonderzoek de afweging of zij vertrouwen heeft dat een zorgorganisatie voldoende in staat is om zelf verbetermaatregelen te treffen. Zo nodig brengt zij inspectiebezoeken, vraagt zij verbeterplannen op en spreekt zij met de bestuurder over de voortgang. Dat is in deze casus ook gebeurd. Als de inspectie onvoldoende vertrouwen heeft, kan zij verdergaande maatregelen opleggen. Dat moet in verhouding staan met de geconstateerde risico’s en de verbeterkracht van de organisatie. Die afweging maakt de inspectie steeds opnieuw.
In hoeverre werkten de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de GGD als inspecties samen in een onderzoek naar Job Lanceer? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie zag, op basis van de bij haar bekende informatie, in dit geval geen aanleiding om een gezamenlijk onderzoek te doen. Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4.
Er zijn samenwerkingsafspraken tussen de inspectie en gemeentelijke toezichthouders voor het doen van gezamenlijk onderzoek en het uitwisselen van signalen.
Gegeven het feit dat Job Lanceer een WTZi-erkenning (Wet toelating zorginstellingen) heeft, in hoeverre had deze situatie voorkomen kunnen worden voordat Job Lanceer werd toegelaten tot WTZi? Wat gaat de in behandeling zijnde Wetgeving omtrent regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders; Kamerstuk 34767) hieraan verbeteren? Hoe wordt voorkomen dat dergelijke zorgaanbieders tussen de selectie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg slippen als op papier alles er goed uit ziet, maar in de praktijk dat niet blijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op papier kan alles er inderdaad goed uitzien, in de praktijk kan dit anders zijn. Hierom heeft de inspectie sinds 2015 beleid om nieuwe zorginstellingen binnen de ouderenzorg, thuiszorg, gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg binnen vier weken tot een half jaar na de start van zorgverlening in de praktijk te bezoeken. Nieuwe zorgaanbieders die zorg leveren waaraan hoge risico’s zijn verbonden, bezoekt de inspectie vroegtijdig. Voor de andere sectoren, zoals medisch specialistische zorg of eerstelijnszorg, vindt andersoortig onderzoek plaats alvorens tot een eventueel bezoek wordt overgegaan. De inspectie onderzoekt solisten als zij meldingen en/of signalen van of over deze nieuwe aanbieder ontvangt.
Het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), dat de toelatingsparagraaf in de WTZi vervangt, regelt een meldplicht voor alle nieuwe zorgaanbieders onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Met de in dit wetsvoorstel opgenomen meldplicht krijgt de inspectie al informatie over alle nieuwe zorgaanbieders voor aanvang van de zorgverlening. Hiermee kan de inspectie selecteren welke zorgaanbieders zij na de aanvang van zorgverlening zal bezoeken om in de praktijk te toetsen of de kwaliteit van zorg op orde is. Met de meldplicht wordt bovendien bevorderd dat nieuwe zorgaanbieders zich beter bewust zijn van de eisen die aan de zorgverlening worden gesteld en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Vooruitlopend op deze meldplicht is sinds begin 2016 sprake van een vrijwillige melding bij de website www.nieuwezorgaanbieders.nl. Het wetsvoorstel Wtza ligt inmiddels voor bij uw Kamer.
Gegeven het feit dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg WTZi-erkende zorgaanbieders controleert, kunt u aangeven wie zorgaanbieders controleert die zonder deze erkenning pgb-zorg verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kregen alle Wmo-cliënten zorg in natura via de gemeente. De gemeente had een contract met Job Lanceer en er was dus geen sprake van zorgverlening op basis van pgb’s.
In algemene zin geldt dat de inspectie op grond van de Wkkgz en de Jeugdwet toezicht houdt op de kwaliteit van de zorg bij de pgb-zorgaanbieders die tot het bereik van deze wetten horen. Dat is een breder bereik dan de WTZi.
De gemeente wijst een Wmo-toezichthouder aan op basis van artikel 6.1 van de Wmo 2015. Deze houdt toezicht op de kwaliteit van de uitvoering van de Wmo. Als het gaat om het toetsen van rechtmatigheid moet de gemeente in de verordening regels stellen om te bestrijden dat cliënten ten onrechte ondersteuning krijgen en over misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Over de uitvoering van de Wmo vindt verder horizontale verantwoording plaats aan de gemeenteraad.
Hoe is het mogelijk dat de Raad van Toezicht stelt dat hij verrast is door de ontwikkelingen? Wat zegt dit volgens u over goed bestuur in de zorg? Gaat u ervoor zorgen dat zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht vervangen worden? Zo nee, waarom niet?4
Het is de taak van de raad van toezicht om na te gaan of het beleid van de bestuurders bijdraagt aan de continuïteit en maatschappelijk doelstelling van de organisatie. Als de berichtgeving klopt, is het interne toezicht binnen Job Lanceer hierin tekortgeschoten. Ik heb echter geen enkele reden om te veronderstellen dat deze casus illustratief is voor het algehele niveau van bestuur en intern toezicht in de zorg.
Welke lessen leert u uit deze situatie? Gaat u maatregelen treffen, zodat in de toekomst deze instanties beter samenwerken en misstanden bij zorgaanbieders zoveel mogelijk voorkomen worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op bovenstaande antwoorden zie ik op dit moment geen aanleiding tot het nemen van maatregelen.
Het bericht ‘Vader gedode Sandra uit Enschede vindt het onverteerbaar: dader mag op verlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vader gedode Sandra uit Enschede vindt het onverteerbaar: dader mag op verlof»?1
Ja.
Waarom is deze volwassen gruwelijke moordenaar volgens het jeugdstrafrecht berecht? Beseft u dat dit niet uit te leggen is aan de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op de omstandigheden in deze individuele zaak. Het uitgangspunt is dat jongeren van 18 tot 23 jaar berecht worden volgens het volwassenstrafrecht. De rechter kan op grond van de ernst van het delict en het ontwikkelingsniveau van de verdachte van dit uitgangspunt afwijken door het adolescentenstrafrecht toe te passen. Het adolescentenstrafrecht geeft rechters de mogelijkheid meer maatwerk toe te passen bij jongeren tussen 16 en 23 jaar, zodat de kans op recidive zoveel mogelijk wordt beperkt.
Beseft u dat door verlofregelingen voor de meest gevaarlijke en gestoorde personen, er in de samenleving weer onschuldige slachtoffers kunnen vallen? Zo nee, wat heeft u geleerd van de zaak Michael P.?
Het jeugdstrafrecht kent een maximumstraf van twee jaar jeugddetentie voor 16 en 17 jarigen en omvat tevens de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel). De jongere krijgt intensieve behandeling en begeleiding om herhaling van het misdrijf te voorkomen. Verlof is een essentieel onderdeel van de detentie en behandeling. Meerdere partijen zijn hierbij betrokken, waaronder de directeur van de inrichting, (gedrags)deskundigen en behandelaren en het Openbaar Ministerie.
Het verlofsysteem in het jeugdstrafrecht is een professioneel ingericht systeem met wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. Door het planmatig verlofbeleid kan op een verantwoorde wijze toegewerkt worden naar terugkeer in de samenleving. Dit betreft een zorgvuldig proces waarbij het ook mogelijk is dat verlof niet wordt toegekend, het is niet een vanzelfsprekendheid. Tijdens het verlof kan de jeugdige vanuit een gecontroleerde omgeving oefenen met het verblijf buiten de inrichting. Garanties dat iemand niet recidiveert zijn evenwel niet te geven.
Wanneer gaat deze dader op onbegeleid verlof? Kunt u garanderen dat deze dader tijdens zijn verlof, of verblijf in een tbs-kliniek, niet weer toeslaat? Zo nee, waarom laat u hem dan los?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een levenslange gevangenisstraf de enige manier is om de maatschappij tegen dit soort gevaarlijke gekken te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om per casus te oordelen welke straf(maat) het meest passend is. Zeker als het gaat om jongere verdachten is – naast vergelding – resocialisatie een belangrijk strafdoel.
Het bericht dat PSV-spelers racistisch zijn bejegend in Venlo |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Edith Schippers (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «PSV-spelers racistisch bejegend in Venlo»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat PSV-spelers in een voetbalstadion, wat in alle gevallen een veilige omgeving zou moeten zijn waar voetballiefhebbers en gezinnen van een voetbalwedstrijd genieten, massaal walgelijke uitingen zoals «kankerneger» en «kanker Marokkaan» naar hun hoofd geslingerd kregen? Bent u bereid om dit op de meest krachtige wijze te veroordelen?
Racistische, antisemitische en anderszins discriminerende spreekkoren zijn ontoelaatbaar.
Welke maatregelen zijn er door de betreffende clubs, de arbitrage en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) genomen naar aanleiding van deze gebeurtenissen? Voldoen deze maatregelen naar uw mening?
In algemene zin geldt dat clubs en KNVB stadionverboden kunnen opleggen naar aanleiding van discriminerende spreekkoren. De KNVB kan voorts via het tuchtrecht sancties opleggen aan clubs, die onvoldoende maatregelen nemen om spreekkoren tegen te gaan. Ik heb van de KNVB begrepen dat de zaak momenteel bij de onafhankelijke aanklager van de KNVB ligt. De aanklager zal na onderzoek de vraag beantwoorden of VVV Venlo voldoende heeft opgetreden.
Hoe staat het met de strafrechtelijke vervolging van de daders? Bent u zo nodig bereid om hierin te assisteren?
VVV Venlo heeft aangifte gedaan van de racistische uitlatingen aan het adres van de PSV-spelers. Volgens de club zijn er aanknopingspunten voor de identificatie van de personen die zich racistisch hebben uitgelaten.
Op dit moment loopt er onder leiding van het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachten. Zoals te doen gebruikelijk doe ik, gaande het strafrechtelijk onderzoek, geen uitspraken over het verloop van dit strafrechtelijk onderzoek en de vervolging.
Wordt er bij dit soort gebeurtenissen standaard aangifte gedaan door betrokkenen en betrokken organisaties? Zo nee, waarom niet?
Bij het vermoeden van racisme adviseert de KNVB altijd aangifte te doen. VVV Venlo heeft dat in dit specifieke geval, zoals reeds vermeld in antwoord op vraag 3, ook gedaan.
Zijn de afspraken tussen de betaald voetbalclubs, KNVB en Eredivisie CV om sneller en kordater op te treden tegen scheldkoren in het voetbal2 bij deze specifieke gebeurtenis opgevolgd? Waarom wel/niet?
Er bestaan duidelijke regels voor de aanpak van kwetsende uitingen en afspraken met clubs en scheidsrechters hoe er dient te worden omgegaan met verbaal geweld. Deze afspraken staan in de Richtlijn bestrijding verbaal geweld, zoals opgenomen in paragraaf 3.10 van het handboek competitiezaken betaald voetbal 2017/»18.
De KNVB heeft mij laten weten tevreden te zijn over de naleving van de afspraken.
Voldoet de implementatie van de bovengenoemde afspraken tussen de betaald voetbalclubs, KNVB en Eredivisie CV naar uw mening in de praktijk en worden de afspraken in de praktijk nageleefd? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen met de conclusie die het Auditteam Voetbal en Veiligheid3 onlangs trok, namelijk dat er wat betreft scheldkoren veel ongebruikte mogelijkheden zijn? Bent u bereid om hier blijvend over met relevante partijen in gesprek te treden?
Het rapport van het Auditteam Voetbal en Veiligheid is besproken in de landelijke Regiegroep Voetbal en Veiligheid, welke bestaat uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, burgemeesters, politie, KNVB, OM en het Auditteam Voetbal en Veiligheid. De Regiegroep Voetbal en Veiligheid ontwikkelt beleid om het aantal incidenten rondom het betaald voetbal terug te dringen en schept randvoorwaarden om voetbal een feest te laten zijn. In het landelijke Kader voor beleid Voetbal en Veiligheid stellen de samenwerkende partners dat het bij goed gastheerschap hoort om ongewenst gedrag van supporters, zoals racistische, antisemitische en anderszins discriminerende spreekkoren, tegen te gaan. Hierover wordt met regelmaat gesproken in de Regiegroep Voetbal en Veiligheid.
Betaald voetbalclubs en KNVB hebben afspraken gemaakt sneller en kordater op te treden tegen kwetsende spreekkoren in het voetbal. Clubs zijn hierover ook in gesprek met de supportersverenigingen om normen en waarden in het stadion gezamenlijk vast te leggen en uit te spreken.
Voorziet het strafrecht op dit moment in de mogelijkheid tot strafverhoging voor het geval groepsbelediging (artikel 137c Sr), aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr) en belediging met een discriminatoir aspect (artikel 266 jo 137c Sr) verband houden met een voetbalevenement? Zo ja, op welke wijze?
Ja, op grond van de OM-richtlijnenbundel levert overtreding van de genoemde discriminatieartikelen, indien dit voetbal gerelateerd is, een strafverzwarende omstandigheid op. Het Openbaar Ministerie kan in dergelijke gevallen de strafeis met 50% verhogen.
Indien uw antwoord op de voorgaande vraag ontkennend luidt, bent u dan bereid om een wetswijziging voor te stellen om bij de strafmaat voor groepsbelediging (artikel 137c Sr), aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr) en belediging met een discriminatoir aspect (artikel 266 jo 137c Sr) te voorzien in een algemene strafverhoging voor het geval het delict verband houdt met een voetbalevenement? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 9.
De berichten inzake de aanhouding van Michael P. uit Zeewolde |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten inzake de aanhouding van Michael P. uit Zeewolde?1 2 3 4
Ja.
Waarom heeft u er niet voor gezorgd dat deze levensgevaarlijke crimineel, Michael P., zijn opgelegde celstraf volledig in de cel uitzit?
Het is belangrijk dat het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek van de Inspecties zorgvuldig kunnen verlopen. Daarom kan ik niet verder ingaan op de details over Michael P. en zijn detentie.
Met het oog op de veiligheid van de samenleving worden gedetineerden voorbereid op hun terugkeer in de samenleving. Het is in dat kader belangrijk dat problemen op het gebied van geestelijke gezondheid en/of verslaving van de gedetineerde worden behandeld. Dat is in het belang van de samenleving; niet alleen in het belang van de veroordeelde. De artikelen 15 lid 5 en 43 lid 3 van de penitentiaire beginselenwet bieden de mogelijkheid gedetineerden met deze problematiek in een forensisch-psychiatrische instelling te plaatsen.
Bij de voorbereiding van gedetineerden op hun terugkeer in de samenleving kunnen forensisch-psychiatrische instellingen passende zorg bieden. Daarvan is verlof een belangrijk onderdeel, mits dit is geoorloofd. De veiligheid van de samenleving staat voorop, zodat de vrijheden gefaseerd worden opgebouwd. De verschillende stappen worden steeds geëvalueerd voordat tot een volgende stap wordt overgegaan. Verlof is evenwel van belang om gedetineerden vanuit een gecontroleerde omgeving te laten oefenen met het verblijf buiten de inrichting. In dat kader kunnen vrijheden worden verleend om buiten een inrichting te werken, een opleiding te volgen of een zorgprogramma te doorlopen.
Afhankelijk van de titel (uit de penitentiaire beginselenwet) waarop een gedetineerde vanuit een PI in een forensische kliniek wordt geplaatst en van het verloop van de behandeling, worden beslissingen over verlof en vrijheden genomen door de behandeldirecteur van de kliniek, de directeur van de zendende penitentiaire inrichting en/of de selectiefunctionaris van Dienst Justitiële Inrichtingen. Bij de beslissing over plaatsing in een forensisch-psychiatrische instelling wordt advies gevraagd aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en het Openbaar Ministerie.
Waarom hebben u, aangezien u verantwoordelijk bent voor het feit dat dit monster zo kort na zijn veroordeling tot 12 jaar gevangenisstraf vrij rond kon lopen, en de diensten onder uw verantwoordelijkheid, zoals het Openbaar Ministerie (OM), de Reclassering en de gevangenis, de maatschappij niet beschermd tegen dit monster? (artikel 15b Wetboek van Strafrecht en artikel 15 Penitentiaire Beginselenwet)
Zie antwoord vraag 2.
Op welke datum heeft u deze gevaarlijke gek uit de cel gehaald, op de maatschappij los gelaten en (onbegeleid) vrij rond laten lopen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom en door wie is de onbegrijpelijke beslissing genomen om deze gewelddadige misdadiger in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Aventurijn Den Dolder te huisvesten, terwijl deze kliniek bekend staat om zijn zogenaamde open karakter, waar onlangs een zware crimineel uit was ontsnapt en die nota bene op loopafstand is van Nijkerk, de plaats waar Michael P. niet zo lang geleden twee jonge meisjes beestachtig heeft verkracht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kwalificeert u het feit dat het OM in hoger beroep een lagere straf heeft geëist dan de rechtbank in eerste aanleg had opgelegd?
Het is niet aan mij om te oordelen over de eis van een Officier van Justitie in een individuele strafzaak. Het is aan de onafhankelijke rechter om te bepalen wat een passende straf is.
Deelt u de mening dat het de hoogste tijd wordt dat dit soort gevaarlijke gekken levenslang opgelegd krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het bericht dat er plannen waren om deze kliniek te sluiten? Zo ja, waarom heeft u dit nog niet gedaan, temeer omdat omwonenden al jaren waarschuwen voor de onveiligheid en overlast afkomstig van de criminelen die deze kliniek huisvest?
De kliniek is onderdeel van een private zorgaanbieder waar het Ministerie van Justitie en Veiligheid plekken inkoopt. Op dit moment zijn er geen concrete plannen om de kliniek van Aventurijn (FPA Roosenburg) te sluiten of te verhuizen.
Hoeveel van dit soort misdadigers die een ernstig gevaar voor de samenleving vormen, lopen er op dit moment vrij rond? Hoeveel levensgevaarlijke misdadigers zoals Michael P., verblijven op dit moment niet in de cel, maar net als de gevaarlijke verkrachter Michael P. in klinieken?
Op 14 november 2017 waren in totaal 128 gedetineerden vanuit een PI overgeplaatst naar een forensische kliniek. Voor wat betreft de gedetineerden die in een forensische kliniek worden geplaatst geldt in algemene zin het volgende.
De klinieken en de afdelingen die daarvan deel uitmaken, hebben verschillende beveiligingsniveaus. De selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen neemt de beslissing over plaatsing van een gedetineerde in een bepaalde forensische kliniek. Aan deze beslissing ligt een advies van de penitentiaire inrichting ten grondslag over de psychiatrische problematiek en de wenselijkheid van opname, een inschatting van het vlucht- en maatschappelijk risico dat aan de plaatsing is verbonden van het NIFP en een schriftelijk advies van het Openbaar Ministerie (bij een executie-indicator).
Het bericht inzake kansloze aangiftes bij mensenhandel |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «kansloze aangiftes» van OneWorld, waarin een slachtoffer van mensenhandel het traject na het doen van zijn aangifte omschrijft?1
Ja.
Hoe komt het dat een derde van de aangiftes al binnen een maand wordt geseponeerd? Heeft dit te maken met de capaciteit bij de politie of bij het Openbaar Ministerie (OM)?
Dit is het gevolg van een nieuw ingevoerde werkwijze. Van september 2012 tot januari 2014 heeft er een pilot plaatsgevonden waarin de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) een werkwijze hebben ontwikkeld om aangiften met weinig tot geen opsporingsindicaties versneld te behandelen. De pilot heeft laten zien dat de gehanteerde werkwijze tot een verbetering van de onderlinge samenwerking tussen de verschillende organisaties (politie, OM en IND) leidt. De ontwikkelde werkwijze kent daarnaast ook andere voordelen: het slachtoffer weet sneller waar het aan toe is, de opsporingscapaciteit wordt zo efficiënt mogelijk ingezet en de opvangcapaciteit wordt niet langer dan nodig belast. Deze werkwijze wordt momenteel landelijk uitgerold. In de nieuwe werkwijze wordt naar aanleiding van de aangifte zo spoedig mogelijk bekeken welke opsporingsindicaties uitgelopen moeten worden. Daarna wordt er een dossier opgemaakt. Op basis van het dossier wordt door de officier van justitie zo snel mogelijk een beslissing genomen. De beslissing tot een vroegtijdige beëindiging van de zaak kan een van de uitkomsten zijn. Het OM stelt in die gevallen een uitgebreid gemotiveerde sepotbrief op, waarmee voor het mogelijke slachtoffer, diens gemachtigde en eventuele hulpverleners inzichtelijk is welke opsporingshandelingen zijn verricht en tot welke resultaten die hebben geleid.
Deelt u de mening dat het hoge aantal sepots slachtoffers van mensenhandel ontmoedigt om aangifte te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn veel factoren van invloed op de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel. Zo spelen angst en schaamte vaak een rol. Ook zien slachtoffers zichzelf soms niet als slachtoffer, bijvoorbeeld omdat ze een relatie hebben met hun uitbuiter of omdat ze in eerste instantie vrijwillig de prostitutie in zijn gegaan. Daarnaast is bekend dat ook verschillende aspecten binnen het strafproces van invloed zijn op de aangiftebereidheid. Het strafproces wordt door sommige slachtoffers als te belastend ervaren. Daarnaast worden verhalen van slachtoffers waarbij de zaak in een vrijspraak of een sepot eindigt, soms binnen instellingen onder slachtoffers gedeeld. Dit kan ertoe leiden dat andere slachtoffers besluiten om geen aangifte te doen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er wel aangifte gedaan wordt om dit vreselijke misdrijf adequaat aan te pakken en daarnaast de grootte van het probleem van mensenhandel inzichtelijk te maken?
Voor de opsporing en vervolging van daders is het van groot belang dat slachtoffers aangifte doen. Er worden dan ook verschillende maatregelen getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen. Zo worden er maatregelen getroffen om de drempel, die het informatieve gesprek dat altijd vooraf gaat aan de aangifte soms vormt, te verlagen. Daarnaast is er een handreiking opgesteld voor de samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders, LVB (licht verstandelijk beperking)- en GGZ-instellingen enerzijds en politie en justitie anderzijds. Hierin worden ook handvatten geboden om de aangiftebereidheid te stimuleren.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de motie-Van Nispen/Volp over een effectievere bestrijding van mensenhandel, waarin verzocht is om in overleg te gaan met de nationale politie, het OM, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het Strategisch Overleg Mensenhandel om te bespreken wat nodig is om ervoor te zorgen dat mensenhandel effectiever kan worden bestreden en dat dit een prioriteit blijft?2
De afgelopen maanden is er op verschillende momenten met een breed scala aan betrokken partners, waaronder de politie, het OM, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het Strategisch Overleg Mensenhandel, gesproken over de uitvoering van de motie Van Nispen/Volp om te komen tot een verdere intensivering van de aanpak mensenhandel bovenop de investeringsmaatregelen die momenteel al worden uitgevoerd. In het op 10 oktober jl. gepresenteerde regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» zijn daarnaast verschillende maatregelen aangekondigd om de aanpak van mensenhandel verder te intensiveren. Zo zal er worden geïnvesteerd in internationaal opsporingsonderzoek. Daarnaast wordt in bronlanden van mensenhandel een vaste politieliaison gestationeerd. De behandeling van het initiatiefwetsvoorstel Strafbaarstelling misbruik prostituees die slachtoffer zijn van mensenhandel wordt voortgezet. Ook wordt er geïnvesteerd in de regionale Prostitutie Controle Teams. Tot slot komt er extra geld voor de ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel.
De komende tijd zullen de gesprekken met de partners worden voortgezet om te komen tot een plan van aanpak voor verdere intensivering van de aanpak, in lijn met de ambities uit het regeerakkoord. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd.
Klopt het dat de helft van de West-Afrikaanse slachtoffers van mensenhandel kiest voor een reguliere asielprocedure in plaats van de verblijfsprocedure mensenhandel? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is als dit ertoe leidt dat mensenhandel onbestraft blijft?
De keuze voor een bepaalde verblijfsrechtelijke procedure, een asiel procedure of een verblijfsregeling mensenhandel is altijd aan de vreemdeling zelf. Indien tijdens een asielprocedure duidelijk wordt dat een aanvrager mogelijk ook een slachtoffer van mensenhandel is, wordt de aanvrager er op gewezen dat ook een verblijfsvergunning in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel kan worden aangevraagd. Deze procedures kunnen gelijktijdig worden doorlopen. Bij een afwijzing van de asielaanvraag vindt daarnaast altijd een ambtshalve toets op mensenhandel plaats door de IND. Middels deze ambtshalve toets wordt nagegaan of betrokkene aangifte heeft gedaan en of er een onderzoek is opgestart. Indien dit het geval is en betrokkene heeft voor deze feiten niet eerder een verblijfsvergunning mensenhandel ontvangen, dan wordt ambtshalve een tijdelijke verblijfsvergunning mensenhandel verleend. Daarnaast wordt door de verschillende ketenpartners in het asielproces gewezen op het belang van het doen van aangifte tegen de daders van mensenhandel. Maar ook hierbij geldt dat de keuze voor het doen van aangifte bij de mogelijke slachtoffers ligt.
Ten slotte, op basis van de recent gepubliceerde IND cijfers3&4 is het niet mogelijk om te beoordelen of de stelling dat de helft van de West-Afrikaanse slachtoffers van mensenhandel kiest voor een asielprocedure in plaats van de verblijfsprocedure mensenhandel, juist is. De IND en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel zullen op korte termijn met elkaar in overleg treden om te bespreken hoe in de toekomst meer duidelijkheid zou kunnen worden gegeven over het aantal slachtoffers mensenhandel dat voor een asielprocedure kiest.
Vind u het, gezien het hoge aantal sepots, terecht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) mensenhandel alleen aannemelijk acht als de dader veroordeeld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IND volgt bij het verstrekken van de bedenktijd en het toekennen van tijdelijk verblijfsrecht in verband met mensenhandel (B8.3) het oordeel van opsporingsdiensten. De bedenktijd wordt verstrekt bij de geringste aanwijzing van mensenhandel en de B8.3 wordt verstrekt zo gauw een slachtoffer aangifte heeft gedaan of wanneer duidelijk is geworden dat het slachtoffers in verband met ernstiger trauma’s dan wel bedreigingen niet in staat is om aan het opsporingsonderzoek mee te werken. Pas als een mogelijk slachtoffer van mensenhandel een niet-tijdelijke humanitaire vergunning aanvraagt (voorheen voortgezet verblijf), vormt de IND zich een eigenstandig oordeel over de risico’s bij terugkeer naar het land van herkomst. De IND neemt bij de beoordeling van de onderbouwing die door de vreemdeling wordt geleverd van deze risico’s, de aannemelijkheid van de verklaringen – het mensenhandelrelaas – in overweging.
Vanaf 1 januari 2018 zal bovendien met de pilot «Multidisciplinaire advisering slachtofferschap mensenhandel» worden gestart. Een onafhankelijke multidisciplinaire «commissie mensenhandel» zal dan voor slachtoffers waarbij het strafproces is geëindigd in een sepot of vrijspraak, een advies uitbrengen over de aannemelijkheid van het slachtofferschap van mensenhandel. Dit advies zal dan door de IND mee worden genomen in het besluit om wel of niet voortgezet verblijf te verlenen. Deze pilot wordt gestart mede na aanleiding van advies van GRETA5 en de Nationaal Rapporteur, die hebben geadviseerd identificatie van slachtoffers van mensenhandel los te koppelen van de opsporing en vervolging.
Komt het voor dat vluchtelingen ook een verblijfsstatus krijgen indien de dader niet gevonden en veroordeeld wordt? Zo ja, hoe vaak?
Vluchtelingen die ook slachtoffer van mensenhandel zijn, kunnen op verschillende wijzen een verblijfsstatus krijgen. Dat kan door asiel aan te vragen of door de verblijfsregeling mensenhandel. Op basis van voorgaande vragen veronderstel ik dat u specifiek vraagt naar het aantal toekenningen niet-tijdelijk humanitair (voortgezet verblijf). Uit de Slachtoffermonitor 2012–2016 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat in 2016 54 keer een aanvraag om voortgezet verblijf is toegekend. Dit betekent dat ruim 44% van de aanvragen voor voortgezet verblijf is toegekend. Op dit moment kan echter geen inzicht worden gegeven in het aantal toekenningen dat heeft plaatsgevonden op basis van een veroordeling, een strafrechtelijk proces dat langer dan drie jaar in beslag heeft genomen, of op grond van humanitaire omstandigheden. Ook hierover treedt de IND op korte termijn in overleg met de Nationaal Rapporteur.
Welke stappen bent u van plan te nemen om de aangiftebereidheid te verhogen? Deelt u de mening dat er in het kader van een effectieve aanpak van mensenhandel moet worden bezien of er een betere invulling van de B8/3-procedure mogelijk is om dezelfde rechtsbescherming die de asielregeling biedt aan slachtoffers van mensenhandel te bewerkstelligen, waardoor aangiftebereidheid als onderdeel daarvan wordt vergroot?3
Bij de aanpak van mensenhandel staan twee aspecten centraal: goede zorg en opvang voor de slachtoffers en een efficiënte dader aanpak. Voor dat laatste is het doen van aangifte van groot belang. Voor zowel Nederlandse slachtoffers als buitenlandse slachtoffers van mensenhandel geldt dat zij lang niet allemaal aangifte doen. In het antwoord op vraag 4 heb ik reeds aangegeven dat er verschillende maatregelen worden getroffen om de aangiftebereidheid onder alle slachtoffers van mensenhandel te vergroten. De aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel is een continu aandachtspunt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, staat het slachtoffers vrij om een verblijfsprocedure (asiel en/of regulier) te kiezen, die zij ook gelijktijdig kunnen doorlopen. Het onderkennen van signalen van mensenhandel (en de vervolging van daders) heeft continu de aandacht van alle betrokken ketenpartners. Zij zetten in op het onderkennen van de signalen van mensenhandel in welke procedure dan ook. Specifiek binnen de asielprocedure is het afgelopen jaar ingezet op de verbetering van deze signalering en het delen van deze signalen met alle betrokken partners. Slachtoffers worden daarnaast ook actief geïnformeerd over de mogelijkheid om aangifte te doen.
Het bericht ‘Russische whizzkid wordt rijk door jouw documentjes’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Russische whizzkid wordt rijk door jouw documentjes»?1
Ja.
Klopt het dat de eigenaar de bestanden op een illegale manier heeft verkregen?
Het betreft een kwalijke zaak dat dergelijke documenten incluis persoonsgegevens online staan. Echter, het valt niet op voorhand te stellen dat deze gegevens illegaal verkregen zijn. Het laat zich aanzien dat deze gegevens, waaronder mogelijk ook persoonsgegevens, bewust of onbewust door gebruikers op het internet zijn geplaatst en daarna door deze site zijn verzameld.
Welke acties bent u voornemens te nemen tegen deze website?
Het kabinet hecht aan een vrij en open internet. Daar waar sprake is van schendingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is de Autoriteit Persoonsgegevens de onafhankelijke toezichthouder, die de bevoegdheid heeft om op te treden bij schendingen van de Wbp en zelf bepaalt wanneer zij dat doet.
Daarbij geldt, op grond van artikel 4 Wbp, dat deze wet slechts van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van activiteiten van een vestiging van een verantwoordelijke in Nederland, alsmede in geval van verwerking van persoonsgegevens door of ten behoeve van een verantwoordelijke die geen vestiging heeft in de Europese Unie, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet geautomatiseerde middelen die zich in Nederland bevinden, tenzij deze middelen slechts worden gebruikt voor de doorvoer van persoonsgegevens. De Wbp geldt dus niet als het verwerkingen betreft door een verantwoordelijke, die geen vestiging heeft in Nederland, met gebruikmaking van middelen die zich niet in Nederland bevinden.
Bent u bereid om met Google in overleg te gaan om actie te ondernemen tegen deze website?
Zoals eerder aangegeven hecht het kabinet aan een vrij en open internet. Het via Google onbereikbaar maken van zich op het internet bevindende gegevens verdient dan ook niet de voorkeur. Dit geldt des te meer omdat gegevens, waaronder persoonsgegevens, zich daarmee onverminderd op het internet bevinden.
Tot slot geldt dat burgers waarvan ten onrechte persoonsgegevens op deze website zijn gepubliceerd, een individueel verwijderverzoek kunnen indienen bij de zoekmachines als zij die behoefte hebben, ten einde de resultaten te verwijderen na een zoekopdracht op hun naam. Op deze manier worden hun gegevens in ieder geval minder goed vindbaar.
Bent u zich ervan bewust dat in sommige Kamerstukken gelinkt wordt naar de betreffende website? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer gebeurt?
Ja, ik heb inderdaad naar aanleiding van de berichtgeving geconstateerd dat in diverse publicaties van of via de overheid verwezen wordt naar deze website. Wat mij betreft geniet het de voorkeur om te verwijzen naar de primaire bron en genieten daartoe de kanalen van de rijksoverheid (zoals www.rijksoverheid.nl en www.officielebekendmakingen.nl) ten principale de voorkeur in het licht van vertrouwde communicatie met burgers. Dit onderwerp zal binnen de daarvoor passende gremia van de rijksoverheid onder de aandacht komen.
Het bericht dat de smartphones van NAVO-troepen gehackt proberen te worden |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Bent u bekend het bericht «Russia has been hacking smartphones of NATO troops»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er ook bij de Nederlandse militairen meldingen van (vermoedens van) hacken zijn binnengekomen tijdens de militaire oefening in de Baltische landen?
Om redenen van operationele veiligheid kan ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven welke maatregelen het Nederlandse leger neemt tegen het hacken van smartphones van defensie medewerkers?
Defensie moet zijn voorbereid op cyberdreigingen en zich hiertegen kunnen beschermen om de inzetbaarheid van de krijgsmacht te garanderen. De verdediging tegen digitale aanvallen is in de Defensie Cyber Strategie dan ook als speerpunt bestempeld (33 321 nr. 1, 27 juni 2012). Netwerken en systemen zijn kwetsbaar voor aanvallen en verstoringen. De verdediging hiertegen behelst onder andere het monitoren en het analyseren van dataverkeer, het onderkennen van digitale aanvallen en de reactie hierop. Defensie moet daartoe bekend zijn met de mogelijke dreigingen in het digitale domein en de kwetsbaarheden van haar eigen netwerken en systemen. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik hierop niet verder ingaan.
Kunt u aangeven of er in het verleden vaker tijdens NAVO-oefeningen meldingen van cyber-dreigingen zijn binnengekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit onderwerp binnen de NAVO bespreekbaar te maken zodat gezamenlijk tot oplossingen gekomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
Mede door Nederlandse initiatieven heeft cyber defence reeds de structurele aandacht van het bondgenootschap. Zoals het kabinet heeft aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de Tweede Kamer over de Internationale cyberstrategie (26 643 nr. 475, 1 juni 2017), zijn de NAVO-lidstaten het erover eens dat het bondgenootschap sterker staat wanneer de lidstaten hun cyber security op orde hebben. Daarom is door alle lidstaten met de Cyber Defence Pledge de belofte uitgesproken dat de inspanningen op het gebied van cyber security blijvend worden verhoogd. Binnen de NAVO is het NATO Communications and Information Agency (NCIA), waarvan de NATO Computer Incident Response Capability een onderdeel is, verantwoordelijk voor de bescherming van de eigen IT-netwerken en IT-systemen van de Navo tijdens missies en operaties. Tot slot vormen cyber security aspecten een steeds belangrijker onderdeel bij NAVO-oefeningen, trainingen en opleidingen.
Brandstofzwendel |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen «Brandstofzwendel scheepvaart erger dan de eiercrisis»? Wat is uw reactie daarop?1
Ja.
Het mag niet zo zijn dat uit economische motieven verboden stoffen worden bijgemengd in scheepsbrandstoffen. Het Ministerie van Infrastructuur en Water zet zich daarom nationaal en internationaal in om de kwaliteit van scheepbrandstoffen te verbeteren, en te voorkomen dat afvalstoffen worden bijgemengd.
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik herkennen ons echter niet in de berichtgeving gedane stelling dat de «brandstofzwendel erger dan de eiercrisis» is. Zie het antwoord op vraag 4 voor een uitgebreidere reactie op de berichtgeving.
Kunt u reeds een beeld schetsen van de aard en de omvang van de mogelijke zwendel met brandstof? Zo nee, wanneer denkt u dat dat beeld wel voldoende compleet is om met de Kamer te delen?
De ILT voert onderzoek uit naar de herkomst en kwaliteit van chemische (rest)stromen die worden gebruikt bij het «blenden» (mengen) van zowel stookolie voor zeeschepen als benzine of diesel voor de Afrikaanse markt. De informatie die hiervoor is gevorderd van terminals wordt momenteel geanalyseerd. De Kamer is op 15 mei 2017 geïnformeerd over de insteek van dit onderzoek (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016/2017, nr. 1589). Naar verwachting kan de Kamer in de eerste helft van 2018 over de resultaten van dit onderzoek worden geïnformeerd.
Wat zijn de verschillende rollen, taken en bevoegdheden van de onderzoekende of handhavende instanties?
De ILT houdt toezicht op het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen, de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen (EVOA) en de naleving van de REACH2 verordening, de POP-verordening3 en het Besluit organisch halogeengehalte brandstoffen (Bohb). In praktijk blijkt dat met name de REACH- en afvalwetgeving aangrijpingspunten bieden om stoffen die voor het blenden worden gebruikt (de zogenaamde blendstocks) te beoordelen en meer transparantie in de markt te bereiken. Afvalstoffen mogen niet worden toegepast bij het blenden van brandstof. Blendstocks moeten als chemische stof of mengsel voldoen aan REACH. Dit betekent dat voor de meeste van deze stoffen een REACH-registratie nodig is waarin de aard, samenstelling en de beoogde toepassing van de stof beschreven zijn.
Waar de ILT overtredingen van deze wetgeving constateert die strafbare feiten inhouden, wordt nauw samengewerkt met de politie en het Openbaar Ministerie. In het lopende onderzoek wordt samengewerkt met het «Andante»-team van het Openbaar Ministerie. Onder deze naam pakt een speciaal team van de politie deze problematiek aan onder het gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. De omgevingsdiensten houden toezicht op de afgifte, acceptatie en verwerking van afvalstoffen. De politie is belast met de opsporing van illegaal en crimineel gedrag. Hieronder valt de illegale afgifte, frauduleuze benaming en het illegaal verwerken van (gevaarlijk) afval.
Deelt u de verwachting dat sprake kan zijn van een groot gifschandaal? Waar baseert u uw verwachting op?
Op basis van de mij bekende feiten kan ik de verwachting dat sprake zou zijn van een «groot gifschandaal» niet onderschrijven.
Ook namens de Minister van Justitie en Veiligheid kan ik aangeven dat de politie deze stelling niet onderschrijft.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 voert ILT op dit moment onderzoek uit waarmee onder andere meer inzicht zal worden verkregen in de herkomst en samenstelling van scheepsbrandstoffen. Daarbij wordt specifiek bekeken of er mogelijk afvalstromen in de brandstoffen worden bijgemengd.
Wat zijn de resultaten van eerdere acties (zoals het project «Andante») tegen afvalzwendelaars en hoe verhouden die zich tot het nu lopende onderzoek «Zwarte Stromen»?
Op 23 september 2016 is uw Kamer geïnformeerd over de staat van het onderzoek naar milieucriminaliteit binnen de zeevaart, en is ingegaan op het project Andante (Kamerstuk 31 409, nr. 124). Diverse strafzaken maken onderdeel uit van het overkoepelende programma Andante. Een deel daarvan is reeds afgerond. Het betreft hier complexe zaken die specialistische kennis vragen en een lange adem in de opsporing en vervolging. De website van het Openbaar Ministerie geeft een beeld van enkele resultaten van onderzoek naar milieucriminaliteit in de zeevaart4. Het project «Zwarte Stromen» is een vorm van samenwerking tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhavers bij controles op met name het zwavelgehalte en ongewenste stoffen in stookolie.
Wat is de stand van zaken, zowel in Europees verband als in Nederland, van de plannen om te komen tot een zwarte lijst van gevaarlijke stoffen die niet in stookolie mogen voorkomen?
In de motie De Vries (Kamerstuk 33 450, nr. 15) werd de regering verzocht marktpartijen te ondersteunen bij het opstellen van lijsten van ongewenste stoffen, en de mogelijkheid te onderzoeken deze om te zetten in internationaal handhaafbare regels. Ik zet mij in nationaal en internationaal verband in voor de kwaliteitsborging van scheepsbrandstoffen en internationale acceptatie van een lijst van ongewenste stoffen in stookolie. Naast de eerder genoemde berichtgeving aan uw Kamer, is in de berichten van 15 januari 2015 (Kamerstuk 31 409, nr. 71), 11 juni 2015 (Kamerstuk 31 409, nr. 81) en 14 april 2016 (Kamerstuk 31 409, nr. 111) ingegaan op de vragen die daarover bij uw Kamer leefden.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen jaren overleg gevoerd met de relevante organisaties in de stookoliesector om te komen tot een lijst van ongewenste stoffen in stookolie. Als uitvloeisel hiervan heeft een in 2015 opgericht samenwerkingsverband van het Havenbedrijf Rotterdam met de Nederlandse brancheverenigingen voor respectievelijk de olie-industrie, de tankopslagbedrijven en de leveranciers van scheepsbrandstof een lijst van stoffen gepubliceerd die zij aanmerken als onwenselijk in stookolie5. Samen met overheden en stakeholders in Nederland, België en Duitsland wordt onderzocht of en hoe de lijst ongewenste stoffen opgenomen kan worden in kwaliteitsrichtlijnen voor brandstofleveranciers. De resultaten worden ingebracht in lopend overleg over kwaliteitsrichtlijnen voor scheepsbrandstoffen binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). De eerste resultaten uit dit IMO-overleg worden eind 2018 verwacht.
Kunt u toelichten waarom de zwarte lijst die in de maak zou zijn voor scheepsbrandstof met stoffen die er niet in mogen voorkomen al enkele jaren wordt uitgesteld, ondanks aandringen van de Tweede Kamer?
Er is geen sprake van uitstel van de zwarte lijst. Alleen in Nederland extra strenge regels stellen biedt geen oplossing voor de internationale problematiek omtrent kwaliteit van scheepsbrandstoffen. Eventuele praktijken van ongewenste bijmenging zouden zich verplaatsen naar andere landen. Om die reden wordt gestreefd naar een internationaal gelijk speelveld en naar verdergaande verduidelijking van de internationale kwaliteitseisen voor scheepsbrandstoffen. In het antwoord op vraag 6 wordt de nationale en internationale aanpak beschreven.
Bent u het ermee eens dat juist een zwarte lijst van groot belang is om beter en gerichter op te kunnen treden tegen afvalzwendelaars?
Voor handhaving van de ILT biedt de wetgeving genoemd in het antwoord op vraag 3 het formele toetskader. Voor het handhaven van deze wetgeving is de onder vraag 6 genoemde lijst ongewenste stoffen niet strikt noodzakelijk. Deze lijst heeft bovendien geen formele juridische status. Wel kan de lijst ondersteunend zijn voor de handhaving. Als namelijk blijkt dat een stof die op de lijst staat is gemengd in een scheepsbrandstof, is dit een aanwijzing dat een afvalstof is bijgemengd, of in elk geval een stof die onder REACH niet als scheepsbrandstof is geregistreerd.
Het helpen van slachtoffers van kinderporno |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderpornografie blijft slachtoffers achtervolgen»?1
Ja.
Is er in Nederland eerder onderzoek gedaan naar de ervaringen van slachtoffers van kinderporno? Zo ja, welk onderzoek betreft dit, welke conclusies werden daaruits getrokken? Zo nee, waarom niet en hoe kan er dan effectief beleid worden gevoerd om deze slachtoffers te helpen?
De gevolgen van seksueel misbruik en kinderporno zijn voor slachtoffers en hun omgeving vaak afschuwelijk. Daarom besteedt het ministerie veel aandacht aan hulpverlening aan deze slachtoffers. Over de wijze waarop de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik het beste vormgegeven kan worden zijn verschillende onderzoeksrapporten verschenen. De uitkomsten van deze onderzoeken hebben vertaling gekregen in beleid gericht op slachtoffers van seksueel geweld. Voorbeelden zijn het onderzoek naar het risico van secundaire victimisatie van slachtoffers van zedendelicten van het WODC (2010) en het onderzoek naar de meerwaarde van Centra Seksueel Geweld bij de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld (Regioplan 2014). Op basis van het laatste onderzoek is bijvoorbeeld besloten tot ondersteuning van de landelijke uitrol van de Centra Seksueel Geweld.
Er wordt daarnaast door de GGD Amsterdam in samenwerking met het AMC longitudinaal onderzoek uitgevoerd onder slachtoffers van seksueel misbruik waarvan ook pornografisch materiaal is gemaakt. De bevindingen van dit onderzoek zullen worden betrokken bij het beleid voor hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik en/of kinderporno. Op dezelfde wijze wil ik ook omgaan met het internationale onderzoek naar slachtoffers van kinderpornografie zoals uitgevoerd door het Canadian Centre for Child Protection. Het feit dat 48 procent van de respondenten van dit onderzoek afkomstig is uit Nederland maakt de onderzoeksresultaten bruikbaar voor de Nederlandse context.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er nog te weinig bekend is over de behoeften van deze slachtoffers, «waardoor we hen vaak niet kunnen bieden wat ze nodig hebben»? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er meer bekend wordt over hoe deze slachtoffers geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt dan dat die kennis wel beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de nationale politie eerder overwogen om een webcrawler in te zetten die «continu geautomatiseerd het openbare internet afzoekt en melding maakt van kinderpornografisch materiaal, zodat het verwijderd kan worden»? Zo ja, wanneer en waarom wordt een dergelijk hulpmiddel niet ingezet?
Het type webcrawler waar u aan refereert is een methode om bestaand beeldmateriaal op te sporen. Op dit moment wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor het inzetten van een dergelijke webcrawler en in hoeverre dit toegevoegde waarde heeft in aanvulling op de reeds bestaande (internet-)opsporingsmethoden van kinderporno. Dit wordt meegenomen in het plan van aanpak kinderporno dat eind 2017 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur dat een webcrawler een efficiënte manier is om kinderporno van het web te verwijderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u om binnen afzienbare tijd het instrument van een webcrawler te laten inzetten? Zo ja, op welke termijn en op welke schaal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vergt het inzetten van een webcrawler extra capaciteit bij de nationale politie, het Meldpunt Kinderporno of een andere instantie? Zo ja, hoeveel fte zou dit bij benadering vergen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er wet- of regelgeving die het gebruik van een webcrawler door de nationale politie in de weg staat? Zo ja, welke wet- of regelgeving betreft dat en kunnen deze belemmeringen worden weggenomen?
Op grond van de Nederlandse wetgeving zijn opsporingsambtenaren bevoegd om gebruik te maken van een dergelijke techniek op het openbare internet. Hierbij gelden de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn bij de inzet van iedere opsporingstechniek, onder meer om de privacy van onschuldige burgers te waarborgen en de inzet en de verkregen data toetsbaar en controleerbaar te houden.
Worden slachtoffers van kinderporno op de hoogte gesteld als er in een strafzaak kinderpornografisch werk bekend wordt zodat zij een schadevergoeding kunnen eisen? Zo ja, gebeurt dit ook daadwerkelijk? Zo nee, waarom kan dit niet?
Gevonden beeldmateriaal (dat uit miljoenen afbeeldingen kan bestaan) wordt nu reeds op geautomatiseerde wijze vergeleken met materiaal dat reeds bekend is. Slachtoffers van kindermisbruik worden genotificeerd door de politie of het Openbaar Ministerie (OM) in geval hun misbruikmateriaal wederom opduikt in een onderzoek. Dit gebeurt echter niet automatisch omdat het perspectief van het slachtoffer mede leidend is. De afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is dus maatwerk. Daarbij houden politie en OM rekening met de ernst en de aard van het misbruik en het belang van het slachtoffer. Het perspectief van het slachtoffer is daarbij wel doorslaggevend: heeft het slachtoffer eenmaal aangegeven op de hoogte te willen worden gehouden van eventueel nieuw misbruikmateriaal dan zal het slachtoffer hierover in beginsel worden geïnformeerd.
In een lopend onderzoek worden slachtoffers via de gebruikelijke procedures van slachtofferzorg op de hoogte gehouden van het van hen gevonden beeldmateriaal. Deze slachtoffers kunnen zich dan ook als civiele partij voegen in het strafproces. Wanneer geen strafrechtelijk onderzoek tegen een verdachte loopt, kunnen eventuele slachtoffers die afgebeeld staan op ouder beeldmateriaal op openbaar toegankelijke internetomgevingen geen schadevergoeding eisen via het strafproces.
Het feit dat er een groei van 122% is geconstateerd in varianten van ransomware |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport dat beveiligingsbedrijf SecureWorks heeft gepubliceerd over de forse wereldwijde groei in het aantal nieuwe varianten van ransomware?1
Ja.
Verwacht u dat de groei van 122% meer nieuwe varianten van ransomware in 2016 ten opzichte van het jaar daarvoor, zich op vergelijkbare wijze zal doorzetten in dit jaar en de jaren daarna? Of kan er zelfs een nog hardere, exponentiële groei optreden?
In het op 21 juni jongstleden aan uw Kamer aangeboden Cybersecurity Beeld Nederland 2017 (CSBN 2017) komt naar voren dat ransomware een groeiend onderdeel van cybercriminaliteit is2. Ondanks het feit dat de ontwikkelingen op het gebied van ransomware nauwlettend worden gevolgd, is de precieze mate waarin deze trend zich in de komende jaren zal voortzetten moeilijk te voorspellen. De opeenvolgende cybersecuritybeelden laten zien dat ransomware gegroeid is tot het middel bij uitstek voor beroepscriminelen. Hoewel er geen reden is om aan te nemen dat ransomware de komende jaren zal verdwijnen, is niet te voorzien hoeveel varianten van ransomware er in de toekomst zullen zijn. Het is belangrijk om constant passende maatregelen te blijven treffen. Het kabinet heeft daarom bij Prinsjesdag aanvullende middelen voor cybersecurity gereserveerd, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de Nederlandse samenleving en economie nog onvoldoende bestand is tegen deze harde groei in ransomware, met alle schade voor de economie en de privacy van dien?
Zoals d.d. 21 juni reeds aangegeven blijft de digitale weerbaarheid in Nederland achter bij de dreiging, mede door de groei van ransomware. Daarom is het zaak extra te investeren in het versterken van de Nederlandse digitale veiligheid en de bewustwording over cybersecurity te vergroten. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie stimuleert in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken bewustwording over cybersecurity onder meer door middel van de portal veiliginternetten.nl en de op 2 oktober jongstleden gestarte jaarlijkse campagne «alert online», waarin ondernemers en burgers meer bewust worden gemaakt van hun online en digitale veiligheid.
Vanwege de toenemende dreigingen op cybergebied stelt het kabinet vanaf 2018 structureel een extra bedrag van 26 miljoen beschikbaar als eerste aanzet ter verbetering van de digitale veiligheid. Met deze investering wordt de digitale veiligheidsketen (AIVD, MIVD, Politie en OM) versterkt. Met dit bedrag kan de politie onder andere nieuw personeel werven om de aanpak van cybercriminaliteit te versterken en kunnen per jaar meer onderzoeken worden opgestart.
Verder werken het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Veiligheid en Justitie onder gebruikmaking van bovengenoemd extra bedrag nauw samen in het opzetten van een Digital Trust Centre, om ook het niet als vitaal aangemerkte gedeelte van het bedrijfsleven weerbaarder te maken op cybergebied.
Deelt u de mening dat deze harde groei in ransomware ook noopt tot een verdere versterking van de cybersecurity bovenop het staande beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen zijn volgens u het meest urgent dan wel effectief?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ook beschrijven welke stappen nu op Europees niveau worden gezet om bijvoorbeeld op het terrein van producteisen en certificering ervoor te zorgen dat de beveiliging van apparaten die in een netwerk kunnen worden gebruikt naar een hoger plan wordt getild?
Op 13 september jongstleden heeft de Europese Commissie een reeks nieuwe voorstellen gepresenteerd op het gebied van cybersecurity. Een van deze voorstellen behelst een verordening die onder meer strekt tot het oprichten van een Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering voor ICT-producten en -diensten. In de komende periode gaan de Europese lidstaten in samenwerking met de Europese Commissie over deze voorstellen in overleg. Na behandeling van de Commissievoorstellen in de ministerraad zult u geïnformeerd worden over de eerste Nederlandse reactie op deze voorstellen.
Het bericht ‘Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering»?1 Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het bericht.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze tikkende tijdbom onder toezicht van de reclassering opnieuw een misdrijf kon plegen?
Binnen een toezicht begeleidt en controleert de reclassering de onder toezicht gestelde. Afhankelijk van de casus onderhoudt de reclassering contact met bijvoorbeeld de behandelaar, de sociale omgeving en ketenpartners om de voortgang te bespreken en risico’s te signaleren.
In deze zaak heeft de reclassering tijdens het toezicht samengewerkt met instanties als het Veiligheidshuis, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Zo is de situatie regelmatig besproken en heeft men geprobeerd om risicofactoren te ondervangen. Vanwege het acuut ontstaan van gebrek aan woonruimte hebben de reclassering, de politie en het OM tijdelijk toegestaan dat betrokkene bij zijn moeder mocht wonen. Het verblijf bij zijn moeder is gemeld aan het slachtoffer.
Ik betreur dat de inzet en inspanningen van de reclassering en haar partners niet hebben kunnen voorkomen dat de betrokkene wordt verdacht van het neersteken van een 31-jarige vrouw.
Deelt u de mening dat de uitspraak «We moeten ermee leren leven dat we niet in een honderd procent veilige samenleving verkeren» van dhr. Van Gennip niets anders is dan een poging om zijn eigen straatje schoon te vegen, aangezien het zijn organisatie is geweest die heeft gefaald en deze gevaarlijke gek weer in de buurt van zijn slachtoffers heeft geplaatst? Zo nee, waarom niet en wie was volgens u dan verantwoordelijk voor het plaatsen van en het toezicht op deze persoon?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de algemeen directeur van Reclassering Nederland een andere baan gaat zoeken, aangezien inmiddels wel is aangetoond dat hij Nederland onveiliger maakt in plaats van veiliger?2 Zo nee, waarom blijft u deze persoon in het zadel houden?
Deze op een persoon gerichte vraag met een beschuldigend karakter vind ik niet gerechtvaardigd. Daarom zie ik geen enkele aanleiding hierop te reageren.
Deelt u de mening dat in de eerste plaats lange gevangenisstraffen de samenleving veiliger maken in plaats van enkelbandjes en de reclassering? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke rechter oordeelt of en hoe lang iemand moet worden gedetineerd voor het door hem gepleegde delict. Na het uitzitten van de opgelegde detentietijd is er altijd een moment waarop de gestrafte weer vrijkomt. Door het opleggen van voorwaarden als een locatieverbod en het houden van toezicht kunnen risico’s worden beheerst en slachtoffers worden beschermd vanaf het moment dat iemand in vrijheid wordt gesteld. Bovendien kan met behulp van voornoemde voorwaarden intensief worden gewerkt aan gedragsverandering, hetgeen in termen van recidivereductie effectiever is dan de gevangenisstraf.
Belangrijk is dat gestelde voorwaarden goed moeten worden gemonitord en gecontroleerd en dat, als de situatie daarom vraagt, wordt ingegrepen door bijvoorbeeld het voorwaardelijk strafrestant te executeren. Het is dan ook nodig doorlopend te bepalen of er risico’s zijn en hoe deze te beheersen gecombineerd met het werken aan iemands gedrag. Reclassering en partners spannen zich hier maximaal voor in, waarbij zij gebruik maken van de mogelijkheden die een rechterlijke beslissing biedt, zoals het kunnen toepassen van een enkelband.
Vindt u het ook niet onverteerbaar dat gevangenissen in Nederland leeg staan en deze tikkende tijdbommen maar gewoon vrij rondlopen in de maatschappij? Zo nee, hoe gaat u dit uitleggen aan het 31-jarige slachtoffer? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke personen die keer op keer de fout in gaan in de toekomst niet meer worden losgelaten op de samenleving?
Zie antwoord vraag 5.
Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat mensenhandelaren in Egypte, Libië en Niger vluchtelingen dwingen om hun organen af te staan?1
Het kabinet hecht veel belang aan de bestrijding van mensenhandel, inclusief orgaanhandel. Illegale orgaanhandel is helaas een fenomeen dat wereldwijd slachtoffers maakt. Met name arme en kwetsbare groepen, die het als een laatste uitweg uit een uitzichtloze situatie beschouwen, zijn hier het slachtoffer van. Vluchtelingen en migranten behoren, zeker in landen als Egypte, Libië en Niger, tot de meest kwetsbare groepen in de samenleving, waardoor zij het risico lopen slachtoffer te worden van dergelijke praktijken. Om die reden werkt Nederland (en de EU) samen met UNHCR, IOM en andere organisaties aan het bevorderen van de mensenrechten en het verbeteren van hulpverlening voor vluchtelingen en kwetsbare migranten langs de hele migratieroute.
Klopt het dat asielzoekers in Nederland tijdens hun asielprocedure hebben verklaard dat zij hun organen onder dwang hebben moeten afstaan? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het, in welke landen heeft deze vorm van mensenhandel plaatsgevonden en op welke manier worden deze verklaringen onderzocht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Er zijn geen gevallen bekend van asielzoekers die in Nederland tijdens hun asielprocedure hebben verklaard dat zij onder dwang hun organen hebben moeten afstaan. Wel zijn enkele signalen bekend van gevallen waarbij asielzoekers hebben verklaard dat zij in Nederland en België zijn bedreigd met orgaanverwijdering, maar waarbij de gedwongen donatie niet heeft plaatsgevonden. Deze signalen zijn door de politie onderzocht, maar in alle gevallen was sprake van onvoldoende opsporingsindicaties of het ontbreken van aanwijzingen van mensenhandel.
Worden de verklaringen van asielzoekers aangemerkt als aanwijzingen of signalen van (gedwongen) orgaanhandel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier is hier opvolging aan gegeven? Zijn er mensen vervolgd en veroordeeld? Zo ja, hoeveel en welke straffen hebben zij gekregen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke signalen worden aangemerkt als signalen van mensenhandel en worden onderzocht door de politie. In de genoemde gevallen heeft dit niet tot vervolgingen en veroordelingen geleid omdat daar onvoldoende opsporingsindicaties voor waren of omdat aanwijzingen van mensenhandel ontbraken.
Beschikken politie en justitie over voldoende capaciteit om signalen over deze vorm van mensenhandel na te gaan? Hoeveel fte is hiervoor beschikbaar?
Signalen van mensenhandel, inclusief deze vorm, worden opgepakt door de teams mensenhandel van de Afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), de Landelijke Eenheid of het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Gelet op de zeer beperkte omvang van deze specifieke vorm van mensenhandel is daar geen specifieke capaciteit voor vrijgemaakt.
Wat is uw reactie op de stelling van mensenrechtenactivist Hamdi Alzazy dat hij de Egyptische autoriteiten heeft gewaarschuwd dat hij lijken in de Sinaï woestijn vond waar organen uit verwijderd waren, maar dat er niemand ingreep en dat de politie hem zelfs ging tegenwerken?
De Sinaï woestijn, waar het Egyptische leger strijdt tegen de terreurgroep Wilayat Sinaï, is een gevaarlijke plek voor migranten. Het kabinet is bekend met de verhalen over martelkamers voor migranten in de Sinaï, waarover in 2014 veel berichten in de internationale media verschenen. Onder internationale druk hebben de Egyptische en Sudanese autoriteiten toen actie ondernomen. Bovendien werd destijds door Israël de migratieroute via de Sinaï naar Israël afgesloten. Mede door deze interventies zijn vanaf 2016 nauwelijks nieuwe gevallen van marteling in de Sinaï geconstateerd. De EU en Nederland blijven de Egyptische autoriteiten ondersteunen in de strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel (zie de antwoorden op vragen 6 en 7).
Wat is uw reactie op de stelling van mevrouw Molenaar, onderzoeker bij Instituut Clingendael, dat er in Niger en Libië relaties bestaan tussen overheden en mensensmokkelaars?
Het kabinet is bekend met deze stelling van mevrouw Molenaar. Indicaties van relaties tussen overheden en mensensmokkelaars ziet het kabinet als zorgwekkend. Het kabinet is hier alert op in de bestrijding van mensensmokkel en in de samenwerking met overheden in de regio daartoe.
Nederland zet zich in voor capaciteitsopbouw van overheden in de regio om mensensmokkel effectiever aan te pakken en corruptie te bestrijden. Zo ondersteunt Nederland samenwerking op het gebied van veiligheid en justitie tussen de overheden van Burkina Faso, Tsjaad, Mali en Niger. Om mensensmokkel effectiever aan te pakken, bepleit Nederland zowel in Europees als internationaal verband het vervolgen van mensensmokkelaars.
Bent u bereid de samenwerking met Egypte, Libië en Niger te intensiveren om de, mede door oud-minister Van der Steur vastgestelde2, toename van achtergelaten migranten tegen te gaan?
Het kabinet zet zich al langer in om de samenwerking op dit terrein met belangrijke partners als Egypte, Libië en Niger, maar ook anderen, te intensiveren.
Zoals ook eerder is aangegeven in antwoorden op verschillende Kamervragen, 3 maakt de samenwerking met deze partners onderdeel uit van een geïntegreerde aanpak die bestaat uit verschillende activiteiten en inspanningen langs de gehele migratieroute om de ongecontroleerde aankomsten van migranten beheersbaar te maken. Deze aanpak bestaat o.a. uit het investeren in de opvang van vluchtelingen in de regio, het aanpakken van de grondoorzaken voor migratie, het tegengaan van irreguliere migratie door onder meer mensensmokkelaars aan te pakken, het redden van levens en het versterken van de samenwerking met belangrijke herkomst- en transitlanden op migratiemanagement, inclusief terugkeer.
De Europese Unie, maar ook Nederland zelf, ondersteunt verschillende projecten die er op zijn gericht de situatie van vluchtelingen in deze landen te verbeteren en te voorkomen dat zij in kwetsbare posities komen en worden uitgebuit. Het traceren van achtergelaten migranten maakt hier ook deel van uit4. Met financiering van Nederland is IOM met de overheid van Niger een programma gestart in het noorden van Niger om verdwaalde en achtergelaten migranten te redden. Bij reddingsoperaties in de woestijn zijn dit jaar al meer dan 1.000 migranten gered. De opvang ten noorden van Agadez wordt uitgebreid en er wordt een plan ontwikkeld om aan de grens met Libië een opvangcentrum in te richten, waar migranten naar toe kunnen die in Libië in de knel zitten. Het kabinet zal de inzet op vrijwillige terugkeer vanuit Noord-Afrika, die ondersteund wordt door autoriteiten in regio, uitbreiden met een daarvoor bestemde extra bijdrage aan het EU Noodfonds voor Afrika (EUTF).
Zoals deze uitzending van Zembla ook bevestigt, valt op dit vlak helaas nog veel te doen. Het kabinet ziet dit dan ook als een reden om de huidige inzet, zowel bilateraal als in Europees verband, voort te zetten.
Het bericht ‘Drugscriminelen mogen geld houden omdat justitie er zooitje van maakte’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drugscriminelen mogen geld houden omdat justitie er zooitje van maakte»?1
Ja.
Komt het vaker voor dat een dergelijke handelwijze van het Openbaar Ministerie (OM) ertoe leidt dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden?
De conclusie van de journalist dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden, is voorbarig. In het onderhavige geval heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. De vraag of door de rechtbank vaker is geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in zijn ontnemingsvordering in verband met het niet (kunnen) voldoen aan een bewijsopdracht, kan niet worden beantwoord omdat dit niet centraal wordt geregistreerd.
Het afpakken van crimineel geld is een speerpunt binnen het beleid van het Openbaar Ministerie. In dat kader wordt doorlopend bezien of er mogelijkheden zijn voor verbetering. Aangezien het in casu een vonnis betreft in eerste aanleg in een individuele ontnemingszaak, waartegen nog hoger beroep loopt, bestaat er geen aanleiding om extra maatregelen te overwegen.
Wat is de oorzaak van deze door de rechter genoemde nalatige en diffuse handelwijze? Indien niet bekend is hoe dit heeft kunnen gebeuren, zal dit dan onderzocht worden?
Het betreft hier een verschil van inzicht tussen de rechtbank en het Openbaar Ministerie over de mogelijkheden van aanvullend strafrechtelijk financieel onderzoek in een ontnemingszaak waarin de veroordeelden zelf geen inzage geven in hun inkomsten uit strafbare feiten. In deze ontnemingszaak is door het Openbaar Ministerie op verschillende manieren gerapporteerd over het wederrechtelijk verkregen vermogen van het criminele samenwerkingsverband en de manier waarop dit vermogen door de leden onderling is verdeeld. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie opgedragen om de rapportage over de verdeling van het wederrechtelijk verkregen vermogen met een zogenoemde uitgebreide kasopstelling uit te breiden. Het Openbaar Ministerie heeft onderbouwd aangevoerd niet aan deze bewijsopdracht te kunnen voldoen in verband met het feit dat de voor een dergelijke kasopstelling benodigde financiële gegevens van de veroordeelden in onvoldoende mate aanwezig zijn en ook door nieuw onderzoek niet kan worden verkregen. De rechtbank is hierop tot het eerder genoemde niet ontvankelijkheidsoordeel gekomen. Het Openbaar Ministerie heeft appèl ingesteld tegen deze beslissing.
Is er voldoende financiële expertise aanwezig bij het OM om dergelijke berekeningen te kunnen maken? Is er ook voldoende capaciteit om bij alle zaken die draaien om aanzienlijke geldbedragen ook daadwerkelijk over te gaan tot het maken van voordeelsberekeningen, om vervolgens het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen?
De berekeningen voor ontnemingsvorderingen worden opgesteld door specialistische medewerkers bij de opsporingsdienst die het onderzoek – onder het gezag van het Openbaar Ministerie – uitvoert, in dit geval de FIOD. Bij het Functioneel Parket – het gespecialiseerde onderdeel van het Openbaar Ministerie dat deze ontnemingszaak voor de rechter bracht – is voldoende specifieke financiële expertise aanwezig om leiding te geven aan ontnemingszaken waarbij het gaat om aanzienlijke geldbedragen. Overigens is binnen het Openbaar Ministerie iedere officier van justitie belast met het afpakken van criminele winsten en wordt bij iedere zaak die zich daarvoor leent het financiële voordeel ontnomen.
Welke maatregelen zijn volgens u nodig om ervoor te zorgen dat onduidelijkheid over de exacte omvang van het crimineel verdiende geld er in ieder geval niet toe kan leiden dat er in het geheel geen misdaadgeld wordt afgepakt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er effectiever crimineel geld zal worden ontnomen?
Zie antwoord vraag 2.
De werking van de Wet Damocles |
|
Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
|
|
Kent u het bericht «Angelique toch onschuldig na vondst drugs van ex»1 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017?2
In hoeverre is deze uitspraak afwijkend van de bestaande jurisprudentie ten aanzien van de werking van artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles) met betrekking tot het sluiten van woningen?
Betekent deze uitspraak dat voortaan het aantreffen van drugs in een woning niet meer afdoende grond voor een burgemeester kan zijn om de betreffende woning te sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de vrees dat als de aanwezigheid van drugs in een woning niet langer afdoende grond voor sluiting op grond van de Wet Damocles biedt, burgemeesters dan een belangrijk instrument gaan missen in de strijd tegen drugs? Zo ja, gaat u de wetgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen burgemeesters een dergelijk pand dan wel sluiten?
De werking van de Wet Damocles |
|
Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Angelique toch onschuldig na vondst drugs van ex»1 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017?2
Ja.
In hoeverre is deze uitspraak afwijkend van de bestaande jurisprudentie ten aanzien van de werking van artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles) met betrekking tot het sluiten van woningen?
Deze uitspraak wijkt niet af van de bestaande jurisprudentie. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking indien de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik3. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid drugs dan voor eigen gebruik is in beginsel aannemelijk dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken4. Dit laatste is in deze zaak blijkbaar aan de orde. In de uitspraak wijst de Afdeling op de «door de burgemeester niet weersproken toelichting van appellante op haar situatie gedurende de periode van het politieonderzoek». Kennelijk heeft betrokkene in deze zaak voldoende aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen drugs niet in de woning aanwezig waren ten behoeve van de verkoop, aflevering of verstrekking.
Betekent deze uitspraak dat voortaan het aantreffen van drugs in een woning niet meer afdoende grond voor een burgemeester kan zijn om de betreffende woning te sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. De burgemeester kan de bevoegdheid om een woning te sluiten op grond van 13b Opiumwet ontlenen aan de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand. De burgemeester hoeft daarvoor niet aan te tonen dat er daadwerkelijk handel heeft plaatsgevonden. De bewijslast voor het tegendeel ligt bij de betrokkene.
Deelt u de vrees dat als de aanwezigheid van drugs in een woning niet langer afdoende grond voor sluiting op grond van de Wet Damocles biedt, burgemeesters dan een belangrijk instrument gaan missen in de strijd tegen drugs? Zo ja, gaat u de wetgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen burgemeesters een dergelijk pand dan wel sluiten?
Nee, ik deel deze vrees niet. De uitspraak bevestigt slechts de bestaande jurisprudentie dat de sluitingsbevoegdheid niet kan worden toegepast als betrokkene aannemelijk maakt dat ondanks de aangetroffen hoeveelheid drugs, niet voldaan is aan het wettelijke criterium dat in het pand drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig waren.
Fraude op Schiphol |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het NRC-artikel «Jij een klus op Schiphol, ik een nieuwe dakkapel» van 26 augustus 2017 (hierna NRC-artikel)?1
Ja
Herkent u zich in de stelling in het NRC-artikel dat de in het artikel genoemde fraudezaak geen incident is, maar het bijproduct van een informele bedrijfscultuur waar «voor-wat-hoort-wat» geldt, een ondoorzichtige administratie en tal van bouw- en onderhoudsproblemen die veelal hun oorsprong vinden bij de afdeling Schiphol Real Estate? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit nader onderbouwen? Zo ja, welke stappen heeft u genomen of gaat u nemen om deze problemen aan te pakken om herhaling in de toekomst te voorkomen?
Schiphol is primair verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering en het integriteitsbeleid. Schiphol kent de risico’s van integriteitincidenten en voert een actief integriteitsbeleid. Als er een mogelijk incident wordt gemeld, wordt dit door Schiphol onderzocht. Dat is ook bij de in het NRC-artikel aangehaalde fraude-incident het geval geweest. Naar aanleiding van dit incident heeft Schiphol, naast het fraudeonderzoek, ook extern onderzoek laten verrichten naar hoe de risico’s op fraude en andere integriteitsrisico’s bij Schiphol Real Estate verminderd kunnen worden. Uit dit onderzoek bleek onder meer dat het fraude-incident moeilijk voorkomen had kunnen worden. Wel zijn er aanbevelingen gedaan om zowel «hard controls» en «soft controls» te verbeteren ten einde de risico’s op toekomstige fraudes te verminderen. Schiphol heeft de staat als aandeelhouder in het derde kwartaal van 2016 over dit fraudegeval geïnformeerd en over het feit dat Schiphol hier aangifte van had gedaan. Het FIOD-onderzoek naar dit incident is op dit moment in volle gang.
Schiphol rapporteert de grotere zaken waarbij aangifte wordt gedaan altijd in haar jaarverslag. Dat waren er twee in de afgelopen vijf jaar. Daarnaast worden er arbeidsrechtelijke sancties opgelegd in het geval van integriteitsschendingen, zoals bijvoorbeeld ontslag bij grote zaken en berisping of schorsing bij kleinere vergrijpen.
In 2014 is er intern een nieuw integriteitsprogramma gestart en zijn de regels voor integriteit aangescherpt. De gedragscodes zijn opnieuw vastgesteld en zowel intern als extern met haar leveranciers gecommuniceerd. Schiphol geeft aan hier aandacht aan te blijven schenken en dit zeer serieus te nemen. Schiphol hanteert een zero tolerance-beleid en zet in op preventie van en sanctie bij integriteitsschendingen. Er is onder andere een e-learningprogramma opgezet. Voorts is een dilemmaspel ontwikkeld om discussie in teams over dit onderwerp los te maken. Ik onderschrijf de aanpak van Schiphol.
Welke afspraken zijn er gemaakt met de Schiphol Group over beheersing van de «asset»kosten, aangezien ruim 50% van de kosten van de luchthavenactiviteiten direct gerelateerd is aan de infrastructuur (de «assets») van Amsterdam Airport Schiphol?2 Kunt u deze afspraken ook doorvertalen naar het forse voorgenomen investeringsprogramma (onder andere de nieuwe pier), voor de komende jaren van Schiphol? Welke garanties heeft u dat deze werkzaamheden doelmatig en doeltreffend zullen worden uitgevoerd?
De staat bevraagt met regelmaat de directie en raad van commissarissen van Schiphol, net als andere staatsdeelnemingen, actief over onder meer het kostenniveau en de efficiëntie van de bedrijfsvoering, zowel in het kader van de reguliere bedrijfsvoering als ook bij het beoordelen van investeringsvoorstellen.
In dat kader heeft Schiphol reeds langer geleden de aandeelhouders bericht dat uit observaties blijkt dat er ruimte is voor verbetering op het gebied van asset- en contractmanagement. Vervolgens heeft Schiphol onafhankelijk onderzoek laten doen naar haar investerings- en aanbestedingsproces. Dit onderzoek van KPMG heeft bevestigd dat Schiphol marktconform inkoopt, maar gegeven de vaak bijzondere omstandigheden waaronder verbouw en nieuwbouw op de luchthaven plaatsvindt en de bijzondere vereisten ten aanzien van veiligheid, liggen prijzen hoger dan bij een gemiddeld (bouw)project. Schiphol is in 2013 gestart met het programma Asset Wise!, waar ook naar verwezen wordt in de kamerbrief van 1 juni 2015. Dit programma heeft ertoe geleid dat de aandacht voor kostenoptimalisatie verder is aangescherpt en noodzakelijke organisatieverbeteringen zijn ingevoerd. Zo wordt bij investeringsbeslissingen meer aandacht geschonken aan de kosten over de gehele levensduur van de investering («Total Cost of Ownership») en is de regie op contracten met aannemers (main contractors) verbeterd. In het kader van dit programma heeft Schiphol ook de aanwezige kennis op het vlak van kostenexpertise gebundeld en versterkt door de oprichting van het Cost Expertise Center (CEC). Uiteraard blijft er altijd ruimte voor verdere professionalisering en kwaliteit van de organisatie en de staat als aandeelhouder blijft hier, net als bij de andere staatsdeelnemingen, aandacht voor vragen.
Tot slot biedt de herziene regelgeving met betrekking tot de tariefregulering van de luchthaven Schiphol een prikkel voor Schiphol om investeringen binnen budget uit te voeren. Deze regelgeving, die per 1 juli 2017 in werking is getreden, bevat onder meer een efficiencyprikkel. Deze prikkel houdt onder andere in dat eventuele overschrijdingen van (grote) investeringen tijdelijk ten laste van Schiphol komen en daarmee voor een bepaalde periode niet worden doorbelast in de luchthaventarieven. Hiermee heeft de overheid Schiphol een prikkel gegeven werkzaamheden doelmatig en doeltreffend uit te voeren.
Deelt u de conclusie uit het KPMG-rapport uit 2013 dat Schiphol de bouwkosten slecht onder controle heeft en verbouwingen vaak duurder uitvallen dan gemiddeld? Zo nee, kunt u dat nader onderbouwen? Kunt u zich hierbij de eerdere berichtgeving uit de Telegraaf van 8 mei 2017 «Schiphol verkwist miljoenen in de bouw» herinneren?3 Welke maatregelen zijn sindsdien genomen? Tot welke resultaten heeft het programma AssetWise concreet geleid?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u zich in de kritiek in het NRC-artikel dat de meerjarenonderhoudsbegroting een rommeltje is en te weinig technische kennis aanwezig is bij Schiphol Real Estate? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen en welke stappen gaat u nemen om deze problemen aan te pakken om herhaling in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2011 worden alle gebouwen van Schiphol Real Estate (SRE) minimaal één keer per jaar geïnspecteerd conform de in de markt algemeen geaccepteerde norm voor de conditiemeting van de technische staat van een gebouw (NEN2767) door zowel een gecertificeerde inspecteur van de technisch beheerder alsmede de door SRE ingeschakelde bouwbedrijven. De meerjaren onderhoudsbegroting wordt daarmee op objectieve en professionele wijze per object vastgesteld en dient voor Schiphol Real Estate onder meer als basis voor het jaarlijks uit te voeren planmatig onderhoud aan de gebouwenportefeuille. Schiphol geeft aan over voldoende technische kennis te beschikken zowel via eigen medewerkers als via externe inhuur. Het proces dat Schiphol voert verschilt niet wezenlijk met andere vastgoedondernemingen.
Herkent u zich in de kritiek in het NRC-artikel dat de kwaliteit van de bouwwerken op Schiphol te wensen over laat? Zo nee, waarom niet?
Voor het benodigde dagelijks onderhoud, preventief onderhoud en de verplichte keuringen zijn door Schiphol Real Estate onderhoudscontracten met bouwbedrijven afgesloten. De minimale conditiescore volgens de gehanteerde norm (NEN2767) is daarin als prestatie eis vastgelegd voor alle bouw- en installatiedelen waarvoor Schiphol Real Estate binnen de gebouwen verantwoordelijk is. De conditiescores en het uitgevoerde preventief onderhoud worden periodiek gecontroleerd door een gecertificeerde inspecteur van een extern gecontracteerde technisch beheerder. Wanneer zaken niet naar tevredenheid worden opgeleverd dan wordt hier via duidelijke afspraken actie op genomen.
Schiphol heeft bericht dat er geen andere gebouwen dan het Hilton gebouw zijn met gebreken van een dergelijke omvang. Daarbij geeft Schiphol aan dat een externe expert heeft bevestigd dat de brandveiligheid van het Hilton gebouw te allen tijde gewaarborgd was en de veiligheid van gasten en werknemers nooit in geding is geweest. Er is vanzelfsprekend wel sprake van gebruikelijk onderhoud aan gebouwen als gevolg van veroudering en normaal gebruik. Schiphol geeft aan dat er geen huurders in panden zijn getrokken die niet aan de veiligheidseisen voldoen.
Hoe verhoudt de kritiek uit het NRC-artikel zich tot de uitkomsten van het onderzoek naar het investerings- en aanbestedingsproces, waar Schiphol opdracht toe heeft gegeven, waar u in uw brief van 1 juni 2015 aan de Kamer aan refereert?4
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de luchthaven er de afgelopen jaren achter gekomen is dat diverse gebouwen serieuze gebreken vertonen, zoals het recente voorbeeld van het Hilton hotel? Is het waar dat in sommige panden huurders ingetrokken zijn, voordat aan alle eisen was voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de omvang hiervan en wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u zich in het geschetste beeld, door onder andere diverse aanschrijvingen en lasten onder dwangsom van de brandweer en de gemeente Haarlemmermeer, dat er tenminste vragen te stellen zijn over de technische problemen van de Schiphol-panden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hebben hierover inmiddels gesprekken met Schiphol plaatsgevonden? Zijn hierbij de technische problemen en brandveiligheid aan de orde gekomen en welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Het uitgangspunt is uiteraard dat de objecten in eigendom van Schiphol voldoen aan wet- en regelgeving, ook op het gebied van brandveiligheid. Daarnaast hanteert Schiphol voor sommige gebouwen een hoger veiligheidsniveau dan wettelijk vereist in verband met het waarborgen van de continuïteit van het luchthavenproces. Schiphol controleert regelmatig of het gebruik en de inrichting van het vastgoed in lijn is met het beoogde veiligheidsniveau en niet strijdig is met wet- en regelgeving. Indien uit deze inspecties blijkt dat er gebreken zijn worden deze in nauw overleg met het bevoegd gezag verholpen.
Het bevoegd gezag voert tevens inspecties uit om de brandveiligheid te borgen. Indien tijdens deze inspecties onverhoopt blijkt dat eventuele gebreken niet (tijdig) zijn verholpen of dat het gebruik in strijd is met een vergunning ontvangt Schiphol en/of de huurder een formele aanschrijving. Als gevolg van wijzigingen in wet- en regelgeving, veroudering van het vastgoed en wijzigingen in inrichting en/of gebruik door huurders krijgt Schiphol en/of haar huurders nu en dan aanschrijvingen vanuit het bevoegd gezag. Op basis van een dergelijke aanschrijving treedt Schiphol en/of de huurder in overleg met het bevoegd gezag om tot een oplossing te komen binnen een gestelde termijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Luchtvaart op 13 september 2017?
Het is helaas niet gelukt om de antwoorden voor het algemeen overleg Luchtvaart naar de Kamer te sturen.
Het bericht ‘Fraudejagers ministerie neuzen honderden keren in ov-chipkaarten studenten’ |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Fraudejagers ministerie neuzen honderden keren in ov-chipkaarten studenten»?1 en eerder dit jaar «Rechter: fraudetoets studiefinanciering door zzp'er of payroller mag niet»?2
Ja.
Hoe toetst de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) de middelen die hij inzet bij de opsporing van fraude? Voldoet DUO bijvoorbeeld al aan de nieuwe privacywetgeving (Algemene verordening gegevensbescherming)?
DUO toetst de middelen die zij inzet bij de opsporing van fraude op basis van de geldende wet- en regelgeving. Meer specifiek de Wet studiefinanciering 2000, de Wet bescherming persoonsgegevens en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waarin wordt geregeld dat iedere burger recht heeft op eerbiediging van het privéleven (EVRM). Op basis hiervan dient de inzet van middelen altijd proportioneel te zijn. Het garandeert de burger dat gegevens die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer niet gebruikt mogen worden voor andere doeleinden dan waarvoor ze geregistreerd zijn. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is alleen geoorloofd indien er sprake is van een gerechtvaardigd, zwaarwegender belang, in dit geval het tegengaan en bestrijden van misbruik van overheidsgelden.
Sinds de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) per 25 mei 2016 is DUO, net als andere overheidsorganisaties, bezig met de invoering daarvan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de twee jaar die daarvoor gegeven is, zodat DUO op 25 mei 2018, bij het van toepassing zijn van de AVG, daaraan voldoet.
Met verwijzing naar het eerste artikel waarin staat dat DUO risicoprofielen hanteert om in te schatten welke studenten mogelijk frauderen, welke criteria heeft DUO om te bepalen welke studenten in dit risicoprofiel vallen?
Op basis van het risicoprofiel is DUO in staat om op efficiënte wijze de woonsituatie van studenten te controleren. Hierbij gaat het om een (on-)logische combinatie van het adres van de studerende, het adres van de ouder(s) en de vestigingsplaats van de onderwijsinstelling, gecombineerd met objectieve kenmerken van de student zoals leeftijd, onderwijssoort en woonsituatie.
Hoe waarborgt u dat huisbezoeken op basis van risicoprofielen redelijk en billijk gebeuren (bijvoorbeeld, een student die net verhuisd is maar er nog niet aan toe gekomen is om al zijn/haar spullen mee te verhuizen, kan anders in de problemen komen)?
Huisbezoeken worden uitsluitend gepland als het risicoprofiel daar aanleiding toe geeft. Voor de huisbezoeken heeft DUO een protocol opgesteld waarin is aangegeven hoe de huisbezoeken ter plekke moeten worden uitgevoerd en waar de controleur zich aan te houden heeft. Bij de selectie van de te controleren gevallen wordt rekening gehouden met het feit of de student recent is verhuisd. Tijdens het huisbezoek wordt de situatie ter plekke beoordeeld en wordt informatie ingewonnen bij betrokkene. Van iedere controle wordt een gedetailleerde rapportage opgesteld. Dit wordt ter beoordeling aan de medewerkers gezonden die vaststellen of sprake is van fraude. Deze medewerkers stellen uiteindelijk op grond van alle beschikbare informatie vast of wel of niet sprake is van fraude. Bij de beschikking of het voornemen tot het opleggen van een boete, wordt het rapport altijd meegezonden. De student kan vervolgens bezwaar aantekenen tegen dit besluit. Ik ben van mening dat met deze werkwijze sprake is van een redelijke en billijke procedure waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de student.
Hoe beoordeelt u het onwettelijk gebruik van de OV-kaartgegevens van studenten voor controles? Wat zijn alternatieve methodes om fraude op te sporen?
De rechtbank Den Haag heeft op 8 mei jl. uitsproken dat er onvoldoende juridische grondslag is voor het gebruiken van reisgegevens van een student en dat dit in strijd is met artikel 8 EVRM. Tegen deze uitspraak is hoger beroep aangetekend bij de Centrale Raad van Beroep. Aangezien deze zaak onder de rechter is, kan ik hierover op dit moment geen nadere uitspraken doen.
Hoe kwalificeert u het feit dat dit de tweede keer in korte tijd is dat DUO de fout is ingegaan bij opsporingsactiviteiten? Deelt u de mening dat dit een teken aan de wand is?
De twee casussen genoemd in vraag 1, hebben inhoudelijk geen relatie met elkaar. Ik heb alle vertrouwen dat DUO de handhaving en fraudeafhandeling zorgvuldig voorbereidt en uitvoert. Onderdeel hiervan is dat studerenden bezwaar mogen aantekenen als zij vraagtekens plaatsen bij de rechtsgeldigheid van de uitvoering. Het is voorstelbaar dat door nieuwe inzichten het beleid en de uitvoering aangepast moeten worden. Dit draagt dan bij aan de verdere verbetering en versterking van het studiefinancieringsstelsel.
Bent u bereid om DUO tot de orde te roepen en duidelijke opsporingsrichtlijnen te geven die de privacy van burgers in acht nemen?
De standaard opdracht aan DUO is de geldende handhavings- en opsporingsbeginselen voor een bestuursorgaan te volgen. DUO is een professionele organisatie die haar verantwoordelijkheid neemt voor het rechtmatig uitvoeren van de wet- en regelgeving. Tegen de uitspraak over de aanpak «misbruik met de uitwonendenbeurs» is hoger beroep aangetekend. Met DUO wacht ik die behandeling af.