Dna profielen van veroordeelde criminelen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tienduizenden veroordeelde criminelen ontbreken in dna-databank»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat meer dan 21.000 DNA-profielen van veroordeelde criminelen zouden ontbreken en het ministerie zich niet aan de wet zou houden?
Het Ministerie houdt zich aan de wet. Het cijfer waaraan wordt gerefereerd betreft het aantal personen dat staat geregistreerd in het opsporingsregister van de politie (OPS) voor DNA-afname in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-V). Ieder jaar is er een aantal personen dat niet kan worden opgespoord. Dit aantal betreft het totaal aantal signaleringen vanaf 2006 tot op heden. Een deel van hen verblijft vermoedelijk niet meer in Nederland.
Wat is de stand van zaken in de zogenaamde herstelactie die was ingezet om de forse achterstanden van ontbrekende DNA-profielen weg te werken? Hoe groot is de groep veroordeelden van wie nog geen DNA is afgenomen? Wat gaat u doen om deze achterstand in te halen?
De herstelactie en inhaalslagen zijn afgerond. Momenteel bevat de DNA databank in totaal 268.230 profielen van veroordeelden die DNA hebben afgestaan. Het aantal gesignaleerde personen in OPS van 21.000 vanaf 2006 is niet aan te merken als een achterstand.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat honderden misdrijven hierdoor onopgelost blijven?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn de inhaalslagen afgerond. Het is juist dat naarmate er meer DNA-profielen van veroordeelden zijn opgenomen in de DNA databank, de kans op opgeloste misdrijven toeneemt. Hoeveel dat er zouden kunnen zijn laat zich niet precies berekenen.
Wat vindt u van de mogelijkheid om afname van DNA reeds bij inverzekeringstelling mogelijk te maken? Welke mogelijkheden ziet u hier (alsnog) voor? Zouden eventuele (juridische) bezwaren hiertegen ondervangen kunnen worden door het DNA-materiaal te vernietigen indien de verdachte uiteindelijk niet wordt veroordeeld voor het strafbare feit waarvoor hij in verzekering was gesteld? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat deze mogelijkheid serieuze aandacht verdient. Zie mijn reactie hierop in mijn beleidsbrief ten behoeve van het Algemeen Overleg DNA-V met uw Kamer van 4 juli a.s. welke tegelijk met de beantwoording van deze vragen is verzonden.
Kunt u nader expliciteren waarom u voornemens bent de huidige verplichte afname van DNA te wijzigen in die zin dat dit niet langer plaatsvindt bij jeugdigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur? Hoe gaan ons omringende landen hiermee om?
Directe aanleiding om mijn beleid in deze te herzien zijn de twee oordelen van het VN-mensenrechtencomité waarover ik uw Kamer in mijn brief van 3 april 2018 heb geïnformeerd2 alsook de praktijk die zich bij diverse rechtbanken heeft ontwikkeld. Het VN-comité oordeelt dat afname van celmateriaal bij minderjarige veroordeelden en de verwerking daarvan tot een DNA-profiel dat wordt opgenomen in de DNA-databank, niet proportioneel is ten opzichte van het legitieme doel van het voorkomen en opsporen van serieuze misdrijven.3 De uitspraken van het VN-mensenrechtencomité horen ook voor andere landen leidend te zijn. Het kabinet respecteert deze uitspraken en is bereid en voornemens daar invulling aan te geven. Overigens vergt uitvoering van dit voornemen wijziging van de Wet DNA-V. Na indiening van het betreffende wetsvoorstel zal uw Kamer in de gelegenheid zijn zich over dat voorstel een oordeel te vormen. Ik ben voornemens het wetsvoorstel nog dit jaar in formele consultatie te geven.
Deelt u de mening dat door dit voornemen het risico kan ontstaan dat recidivisten niet in beeld komen? Welke risico's in het kader van veiligheid brengt dit voornemen met zich mee? Of, anders geformuleerd, hoe nuttig is het afnemen van DNA-materiaal bij de betreffende jongeren tot nu toe gebleken in strafzaken?
Zoals ik in mijn brief van 3 april jl. heb aangegeven, respecteert het Kabinet de uitspraken van het VN-mensenrechtencomité. Wel zal ik in het kader van de wetswijziging onderzoeken of en zo ja hoe in de regeling een onderscheid gemaakt dient te worden tussen «first offenders» en recidivisten.
De aangiftebereidheid van minderjarige slachtoffers mensenhandel |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Aangifte doe je niet» welke op 12 juni 2018 door het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) is gepubliceerd?1
Ja.
Deelt u de mening van de opstellers van het rapport dat de aangiftebereidheid onder minderjarige slachtoffers mensenhandel nog altijd erg laag is? Deelt u mijn mening dat dit vanuit het perspectief van het slachtoffer en vanuit het opsporingsbelang een ontoelaatbare situatie is?
Ik onderschrijf het belang van aangifte doen voor zowel het opsporingsproces en voor het slachtoffer. Zoals ook vermeld in de brief van 19 juni jl.2 zet de overheid al geruime tijd in op het wegnemen van onnodige drempels bij het doen van aangifte of het melden van seksuele uitbuiting en heeft aanzienlijk geïnvesteerd in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld. Er zijn diverse aanwijzingen dat voor het doen van aangifte of het melden van mensenhandel en zedendelicten diverse en uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol spelen. Zedenzaken doen zich vaak voor in de directe (familie)kring. Dat maakt de stap naar de politie niet eenvoudiger. Politie zal zich tot het uiterste inspannen om die drempel zo laag mogelijk te laten zijn, maar het melden bij politie blijft uiteindelijk een persoonlijke afweging van het slachtoffer.
Klopt het dat slechts 11% van 1320 minderjarige slachtoffers uiteindelijk overgaat tot het doen van aangifte en dat wij op dit moment onvoldoende zicht hebben hoeveel slachtoffers in beeld zijn?
Uit de cijfers van de politie blijkt dat in 2016 en 2017 in ongeveer één derde van de gevallen aangifte is gedaan, dit geldt voor zowel mensenhandel als seksuele uitbuiting. Bij minderjarigen ligt dit 4% lager. In de eerste helft van 2018 is dit percentage 22%, hier kunnen eventueel nog aangiften bijkomen omdat er na de kennisname en informatief gesprek nog een aangifte kan volgen. Hieruit blijkt dat er zicht is op hoeveel slachtoffers in beeld zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kunnen uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol spelen bij het wel of niet doen van aangifte, waardoor mogelijk niet alle slachtoffers in beeld zijn bij de politie.
Deelt u de constatering van het CKM dat de drie factoren (zichzelf niet herkennen als slachtoffer, angst en het strafproces zelf) slachtoffers er met name van weerhouden aangifte te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook vermeld in de brief van 19 juni jl.3 zal het kabinet uw Kamer na de zomer een plan van aanpak mensenhandel sturen waarin de ambities uit het regeerakkoord nader worden uitgewerkt. In deze brief zal naast maatregelen om het melden en doen van aangifte te stimuleren, ook aandacht zijn voor het verbeteren van de signalering en ondersteuning van slachtoffers. De inhoud van het rapport zal worden betrokken in de voorbereidingen van het integrale plan van aanpak van mensenhandel zoals de constatering van het CKM over factoren die slachtoffers weerhouden aangifte te doen.
Klopt het dat de politie naar aanleiding van het rapport al heeft besloten tot het instellen van een proeftuin om de verschillende aanbevelingen te implementeren? Kunt de Kamer informeren over de uitkomsten van deze proeftuin?
De politie heeft daartoe besloten en is bezig met de exacte invulling. Ik zal u na de afronding van de pilot hierover informeren.
Klopt het dat minderjarige slachtoffers van mensenhandel soms worden aangemerkt als slachtoffers van zedendelicten? In hoeverre is het wenselijk dat deze slachtoffers worden aangemerkt als zedenslachtoffers in plaats van mensenhandel vanuit het perspectief van het slachtoffer en het opsporingsbelang? In hoeverre zijn de aanbevelingen uit dit rapport ook bruikbaar voor deze slachtoffers?
Zedendelicten en mensenhandel zijn twee verschillende delicten. De slachtoffers van mensenhandel krijgen een andere benadering en behandeling dan slachtoffers van een zedendelict.
Voorafgaand aan ieder onderzoek wordt bepaald of er sprake is van een mensenhandel, zeden of van beiden. Als een onderzoek is gestart naar mensenhandel maar er ook sprake blijkt te zijn van een zedendelict, wordt er contact gezocht met een zedenrechercheur. Andersom wordt deze lijn ook gehanteerd. Als er naast zeden sprake is van een ander delict zoals mensenhandel, dan wordt er naast de gecertificeerd zedenrechercheur ook een andere opsporingsambtenaar betrokken bij het onderzoek.
Deelt u de mening dat aanvullende maatregelen vanuit het kabinet ook nadrukkelijk aandacht moeten krijgen in het aankomende Plan van Aanpak Mensenhandel? Kunt u aangeven aan welke maatregelen u denkt? In hoeverre vindt hier afstemming plaats met maatschappelijk middenveld, waaronder het CKM en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?
In het kader van de ontwikkeling van het plan van aanpak mensenhandel vinden gesprekken plaats over hoe de opsporing van mensenhandel kan worden versterkt zodat daders vaker kunnen worden opgespoord en vervolgd. Hierbij wordt ook gekeken naar hoe drempels die het doen van aangifte in de weg staan, kunnen worden weggenomen. Het rapport van het CKM biedt hierbij waardevolle inzichten.
Uit het rapport blijkt onder andere dat slachtoffers zichzelf niet altijd als zodanig herkennen. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, zoals het gebruik van manipulatie door de daders. Daarom is het niet alleen van belang om te kijken naar hoe de aangiftebereidheid kan worden verhoogd, maar ook hoe er vaker ambtshalve opsporing plaats kan vinden.
Het rapport van het CKM benadrukt ook dat het strafrechtelijk proces door slachtoffers op verschillende fronten als te belastend wordt ervaren. Dit beeld is ook uit eerdere gesprekken met professionals naar voren gekomen. Ik ben dan ook blij dat de politie zal starten met een proeftuin om te bezien of het strafrechtelijk proces op een aantal punten voor het slachtoffer kan worden verbeterd. Ik volg deze proeftuin met interesse en zal uw Kamer na afloop informeren.
Daarnaast wordt er de komende jaren flink geïnvesteerd in een betere informatievoorziening in de strafrechtketen en het verkorten van de doorlooptijden. Uw kamer is hierover onlangs per brief geïnformeerd4.
De ontwikkeling van het plan van aanpak vindt momenteel plaats. Hierbij wordt nauwe afstemming met de verschillende departementen en een groot aantal stakeholders gezocht, waaronder het CKM en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ik kan daarom nog niet ingaan op specifieke maatregelen die hierin zullen worden opgenomen.
Ik wil hier al wel ingaan op de vraag naar verhoging van de strafmaat. De strafmaat voor mensenhandel is in 2009 en 2013 verhoogd. Voor het gronddelict geldt een strafmaximum van 12 jaar, oplopend naar 30 jaar tot levenslang indien mensenhandel de dood ten gevolge heeft. In de afgelopen jaren zijn de gemiddeld opgelegde straffen echter gedaald. Zoals ook in de Kamerbrief van 29 november 20165 door de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven, laat deze daling zich in ieder geval deels verklaren door de beperkter beschikbare capaciteit en expertise bij politie, Koninklijke Marechaussee en Openbaar Ministerie. Ook wordt de gemiddeld opgelegde straf bepaald door het type zaken dat wordt opgepakt. Een daling van de gemiddeld opgelegde straf, hoeft daarom niet te betekenen dat er in vergelijkbare zaken, lagere straffen worden opgelegd. Met het oog op deze analyse van de oorzaken voor de daling in de opgelegde straffen, verwacht ik dat een verdere verhoging van de strafmaat, geen effect zal hebben.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de onderzoekers dat de strafrechtelijke definitie van mensenhandel te complex is en dat verduidelijking hiervan kan bijdragen aan eerdere (h)erkenning van slachtofferschap mensenhandel bij slachtoffers en professionals? Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een handreiking die kan bijdragen aan een verheldering van de definitie van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat aanvullende maatregelen vereist zijn om de strafrechtelijke procedure zelf te verbeteren? Wat is uw reactie op de aanbeveling om over te gaan op een fast lane procedure om de doorlooptijd van minderjarige slachtoffers mensenhandel te verkleinen? Kunnen bij het Plan van Aanpak Mensenhandel tevens aanvullende maatregelen worden verwacht om de strafmaat bij daders te verhogen en de kans op een sepot of vrijspraak te verminderen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u tot slot de mening dat naast maatregelen om de aangiftebereidheid van slachtoffers te vergroten, het tevens van belang is om op andere manieren de pakkans van mensenhandelaren te vergroten? Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld om minder afhankelijk te zijn van een aangifte? Bent u bereid te investeren in ambtshalve onderzoek?
Ik deel de mening dat het van belang is de mensenhandelaren ook op een andere manier te pakken. Het ambtshalve onderzoek doen als er (nog) geen aangifte is, is ook belangrijk.
Na de zomer zal ik uw Kamer het plan van aanpak voor mensenhandel toesturen. Hierin gaat het kabinet nader in op de diverse maatregelen.
De schietincidenten in Delft |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Opnieuw panden in centrum Delft beschoten»1, «Handgranaten verwacht je in een oorlog, niet in de horeca»2 en «Intimidatie in horeca: «Jullie kunnen ook een handgranaatje krijgen»»?3 Kent u de persverklaring van de burgemeester van Delft?4
Ja.
Kan uit de in de genoemde berichten beschreven voorvallen en andere voorvallen opgemaakt worden dat er sprake is van een trend van dergelijke incidenten tegen ondernemers? Zo ja, beschikt u over cijfers ten aanzien van deze incidenten?
De zaken zijn momenteel nog in onderzoek bij het Openbaar Ministerie. Zoals bekend kan ik niet vooruit lopen op de resultaten van strafrechtelijke onderzoeken.
Zijn er indicaties dat genoemde incidenten te maken kunnen hebben met afpersing van ondernemers of het uitschakelen van concurrentie? Zo ja, waar bestaan die uit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit een bijzonder ernstige vorm van criminaliteit is waarbij de ondernemers en het algemene publiek gevaar lopen? Zo ja, waarom en wat betekent dit voor de prioriteiten in de opsporing?
Ja, die mening deel ik volkomen. Politie en OM geven dit soort zaken de vereiste prioriteit.
Is er naar uw mening afdoende recherchecapaciteit en -kennis beschikbaar om dergelijke zaken op te lossen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie wordt door het lokale gezag bepaald en kan daar ook het beste worden ingeschat. De politie valt voor wat betreft opsporing onder het gezag van het OM. In gezamenlijkheid met politie weegt het OM af welke onderzoeken wel en niet zullen worden opgestart. Het is volstrekt helder dat in dergelijke zaken met een grote impact op slachtoffers en een grote inbreuk op de veiligheid van burgers afdoende inzet plaatsvindt.
Welke instrumenten anders dan (tijdelijke) sluiting van de getroffen panden en het gebruiken van cameratoezicht hebben burgemeesters tot hun beschikking om de veiligheid rondom deze panden te verbeteren?
Het is aan de burgemeester om in overleg met de politie en het OM per geval te beoordelen welke maatregelen geboden zijn. Behalve cameratoezicht en tijdelijke sluiting kan bijvoorbeeld gedacht worden aan extra politiesurveillance of een tijdelijke wegblokkade voor voertuigen. Voor het overige kunnen in het belang van de veiligheid geen uitlatingen worden gedaan over mogelijke veiligheidsmaatregelen.
Het bericht ‘Meisjes zwijgen liever’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meisjes zwijgen liever»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat slachtoffers van mensenhandel en zedendelicten aangifte doen?
Ja, seksuele uitbuiting is een zeer ernstig misdrijf met vaak indringende en langdurige gevolgen voor het slachtoffer. Dit geldt des te meer als het slachtoffer minderjarig is.
Deelt u de mening dat de lage aangiftebereidheid in zeden- en mensenhandel zaken problematisch is, te meer daar het ook vaak om minderjarige kinderen gaat?
Drempels om aangifte te doen moeten zoveel mogelijk worden weggenomen. Het rapport «Aangifte doe je niet» van het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) constateert dat er veel goed gaat, maar dat er ruimte is voor verbetering, met name in beïnvloeden van de aangiftebereidheid. Het rapport geeft aan dat slachtoffers van seksuele uitbuiting verschillende drempels ervaren en kunnen ervaren binnen en buiten de strafrechtsketen die van invloed kunnen zijn op hun aangiftebereidheid. Met diverse maatregelen zet het kabinet in op het verhogen van de aangiftebereidheid van seksuele uitbuiting. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar minderjarige slachtoffers. Voor het overzicht van deze maatregelen verwijs ik u naar mijn brief d.d. 19 juni 20182. Het voorgaande laat onverlet dat het ambtshalve onderzoek naar dit soort zaken, als er (nog) geen aangifte is, ook belangrijk is.
Klopt het dat de aangiftebereidheid terugloopt?
Allereerst wil ik opmerken dat dé aangiftebereidheid niet bestaat. Slachtoffers maken per type delict een eigen kosten-baten afweging in hun keuzeproces tot het doen van aangifte. Het is van belang dat de meldingsbereidheid toeneemt, zodat het slachtoffer na een gesprek een keus kan maken. Ik heb op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat de bereidheid tot aangifte terugloopt.
Deelt u de mening dat als een slachtoffer aangifte doet, alles in het werk moet worden gesteld om hier werk van te maken en dat het onacceptabel is als deze zaken op de plank belanden?
Ik deel deze mening en dit is ook het uitgangspunt van het beleid: seksuele uitbuiting van minderjarigen heeft prioriteit. Dit laat onverlet dat er keuzes gemaakt moeten worden door openbaar ministerie en politie in het opwerken van signalen tot verdenkingen en de omvangen van opsporingsonderzoeken. Ernst, aard, omvang en opsporingsindicaties zijn dan van belang; net als het totale werkaanbod op dat moment.
Wat vindt u, in het licht van de vorige vraag, van de ervaringen van in bovengenoemd artikel genoemde Merel van Groningen, Richard Körver en het Centrum Kindermishandeling (CKM)?
Deze ervaringen ondersteunen het belang van de maatregelen om drempels weg te nemen voor het doen van aangifte van seksuele uitbuiting. De overheid zet al geruime tijd in op het wegnemen van onnodige drempels bij het doen van aangifte of het melden van seksuele uitbuiting. Zie hiervoor ook mijn brief van 19 juni 2018. Ook heeft het kabinet aanzienlijk geïnvesteerd in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld.
Welke prioriteit heeft de aanpak van zeden- en mensenhandelzaken bij de politie? Hoe heeft de capaciteit en de expertise zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Zedendelicten en mensenhandel zijn onacceptabel en wordt door de politie zo goed en snel mogelijk opgepakt. Wel merk ik daarbij op dat het gezag de prioriteiten bepaalt binnen de kaders van de wet. Zaken waarbij sprake is van seksuele uitbuiting van minderjarige slachtoffers hebben prioriteit. De reorganisatie bij politie, alsmede de grote vluchtelingeninstroom heeft geleid tot kwantitatieve en kwalitatieve onderbezetting in mensenhandel capaciteit binnen de strafrechtketen. Zoals u weet heeft mijn voorganger diverse investeringsmaatregelen3 in gang gezet om de mensenhandel capaciteit weer op peil te krijgen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat slachtoffers laagdrempelig aangifte kunnen doen, de aangiftes van slachtoffers in zeden- en mensenhandelzaken serieus genomen worden en de aangiftebereidheid in dit soort zaken niet daalt, maar stijgt?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 19 juni 20184 zet de overheid al geruime tijd in op het wegnemen van onnodige drempels bij het doen van aangifte of het melden van seksuele uitbuiting. Ook heeft de overheid aanzienlijk geïnvesteerd in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld. Er zijn diverse aanwijzingen dat voor het doen van aangifte of het melden van mensenhandel en zedendelicten diverse en uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol spelen. Zedenzaken doen zich vaak voor in de directe (familie)kring. Dat maakt de stap naar de politie niet eenvoudiger. Politie zal zich tot het uiterste inspannen om die drempel zo laag mogelijk te laten zijn, maar het melden bij politie blijft uiteindelijk een persoonlijke afweging van het slachtoffer.
De diverse maatregelen die zijn genomen binnen het zeden- en mensenhandeldomein sluiten goed aan op de aanbevelingen uit het eerdergenoemde rapport van het CKM. Na de zomer zal ik uw Kamer het plan van aanpak voor mensenhandel toesturen. Ik betrek daarbij ook de relevante ontwikkelingen op het gebied van zeden en de bevindingen uit het CKM-rapport.
Het bericht ‘Wapens niet meer onklaar gemaakt’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wapens niet meer onklaar gemaakt»?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer de Europese wapenrichtlijn, waarover in 2016 al een akkoord is gesloten tussen de Europese lidstaten, in Nederland wordt ingevoerd? Klopt het dat ons omringende lidstaten de richtlijn al wel in nationale regelgeving hebben omgezet? Wat is de reden van mogelijke vertraging?
De Europese wapenrichtlijn moet op 14 september 2018 geïmplementeerd zijn. Het wetsvoorstel2 dat hier uitvoering aan geeft, is onlangs, op 29 juni 2018, ingediend bij uw Kamer. Uit navraag bij ons omringende landen als België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk is gebleken dat geen van deze landen op dit moment een desbetreffend wetsvoorstel bij hun respectievelijke parlementen heeft ingediend.
Herkent u de door de wapenhandel geschetste problematiek? Voor de invoering van de richtlijn werden er jaarlijks 500 tot 750 wapens onschadelijk gemaakt zo wordt er geschat, kunt u aangeven wat er de afgelopen twee jaar is gebeurd met wapens die onklaar gemaakt dienden te worden?
Nee, die problematiek herken ik niet. Er wordt niet bijgehouden wat er met vuurwapens is gebeurd als deze aangeboden zijn om onklaar te worden gemaakt.
Worden ingeleverde wapens op dit moment onklaar gemaakt? Zo nee, welke gevaren brengt dit met zich mee? Zijn er risico’s dat deze wapens op de zwarte markt belanden en bij criminele organisaties?
Vuurwapens die door particulieren bij de politie worden ingeleverd worden vernietigd. Vergunningplichtige vuurwapens die bij een wapenhandelaar worden ingeleverd blijven vergunningplichtig. Mij zijn geen signalen bekend dat dergelijke vuurwapens op de zwarte markt belanden.
Bent u bekend met wapenhandel die aangeeft geen wapens meer aan te nemen vanwege overschot in hun kluizen?
Ik ben bekend met dit geluid. De wapenhandel heeft hier op informele wijze bij mijn ministerie melding van gemaakt. Voor de wapenhandel bestaat overigens geen plicht wapens van particulieren voor opslag aan te nemen.
Hoe ver bent u gevorderd met het aanwijzen van één centrale keurende organisatie die bevoegd is om de wapens onklaar te maken? Wie wordt daarvoor aangewezen? Is de politie of het ministerie verantwoordelijk hiervoor?
In het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese wapenrichtlijn is de politie aangewezen als de centrale controlerende instantie.
Zijn er middelen vrijgemaakt voor de inrichting van een dergelijke autoriteit?
Ja, hiervoor zijn in mijn begroting financiële middelen gereserveerd.
Kunt u aangeven of er nog obstakels zijn die beletten dat een speciale instantie om wapens onklaar te maken wordt opgericht? Indien die er zijn hoe gaat u die wegnemen?
De richtlijn noch het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn dat bij uw Kamer wordt ingediend schrijft de oprichting van een speciale instantie voor het onklaarmaken van wapens voor. Die bevoegdheid blijft bij de erkenninghouders (wapenhandel) liggen.
Het bericht ‘Agentschap Telecom slaat alarm over hackbare apparaten’ |
|
Arno Rutte (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD), Arne Weverling (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agentschap Telecom slaat alarm over hackbare apparaten»?1
Ja, dat bericht is bekend.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van het Agentschap Telecom (AT) dat er haast gemaakt moet worden met een keurmerk voor veilige apparaten? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap Telecom (AT) houdt in de Staat van de Ether 20172 een pleidooi voor de snelle invoering in Europa van minimumeisen aan met internet verbonden apparatuur (IoT) via een CE-markering (of keurmerk). Ik deel dit pleidooi gezien de enorme groei van (onveilige) IoT-apparatuur. Vandaar dat ik deze oplossingsrichting ook noem in de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software3. Omdat er niet één maatregel bestaat die de digitale veiligheid van IoT-apparatuur kan realiseren, bevat de roadmap een mix van maatregelen.
Eerder heeft u aangegeven dat u bezig bent met een keurmerk voor veilige apparaten, kunt u aangeven hoe dit proces vordert? Wanneer verwacht u een voorstel te kunnen doen?
Het CE-keurmerk waar het AT op doelt, is gebaseerd op de Radio Equipment Directive (RED). De RED schrijft eisen voor waar (radio)apparatuur aan moet voldoen om het Europese keurmerk CE te mogen dragen. AT is toezichthouder op de RED. De voorschriften gaan tot dusver over zaken als gebruiksveiligheid, het voorkomen van interferentie en storingsgevoeligheid. De RED biedt daarnaast de mogelijkheid om, na activering door de Europese Commissie, minimale eisen te stellen aan de digitale veiligheid van draadloze apparaten. Het kan daarmee dan ook dienen als keurmerk voor veilige «slimme» draadloze apparaten.
Met de Europese Commissie onderzoekt het kabinet hoe invulling te gegeven aan voornoemde mogelijkheid om het huidige CE-keurmerk van de RED uit te breiden met minimale eisen aan de digitale veiligheid van draadloze apparaten. Nederland heeft daartoe onlangs in Europa een voorstel gedaan. De Commissie heeft positief op dit voorstel gereageerd en overweegt om als eerste stap veiligheidseisen voor bepaalde productcategorieën versneld in te voeren. Dit is een belangrijke eerste stap. Daarbij is de Nederlandse inzet dat op de langere termijn alle met internet verbonden apparatuur moet voldoen aan minimale eisen ten aanzien van de digitale veiligheid (security by design).
Deelt u de mening van het AT dat het CE-keurmerk als voorbeeld zou kunnen dienen voor een keurmerk voor veilige «slimme» apparaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt in de ontwikkeling van het keurmerk voor veilige apparaten ook nagedacht over hoe voor consumenten zo zichtbaar en duidelijk mogelijk kan worden gemaakt welke «slimme» apparaten veilig zijn en welke niet, aangezien dit volgens het AT vaak niet zichtbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het CE-keurmerk op basis van de RED betekent dat alle apparaten die onder deze richtlijn vallen aan de minimumeisen moeten voldoen. Onveilige apparatuur die niet aan de minimum eisen voldoet, kan door de toezichthouder (het AT) van de markt worden verwijderd. Als de regelgeving van de RED wordt uitgebreid met veiligheidseisen voor digitale veiligheid, is het CE-keurmerk daarvoor ook geldend. De CE markering (in de vorm van een CE-logo) moet op ieder apparaat aangebracht zijn. AT houdt toezicht of dit ook terecht gebeurt.
Ziet u voldoende kansen voor telecommunicatie- en internetproviders om hun netwerk af te speuren naar onveilige apparaten? Zo nee, waarom niet?
Aanbieders van internettoegang kunnen vanuit hun beheerstaak van de internetverbinding een rol spelen bij het terugdringen van digitale kwetsbaarheden. In dialoog met aanbieders van internettoegang wordt bekeken hoe zij, analoog aan de succesvolle aanpak van botnets, een bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van onveilige apparaten.
Vindt u het wenselijk dat bedrijven zelf met een keurmerk zouden komen, zoals het AT suggereert? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorkeur gaat uit naar een Europees keurmerk, zoals het eerdergenoemde CE-keurmerk met verplichte minimumeisen. Dit is het meest effectief en draagt bij aan de Digitale Interne Markt (het voorkomt versnippering en verstoring van het level playing field). Totdat zo’n keurmerk er is, kan de overheid geen toezicht houden om zo nodig producten van de markt te weren. De roadmap bevat mede daarom meerdere maatregelen om onveilige producten samen met bedrijven aan te pakken. Zoals standaardisering en certificering. Met de Cybersecurity Act wordt op Europees niveau gewerkt aan een raamwerk voor (vrijwillige) cybersecurity certificatie. Uw Kamer is onlangs, voorafgaand aan de Telecomraad van 8 juni, geïnformeerd over de Cybersecurity Act4. Dat raamwerk biedt bedrijven de mogelijkheid om Europese standaarden en certificaten te (helpen) ontwikkelen voor specifieke producten, processen of diensten. Bedrijven kunnen er vervolgens voor kiezen om hun product, proces of dienst vrijwillig te laten certificeren tegen de bij een certificaat behorende eisen.
Deelt u de mening dat het snel en actief invoeren van een keurmerk voor «slimme» apparaten nodig is om innovaties, ontwikkelingen en ondernemerschap te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Een keurmerk kan het maatschappelijk verantwoord innoveren stimuleren als het zo wordt ingericht dat apparaten digitaal veiliger worden en er ruimte blijft voor innovatie, het meenemen van ontwikkelingen en ondernemerschap.
Matchfixing in het tennis |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belgische politie arresteert leden goksyndicaat en tennissers wegens matchfixing»?1
Ja.
In hoeverre strekt deze zaak zich uit tot Nederlandse verdachten of andere betrokkenen?
In het artikel wordt melding gemaakt van een Belgisch strafrechtelijk onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten contact te hebben met de Belgische autoriteiten. Ik kan verder niets zeggen over lopende buitenlandse strafrechtelijke onderzoeken. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Is er contact tussen de Nederlandse en de Belgische justitiële autoriteiten over deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit bericht voor de Kansspelautoriteit dan wel het openbaar ministerie aanleiding nader onderzoek te doen naar matchfixing in het tennis waarbij Nederlandse partijen betrokken zijn? Zo nee, waarom niet?
De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt enkel toezicht op de detectie en melding van verdachte weddenschappen. De Ksa kan naar aanleiding van meldingen navraag doen bij vergunninghouders en handhavend optreden richting vergunninghouders. Elk signaal wordt daarnaast – zoals gebruikelijk – onderzocht op mogelijke aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek door het OM. Het OM doet geen mededelingen over al dan niet lopende onderzoeken.
Het bericht 'Anticorruptieteam nodig' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Anticorruptieteam nodig»?1
Ja.
Deelt u de mening van de heer Fijnaut dat in de strijd tegen drugsinvoer en/of corruptie een veel offensievere strategie nodig is, meer specifiek een speciale unit c.q. speciaal team dat permanente controles uitvoert en onderzoek doet in plaats van «slechts» reageren op tips en aangiften? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u in overleg met uw collega van het Ministerie van Defensie en de Korpsleiding van de politie teneinde na te gaan wat de mogelijkheden zijn?
Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd, is het van belang dat de drugsproblematiek in de Rotterdamse haven integraal wordt benaderd en dat hierbij slim wordt samengewerkt.2 De betrokken (overheids)partners – waaronder de Douane, de FIOD, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) – werken op verschillende manieren samen, ieder vanuit zijn eigen taak en met gebruikmaking van eigen bevoegdheden, samen met private partijen. Bovendien is de opsporing door de politie in de haven sinds 2016 geïntensiveerd.
Zoals de burgemeester van Rotterdam in antwoord op de raadsvragen over ditzelfde onderwerp heeft aangegeven, worden verschillende concrete maatregelen genomen om ondermijnende criminaliteit in de Rotterdams haven te bestrijden.3 Volgens het OM en de politie zijn de huidige opsporingsmiddelen daarbij voldoende om ambtelijke en niet-ambtelijke corruptie aan te pakken en heeft het inrichten van een speciaal team op dit moment geen meerwaarde. Ik zie geen aanleiding hiervan af te wijken.
Ik heb uw Kamer bij brief van 11 juli jl. in den brede geïnformeerd over de wijze waarop de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit – waaronder drugscriminaliteit- de komende jaren wordt versterkt.
Het bericht dat een bende cocaïnesmokkelaars is geïnfiltreerd bij de Belastingdienst |
|
Renske Leijten , Ronald van Raak |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat de politie een medewerker van de Belastingdienst heeft gearresteerd op verdenking van het lekken van vertrouwelijke informatie aan een criminele organisatie? Zo nee, kunt u uitleggen wat de feiten zijn?
Op 17 april 2018 zijn in een onderzoek naar een crimineel samenwerkingsverband, dat er van verdacht wordt zich bezig te houden met de invoer van verdovende middelen via de haven van Rotterdam, acht verdachten aangehouden in de regio Rijnmond. Eén van de verdachten in dit onderzoek was inderdaad werkzaam bij de Belastingdienst. Hij wordt ervan verdacht vertrouwelijke informatie te hebben doorgegeven aan de criminele organisatie.
Hoe kan het dat een medewerker van de Belastingdienst toegang heeft tot informatie van alle opsporingsdiensten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Opsporingsdiensten bepalen binnen de wettelijke grenzen zelf wie, onder welke voorwaarden, tot welke informatie in welke systemen toegang krijgt. Voor wat deze zaak betreft geldt dat ik geen mededelingen kan doen over een concreet stafrechtelijk onderzoek.
Hoe vaak komt het voor dat medewerkers van overheidsdiensten medewerking verlenen aan criminele organisaties? Hoeveel medewerkers van overheidsdiensten zijn de afgelopen jaren verdacht van dergelijke feiten?
De Rijksrecherche heeft in 2017 in totaal 105 oriënterende, feiten- en strafrechtelijke onderzoeken verricht, waarvan 22 naar ambtelijke corruptie en 23 naar schending geheimhoudingsplicht1. In dat kader verwijs ik tevens naar de beantwoording op de vragen van het lid Helder (PVV) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «OM ziet opvallende stijging aantal corruptiezaken binnen politie en douane» en het Jaarbericht OM 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2825). Het WODC heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen georganiseerde criminaliteit en integriteitsschendingen binnen rechtshandhavingsorganisaties over de periode 2012–2016. Het onderzoek was op vier overheidsdiensten gericht, namelijk op de politie, Douane, Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD). Het onderzoek is, voorzien van een beleidsreactie, op 14 september 2017 (Kamerstuk 28 844, nr. 121), door de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Financiën, aan uw Kamer gestuurd.
Hoe verklaart u dat criminele organisaties er kennelijk nog altijd in slagen douaniers om te kopen en dat deze douaniers in staat zijn deze organisaties te helpen door het doorlaten van partijen drugs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over 2017 en 2018 zijn mij bij de Douane geen gevallen bekend van ernstige integriteitsschendingen in relatie tot georganiseerde criminaliteit waarbij douaniers zijn aangehouden of ontslagen. Het werk van de Douane – controleren van goederen – brengt altijd risico’s van beïnvloeding met zich mee. De Douane hanteert maatregelen om integriteitsincidenten zoveel mogelijk te voorkomen. Het is echter nooit uit te sluiten dat integriteitsschendingen plaatsvinden.
Als blijkt dat er onverhoopt toch mogelijk strafbare feiten zijn gepleegd, dan wordt deze informatie overgedragen aan de opsporingsinstanties.
Bent u bereid te onderzoeken hoe grootschalig het omkopen van medewerkers van de Douane en de Belastingdienst voorkomt en hoe dit kan worden voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van het op grote schaal omkopen van medewerkers van de Douane en de Belastingdienst. Zie tevens het antwoord op vraag 4. Op dit moment heb ik dan ook geen aanleiding om een onderzoek te laten instellen.
Erkent u dat de verwevenheid van de «onderwereld» met de «bovenwereld» ernstige vormen begint aan te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij ondermijnende criminaliteit gaat het om een breed scala aan criminele fenomenen en hun ondermijnende werking op de samenleving. Eén van die ondermijnende effecten is de verwevenheid van onder- en bovenwereld. Die moet met kracht worden tegengegaan en dat is ook de inzet van het kabinet. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 11 juli 2018 wordt uiteengezet hoe de aanpak de komende jaren zal worden versterkt en versneld.
Het bericht dat de Chinese overheid ambtenaren inzet om de Oeigoeren in Xinjiang te controleren en te indoctrineren |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China stuurt ambtenaren uit logeren (en spioneren) bij Oeigoeren»?1
Ja.
Baart de berichtgeving u zorgen? Zo ja, wat gaat u op grond van deze zorgwekkende signalen doen?
Uit diverse studies, mediaberichtgeving en verklaringen van personen in de regio kan worden geconcludeerd dat er sprake is van grootschalige beperking van religieuze en culturele vrijheden van moslims in Xinjiang. Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over deze situatie.
Zoals aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van de leden Kuzu (ingezonden op 10 april) en Karabulut (ingezonden op 13 april) aan de Minister-President over de handelsmissie naar China heeft Nederland vrijheid van religie en levensovertuiging aan de orde gesteld in de mensenrechtendialoog met China. Tijdens deze dialoog, die plaatsvond op 20 juni, uitte de mensenrechtenambassadeur de zorgen van het kabinet over privacy schendingen, beperkingen op religieuze en culturele vrijheden en heropvoedingskampen in Xinjiang.
Ook binnen de VN Mensenrechtenraad bestaan zorgen over de situatie in Xinjiang. Nederland zet zich in voor het aan de orde stellen van de ontwikkelingen in Xinjiang door middel van heldere verwijzingen in EU-verklaringen naar de mensenrechtensituatie in die regio.
Wat vindt u van de conclusies van de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch in het nieuwsbericht, namelijk dat «(d)eze meerdaagse «thuisverblijven» officieel bedoeld zijn om de inwoners te helpen, maar in werkelijkheid dienen om hen te controleren en indoctrineren» en dat «(d)it bezoekprogramma een schending is van de privacy en het familieleven, en van de culturele rechten van een minderheid»? Deelt u deze conclusies?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van een onderzoeker antropologie aan de Universiteit van Washington, zoals weergegeven in het bericht: «oudere Oeigoeren zeggen dat het nu erger is dan tijdens de Culturele Revolutie. Nu voelt zelfs je eigen huis niet als veilig. De technologie controleert alles, je kunt je nergens nog vrij uitdrukken»? Zo ja, wat gaat u doen om de VN tot meer actie te bewegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om u in te zetten voor een onafhankelijk internationaal onderzoek naar deze en mogelijke andere gebeurtenissen van mensenrechtenschendingen in Xinjiang komt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het niet opportuun om op een internationaal onderzoek aan te sturen en is van mening dat de huidige koers, om zowel bilateraal als in EU- en VN-verband China aan te spreken op de eigen internationale en constitutionele mensenrechtenverplichtingen, de meest gepaste is.
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Radio Free Asia «Xinjiang Authorities Detain Uyghur Pro Footballer For «Visiting Foreign Countries»»?2
Ja.
Klopt het dat de Chinese overheid de 19-jarige profvoetballer Erfan Hezim van F.C. Jiangsu Suning zou vasthouden in een «politiek heropvoedingscentrum», omdat hij voor trainingen en wedstrijden naar het buitenland was gereisd? Zo ja, wat vindt u hiervan en wat gaat u concreet doen om deze wantoestand te adresseren?
Het kabinet baseert zich wat betreft de specifieke situatie van Erfan Hezim op openbare berichtgeving en heeft geen directe bevestiging van zijn detentie. Nederland heeft de detentie van moslims in heropvoedingskampen in zijn algemeenheid aan de orde gesteld tijdens de mensenrechtendialoog met China van 20 juni jl.
Wat vindt u van het bericht dat de Chinese autoriteiten een aanzienlijk aantal Oeigoeren naar heropvoedingskampen sturen en dat sommige van deze «voorzieningen» zelfs overvol zouden zijn (zoals lokale functionarissen in telefonische interviews aan Radio Free Asia hebben beschreven)? Wat gaat u met deze berichten doen?
Het detineren van burgers in heropvoedingscentra zonder eerlijk en transparant proces is in strijd met de Chinese wet en internationale mensenrechtenverdragen. Het kabinet spreekt de Chinese autoriteiten daarop in bilateraal, EU- en VN-verband aan. Het postennetwerk in China is bekend met de situatie in Xinjiang, volgt de ontwikkelingen nauwlettend en informeert daarover het ministerie. Hiervoor hoeft geen aparte instructie te worden gegeven.
Wat vindt u ervan dat de Chinese overheid het bestaan van de heropvoedingskampen niet publiekelijk erkent en niks bekend maakt over het aantal gedetineerden, namen, data en omstandigheden van de detentie? Zijn Nederlandse diplomaten reeds geïnstrueerd hoe zij hiermee om dienen te gaan en, indien dit zo is, kunt u deze instructie delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Doet het huidige regime in China naar uw mening genoeg om de positie van de Oeigoeren te verbeteren? Zo ja, hoe? Zo nee, hoe gaat u de regering van China duidelijk maken dat er serieuze stappen gezet moeten worden?
Er is in Xinjiang sprake van grootschalige beperkingen op religieuze en culturele vrijheden van moslims en het kabinet maakt zich daar ernstige zorgen over. Het kabinet blijft onverminderd bereid om de Chinese autoriteiten hierop aan te spreken zolang de situatie in Xinjiang niet verbetert. De mensenrechtenambassadeur heeft de situatie in Xinjiang tijdens de mensenrechtendialoog met China van 20 juni jl. uitgebreid aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Chinese overheid religieuze vrijheden van de Oeigoeren beperkt en zelfs afneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de bovenstaande gevallen geen incidenten zijn, maar het resultaat zijn van een systematisch onderdrukkingsbeleid van de Chinese regering? Zo ja, bent u bereid om uw afschuw hierover uit te spreken in de richting van de regering van China? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat heeft de Nederlandse regering sinds haar beantwoording van mijn eerdere vragen over de situatie van de Oeigoeren3 concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren te verbeteren?
Minister Zijlstra heeft in zijn gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi op 7 februari jl. de situatie in Xinjiang opgebracht. Mede dankzij de Nederlandse inzet heeft de EU in de 37e zitting van de Mensenrechtenraad in maart aandacht gevraagd voor Xinjiang. Ook premier Rutte heeft het belang van mensenrechten en vrijheid van religie en levensovertuiging genoemd in zijn gesprek met premier Li Keqiang op 12 april jl. De mensenrechten zijn tevens op 20 mei jl. ter sprake gekomen in het gesprek tussen Minister Blok en Minister Wang Yi en marge van de G20 bijeenkomst voor ministers van Buitenlandse Zaken. Tot slot was er de mensenrechtendialoog van 20 juni jl. waar de Nederlandse zorgen over Xinjiang uitgebreid zijn gecommuniceerd aan China.
Kunt u hier een gespecificeerd overzicht van geven? Zo nee, waarom niet? Welke concrete stappen heeft de Nederlandse regering tot heden genomen om de aangenomen motie van het lid Kuzu over het adresseren van de situatie van de Oeigoeren4 van uitvoering te voorzien?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe effectief is de Nederlandse druk in de gesprekken van de Minister-President met president Xi Jinping en premier Li Keqiang5 gebleken in het kader van de aanpak van mensenrechtenschendingen?
Er is geen directe link te leggen tussen gesprekken van bewindslieden met Chinese tegenhangers en de ontwikkeling op het gebied van mensenrechten in China. De Chinese autoriteiten investeren echter veel in het internationale imago van China. Het is daarom aannemelijk dat kritische interventies door de internationale gemeenschap op zijn minst leiden tot een besef in China dat het niet zonder imagoschade door kan gaan met het schenden van mensenrechten.
Kunt u een overzicht van de activiteiten geven die betrekking hebben op het feit dat Nederland aandringt op verbetering van de omstandigheden van de mensenrechten van de Oeigoeren, en het benadrukken van het belang van de vrijheid van religie en levensovertuiging in de richting van China? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u een lijst geven van alle organisaties in China waarmee de Nederlandse regering in het kader van ontwikkelingsbeleid mee samenwerkt, en kunt u per organisatie aangeven of de rol en houding van deze organisatie met betrekking tot de Oeigoeren door de Nederlandse regering zijn onderzocht?
Nederland onderhoudt niet langer een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met China. Vanuit het decentraal mensenrechtenfonds steunt Nederland enkel organisaties die het belang van mensenrechten voor iedereen voorop hebben staan. Omwille van de veiligheid van projectpartners kan niet op nadere details worden ingegaan.
Een verbod op Denk |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin staat dat een medewerker van de partij Denk openlijk zegt «Ik ben met trots aanhanger van IS», dat hij ons volk «rotzooi» noemt en dat hij het gezag van de politie niet erkent?1
Ja.
Deelt u de mening dat in Nederland geen partijen behoren te bestaan met IS-aanhangers omdat zoals bekend IS een terroristische organisatie is die verantwoordelijk is voor massamoorden, terreuraanslagen, onthoofdingen en ander bruut geweld?
ISIS is een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid2 en deelname aan een terroristische organisatie zoals ISIS is strafbaar in Nederland. Extremisme en terrorisme horen niet thuis in de Nederlandse samenleving. Het kabinet zet zich dan ook in voor het voorkomen en bestrijden van extremisme en terrorisme, zoals onder andere beschreven in de notitie «Integrale aanpak terrorisme» van 24 november 20173.
Ontbinding van politieke partijen is een uitzonderlijke maatregel die slechts met de grootst mogelijke terughoudendheid genomen mag worden. Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Zoals eerder per brief aan uw Kamer gemeld, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod.4 Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is.
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In het algemeen geldt dat indien er aanwijzingen zijn dat iemand betrokken is bij strafbare feiten het aan het openbaar ministerie is om te bezien wat de mogelijkheden zijn voor strafrechtelijke vervolging. Vreemdelingrechtelijke consequenties worden overwogen wanneer – bijvoorbeeld op basis van een strafrechtelijke veroordeling – blijkt dat die een persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Van uitzetting kan alleen sprake zijn wanneer een persoon niet (meer) beschikt over de Nederlandse nationaliteit.
Bent u bereid betrokkene – Hussein J. – onmiddellijk te laten oppakken en uitzetten en te bevorderen dat de partij Denk verboden wordt zodat Nederland gevrijwaard wordt van politiek islamitisch jihadisme? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een geliquideerde man in Almere |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de in december 2015 in Almere geliquideerde man in werkelijkheid waarschijnlijk een in Iran veroordeelde aanslagpleger was?1 Kloppen de feiten zoals die in de berichtgeving genoemd worden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Ten tijde van de asielaanvraag tot aan de liquidatie waren er geen signalen bekend dat de heer Motamed mogelijk een andere identiteit zou hebben dan de door hem bij de asielaanvraag opgegeven identiteit. Uit het strafrechtelijk onderzoek naar zijn liquidatie in december 2015 kwamen aanwijzingen naar voren dat de heer Motamed mogelijk een andere identiteit en verzwegen verleden zou hebben, zoals genoemd in het artikel. De toenmalige bewindspersonen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn hiervan op de hoogte gesteld.
Per brief van 12 juni jl.2 is uw Kamer geïnformeerd over onderzoeken die plaatsvinden naar asielzoekers met terroristische motieven en hoe daarin wordt samengewerkt tussen de verschillende betrokken organisaties. In zijn algemeenheid geldt dat sinds de jaren »80 een professionalisering heeft plaatsgevonden in het asielproces. De afgelopen paar jaren zijn er diverse aanvullende maatregelen genomen om binnengekomen asielzoekers te controleren en te identificeren. In het Identificatie & Registratieproces (I&R-proces) wordt onder meer de bagage gecontroleerd, worden gegevensdragers bekeken en indien nodig uitgelezen, biometrische gegevens worden geregistreerd en identiteiten gecontroleerd in alle relevante (inter)nationale systemen, daarnaast worden mensen zo nodig aanvullend gehoord om hun identiteit vast te stellen. Zowel de vreemdelingenketen als het Openbaar Ministerie (OM), als de politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar), de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (I&V-diensten) en andere betrokken organisaties zijn, ook binnen het asielproces, alert op signalen die er op duiden dat een persoon een dreiging voor de nationale veiligheid kan vormen. Daar waar bijvoorbeeld middels een ambtsbericht of een rechtelijk vonnis vast is komen te staan dat een vreemdeling aangesloten is (geweest) bij een terroristische organisatie, zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven zoals benoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en/of een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, kan de IND vreemdelingrechtelijke maatregelen nemen.
Niettemin is het mogelijk dat er ten tijde van een aanvraag geen bijzonderheden zijn of worden geconstateerd die een inwilliging van een verblijfsaanvraag in de weg staan. Het I&R-proces is de afgelopen jaren regelmatig onderwerp van onderzoek door de Inspectie JenV geweest, mede naar aanleiding hiervan zijn bovenstaande verbeteringen in het proces aangebracht.
Er wordt in deze casus geen aanleiding gezien om het I&R-proces verder te onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat de geliquideerde man begin jaren negentig een verblijfsvergunning met een schuilnaam kreeg als hij in Iran veroordeeld was tot de doodstraf vanwege betrokkenheid bij een grote aanslag, waarbij tientallen doden vielen? Bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate was u op de hoogte van het verleden van deze man zoals in de berichtgeving genoemd, zowel tijdens het verlenen van de verblijfsvergunning als daarna?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Iran in het verleden met Nederland contact opgenomen vanwege deze kwestie? Zo ja, wat is hiermee gedaan?
Correspondentie met Iran over de heer Motamed, zoals hij bij ons bekend was, is niet aangetroffen.
Beschouwt u of beschouwde u de Mujahedeen-Khalq, de organisatie waar de geliquideerde man lid van zou zijn geweest, als een terroristische organisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Mujahedeen-Khalq organisatie (MKO) was in de periode 2002–2009 geplaatst op de EU terrorismelijst. Het gerecht van Eerste Aanleg, een onderdeel van het Europees Hof van Justitie, heeft echter in de periode 2002–2009 een paar keer geoordeeld dat plaatsing op de terrorismelijst onvoldoende gerechtvaardigd was. Daarom is de MKO in januari 2009 definitief verwijderd van de EU terrorismelijst.
Het voorkomen van wangiri-fraude |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dit weekend gebeld door een +53-nummer? Je was niet de enige»?1
Ja.
Zijn er cijfers bekend hoe vaak en in welke omvang deze vorm van wangiri-fraude voorkomt in Nederland?
Accurate cijfers over wangiri-fraude in Nederland zijn niet bekend. Het herkennen van deze vorm van fraude is lastig, omdat zij gekenmerkt wordt door een specifieke combinatie van factoren, die bovendien lastig zijn te registreren. De ACM meldt dat mede hierdoor in 2017 naar schatting een beperkt aantal klachten zijn geregistreerd bij Consuwijzer die wangiri-gerelateerd kunnen zijn. Het Openbaar Ministerie registreert zaken met betrekking tot wangiri-fraude niet apart en kan daarom niet aangeven hoeveel zaken met betrekking tot wangiri-fraude in behandeling zijn genomen. Dit geldt ook voor de Fraudehelpdesk. De telecomaanbieders zelf geven aan dat er jaarlijks honderden klanten gedupeerd zijn door wangiri-fraude.
Hoe komen deze fraudeurs aan Nederlandse telefoonnummers, in dit geval van klanten van Tele2?
Deze fraudeurs maken doorgaans gebruik van geautomatiseerde systemen waarbij grote aantallen willekeurige nummers worden gegenereerd. Deze worden vervolgens ook automatisch gebeld en leveren, afhankelijk van het aantal daadwerkelijk actieve en bereikbare nummers, een bepaalde respons op. Hierbij kunnen ook Nederlandse nummers betrokken zijn. De respons kan worden verhoogd door gebruik van gepubliceerde informatie over in gebruik zijnde nummers in bijvoorbeeld telefoongidsen. Ook wordt gebruikgemaakt van openbare nummerregisters: deze bevatten informatie over toekenningen van nummers aan aanbieders van telecomdiensten en dienen om de interoperabiliteit van onder andere telefoniediensten tussen verschillende telecomnetwerken te ondersteunen. Deze fraudeurs kunnen dus, gericht of ongericht, Nederlandse telefoonnummers betrekken bij hun praktijken.
Klopt het dat als iemand een Nederlands informatie- of servicenummer belt, de aanbieder verplicht is de kosten hiervan vooraf duidelijk te vermelden?
Ja, dat klopt. Voor nummers voor informatiediensten uit de reeksen 0900, 0906, 0909 en 18 uit het Nederlandse nummerplan moeten de kosten voorafgaand aan de oproep worden vermeld. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de telefonieaanbieder van de beller en de nummerexploitant (zie ook het antwoord op vraag 5).
Wat zijn de regels van tariefvermelding bij het bellen naar buitenlandse informatie- en servicenummers? Indien deze er niet zijn, wat is hiervan de reden en wat vindt u hiervan?
De Telecommunicatiewet kent geen verplichting om het tarief direct voorafgaand aan de oproep te melden bij het bellen naar buitenlandse informatienummers. Dit komt doordat vanuit Nederlandse wetgeving een dergelijke verplichting eenzijdig opgelegd zou moeten worden aan de Nederlandse telecomaanbieder, hetgeen slecht uitvoerbaar is. Er zou dan moeten worden afgeweken van internationale standaarden voor het routeren van telefoonverkeer. De daarvoor vereiste technische en commerciële aanpassingen zijn aanzienlijk. De verplichting van tariefmelding dient daarom tenminste ook bij de nummergebruiker te liggen die samen met de faciliterende telecomaanbieder (de platformaanbieder) technisch in staat is de tariefmelding te verzorgen. Dit regime is dan ook van toepassing op Nederlandse nummers voor betaalde informatiediensten. In het geval van buitenlandse informatienummers vallen nummergebruikers en platformaanbieders echter buiten de Nederlandse jurisdictie.
In een aantal landen zijn er met de Nederlandse situatie vergelijkbare regels voor tariefmelding bij informatienummers in het land zelf, maar dit is met name buiten Europa mogelijk niet altijd het geval. Eén en ander hangt af van het niveau van consumentenbescherming in een individueel land, en de mogelijkheid deze tarieven ook via andere weg kenbaar te maken.
Het ontbreken van een tariefmelding bij buitenlandse informatienummers leidt in de praktijk niet tot zichtbare problemen. Deze nummers zijn namelijk doorgaans niet aankiesbaar voor Nederlandse consumenten (zie ook het antwoord op vraag 6). In dit verband is ook relevant dat de problematiek zich niet beperkt tot nummers voor informatiediensten. Wangiri-fraude kan plaatsvinden met allerlei nummers, zowel Nederlandse, buitenlandse, en internationale nummers. Voorts zijn niet alleen informatienummers (met een aanvullend tarief voor de informatiedienst) betrokken, maar juist ook buitenlandse nummers met hoge gespreksafgiftetarieven zoals geografische of mobiele nummers. De Telecommunicatiewet kent ook geen verplichting tot tariefmelding voor gesprekken naar deze nummers. Hiervoor geldt dezelfde reden als voor buitenlandse informatienummers met betrekking tot het gebruik van standaarden en vereiste technische en commerciële aanpassingen.
Hebben telecomproviders de mogelijkheid om informatie- en servicenummers met een extreem hoog (start)tarief (tijdelijk) te blokkeren, omdat de kans op fraude hierbij hoog is?
De mogelijkheden tot blokkering van bepaalde nummers of nummerreeksen worden begrensd door de regels voor interoperabiliteit tussen telecomnetwerken van de International Telecommunication Union (ITU), de EU-richtlijnen voor de elektronische communicatiesector en de nationale implementatie hiervan. Uitgangspunt is dat telefoonnummers zoveel mogelijk aankiesbaar zijn op grond van onderhandelingen tussen telecomaanbieders. In dit kader hebben telecomaanbieders tot op zekere hoogte mogelijkheden om bepaalde nummers of nummerreeksen (tijdelijk) te blokkeren, die risico geven op fraude of waarbij fraude is geconstateerd. Voor nummers in de EU is deze ruimte beperkter, op grond van de Universeledienstrichtlijn, dan voor nummers buiten de EU. Voor nummers in de EU (inclusief nummers voor informatiediensten) moeten telefonieaanbieders alle nodige maatregelen nemen om, voor zover technisch en economisch haalbaar, deze aankiesbaar te maken.
Of en zo ja in hoeverre aanbieders van telefoniediensten reeksen nummers (tijdelijk) kunnen blokkeren die risico geven op fraude kan worden vastgesteld door de ACM, en kan daarbij per geval verschillen. De telecomsector is over dit (algemene) vraagstuk reeds eerder in overleg getreden met de ACM. De ACM heeft daarin het standpunt ingenomen dat ook een telefoonnummer dat is uitgegeven in de EU in bepaalde situaties en onder bepaalde voorwaarden geblokkeerd kan worden wanneer sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van fraude.
Hebben consumenten de optie buitenlandse informatie- en servicenummers te laten blokkeren of aan de telecomprovider een maximumtarief aan te geven, waarna je als consument beschermd wilt zijn?
Op grond van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen zijn telefonieaanbieders verplicht om op verzoek van hun abonnees oproepen naar bepaalde categorieën nummers kosteloos te blokkeren. Telefonieaanbieders bieden in dit kader doorgaans de optie om oproepen naar buitenlandse nummers te blokkeren. Abonnees kunnen zich dus via de telefoniedienst beschermen tegen hoge kosten van het bellen naar buitenlandse nummers (informatienummers en andere nummers met hoge tarieven). Ook bestaan er applicaties die door de consument zelf op de mobiele telefoon kunnen worden geïnstalleerd, waarmee het uitbellen naar deze nummers (automatisch) kan worden geblokkeerd.
Welke rol zouden telecomproviders volgens u kunnen spelen bij het oplossen van het probleem? Bent u bereid in gesprek te treden met telecomproviders om over mogelijke oplossingsrichtingen te praten en de Kamer hierover te informeren?
Telecomaanbieders kunnen een grote rol spelen bij het aanpakken van wangiri-fraude. Omdat de telecomsector zelf ook financieel wordt geschaad door diverse vormen van fraude met (buitenlandse/internationale) nummers met hoge (afgifte)tarieven hebben telecomaanbieders individueel of in samenwerking met andere aanbieders reeds initiatieven ontplooid om telecommunicatiefraude beter te bestrijden, welke ook relevant zijn voor de aanpak van wangiri-fraude. Het gaat om zowel technische als organisatorische maatregelen. Dit gebeurt op zowel nationaal als internationaal niveau. In dit kader voert de Nederlandse telecomsector reeds overleg met de ACM en het Ministerie van EZK en zijn er reeds sectorafspraken (Fraudeconvenant, zie https://coin.nl/nl/diensten/fraudeconvenant) die onder andere zien op de problematiek met buitenlandse/internationale nummers.
Voorbeelden van voor wangiri-fraude relevante maatregelen die door de sector in nationaal en internationaal verband (als pilots) zijn geïmplementeerd of worden verkend zijn:
Met name beperkingen van (de snelheid van) doorbetalingen in de telecomketen richting de nummerexploitant zijn vermoedelijk effectief, maar niet in alle gevallen eenvoudig om in te voeren omdat afspraken over de verrekening van internationaal telecomverkeer mondiaal zijn vastgelegd. De ITU werkt momenteel aan standaardisatie van nieuwe beveiligingsmethoden en validatietechnieken om de betrouwbaarheid van de informatie over het oproepende nummer te verhogen. Daarmee kunnen deze methoden en technieken bijdragen aan het terugdringen van de bestaande technische mogelijkheden voor de uitvoering van wangiri-fraude (zoals robocalls).
Ik ben bereid de Kamer nader te informeren als zich relevante ontwikkelingen voordoen in het overleg met de telecomsector.
Wat zou volgens u gedaan kunnen worden om wangiri-fraude te voorkomen?
In de eerste plaats kan de consument zelf, naast bedachtzaam te zijn bij het bellen naar buitenlandse nummers, reeds beschikbare preventieve maatregelen nemen (zie het antwoord op vraag 7). Voorts kan de sector, in samenwerking met de ACM, zelf maatregelen treffen (zie het antwoord op vraag 8). De ACM waarschuwt consumenten middels Consuwijzer om onbekende buitenlandse nummers niet terug te bellen.
Daarnaast kan effectiever toezicht op het juiste gebruik van telefoonnummers en internationale afstemming ook bijdragen aan het voorkomen van deze fraude. Dit is lastig omdat toezichthouders uit verschillende landen, in en met name ook buiten de EU, met elkaar moeten samenwerken. Zowel op ITU als EU-niveau zijn afspraken gemaakt over samenwerking bij incidenten met het grensoverschrijdende gebruik van nummers, die onder meer zien op informatie-uitwisseling. Echter, een (wereldwijd) mechanisme voor een gecoördineerde handhaving blijkt tot dusverre lastig tot stand te brengen. Met name in minder sterk ontwikkelde landen is er vaak onvoldoende bereidheid of capaciteit en/of ontbreken hiertoe relevante bevoegdheden bij toezichthoudende instanties. Dit laat onverlet dat er op nationaal niveau de nodige bestaande voorzieningen zijn en maatregelen mogelijk zijn om schade door wangiri-fraude te voorkomen, zoals genoemd in de antwoorden op de vragen 7 en 8.
Wat wordt er nationaal en internationaal gedaan om fraudeurs van wangiri-fraude op te sporen? Op welke manier werken landen hierbij samen en wat zijn hierbij de resultaten tot nu toe?
Het strafrecht wordt ingezet voor die zaken, waarin die inzet het meest effectief is. Het Openbaar Ministerie kijkt bij de selectie van zaken – naast factoren zoals de omvang van de financiële schade, de kwetsbaarheid van de slachtoffers, de mate van stelselmatigheid en het ondermijnende karakter van een zaak – ook naar de vraag of er voldoende aanknopingspunten voor succesvolle opsporing en vervolging zijn. Zoals hierboven aangegeven is wangiri-fraude een complex, vaak internationaal spelend fraudefenomeen, wat het vinden van voldoende aanknopingspunten voor een succesvolle opsporing en vervolging soms bemoeilijkt.
Daar waar die aanknopingspunten er wel voldoende zijn, worden zaken in behandeling genomen. Fraude kan echter het meest effectief worden bestreden door inzet op preventie, zoals in het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 is weergegeven.
De vrees van de Arubaanse premier dat Aruba een tweede Syrië aan het worden is als gevolg van de instroom van Venezolanen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Premier Aruba: «Dit is een tweede Syrië aan het worden»»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Arubaanse Minister-President dat Aruba «een tweede Syrië aan het worden» is? Hebt u daarnaast kennisgenomen van haar verwachting dat er nog een «massale influx» van bootmigranten op komst is? Weet u of zij, gezien de commotie rondom dit interview, de uitspraken in kwestie echt heeft gedaan? Zo ja, hoe beoordeelt u deze?
Ik heb via de media kennisgenomen van de door u aangehaalde uitspraken. Mij is niet bekend of deze uitspraken inderdaad zo zijn gedaan. NRC en Minister-President Wever-Croes verschillen van mening over wat er al dan niet is gezegd. Zoals ik eerder heb aangegeven ziet het kabinet nog altijd geen reden om een aanstaande massale migratiestroom richting het Caribisch deel van het Koninkrijk te verwachten.
Indien de autoriteiten van Aruba de komst van Venezolaanse migranten niet langer zelf in goede banen denken te kunnen leiden, dan is Nederland altijd bereid ondersteuning te bieden. Nederland en Aruba hebben al nauw contact over de situatie op het eiland en over de maatregelen die genomen kunnen worden. Het staat Aruba vrij om een bijstandsverzoek te doen, mocht aanvullende ondersteuning benodigd en gewenst zijn.
Herkent u tevens het in het artikel geschetste beeld dat Aruba kampt met een, uit de toestroom van Venezolanen volgende, toename aan wapens en criminaliteit? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Recente gegevens van de Kustwacht bevestigen dat smokkelaars niet alleen ongedocumenteerde personen, maar ook vuurwapens en munitie naar Aruba trachten te vervoeren. Zo onderschepte de Kustwacht in 2017 in totaal 4 vuurwapens in Arubaanse wateren. In 2018 gaat het tot op heden om 4 handgranaten en 50 patronen (zie ook beantwoording vraag2. Dit is een zorgelijke ontwikkeling. Het kabinet houdt de smokkelproblematiek in het Caribisch gebied en de gevolgen daarvan voor de overzeese delen van het Koninkrijk nauwlettend in de gaten.
Kunt u zich herinneren dat u op 18 mei 2018 schreef dat het aantal illegale Venezolanen op Aruba, Bonaire en Curaçao u niet bekend was?2
Ja.
Hoe beoordeelt u tegen de achtergrond van de in de vorige vraag geciteerde uitspraak de schatting van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) dat de afgelopen jaren ongeveer 20.000 Venezolanen naar Aruba zijn vertrokken?3 Bent u bij de onderzoekers van de UNHCR nagegaan hoe zij tot deze schatting zijn gekomen? Bent u bereid deze schatting over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen concrete cijfers bekend over het aantal Venezolanen dat de laatste jaren naar de Benedenwindse Eilanden is vertrokken. Wel circuleren er diverse schattingen waarvan ik de feitelijke onderbouwing niet ken en die ik daarom niet zonder meer kan overnemen. Tijdens het algemeen overleg Venezuela van 30 mei jl. heb ik er bovendien op gewezen dat er al veel langer sprake is van Venezolanen die illegaal op de Benedenwindse Eilanden verblijven. Het gaat daarbij veelal om personen die via de luchthavens legaal het Caribisch deel van het Koninkrijk binnenkomen en na de maximaal toegestane verblijfsperiode niet meer uitreizen. Ons beeld daarbij is nog altijd dat het over het algemeen gaat om migranten die met economische motieven richting de eilanden komen.
Hoe beoordeelt u daarnaast de schatting in het genoemde NRC-artikel dat de afgelopen jaren ongeveer 20.000 Venezolanen, een even groot aantal, naar Curaçao zijn vertrokken? Kunt u nagaan hoe men tot deze schatting is gekomen? Bent u bereid ook deze schatting over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Houdt de Kustwacht Caribisch Gebied bij hoeveel bootjes met ongedocumenteerden en eventueel smokkelwaar de afgelopen jaren voor de kust van Aruba, Bonaire en Curaçao zijn onderschept? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
In 2017 onderschepte de Kustwacht in totaal 326 ongedocumenteerde personen en naar schatting 51 vaartuigen. Met betrekking tot smokkelwaar kan ik u melden dat de Kustwacht in 2018 tot op heden 84 kg aan verdovende middelen heeft onderschept nabij Curaçao (2,2 kg marihuana en 81,8 kg cocaïne). In de wateren rondom Aruba trof de Kustwacht op basis van de meest recente cijfers over 2018 200 kg aan verdovende middelen aan (2 kg marihuana, 123 kg cocaïne en 75 kg heroïne), alsook 4 handgranaten en 50 patronen. Voor oudere cijfers en verdere toelichting verwijs ik u naar de jaarverslagen van de Kustwacht.
Erkent u de belangrijke rol die de Kustwacht Caribisch Gebied speelt bij het afschrikken en voorkomen van een nog grotere toestroom van Venezolanen naar de eilanden? Is het in het licht van de enorme moeite die Curaçao heeft met het absorberen van deze instroom niet extra ongepast dat Curaçao nog steeds niet de eigen bijdrage aan de Kustwacht heeft betaald, zoals u heeft aangegeven in het Jaarverslag van Koninkrijksrelaties en het BES-fonds?4
Ik erken de belangrijke rol van de Kustwacht, die al sinds 1996 bijdraagt aan een slagvaardig en effectief optreden op zee in het kader van de maritieme rechtshandhaving en dienstverlening in het Caribisch gebied. Dat is in het belang van het Koninkrijk als geheel. Mede naar aanleiding van de verslechterende politieke, economische en humanitaire situatie in Venezuela voert de Kustwacht sinds 2016 gerichtere patrouilles uit. Die patrouilles blijven onverminderd noodzakelijk, evenals de bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel en illegale migratie in de wateren in en rondom het Caribisch deel van het Koninkrijk. Om de huidige inzet te kunnen handhaven en conform het regeerakkoord heeft Nederland de Kustwachtbegroting structureel met 10 miljoen euro verhoogd.
De eigen bijdrage van Curaçao aan de Kustwacht over 2017 is op het moment van schrijven nog niet ontvangen. Het Ministerie van Defensie staat hierover in nauw contact met de autoriteiten van Curaçao.
De vergoeding van kosten voor het opruimen van gedumpt drugsafval |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat grondeigenaren nu zelf op moeten draaien voor het opruimen van gedumpt drugsafval?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de subsidieregeling voor het opruimen van gedumpt drugsafval in de afgelopen jaren werd vormgegeven, wat de bijdrage van het Rijk en de provincies was en hoeveel van deze regeling gebruik is gemaakt?
Het amendement Cegerek/Remco Dijkstra2 bepaalde in 2014 dat in de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor 2015, 2016 en 2017 jaarlijks € 1 mln vrij zou worden gemaakt voor cofinanciering (tot maximaal 50%) van kosten die gemeenten en andere grondeigenaren maken voor het opruimen van gedumpt drugsafval. In dit amendement was tevens opgenomen dat er naar een duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten moest worden gezocht. Het geld is jaarlijks vanuit het budget van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat naar het provinciefonds overgemaakt.
De provincies zijn verantwoordelijk voor de besteding, binnen de kaders van een Convenant3 dat hiervoor tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Provincies is afgesloten. De provincies hebben van het door het ministerie beschikbaar gestelde budget in 2015 en 2016 respectievelijk € 0,3 mln en € 0,8 mln aan cofinanciering uitgekeerd. Er is derhalve over deze jaren sprake van een onderuitputting geweest van € 0,9 mln. Voor het amendementsjaar 2017 is onlangs ook het derde miljoen vanuit het ministerie aan het provinciefonds overgemaakt. De aanvragen en beoordeling daarvan en de toekenning van cofinanciering geschieden in de tweede helft van 2018. De provincies hebben zelf geen budget beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat grondeigenaren zelf de kosten voor het opruimen van drugsafval voor hun rekening moeten nemen, terwijl zij niet in staat zijn om het te voorkomen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft, in afwachting van een duurzame financieringsoplossing van gemeenten en provincies, voor drie jaar hiervoor verantwoordelijkheid genomen en geld beschikbaar gesteld voor de cofinanciering van opruimkosten van gedumpt drugsafval. Het komt nu aan op de duurzame financieringsoplossing van gemeenten en provincies.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder dit jaar Kamervragen van het lid Van Toorenburg over dit onderwerp beantwoord4. Hierbij gaf hij aan dat de benadeelde partij zich kan voegen in een strafproces waarin het Openbaar Ministerie een verdachte strafrechtelijk vervolgt voor het dumpen van drugsafval. Doel daarvan is om de opruimkosten die direct door de dumping zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen.
Is het uw voornemen om in overleg met de provincies met een structurele subsidieregeling te komen?
Een structurele subsidieregeling vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is niet aan de orde. Het doel van het amendement op de begroting was om een duurzame financiering te vinden en de eerste drie jaar, in afwachting daarvan, te overbruggen door vanuit het ministerie geld beschikbaar te stellen. De cofinancieringsregeling is inmiddels geëindigd. Een duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten is er echter nog niet gekomen. In april 2018 is daarom in het Bestuurlijk Omgevingsberaad afgesproken dat de betrokken provincies en ministeries in een werkgroep de financiële en juridische mogelijkheden voor een duurzame financieringsoplossing voor de periode vanaf 2018 gaan verkennen.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de provincies?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen grondeigenaren met terugwerkende kracht gebruik maken van een eventuele nieuwe regeling?
De subsidieregeling voor 2015, 2016 en 2017 is inmiddels beëindigd. Voor 2018 en de periode daarna is er geen nieuwe regeling vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het komt er nu aan op hoe de duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten eruit zal zien.
Waarom is er destijds voor gekozen om slechts 50% van de gemaakte opruimkosten te vergoeden?
Daarvoor is gekozen om gemeenten en grondeigenaren te stimuleren om ook zelf al het mogelijke te doen om drugsafvaldumpingen op hun grondgebied te voorkomen. Dit komt voort uit de wettelijke verantwoordelijkheid, de zogeheten zorgplicht, die gemeenten en grondeigenaren hebben voor hun grond (Wet bodembescherming, artikel 13).
Is het uw voornemen om met een eventuele nieuwe subsidieregeling een hoger percentage van de gemaakte kosten te vergoeden?
Een nieuwe subsidieregeling vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is niet aan de orde. Hoe een duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten vanaf 2018 eruit zal zien, is aan de werkgroep die dit gaat verkennen.
De strijd tegen corruptie in Oekraïne |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «NABU’s future uncertain amid Kholodnytsky scandal»?1
Ja
Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat het Oekraïense anti-corruptie bureau NABU, in opdracht van de Procureur-Generaal, de heer Lutsenko, afluisterapparatuur heeft geplaatst in het kantoor van het hoofd van de Oekraïense anti-corruptie aanklager (SAPO)?
Het nationale Oekraïense anti-corruptie bureau (NABU) beschikte over aanwijzingen dat de speciale anti-corruptie aanklager (SAPO) mogelijk betrokken zou zijn bij het illegaal delen van vertrouwelijke informatie. In overleg met de Procureur Generaal is om die reden afluisterapparatuur geïnstalleerd in het kantoor van SAPO. Ik beschik niet over voldoende informatie om een oordeel te vellen over deze maatregel.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen in het licht van de voortdurende druk op de Oekraïense anti-corruptie instellingen? Welke risico’s ziet u? Deelt u de mening dat deze situatie de samenwerking tussen NABU en SAPO kan schaden?
De Oekraïense anti-corruptie instellingen zijn onvoldoende onafhankelijk en functioneren mede daarom beneden verwachting. Het nationale anti-corruptie bureau NABU is hierop een positieve uitzondering. De uitdaging is vooral dat de door NABU voorgelegde corruptiezaken ook door rechtbanken in behandeling worden genomen. Juist daarom benadrukt de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, het belang van het zo spoedig mogelijk instellen van een speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie.
Herinnert u zich uw antwoorden van 30 januari 2018 op Kamervragen van de leden Groothuizen en Sjoerdsma?2
Ja
Op welke manier heeft u bovengenoemde ontwikkelingen aan de orde gesteld in uw bilaterale contacten met Oekraïne?
Nederland benadrukt via bilaterale, Europese en multilaterale kanalen het belang van versterking van corruptiebestrijding in Oekraïne en blijft dit doen. Zo heb ik tijdens de RBZ op 19 maart jl. en in een gesprek met de Oekraïense Minister van Buitenlandse Zaken Klimkin, voorafgaand aan de RBZ, het belang benadrukt van voortgang met (anti-corruptie) hervormingen in Oekraïne (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1851).
Op welke manier heeft u bovengenoemde ontwikkelingen in multilateraal verband aan de orde gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u ondernemen om schade aan Oekraïense anticorruptie-instellingen te voorkomen? In hoeverre betrekt u deze ontwikkelingen bij de gesprekken over het voorstel van de Europese Commissie voor het toekennen van Macro Financiële Assistentie aan Oekraïne?
Het is in eerste instantie aan de Oekraïense regering zelf om schade aan de anti-corruptie instellingen te voorkomen.
In gesprekken over het vierde EU-Macro Financiële Assistentieprogramma zet Nederland in op scherpe voorwaarden op het gebied van rechtsstatelijkheid en anti-corruptie. Dit wordt breed gesteund door andere lidstaten.
Verder blijft mijn inzet zoals in de beantwoording van uw eerdere vragen uiteen is gezet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2048)
Herinnert u zich uw steun voor een onafhankelijk anticorruptie rechtbank in Oekraïne? Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot de oprichting van een dergelijke rechtbank? In hoeverre betrekt u deze ontwikkelingen bij de gesprekken over het voorstel van de Europese Commissie voor het toekennen van Macro Financiële Assistentie aan Oekraïne?
Ja, zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2481.
1 maart jl. is het wetsvoorstel voor een speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie door het Oekraïense parlement in eerste lezing aangenomen. Dat voorstel is volgens de internationale gemeenschap niet conform de aanbevelingen van de Venetië Commissie. Dat betekent dat het voorstel voor stemming in tweede lezing door het parlement moet worden geamendeerd. Die stemming is voorzien voor de tweede helft van juni.
Het uitkeren van macro financiële steun vanuit de EU is onder andere gekoppeld aan voldoende voortgang ten aanzien van het steunprogramma van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Versterking van anti-corruptie maatregelen is een belangrijke conditionaliteit onder het lopende programma vanuit het IMF.
Momenteel vinden er gesprekken plaats over de afronding van de vierde voortgangsrapportage onder het IMF-programma. De belangrijkste voorwaarde voor het afronden daarvan is het wetsvoorstel rondom het speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie.
Schuldenaars onder schrikbewind |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van Investico, De Groene Amsterdammer en Nieuwsuur over het sterk groeiende aantal mensen dat onder bewind geplaatst wordt en het schrikbewind dat sommige bewindvoerders hanteren?1
Ja, ik ken het genoemde onderzoek.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat één op de zeven gemeenten zegt kosten te vergoeden van bewindvoerders waarvan ze sterke aanwijzingen hebben dat ze frauderen? Bent u bereid te onderzoeken of het aantal frauderende en sjoemelende bewindvoerders inderdaad veel hoger is dan de 40 à 50 gevallen die nu jaarlijks aan het licht komen?
In de eerste plaats hebben degenen wiens vermogen onder bewind is gesteld belang bij goed functionerende bewindvoerders. Ik ben het eens met de leden dat de aanpak van slecht functionerende bewindvoerders noodzakelijk is en dat ook de vele goedwillende bewindvoerders daarbij belang hebben.
De ervaringen van gemeenten met slecht functionerende bewindvoerders zijn van belang om te delen, zo meldde ik uw Kamer ook bij brief van 24 april jl. in reactie op vragen van uw Kamer.2 Daarbij heb ik toegelicht dat gemeenten hun kennis over slecht functionerende bewindvoerders kunnen delen met rechtbanken. Dat kan door een klacht in te dienen en de rechter in individuele zaken te vragen om een bewindvoerder te ontslaan.
Op dit moment wordt de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap3 geëvalueerd. Hierover informeerde ik uw Kamer onder meer in de eerdergenoemde brief. Met de wetswijziging zijn kwaliteitseisen voor professionele bewindvoerders geïntroduceerd en is geregeld dat gemeenten kunnen verzoeken tot (1) de instelling van bewind wegens problematische schulden (hierna: schuldenbewind), (2) de opheffing van een schuldenbewind en (3) het ontslag van een bewindvoerder in een schuldenbewind.
Onderdeel van de evaluatie zijn de ervaringen van rechters en professionele bewindvoerders met de kwaliteitseisen en de uitbreiding van het aantal (rechts)personen – met onder andere gemeenten – die kunnen verzoeken om bewind in te stellen of op te heffen. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie kan de vraag worden beantwoord of de beoogde doelen van de kwaliteitseisen en bevoegdheden van gemeenten zijn bereikt. Ik wacht de uitkomsten af. Deze zijn rond de zomer te verwachten en worden zoals toegezegd aan uw Kamer toegestuurd.
Onderschrijft u dat het noodzakelijk is dat malafide bewindvoerders worden aangepakt en dat ook de vele goedwillende bewindvoerders er belang bij hebben dat de rotte appels worden verwijderd?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de uitspraak: «bewindvoering voor mensen met schulden is natuurlijk helemaal geen markt»?
Als bewind wordt ingesteld, mag de betrokkene kort gezegd niet meer zelfstandig beslissen over geldzaken. Professionele bewindvoerders (bewindvoerders met drie of meer cliënten) hebben hun werk gemaakt van het ondersteunen van deze mensen. Er zijn meer beroepen waarin de beroepsbeoefenaren hun inkomen verdienen door kwetsbare mensen te ondersteunen.
Ik vind het een taak van de overheid om het wettelijk kader voor bewind te geven. De wet bepaalt dat de rechter bij de benoeming van een bewindvoerder in beginsel de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene volgt. Daar wil ik niet aan tornen. Uitgangspunt is dat eenieder kan worden benoemd tot bewindvoerder. Als een bewindvoerder is benoemd, houdt de rechter toezicht op zijn functioneren. Verder moeten professionele bewindvoerders voldoen aan kwaliteitseisen. De kwaliteitseisen bevatten onder meer opleidings- en scholingseisen, eisen voor dossiervorming, administratie en bedrijfsvoering, en eisen over de communicatie met en bejegening van de betrokkene. In schuldenbewinden worden doorgaans professionele bewindvoerders benoemd. Zij moeten voldoen aan genoemde kwaliteitseisen. Het wettelijk kader beoogt de rechter in staat te stellen geschikte bewindvoerders te benoemen en toezicht te houden op hun functioneren en de naleving van de kwaliteitseisen.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat bijna de helft van alle gemeenten in antwoord op de enquête zegt dat ze vanwege mededingingswetgeving moeite hebben de regie te nemen over beschermingsbewind? Wat is het beleid van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in deze en welke communicatie heeft u met de ACM hierover gehad?
In de eerste plaats merk ik op dat gemeenten op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een regierol hebben bij schuldhulpverlening. Bij bewind beslist de rechter of deze beschermingsmaatregel wordt ingesteld. Bewind kan ook worden ingesteld wegens een lichamelijke of geestelijke toestand. Te denken valt aan dementie. Vaak spelen meerdere problemen: uit onderzoek blijkt dat in een meerderheid van de gevallen waarin bewind wordt ingesteld, sprake is van multi-problematiek.4 De betrokkene heeft dan bijvoorbeeld niet alleen problematische schulden, maar ook een psychische stoornis.
In de wet is een lijst opgenomen met (rechts)personen die in elk geval níet kunnen worden benoemd tot bewindvoerder (art. 1:435, zesde lid, BW). Het gaat bijvoorbeeld om personeelsleden van de instelling waar de betrokkene verblijft. Hiermee wordt beoogd belangenconflicten tegen te gaan.5 Gemeenten of onderdelen dan wel afdelingen daarvan (hierna samengevat met: gemeenten) kunnen wel worden benoemd als bewindvoerder. De lijst maakt overigens onderdeel uit van genoemde evaluatie.
Indien een gemeente is benoemd tot bewindvoerder mag zij niet ongelijk concurreren met private bewindvoerders. Ter voorkoming van ongelijke concurrentie dienen overheidsorganen zich te houden aan de gedragsregels in de Wet markt en overheid (opgenomen als hst. 4b in de Mededingingswet). Dit betekent onder meer dat gemeenten de integrale kosten van het bewind aan de betrokkene moeten doorberekenen (art. 25i).
De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) houdt toezicht op de naleving van de Wet markt en overheid. De ACM heeft de gedragsregels in de Wet markt en overheid in 2017 toegepast op een concrete casus.6 Aanleiding hiervoor was een handhavingsverzoek van een private bewindvoerder. De verzoeker stelde kort gezegd dat een gemeente die kosteloos bewind aanbood de Wet markt en overheid schond. De ACM concludeerde dat de gemeente niet voldeed aan de wettelijke verplichting om de integrale kosten van het bewind door te berekenen aan de betrokkene.
In reactie op de vraag welke communicatie hierover met de ACM heeft plaatsgevonden, kan ik uw Kamer melden dat de ACM de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2017 heeft bericht dat zij in bedoelde casus onderzoek uitvoerde.
Bent u bereid gemeenten de vrijheid te geven om bewindvoering in eigen hand te nemen en hiertoe, indien dit nodig blijkt uit een rechterlijke uitspraak, de wet te wijzigen?
Bij de benoeming van een bewindvoerder volgt de rechter in beginsel de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, bijvoorbeeld voor de partner, een bepaald familielid of een goede bekende.
Bewind dient ter bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene. Voor de betrokkene is het een ingrijpende maatregel, omdat hij niet meer zelfstandig kan beslissen over geldzaken. Daarom hecht ik er veel belang aan dat de voorkeur van de betrokkene voor een bewindvoerder voorop staat. Volledigheidshalve merk ik op dat dit uitgangspunt ook aansluit bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Hierin is bepaald dat maatregelen die betrekking hebben op de uitoefening van handelingsbekwaamheid onder meer de wil en voorkeuren van de betrokkene dienen te respecteren (zie art. 12, vierde lid).
Klopt de volgend melding van de gemeente Waddinxveen: «we mogen er als gemeente niet op aansturen dat er alleen gebruik gemaakt wordt van bewindvoerders waar we positieve ervaringen mee hebben»?
In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer heb ik aangegeven dat gemeenten hun kennis over slecht functionerende bewindvoerders kunnen delen met rechtbanken, door een klacht in te dienen, en in individuele zaken vragen om een bewindvoerder te ontslaan. Het is aan de praktijk om ideeën over het delen van informatie te onderzoeken en zo nodig te ontwikkelen. Initiatiefnemers dienen zich daarbij in elk geval rekenschap te geven van privacy- en mededingingsaspecten.
Als een gemeente de rechter verzoekt bewind in te stellen kan zij daarbij een kandidaat-bewindvoerder voorstellen. Op deze manier kunnen gemeenten eraan bijdragen dat bewindvoerders worden benoemd die volgens hen goed functioneren. Een gemeente zou zichzelf als kandidaat-bewindvoerder kunnen voorstellen. De gemeente dient zelf af te wegen of dit opportuun is. De rechter beslist uiteindelijk wie hij als bewindvoerder benoemt.
Het contact met rechtbanken vind ik de meest aangewezen route voor gemeenten om ervaringen met bewindvoerders te delen. Een klacht komt dan terecht bij degene die toezicht houdt op het functioneren van de bewindvoerder en die het best in staat is om dat functioneren te beoordelen: de rechter. De rechter beslist vervolgens of er reden is om met de bewindvoerder in gesprek te gaan of zelfs over te gaan tot ontslag.
Onderschrijft u dat het juist wenselijk is dat door gemeenten doorverwezen wordt naar bewindvoerders waar positieve ervaringen mee zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om gemeenten instrumenten in handen te geven om onderscheid te maken tussen bewindvoerders met een goed staat van dienst en een slechte staat van dienst?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van kantonrechter Verjans: «ik geloof dat ik tien minuten naar een zaak mag kijken. Dat is gewoon veel te kort»? Kunt u de werkdruk kwantificeren?
Er is geen norm voor de tijd die een rechter in een bewindszaak zou mogen steken. De werkdruk verschilt per zaak.
In het kader van het traject «maatschappelijk effectieve rechtspraak» ontwikkelt de rechtspraak ideeën die ervoor moeten zorgen dat het werk van de rechter zoveel mogelijk effect heeft. Het gaat onder meer om de aanpak van schuldenproblematiek. In dit verband heeft de Raad voor de rechtspraak mijn aandacht gevraagd voor de werkdruk in bewindszaken en tevens verzocht extra financiële middelen ter beschikking te stellen. Dit wordt betrokken bij de eerstvolgende driejaarlijkse prijsafspraken tussen de Raad en het ministerie.
Wat zijn de mogelijkheden voor personen zoals Samantha, die gedupeerd zijn door foute bewindvoerders, om deze aansprakelijk te stellen voor schade die zij geleden hebben doordat zij bijvoorbeeld uit hun huis gezet zijn of dieper in de schulden terecht gekomen zijn door foute bewindvoering?
Degene wiens vermogen onder bewind is gesteld kan de bewindvoerder aansprakelijk stellen als deze tekortschiet in de zorg van een goed bewindvoerder (art. 1:444 BW). Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de bewindvoerder fraudeert. Met een dergelijke aansprakelijkstelling zijn voor de betrokkene in beginsel geen kosten gemoeid.
In zo’n geval kan de betrokkene, maar bijvoorbeeld ook zijn naaste familieleden en – in geval van een schuldenbewind – de gemeente, de rechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan. De rechter kan de bewindvoerder ook ambtshalve ontslaan, bijvoorbeeld op basis van klachten. Ook kan de rechter beslissen om de bewindvoerder in alle bewinden te ontslaan of een klantenstop instellen gecombineerd met een verbetertraject. Van de Raad voor de rechtspraak begrijp ik dat rechters soms ook signalen over slecht functionerende bewindvoerders ontvangen van hulpverleners van betrokkenen. Deze signalen worden opgepakt en nader onderzocht. Dat is niet altijd zichtbaar in het dossier. Het onderzoek vindt plaats binnen het lopende toezicht op het functioneren van de bewindvoerder. Het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder wordt ook binnen het lopende toezicht behandeld. Aan het indienen van een dergelijk verzoek zijn dan ook in beginsel geen kosten verbonden. De betrokkene heeft op deze manier voldoende toegang tot het recht.
Als de bewindvoerder wordt ontslagen moet hij een eindrekening en -verantwoording opmaken. Indien de opvolgend bewindvoerder of de betrokkene bezwaar heeft tegen de eindrekening en -verantwoording, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen bewindvoerder aan de betrokkene heeft berokkend. Vervolgens kan de rechter de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder. De grondslag hiervoor is de beschikking waarin de rechter de schade heeft vastgesteld.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van dhr Steenbergen: «er gaat echt gigantisch veel mis. Maar de schade verhalen op de bewindvoerder is vaak onbegonnen werk. Mensen onder bewind kunnen de kosten voor een rechtszaak niet van hun leefgeld betalen, dus moet de bewindvoerder de uitgaven goedkeuren. En dat gebeurt vaak niet, omdat de bewindvoerder niet wil dat we een zaak tegen hem beginnen»?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de gedupeerden die geen geld hebben en onder bewind staan toegang tot recht kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om in uw nieuwe voorstellen, die u deze zomer naar de Kamer verwacht te sturen, het streven naar (maximale) zelfstandigheid van de onder bewind gestelde personen, tot doel te stellen?
De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap geeft rekenschap van het belang van zelfstandigheid. De wetswijziging gaat ervanuit dat de beschermingsmaatregelen curatele, bewind en mentorschap niet verder ingrijpen dan noodzakelijk is en – waar mogelijk – de zelfredzaamheid van de betrokkene bevorderen.8 In de lopende evaluatie van de wetswijziging wordt rechters, professionele vertegenwoordigers en schuldhulpverleners onder meer gevraagd wat hun ervaringen zijn rond de bevordering van zelfredzaamheid. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over de uitkomsten van de evaluatie.
Dat de beschermingsmaatregelen niet verder dienen in te grijpen dan noodzakelijk is, volgt ook uit artikel 12, vierde lid, van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat bepaalt:
«De Staten die Partij zijn waarborgen dat alle maatregelen die betrekking hebben op de uitoefening van handelingsbekwaamheid, voorzien in passende en doeltreffende waarborgen in overeenstemming met het internationale recht inzake de mensenrechten om misbruik te voorkomen. Deze waarborgen dienen te verzekeren dat maatregelen met betrekking tot de uitoefening van handelingsbekwaamheid de rechten, wil en voorkeuren van de desbetreffende persoon respecteren, vrij zijn van conflicterende belangen of onbehoorlijke beïnvloeding, proportioneel zijn en toegesneden op de omstandigheden van de persoon in kwestie, van toepassing zijn gedurende een zo kort mogelijke periode en onderworpen zijn aan een regelmatige beoordeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of gerechtelijke instantie. De waarborgen dienen evenredig te zijn aan de mate waarin deze maatregelen van invloed zijn op de rechten en belangen van de persoon in kwestie.»
Wat gaat u doen aan de trend dat steeds meer woningcorporaties en energiebedrijven van klanten eisen dat ze bewind aanvragen in geval van betalingsachterstanden?
Een betalingsachterstand bij een woningcorporatie of energiebedrijf kan een indicatie zijn van veelomvattender financiële problemen. Bij schuldenproblematiek zijn er vrijwel altijd diverse schuldeisers en vorderingen. Het duurt volgens deskundigen vaak lang voordat iemand hulp zoekt. Zij stellen dat het van belang is er vroeg bij te zijn en actie te ondernemen.9
Het kan voorkomen dat een woningcorporatie of energiebedrijf iemand vraagt om de rechter te verzoeken bewind in te stellen. Uiteindelijk beslist diegene zelf of hij dat verzoek indient. De rechter weegt bij elk verzoek af of er reden bestaat bewind in te stellen. Daarvoor moet sprake zijn van een lichamelijke of geestelijke toestand, of verkwisting dan wel problematische schulden, waardoor iemand zijn vermogensrechtelijke belangen niet (langer) zelf kan behartigen. Enkel een betalingsachterstand bij een woningcorporatie of energiebedrijf zal doorgaans onvoldoende reden zijn om een ingrijpende maatregel als bewind in te stellen.
Als energiebedrijven constateren dat er betalingsachterstanden voor de energierekening zijn bij klanten, dienen zij hen te wijzen op de mogelijkheden van de gemeentelijke schuldhulpverlening (zie art. 3, tweede lid, onder a en b, Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas). Indien de klant hiervoor toestemming verleent, kan een energiebedrijf diens persoonsgegevens doorgeven aan de gemeentelijke schuldhulpverlening, zodat de gemeente de inwoner kan benaderen met een aanbod voor schuldhulpverlening.
In het kader van vroegsignalering van problematische schulden maken gemeenten in toenemende mate afspraken met onder meer woningcorporaties en energiebedrijven over het doorgeven van betalingsachterstanden van inwoners, zodat inwoners die problematische schulden (dreigen te) krijgen, en niet op eigen initiatief hulp zoeken, zo spoedig mogelijk een hulpaanbod van de gemeente krijgen. Als blijkt dat een inwoner met (dreigende) problematische schulden niet in staat is zelf zijn financiële administratie te beheren, kan de gemeente bijvoorbeeld budgetbeheer aanbieden of een verzoek tot instelling van een schuldenbewind indienen bij de rechter.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangaf dat het van belang is dat gemeenten ervaringen inzake slecht functionerende bewindvoerders met elkaar delen2? Wilt u initiatieven ontplooien om het delen van informatie over ervaringen met bewindvoerders tussen gemeenten te bevorderen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u zo snel mogelijk een einde maken aan wanpraktijken van malafide bewindvoerders?
Bij de evaluatie van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap is nadrukkelijk aandacht voor de kwaliteitseisen voor en het toezicht op het functioneren van professionele bewindvoerders. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten. Zoals toegezegd informeer ik uw Kamer rond de zomer over de uitkomsten van de evaluatie.
Verwarde personen |
|
Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven op basis van welke criteria door de politie een persoon de kwalificatie «verward persoon» wordt toegedicht – zoals in het geval van de verdachte van de ernstige steekpartij/aanslag op bevrijdingsdag (5 mei 2018) in Den Haag?
Of iemand daadwerkelijk verward is kan niet door de politie worden vastgesteld. Dat oordeel is aan medici en/of gedragswetenschappers. De politie constateert afwijkend gedrag en beoordeelt aan de hand van de ernst van dit gedrag of aanhouden of anderszins ingrijpen noodzakelijk is.
Per oktober 2016 is het zogenoemde Schakelteam Verwarde Personen ingesteld. De politie hanteert met betrekking tot personen met verward gedrag de definitie van het Schakelteam, namelijk mensen die grip op hun leven (dreigen te) verliezen, waardoor het risico aanwezig is dat zij zichzelf of anderen schade berokkenen. Het gaat om mensen met vaak verschillende aandoeningen of beperkingen (psychiatrie, verslaving, licht verstandelijke beperkingen, dementie), veelal in combinatie met verschillende levensproblemen (schulden, dakloosheid, werkloosheid, verlies van dierbaren, gebrek aan participatie, onverzekerd zijn,
illegaliteit, etc.). Door verschillende omstandigheden kan de situatie ontstaan dat zij eenmalig of chronisch in problemen komen, grip op hun leven verliezen en daardoor overlast veroorzaken of zelfs in het strafrechtelijk circuit belanden.
Kunt u toelichten in welke gevallen de politie spreekt van een terreurdaad of een aanslag? Welke criteria hanteert de politie voor deze begrippen?
In Nederland hanteren alle partijen die bij terrorismebestrijding betrokken zijn de volgende definitie van terrorisme: «Terrorisme is het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappij ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.»1
Bent u van mening dat in het geval van de steekpartij/aanslag in Den Haag op 5 mei 2018 – waarbij de verdachte een van zijn slachtoffers probeerde te kelen en naar getuigenis van omstanders «Allahu Akbar» riep – sprake was van een terreurdaad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van de leden Van Toorenburg en Van den Berg (beiden CDA) over de steekpartij in Den Haag.
Kent u de definitie van «verwarde personen» uit het politierapport «Politie en «verwarde personen»: Onderzoek naar optreden van de politie in relatie tot personen met verward gedrag» uit 2015, waar wordt genoemd dat onder verward persoon wordt verstaan eenieder die vanwege zijn al dan niet tijdelijke verstoorde oordeelsvermogen gedrag vertoont waarmee hij zichzelf of enige ander in gevaar brengt en/of een bedreiging vormt voor de openbare orde en veiligheid?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de definitie zoals bedoeld in vraag 4 dermate breed is dat alle vormen van criminaliteit en/of terreur hieronder vallen?
Nee. Ik vind de relatie die wordt gelegd tussen personen met verward gedrag en alle vormen van criminaliteit en terreur bijzonder stigmatiserend. Slechts een klein deel van de groep verwarde personen vertoont naast psychiatrische stoornissen ook gevaarlijk gedrag.
Deelt u de opvatting dat terreur en «verward persoon» elkaar niet uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wie heeft de politie in 2011 vanuit het Rijk opdracht gegeven incidenten met verwarde personen te registreren en wat was de aanleiding hiervoor?
Indien politieambtenaren bij de uitvoering van hun taak een persoon met kennelijk verward gedrag treffen, leggen zij daaromtrent gegevens vast indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak. De noodzakelijkheid kan bijvoorbeeld zijn gelegen in de veiligheid of de hulpverlening.
Kent u het bericht «Politie luidt noodklok: recordaantal incidenten verwarde personen»?1
Ja.
Hoe verklaart u de explosieve stijging van het aantal meldingen bij de politie van incidenten met verwarde personen van 40.000 in 2011 tot 83.500 in 2017?
Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging van het aantal incidenten van mensen met verward gedrag. Mogelijke oorzaken zijn economische crisis, de complexer wordende maatschappij, het feit dat mensen langer zelfstandig wonen en een mogelijke afname van tolerantie. Ook kan er sprake zijn van een registratie-effect als gevolg van de aandacht voor deze meldingen.
In de recente eerste duiding die het RIVM heeft gegeven en die de Staatssecretaris van VWS recentelijk heeft gedeeld met de Tweede Kamer3, is vastgesteld dat van de ruim 80.000 meldingen in 2016, 34.000 meldingen te herleiden zijn tot unieke personen. Van deze 34.000 unieke personen waren 13.000 reeds bekend in de politieregistraties en zijn minimaal tweemaal geregistreerd. Van deze groep van 13.000 zorgt een groep van 5700 personen voor wekelijkse meldingen. Bij deze meldingen is niet altijd sprake van ggz problematiek en zijn betrokkenen niet altijd bekend bij de GGZ.
De politiecijfers gaan over veel meer dan de ggz alleen en zeggen niets over het vervolg op de melding – weer naar huis, naar een ziekenhuis, een politiecel, of de acute ggz. De cijfers die Zorgverzekeraars Nederland in april presenteerde, gaan juist specifiek over de ingezette ggz hulpverlening. Beide cijfers kunnen dus naast elkaar bestaan.
Ik constateer dat de term «verward» aan inflatie onderhevig raakt. Waar in het verleden werd gesproken over personen die verslaafd, crimineel of agressief waren, worden deze personen nu allen aangeduid als personen met verward gedrag. Ik acht dit geen goede ontwikkeling.
Kent u het bericht «Overlast verwarde mensen niet terug te zien in cijfers GGZ»?2
Ja.
Hoe rijmt u de ervaring van de GGZ – die geen stijging in verwarde personen terugziet in haar eigen cijfers – met het stijgende aantal meldingen van incidenten met verwarde personen bij de politie? Deelt u de opvatting dat het begrip «verward persoon» te ver is opgerekt en te pas en te onpas wordt gebruikt, ook bij ernstige misdrijven?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of verwarde plegers van misdaden worden opgenomen in de criminaliteitscijfers of dat zij enkel worden opgenomen in GGZ-cijfers?
In het onderzoek naar geregistreerde criminaliteit van het CBS worden alle door de politie en Koninklijke Marechaussee geregistreerde misdrijven meegenomen, ongeacht de achtergrond van de dader.
Kunt u deze vragen binnen een termijn van twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Dit nam helaas meer dan twee weken in beslag.
De steekpartij in Den Haag |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Dader steekpartij Den Haag komt uit Syrië»1 en «Kramp rondom de steek-Syriër?2
Ja.
Kunt u aangeven waarom er direct geconcludeerd wordt dat deze steekpartij is veroorzaakt door verward gedrag, nu in het artikel is te lezen dat de dader van deze steekpartij bij de politie en andere hulpdiensten bekend was vanwege verward gedrag? Worden er nog andere motieven voor deze daad onderzocht?
Zoals eerder gemeld, is de verdachte bekend bij politie en hulpverleningsinstanties vanwege verward gedrag. Op dit moment kan nog niet met zekerheid worden gesteld wat hem tot zijn daden heeft gebracht.
Maandag 23 juli a.s. is de eerste pro forma zitting. Op de voorlopige tenlastelegging staan drie pogingen moord dan wel doodslag, al dan niet met terroristisch oogmerk, alsmede twee bedreigingen met zware mishandeling. Dit wordt nu nog verder onderzocht.
Wat is de asielstatus is van de verdachte die volgens het artikel afkomstig is uit Syrië? Was bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of een andere overheidsinstantie reeds bekend dat deze persoon gewelddadig gedrag kon vertonen? Is in dit individuele geval sprake geweest van begeleiding bij de inburgering in verband met verward gedrag? Zo ja, hoe kan het dan dat deze persoon drie mensen neersteekt, terwijl overheidsinstanties weten van zijn verwarde gedrag? Wat is er bij dit voorval misgegaan? Kunt u daarbij ook ingaan op eerdere voorvallen van deze persoon, zover bekend bij politie?
Betrokkene is in het bezit van een verblijfsvergunning. Bij de IND was geen informatie bekend waaruit bleek dat betrokkene verward gedrag vertoonde of veroordeeld is inzake gewelddadige gedragingen. Zoals hierboven vermeld was verdachte bij politie en hulpverleningsinstanties wel bekend vanwege verward gedrag. Er wordt niet verder ingegaan op de vreemdelingrechtelijke aspecten van deze individuele zaak. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag 2.
Kunt u aangeven of er begeleiding is voor asielzoekers met verward gedrag? Zo ja, waaruit bestaat die begeleiding? Is er sprake van een samenwerking in integraal verband? Heeft de politie beschikking over informatie uit een eventueel begeleidingstraject? Hoe wordt die begeleiding georganiseerd?
Een asielzoeker maakt aanspraak op zorg via de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) die op dit moment wordt uitgevoerd door Arts en Zorg en betaald wordt vanuit het Ministerie van JenV. Het medisch personeel in de eerste lijn op asielzoekerscentra kan asielzoekers doorverwijzen naar de tweede lijn (o.a. specialistische zorg, ziekenhuiszorg, geestelijke gezondheidszorg). Daarbij kunnen tolken worden ingeschakeld.
Naast de reguliere asielzoekerscentra is er een aantal (opvang)voorzieningen waar asielzoekers terecht kunnen die extra (psychische) zorg of aandacht nodig hebben. Het betreft hier:
Kunt u in algemene termen aangeven wat de huidige stand van zaken is van het beleid rondom personen met verward gedrag? Is er bij de begeleiding van personen met verward gedrag sprake van specifieke problematiek rond asielzoekers? Zo ja, hoe wordt die problematiek aangevlogen?
Ik sta in nauw overleg met de Staatssecretaris van VWS over het beleid rondom personen met verward gedrag. Hoewel incidenten nooit volledig zullen zijn uit te sluiten, houden wij de lokale en regionale aanpakken en infrastructuren voor personen met verward en/of risicovol gedrag nauwgezet tegen het licht om ervoor te zorgen dat de kans daarop zo klein mogelijk blijft. Wij verwachten uw Kamer hierover dit najaar bij brief nader te kunnen informeren. Daarmee zal dan tegelijkertijd worden tegemoetgekomen aan het verzoek van uw Kamer zoals gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 3 juli naar aanleiding van het steekincident in de Amsterdamse metro.
Een drugsbaron als consul op Aruba |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Nederland alleen buitenlandse diplomaten dient te accepteren wier reputatie niet in opspraak is?
De verdragsrechtelijke afspraken voor het accepteren van buitenlandse diplomaten verschillen met betrekking tot verschillende diplomatieke posities (bijvoorbeeld ambassadeur, consul, overige diplomatieke staf). In dit geval betreft het een consul-generaal, waardoor het Koninkrijk een exequatur dient te verlenen. De zendstaat is verantwoordelijk voor de voordracht van de kandidaat consul-generaal. Met het oog op effectieve internationale betrekkingen is het gebruikelijk dat de ontvangende staat slechts om zwaarwegende redenen een dergelijke kandidatuur weigert. Dit is ook het Nederlandse beleid.
Herinnert u zich nog de blamage die uw ambtsvoorganger zich op de hals haalde met de acceptatie van Carvajal als consul van Venezuela op Aruba
Over de situatie met betrekking tot Carvajal heeft mijn ambtsvoorganger diverse Kamervragen beantwoord in 2014 en 2015.
Waarom heeft nu ook u ingestemd met (opnieuw) een benoeming van een Venozolaanse consul van bedenkelijke reputatie op Aruba?1
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen, zoals een veroordeling voor ernstige strafbare feiten, die een exequatur voor de heer Mata Figueroa in de weg staan. Anders dan in het aangehaalde artikel verondersteld, staat de heer Mata Figueroa niet op de Specially Designated Nationals and Blocked Persons lijst van de Treasury Department van de Verenigde Staten.
Ziet u in dat daardoor de reputatie van Aruba, en dus ook van het Koninkrijk der Nederlanden, als draaischijf in de internationale drugshandel daardoor bevestigd wordt?
Dat Aruba de reputatie heeft te fungeren als draaischijf in de internationale drugshandel is mij niet bekend.
Bent u bereid dit ongelukkige besluit zo snel mogelijk terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie, met verwijzing naar de antwoorden op vraag 1 en 3, momenteel geen reden om het besluit terug te draaien.